Wijzigingsplan - Gemeente Oss
Wijzigingsplan - Gemeente Oss Wijzigingsplan - Gemeente Oss
Wijzigingsplan Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied toelichting
- Page 3 and 4: Wijziging 10 bestemmingsplan Buiten
- Page 5 and 6: REGELS VERBEELDING BIJLAGEN Bijlage
- Page 7 and 8: Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleidin
- Page 9 and 10: Hoofdstuk 2 Beleidskader 2.1 Rijksb
- Page 11 and 12: 2.1.8 Wet milieubeheer en milieueff
- Page 13 and 14: Uitsnede kaart Verordening ruimte o
- Page 15 and 16: Wijziging 10 bestemmingsplan Buiten
- Page 17 and 18: Hoofdstuk 4 Doelstellingen en progr
- Page 19 and 20: 5.1.4 Geluid Wijziging 10 bestemmin
- Page 21 and 22: Wijziging 10 bestemmingsplan Buiten
- Page 23 and 24: Wijziging 10 bestemmingsplan Buiten
- Page 25 and 26: Wijziging 10 bestemmingsplan Buiten
- Page 27 and 28: Wijziging 10 bestemmingsplan Buiten
- Page 29 and 30: Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaar
- Page 31: Bijlage 1 - Bodeminformatie
- Page 35: Bijlage 2a - Archeologisch karteren
- Page 38 and 39: Archeologisch karterend booronderzo
- Page 40 and 41: SAMENVATTING Econsultancy heeft in
- Page 42 and 43: 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding tot het
- Page 44 and 45: Archeologie In geen van de boringen
- Page 46 and 47: Figuur 1. Situering van het plangeb
- Page 48 and 49: Bijlage 1 Literatuur Bosch, J.H.A.,
- Page 50 and 51: Cal. jaren v/n Chr. 1500 450 0 12 8
<strong>Wijzigingsplan</strong><br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied<br />
toelichting
Wijziging 10<br />
bestemmingsplan<br />
Buitengebied<br />
vaststelling<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong>,<br />
18 december 2012<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 1 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012
INHOUDSOPGAVE<br />
TOELICHTING<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 2 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Hoofdstuk 1 Inleiding ............................................................................................................................. 5<br />
1.1 Aanleiding........................................................................................................................................ 5<br />
1.2 Begrenzing plangebied.................................................................................................................... 5<br />
1.3 Geldend bestemmingsplan.............................................................................................................. 5<br />
Hoofdstuk 2 Beleidskader...................................................................................................................... 7<br />
2.1 Rijksbeleid ....................................................................................................................................... 7<br />
2.2 Provinciaal beleid .......................................................................................................................... 10<br />
2.3 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid....................................................................................................................... 12<br />
Hoofdstuk 3 Bestaande situatie........................................................................................................... 14<br />
3.1 Ontstaansgeschiedenis ................................................................................................................. 14<br />
3.2 Bestaande situatie......................................................................................................................... 14<br />
Hoofdstuk 4 Doelstellingen en programma ......................................................................................... 15<br />
4.1 Aanpassingen om te voldoen aan het Besluit huisvesting............................................................ 15<br />
4.2 Ruimtelijke kwaliteit ....................................................................................................................... 15<br />
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en beperkingen ................................................................................. 16<br />
5.1 Milieuaspecten............................................................................................................................... 16<br />
5.2 Gezondheidsaspecten................................................................................................................... 18<br />
5.3 Waterhuishouding.......................................................................................................................... 18<br />
5.4 Waarden ........................................................................................................................................ 19<br />
5.5 Duurzame locatie........................................................................................................................... 21<br />
Hoofdstuk 6 Toelichting op het plan .................................................................................................... 24<br />
6.1 Ruimtelijk uitgangspunt ................................................................................................................. 24<br />
Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels .................................................................................................. 26<br />
7.1 Toelichting op de regels ................................................................................................................ 26<br />
7.2 Toelichting op de verbeelding ....................................................................................................... 26<br />
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid ......................................................................................... 26<br />
