Wijzigingsplan - Gemeente Oss

Wijzigingsplan - Gemeente Oss Wijzigingsplan - Gemeente Oss

bestemmingsplan.oss.nl
from bestemmingsplan.oss.nl More from this publisher
17.09.2013 Views

Wijzigingsplan Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied toelichting

<strong>Wijzigingsplan</strong><br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied<br />

toelichting


Wijziging 10<br />

bestemmingsplan<br />

Buitengebied<br />

vaststelling<br />

<strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong>,<br />

18 december 2012<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 1 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012


INHOUDSOPGAVE<br />

TOELICHTING<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 2 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Hoofdstuk 1 Inleiding ............................................................................................................................. 5<br />

1.1 Aanleiding........................................................................................................................................ 5<br />

1.2 Begrenzing plangebied.................................................................................................................... 5<br />

1.3 Geldend bestemmingsplan.............................................................................................................. 5<br />

Hoofdstuk 2 Beleidskader...................................................................................................................... 7<br />

2.1 Rijksbeleid ....................................................................................................................................... 7<br />

2.2 Provinciaal beleid .......................................................................................................................... 10<br />

2.3 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid....................................................................................................................... 12<br />

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie........................................................................................................... 14<br />

3.1 Ontstaansgeschiedenis ................................................................................................................. 14<br />

3.2 Bestaande situatie......................................................................................................................... 14<br />

Hoofdstuk 4 Doelstellingen en programma ......................................................................................... 15<br />

4.1 Aanpassingen om te voldoen aan het Besluit huisvesting............................................................ 15<br />

4.2 Ruimtelijke kwaliteit ....................................................................................................................... 15<br />

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en beperkingen ................................................................................. 16<br />

5.1 Milieuaspecten............................................................................................................................... 16<br />

5.2 Gezondheidsaspecten................................................................................................................... 18<br />

5.3 Waterhuishouding.......................................................................................................................... 18<br />

5.4 Waarden ........................................................................................................................................ 19<br />

5.5 Duurzame locatie........................................................................................................................... 21<br />

Hoofdstuk 6 Toelichting op het plan .................................................................................................... 24<br />

6.1 Ruimtelijk uitgangspunt ................................................................................................................. 24<br />

Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels .................................................................................................. 26<br />

7.1 Toelichting op de regels ................................................................................................................ 26<br />

7.2 Toelichting op de verbeelding ....................................................................................................... 26<br />

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid ......................................................................................... 26<br />

8.1 Economische uitvoerbaarheid ....................................................................................................... 27<br />

8.2 Kostenverhaal................................................................................................................................ 27<br />

Hoofdstuk 9 Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................ 28<br />

9.1 Inspraak......................................................................................................................................... 28<br />

9.2 Vooroverleg ................................................................................................................................... 28<br />

9.3 Zienswijzenprocedure.................................................................................................................... 28


REGELS<br />

VERBEELDING<br />

BIJLAGEN<br />

Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 3 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Bijlage 2 Archeologisch verkennend booronderzoek inclusief selectiebesluit en archeologisch<br />

karterend booronderzoek inclusief selectiebesluit<br />

Bijlage 3 Watertoets<br />

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna


TOELICHTING<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 4 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012


Hoofdstuk 1 Inleiding<br />

1.1 Aanleiding<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 5 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Dit wijzigingsplan beoogt een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied.<br />

Voor het intensieve veehouderijbedrijf aan de Lutterstraat 8 in Lithoijen is het noodzakelijk om de<br />

bedrijfsvoering aan te passen zodat voldaan kan worden aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting<br />

veehouderij. Dit betekent dat het bouwblok vergroot dient te worden. Dit wijzigingsplan maakt een<br />

vormverandering en vergroting van het bouwblok planologisch-juridisch mogelijk .<br />

1.2 Begrenzing plangebied<br />

Het plangebied ligt in de gemeente <strong>Oss</strong> (voormalige gemeente Lith) ten zuiden van de kernen Lithoijen<br />

en Teeffelen.<br />

Begrenzing plangebied<br />

1.3 Geldend bestemmingsplan<br />

Tot de inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan ‘Wijziging 9 bestemmingsplan Buitengebied’ geldt<br />

binnen het plangebied het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Het geldende bestemmingsplan is<br />

opgenomen in onderstaande lijst.<br />

naam bestemmingsplan datum vaststelling<br />

Buitengebied 31 januari 2002


In onderstaande figuur is het huidige bouwblok aangegeven.<br />

Uitsnede plankaart huidig bestemmingsplan<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 6 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012


Hoofdstuk 2 Beleidskader<br />

2.1 Rijksbeleid<br />

2.1.1 Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 7 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

In de ontwerp Structuurvisie is het de insteek om de gebruiker de ruimte te geven. Het Rijk gaat zo min<br />

mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich alleen op een beperkt aantal<br />

verantwoordelijkheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:<br />

- Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en<br />

gemeenten overstijgt;<br />

- Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;<br />

- Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent<br />

ofwel in beheer bij het Rijk is.<br />

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening<br />

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen<br />

de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat dan onder andere<br />

om het nationale belang ‘Grote rivieren’.<br />

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om<br />

beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien<br />

daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening,<br />

gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt<br />

gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus<br />

concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de<br />

provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van<br />

bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin<br />

die kaderstellende uitspraken.<br />

2.1.3 Nota Ruimte<br />

In 2004 heeft de ministerraad de Nota Ruimte vastgesteld. Deze nota is gebaseerd op de Vijfde<br />

Nota over de Ruimtelijke ordening en het structuurschema Groene Ruimte. Het beleid in de Nota Ruimte<br />

streeft naar bundeling van niet-grondgebonden landbouw en vitalisering van de concentratiegebieden<br />

voor intensieve veehouderij. Daarmee sluit de nota aan op het reconstructiebeleid voor de intensieve<br />

veehouderij die een uitplaatsing vanuit extensiveringsgebieden naar landbouwontwikkelingsgebieden<br />

voorziet.<br />

2.1.4 Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte<br />

In de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte is bepaald dat de provincies algemene regels<br />

stellen voor een aantal aspecten. Het gaat dan bijvoorbeeld om zorgvuldig ruimtegebruik buiten het<br />

bestaande bebouwde gebied. In de Provinciale Verordening ruimte heeft de provincie Noord-Brabant<br />

hieraan gevolg gegeven.<br />

2.1.5 Wet ruimtelijke ordening<br />

Het plan om verandering en vergroting van het bouwblok ten behoeve van de intensieve veehouderij<br />

mogelijk te maken is strijdig met het geldende bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt<br />

de mogelijkheid om toch planologische medewerking te verlenen aan de gewenste ontwikkeling. Bij een<br />

bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels<br />

burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen conform<br />

artikel 3.6 van de Wro.


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 8 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Belanghebbenden worden conform de Wro in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te<br />

brengen.<br />

In artikel 3.9a van de Wro staat de te volgen procedure voor een wijzigingsplan aangegeven.<br />

2.1.6 Grondexploitatiewet<br />

Als onderdeel van de Wro is een hoofdstuk over grondexploitatie opgenomen. Doelstelling is een goede<br />

regeling voor kostenverhaal, binnenplanse verevening en enkele locatie-eisen bij particuliere<br />

grondexploitatie.<br />

Onder de Wro is kostenverhaal mogelijk via het privaatrechtelijke spoor (door een vrijwillige<br />

samenwerkingsovereenkomst) en door het publiekrechtelijke spoor. Dit publiekrechtelijke kostenverhaal<br />

gaat door middel van een exploitatieplan waarvan de totstandkoming gelijk op moet lopen met een<br />

bestemmings- of wijzigingsplan. De verplichting tot een publiekrechtelijke regeling is gekoppeld aan twee<br />

voorwaarden. In de eerste plaats is een ruimtelijk besluit op grond van de Wro nodig. Het<br />

publiekrechtelijke instrumentarium is ook van toepassing bij de vaststelling van een wijzigingsplan. De<br />

tweede voorwaarde is dat het ruimtelijke besluit voorziet in nieuwbouw of in belangrijke en omvangrijke<br />

verbouwplannen met functiewijzigingen. De bouwplannen waar het om gaat zijn in het Besluit ruimtelijke<br />

ordening (Bro) aangewezen in artikel 6.2.1.<br />

Dit wijzigingsplan biedt de mogelijkheid om na inwerkingtreding een omgevingsvergunning te verlenen<br />

welke valt onder de criteria voor een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.<br />

De gemeenteraad dient daarom eigenlijk een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een<br />

bouwplan is voorgenomen. Conform artikel 6.12 van de Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot<br />

vaststelling van een wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal<br />

van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden op een<br />

andere manier verzekerd is. Deze bevoegdheid is per besluit van de gemeenteraad van 25 september<br />

2008 gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.<br />

2.1.7 Besluit ruimtelijke ordening<br />

Het Bro stelt een aantal eisen aan de toelichting van een wijzigingsplan:<br />

a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;<br />

b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de<br />

waterhuishouding;<br />

c. de uitkomsten van het overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met<br />

die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn<br />

met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn;<br />

d. de uitkomsten van het verrichte onderzoek waarbij de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de<br />

af te wegen belangen is vergaard;<br />

e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding<br />

van het wijzigingsplan zijn betrokken;<br />

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.<br />

Bij dit wijzigingsplan wordt geen milieueffectrapport opgesteld. Het Bro verplicht daarom om de volgende<br />

onderdelen in de toelichting neer te leggen:<br />

a. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten<br />

rekening is gehouden;<br />

b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van<br />

de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;<br />

c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde<br />

milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.<br />

Op al deze onderwerpen wordt in deze toelichting ingegaan.


2.1.8 Wet milieubeheer en milieueffectrapportage<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 9 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. Daarin staat hoe overheden het milieu moeten<br />

beschermen. Belangrijkste hulpmiddelen om te zorgen voor een schoon milieu zijn bijvoorbeeld<br />

vergunningen en milieueffectrapportages.<br />

De milieueffectrapportage (m.e.r.) levert de overheid informatie die nodig is om het belang van het milieu<br />

volwaardig mee te wegen bij besluiten over plannen en projecten met grote milieugevolgen. Naast de<br />

m.e.r. bestaat het milieueffectrapport (MER). De m.e.r. staat voor de procedure van de<br />

milieueffectrapportage, het MER is het milieueffectrapport. Het opstellen van een MER is onderdeel van<br />

de m.e.r.-procedure. Het MER vermeldt de milieugevolgen van een plan of project en de mogelijke<br />

(milieuvriendelijkere) alternatieven.<br />

Een milieueffectrapportage is verplicht voor bepaalde besluiten van de overheid over initiatieven van<br />

particulieren of marktpartijen. Een milieueffectrapportage is ook verplicht voor plannen van de overheid,<br />

zoals een wijzigingsplan.<br />

Een compleet overzicht van activiteiten waarvoor een m.e.r. verplicht is staat in het Besluit MER. Voor dit<br />

wijzigingsplan en de activiteiten die daardoor worden mogelijk gemaakt is geen m.e.r. noodzakelijk.<br />

2.1.9 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en Actieplan Ammoniak Veehouderij<br />

Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting) is op 1 april 2008 in<br />

werking getreden. Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel<br />

Nederland. Het besluit bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor<br />

beschikbaar zijn, op den duur emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde<br />

maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een<br />

emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, toegepast worden.<br />

De ministeries van VROM en LNV, de provincies en de VNG hebben een "Actieplan Ammoniak<br />

Veehouderij " opgesteld. Dit Actieplan moet er toe leiden dat de middelgrote veehouderijbedrijven<br />

emissiearm worden en gaan voldoen aan het Besluit huisvesting.<br />

Veehouderijen zouden oorspronkelijk al per 1 januari 2010 moeten voldoen aan het Besluit huisvesting.<br />

Gebleken is dat veel veehouders voor die datum de noodzakelijke stalaanpassingen niet kunnen<br />

realiseren. In overleg met de Tweede Kamer heeft de minister (onder voorwaarden) uitstel van de<br />

verplichting verleend tot uiterlijk 1 januari 2013. Aan het Actieplan ligt een gedoogbeleid ten grondslag.<br />

Dit betekent dat gedoogd wordt dat veehouderijen in overtreding zijn van het Besluit huisvesting. Om mee<br />

te doen met het gedoogbeleid moeten veehouders voor 1 april 2010 een bedrijfsontwikkelingsplan<br />

ingediend (BOP) hebben.<br />

Het Actieplan geldt voor bestaande stallen op alle middelgrote pluimvee- en varkensbedrijven waarvoor<br />

een maximale emissiewaarde is opgenomen in het Besluit huisvesting. Het Actieplan geldt ook als<br />

nieuwe stallen worden gebruikt voor intern salderen.<br />

2.1.10 Waterwet<br />

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt de<br />

watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt<br />

het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische verwerking van Europese<br />

richtlijnen. De Waterwet kent één watervergunning. Op basis van deze vergunning worden eisen gesteld<br />

aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen<br />

(rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen. Sinds november 2003 is de<br />

watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium<br />

overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is verbonden aan<br />

ruimtelijke planvormingprocedures, dus niet direct aan de waterplannen. Wel gelden de ruimtelijke<br />

aspecten van waterplannen als sectorale structuurvisie, in het kader van de Wro.<br />

Tijdens het vooroverleg kunnen betrokken partijen afspraken maken over inbreng van wateraspecten.<br />

De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten<br />

op het watersysteem. In de waterparagraaf wordt een beschrijving van het huidige watersysteem<br />

gegeven en de vertaling van het beleid naar het wijzigingsplan in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen.


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 10 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Het doel van de watertoets is dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen.<br />

Het gaat hierbij om de thema's: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud.<br />

Het gaat dus niet om een toets achteraf, maar om vroegtijdige en actieve inbreng van het waterschap bij<br />

de planvorming. Hiervoor wordt in een zo vroeg mogelijk stadium overleg gevoerd met het waterschap.<br />

2.1.11 De Wet luchtkwaliteit<br />

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe<br />

regelgeving zijn ondergebracht in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De regelgeving is<br />

uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur en Ministeriële Regelingen. Daarmee<br />

zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005), de Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en<br />

rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.<br />

De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling<br />

tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel<br />

geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in<br />

overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een<br />

uitgebreide toets gedaan worden. Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen<br />

wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste<br />

ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.<br />

De grenswaarden voor verschillende stoffen zoals voorgeschreven in de richtlijn 1999/30 EG van de<br />

Raad van de Europese Unie zijn niet gewijzigd ten opzichte van het Blk 2005. Maar de wet maakt nu wel<br />

onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. In het nieuwe Besluit NIBM (Niet in betekenende<br />

mate) met onderliggende regelingen is vastgelegd onder welke omstandigheden ruimtelijke<br />

ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en als<br />

zodanig niet getoetst hoeven te worden aan de vigerende normen voor NO2 en PM10.<br />

Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een<br />

verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de<br />

jaargemiddelde concentratie PM10 of NO2 (maximaal 1% tot inwerkingtreding NSL). Dit komt neer op<br />

een maximale bijdrage van 0,4 μg/m3. van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.<br />

Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit<br />

(NSL) mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door<br />

de maatregelen van het NSL.<br />

2.2 Provinciaal beleid<br />

2.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening<br />

Conform de provinciale structuurvisie die op 1 oktober 2010 is vastgesteld en die per 1 januari 2011 in<br />

werking treedt kan intensieve veehouderij zich ontwikkelen zoals aangegeven in de reconstructieplannen<br />

uit 2005.<br />

Het agrarische gebied kent op grond van deze plannen een driedeling, de integrale zonering, die speciaal<br />

is toegesneden op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij. Dit principeverzoek ligt<br />

binnen een verwevingsgebied. Daarbinnen is de ontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven op een<br />

duurzame locatie tot 1,5 hectare altijd mogelijk.<br />

Als een duurzame locatie voor intensieve veehouderij wordt een bestaand agrarisch bouwblok in een<br />

verwevingsgebied met een zodanige ligging gezien dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, geur<br />

en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te<br />

laten groeien tot een bouwblok van maximaal 2,5 hectaren voor een intensieve veehouderij.<br />

2.2.2 Verordening ruimte<br />

Op 17 december 2010 heeft de provincie Noord-Brabant de tweede fase van de Verordening ruimte<br />

vastgesteld. Deze Verordening is per 8 maart 2011 in werking getreden.<br />

Het bedrijf ligt in een gebied met de aanduiding verwevingsgebied.


Uitsnede kaart Verordening ruimte ontwikkeling intensieve veehouderij<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 11 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Voor een bedrijf waar intensieve veehouderij plaatsvindt dat ligt in een verwevingsgebied gelden een<br />

aantal regels.<br />

In hoofdstuk 2 staat dat een wijzigingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand<br />

stedelijk gebied bij dient te dragen aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het<br />

betrokken gebied en de omgeving, in het bijzonder aan zorgvuldig ruimtegebruik. Dit dient in de<br />

toelichting bij het plan verantwoord te worden.<br />

Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in elk geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende<br />

bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke<br />

mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te<br />

realiseren.<br />

Voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat deze toelichting daarom een<br />

verantwoording waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen voor wat betreft bodemkwaliteit,<br />

waterhuishouding, in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, cultuurhistorische waarden,<br />

ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden en de op grond van de<br />

Verordening ruimte toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.<br />

Ook dient te worden toegelicht dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de<br />

omgeving en dat er verkeerstechnisch geen nadelige gevolgen ontstaan.<br />

Verder wordt gevraagd om een financiële, juridische en feitelijke verzekering dat de realisering van de<br />

beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering<br />

van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie van het<br />

gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.<br />

De verbetering kan bijvoorbeeld de landschappelijke inpassing van bebouwing ten behoeve van<br />

intensieve veehouderij zijn voor zover vereist op grond van de Verordening ruimte of het toevoegen,<br />

versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de<br />

landschapsstructuur. De kwaliteitsverbetering dient verzekerd te zijn.<br />

Hoofdstuk 9 van de Verordening ruimte geeft regels voor intensieve veehouderij. In paragraaf 9.3 worden<br />

de regels gegeven voor intensieve veehouderijbedrijven die in verwevingsgebieden liggen.<br />

Er is bepaald dat bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 hectare tot een<br />

omvang van ten hoogste 1,5 hectare mogen uitbreiden op een duurzame locatie indien minimaal 10 %<br />

van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. Uit de toelichting moet<br />

blijken dat ten aanzien van een duurzame locatie er aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor<br />

de lange termijn aanwezig zijn die hervestiging noodzakelijk maken, omschakeling of uitbreiding ter<br />

plaatse. Ook wordt weer benadrukt dat sprake moet zijn van zuinig ruimtegebruik of van optimaal gebruik


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 12 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

van de beschikbare ruimte. De beoogde ontwikkeling dient verder zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit<br />

ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn.<br />

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt in de paragrafen 6.1 en 6.5 en de hoofdstukken 5 en 8 ingegaan<br />

op de bovengenoemde aspecten.<br />

2.3 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />

2.3.1 Structuurvisie buitengebied Lith<br />

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Lith heeft een structuurvisie voor het buitengebied van<br />

Lith vastgesteld.<br />

Dit verzoek ligt in het gebied dat in de structuurvisie is aangegeven als de Lithse Polder. In het<br />

grootschalige agrarische gebied, het gebied met het primaat landbouw, staat een verdere ontwikkeling<br />

van de landbouw voorop, met inachtneming van algemeen geldende milieubepalingen en met behoud en<br />

waar mogelijk verbetering van het landschap en de natuur.<br />

De grenzen die in de visie voor de schaalvergroting worden gedefinieerd, komen voort uit milieu-,<br />

landschappelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals inpassing, vormgeving en verbetering<br />

van dierwelzijn.<br />

2.3.2 Huidig bestemmingsplan<br />

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en heeft hierin de bestemming “Agrarisch<br />

gebied” met een “agrarisch bouwblok”. De uitbreidingen komen buiten het bouwblok te liggen. Het<br />

principeverzoek is daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan. Er kan medewerking verleend<br />

worden aan het principeverzoek door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.<br />

2.3.2.1 Wijzigingsbevoegdheid<br />

In het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is in artikel 27.1.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen<br />

waardoor burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen ten behoeve van de vormverandering of<br />

vormvergroting van een agrarisch bouwblok. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast<br />

indien aan een aantal voorwaarden zoals vermeld in het bestemmingsplan voldaan wordt.<br />

Eén van de voorwaarden is dat het verzoek moet voldoen aan de algemene beschrijving in hoofdlijnen.<br />