8.1 Economische uitvoerbaarheid ....................................................................................................... 27<br />
8.2 Kostenverhaal................................................................................................................................ 27<br />
Hoofdstuk 9 Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................ 28<br />
9.1 Inspraak......................................................................................................................................... 28<br />
9.2 Vooroverleg ................................................................................................................................... 28<br />
9.3 Zienswijzenprocedure.................................................................................................................... 28
REGELS<br />
VERBEELDING<br />
BIJLAGEN<br />
Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 3 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Bijlage 2 Archeologisch verkennend booronderzoek inclusief selectiebesluit en archeologisch<br />
karterend booronderzoek inclusief selectiebesluit<br />
Bijlage 3 Watertoets<br />
Bijlage 4 Quickscan flora en fauna
TOELICHTING<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 4 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012
Hoofdstuk 1 Inleiding<br />
1.1 Aanleiding<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 5 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Dit wijzigingsplan beoogt een wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied.<br />
Voor het intensieve veehouderijbedrijf aan de Lutterstraat 8 in Lithoijen is het noodzakelijk om de<br />
bedrijfsvoering aan te passen zodat voldaan kan worden aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting<br />
veehouderij. Dit betekent dat het bouwblok vergroot dient te worden. Dit wijzigingsplan maakt een<br />
vormverandering en vergroting van het bouwblok planologisch-juridisch mogelijk .<br />
1.2 Begrenzing plangebied<br />
Het plangebied ligt in de gemeente <strong>Oss</strong> (voormalige gemeente Lith) ten zuiden van de kernen Lithoijen<br />
en Teeffelen.<br />
Begrenzing plangebied<br />
1.3 Geldend bestemmingsplan<br />
Tot de inwerkingtreding van voorliggend wijzigingsplan ‘Wijziging 9 bestemmingsplan Buitengebied’ geldt<br />
binnen het plangebied het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Het geldende bestemmingsplan is<br />
opgenomen in onderstaande lijst.<br />
naam bestemmingsplan datum vaststelling<br />
Buitengebied 31 januari 2002
In onderstaande figuur is het huidige bouwblok aangegeven.<br />
Uitsnede plankaart huidig bestemmingsplan<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 6 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012
Hoofdstuk 2 Beleidskader<br />
2.1 Rijksbeleid<br />
2.1.1 Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 7 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
In de ontwerp Structuurvisie is het de insteek om de gebruiker de ruimte te geven. Het Rijk gaat zo min<br />
mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich alleen op een beperkt aantal<br />
verantwoordelijkheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:<br />
- Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en<br />
gemeenten overstijgt;<br />
- Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;<br />
- Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent<br />
ofwel in beheer bij het Rijk is.<br />
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening<br />
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen<br />
de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat dan onder andere<br />
om het nationale belang ‘Grote rivieren’.<br />
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om<br />
beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien<br />
daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening,<br />
gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt<br />
gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus<br />
concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de<br />
provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van<br />
bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin<br />
die kaderstellende uitspraken.<br />
2.1.3 Nota Ruimte<br />
In 2004 heeft de ministerraad de Nota Ruimte vastgesteld. Deze nota is gebaseerd op de Vijfde<br />
Nota over de Ruimtelijke ordening en het structuurschema Groene Ruimte. Het beleid in de Nota Ruimte<br />
streeft naar bundeling van niet-grondgebonden landbouw en vitalisering van de concentratiegebieden<br />
voor intensieve veehouderij. Daarmee sluit de nota aan op het reconstructiebeleid voor de intensieve<br />
veehouderij die een uitplaatsing vanuit extensiveringsgebieden naar landbouwontwikkelingsgebieden<br />
voorziet.<br />
2.1.4 Algemene Maatregel van Bestuur Ruimte<br />
In de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte is bepaald dat de provincies algemene regels<br />
stellen voor een aantal aspecten. Het gaat dan bijvoorbeeld om zorgvuldig ruimtegebruik buiten het<br />
bestaande bebouwde gebied. In de Provinciale Verordening ruimte heeft de provincie Noord-Brabant<br />
hieraan gevolg gegeven.<br />
2.1.5 Wet ruimtelijke ordening<br />
Het plan om verandering en vergroting van het bouwblok ten behoeve van de intensieve veehouderij<br />
mogelijk te maken is strijdig met het geldende bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt<br />
de mogelijkheid om toch planologische medewerking te verlenen aan de gewenste ontwikkeling. Bij een<br />
bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels<br />
burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen conform<br />
artikel 3.6 van de Wro.
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 8 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Belanghebbenden worden conform de Wro in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te<br />
brengen.<br />
In artikel 3.9a van de Wro staat de te volgen procedure voor een wijzigingsplan aangegeven.<br />
2.1.6 Grondexploitatiewet<br />
Als onderdeel van de Wro is een hoofdstuk over grondexploitatie opgenomen. Doelstelling is een goede<br />
regeling voor kostenverhaal, binnenplanse verevening en enkele locatie-eisen bij particuliere<br />
grondexploitatie.<br />
Onder de Wro is kostenverhaal mogelijk via het privaatrechtelijke spoor (door een vrijwillige<br />
samenwerkingsovereenkomst) en door het publiekrechtelijke spoor. Dit publiekrechtelijke kostenverhaal<br />
gaat door middel van een exploitatieplan waarvan de totstandkoming gelijk op moet lopen met een<br />
bestemmings- of wijzigingsplan. De verplichting tot een publiekrechtelijke regeling is gekoppeld aan twee<br />
voorwaarden. In de eerste plaats is een ruimtelijk besluit op grond van de Wro nodig. Het<br />
publiekrechtelijke instrumentarium is ook van toepassing bij de vaststelling van een wijzigingsplan. De<br />
tweede voorwaarde is dat het ruimtelijke besluit voorziet in nieuwbouw of in belangrijke en omvangrijke<br />
verbouwplannen met functiewijzigingen. De bouwplannen waar het om gaat zijn in het Besluit ruimtelijke<br />
ordening (Bro) aangewezen in artikel 6.2.1.<br />
Dit wijzigingsplan biedt de mogelijkheid om na inwerkingtreding een omgevingsvergunning te verlenen<br />
welke valt onder de criteria voor een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.<br />
De gemeenteraad dient daarom eigenlijk een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een<br />
bouwplan is voorgenomen. Conform artikel 6.12 van de Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot<br />
vaststelling van een wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal<br />
van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden op een<br />
andere manier verzekerd is. Deze bevoegdheid is per besluit van de gemeenteraad van 25 september<br />
2008 gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.<br />
2.1.7 Besluit ruimtelijke ordening<br />
Het Bro stelt een aantal eisen aan de toelichting van een wijzigingsplan:<br />
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;<br />
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de<br />
waterhuishouding;<br />
c. de uitkomsten van het overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met<br />
die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn<br />
met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn;<br />
d. de uitkomsten van het verrichte onderzoek waarbij de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de<br />
af te wegen belangen is vergaard;<br />
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding<br />
van het wijzigingsplan zijn betrokken;<br />
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.<br />
Bij dit wijzigingsplan wordt geen milieueffectrapport opgesteld. Het Bro verplicht daarom om de volgende<br />
onderdelen in de toelichting neer te leggen:<br />
a. een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten<br />
rekening is gehouden;<br />
b. voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van<br />
de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;<br />
c. een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde<br />
milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.<br />
Op al deze onderwerpen wordt in deze toelichting ingegaan.
2.1.8 Wet milieubeheer en milieueffectrapportage<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 9 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. Daarin staat hoe overheden het milieu moeten<br />
beschermen. Belangrijkste hulpmiddelen om te zorgen voor een schoon milieu zijn bijvoorbeeld<br />
vergunningen en milieueffectrapportages.<br />
De milieueffectrapportage (m.e.r.) levert de overheid informatie die nodig is om het belang van het milieu<br />
volwaardig mee te wegen bij besluiten over plannen en projecten met grote milieugevolgen. Naast de<br />
m.e.r. bestaat het milieueffectrapport (MER). De m.e.r. staat voor de procedure van de<br />
milieueffectrapportage, het MER is het milieueffectrapport. Het opstellen van een MER is onderdeel van<br />
de m.e.r.-procedure. Het MER vermeldt de milieugevolgen van een plan of project en de mogelijke<br />
(milieuvriendelijkere) alternatieven.<br />
Een milieueffectrapportage is verplicht voor bepaalde besluiten van de overheid over initiatieven van<br />
particulieren of marktpartijen. Een milieueffectrapportage is ook verplicht voor plannen van de overheid,<br />
zoals een wijzigingsplan.<br />
Een compleet overzicht van activiteiten waarvoor een m.e.r. verplicht is staat in het Besluit MER. Voor dit<br />
wijzigingsplan en de activiteiten die daardoor worden mogelijk gemaakt is geen m.e.r. noodzakelijk.<br />
2.1.9 Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en Actieplan Ammoniak Veehouderij<br />
Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting) is op 1 april 2008 in<br />
werking getreden. Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel<br />
Nederland. Het besluit bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor<br />
beschikbaar zijn, op den duur emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde<br />
maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een<br />
emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, toegepast worden.<br />
De ministeries van VROM en LNV, de provincies en de VNG hebben een "Actieplan Ammoniak<br />
Veehouderij " opgesteld. Dit Actieplan moet er toe leiden dat de middelgrote veehouderijbedrijven<br />
emissiearm worden en gaan voldoen aan het Besluit huisvesting.<br />
Veehouderijen zouden oorspronkelijk al per 1 januari 2010 moeten voldoen aan het Besluit huisvesting.<br />
Gebleken is dat veel veehouders voor die datum de noodzakelijke stalaanpassingen niet kunnen<br />