Deze beschrijving in hoofdlijnen geeft aan dat het verzoek in een agrarisch verwevingsgebied dient te<br />

liggen waar landbouw de hoofdfunctie is. Verder moeten de gunstige omstandigheden voor de<br />

ecologische waarden zoveel mogelijk behouden blijven.<br />

De landbouwfunctie wordt door het principeverzoek versterkt. Het nieuwe gebouw komt op intensief<br />

gebruikte landbouwgrond te staan. Het is daarom niet aannemelijk dat door de plaatsing van het gebouw<br />

ecologische waarden verloren gaan. Zo bezien voldoet het principeverzoek aan de algemene beschrijving<br />

in hoofdlijnen.<br />

Verder worden de volgende voorwaarden gesteld in het bestemmingsplan om de wijzigingsbevoegdheid<br />

te kunnen toepassen:<br />

a. het agrarisch bouwblok (niet zijnde glastuinbouw) mag worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare;<br />

b. de vergroting van het agrarisch bouwblok is uitsluitend toegestaan indien deze vergroting noodzakelijk<br />

is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf; hieromtrent<br />

vragen burgemeester en wethouders advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB)<br />

of een andere onafhankelijke terzake deskundige;<br />

c. er is aangetoond, door middel van een erfbeplantingsplan, dat een goede landschappelijke inpassing<br />

plaatsvindt;<br />

d. de bebouwingsvrije zone van 15 meter aan weerszijde van de "ecologische verbindingszone" dient in<br />

acht te worden genomen;<br />

e. de uitbreiding van het bouwblok is binnen de op de plankaart aangeduide "kooicirkels" slechts<br />

toegestaan indien daardoor, gehoord de beheerder van de eendenkooi, de aanwezige natuurlijke en/of<br />

landschappelijke waarden niet worden aangetast;


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 13 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

f. De uitbreiding van een bouwblok binnen, of binnen een afstand van 50 meter van, de op plankaart 3<br />

van het bestemmingsplan aangegeven “agrarische natuurkerngebieden” is niet toegestaan tenzij:<br />

1. Uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;<br />

2. De karakteristiek van het bedrijf gehandhaafd blijft, of het bedrijf ontwikkelt zich tot een op de<br />

aanwezige natuurwaarden afgestemd grondgebonden bedrijf;<br />

3. er vindt geen aantasting van lokale natuur-, landschaps- en/of ecologische waarden plaats.<br />

g. De uitbreiding van een niet-grondgebonden bedrijf in het op plankaart 3 van het bestemmingsplan<br />

aangegeven “agrarisch verwevingsgebied” is slechts toegestaan mits dit noodzakelijk is voor de<br />

continuïteit van het bedrijf en het open karakter van het gebied gerespecteerd wordt door aan te sluiten<br />

bij bestaande massa-elementen.<br />

Hierna wordt uiteengezet waarom het plan voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het toepassen<br />

van de wijzigingsbevoegdheid.<br />

a. het agrarische bouwblok wordt vergoot tot 1,4 hectare;<br />

b. Het advies van de AAB is op 3 november 2011 aangevraagd.<br />

Op 23 november 2011 heeft de AAB geconcludeerd dat de huidige bedrijfsomvang in bedrijfseconomisch<br />

opzicht enigszins beperkt is en naar de toekomst toe, gelet op de schaalgrootte ontwikkelingen in de<br />

sector en de marge erosie, een steeds smallere basis zal vormen.<br />

c. op landschappelijke gronden zijn voorwaarden geformuleerd waaraan het door de aanvrager op te<br />

(laten) stellen erfbeplantingsplan moet voldoen. De aanvrager heeft vervolgens het erfbeplantingsplan op<br />

laten stellen en de voorwaarden zijn overgenomen. Het erfbeplantingsplan is akkoord bevonden en<br />

draagt zorg voor een goede landschappelijke inpassing. Het erfbeplantingsplan wordt door middel van de<br />

anterieure overeenkomst gewaarborgd. Het erfbeplantingsplan wordt bijgevoegd;<br />

d. het plangebied en daarmee de latere bouwactiviteiten bevinden zich op een grotere afstand dan 15<br />

meter van de ecologische verbindingszone;<br />

e. het verzoek is buiten de op de plankaart aangeduide kooicirkels gelegen;<br />

f. het verzoek is op een afstand gelegen van meer dan 50 meter buiten een agrarisch natuurkerngebied;<br />

g. De AAB heeft geconcludeerd dat uitbreiding van het agrarische bedrijf noodzakelijk is voor de<br />

continuïteit van het bedrijf. Daarbij is er een inrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat aangesloten wordt<br />

bij bestaande massa-elementen zodat de openheid van het gebied gewaarborgd is.<br />

Daarbij is door het erfbeplantingsplan verzekerd dat het open karakter van het gebied gerespecteerd<br />

wordt en ook dat nieuwe massa-elementen aansluiten bij de bestaande.<br />

Gezien het bovenstaande wordt aan alle voorwaarden voor het kunnen toepassen van de<br />

wijzigingsbevoegdheid conform artikel 27.1.1 van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ voldaan.<br />

2.3.3 Waterplan<br />

De gemeente heeft in overleg met de provincie en het waterschap het waterplan ‘Water in <strong>Oss</strong>’<br />

opgesteld. Het plan is in februari 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Uitgangspunt van het beleid is<br />

dat er in <strong>Oss</strong> naar een duurzaam watersysteem wordt gestreefd, waarbij voorkomen wordt dat de<br />

problemen worden afgewenteld naar een andere plek of later. Aan de hand van thema’s wordt het<br />

waterbeleid verder uitgewerkt.<br />

2.3.4 Bestemmingsplan ‘Buitengebied Lith - 2013’<br />

Voor het gehele buitengebied van de voormalige gemeente Lith wordt op dit moment gewerkt aan het<br />

opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het is de bedoeling dat het bestemmingsplan voor het gehele<br />

buitengebied net voor 1 juli 2013 wordt vastgesteld en dat de ontwikkeling die met dit wijzigingsplan wordt<br />

mogelijk gemaakt wordt overgenomen in het bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van de<br />

voormalige gemeente Lith.


Hoofdstuk 3 Bestaande situatie<br />

3.1 Ontstaansgeschiedenis<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 14 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

De locatie ligt aan de Lutterstraat. Deze straat vormt van oudsher een verbinding tussen het Fort<br />

Luttereind ten westen van Lithoijen en Geffen.<br />

3.1.1 Dwarsdijk<br />

De verbinding was tevens een zogenaamde dwarsdijk (of kade) die eind 13 e eeuw is aangelegd. Deze<br />

zorgde ervoor dat de kern Lithoijen niet overstroomde. Door deze dijkaanleg werd het ook interessant om<br />

de lage broekgronden ten westen van de kade te ontginnen. De polders werden vooral gebruikt als<br />

hooiland en niet voor beweiding.<br />

3.1.2 Beerse Overlaet<br />

In de loop van de 18 de eeuw vormde zich achter de oeverwal in de kom een tweede Maasloop die<br />

gedurende enkele dagen tot enkele maanden per jaar watervoerend was, de Beerse Maas. De laagte<br />

waar deze Beerse Maas liep heet Beerse Overlaet. In de gemeente Lith werd hiervoor relatief een klein<br />

gedeelde van het komgebied benut. Alleen het gebied rond Teeffelen vormde onderdeel van de Beerse<br />

Overlaet. Dat wat nu de Lutterstraat is, vormde de westgrens van de Overlaet. De Beerse Maas stroomde<br />

verder ten zuiden van de bedijkte Hertogswetering.De Beerse Overlaet heeft tot 1942 gefunctioneerd. Na<br />

de afsluiting van de Beerse Overlaet werd het gebied intensiever in gebruik genomen door de landbouw.<br />

Op de topografische kaart van rond 1900 is goed te zien dat het komgebied voornamelijk bestaat uit<br />

weidegronden. De verkaveling is overwegend noordzuid gericht. Ten westen van de Lutterstraat is dit ook<br />

het geval. Ten oosten van de Lutterstraat wordt dit principe doorbroken en is de verkaveling juist<br />

oostwest.<br />

3.2 Bestaande situatie<br />

De Lutterstraat maakt onderdeel uit van de Lithse Polder, op de overgang met de Oijense Polder. Beiden<br />

zijn onderdeel van het komgrondengebied welke kleiig en relatief laaggelegen is. Het landschap is<br />

grootschalig, open tot zeer open en wordt gekenmerkt door een zeer regelmatig, rationeel, rechtlijnig<br />

verkavelingspatroon. Dit verkavelingspatroon bestaat over het algemeen uit noordzuid gerichte smalle<br />

slagenverkaveling. De oostwest verkaveling aan de oostzijde van de Lutterstraat is nog steeds duidelijk<br />

zichtbaar. De kavels hier zijn lang en smal. De openheid van het gebied is zeer kenmerkend en uniek en<br />

maakt dit gebied landschappelijk waardevol. De Lutterstraat is gedeeltelijk nog iets verhoogd gelegen in<br />

het landschap. Deze verhoogde ligging stamt nog uit de tijd dat er een dwarsdijk lag. Deze dwarsdijk is<br />

landschappelijk waardevol.


Hoofdstuk 4 Doelstellingen en programma<br />

4.1 Aanpassingen om te voldoen aan het Besluit huisvesting<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 15 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Binnen het plangebied wordt het bouwblok van een agrarisch bedrijf vergroot Dit is onder meer<br />

noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit huisvesting. Het besluit<br />

bepaalt dat dierenverblijven, waar emissiearme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, op den duur<br />

emissiearm moeten zijn uitgevoerd.<br />

4.2 Ruimtelijke kwaliteit<br />

Om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding zijn landschappelijke<br />

voorwaarden geformuleerd op basis waarvan een erfbeplantingsplan is opgesteld. De uiteindelijke versie<br />

van het erfbeplantingsplan is akkoord bevonden door de gemeente en opgenomen in deze toelichting.<br />

Met dit erfbeplantingsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit gegarandeerd.


Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en beperkingen<br />

5.1 Milieuaspecten<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 16 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Voor dit wijzigingsplan zijn de relevante milieuaspecten onderzocht. Hiertoe heeft de gemeente een<br />

verkennend onderzoek uitgevoerd. Als daaruit naar voren kwam dat er extra onderzoek noodzakelijk is<br />

dan is dat uitgevoerd.<br />

5.1.1 Plan-m.e.r.<br />

Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor een m.e.r.-plichtige activiteit maar ook voor<br />

een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.<br />

Dit wijzigingsplan wordt doorlopen om vergroting van het bouwblok mogelijk te maken. Gelet op het<br />

initiatief kan vastgesteld worden dat er geen sprake is van (belangrijke) nadelige gevolgen voor het<br />

milieu. Niet is gebleken van andere selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.<br />

Op basis van het Besluit-mer zal het bevoegde gezag op grond van artikel 3:46 van de<br />

Algemene wet bestuursrecht besluiten om geen m.e.r-beoordeling te maken.<br />

5.1.2 Natura 2000<br />

Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een<br />

samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd<br />

door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de<br />

Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese<br />

Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.<br />

De verplichting voor bescherming van natuurgebieden is opgenomen in de Natuurbeschermingswet,<br />

terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren. De<br />

Natuurbeschermingswet regelt de aanwijzing en de bescherming van natuurgebieden die van nationaal of<br />

internationaal belang zijn. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wel en niet mag in deze<br />

beschermde natuurgebieden. Activiteiten die negatieve gevolgen voor de natuurwaarden kunnen hebben,<br />

mogen bijvoorbeeld niet plaatsvinden zonder vergunning.<br />

Het gebied ‘Uiterwaarden Waal’ is het Natura 2000 gebied dat het dichtst bij het plangebied ligt.<br />

Dit gebied bevat relatief hooggelegen uiterwaarden van de Rijswaard en de Kil van Hurwenen. Het gaat<br />

hier om oude meanders en hun oeverlanden waar de rivier dwars doorheen is gegraven. De uiterwaarden<br />

Waal zijn een belangrijk broedgebied voor diverse vogelsoorten.<br />

Gelet op de geformuleerde instandhoudingdoelen van het bovenstaande Natura 2000 gebied, de<br />

knelpunten en voorgestane maatregelen is het niet te verwachten dat de voorgenomen ontwikkeling zal<br />

leiden tot mogelijke significante negatieve effecten.<br />

De Natura 2000 gebieden die daarna het dichtst bij het plangebied liggen zijn het gebied ‘Uiterwaarden<br />

Neder-Rijn’ en het gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'. Gelet op de grote afstand van<br />

het plangebied tot deze gebieden, het gestelde in de ‘Knelpunten- en kansenanalyses’ van deze<br />

gebieden en de omvang van het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is het niet<br />

te verwachten dat er voor deze Natura 2000 gebieden significante negatieve effecten zullen ontstaan.<br />

5.1.3 Bodem<br />

Door de Animal Sciences Group van de universiteit van Wageningen is een notitie gemaakt waaruit voor<br />

de vee- en pluimveebedrijven kunnen worden afgeleid waarbij op basis van omvang en/of bedrijfsvoering<br />

de verblijftijd van de mens wel meer dan 2 uur per dag zal zijn en waarbij, gelet op het bovenstaande dus<br />

wel een bodemonderzoek noodzakelijk is.<br />

Dit bodemonderzoek komt eigenlijk pas aan de orde op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van<br />

een aanvraag van een omgevingsvergunning. Op dit moment kan worden volstaan met een historisch<br />

bodemonderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd en in het bijlagenboek opgenomen.


5.1.4 Geluid<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 17 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Gezien de vrij grote afstand van het bedrijf tot omliggende woningen zal het aspect geluidhinder de<br />

gevraagde bouwblokvergroting niet in de weg staan.<br />

Het gaat om aanpassing en toevoeging van stallen. Dit zijn geen geluidgevoelige ruimten waardoor de<br />

Wet geluidhinder (Wgh) niet van toepassing is t.a.v. het aspect wegverkeerslawaai. Daarom zijn er geen<br />

belemmeringen voor de plannen t.a.v. wegverkeerslawaai.<br />

In geval van een uitbreiding van het agrarische bouwblok is er ook geen "industrielawaai" te verwachten.<br />

5.1.5 Geur<br />

Voor dit bedrijf is in het kader van het Aktieplan ammoniak op 1 april 2010 een bedrijfsontwikkelingsplan<br />

ingediend waarin door middel van het plaatsen van een chemische luchtwasser op een bestaande stal<br />

middels interne saldering aan het Besluit huisvesting wordt voldaan. Uit dit plan blijkt dat na realisatie<br />

daarvan de totale geuremissie van het bedrijf 46.368,6 Ou/sec zal bedragen. Op grond van een aanvraag<br />

wabovergunning, welke uiterlijk vóór 1 juli 2011 ingediend moet zijn, zal moeten blijken of het bedrijf<br />

daarmee qua geurhinder niet overbelastend is op de omliggende woningen.<br />

Echter, zoals tevens uit het bedrijfsontwikkelingsplan blijkt is op het bedrijf staluitbreiding noodzakelijk om<br />

op 1 januari 2013 aan dierenwelzijn te kunnen voldoen. De thans gevraagde uitbreiding van het bouwblok<br />

is blijkbaar daarvoor bedoeld. Uit de ingediende stukken, waaronder de berekening met V-stacks<br />

vergunning, blijkt dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt voor het plan om het bouwblok te<br />

vergroten. Ter plaatse van de omliggende woningen wordt namelijk ruimschoots aan de geldende<br />

geurnorm voldaan.<br />

5.1.6 Luchtkwaliteit<br />

De bouwblokvergroting zal geen verkeersaantrekkende ontwikkeling hebben en ook geen gevolgen<br />

hebben voor wat betreft de luchtkwaliteit.<br />

5.1.7 Externe veiligheid<br />

Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke<br />

stoffen. Het kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is<br />

verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Bij het normeren van de risico’s wordt onderscheid<br />

gemaakt in twee grootheden: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).<br />

Het PR is de kans per jaar op het overlijden van een onbeschermd individu naar aanleidingen van een<br />

bepaalde activiteit. Het PR wordt weergegeven met contouren rondom de risicobron. Binnen deze<br />

zogenaamde PR 10-6 contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden, zoals woningen.<br />

Het Groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat minimaal een aantal personen het slachtoffer<br />

wordt van een ongeval. Het gebied waarbinnen het groepsrisico speelt, wordt aangeduid als het<br />

invloedsgebied. Voor het GR geldt (in tegenstelling tot het PR) geen harde norm maar een<br />

oriëntatiewaarde. Voor iedere toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.<br />

De Lutterstraat 8 ligt ruim buiten het invloedsgebied van vervoer van gevaarlijke stoffen over de J. F.<br />

Kennedy baan zoals te zien is op de ‘Signaleringskaart <strong>Oss</strong> 2010’. Externe veiligheid speelt daarom geen<br />

rol in dit plan.<br />

5.2 Gezondheidsaspecten<br />

Stoffen zoals ammoniak, fijn stof en biologische agentia in de intensieve veehouderij spelen een<br />

belangrijke rol bij het optreden van gezondheidseffecten in de omgeving.<br />

Er zijn binnen een afstand van 250 meter van intensieve veehouderijen hogere concentraties fijn stof,<br />

endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten.<br />

Op basis van de op dit moment bekende publicaties en onderzoeken adviseert GGD Nederland dat<br />

binnen een straal van 250 meter het voorzorgsprincipe leidend zou moeten zijn. Dit betekent dat de GGD<br />

adviseert dat bij nieuwbouw en planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 18 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

van gevoelige bestemmingen moeten worden opgericht en geen gevoelige bestemmingen binnen 250<br />

meter van intensieve veehouderijen moeten worden gebouwd.<br />

Dit algemene advies is verwoord in het Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid, Update<br />

2011 (oktober 2011).<br />

Binnen een afstand van 250 meter rond de intensieve varkenshouderij Lutterstraat 8 liggen geen<br />

gevoelige bestemmingen. Op ruim 850 meter afstand ten noorden van het bedrijf ligt de Batterijstraat. De<br />

kern Lithoijen ligt op circa 1,4 kilometer ten noorden van het bedrijf en de kern Teeffelen op circa 1.3 km.<br />

Dit betekent dat ruim wordt voldaan aan de aan te houden afstand van 250 meter.<br />

Ten aanzien van de voorgenomen uitbreiding van de bestaande intensieve varkenshouderij aan de<br />

Lutterstraat 8 concluderen wij op grond van het advies, dat er vanuit het perspectief van gezondheid<br />

geen problemen te verwachten zijn.<br />

5.3 Waterhuishouding<br />

5.3.1 Inleiding<br />

Voor dit initiatief is een waterparagraaf opgesteld. Deze is als bijlage bij dit wijzigingsplan opgenomen. De<br />

belangrijkste bevindingen zijn hieronder genoemd.<br />

5.3.2 Bodem en (grond)water<br />

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op circa 4,4 meter + NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit<br />

kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)<br />

is hier lager dan 0,7 meter beneden maaiveld, waardoor er weinig eisen worden gesteld met betrekking<br />

tot het hydrologisch neutraal bouwen. De locatie is niet binnen een voorlopig reserveringsgebied 2008 of<br />

2050, een grondwaterbescherming- of een waterwingebied gelegen. Verder wordt bij de toetsing op<br />

hydrologisch neutraal ontwikkelen aandacht besteed aan het voldoen aan extreme situaties.<br />

5.3.3 Scheiding afval- en hemelwater<br />

Het afvalwater neemt door de ontwikkelingen toe. Dit afvalwater zal gescheiden afgevoerd worden via de<br />

riolering. Het hemelwater, wat valt op de nieuwe verharding, wordt niet afgevoerd via het riool. Dit wordt<br />

afgevoerd naar een aparte voorziening (een infiltratiegreppel aan de zuidzijde van het perceel). Dat heeft<br />

als voordeel dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet wordt overbelast en dat er minder of geen<br />

overstorten van het riool zullen plaatsvinden bij hevige buien. Doordat het schone hemelwater niet in<br />

contact komt met bedrijfsprocessen, raakt het niet vervuild en kan het rechtstreeks afgevoerd worden<br />

naar het oppervlaktewater. Het erf wordt bovendien regelmatig drooggereinigd om te voorkomen dat<br />

hemelwater in contact komt met vervuilende stoffen als mest.<br />

5.3.4 Infiltratie<br />

Bij de nieuwe bebouwing wordt infiltratie toegepast door het opvangen van het hemelwater in een<br />

infiltratiegreppel. Deze opvang wordt zodanig gedimensioneerd dat er sprake is van voldoende<br />

waterberging. Op de situatietekening is de plaats van de greppel weergegeven.<br />