realiseren. In overleg met de Tweede Kamer heeft de minister (onder voorwaarden) uitstel van de<br />
verplichting verleend tot uiterlijk 1 januari 2013. Aan het Actieplan ligt een gedoogbeleid ten grondslag.<br />
Dit betekent dat gedoogd wordt dat veehouderijen in overtreding zijn van het Besluit huisvesting. Om mee<br />
te doen met het gedoogbeleid moeten veehouders voor 1 april 2010 een bedrijfsontwikkelingsplan<br />
ingediend (BOP) hebben.<br />
Het Actieplan geldt voor bestaande stallen op alle middelgrote pluimvee- en varkensbedrijven waarvoor<br />
een maximale emissiewaarde is opgenomen in het Besluit huisvesting. Het Actieplan geldt ook als<br />
nieuwe stallen worden gebruikt voor intern salderen.<br />
2.1.10 Waterwet<br />
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt de<br />
watersysteembenadering centraal en integreert acht bestaande wetten voor waterbeheer. De wet regelt<br />
het beheer van oppervlaktewater en grondwater en regelt de juridische verwerking van Europese<br />
richtlijnen. De Waterwet kent één watervergunning. Op basis van deze vergunning worden eisen gesteld<br />
aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen<br />
(rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen. Sinds november 2003 is de<br />
watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium<br />
overleg voert met de waterbeheerder over het planvoornemen. De watertoets is verbonden aan<br />
ruimtelijke planvormingprocedures, dus niet direct aan de waterplannen. Wel gelden de ruimtelijke<br />
aspecten van waterplannen als sectorale structuurvisie, in het kader van de Wro.<br />
Tijdens het vooroverleg kunnen betrokken partijen afspraken maken over inbreng van wateraspecten.<br />
De watertoets is erop gericht dat ruimtelijke ontwikkelingen in elk geval niet leiden tot nadelige effecten<br />
op het watersysteem. In de waterparagraaf wordt een beschrijving van het huidige watersysteem<br />
gegeven en de vertaling van het beleid naar het wijzigingsplan in relatie tot de ruimtelijke ontwikkelingen.
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 10 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Het doel van de watertoets is dat wateraspecten vroegtijdig in de planontwikkeling worden meegenomen.<br />
Het gaat hierbij om de thema's: veiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, afvalwaterketen en onderhoud.<br />
Het gaat dus niet om een toets achteraf, maar om vroegtijdige en actieve inbreng van het waterschap bij<br />
de planvorming. Hiervoor wordt in een zo vroeg mogelijk stadium overleg gevoerd met het waterschap.<br />
2.1.11 De Wet luchtkwaliteit<br />
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit van kracht geworden. De hoofdlijnen van de nieuwe<br />
regelgeving zijn ondergebracht in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De regelgeving is<br />
uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur en Ministeriële Regelingen. Daarmee<br />
zijn het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005), de Regeling saldering luchtkwaliteit, het Meet- en<br />
rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit 2005 en de Meetregeling luchtkwaliteit vervallen.<br />
De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling<br />
tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel<br />
geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in<br />
overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een<br />
uitgebreide toets gedaan worden. Met de Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen<br />
wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste<br />
ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.<br />
De grenswaarden voor verschillende stoffen zoals voorgeschreven in de richtlijn 1999/30 EG van de<br />
Raad van de Europese Unie zijn niet gewijzigd ten opzichte van het Blk 2005. Maar de wet maakt nu wel<br />
onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. In het nieuwe Besluit NIBM (Niet in betekenende<br />
mate) met onderliggende regelingen is vastgelegd onder welke omstandigheden ruimtelijke<br />
ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en als<br />
zodanig niet getoetst hoeven te worden aan de vigerende normen voor NO2 en PM10.<br />
Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een<br />
verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de<br />
jaargemiddelde concentratie PM10 of NO2 (maximaal 1% tot inwerkingtreding NSL). Dit komt neer op<br />
een maximale bijdrage van 0,4 μg/m3. van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.<br />
Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit<br />
(NSL) mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door<br />
de maatregelen van het NSL.<br />
2.2 Provinciaal beleid<br />
2.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening<br />
Conform de provinciale structuurvisie die op 1 oktober 2010 is vastgesteld en die per 1 januari 2011 in<br />
werking treedt kan intensieve veehouderij zich ontwikkelen zoals aangegeven in de reconstructieplannen<br />
uit 2005.<br />
Het agrarische gebied kent op grond van deze plannen een driedeling, de integrale zonering, die speciaal<br />
is toegesneden op de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij. Dit principeverzoek ligt<br />
binnen een verwevingsgebied. Daarbinnen is de ontwikkeling van intensieve veehouderijbedrijven op een<br />
duurzame locatie tot 1,5 hectare altijd mogelijk.<br />
Als een duurzame locatie voor intensieve veehouderij wordt een bestaand agrarisch bouwblok in een<br />
verwevingsgebied met een zodanige ligging gezien dat het zowel vanuit milieuoogpunt (ammoniak, geur<br />
en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te<br />
laten groeien tot een bouwblok van maximaal 2,5 hectaren voor een intensieve veehouderij.<br />
2.2.2 Verordening ruimte<br />
Op 17 december 2010 heeft de provincie Noord-Brabant de tweede fase van de Verordening ruimte<br />
vastgesteld. Deze Verordening is per 8 maart 2011 in werking getreden.<br />
Het bedrijf ligt in een gebied met de aanduiding verwevingsgebied.