5.3.5 Hydrologisch neutraal ontwikkelen<br />

Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij<br />

de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 19 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie<br />

van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet<br />

overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden<br />

worden seizoensfluctuaties toegestaan.<br />

Het hemelwater wat op de bestaande stallen en de bijbehorende verharding valt, wordt deels afgevoerd<br />

naar de bestaande sloot aan de noordzijde van het perceel en deels direct in de bodem geïnfiltreerd. Op<br />

de locatie hebben zich tot op heden geen calamiteiten voorgedaan met betrekking tot een eventuele<br />

beperkte infiltratiecapaciteit of het blank staan van perceelsdelen als gevolg van hevige neerslag. De<br />

realisatie van de nieuwbouw leidt echter tot een toename aan verharding. Er wordt een verhard oppervlak<br />

aangelegd van circa 2.340 m², bestaande uit circa 2.240 m² bebouwing en circa 100 m² erfverharding.<br />

Gelet op de Waterkansenkaart wordt bij het onderhavige initiatief gekozen voor het aanleggen van een<br />

infiltratiegreppel. Voor het bergen van het hemelwater wat op de nieuwe stallen terecht komt, wordt in het<br />

onderhavige plan directe infiltratie toegepast. Ten zuiden van de planlocatie aan de Lutterstraat 8 wordt,<br />

ter plaatse van de erfbeplanting, een infiltratiegreppel aangelegd. Het hemelwater wat op de<br />

erfverharding valt, wordt direct naar de bodem geïnfiltreerd. Uit een berekening met het<br />

toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen blijkt dat een minimale waterbergingscapaciteit<br />

van 114 m³ (bui T = 10 + 10%) nodig is. Voor de GHG en de k-waarde is, in overleg met het waterschap<br />

Aa en Maas, uitgegaan van de waarden van 0,7 meter onder maaiveld (GHG) en 1,0 m/dag (k-waarde).<br />

Tevens is rekening gehouden met een landbouwkundige afvoer van 0,33 l/s/ha op het oppervlaktewater.<br />

Voor een hoeveelheid neerslag van 155 m³ (bui T = 100 + 10%) geldt dat dit geen schade mag<br />

veroorzaken op het eigen perceel of bij derden.<br />

Door de initiatiefnemer is de keuze gemaakt om het hemelwater af te voeren naar een infiltratiegreppel,<br />

die ten zuiden van het perceel, nabij de erfbeplanting, wordt gerealiseerd. Aangezien het aan te bevelen<br />

is om wat afstand te houden tussen de waterschijf en het maaiveld/GHG, wordt de waterberging zodanig<br />

gedimensioneerd dat er bij een T = 10 + 10% bui 0,5 meter water in staat. In dit geval is een oppervlakte<br />

van circa 114 m³ / 0,5 m = 228 m² voldoende om het water te kunnen bergen. Deze infiltratiegreppel<br />

wordt niet dieper dan 0,7 meter ten opzichte van maaiveld (GHG), waardoor er niet permanent water in<br />

komt te staan. Indien deze greppel droog staat, kan deze onderhouden worden. De lengte van de<br />

infiltratiegreppel wordt circa 152 meter en de gemiddelde breedte circa 1,5 meter. De breedte van de<br />

infiltratiegreppel wordt op de bodem ongeveer 1,0 meter en ter hoogte van het maaiveld circa 2,4 meter.<br />

Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste bergingsruimte bij een bui met een kans op<br />

herhaling van 1 x per 10 jaar. De ligging van de greppel is opgenomen op de bijgevoegde<br />

situatietekening. Omdat de bodem de eerste 2 – 3 meter uit klei bestaat, raadt het waterschap aan om te<br />

zorgen voor een voldoende waterdoorlatende bodem. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van<br />

grondverbetering.<br />

Bij een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar mag de infiltratiegreppel wel geheel vol komen te<br />

staan. Aangezien de GHG 0,7 m-mv bedraagt, is een oppervlakte van circa 155 m³ / 0,7 m = 222 m²<br />

voldoende om het water te kunnen bergen. De capaciteit van de infiltratiegreppel is dus voldoende om<br />

een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar te bergen.<br />

5.4 Waarden<br />

5.4.1 Natuurwaarden<br />

Er is een quickscan voor flora en fauna uitgevoerd. Hiertoe is er een veld- en bronnenonderzoek<br />

uitgevoerd. De quickscan is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd.<br />

De conclusie is dat indien gehandeld wordt overeenkomstig de onderstaande aanbevelingen de Flora- en<br />

faunawet de geplande werkzaamheden niet in de weg staan.<br />

5.4.1.1 Aanbevelingen<br />

Als mitigerende maatregel dient een periode van uitvoering van verwijderen van opgaande beplanting en<br />

het bouwrijp maken van de akker aangehouden te worden die valt buiten de voortplantingsperiode van


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 20 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

eventueel te verwachten vogelsoorten. Hierbij moet de periode buiten de periode half maart tot en met<br />

augustus aangehouden worden.<br />

Indien binnen deze periode verwijderen van struiken toch en/of het bouwrijp maken van de akker<br />

nodig is, kan dit doorgang vinden, als zich er op dat ogenblik geen functionele rust- en verblijfplaatsen<br />

('nesten') bevinden. Dit kan kort tevoren ter plekke door een ter zake deskundige beoordeeld worden.<br />

In iedere situatie dient “zorgvuldig gehandeld” te worden zoals bedoeld wordt in de Flora- en<br />

faunawet onder artikel 2, eerste en tweede lid.<br />

Zorgvuldig handelen tijdens de geplande werkzaamheden in het plangebied betekent hier tenminste dat<br />

indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tegen beter weten in onverhoopt toch beschermde<br />

dieren tegengekomen worden, de werkzaamheden direct gestopt worden en het verdient dan<br />

aanbeveling een ter zake kundige oftewel een ecologisch adviseur te betrekken bij de beoordeling of er<br />

effecten optreden.<br />

Onder bovengenoemde voorwaarden blijven de initiatiefnemers zo goed als zeker binnen de door<br />

de Flora- en faunawet gestelde grenzen en is geen ontheffing nodig.<br />

5.4.2 Archeologie en cultuurhistorie<br />

Het perceel aan de Lutterstraat 8 ligt voor een groot deel in een gebied met een hoge archeologische<br />

verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn aangegeven in de Archeologische<br />

beleidsadvieskaart.<br />

Archeologische beleidsadvieskaart met legenda<br />

In eerste instantie is een booronderzoek nodig. Dit wordt ingezet om de archeologische verwachting te<br />

toetsen. Een booronderzoek kan aanleiding geven tot een vervolgonderzoek in de vorm van<br />

proefsleuven. Een bureauonderzoek is niet noodzakelijk aangezien deze gegevens al bij de gemeente<br />

<strong>Oss</strong> bekend zijn.<br />

Bureau Econsultancy heeft op de betreffende locatie een archeologisch verkennend booronderzoek (IVO-<br />

O) uitgevoerd. De vraagstellingen zijn gericht op bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de<br />

archeologische verwachting kunnen beïnvloeden.<br />

Op basis van vier 7 cm Edelmanboringen is vastgesteld dat de bodemopbouw lokaal is verstoord<br />

(boringen 1en 4). De oorspronkelijke (en bewoonbare) oeverafzettingen behorende tot een fossiele


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 21 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Maasgeul zijn echter nauwelijks vergraven omdat deze worden afgedekt door latere komklei-afzettingen<br />

en ophogingsediment (boringen 1 en 4). De archeologische verwachtingswaarde blijft dus gehandhaafd.<br />

Op grond hiervan wordt in het selectieadvies aangegeven dat in drie delen uiteenvalt:<br />

1. In het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt<br />

vanwege de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te<br />

laten uitvoeren.<br />

2. In het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering tot 1,80 m zal<br />

worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren<br />

door middel van een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is<br />

om de onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische<br />

vondsten en/of sporen.<br />

3. Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of<br />

kuilplaten worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50<br />

cm –mv een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek.<br />

Indien de toekomstige verstoring boven de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen<br />

vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />

Dit selectieadvies is door de gemeente <strong>Oss</strong> overgenomen middels een selectiebesluit. Op basis van de<br />

resultaten van het inventariserend veldonderzoek en de toelichting op de wijze van bouwen is verder<br />

archeologisch onderzoek niet noodzakelijk voor adviezen 1 en 3.<br />

Op basis van advies 2 is wel een vervolgonderzoek noodzakelijk voor de locatie van de nieuw te bouwen<br />

stal. De stal zal worden onderkelderd tot een diepte van ca. 1 ,80 m, wat inhoudt tot ‘in’ de onverstoorde<br />

oeverafzettingen, waarvoor de hoge archeologische verwachting geldt.<br />

Daarnaast blijft de plicht gelden dat eventuele archeologische vondsten gemeld moeten worden bij de<br />

bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.<br />

Naar aanleiding van advies 2 heeft Bureau Econsultancy een archeologisch karterend booronderzoek<br />

uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is<br />

voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de<br />

voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.<br />

Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen, kan worden geconcludeerd dat<br />

archeologische waarden niet worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals<br />

die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het karterend booronderzoek bijgesteld naar<br />

laag voor alle perioden.<br />

Op grond daarvan adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Dit selectieadvies is door de<br />

gemeente <strong>Oss</strong> overgenomen middels een selectiebesluit. Verder archeologisch onderzoek is dus niet<br />

noodzakelijk.<br />

5.4.3 Verkeer en parkeren<br />

De vergroting van het bouwblok leidt niet tot een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen.<br />

In de verkeersafwikkeling treden geen relevante wijzigingen op door de bouwblokvergroting.<br />

Het bovenstaande zorgt ervoor dat voldaan wordt aan het gestelde in hoofdstuk 2 van de Verordening<br />

ruimte van de provincie Noord-Brabant. Verkeerstechnisch ontstaan er namelijk geen nadelige gevolgen.<br />

5.5 Duurzame locatie<br />

5.5.1 Inleiding<br />

Zowel in de structuurvisie als de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant wordt gesproken<br />

over duurzame locaties. Het begrip duurzame locatie is overgenomen uit eerdere plannen zoals het<br />

streekplan Noord-Brabant 2002. Er is destijds ook een handleiding opgesteld die nadere invulling en<br />

verduidelijking geeft aan geformuleerde provinciaal beleid met betrekking tot duurzame locaties en<br />

duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij. Het betreft de “Handleiding duurzame locatie en<br />

duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij”. Op basis van de structuurvisie van de<br />

provincie zijn (nog) geen concrete toetsingscriteria aangewezen om te toetsten of het om een duurzame


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 22 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

locatie gaat. Daarom wordt door grotendeels de criteria van de eerder genoemde handleiding te vertalen<br />

naar actueel beleid een beoordeling gemaakt of de gronden behorende bij dit plan een duurzame locatie<br />

betreffen.<br />

De beoordeling of de Lutterstraat 8 wel of geen duurzame locatie is wordt gedaan aan de hand van 12<br />

aspecten. Deze aspecten zijn voornamelijk geselecteerd op basis van de “Handleiding duurzame locaties<br />

en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij”.<br />

5.5.2 Beoordeling duurzame locatie<br />

a. Structuurvisie<br />

In de structuurvisie van de provincie Noord-Brabant is het plangebied aangewezen als een “accentgebied<br />

agrarische ontwikkeling”. Deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer<br />

dominante positie van de hier aanwezige landbouwsectoren.<br />

b. Verordening ruimte<br />

In de Verordening ruimte is het plangebied aangemerkt als een “verwevingsgebied”. In dit gebied is een<br />

beperkte ontwikkeling van intensieve veehouderij mogelijk mits het een duurzame locatie betreft.<br />

c. Stankgevoeligheid<br />

Wat stankgevoelige objecten zijn is bepaald in de Wet Geurhinder en Veehouderijen en bijbehorende<br />

regeling. De uitbreiding van het bouwblok zorgt er voor dat nog steeds aan de minimale afstand van<br />

gevel tot gevel van 25 meter en de minimale afstand van 50 meter tot het dichtstbijzijnde<br />

veehouderijbedrijf wordt voldaan.<br />

d. Verzuring gevoelig gebied<br />

Met de inwerkingtreding van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn de voor verzuring gevoelige<br />

gebieden vervangen door kwetsbare en zeer kwetsbare gebieden (zkg). Alleen in de zkg en een zone<br />

van 250 meter hieromheen gelden beperkingen voor veehouderijen.<br />

Op de provinciale Wet ammoniak en veehouderijkaart is te zien dat het plangebied ver verwijderd ligt van<br />

zeer kwetsbare gebieden en ook ruim buiten de 250 meter zone rondom Wav-gebieden ligt.<br />

e. Ecologische verbindingszone<br />

In de Verordening ruimte staat de ecologische hoofdstructuur aangegeven. Het plangebied doorkruist<br />

deze hoofdstructuur niet.<br />

f. Cultuurhistorische waarden<br />

In de Verordening ruimte staan de cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangegeven. Hier ligt het<br />

plangebied binnen.<br />

Conform de Cultuurhistorische Waardenkaart 2010 (CHW) van de provincie Noord-Brabant ligt het<br />

verzoek binnen het cultuurhistorische vlak ‘Beerse Overlaat’. Strategie daarvoor is om de waarden en<br />

kenmerken planologisch te beschermen. Het gaat dan om de Hertogswetering, de Roode Wetering, de<br />

eendenkooien, de huizen op terpen, de Peeldam bij Velp, de Groene Dijk bij Haren, de Erfdijk bij Herpen,


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 23 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

de dijken en kades aan de noordkant van de Beerse Maas, aangelegd ter bescherming van de dorpen<br />

aan de Maas en de sluis bij Treurenburg.<br />

Realisatie van dit verzoek heeft geen (negatieve) invloed op de waarden van dit cultuurhistorische vlak.<br />

g. Openheid<br />

Het plangebied maakt slechts extra bebouwing mogelijk die dicht tegen de bestaande bebouwing aan<br />

komt te liggen. Het toekomstige bouwblok zal niet veel verder het open gebied insteken. Het plangebied<br />

is hierdoor nauwelijks van invloed op de zichtlijnen in de omgeving. Door het inrichtingsplan dat is<br />

opgesteld wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing.<br />

h. Archeologische hoge verwachtingswaarde<br />

De locatie ligt conform de Archeologische beleidsadvieskaart deels in een gebied met een hoge<br />

archeologische verwachtingswaarde.<br />

Uit een verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemopbouw niet verstoord is en dat deze met name<br />

bestaat uit oeverafzettingen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied, waar de stal met<br />

onderkeldering zal worden gerealiseerd, is een karterend booronderzoek met als doel de<br />

onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of<br />

sporen.<br />

Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen wordt geconcludeerd dat er geen<br />

archeologische waarden aanwezig zijn. De archeologische verwachting wordt op basis van het karterend<br />

booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.<br />

De gemeente <strong>Oss</strong> heeft een selectiebesluit genomen voor wat betreft het vrijgeven van het plangebied.<br />

Verder archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.<br />

i. Aardkundig waardevol gebied<br />

In de Verordening ruimte staan de aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. Hier ligt het<br />

plangebied niet binnen.<br />

j. Grondwaterbeschermingsgebieden<br />

In de Verordening ruimte staat dat het plangebied niet valt binnen een waterwingebied, 25-jaarszone<br />

kwetsbaar of één van de andere belangrijke gebieden met betrekking tot waterbescherming.<br />

k. Regionale waterberging<br />

In de Verordening ruimte zijn de regionale waterbergingsgebieden aangewezen. Het plangebied ligt daar<br />

buiten. Ook ligt het plangebied niet in een reserveringsgebied voor waterberging.<br />

l. Beperken directe hinder<br />

Gelet op de voorgestane ontwikkeling is het aannemelijk dat dit niet zorgt voor directe hinder.<br />

Gezien het bovenstaande is de locatie van het plangebied aan te merken als een duurzame locatie.


Hoofdstuk 6 Toelichting op het plan<br />

6.1 Ruimtelijk uitgangspunt<br />

6.1.1 Inrichtingsplan en beplantingslijst<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 24 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Ter compensatie van de vergroting van het bouwblok is er overleg geweest over de vorm van het te<br />

vergroten bouwblok en er is overeenstemming bereikt over een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan komt<br />

tegemoet aan het gestelde in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant voor wat betreft<br />

aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem,<br />

water, natuur, landschap of cultuurhistorie van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.<br />

Het landschappelijke inrichtingsplan maakt onderdeel uit van de overeenkomst die afgesloten wordt met<br />

de aanvrager waardoor realisatie van het inrichtingsplan is verzekerd binnen de termijn zoals genoemd in<br />

de overeenkomst. Het inrichtingsplan is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd.<br />

Landschappelijk inrichtingsplan<br />

Op verzoek van de gemeente <strong>Oss</strong> is gewerkt met gebiedseigen beplanting en gezien de ligging in het<br />

open komgebied kan er niet teveel nieuwe dichte opgaande beplanting toegevoegd worden. Door het<br />

inrichtingsplan treedt een landschappelijke verbetering op.<br />

Aan de noordzijde zal de onderbeplanting verwijderd worden. De bestaande essen zullen hier geknot<br />

worden.<br />

Aan de zuidzijde van het bouwvlak is recentelijk een smalle, gemengde houtsingel gerealiseerd<br />

(struweelhaag). Deze singel past tevens de bestaande bebouwing ten oosten van de bedrijfswoning<br />

in. Deze singel wordt ten behoeve van de eenheid, doorgetrokken tot de nieuwe stal. De volgende<br />

beplanting wordt gebruikt;<br />

- gelderse roos 19% - hazelaar 19%<br />

- hulst 12,5% - rode kornoelje 12,5%<br />

- krent 19% - liguster 15%


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 25 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Om verder het zicht vanaf de straatzijde te verfraaien wordt de breedte van de meest noordelijke loods en<br />

de stal die daar ten oosten van ligt zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.<br />

Zowel ten noorden als ten zuiden van het bouwvlak is een sloot/ greppel aanwezig.<br />

Op basis van het bovenstaande zal er 1.400m2 (ofwel 10% van het bouwblok) benut worden voor een<br />

goede landschappelijke inpassing zoals gesteld in hoofdstuk 9 van de Verordening ruimte.<br />

6.1.2 Passendheid in de omgeving<br />

Lutterstraat 8 krijgt een lang en smal bouwkavel, welk past in de oostwest strokenverkaveling.<br />

De lengte van de bouwkavel is ruimtelijk acceptabel. Door de bouwblokvorm zijn de zichtlijnen vanaf de<br />

Lutterstraat op het omringende landschap behouden gebleven.<br />

In de Lithse Polder hoeven erven geen gesloten karakter te hebben. Een transparante inheemse<br />

erfbeplanting in stroken is passend. Aan de noordzijde zal daarom de onderbeplanting verwijderd<br />

worden. De bestaande essen zullen hier geknot worden.<br />

De beplanting die toegepast wordt past in het gebied (gebiedseigen soorten); zowel de geknotte essen<br />

als de soorten die in de smalle singel worden toegepast voldoen hieraan.<br />

6.1.3 Zorgvuldig ruimtegebruik<br />

Uitbreiding van het bouwblok is noodzakelijk om het agrarische bedrijf te kunnen laten voldoen aan de<br />

eisen vanuit het Besluit huisvesting. De bebouwing wordt zoveel mogelijk tegen de bestaande bebouwing<br />

aan gerealiseerd waardoor de openheid van het landschap zoveel mogelijk in tact blijft. Hiermee wordt<br />

voldaan aan de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant voor wat betreft zorgvuldig<br />

ruimtegebruik.


Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels<br />

7.1 Toelichting op de regels<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 26 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Een bestemmings- of wijzigingsplan bevat regels die het juridische instrumentarium geven voor het<br />

regelen van het gebruik van de gronden en opstallen én bepalingen over de toelaatbaarheid van<br />

bebouwing.<br />

Het wijzigingsplan wordt digitaal en analoog verbeeld, en gaat vergezeld van deze toelichting. De<br />

toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen deel uit van het wijzigingsplan. Wel heeft<br />

zij een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan.<br />

Aangezien het hier gaat om een wijzigingsplan zal aangesloten worden bij de regels van het<br />

bestemmingsplan ‘Buitengebied’. In dit wijzigingsplan is geoordeeld dat het plan voldoet aan de<br />

voorwaarden die gesteld worden aan een wijzigingsbevoegdheid conform artikel 27.1.1 van het<br />

bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Verder zijn de regels van de bestemming “Agrarisch gebied” met een<br />

“agrarisch bouwblok” van toepassing.<br />

Gezien het bovenstaande worden er voor dit wijzigingsplan geen nieuwe regels gemaakt. Wel zijn er<br />

regels opgenomen waarin wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van<br />

de voormalige gemeente Lith. Het gaat om het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Lith op<br />

31 januari 2002 is vastgesteld en vervolgens op 17 september 2002 goedgekeurd door Gedeputeerde<br />

Staten van de provincie Noord-Brabant.<br />

7.2 Toelichting op de verbeelding<br />

Onderdeel van dit wijzigingsplan zijn een analoge en digitale verbeelding. Op deze verbeeldingen is de<br />

Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 niet van toepassing op grond van artikel 8.1.2. van het<br />

Bro. Daarin staat namelijk dat niet aan de digitaliseringsverplichting hoeft te worden voldaan als het<br />

moederplan op papier is vormgegeven.<br />

De digitale verbeelding wordt daarom als een digitaal pdf-bestand ter beschikking gesteld.


Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid<br />

8.1 Economische uitvoerbaarheid<br />

Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 27 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

De aanleg van de voorgestane ontwikkeling, de plankosten en andere bijkomende kosten komen voor<br />

rekening van de aanvrager. De afspraken hieromtrent zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.<br />

Om het agrarische bedrijf te kunnen laten voldoen aan landelijke wetgeving is de bouwblokvergroting<br />

noodzakelijk. Door de aanpassing kan het agrarische bedrijf optimaal functioneren.<br />

8.2 Kostenverhaal<br />

Doordat er een anterieure overeenkomst is opgesteld is het kostenverhaal op een andere manier<br />

verzekerd. Daarom is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen. Hierover zal het bevoegde<br />

gezag wel een expliciet besluit nemen.


Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 28 van 28<br />

vaststelling 18 december 2012<br />

Hoofdstuk 9 Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid<br />

9.1 Inspraak<br />

In de Inspraakverordening gemeente <strong>Oss</strong> 2007 staat dat het bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn<br />

eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het is<br />

noodzakelijk om inspraak te verlenen indien de wet daartoe verplicht. De Wro en de Algemene wet<br />

bestuursrecht (Awb) verplichten het verlenen van inspraak bij het opstellen van een wijzigings- of<br />

bestemmingsplan niet.<br />

Aangezien het een kleinschalige ontwikkeling betreft wordt het college van burgemeester en wethouders<br />

van de gemeente <strong>Oss</strong> voorgesteld te besluiten om het voorontwerp ten behoeve van inspraakreacties<br />

niet apart ter inzage te leggen.<br />

9.2 Vooroverleg<br />

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat “het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een<br />

wijzigingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en<br />

met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast<br />

zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn”. Ter uitvoering daarvan zijn de<br />

volgende instanties in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voorontwerpwijzigingsplan:<br />

1. VROM-inspectie, Regio Zuid, Postbus 850, 5600 AW Eindhoven<br />

2. Provincie Noord-Brabant, Postbus 90151, 5200 MC ’s-Hertogenbosch<br />

3. Waterschap Aa en Maas, Postbus 5049, 5201 GA ’s-Hertogenbosch<br />

4. Brandweer Brabant Noord, Postbus 218, 5201 AE ‘s-Hertogenbosch<br />

Dit wijzigingsplan wordt op het Internet gepubliceerd. De werking van de Wet bescherming<br />

persoonsgegevens strekt zich niet uit tot gegevens over ondernemingen die behoren tot een<br />

rechtspersoon. Deze namen zijn daarom ook niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die<br />

beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.).<br />

Bovengenoemde instanties hebben positief geadviseerd.<br />

9.3 Zienswijzenprocedure<br />

Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en<br />

afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen<br />

en is tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de gemeentelijke website. Voorafgaand hieraan is<br />

hiervan mededeling gedaan in het plaatselijke blad Regio <strong>Oss</strong>, katern <strong>Oss</strong> Actueel en op de<br />

gemeentelijke website. Gedurende deze periode kon iedereen zijn zienswijze over het ontwerp van het<br />

wijzigingsplan bij het college naar voren brengen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.


Bijlage 1 – Bodeminformatie


Bodeminformatie<br />

De volgende informatiebronnen zijn voor de locatie en de aangrenzende percelen (binnen een straal<br />

van maximaal 50 meter vanaf de locatie) doorzocht:<br />

– het Bodem Informatie Systeem (BIS). Het BIS van de gemeente <strong>Oss</strong> is gevuld met de, bij de<br />

gemeente bekend zijnde, onderzoeken die uitgevoerd zijn, o.a. verkennend bodemonderzoeken,<br />

nadere onderzoeken en evaluaties van uitgevoerde saneringen.<br />

– het gemeentelijke tankenbestand. Dit bestand bevat alle bij de gemeente bekend zijnde<br />

tanksaneringen. Dit bestand is onder andere tot stand gekomen op basis van vrijwilligheid en<br />

mogelijk daardoor niet volledig.<br />

– het Historische Bodem Bestand (HBB). Het HBB is een samenwerkingsproject van ReGister<br />

Historisch Onderzoeksbureau en Arcadis en bevat op basis van historische (bedrijfs-) activiteiten<br />

gegevens van potentieel verontreinigde locaties. De gegevens zijn verwerkt in een Access<br />

database. Voor een deel van alle potentieel verontreinigde locaties is nader historisch onderzoek<br />

uitgevoerd. De rapporten hiervan zijn in pdf beschikbaar.<br />

– het Bodemloket. De gegevens uit bodemloket zijn afkomstig van de website<br />

www.bodemloket.nl, Deze site wordt door de provincie Noord-Brabant onderhouden. Het<br />

bodemloket bevat informatie over toekomstige en uitgevoerde bodemonderzoeken en<br />

bodemsaneringen en tevens informatie over mogelijk bodembelastende (bedrijfs-) activiteiten<br />

in het verleden.<br />

Hieronder vindt u per thema de gevonden informatie. Indien voor een thema geen informatie wordt<br />

vermeld, dan betekend dit dat de geraadpleegde bron op dit moment geen informatie bevat voor de<br />

doorzochte locatie.<br />

Locatie: Lutterstraat 8, Lithoijen<br />

Kadastrale gegevens: gem. <strong>Oss</strong> LIT sectie H nr. 00266 (13120 ca.)<br />

Bodem informatiesysteem: geen info<br />

Tankenbestand: geen info<br />

Historisch bodem bestand: geen info<br />

Bodemloket: geen info<br />

Aan de verstrekte gegevens kunnen geen rechten worden ontleend.


Bijlage 2a – Archeologisch karterend booronderzoek


ARCHEOLOGISCH KARTEREND<br />

BOORONDERZOEK<br />

LUTTERSTRAAT 8<br />

TE LITHOIJEN<br />

GEMEENTE OSS


Archeologisch karterend booronderzoek<br />

Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />

in de gemeente <strong>Oss</strong><br />

Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />

Postbus 396<br />

6710 BJ Ede<br />

Project OSS.AGR.ARC<br />

Rapportnummer 12061534<br />

Status conceptrapportage<br />

Datum 3 augustus 2012<br />

Vestiging Swalmen<br />

Auteur Drs. M. Stiekema (Senior Prospector)<br />

Paraaf<br />

Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)<br />

Paraaf<br />

© Econsultancy bv, Swalmen<br />

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld<br />

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk,<br />

fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />

Econsultancy bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van<br />

de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.<br />

ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport)<br />

ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)<br />

Econsultancy Archeologisch Rapport


Administratieve gegevens plangebied<br />

Projectcode en nummer 12061534 OSS.AGR.ARC<br />

Toponiem Lutterstraat 8<br />

Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />

<strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />

Plaats Lithoijen<br />

Provincie Noord-Brabant<br />

Kadastrale gegevens <strong>Gemeente</strong> Lith, sectie H, nummer 266<br />

Omvang plangebied circa 2.000 m 2<br />

Kaartblad 45 E<br />

Coördinaten centrum plangebied X: 161.221 / Y: 422.111<br />

Bevoegde overheid <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />

Postbus 5<br />

5340 BA <strong>Oss</strong><br />

ARCHIS2<br />

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)<br />

Vondstmeldingsnummer<br />

Onderzoeksnummer<br />

52.997<br />

nvt<br />

Archeoregio NOaA Utrechts-Gelders rivierengebied<br />

T.: 0412 - 629792<br />

E: r.jansen@oss.nl<br />

Contactpersoon : dhr. R.Jansen<br />

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Noord-Brabant<br />

Uitvoerders Econsultancy, Drs. M. Stiekema<br />

Kwaliteitszorg<br />

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed<br />

(RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die<br />

de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en<br />

onderzoeksprotocollen. Verder is Econsultancy lid van de Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingsbedrijven<br />

(NVAO). De leden van de NVAO bieden kwalitatief hoogstaand archeologisch onderzoek. Het lidmaatschap is een waarborg<br />

voor kwaliteit en betrouwbaarheid. Tevens is Econsultancy aangesloten bij de Vereniging van Ondernemers in Archeologie<br />

(VOiA). De VOiA behartigt de belangen van meer dan 100 bedrijven in alle takken van de archeologie.<br />

Betrouwbaarheid<br />

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een<br />

booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op<br />

basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid<br />

van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder<br />

fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan<br />

Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.<br />

Econsultancy Archeologisch Rapport


SAMENVATTING<br />

Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een archeologisch karterend booronderzoek uitgevoerd.<br />

Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de geplande nieuwbouw van een stal. Het plangebied<br />

is gelegen aan de Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>. Het archeologisch onderzoek is<br />

noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische<br />

waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden<br />

aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit<br />

2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch<br />

onderzoek uit te voeren.<br />

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende fase) heeft tot doel het opsporen van<br />

eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en om een eerste indruk te verkrijgen<br />

van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan. Met de<br />

resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische<br />

waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk<br />

is.<br />

Resultaten inventariserend veldonderzoek<br />

Het archeologisch verkennend booronderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden<br />

in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er een inventariserend veldonderzoek in<br />

de vorm van een karterend booronderzoek uitgevoerd.<br />

Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen, kan worden geconcludeerd dat<br />

archeologische waarden niet worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals<br />

die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het karterend booronderzoek bijgesteld<br />

naar laag voor alle perioden.<br />

Selectieadvies<br />

Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied<br />

vrij te geven. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek<br />

zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een<br />

selectiebesluit neemt.<br />

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode.<br />

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit<br />

volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten<br />

tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er<br />

conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van<br />

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt,<br />

telefoon 033-4227682), de gemeente <strong>Oss</strong> of de Provincie Noord-Brabant.<br />

12061534 OSS.AGR.ARC


INHOUDSOPGAVE<br />

1 INLEIDING .................................................................................................................................. 1<br />

1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer ...................................................................... 1<br />

1.2 Resultaten vooronderzoek ................................................................................................ 1<br />

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 1<br />

3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK ................................................................................ 2<br />

3.1 Methoden .......................................................................................................................... 2<br />

3.2 Resultaten ......................................................................................................................... 2<br />

3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek .......................................................... 3<br />

4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ......................................................................................... 3<br />

4.1 Conclusie .......................................................................................................................... 3<br />

4.2 Selectieadvies ................................................................................................................... 3<br />

LIJST VAN AFBEELDINGEN<br />

Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />

Figuur 2. Boorpuntenkaart<br />

BIJLAGEN<br />

Bijlage 1 Literatuur<br />

Bijlage 2 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />

Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />

Bijlage 4 Boorprofielen<br />

12061534 OSS.AGR.ARC


1 INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer<br />

Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een archeologisch karterend booronderzoek uitgevoerd<br />

voor het plangebied gelegen aan de Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong> (zie figuur 1<br />

en figuur 2). In het plangebied zal een nieuwe stal worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek<br />

is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische<br />

waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden<br />

aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg<br />

uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch<br />

onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).<br />

In de rapportage zal na een samenvatting van het vooronderzoek (§ 1.2) eerst de doelstelling van het<br />

huidige onderzoek en de te beantwoorden onderzoeksvragen beschreven worden (hoofdstuk 2). Vervolgens<br />

zullen de methodiek en resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende<br />

fase) door middel van boringen worden behandeld (hoofdstuk 3). Op basis van het onderzoek<br />

wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 4). Dit advies<br />

dient te worden getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente <strong>Oss</strong>, waarna een besluit zal<br />

worden genomen of het plangebied kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn.<br />

1.2 Resultaten vooronderzoek<br />

In december 2011 is door Econsultancy een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd. 1<br />

Uit de bij dit onderzoek aangetroffen bodemopbouw blijkt dat de oorspronkelijke oeverafzettingen in<br />

het plangebied niet of nauwelijks zijn vergraven. De archeologische verwachtingswaarde, zoals opgesteld<br />

in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijft daarom staan. Voor het niet opgehoogde<br />

akkerland geldt deze verwachting vanaf een diepte van 60 cm –mv, voor het opgehoogde<br />

deel van het plangebied vanaf een diepte van 140 cm –mv. Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied<br />

waar een stal met onderkeldering zal worden gerealiseerd, adviseerde Econsultancy om een<br />

inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Het doel<br />

van het karterend booronderzoek is om de onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de<br />

aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.<br />

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN<br />

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende fase) heeft tot doel het inventariseren van<br />

eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen om een eerste indruk te verkrijgen van<br />

de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.<br />

Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:<br />

Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op<br />

de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en<br />

maximale dikte ervan?<br />

Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja,<br />

wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan?<br />

In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?<br />

1 Stiekema, 2011<br />

12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 1 van 4


Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen voor de<br />

voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?<br />

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 1 augustus 2012. Meegewerkt hebben: drs. M.<br />

Stiekema (senior prospector) en ing. G.J. Boots BA (archeoloog). Het rapport is gecontroleerd door<br />

drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).<br />

3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK<br />

3.1 Methoden<br />

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek, conform<br />

de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek is<br />

op 31 juli 2012 door drs. M. Stiekema (senior prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld.<br />

In totaal zijn er 6 boringen gezet (zie figuur 2). Er is geboord tot een diepte van maximaal 1,8 m -mv<br />

met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm. Er is in raaien geboord met een afstand van 17<br />

m tussen de raaien en een afstand van 20 m tussen de boringen. De raaien zijn verspringend ten<br />

opzichte van elkaar gezet, waardoor een systeem bestaande uit gelijkbenige driehoeken ontstaat. De<br />

boringen zijn lithologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode beschreven.<br />

2 De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen is de maaiveldhoogte<br />

afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).<br />

Het opgeboorde materiaal is in het veld bodemkundig beschreven en de archeologisch relevante bodemlagen<br />

zijn gesneden en verbrokkeld. Het sediment is geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische<br />

indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot<br />

etc.<br />

3.2 Resultaten<br />

Geologie en bodem<br />

De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 4<br />

weergegeven. Op basis van deze boorprofielen kan de bodemopbouw als volgt worden beschreven.<br />

De hoofdlijnen van de opbouw van de bodem kunnen als volgt worden weergegeven:<br />

Bij de boringen zijn matig tot uiterst siltige klei-afzettingen en matig fijne, zwak tot sterk siltige zandafzettingen<br />

aangetroffen. De basis van het bodemprofiel in alle boringen is een pakket uiterst siltige<br />

klei-afzettingen waarvan de top op circa 4,40 m –NAP ligt. Deze afzettingen zijn in alle boringen aangetroffen<br />

en zijn oeverafzettingen, vermoedelijk vanaf de Bronstijd gevormd door de Macharen<br />

stroomgordel. Van nature zijn deze oeverafzettingen afgedekt met een 60 cm dik pakket zwak siltige<br />

komkleiafzettingen. Op basis van het booronderzoek is niet te achterhalen van waaruit, en wanneer<br />

de komafzettingen zijn gevormd. Op basis van de ouderdom van de onderliggende oeverafzettingen<br />

kan worden aangenomen dat dit vanaf het begin van de jaartelling is gebeurd. De komafzettingen zijn<br />

alleen bij boring 4, 5 en 6 aangetroffen aan het maaiveld. Bij boring 1, 2 en 3 is de bovenste 60 - 110<br />

cm van het boorprofiel verstoord. Een groot deel hiervan bestaat uit bij de bouw van de boerderij opgebracht<br />

sediment. Onder het verstoorde pakket zijn de oorspronkelijke komafzettingen en de (ook<br />

hier onverstoorde) oeverafzettingen aangetroffen. Het aangetroffen bodemprofiel komt overeen met<br />

de bodemprofielen die zijn aangetroffen in het verkennend booronderzoek.<br />

2 Bosch, 2005.<br />

12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 2 van 4


Archeologie<br />

In geen van de boringen zijn bij het verbrokkelen en versnijden van het sediment archeologische indicatoren<br />

waargenomen.<br />

3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek<br />

Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen<br />

beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;<br />

Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op<br />

de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en<br />

maximale dikte ervan?<br />

In geen van de boringen zijn bij het verbrokkelen en versnijden van het sediment archeologische<br />

indicatoren waargenomen.<br />

Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja,<br />

wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan?<br />

In geen van de boringen zijn archeologische lagen waargenomen.<br />

In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?<br />

De hoge archeologische verwachtingswaarde kan op basis van het ontbreken van archeologische<br />

indicatoren en lagen naar laag worden bijgesteld.<br />

Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de<br />

voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?<br />

Niet van toepassing.<br />

4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES<br />

4.1 Conclusie<br />

Het archeologisch verkennend booronderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden<br />

in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er een inventariserend veldonderzoek in<br />

de vorm van een karterend booronderzoek uitgevoerd.<br />

Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen, kan worden geconcludeerd dat<br />

archeologische waarden niet worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals<br />

die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag<br />

voor alle perioden.<br />

4.2 Selectieadvies<br />

Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied<br />

vrij te geven. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek<br />

zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een<br />

selectiebesluit neemt.<br />

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode.<br />

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit<br />

volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten<br />

tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er<br />

12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 3 van 4


conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van<br />

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt,<br />

telefoon 033-4227682), de gemeente <strong>Oss</strong> of de Provincie Noord-Brabant).<br />

12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 4 van 4


Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />

415000 420000 425000 430000<br />

HEESSELT<br />

HEESSELT<br />

ALEM<br />

ALEM<br />

KERKDRIEL<br />

KERKDRIEL<br />

N<br />

ROSMALEN<br />

ROSMALEN<br />

12061534 OSS.AGR.ARC<br />

000<br />

VARIK<br />

VARIK<br />

OPHEMERT<br />

OPHEMERT<br />

ZENNEWIJNEN<br />

ZENNEWIJNEN<br />

HEEREWAARDEN<br />

HEEREWAARDEN<br />

MAREN MAREN KESSEL<br />

KESSEL<br />

Lithoyen - Lutterstraat 8<br />

Locatie van het plangebied<br />

bron: Geodan<br />

DREUMEL<br />

DREUMEL<br />

LITH<br />

LITH<br />

NULAND<br />

NULAND<br />

5000m<br />

5000m<br />

ALPHEN ALPHEN GLD<br />

GLD<br />

LITHOIJEN<br />

LITHOIJEN<br />

GEFFEN<br />

GEFFEN<br />

OIJEN<br />

OIJEN<br />

TEEFFELEN<br />

TEEFFELEN<br />

<strong>Oss</strong><br />

<strong>Oss</strong><br />

MAASBOMMEL<br />

MAASBOMMEL<br />

HEESCH<br />

HEESCH<br />

MACHAREN<br />

MACHAREN<br />

ALTFORST<br />

ALTFORST<br />

MEGEN<br />

MEGEN<br />

BERGHEM<br />

BERGHEM<br />

APPELTERN<br />

APPELTERN<br />

HAREN HAREN NB<br />

NB<br />

155000 160000 165000 170000<br />

HORSSEN<br />

HORSSEN


Figuur 2. Boorpuntenkaart<br />

422050 422100<br />

N<br />

0<br />

Lithoijen - Lutterstraat 8<br />

Karterende boorpuntenkaart<br />

Legenda<br />

Plangebied<br />

12061534 OSS.AGR.ARC<br />

Huidige bebouwing<br />

Boorpunt<br />

25m<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

161250 161300<br />

6<br />

5


Bijlage 1 Literatuur<br />

Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport,<br />

NITG 05-043-A).<br />

Stiekema, M., 2011: Lutterstraat 8 te Lithoijen, gemeente <strong>Oss</strong>. Archeologisch verkennend booronderzoek,<br />

Econsultancy Archeologisch rapport,<br />

12061534 OSS.AGR.ARC


Bijlage 2 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />

Ouderdom<br />

in jaren<br />

11.755<br />

12.745<br />

13.675<br />

14.025<br />

15.700<br />

29.000<br />

50.000<br />

75.000<br />

115.000<br />

130.000<br />

370.000<br />

410.000<br />

475.000<br />

850.000<br />

2.600.000<br />

12061534 OSS.AGR.ARC<br />

Chronostratigrafie<br />

Holoceen 1<br />

Formaties: Naaldwijk<br />

(marien), Nieuwkoop<br />

(veen), Echteld (fluviatiel)<br />

Laat-<br />

Late Dryas<br />

(koud)<br />

Allerød<br />

Weichselien (warm)<br />

(Laat-<br />

Glaciaal)<br />

Vroege Dryas<br />

(koud)<br />

Bølling<br />

(warm)<br />

2<br />

Midden-<br />

Weichselien<br />

(Pleniglaciaal)<br />

Vroeg-<br />

W eichselien<br />

(Vroeg-<br />

Glaciaal)<br />

Eemien<br />

(warme periode)<br />

Saalien (ijstijd)<br />

Holsteinien<br />

(warme periode)<br />

Elsterien (ijstijd)<br />

Cromerien<br />

(warme periode)<br />

Pre-Cromerien<br />

Laat-<br />

Pleniglaciaal<br />

Midden-<br />

Pleniglaciaal<br />

Vroeg-<br />

Pleniglaciaal<br />

MIS<br />

3<br />

4<br />

5a<br />

5b<br />

5c<br />

5d<br />

5e<br />

6<br />

Formatie<br />

van<br />

Kreftenheye<br />

Formatie<br />

van<br />

Urk<br />

Formatie<br />

van<br />

Sterksel<br />

Lithostratigrafie<br />

Eem<br />

Formatie<br />

Formatie<br />

van Drente<br />

Formatie<br />

van Peelo<br />

Formatie<br />

van<br />

Boxtel<br />

Formatie<br />

van<br />

Beegden


Cal. jaren<br />

v/n Chr.<br />

1500<br />

450<br />

0<br />

12<br />

800<br />

2000<br />

4900<br />

5300<br />

8800<br />

35.000<br />

300.000<br />

815<br />

12061534 OSS.AGR.ARC<br />

2650<br />

3755 5000<br />

7020 8000<br />

8240 9000<br />

11.755<br />

10.150<br />

12.745 10.800<br />

13.675 11.800<br />

14.025 12.000<br />

15.700<br />

14 C jaren<br />

Chronostratigrafie<br />

Pollen<br />

zones<br />

Vegetatie<br />

den overheerst<br />

hazelaar, eik, iep,<br />

linde, es<br />

eerst berk en later<br />

den overheersend<br />

perioden met een<br />

poolwoestijn en<br />

perioden met een<br />

toendra<br />

Archeologische<br />

perioden<br />

1950 0<br />

Vb2 Loofbos<br />

Nieuwe tijd<br />

Subatlanticum<br />

eik en hazelaar<br />

overheersen<br />

Middeleeuwen<br />

koeler<br />

vochtiger<br />

Vb1 haagbeuk<br />

veel cultuurplanten<br />

Romeinse tijd<br />

Va<br />

rogge, boekweit,<br />

korenbloem<br />

IJzertijd<br />

75.000<br />

115.000<br />

130.000<br />

13.000<br />

Laat-<br />

Weichselien<br />

(Laat-<br />

Glaciaal)<br />

Midden-<br />

Weichselien<br />

(Pleniglaciaal)<br />

Vroeg-<br />

Weichselien<br />

(Vroeg-<br />

Glaciaal)<br />

Subboreaal<br />

koeler<br />

droger<br />

Atlanticum<br />

warm<br />

vochtig<br />

Boreaal<br />

warmer<br />

Preboreaal<br />

warmer<br />

Bronstijd<br />

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie<br />

volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).<br />

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.<br />

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).<br />

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).<br />

IVb<br />

IVa<br />

III<br />

II<br />

Late Dryas LW III<br />

Allerød<br />

Vroege Dryas<br />

Bølling<br />

Eemien<br />

(warme periode)<br />

Saalien (ijstijd)<br />

I<br />

LW II<br />

LW I<br />

Loofbos<br />

eik en hazelaar<br />

overheersen<br />

beuk>1% invloed<br />

landbouw<br />

(granen)<br />

Loofbos<br />

eik, els en hazelaar<br />

overheersen<br />

in zuiden speelt<br />

linde een grote rol<br />

parklandschap<br />

dennen- en<br />

berkenbossen<br />

open<br />

parklandschap<br />

open vegetatie met<br />

kruiden en<br />

berkenbomen<br />

perioden met bos<br />

en perioden met<br />

een subarctisch<br />

open landschap<br />

loofbos<br />

Neolithicum<br />

Mesolithicum<br />

Laat-Paleolithicum<br />

Midden-Paleolithicum<br />

Vroeg-Paleolithicum


Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />

Het AMZ-proces<br />

Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de<br />

Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen<br />

die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om<br />

inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde<br />

stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een<br />

stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de<br />

vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid,<br />

gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het<br />

archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig<br />

is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een<br />

vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de<br />

archeologische resten in de grond beschermd te worden door planaanpassing of planinpassing.<br />

Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. <strong>Gemeente</strong>lijke, provinciale en landelijke<br />

archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een<br />

archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure<br />

onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het<br />

plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema).<br />

De eerste fase: Bureauonderzoek<br />

Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van<br />

informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische<br />

waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis<br />

waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap.<br />

De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO)<br />

Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het<br />

IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de<br />

datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.<br />

Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering<br />

Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op<br />

archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het<br />

booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende<br />

fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap,<br />

voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones<br />

uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase<br />

wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische<br />

vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan<br />

verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen<br />

vast te stellen.<br />

Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht<br />

en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit<br />

het systematisch belopen van het maaiveld van het plangebied.<br />

12061534 OSS.AGR.ARC


Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven<br />

Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen<br />

worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange<br />

sleuven van minimaal twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de<br />

voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor<br />

dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden.<br />

De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO)<br />

Archeologische Begeleiding<br />

Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van<br />

de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de<br />

sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het<br />

werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten<br />

(van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan<br />

alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan.<br />

Opgraven<br />

Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de<br />

wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische<br />

Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het<br />

veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is<br />

voor kennisvorming over het verleden.<br />

12061534 OSS.AGR.ARC


12061534 OSS.AGR.ARC<br />

Schema van de Archeologische Monumenten Zorg<br />

Vergunningaanvraag/ruimtelijke ontwikkeling<br />

▼<br />

Toetsing aan archeologisch beleid<br />

(<strong>Gemeente</strong>, Provincie, Rijk)<br />

▼<br />

Bureauonderzoek*<br />

(verzamelen gegevens en opstellen verwachtingsmodel)<br />

▼<br />

Selectiebesluit<br />

(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />

▼<br />

Inventariserend veldonderzoek*<br />

▼ ▼<br />

Verkennend veldonderzoek ►**** Karterend veldonderzoek<br />

Door middel van: Door middel van:<br />

- terreininspectie - oppervlaktekartering<br />

- booronderzoek** - booronderzoek**<br />

- proefsleuven***<br />

▼ ▼*****<br />

Selectiebesluit<br />

(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />

▼<br />

Bewezen of hoge kans op de aanwezigheid van archeologie<br />

▼******<br />

Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven***<br />

▼<br />

Selectiebesluit<br />

(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />

▼ ▼ ▼<br />

Opgraven*** Begeleiding*** Beschermen<br />

Verwijderen Begeleiding Bescherming<br />

van de van de van de<br />

archeologie werkzaamheden archeologie<br />

door door door<br />

archeologen archeologen planaanpassing<br />

►<br />

►<br />

►<br />

►<br />

Vergunningverlening indien geen onderzoek noodzakelijk<br />

wordt geacht.<br />

Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />

Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />

met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />

over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />

door archeologen.***<br />

Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />

Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />

met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />

over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />

door archeologen.***<br />

Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie,<br />

wel archeologische waarden aanwezig maar geen<br />

vervolgonderzoek noodzakelijk op grond van waardering.<br />

Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met<br />

bouwkundige voorwaarden).<br />

* Combinatie bureauonderzoek en IVO verkennende of karterende fase mogelijk, indien een PvA aanwezig is.<br />

** Voorafgaand aan het booronderzoek dient een PvA worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag<br />

*** Voorafgaand aan het onderzoek dient een PvE en PvA te worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag.<br />

**** Na een verkennend booronderzoek kan het bevoegd gezag besluiten dat een aanvullend karterend booronderzoek<br />

moet worden uitgevoerd.<br />

***** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is<br />

mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.<br />

****** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven of een<br />

IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd<br />

PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.


Bijlage 4 Boorprofielen<br />

12061534 OSS.AGR.ARC


12061534 OSS.AGR.ARC


Bijlage 2b – Archeologisch verkennend booronderzoek


ARCHEOLOGISCH VERKENNEND<br />

BOORONDERZOEK<br />

LUTTERSTRAAT 8<br />

TE LITHOIJEN<br />

GEMEENTE OSS


Archeologisch verkennend booronderzoek<br />

Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />

in de gemeente <strong>Oss</strong><br />

Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />

Postbus 396<br />

6710 BJ Ede<br />

Project OSS.AGR.ARC<br />

Rapportnummer 11073530<br />

Status Definitieve rapportage<br />

Datum 16 januari 2012<br />

Vestiging Swalmen<br />

Auteur Drs. M. Stiekema<br />

Paraaf<br />

Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)<br />

Paraaf<br />

© Econsultancy bv, Swalmen<br />

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld<br />

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk,<br />

fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />

Econsultancy bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van<br />

de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.<br />

ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport)<br />

ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)<br />

Econsultancy Archeologisch Rapport


Administratieve gegevens plangebied<br />

Projectcode en nummer 11073530 OSS.AGR.ARC<br />

Toponiem Lutterstraat 8<br />

Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />

<strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />

Plaats Lithoijen<br />

Provincie Noord-Brabant<br />

Kadastrale gegevens <strong>Gemeente</strong> Lith, sectie H, nummer 266<br />

Omvang plangebied circa 5.000 m 2<br />

Kaartblad 45 E<br />

Coördinaten centrum plangebied X: 161.221 / Y: 422.111<br />

Bevoegde overheid <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />

Postbus 5<br />

5340 BA <strong>Oss</strong><br />

ARCHIS2<br />

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)<br />

Vondstmeldingsnummer<br />

Onderzoeksnummer<br />

49.698<br />

nvt<br />

40.346<br />

Archeoregio NOaA Utrechts-Gelders rivierengebied<br />

T.: 0412 - 629792<br />

E: r.jansen@oss.nl<br />

Contactpersoon : dhr. R.Jansen<br />

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Noord-Brabant<br />

Uitvoerders Econsultancy, Drs. M. Stiekema<br />

Kwaliteitszorg<br />

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed<br />

(RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die<br />

de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en<br />

onderzoeksprotocollen.<br />

Betrouwbaarheid<br />

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een<br />

booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op<br />

basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid<br />

van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder<br />

fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan<br />

Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.<br />

Econsultancy Archeologisch Rapport


SAMENVATTING<br />

Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende<br />

fase) door middel van boringen uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de<br />

geplande uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is gelegen aan de Lutterstraat 8 te<br />

Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>. Het archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen<br />

of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond,<br />

die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan.<br />

Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007<br />

(WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek<br />

uit te voeren (zie bijlage 3).<br />

Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek heeft tot doel de<br />

in de archeologische beleidsadvieskaart opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan<br />

te vullen en te toetsen, en is er op gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige<br />

opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek<br />

en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe)<br />

verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel<br />

aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn.<br />

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied<br />

archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk<br />

is.<br />

Resultaten inventariserend veldonderzoek<br />

Uit de aangetroffen bodemopbouw blijkt dat de oorspronkelijke oeverafzettingen in het plangebied<br />

niet of nauwelijks zijn vergraven. De archeologische verwachtingswaarde, zoals opgesteld in de gemeentelijke<br />

archeologische beleidsadvieskaart blijft daarom staan. Voor het niet opgehoogde akkerland<br />

geldt deze verwachting vanaf een diepte van 60 cm –mv, voor het opgehoogde deel van het<br />

plangebied vanaf een diepte van 140 cm –mv.<br />

Selectieadvies<br />

Voor het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt vanwege<br />

de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />

Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering zal worden gerealiseerd,<br />

adviseert Econsultancy om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van<br />

een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is om de onderzoekslocatie<br />

systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.<br />

Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of kuilplaten<br />

worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50 cm –mv een<br />

vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Indien de toekomstige<br />

verstoring onder de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten<br />

uitvoeren.<br />

Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten<br />

worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een selectiebesluit<br />

neemt.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


INHOUDSOPGAVE<br />

1 INLEIDING .................................................................................................................................. 1<br />

1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer ...................................................................... 1<br />

1.2 Huidige situatie ................................................................................................................. 1<br />

1.3 Toekomstige situatie ......................................................................................................... 1<br />

1.4 Resultaten vooronderzoek ................................................................................................ 2<br />

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 2<br />

3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK ................................................................................ 3<br />

3.1 Methoden .......................................................................................................................... 3<br />

3.2 Resultaten ......................................................................................................................... 3<br />

3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek .......................................................... 4<br />

4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ......................................................................................... 4<br />

4.1 Conclusie .......................................................................................................................... 4<br />

4.2 Selectieadvies ................................................................................................................... 5<br />

LITERATUUR ........................................................................................................................................ 5<br />

BRONNEN ............................................................................................................................................ 6<br />

LIJST VAN TABELLEN<br />

Tabel I. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied<br />

LIJST VAN AFBEELDINGEN<br />

Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />

Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied<br />

Figuur 3. Situering van het plangebied binnen de Archeologische Beleidsadvieskaart<br />

Figuur 4. Boorpuntenkaart<br />

BIJLAGEN<br />

Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />

Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland<br />

Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />

Bijlage 4 Planontwerp<br />

Bijlage 5 Boorprofielen<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


1 INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer<br />

Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig,<br />

verkennende fase) uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Lutterstraat 8 te Lithoijen in de<br />

gemeente <strong>Oss</strong> (zie figuur 1 en figuur 2). In het plangebied zal het bestaande agrarische bedrijf worden<br />

uitgebreid. Het archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen of er een gerede<br />

kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die<br />

door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is<br />

het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend<br />

uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te<br />

voeren (zie bijlage 3).<br />

In de rapportage zal na een samenvatting van het vooronderzoek (§ 1.4) eerst de doelstelling van het<br />

huidige onderzoek en de te beantwoorden onderzoeksvragen beschreven worden (hoofdstuk 2). Vervolgens<br />

zullen de methodiek en resultaten van het inventariserend veldonderzoek) door middel van<br />

boringen worden behandeld (hoofdstuk 3). Op basis van het onderzoek wordt een advies gegeven of<br />

vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 4). Dit advies dient te worden getoetst<br />

door het bevoegd gezag, de gemeente <strong>Oss</strong>, waarna een besluit zal worden genomen of het plangebied<br />

kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn.<br />

1.2 Huidige situatie<br />

Het plangebied heeft oppervlakte van circa 5.000 m² en ligt aan de Lutterstraat 8, circa 1,5 km ten<br />

zuidoosten van Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong> (zie figuur 1 en figuur 2). Op het Algemeen Hoogtebestand<br />

Nederland (AHN) heeft het maaiveld een hoogte van circa 5 m +NAP.<br />

Het bodemgebruik van de omliggende percelen is als volgt:<br />

aan de noordzijde bevindt zich akkerland;<br />

aan de oostzijde bevindt zich akkerland;<br />

aan de zuidzijde bevindt zich akkerland;<br />

aan de westzijde bevindt zich het huidige agrarisch bedrijf aan de Lutterstraat 8.<br />

Het westelijke deel van het plangebied is momenteel deels in gebruik als agrarisch bedrijf. Het oostelijke<br />

deel van het plangebied is in gebruik als (braakliggende) akker (zie figuur 2). Voor de aanleg van<br />

het huidige agrarische bedrijf is het terrein met circa 1 meter opgehoogd. Het deel van het plangebied<br />

dat niet als akkerland in gebruik is, valt binnen deze ophoging. Volgens de huidige bewoner is voor de<br />

ophoging van het terrein de voormalige bouwvoor verwijderd.<br />

1.3 Toekomstige situatie<br />

Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ<br />

of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht<br />

kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onverstoord<br />

(kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen dat archeologische<br />

waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen. De nieuwbouwplannen zijn afgebeeld in Bijlage 4.<br />

In het plangebied zal een nieuwe stal ten zuidoosten van het huidige agrarisch bedrijf gebouwd. De<br />

stal zal een oppervlakte van 2.040 m 2 krijgen. Verder wordt de stal onderkelderd tot een diepte van<br />

circa 1,80 meter. De westelijke helft van de toekomstige stal is momenteel deels bebouwd met een<br />

11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 1 van 6


loods en deels in gebruik als verhard erf. De oostelijke helft van de toekomstige stal is momenteel in<br />

gebruik als (onverharde, maar wel opgehoogde) stalplaats voor landbouwmachines.<br />

In het noorden van het plangebied zal er voor een reeds bestaande stal een luchtwasser worden<br />

aangelegd. De funderingsdiepte voor deze luchtwasser zal maximaal 40 cm –mv bedragen. Deze zal<br />

ten westen van de huidige stal worden gerealiseerd.<br />

Het noordoostelijke deel van het plangebied dat momenteel in gebruik is als akkerland zal mogelijk in<br />

de toekomst worden ingericht als sleufsilo of kuilplaat. Eventuele toekomstige verstoringsdiepten zijn<br />

voor dit deel van het plangebied nog niet bekend.<br />

1.4 Resultaten vooronderzoek<br />

Van de voormalige gemeente Lith waarbinnen het plangebied valt is een (concept) archeologische<br />

beleidsadvieskaart opgesteld. 1 Volgens deze kaart valt het plangebied binnen een gebied met een<br />

hoge archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 3). Op basis van de resultaten van de beleidsadvieskaart<br />

heeft de gemeente <strong>Oss</strong> geadviseerd om een verkennend booronderzoek voor het plangebied<br />

uit te laten voeren.<br />

De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend voor het plangebied:<br />

Tabel I. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied<br />

Type gegevens Gegevensomschrijving<br />

Geologie 2 Formatie van Echteld/Formatie van Nieuwkoop op Formatie van Boxtel: rivierklei- en<br />

zand met inschakelingen van veen op dekzand (Ec4).<br />

Geomorfologie 3 Rivierkom en oeverwalachtige vlakte (2M22)<br />

Bodemkunde 4 Kalkloze poldervaaggronden, zware klei, profielverloop 4, GWT III<br />

Paleogeografie 5 Ligging op een oeverwal in de buitenbocht van de Macharen stroomgordel. Gevormd<br />

tussen 1.000 v. Chr. (Bronstijd) en 0 (Romeinse tijd)<br />

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN<br />

Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek heeft tot doel de<br />

in de archeologische beleidsadvieskaart opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan<br />

te vullen en te toetsen, en is er op gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige<br />

opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek<br />

en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe)<br />

verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel<br />

aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn.<br />

Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:<br />

Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?<br />

1 ADC Heritage, 2010<br />

2 De Mulder et al., 2003.<br />

3 Alterra, 2003.<br />

4 Stichting voor Bodemkartering, 1976.<br />

5 Berendsen & Stouthamer, 2001.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 2 van 6


Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien<br />

verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring?<br />

Wat zijn de gevolgen van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde<br />

archeologische verwachting van het plangebied.<br />

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 7 december 2011. Meegewerkt hebben: drs. M.<br />

Stiekema (senior prospector) en ing. G.J. Boots BA (archeoloog). Het rapport is gecontroleerd door<br />

drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).<br />

3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK<br />

3.1 Methoden<br />

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek,<br />

conform de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek<br />

is op 30 november 2011 door drs. M. Stiekema (senior prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld.<br />

In totaal zijn er vier boringen gezet (zie figuur 4). Er is geboord tot een diepte van maximaal 2,2 m -<br />

mv met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boringen zijn verspreid binnen het plangebied<br />

gezet. Bij het zetten van de boringen is rekening gehouden met de aanwezige verhardingen en<br />

gebouwen. De boringen zijn lithologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode<br />

beschreven. 6 De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen<br />

is de maaiveldhoogte afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).<br />