Uitsnede kaart Verordening ruimte ontwikkeling intensieve veehouderij<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 11 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Voor een bedrijf waar intensieve veehouderij plaatsvindt dat ligt in een verwevingsgebied gelden een<br />
aantal regels.<br />
In hoofdstuk 2 staat dat een wijzigingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand<br />
stedelijk gebied bij dient te dragen aan het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het<br />
betrokken gebied en de omgeving, in het bijzonder aan zorgvuldig ruimtegebruik. Dit dient in de<br />
toelichting bij het plan verantwoord te worden.<br />
Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in elk geval in dat uitbreiding van het op grond van het geldende<br />
bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke<br />
mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te<br />
realiseren.<br />
Voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat deze toelichting daarom een<br />
verantwoording waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen voor wat betreft bodemkwaliteit,<br />
waterhuishouding, in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, cultuurhistorische waarden,<br />
ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden en de op grond van de<br />
Verordening ruimte toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.<br />
Ook dient te worden toegelicht dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de<br />
omgeving en dat er verkeerstechnisch geen nadelige gevolgen ontstaan.<br />
Verder wordt gevraagd om een financiële, juridische en feitelijke verzekering dat de realisering van de<br />
beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering<br />
van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie van het<br />
gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.<br />
De verbetering kan bijvoorbeeld de landschappelijke inpassing van bebouwing ten behoeve van<br />
intensieve veehouderij zijn voor zover vereist op grond van de Verordening ruimte of het toevoegen,<br />
versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de<br />
landschapsstructuur. De kwaliteitsverbetering dient verzekerd te zijn.<br />
Hoofdstuk 9 van de Verordening ruimte geeft regels voor intensieve veehouderij. In paragraaf 9.3 worden<br />
de regels gegeven voor intensieve veehouderijbedrijven die in verwevingsgebieden liggen.<br />
Er is bepaald dat bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 hectare tot een<br />
omvang van ten hoogste 1,5 hectare mogen uitbreiden op een duurzame locatie indien minimaal 10 %<br />
van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. Uit de toelichting moet<br />
blijken dat ten aanzien van een duurzame locatie er aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor<br />
de lange termijn aanwezig zijn die hervestiging noodzakelijk maken, omschakeling of uitbreiding ter<br />
plaatse. Ook wordt weer benadrukt dat sprake moet zijn van zuinig ruimtegebruik of van optimaal gebruik
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 12 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
van de beschikbare ruimte. De beoogde ontwikkeling dient verder zowel vanuit milieuoogpunt als vanuit<br />
ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn.<br />
In deze ruimtelijke onderbouwing wordt in de paragrafen 6.1 en 6.5 en de hoofdstukken 5 en 8 ingegaan<br />
op de bovengenoemde aspecten.<br />
2.3 <strong>Gemeente</strong>lijk beleid<br />
2.3.1 Structuurvisie buitengebied Lith<br />
De gemeenteraad van de voormalige gemeente Lith heeft een structuurvisie voor het buitengebied van<br />
Lith vastgesteld.<br />
Dit verzoek ligt in het gebied dat in de structuurvisie is aangegeven als de Lithse Polder. In het<br />
grootschalige agrarische gebied, het gebied met het primaat landbouw, staat een verdere ontwikkeling<br />
van de landbouw voorop, met inachtneming van algemeen geldende milieubepalingen en met behoud en<br />
waar mogelijk verbetering van het landschap en de natuur.<br />
De grenzen die in de visie voor de schaalvergroting worden gedefinieerd, komen voort uit milieu-,<br />
landschappelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden, zoals inpassing, vormgeving en verbetering<br />
van dierwelzijn.<br />
2.3.2 Huidig bestemmingsplan<br />
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en heeft hierin de bestemming “Agrarisch<br />
gebied” met een “agrarisch bouwblok”. De uitbreidingen komen buiten het bouwblok te liggen. Het<br />
principeverzoek is daarmee strijdig met het geldende bestemmingsplan. Er kan medewerking verleend<br />
worden aan het principeverzoek door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.<br />
2.3.2.1 Wijzigingsbevoegdheid<br />
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is in artikel 27.1.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen<br />
waardoor burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen ten behoeve van de vormverandering of<br />
vormvergroting van een agrarisch bouwblok. Deze wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast<br />
indien aan een aantal voorwaarden zoals vermeld in het bestemmingsplan voldaan wordt.<br />
Eén van de voorwaarden is dat het verzoek moet voldoen aan de algemene beschrijving in hoofdlijnen.<br />
Deze beschrijving in hoofdlijnen geeft aan dat het verzoek in een agrarisch verwevingsgebied dient te<br />
liggen waar landbouw de hoofdfunctie is. Verder moeten de gunstige omstandigheden voor de<br />
ecologische waarden zoveel mogelijk behouden blijven.<br />