Aan de hand van het opgeboorde materiaal is beoordeeld of er wel, niet of deels sprake is van een<br />

gaaf bodemprofiel. Tevens is gekeken naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen,<br />

die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Het opgeboorde materiaal is in het veld door middel<br />

van versnijden/verkruimelen geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals<br />

fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem en bot.<br />

3.2 Resultaten<br />

Geologie en bodem<br />

De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 5<br />

weergegeven. Op basis van deze boorprofielen kan de bodemopbouw als volgt worden beschreven.<br />

De hoofdlijnen van de opbouw van de bodem kunnen als volgt worden weergegeven:<br />

Bij de boringen zijn matig tot uiterst siltige klei-afzettingen en matig fijne, zwak tot sterk siltige zandafzettingen<br />

aangetroffen. In de diepst doorgezette boring, boring 1, is vanaf 200 cm –mv een pakket<br />

met matig fijne dekzandafzettingen aangetroffen. Deze zandafzettingen zijn afgedekt met een pakket<br />

sterk tot uiterst siltige klei-afzettingen met een dikte van circa 60 cm. Deze afzettingen zijn in alle boringen<br />

aangetroffen en zijn oeverafzettingen, vermoedelijk vanaf de Bronstijd gevormd door de<br />

Macharen stroomgordel. Van nature zijn deze oeverafzettingen afgedekt met een 60 cm dik pakket<br />

zwak siltige komkleiafzettingen. Op basis van het verkennend booronderzoek is niet te achterhalen<br />

van waaruit, en wanneer de komafzettingen zijn gevormd. Op basis van de ouderdom van de onderliggende<br />

oeverafzettingen kan worden aangenomen dat dit vanaf het begin van de jaartelling is gebeurd.<br />

De komafzettingen zijn alleen bij boring 2 en 3 aangetroffen aan het maaiveld. Bij boring 1 is<br />

de bovenste 140 cm van het boorprofiel verstoord. Een groot deel hiervan bestaat uit bij de bouw van<br />

6 Bosch, 2005.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 3 van 6


de boerderij opgebracht sediment. Bij boring 4 was het profiel tot in ieder geval een meter diep verstoord,<br />

maar mogelijk ook nog dieper. Op basis van de hoogteverschillen en de boorprofielen van<br />

boring 2 en 3 kan worden geconcludeerd dat in boring 4 de oorspronkelijk komafzettingen en de bovenste<br />

circa 10 cm van de oeverafzettingen zijn verstoord.<br />

Het aangetroffen bodemprofiel komt bij de onverstoorde bodemprofielen op de akker (boring 2 en 3)<br />

overeen met het bodemtype zoals weergegeven op de Bodemkaart van Nederland.<br />

Archeologie<br />

In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen. Het gaat hier echter om een<br />

verkennend bodemonderzoek, dat zich richt op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen<br />

die de archeologische trefkans kunnen beïnvloeden en niet zo zeer op het onderzoeken op de aanwezigheid<br />

van archeologische vondsten en/of sporen.<br />

3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek<br />

Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen<br />

beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;<br />

Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?<br />

Het aangetroffen bodemprofiel komt bij de onverstoorde bodemprofielen op de akker (boring<br />

2 en 3) overeen met het verwachte bodemtype van kom- op oeverafzettingen, waarin zich<br />

een vaaggrond heeft ontwikkeld.<br />

Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien<br />

verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring?<br />

Bij de boringen 1 en 4, die in de opgehoogde delen van het plangebied zijn gezet, is een afgedekt<br />

en in de top verstoord oorspronkelijk profiel aangetroffen. Op basis van de hoogteverschillen<br />

reikt deze verstoring tot circa 70 cm in de oorspronkelijke afzettingen. Met behulp van<br />

de boorprofielen van boring 2 en 3 kan worden geconcludeerd dat de oorspronkelijk komafzettingen<br />

en de bovenste circa 10 cm van de oeverafzettingen zijn verstoord. De bodemprofielen<br />

van boring 2 en 3 zijn onverstoord.<br />

Wat zijn de gevolgen van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde<br />

archeologische verwachting van het plangebied.<br />

Omdat de oorspronkelijke oeverafzettingen in het plangebied niet of nauwelijks zijn vergraven,<br />

blijft de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied staan. Voor het akkerland<br />

geldt deze verwachting vanaf een diepte van circa 60 cm –mv, voor het opgehoogde<br />

deel van het plangebied vanaf een diepte van circa 140 cm –mv.<br />

4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES<br />

4.1 Conclusie<br />

Het archeologische beleidsadvieskaart toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het<br />

plangebied zouden kunnen bevinden Daarom is er een inventariserend veldonderzoek in de vorm van<br />

een verkennend booronderzoek uitgevoerd.<br />

Uit de aangetroffen bodemopbouw blijkt dat de oorspronkelijke oeverafzettingen in het plangebied<br />

niet of nauwelijks zijn vergraven. De archeologische verwachtingswaarde, zoals opgesteld in de ge-<br />

11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 4 van 6


meentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijft daarom staan. Voor het niet opgehoogde akkerland<br />

geldt deze verwachting vanaf een diepte van 60 cm –mv (direct onder de komafzettingen), voor<br />

het opgehoogde deel van het plangebied vanaf een diepte van 140 cm –mv (direct onder de komafzettingen<br />

onder het ophogingspakket).<br />

4.2 Selectieadvies<br />

Voor het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt vanwege<br />

de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />

Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering zal worden gerealiseerd,<br />

adviseert Econsultancy om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van<br />

een karterend booronderzoek. Hier zijn in boring 4 de oeverafzettingen intact aangetroffen onder het<br />

ophogingspakket en de komafzettingen. Het doel van het karterend booronderzoek is om de onderzoekslocatie<br />

systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of<br />

sporen. Een karterend booronderzoek is een minder arbeidsintensieve manier van karteren dan een<br />

onderzoek door middel van proefsleuven, en voor kleigronden een geschikte onderzoeksmethode.<br />

Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of kuilplaten<br />

worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50 cm –mv een<br />

vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Indien de toekomstige<br />

verstoring onder de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten<br />

uitvoeren.<br />

Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten<br />

worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een selectiebesluit<br />

neemt.<br />

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode.<br />

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het het plangebied kan nooit<br />

volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten<br />

tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er<br />

conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van<br />

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt,<br />

telefoon 033-4227682), de gemeente <strong>Oss</strong> of de Provincie Noord-Brabant.<br />

LITERATUUR<br />

Alterra, 2003: Digitale Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:25.000.<br />

Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001: Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta,<br />

The Netherlands. Van Gorcum, Assen.<br />

Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport,<br />

NITG 05-043-A).<br />

Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I.L., Westerhoff, W.E., Wong, T.E., 2003: De ondergrond<br />

van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen.<br />

Stichting voor Bodemkartering, 1976: Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, blad 45 Oost.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 5 van 6


BRONNEN<br />

AHN; internetsite, december 2011.<br />

http://www.ahn.nl<br />

Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort,<br />

december 2011.<br />

http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html<br />

Bodemloket, internetsite, december 2011.<br />

www.bodemloket.nl<br />

SIKB; internetsite, december 2011.<br />

http://www.sikb.nl<br />

11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 6 van 6


Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />

415000 420000 425000 430000<br />

HEESSELT<br />

HEESSELT<br />

ALEM<br />

ALEM<br />

KERKDRIEL<br />

KERKDRIEL<br />

N<br />

ROSMALEN<br />

ROSMALEN<br />

11073530 OSS.AGR.ARC<br />

000<br />

VARIK<br />

VARIK<br />

OPHEMERT<br />

OPHEMERT<br />

ZENNEWIJNEN<br />

ZENNEWIJNEN<br />

HEEREWAARDEN<br />

HEEREWAARDEN<br />

MAREN MAREN KESSEL<br />

KESSEL<br />

Lithoyen - Lutterstraat 8<br />

Locatie van het plangebied<br />

bron: Geodan<br />

DREUMEL<br />

DREUMEL<br />

LITH<br />

LITH<br />

NULAND<br />

NULAND<br />

5000m<br />

5000m<br />

ALPHEN ALPHEN GLD<br />

GLD<br />

LITHOIJEN<br />

LITHOIJEN<br />

GEFFEN<br />

GEFFEN<br />

OIJEN<br />

OIJEN<br />

TEEFFELEN<br />

TEEFFELEN<br />

<strong>Oss</strong><br />

<strong>Oss</strong><br />

MAASBOMMEL<br />

MAASBOMMEL<br />

HEESCH<br />

HEESCH<br />

MACHAREN<br />

MACHAREN<br />

ALTFORST<br />

ALTFORST<br />

MEGEN<br />

MEGEN<br />

BERGHEM<br />

BERGHEM<br />

APPELTERN<br />

APPELTERN<br />

HAREN HAREN NB<br />

NB<br />

155000 160000 165000 170000<br />

HORSSEN<br />

HORSSEN


Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied<br />

Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />

Luchtfoto van het plangebied<br />

Legenda<br />

Plangebied<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Figuur 3. Situering van het plangebied binnen de Archeologische Beleidsadvieskaart<br />

Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />

Situering van het plangebied binnen de Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente <strong>Oss</strong><br />

Legenda<br />

Plangebied<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Figuur 4. Boorpuntenkaart<br />

422050 422100 422150<br />

N<br />

0<br />

Lithoyen - Lutterstraat 8<br />

Boorpuntenkaart<br />

Legenda<br />

Plangebied<br />

11073530 OSS.AGR.ARC<br />

Huidige bebouwing<br />

Boorpunt<br />

4<br />

50m<br />

161150 161200 161250 161300 161350<br />

1<br />

2<br />

3


Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />

Ouderdom<br />

in jaren<br />

11.755<br />

12.745<br />

13.675<br />

14.025<br />

15.700<br />

29.000<br />

50.000<br />

75.000<br />

115.000<br />

130.000<br />

370.000<br />

410.000<br />

475.000<br />

850.000<br />

2.600.000<br />

11073530 OSS.AGR.ARC<br />

Chronostratigrafie<br />

Holoceen 1<br />

Formaties: Naaldwijk<br />

(marien), Nieuwkoop<br />

(veen), Echteld (fluviatiel)<br />

Laat-<br />

Late Dryas<br />

(koud)<br />

Allerød<br />

Weichselien (warm)<br />

(Laat-<br />

Glaciaal)<br />

Vroege Dryas<br />

(koud)<br />

Bølling<br />

(warm)<br />

2<br />

Midden-<br />

Weichselien<br />

(Pleniglaciaal)<br />

Vroeg-<br />

W eichselien<br />

(Vroeg-<br />

Glaciaal)<br />

Eemien<br />

(warme periode)<br />

Saalien (ijstijd)<br />

Holsteinien<br />

(warme periode)<br />

Elsterien (ijstijd)<br />

Cromerien<br />

(warme periode)<br />

Pre-Cromerien<br />

Laat-<br />

Pleniglaciaal<br />

Midden-<br />

Pleniglaciaal<br />

Vroeg-<br />

Pleniglaciaal<br />

MIS<br />

3<br />

4<br />

5a<br />

5b<br />

5c<br />

5d<br />

5e<br />

6<br />

Formatie<br />

van<br />

Kreftenheye<br />

Formatie<br />

van<br />

Urk<br />

Formatie<br />

van<br />

Sterksel<br />

Lithostratigrafie<br />

Eem<br />

Formatie<br />

Formatie<br />

van Drente<br />

Formatie<br />

van Peelo<br />

Formatie<br />

van<br />

Boxtel<br />

Formatie<br />

van<br />

Beegden


Cal. jaren<br />

v/n Chr.<br />

1500<br />

450<br />

0<br />

12<br />

800<br />

2000<br />

4900<br />

5300<br />

8800<br />

35.000<br />

300.000<br />

815<br />

11073530 OSS.AGR.ARC<br />

2650<br />

3755 5000<br />

7020 8000<br />

8240 9000<br />

11.755<br />

10.150<br />

12.745 10.800<br />

13.675 11.800<br />

14.025 12.000<br />

15.700<br />

14 C jaren<br />

Chronostratigrafie<br />

Pollen<br />

zones<br />

Vegetatie<br />

den overheerst<br />

hazelaar, eik, iep,<br />

linde, es<br />

eerst berk en later<br />

den overheersend<br />

perioden met een<br />

poolwoestijn en<br />

perioden met een<br />

toendra<br />

Archeologische<br />

perioden<br />

1950 0<br />

Vb2 Loofbos<br />

Nieuwe tijd<br />

Subatlanticum<br />

eik en hazelaar<br />

overheersen<br />

Middeleeuwen<br />

koeler<br />

vochtiger<br />

Vb1 haagbeuk<br />

veel cultuurplanten<br />

Romeinse tijd<br />

Va<br />

rogge, boekweit,<br />

korenbloem<br />

IJzertijd<br />

75.000<br />

115.000<br />

130.000<br />

13.000<br />

Laat-<br />

Weichselien<br />

(Laat-<br />

Glaciaal)<br />

Midden-<br />

Weichselien<br />

(Pleniglaciaal)<br />

Vroeg-<br />

Weichselien<br />

(Vroeg-<br />

Glaciaal)<br />

Subboreaal<br />

koeler<br />

droger<br />

Atlanticum<br />

warm<br />

vochtig<br />

Boreaal<br />

warmer<br />

Preboreaal<br />

warmer<br />

Bronstijd<br />

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie<br />

volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).<br />

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.<br />

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).<br />

Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).<br />

IVb<br />

IVa<br />

III<br />

II<br />

Late Dryas LW III<br />

Allerød<br />

Vroege Dryas<br />

Bølling<br />

Eemien<br />

(warme periode)<br />

Saalien (ijstijd)<br />

I<br />

LW II<br />

LW I<br />

Loofbos<br />

eik en hazelaar<br />

overheersen<br />

beuk>1% invloed<br />

landbouw<br />

(granen)<br />

Loofbos<br />

eik, els en hazelaar<br />

overheersen<br />

in zuiden speelt<br />

linde een grote rol<br />

parklandschap<br />

dennen- en<br />

berkenbossen<br />

open<br />

parklandschap<br />

open vegetatie met<br />

kruiden en<br />

berkenbomen<br />

perioden met bos<br />

en perioden met<br />

een subarctisch<br />

open landschap<br />

loofbos<br />

Neolithicum<br />

Mesolithicum<br />

Laat-Paleolithicum<br />

Midden-Paleolithicum<br />

Vroeg-Paleolithicum


Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland<br />

Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis<br />

van Nederland weergegeven.<br />

Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.)<br />

De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca.<br />

300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in<br />

Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk.<br />

De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en<br />

maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een<br />

veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit<br />

rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het<br />

Laat-Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op<br />

herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd.<br />

Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.)<br />

Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat<br />

voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en<br />

fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten:<br />

vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg,<br />

trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, en maakte plaats voor meer<br />

territoriumgebonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd<br />

de jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze ontwikkeling gelijke<br />

tred. Er werden kleine vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met<br />

de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan<br />

toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars<br />

wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de<br />

rivieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook<br />

zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de<br />

winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd.<br />

Neolithicum (ca. 5300-2000 voor Chr.)<br />

Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder<br />

belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit<br />

vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel<br />

agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitische bevolking die een halfagrarische<br />

levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en<br />

sociale vernieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van<br />

(gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu<br />

gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog<br />

zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.)<br />

Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen.<br />

Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is over het<br />

algemeen tamelijk zeldzaam. Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te<br />

onderscheiden van dat uit andere perioden. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer schaars<br />

binnen Nederlands grondgebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen<br />

moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er handelscontacten over langere afstanden.<br />

Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door<br />

verschillen op basis van bezit. De grafheuveltraditie, die tijdens het Neolithicum haar intrede deed,<br />

werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden.<br />

Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden<br />

opgeworpen, omgeven door een greppel. Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in<br />

Noordwest-Europa niet onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied.<br />

Wel zijn uit het Laat-Neolithicum koperen voorwerpen bekend.<br />

IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.)<br />

In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van<br />

werktuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het<br />

gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Ten<br />

opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie geen radicale veranderingen op. Evenals<br />

in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid liggende hoeven ('Einzelhöfe') of<br />

in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens<br />

verplaatst. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic<br />

fields'). Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen voorwerpen), die<br />

mogelijk op sociale ongelijkheid duiden. In de zogenaamde vorstengraven uit Zuid Nederland, met<br />

daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De<br />

meeste begravingen vonden nog immer plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese<br />

kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen.<br />

Romeinse Tijd (ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.)<br />

Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis.<br />

Aangezien de schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men toch nog<br />

in belangrijke mate aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een tijd lang diende het<br />

Nederlandse rivierengebied als uitvalsbasis voor veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na<br />

Chr. werd de Rijn definitief als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze<br />

zogenaamde 'limes' werden langs de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella' (militaire forten) gebouwd.<br />

De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na de opstand van<br />

de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de Romeinse invloed steeds<br />

duidelijker. In veel inheems-Romeinse nederzettingen was bijvoorbeeld, naast het eigen<br />

handgevormde aardewerk, Romeins importaardewerk in gebruik, dat op de draaischijf was<br />

vervaardigd. Er werden, vooral in Limburg, grootse villa's (Romeinse herenboerderijen) gebouwd,<br />

hetzij nieuw gesticht, hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting.<br />

De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan, waardoor het gebied steeds<br />

beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden aanzienlijke nederzettingen, waarvan er<br />

enkele met een stedelijk karakter (zoals Nijmegen). De inheemse bevolking, ten noorden van de<br />

Limes, werd niet zo sterk beïnvloed door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van<br />

handelscontacten en het uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de derde eeuw<br />

ontstond, onder meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte<br />

onderbrekingen voortduurde tot in de vijfde eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het jaar 406 tot de<br />

definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Middeleeuwen (ca. 450-1500 na Chr.)<br />

Over de Vroege Middeleeuwen, vooral over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend.<br />

Zowel historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De bevolkingsomvang was<br />

ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen. De marktgerichte economie verdween<br />

en de mensen vielen terug op zelfvoorziening. De politieke macht was na het wegvallen van de<br />

Romeinse staatsorganisatie in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Een<br />

gezaghebbende status was nu vooral gebaseerd op militair succes en materiële welstand. Deze<br />

instabiele periode wordt ook wel aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'.<br />

Vanaf de 10 e – 11 e eeuw wordt een overheersende positie van de al dan niet adellijke<br />

grootgrondbezitters waargenomen. Dit vertaalt zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes,<br />

kastelen en versterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei, en mede dankzij<br />

gunstige klimatologische omstandigheden, werd een begin gemaakt met het ontginnen van woeste<br />

gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden dateren uit deze periode.<br />

Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen gebieden beschermd tegen wateroverlast.<br />

De heersende rivaliteit tussen de vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag,<br />

veelvuldig tot lokaal geweld, waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van<br />

burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen.<br />

Nieuwe tijd (1500-heden)<br />

De Nieuwe tijd kenmerkt zich door een groot aantal veranderingen vooral op het gebied van mens- en<br />

wereldbeeld. Er is sprake van een Europese overzeese expansie wat leidt tot handelscontacten,<br />

handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Er ontstaat een nieuwe wetenschappelijke<br />

belangstelling die resulteert in vele uitvindingen. Deze uitvindingen vormen de motor van de<br />

industriële revolutie. Er ontstaat een nationale staat die centraal bestuurd wordt. Als gevolg van deze<br />

ontwikkelingen neemt het belang en de omvang van steden toe en neemt de macht van adel af. Het<br />

grootste deel van de bevolking is niet meer werkzaam en woonachtig op het platteland maar in de<br />

steden. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei worden aan het eind van de 19 e tot het<br />

begin van de 20 e eeuw op grote schaal woeste gronden gecultiveerd. Door de industriële revolutie<br />

komen steeds meer producten beschikbaar voor steeds meer mensen waardoor de welvaart stijgt. In<br />

de Nieuwe tijd vindt er eveneens een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid<br />

plaats, wat zich tot in het begin van de 20 e eeuw uit in de kunsten.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />

Het AMZ-proces<br />

Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de<br />

Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen<br />

die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om<br />

inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde<br />

stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een<br />

stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de<br />

vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid,<br />

gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het<br />

archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig<br />

is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een<br />

vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de<br />

archeologische resten in de grond beschermd te worden door planaanpassing of planinpassing.<br />

Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. <strong>Gemeente</strong>lijke, provinciale en landelijke<br />

archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een<br />

archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure<br />

onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het<br />

plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema).<br />

De eerste fase: Bureauonderzoek<br />

Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van<br />

informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische<br />

waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis<br />

waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap.<br />

De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO)<br />

Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het<br />

IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de<br />

datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.<br />

Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering<br />

Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op<br />

archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het<br />

booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende<br />

fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap,<br />

voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones<br />

uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase<br />

wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische<br />

vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan<br />

verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen<br />

vast te stellen.<br />

Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht<br />

en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit<br />

het systematisch belopen van het maaiveld van het plangebied.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven<br />

Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen<br />

worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange<br />

sleuven van minimaal twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de<br />

voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor<br />

dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden.<br />

De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO)<br />

Archeologische Begeleiding<br />

Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van<br />

de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de<br />

sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het<br />

werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten<br />

(van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan<br />

alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan.<br />

Opgraven<br />

Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de<br />

wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische<br />

Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het<br />

veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is<br />

voor kennisvorming over het verleden.<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


11073530 OSS.AGR.ARC<br />

Schema van de Archeologische Monumenten Zorg<br />

Vergunningaanvraag/ruimtelijke ontwikkeling<br />

▼<br />

Toetsing aan archeologisch beleid<br />

(<strong>Gemeente</strong>, Provincie, Rijk)<br />

▼<br />

Bureauonderzoek*<br />

(verzamelen gegevens en opstellen verwachtingsmodel)<br />

▼<br />

Selectiebesluit<br />

(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />

▼<br />

Inventariserend veldonderzoek*<br />

▼ ▼<br />

Verkennend veldonderzoek ►**** Karterend veldonderzoek<br />

Door middel van: Door middel van:<br />

- terreininspectie - oppervlaktekartering<br />

- booronderzoek** - booronderzoek**<br />

- proefsleuven***<br />

▼ ▼*****<br />

Selectiebesluit<br />

(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />

▼<br />

Bewezen of hoge kans op de aanwezigheid van archeologie<br />

▼******<br />

Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven***<br />

▼<br />

Selectiebesluit<br />

(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />

▼ ▼ ▼<br />

Opgraven*** Begeleiding*** Beschermen<br />

Verwijderen Begeleiding Bescherming<br />

van de van de van de<br />

archeologie werkzaamheden archeologie<br />

door door door<br />

archeologen archeologen planaanpassing<br />

►<br />

►<br />

►<br />

►<br />

Vergunningverlening indien geen onderzoek noodzakelijk<br />

wordt geacht.<br />

Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />

Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />

met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />

over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />

door archeologen.***<br />

Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />

Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />

met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />

over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />

door archeologen.***<br />

Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie,<br />

wel archeologische waarden aanwezig maar geen<br />

vervolgonderzoek noodzakelijk op grond van waardering.<br />

Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met<br />

bouwkundige voorwaarden).<br />

* Combinatie bureauonderzoek en IVO verkennende of karterende fase mogelijk, indien een PvA aanwezig is.<br />

** Voorafgaand aan het booronderzoek dient een PvA worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag<br />

*** Voorafgaand aan het onderzoek dient een PvE en PvA te worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag.<br />

**** Na een verkennend booronderzoek kan het bevoegd gezag besluiten dat een aanvullend karterend booronderzoek<br />

moet worden uitgevoerd.<br />

***** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is<br />

mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.<br />

****** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven of een<br />

IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd<br />

PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.


Bijlage 4 Planontwerp<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


Bijlage 5 Boorprofielen<br />

11073530 OSS.AGR.ARC


11073530 OSS.AGR.ARC


Bijlage 2c – Intern selectiebesluit archeologie Lutterstraat 8, Lithoijen - 10 jan. 2012


Collega<br />

Geachte Collega,<br />

Project: nieuwbouw stal ca. 2000 m2, kelder – 1,80 m; aanleg luchtwasser.<br />

Aanvrager: Agra-Matic bv<br />

Locatie: Lutterstraat 8, Lithoijen<br />

E-mail gemeente@oss.nl<br />

www.oss.nl<br />

Postbus 5<br />

5340 BA <strong>Oss</strong><br />

Wilt u bij uw reactie de<br />

datum van deze brief en<br />

ons kenmerk vermelden?<br />

Datum Ons kenmerk Behandeld door Doorkiesnummer<br />

10 januari 2012 SLWE 2012 Richard Jansen 97 92<br />

Onderwerp Uw kenmerk Aantal bijlagen<br />

Advies omtrent archeologisch onderzoek Lutterstraat 8 - -<br />

VERPLICHTING<br />

Volgens de wet Archeologische monumentenzorg (Wamz), eenaanvulling op de Monumentenwet 1988 en<br />

het gemeentelijke archeologiebeleid Behoud van het Verleden en bijbehorende gemeentelijke<br />

archeologieverordening is voor de onderhavige ontwikkeling een archeologisch onderzoeksrapport:<br />

√ verplicht conform bovengestelde<br />

niet nodig, omdat het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is<br />

aan een bestaand bouwwerk<br />

niet nodig, omdat het desbetreffende bouwwerk en/of bouwwerkzaamheden de grond niet raakt<br />

niet nodig, omdat er voldoende bruikbare recente gegevens aanwezig zijn<br />

niet nodig, omdat de bodemverstoring onder de vrijstellingsgrenzen valt van het archeologiebeleid en<br />

–verordening van de <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />

niet nodig, omdat de bodem in het recente verleden aantoonbaar is verstoord tot onder het<br />

archeologische niveau<br />

Toelichting:<br />

Verplichting op basis van hoge archeologische verwachting en omvang van de geplande nieuwbouw.<br />

SELECTIEBESLUIT<br />

Bureau Econsultancy heeft op de betreffende locatie een archeologisch verkennend booronderzoek (IVO-O)<br />

uitgevoerd. De vraagstellingen zijn gericht op bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de<br />

archeologische verwachting kunnen beïnvloeden.<br />

Op basis van vier 7 cm Edelmanboringen is vastgesteld dat de bodemopbouw lokaal is verstoord (boringen 1<br />

en 4). De oorspronkelijke (en bewoonbare) oeverafzettingen behorende tot een fossiele Maasgeul zijn echter<br />

nauwelijks vergraven omdat deze worden afgedekt door latere komklei-afzettingen en ophogingsediment<br />

(boringen 1 en 4). De archeologische verwachtingswaarde blijft dus gehandhaafd.<br />

Op grond hiervan wordt in het selectieadvies aangegeven dat in drie delen uiteenvalt:<br />

1. In het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt vanwege<br />

de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten<br />

uitvoeren.<br />

2. In het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering tot 1,80 m zal<br />

worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door


middel van een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is om de<br />

onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten<br />

en/of sporen.<br />

3. Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of<br />

kuilplaten worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50 cm<br />

–mv een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Indien de<br />

toekomstige verstoring boven de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen<br />

vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />

Dit selectieadvies wordt door de gemeente <strong>Oss</strong> overgenomen in het onderhavige selectiebesluit. Op basis<br />

van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek en de toelichting op de wijze van bouwen is verder<br />

archeologisch onderzoek niet noodzakelijk voor adviezen 1 en 3.<br />

Op basis van advies 2 is wel een vervolgonderzoek noodzakelijk voor de locatie van de nieuw te bouwen stal.<br />

De stal zal worden onderkelderd tot een diepte van ca. 1 ,80 m, wat inhoudt tot ‘in’ de onverstoorde<br />

oeverafzettingen, waarvoor de hoge archeologische verwachting geldt.<br />

Daarnaast blijft de plicht gelden dat eventuele archeologische vondsten gemeld moeten worden bij de<br />

bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.<br />

-------------------------<br />

Stiekema, M., 2011. Archeologisch verkennend booronderzoek Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>,<br />

Archeologisch Rapport 11073530, Swalmen.


Bijlage 2d – Intern selectiebesluit archeologie Lutterstraat 8, Lithoijen – 7 aug. 2012


Collega<br />

Geachte Collega,<br />

Project: nieuwbouw stal<br />

Aanvrager: Agra-matic<br />

Locatie: Lithoijen – Lutterstraat 8<br />

E-mail gemeente@oss.nl<br />

www.oss.nl<br />

Postbus 5<br />

5340 BA <strong>Oss</strong><br />

Wilt u bij uw reactie de<br />

datum van deze brief en<br />

ons kenmerk vermelden?<br />

Datum Ons kenmerk Behandeld door Doorkiesnummer<br />

07 augustus 2012 SLWE 2012 Richard Jansen 97 92<br />

Onderwerp Uw kenmerk Aantal bijlagen<br />

Selectiebesluit omtrent archeologisch onderzoek Lithoijen<br />

– Lutterstraat 8<br />

- -<br />

VERPLICHTING<br />

Volgens de wet Archeologische monumentenzorg (Wamz), een aanvulling op de Monumentenwet 1988 en<br />

het gemeentelijke archeologiebeleid Behoud van het Verleden en bijbehorende gemeentelijke<br />

archeologieverordening is voor de onderhavige ontwikkeling een archeologisch onderzoeksrapport:<br />

√ verplicht conform ondergestelde<br />

niet nodig, omdat het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is<br />

aan een bestaand bouwwerk<br />

niet nodig, omdat het desbetreffende bouwwerk en/of bouwwerkzaamheden de grond niet raakt<br />

niet nodig, omdat er voldoende bruikbare recente gegevens aanwezig zijn<br />

niet nodig, omdat de bodemverstoring onder de vrijstellingsgrenzen valt van het archeologiebeleid en<br />

–verordening van de <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />

niet nodig, omdat de bodem in het recente verleden aantoonbaar is verstoord tot onder het<br />

archeologische niveau<br />

Toelichting: -<br />

SELECTIEADVIES<br />

Op de betreffende locatie heeft de aanvrager het voornemen om een stal te realiseren. Het gebied ligt in een<br />

zone met een hoge archeologische verwachting waar een vrijstellingsgrens wordt gehanteerd van 100 m 2 .<br />

De omvang van het onderzochte plangebied bedraagt ca. 2500 m 2 en maakt nu nog deel uit van een erf. Op<br />

deze locatie is de nieuwbouw van de stal voorzien.<br />

Uit een verkennend booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw niet verstoord is en dat deze met name<br />

bestaat uit oeverafzettingen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied, waar de stal met onderkeldering<br />

zal worden gerealiseerd, is een karterend booronderzoek met als doel de onderzoekslocatie systematisch te<br />

onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.


Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen wordt geconcludeerd dat er geen<br />

archeologische waarden aanwezig zijn. De archeologische verwachting wordt op basis van het karterend<br />

booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.<br />

Op grond daarvan adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Bovenstaand advies vormt een<br />

selectieadvies dat is beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>).<br />

SELECTIEBESLUIT<br />

Het selectieadvies voor wat betreft het vrijgeven van het plangebied wordt door de gemeente <strong>Oss</strong><br />

overgenomen in dit selectiebesluit. Verder archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.<br />

De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden<br />

uitgesloten. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen<br />

dan geldt, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988, een meldingsplicht geldt bij de gemeente<br />

<strong>Oss</strong> (0412 – 629 911).<br />

-------------------------<br />

Stiekema, M., 2012. Archeologisch karterend booronderzoek Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>,<br />

Rapportnummer 12061534, Swalmen.


Bijlage 3 – Watertoets


Watertoets Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde,<br />

duurzame watersystemen. Om de problemen van wateroverlast en verdroging het hoofd te bieden is een<br />

ingrijpende herinrichting van het watersysteem nodig. De Commissie Waterbeheer voor de 21 e eeuw pleit<br />

voor de toepassing van een drietrapsstrategie voor het waterbeheer:<br />

- eerst vasthouden van het regenwater in het gebied waar het valt;<br />

- vervolgens het bergen van wateroverschotten in speciaal daarvoor aangelegde voorzieningen of<br />

aangewezen gebieden;<br />

- pas dan het water afvoeren via waterlopen en gemalen.<br />

De plannen zijn voorgelegd aan het waterschap Aa en Maas voor de uitvoering van een watertoets. De<br />

watertoets moet ervoor zorgen dat bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met ruimte voor<br />

water en watervoorzieningen. Dit verkleint de kans op problemen zoals wateroverlast door onvoldoende<br />

bergingsmogelijkheden voor hemelwater of een slechte waterkwaliteit. Het resultaat is een ruimtelijk plan<br />

dat waterbestendig is. Maar het gaat niet alleen om het voorkomen van problemen. Ruimte voor water kan<br />

ook de ruimtelijke kwaliteit en de leefomgeving van mens en dier verbeteren.<br />

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal<br />

uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van<br />

het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de<br />

initiatiefnemer invulling te geven aan de hiernavolgende punten.<br />

1. Wateroverlastvrij bestemmen<br />

Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de<br />

norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een<br />

ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet<br />

mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar<br />

maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan<br />

mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nú al<br />

voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.<br />

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op circa 4,4 meter + NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit<br />

kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei. Volgens de Waterkansenkaart zijn er in het<br />

plangebied weinig maatregelen nodig om hydrologisch neutraal te kunnen bouwen. De Gemiddeld<br />

Hoogste Grondwaterstand (GHG) is hier lager dan 0,7 meter beneden maaiveld, waardoor er weinig eisen<br />

worden gesteld met betrekking tot het hydrologisch neutraal bouwen. In sommige gebieden is er kans dat<br />

oppervlaktewater buiten haar oeverbedding treedt waardoor er water op het maaiveld ontstaat. Dit<br />

verschijnsel heet inundatie vanuit het oppervlaktewater en is meestal het gevolg van hevige neerslag. Op<br />

de Waterkansenkaart is dit effect berekend in geval dat dit 1 of meerdere keren in 100 jaar kan optreden.<br />

Voor het gebied geldt echter dat er geen inundatie kan optreden. Verder is de locatie niet binnen een<br />

voorlopig reserveringsgebied 2008 of 2050, een grondwaterbescherming- of een waterwingebied gelegen.<br />

Verder wordt bij de toetsing op hydrologisch neutraal ontwikkelen aandacht besteed aan het voldoen aan<br />

extreme situaties.<br />

2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater<br />

Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken<br />

van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten<br />

worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water<br />

gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap zal echter niet<br />

akkoord gaan met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.


Het afvalwater neemt door de ontwikkelingen toe. Dit afvalwater zal gescheiden afgevoerd worden via de<br />

riolering. Het hemelwater, wat valt op de nieuwe verharding, wordt niet afgevoerd via het riool. Dit wordt,<br />

onder de onder punt 4 genoemde voorwaarden, afgevoerd naar een aparte voorziening (een<br />

infiltratiegreppel aan de zuidzijde van het perceel). Dat heeft als voordeel dat de<br />

rioolwaterzuiveringsinstallatie niet wordt overbelast en dat er minder of geen overstorten van het riool<br />

zullen plaatsvinden bij hevige buien. Doordat het schone hemelwater niet in contact komt met<br />

bedrijfsprocessen, raakt het niet vervuild en kan het rechtstreeks afgevoerd worden naar het<br />

oppervlaktewater. Het erf wordt bovendien regelmatig drooggereinigd om te voorkomen dat hemelwater<br />

in contact komt met vervuilende stoffen als mest, voeders, etc.<br />

3. Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer”<br />

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe<br />

plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij<br />

worden de afwegingsstappen “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer” (afgeleid van de trits<br />

“vasthouden - bergen - afvoeren”) doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen<br />

bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen, e.d. Voor particuliere woningen wordt dit,<br />

ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd. Binnen<br />

grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende<br />

kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig<br />

zijn van de grondwaterbeheerder.<br />

Hergebruik van hemelwater wordt bij particuliere (kleinschalige) initiatieven niet gestimuleerd. Dit is dan<br />

bij onderhavig plan ook niet aan de orde. Infiltratie betekent het langzaam in de bodem brengen van<br />

hemelwater. Bij de nieuwe bebouwing wordt infiltratie toegepast door het opvangen van het hemelwater<br />

in een infiltratiegreppel. Deze opvang wordt zodanig gedimensioneerd dat er sprake is van voldoende<br />

waterberging. Op de situatietekening is de plaats van de greppel weergegeven.<br />

4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen<br />

Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij<br />

de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke<br />

GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij<br />

transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale<br />

situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in<br />

poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.<br />

Het hemelwater wat op de bestaande stallen en de bijbehorende verharding valt, wordt deels afgevoerd<br />

naar de bestaande sloot aan de noordzijde van het perceel en deels direct in de bodem geïnfiltreerd. Op de<br />

locatie hebben zich tot op heden geen calamiteiten voorgedaan met betrekking tot een eventuele beperkte<br />

infiltratiecapaciteit of het blank staan van perceelsdelen als gevolg van hevige neerslag. De realisatie van de<br />

nieuwbouw leidt echter tot een toename aan verharding. Er wordt een verhard oppervlak aangelegd van<br />

circa 2.340 m², bestaande uit circa 2.240 m² bebouwing en circa 100 m² erfverharding.<br />

Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten<br />

opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden<br />

gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en<br />

het beïnvloedingsgebied. Concreet betekent dit dat:<br />

- de afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie;<br />

- de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;<br />

- de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en<br />

toekomstige landgebruiksfuncties;<br />

- de (grond)waterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het<br />

plangebied zelf;<br />

- het plangebied zo moet worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige<br />

ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot<br />

knelpunten in het plangebied.


Gelet op de Waterkansenkaart wordt bij het onderhavige initiatief gekozen voor het aanleggen van een<br />

infiltratiegreppel. Voor het bergen van het hemelwater wat op de nieuwe stallen terecht komt, wordt in het<br />

onderhavige plan directe infiltratie toegepast. Ten zuiden van de planlocatie aan de Lutterstraat 8 wordt,<br />

ter plaatse van de erfbeplanting, een infiltratiegreppel aangelegd. Het hemelwater wat op de erfverharding<br />

valt, wordt direct naar de bodem geïnfiltreerd. Uit een berekening met het toetsinstrumentarium<br />

Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen blijkt dat een minimale waterbergingscapaciteit van 114 m³ (bui T =<br />

10 + 10%) nodig is. Voor de GHG en de k-waarde is, in overleg met het waterschap Aa en Maas,<br />

uitgegaan van de waarden van 0,7 meter onder maaiveld (GHG) en 1,0 m/dag (k-waarde). Tevens is<br />

rekening gehouden met een landbouwkundige afvoer van 0,33 l/s/ha op het oppervlaktewater. Voor een<br />

hoeveelheid neerslag van 155 m³ (bui T = 100 + 10%) geldt dat dit geen schade mag veroorzaken op het<br />

eigen perceel of bij derden.<br />

Door de heer De Laat is de keuze gemaakt om het hemelwater af te voeren naar een infiltratiegreppel, die<br />

ten zuiden van het perceel, nabij de erfbeplanting, wordt gerealiseerd. Aangezien het aan te bevelen is om<br />

wat afstand te houden tussen de waterschijf en het maaiveld/GHG, wordt de waterberging zodanig<br />

gedimensioneerd dat er bij een T = 10 + 10% bui 0,5 meter water in staat. In dit geval is een oppervlakte<br />

van circa 114 m³ / 0,5 m = 228 m² voldoende om het water te kunnen bergen. Deze infiltratiegreppel<br />

wordt niet dieper dan 0,7 meter ten opzichte van maaiveld (GHG), waardoor er niet permanent water in<br />

komt te staan. Indien deze greppel droog staat, kan deze onderhouden worden. De lengte van de<br />

infiltratiegreppel wordt circa 152 meter en de gemiddelde breedte circa 1,5 meter. De breedte van de<br />

infiltratiegreppel wordt op de bodem ongeveer 1,0 meter en ter hoogte van het maaiveld circa 2,4 meter.<br />

Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste bergingsruimte bij een bui met een kans op herhaling<br />

van 1 x per 10 jaar. De ligging van de greppel is opgenomen op de bijgevoegde situatietekening. Omdat de<br />

bodem de eerste 2 – 3 meter uit klei bestaat, raadt het waterschap aan om te zorgen voor een voldoende<br />

waterdoorlatende bodem. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van grondverbetering.<br />

Bij een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar mag de infiltratiegreppel wel geheel vol komen te<br />

staan. Aangezien de GHG 0,7 m-mv bedraagt, is een oppervlakte van circa 155 m³ / 0,7 m = 222 m²<br />

voldoende om het water te kunnen bergen. De capaciteit van de infiltratiegreppel is dus voldoende om een<br />

bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar te bergen.<br />

5. Water als kans<br />

“Water” wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem<br />

(“er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en vierkante meters zijn duur”). Dat is erg jammer,<br />

want “water” kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de<br />

belevingswaarde van water. Zo is ‘wonen aan het water’ erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend<br />

groen wordt door vele inwoners gewaardeerd, etc. Het begrip water kan een meerwaarde aan een plan<br />

geven, door gebruik te maken van de belevenissen van water en de effecten hiervan op de omliggende<br />

natuur. In het onderhavige plan wordt gekozen voor het aanleggen van een infiltratiegreppel. De huidige<br />

infiltratie wordt bovendien met het gekozen initiatief niet verstoord, zodat negatieve effecten als gevolg<br />

van grondwaterstandverlaging uit blijven.<br />

6. Meervoudig ruimtegebruik<br />

“Er moet ruimte voor water gecreëerd worden, en vierkante meters zijn duur”. Maar door bij de inrichting<br />

van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het “verlies” van vierkante<br />

meters als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen<br />

mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte<br />

voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en<br />

toe niet te gebruiken is). De omliggende gronden kunnen door middel van de beoogde voorziening<br />

blijvend als bouwland worden gebruikt. Er treedt geen functieverlies op.


7. Voorkomen van vervuiling<br />

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke<br />

taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van<br />

verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het<br />

Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat<br />

dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.<br />

Vermeden wordt dat hemelwater in contact komt met materialen die milieubelastende stoffen uitlogen.<br />

Deze materialen kunnen hiermee bodem en water(bodem) belasten. Zware metalen (bv. koper, zink,<br />

lood), teer, bitumen of uitlogende verduurzamingsmiddelen kunnen hieronder worden verstaan. Voor veel<br />

van deze verontreinigende materialen zijn tegenwoordig goede alternatieven. Uitspoeling van vervuilende<br />

stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater moet eveneens worden voorkomen.<br />

8. Waterschapsbelangen<br />

Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:<br />

a) ruimteclaims voor waterberging<br />

b) ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ’s en beekherstel<br />

c) aanwezigheid en ligging watersysteem<br />

d) aanwezigheid en ligging waterkeringen<br />

e) aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims t.b.v. de afvalwaterketen in beheer van het<br />

waterschap.<br />

Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de<br />

voorschriften en de plankaart aandacht besteed moeten worden. Dit is echter bij onderhavig project niet<br />

aan de orde.


Bijlage 4 – Quickscan Flora en Faunawet


Quickscan Flora- en faunawet<br />

Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />

Drs. John Mulder<br />

Adviesbureau<br />

Mulder<br />

mEcologisch


Colofon<br />

Mulder,J.(2011): Quickscan Flora- en faunawet Lutterstraat 8 te Lithoijen. Ecologisch Adviesbureau<br />

Mulder, Apeldoorn.<br />

In opdracht van Agra-Matic b.v.<br />

Datum rapport: 10 november 2011.<br />

Ecologisch Adviesbureau Mulder<br />

Trekweg 70<br />

7322HS Apeldoorn<br />

telefoon: 055-3010085 / 06-30470511<br />

e-mail: contact@ecologischadviesbureau.nl<br />

internet: www.ecologischadviesbureau.nl<br />

© 2011 Ecologisch Adviesbureau Mulder.


1 Inleiding<br />

Deze quickscan betreft de uitbreidingsplannen van het varkensbedrijf van de familie De Laat aan<br />

de Lutterstraat 8 te Lithoijen, gelegen in het kilometerhok met coördinaten 161/422.<br />

In verband met de voorgenomen vergroting van het bouwblok, te weten aanbouw van extra<br />

varkensstallen (zie hieronder) en daarbij behorende bestemmingsplanwijziging, dient een quikscan<br />

Flora- en faunawet uitgevoerd te worden om overtreding van verbodsartikelen uit te sluiten.<br />

Erf met in rood het te vergroten bouwblok.


2 Wetgeving<br />

2.1 Flora- en faunawet<br />

Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is de verplichting ontstaan om<br />

ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten<br />

en dieren te beschermen. Voor dit project zijn de volgende artikelen van de wet relevant:<br />

• Artikel 2 legt een zorgplicht op. Dat houdt in dat ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat de<br />

beïnvloeding van de in het wild levende soorten planten en dieren minimaal is.<br />

• Artikel 8 verbiedt het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen,<br />

ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen van<br />

beschermde inheemse planten.<br />

• Artikel 9 verbiedt het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop<br />

opsporen van beschermde inheemse dieren.<br />

• Artikel 10 verbiedt het verontrusten van beschermde dieren.<br />

• Artikel 11 verbiedt het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten<br />

of holen van beschermde inheemse dieren.<br />

• Artikel 75 biedt de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van de verbodsbepalingen.<br />

Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) omtrent artikel 75 is gepubliceerd in het Staatsblad<br />

van het Koninkrijk der Nederlanden 501 op 19 oktober 2004 en is op 23 februari 2005 van kracht<br />

geworden. Dit houdt in dat de Flora- en faunawet meer mogelijkheden biedt voor het verkrijgen van<br />

vrijstellingen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. In de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet<br />

zijn beschermde soorten onderverdeeld in drie tabellen, elk met hun eigen beschermingsregime,<br />

en worden vogels apart behandeld.<br />

De volgende drie beschermingsregimes worden onderscheiden:<br />

Categorie 1:<br />

Hieronder vallen de zogenaamde tabel 1-soorten. Dit betreft een aantal beschermde, maar<br />

algemene soorten in Nederland, waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding<br />

is. Voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling, mits bij ingrepen sprake is van een<br />

bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen. Als hier niet<br />

aan voldaan is, moet er een ontheffingsaanvraag worden gedaan, waarbij getoetst wordt volgens<br />

het criterium 'doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in instandhouding van de soort' (de zgn.<br />

lichte toets).<br />

Categorie 2:<br />

Hieronder vallen de zgn. tabel 2-soorten: middelhoog beschermde soorten waarvoor niet op<br />

voorhand vrijstelling wordt verleend, maar waarvoor eerst een gedragscode moet worden<br />

opgesteld. Deze gedragscode wordt door de sector of de ondernemer opgesteld, en door de<br />

minister van LNV getoetst. Totdat deze gedragscode is goedgekeurd zal voor soorten uit deze<br />

categorie ontheffing aangevraagd moeten worden.<br />

Categorie 3:<br />

Hieronder vallen de zgn. tabel 3-soorten. Dit zijn striktbeschermde soorten die vermeld zijn in<br />

bijlage 1 van bovengenoemde AMvB, alsmede soorten die voorkomen in bijlage IV van de<br />

Habitatrichtlijn en die daardoor een strikte bescherming genieten. Vleermuizen vallen geheel in<br />

deze categorie. Van deze soortgroep zijn met name de vaste rust- en verblijfplaatsen en de<br />

vliegroutes beschermd. Een ontheffingsaanvraag voor de onder deze categorie vallende soorten<br />

wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is<br />

geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in instandhouding van de soort.<br />

Aan alle drie de criteria moet worden voldaan. Deze vormen gezamenlijk de zgn. uitgebreide toets.


Zorgplicht<br />

Voor soorten waarvoor een vrijstelling bestaat, blijft onverkort de zorgplicht van kracht, d.w.z.<br />

handelingen waarbij vermoed kan worden dat er nadelige gevolgen voor planten of dieren mee<br />

kunnen worden veroorzaakt, dienen zoveel mogelijk te worden nagelaten of te worden beperkt.<br />

Vogels<br />

Vogels zijn niet in één van deze tabellen opgenomen en worden in de nieuwe opzet van de Flora-<br />

en faunawet apart behandeld. Alle vogels zijn beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte<br />

waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of<br />

verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. In de praktijk betekent dit dat met name het<br />

broedseizoen ontzien dient te worden aangezien juist in deze periode sprake zal zijn van<br />

verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als de<br />

werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats vinden zal in het algemeen niet snel een<br />

ontheffing nodig zijn, tenzij vaste verblijfplaatsen in het geding zijn die jaarrond van belang zijn.<br />

Deze soorten zijn genoemd in de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten'.<br />

Speciale aandacht dient ook uit te gaan naar vogels, die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats<br />

waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over<br />

voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te<br />

vestigen (zgn. categorie 5-soorten uit de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten). Deze<br />

zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat<br />

rechtvaardigen, bijvoorbeeld als in de directe omgeving geen alternatieven voorhanden zijn. Dat<br />

vergt een omgevingscheck.<br />

Effectenbeoordeling<br />

Wanneer er beschermde soorten in een gebied zijn aangetroffen, zal men moeten onderzoeken<br />

wat voor effecten de voorgenomen handelingen/acties hebben op de aanwezige soorten en<br />

biotopen (effectenstudie). Als uit de effectenstudie blijkt dat er handelingen gaan plaatsvinden die<br />

nadelige gevolgen hebben op de aanwezige beschermde soorten, is een aanvraag ontheffing ex<br />

artikel 75 van de Flora- en Faunawet aan de orde bij de Dienst Regelingen van het ministerie<br />

waaronder natuur valt, thans EL&I. Daarbij zal in beeld moeten worden gebracht hoe de<br />

voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in<br />

mindere mate zullen optreden.<br />

Sancties<br />

In geval van overtredingen van de Flora- en faunawet kan de handhaver het werk stilleggen,<br />

activiteiten verbieden of beëindigen en/of proces-verbaal opmaken. Overtredingen van de Flora-en<br />

faunawet zijn een economisch delict. Hierop zijn relatief hoge boetes mogelijk, die door de rechter<br />

worden opgelegd. In alle gevallen worden geconstateerde overtredingen behandeld door het<br />

Openbaar Ministerie (Justitie).<br />

2.2 Rode Lijst<br />

Middels een ministerieel besluit houdende vaststelling Rode Lijsten flora en fauna uit 2004 worden<br />

soorten opgesomd die verdwenen, ernstig bedreigd, kwetsbaar of gevoelig zijn en waaraan<br />

bijzondere aandacht moet worden besteed voor de instandhouding.<br />

De status van een soort op de Rode Lijst geeft een indicatie van de kwetsbaarheid van de soort.<br />

Afname van de populatieomvang en het verspreidingsgebied zal bij kwetsbare soorten eerder tot<br />

significante effecten op de staat van instandhouding leiden dan bij algemene soorten.<br />

Provinciaal beleid kan tevens van belang zijn bij de planvorming. Dit kan inhouden, dat activiteiten<br />

met negatief effect op Rode Lijstsoorten volgens het zogenaamde "compensatiebeginsel" alleen<br />

kunnen worden uitgevoerd als aangetoond is dat er geen alternatieven zijn, en/of sprake is van<br />

een zwaarwegend maatschappelijk belang voor de werkzaamheden en/of negatieve effecten<br />

zoveel mogelijk worden gemitigeerd (verzacht) en de resterende negatieve effecten worden<br />

gecompenseerd.


3 Consequenties voor het plangebied<br />

3.1 Flora- en faunawet<br />

De Flora- en faunawet is op soorten gerichte regelgeving en altijd van toepassing bij ruimtelijke<br />

ingrepen. Beoordeeld moet worden of er significante effecten te verwachten zijn op individuen,<br />

populaties of vaste verblijfplaatsen van in de wet genoemde soorten.<br />

3.2 Onderzoeksopzet<br />

Een onderzoek naar mogelijke problemen met de Flora- en faunawet wet begint gewoonlijk met<br />

een zogenaamde quickscan. In een quickscan Flora- en Faunawet wordt een inschatting gemaakt<br />

van mogelijke significante effecten op beschermde plant- en diersoorten. Meestal gebeurt dat aan<br />

de hand van bestaande informatie voor de locatie en directe omgeving (bronnenonderzoek) en<br />

waarnemingen tijdens een veldbezoek. Hierbij wordt ook gekeken naar habitatsgeschiktheid en<br />

rekening gehouden met bestaande kennis van de regionale verspreiding van planten en dieren.<br />

De combinatie van informatie uit gegevensbestanden aangevuld met actuele informatie gegevens<br />

verkregen tijdens een veldbezoek biedt de beste basis voor een voorlopige effectbeoordeling.<br />

Voorkomen of verwacht voorkomen van beschermde soorten dient gerelateerd te worden aan de<br />

betekenis van de locatie voor het duurzaam voortbestaan van de soort of populatie.<br />

3.3 Veldbezoek<br />

Ten behoeve van een goed inzicht in de plaatselijke situatie is op 9 november 2011 een<br />

veldbezoek afgelegd aan de planlocatie. De planlocatie is onderzocht op beschermde planten en<br />

(sporen van) beschermde dieren. Tijdens het bezoek wordt gebruik gemaakt van zicht-, geluids- en<br />

geurwaarnemingen van zowel levende als dode exemplaren en sporen (pootafdrukken, keutels,<br />

haren, veren, vraat, nesten e.d.) van dieren. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar jaarrond<br />

beschermde vogels, vleermuizen en overige strenger beschermde soorten. Het veldbezoek heeft<br />

plaatsgevonden op een enkel moment in een voor de meeste soorten niet optimale tijd of periode.<br />

Het betreft dan ook vooral een inschatting van de mogelijkheid van voorkomen aan de hand van<br />

geschikte leefomgeving. Naar de aanwezigheid van sommige beschermde soorten- en<br />

soortengroepen is geen gericht onderzoek verricht. Op basis van bekende verspreidingsgegevens<br />

en biotoopvoorkeur mag aangenomen worden dat deze soorten niet aanwezig zullen zijn. Het<br />

betreft o.a. Rivierkreeft, Heldenbok, Vliegend hert, Juchtleerkever, Wijngaardslak, Bataafse<br />

stroommossel, Nauwe korfslak en Zeggekorfslak.<br />

De aangetroffen situatie is als volgt te omschrijven:<br />

Er zijn twee (aan) te bouwen schuren/stallen gepland. De meest oostelijke is een uitbreiding van<br />

de reeds aanwezige schuur in noordelijke en oostelijke richting. De uitbreidingslocatie is daar deels<br />

verhard en er staan bouwmaterialen opgesteld, maar het grootste deel bestaat uit open grond<br />

waar mais op verbouwd is. De meer naar de weg gelegen uitbreidingslocatie bestaat voornamelijk<br />

uit gras waar walibi's en pauwen gehuisvest zijn en er staat een tot verblijf voor deze dieren<br />

omgebouwde container.<br />

Er werden geen beschermde planten of dieren waargenomen, noch sporen ervan. Er worden ook<br />

geen strikt beschermde soorten verwacht.<br />

Op het erf werden meerdere vogelsoorten waargenomen zoals Huismus, Boerenzwaluw,<br />

Koolmees, Merel, Roodborst, Winterkoning etc. Voor enkele van deze soorten geschikte<br />

begroeiing is aanwezig, welke misschien verwijderd wordt. Kieviten kunnen verwacht worden als<br />

broedvogel tussen het mais of andere akkergewassen.


Verhard deel.<br />

Opslag van materiaal.


Gras en container bij wallabi's.<br />

3.4 Bronnenonderzoek<br />

Voor het onderzoek beschikbare bronnen zijn openbaar toegankelijke en overige bronnen. Van de<br />

openbaar toegankelijke bronnen (waaraan in dit geval wel kosten verbonden zijn) is de informatie<br />

van het Natuurloket een belangrijke en logische eerste stap. Omdat de ingreep zich beperkt tot de<br />

bouw van twee schuren en er geen sprake is van andere structuren zoals water, belangrijke<br />

groenstructuren e.d. beperkt dit de mogelijk aan negatieve effecten onderhavige soortgroepen<br />

aanzienlijk. Zo zijn hier geen ongewervelden, vissen, amfibieën en reptielen aanwezig. Het komt<br />

hoofdzakelijk neer op zoogdieren (in dit geval alleen vleermuizen) en vogels. Omdat hiervan<br />

tijdens het veldbezoek reeds een goed beeld was verkregen is besloten van een nader<br />

bronnenonderzoek af te zien.<br />

In de praktijk is verspreidingsinformatie ook slechts beschikbaar per oppervlakte-eenheid. Soms<br />

gaat het om uurhokken (5x5 km), in de meeste gevallen om kilometerhokken (1x1 km). Met<br />

betrekking tot het kilometerhok waarin het plangebied ligt, is de informatie dan alleen bruikbaar als<br />

een indicatie voor mogelijk aanwezige soorten. Gerealiseerd dient te worden dat het plangebied<br />

vaak een klein deel van het kilometerhok uitmaakt en dat ieder kilometerhok meerdere habitats<br />

kent.


4 Interpretatie gegevens<br />

4.1 Soorten<br />

De aangetroffen en te verwachten beschermde soorten betreffen eigenlijk alleen algemene<br />

broedvogels in mogelijk nog te verwijderen groenstructuren en broedende Kieviten in de akker.<br />

Uit de resultaten van het veldbezoek kan geconcludeerd worden dat op het adres aan de<br />

Lutterstraat 8 te Lithoijen bij de sloop van de huidige schuur en bouw van extra schuur slechts<br />

rekening gehouden dient te worden gehouden met mogelijk optredende negatieve effecten op<br />

algemene broedvogels.<br />

4.2 Effecten<br />

Onder de kortetermijneffecten zijn de effecten te scharen die tijdens het verwijderen van struiken<br />

op kunnen treden. Eieren en broedende dieren zijn hulpeloos tot extra kwetsbaar. De negatieve<br />

effecten, varierend van verdrijving tot mogelijk leidend tot de dood, vallen onder verstoring.<br />

Werkzaamheden tijdens de broed- en opgroeiperiode van jonge vogels kunnen desastreuze<br />

gevolgen hebben. Verstoring tijdens dit seizoen moet ten alle tijde voor alle vogelsoorten worden<br />

voorkomen.<br />

Bij de aangetroffen en te verwachten aan struiken gerelateerde vogelsoorten gaat het om<br />

algemene, niet-jaarrond beschermde soorten. Deze zijn zo flexibel dat bescherming van de nesten<br />

buiten de broedtijd niet nodig is. Vermijding van de broedperiode half maart-augustus voorkomt<br />

slachtoffers onder jonge dieren.


5 Conclusies en aanbevelingen<br />

5.1 Conclusies<br />

Ten behoeve van geplande activiteiten is een quickscan uitgevoerd naar onder de Flora- en<br />

faunawet (strikt) beschermde flora en fauna.<br />

Geconcludeerd wordt, dat problemen gerelateerd aan deze wet zich voor kunnen doen bij het<br />

zonder meer ten uitvoer brengen van de plannen inhoudende het verwijderen van opgaande<br />

beplanting en het bouwrijp maken van de akker wat betreft broedvogels tijdens de broedtijd. De te<br />

verwachten negatieve effecten zijn geheel te mitigeren.<br />

Indien gehandeld wordt overeenkomstig de aanbevelingen staat de Flora- en faunawet de<br />

geplande werkzaamheden niet in de weg.<br />

5.1 Aanbevelingen<br />

Als mitigerende maatregel dient een periode van uitvoering van verwijderen van opgaande<br />

beplanting en het bouwrijp maken van de akker aangehouden te worden die valt buiten de<br />

voortplantingsperiode van eventueel te verwachten vogelsoorten. Hierbij moet de periode buiten<br />

de periode half maart tot en met augustus aangehouden worden.<br />

Indien binnen deze periode verwijderen van struiken toch en/of het bouwrijp maken van de akker<br />

nodig is, kan dit doorgang vinden, als zich er op dat ogenblik geen functionele rust- en<br />

verblijfplaatsen ('nesten') bevinden. Dit kan kort tevoren ter plekke door een ter zake deskundige *<br />

beoordeeld worden.<br />

In iedere situatie dient “zorgvuldig gehandeld” te worden zoals bedoeld wordt in de Flora- en<br />

faunawet onder artikel 2, eerste en tweede lid. Zorgvuldig handelen tijdens de geplande<br />

werkzaamheden in het plangebied betekent hier tenminste het volgende:<br />

• Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tegen beter weten in onverhoopt toch<br />

beschermde dieren tegengekomen worden, dienen de werkzaamheden direct gestopt te<br />

worden en verdient het aanbeveling een ter zake kundige oftewel een ecologisch adviseur*<br />

te betrekken bij de beoordeling of er effecten optreden.<br />

Onder bovengenoemde voorwaarden blijven de initiatiefnemers zo goed als zeker binnen de door<br />

de Flora- en faunawet gestelde grenzen en is geen ontheffing nodig.<br />

* Onder ter zake kundigen verstaat het ministerie gekwalificeerde personen die aan bepaalde<br />

voorwaarden voldoen. Ecologisch Adviesbureau Mulder kan u hierin van hulp zijn.


Bijlage 5 – PM

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!