De landbouwfunctie wordt door het principeverzoek versterkt. Het nieuwe gebouw komt op intensief<br />
gebruikte landbouwgrond te staan. Het is daarom niet aannemelijk dat door de plaatsing van het gebouw<br />
ecologische waarden verloren gaan. Zo bezien voldoet het principeverzoek aan de algemene beschrijving<br />
in hoofdlijnen.<br />
Verder worden de volgende voorwaarden gesteld in het bestemmingsplan om de wijzigingsbevoegdheid<br />
te kunnen toepassen:<br />
a. het agrarisch bouwblok (niet zijnde glastuinbouw) mag worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare;<br />
b. de vergroting van het agrarisch bouwblok is uitsluitend toegestaan indien deze vergroting noodzakelijk<br />
is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het agrarisch bedrijf; hieromtrent<br />
vragen burgemeester en wethouders advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB)<br />
of een andere onafhankelijke terzake deskundige;<br />
c. er is aangetoond, door middel van een erfbeplantingsplan, dat een goede landschappelijke inpassing<br />
plaatsvindt;<br />
d. de bebouwingsvrije zone van 15 meter aan weerszijde van de "ecologische verbindingszone" dient in<br />
acht te worden genomen;<br />
e. de uitbreiding van het bouwblok is binnen de op de plankaart aangeduide "kooicirkels" slechts<br />
toegestaan indien daardoor, gehoord de beheerder van de eendenkooi, de aanwezige natuurlijke en/of<br />
landschappelijke waarden niet worden aangetast;
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 13 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
f. De uitbreiding van een bouwblok binnen, of binnen een afstand van 50 meter van, de op plankaart 3<br />
van het bestemmingsplan aangegeven “agrarische natuurkerngebieden” is niet toegestaan tenzij:<br />
1. Uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;<br />
2. De karakteristiek van het bedrijf gehandhaafd blijft, of het bedrijf ontwikkelt zich tot een op de<br />
aanwezige natuurwaarden afgestemd grondgebonden bedrijf;<br />
3. er vindt geen aantasting van lokale natuur-, landschaps- en/of ecologische waarden plaats.<br />
g. De uitbreiding van een niet-grondgebonden bedrijf in het op plankaart 3 van het bestemmingsplan<br />
aangegeven “agrarisch verwevingsgebied” is slechts toegestaan mits dit noodzakelijk is voor de<br />
continuïteit van het bedrijf en het open karakter van het gebied gerespecteerd wordt door aan te sluiten<br />
bij bestaande massa-elementen.<br />
Hierna wordt uiteengezet waarom het plan voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het toepassen<br />
van de wijzigingsbevoegdheid.<br />
a. het agrarische bouwblok wordt vergoot tot 1,4 hectare;<br />
b. Het advies van de AAB is op 3 november 2011 aangevraagd.<br />
Op 23 november 2011 heeft de AAB geconcludeerd dat de huidige bedrijfsomvang in bedrijfseconomisch<br />
opzicht enigszins beperkt is en naar de toekomst toe, gelet op de schaalgrootte ontwikkelingen in de<br />
sector en de marge erosie, een steeds smallere basis zal vormen.<br />
c. op landschappelijke gronden zijn voorwaarden geformuleerd waaraan het door de aanvrager op te<br />
(laten) stellen erfbeplantingsplan moet voldoen. De aanvrager heeft vervolgens het erfbeplantingsplan op<br />
laten stellen en de voorwaarden zijn overgenomen. Het erfbeplantingsplan is akkoord bevonden en<br />
draagt zorg voor een goede landschappelijke inpassing. Het erfbeplantingsplan wordt door middel van de<br />
anterieure overeenkomst gewaarborgd. Het erfbeplantingsplan wordt bijgevoegd;<br />
d. het plangebied en daarmee de latere bouwactiviteiten bevinden zich op een grotere afstand dan 15<br />
meter van de ecologische verbindingszone;<br />
e. het verzoek is buiten de op de plankaart aangeduide kooicirkels gelegen;<br />
f. het verzoek is op een afstand gelegen van meer dan 50 meter buiten een agrarisch natuurkerngebied;<br />
g. De AAB heeft geconcludeerd dat uitbreiding van het agrarische bedrijf noodzakelijk is voor de<br />
continuïteit van het bedrijf. Daarbij is er een inrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat aangesloten wordt<br />
bij bestaande massa-elementen zodat de openheid van het gebied gewaarborgd is.<br />
Daarbij is door het erfbeplantingsplan verzekerd dat het open karakter van het gebied gerespecteerd<br />
wordt en ook dat nieuwe massa-elementen aansluiten bij de bestaande.<br />
Gezien het bovenstaande wordt aan alle voorwaarden voor het kunnen toepassen van de<br />
wijzigingsbevoegdheid conform artikel 27.1.1 van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied’ voldaan.<br />
2.3.3 Waterplan<br />
De gemeente heeft in overleg met de provincie en het waterschap het waterplan ‘Water in <strong>Oss</strong>’<br />
opgesteld. Het plan is in februari 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Uitgangspunt van het beleid is<br />
dat er in <strong>Oss</strong> naar een duurzaam watersysteem wordt gestreefd, waarbij voorkomen wordt dat de<br />
problemen worden afgewenteld naar een andere plek of later. Aan de hand van thema’s wordt het<br />
waterbeleid verder uitgewerkt.<br />
2.3.4 Bestemmingsplan ‘Buitengebied Lith - 2013’<br />
Voor het gehele buitengebied van de voormalige gemeente Lith wordt op dit moment gewerkt aan het<br />
opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het is de bedoeling dat het bestemmingsplan voor het gehele<br />
buitengebied net voor 1 juli 2013 wordt vastgesteld en dat de ontwikkeling die met dit wijzigingsplan wordt<br />
mogelijk gemaakt wordt overgenomen in het bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van de<br />
voormalige gemeente Lith.
Hoofdstuk 3 Bestaande situatie<br />
3.1 Ontstaansgeschiedenis<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 14 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
De locatie ligt aan de Lutterstraat. Deze straat vormt van oudsher een verbinding tussen het Fort<br />
Luttereind ten westen van Lithoijen en Geffen.<br />
3.1.1 Dwarsdijk<br />
De verbinding was tevens een zogenaamde dwarsdijk (of kade) die eind 13 e eeuw is aangelegd. Deze<br />
zorgde ervoor dat de kern Lithoijen niet overstroomde. Door deze dijkaanleg werd het ook interessant om<br />
de lage broekgronden ten westen van de kade te ontginnen. De polders werden vooral gebruikt als<br />
hooiland en niet voor beweiding.<br />
3.1.2 Beerse Overlaet<br />
In de loop van de 18 de eeuw vormde zich achter de oeverwal in de kom een tweede Maasloop die<br />
gedurende enkele dagen tot enkele maanden per jaar watervoerend was, de Beerse Maas. De laagte<br />
waar deze Beerse Maas liep heet Beerse Overlaet. In de gemeente Lith werd hiervoor relatief een klein<br />
gedeelde van het komgebied benut. Alleen het gebied rond Teeffelen vormde onderdeel van de Beerse<br />
Overlaet. Dat wat nu de Lutterstraat is, vormde de westgrens van de Overlaet. De Beerse Maas stroomde<br />
verder ten zuiden van de bedijkte Hertogswetering.De Beerse Overlaet heeft tot 1942 gefunctioneerd. Na<br />
de afsluiting van de Beerse Overlaet werd het gebied intensiever in gebruik genomen door de landbouw.<br />
Op de topografische kaart van rond 1900 is goed te zien dat het komgebied voornamelijk bestaat uit<br />
weidegronden. De verkaveling is overwegend noordzuid gericht. Ten westen van de Lutterstraat is dit ook<br />
het geval. Ten oosten van de Lutterstraat wordt dit principe doorbroken en is de verkaveling juist<br />
oostwest.<br />
3.2 Bestaande situatie<br />
De Lutterstraat maakt onderdeel uit van de Lithse Polder, op de overgang met de Oijense Polder. Beiden<br />
zijn onderdeel van het komgrondengebied welke kleiig en relatief laaggelegen is. Het landschap is<br />
grootschalig, open tot zeer open en wordt gekenmerkt door een zeer regelmatig, rationeel, rechtlijnig<br />
verkavelingspatroon. Dit verkavelingspatroon bestaat over het algemeen uit noordzuid gerichte smalle<br />
slagenverkaveling. De oostwest verkaveling aan de oostzijde van de Lutterstraat is nog steeds duidelijk<br />
zichtbaar. De kavels hier zijn lang en smal. De openheid van het gebied is zeer kenmerkend en uniek en<br />
maakt dit gebied landschappelijk waardevol. De Lutterstraat is gedeeltelijk nog iets verhoogd gelegen in<br />
het landschap. Deze verhoogde ligging stamt nog uit de tijd dat er een dwarsdijk lag. Deze dwarsdijk is<br />
landschappelijk waardevol.
Hoofdstuk 4 Doelstellingen en programma<br />
4.1 Aanpassingen om te voldoen aan het Besluit huisvesting<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 15 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Binnen het plangebied wordt het bouwblok van een agrarisch bedrijf vergroot Dit is onder meer<br />
noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit huisvesting. Het besluit<br />
bepaalt dat dierenverblijven, waar emissiearme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, op den duur<br />
emissiearm moeten zijn uitgevoerd.<br />
4.2 Ruimtelijke kwaliteit<br />
Om te zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsuitbreiding zijn landschappelijke<br />
voorwaarden geformuleerd op basis waarvan een erfbeplantingsplan is opgesteld. De uiteindelijke versie<br />
van het erfbeplantingsplan is akkoord bevonden door de gemeente en opgenomen in deze toelichting.<br />
Met dit erfbeplantingsplan wordt de ruimtelijke kwaliteit gegarandeerd.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden en beperkingen<br />
5.1 Milieuaspecten<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 16 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Voor dit wijzigingsplan zijn de relevante milieuaspecten onderzocht. Hiertoe heeft de gemeente een<br />
verkennend onderzoek uitgevoerd. Als daaruit naar voren kwam dat er extra onderzoek noodzakelijk is<br />
dan is dat uitgevoerd.<br />
5.1.1 Plan-m.e.r.<br />
Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het kaderstellend is voor een m.e.r.-plichtige activiteit maar ook voor<br />
een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.<br />
Dit wijzigingsplan wordt doorlopen om vergroting van het bouwblok mogelijk te maken. Gelet op het<br />
initiatief kan vastgesteld worden dat er geen sprake is van (belangrijke) nadelige gevolgen voor het<br />
milieu. Niet is gebleken van andere selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.<br />
Op basis van het Besluit-mer zal het bevoegde gezag op grond van artikel 3:46 van de<br />
Algemene wet bestuursrecht besluiten om geen m.e.r-beoordeling te maken.<br />
5.1.2 Natura 2000<br />
Natura 2000 is het grootste initiatief op het gebied van natuurbescherming in Europa. Het is een<br />
samenhangend, Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het netwerk wordt gerealiseerd<br />
door bijdragen van alle lidstaten van de Europese Unie. Behoud en herstel van de biodiversiteit in de<br />
Europese Unie is het doel. De Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese<br />
Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.<br />
De verplichting voor bescherming van natuurgebieden is opgenomen in de Natuurbeschermingswet,<br />
terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren. De<br />
Natuurbeschermingswet regelt de aanwijzing en de bescherming van natuurgebieden die van nationaal of<br />
internationaal belang zijn. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wel en niet mag in deze<br />
beschermde natuurgebieden. Activiteiten die negatieve gevolgen voor de natuurwaarden kunnen hebben,<br />
mogen bijvoorbeeld niet plaatsvinden zonder vergunning.<br />
Het gebied ‘Uiterwaarden Waal’ is het Natura 2000 gebied dat het dichtst bij het plangebied ligt.<br />
Dit gebied bevat relatief hooggelegen uiterwaarden van de Rijswaard en de Kil van Hurwenen. Het gaat<br />
hier om oude meanders en hun oeverlanden waar de rivier dwars doorheen is gegraven. De uiterwaarden<br />
Waal zijn een belangrijk broedgebied voor diverse vogelsoorten.<br />
Gelet op de geformuleerde instandhoudingdoelen van het bovenstaande Natura 2000 gebied, de<br />
knelpunten en voorgestane maatregelen is het niet te verwachten dat de voorgenomen ontwikkeling zal<br />
leiden tot mogelijke significante negatieve effecten.<br />
De Natura 2000 gebieden die daarna het dichtst bij het plangebied liggen zijn het gebied ‘Uiterwaarden<br />
Neder-Rijn’ en het gebied 'Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek'. Gelet op de grote afstand van<br />
het plangebied tot deze gebieden, het gestelde in de ‘Knelpunten- en kansenanalyses’ van deze<br />
gebieden en de omvang van het initiatief dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is het niet<br />
te verwachten dat er voor deze Natura 2000 gebieden significante negatieve effecten zullen ontstaan.<br />
5.1.3 Bodem<br />
Door de Animal Sciences Group van de universiteit van Wageningen is een notitie gemaakt waaruit voor<br />
de vee- en pluimveebedrijven kunnen worden afgeleid waarbij op basis van omvang en/of bedrijfsvoering<br />
de verblijftijd van de mens wel meer dan 2 uur per dag zal zijn en waarbij, gelet op het bovenstaande dus<br />
wel een bodemonderzoek noodzakelijk is.<br />
Dit bodemonderzoek komt eigenlijk pas aan de orde op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van<br />
een aanvraag van een omgevingsvergunning. Op dit moment kan worden volstaan met een historisch<br />
bodemonderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd en in het bijlagenboek opgenomen.
5.1.4 Geluid<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 17 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Gezien de vrij grote afstand van het bedrijf tot omliggende woningen zal het aspect geluidhinder de<br />
gevraagde bouwblokvergroting niet in de weg staan.<br />
Het gaat om aanpassing en toevoeging van stallen. Dit zijn geen geluidgevoelige ruimten waardoor de<br />
Wet geluidhinder (Wgh) niet van toepassing is t.a.v. het aspect wegverkeerslawaai. Daarom zijn er geen<br />
belemmeringen voor de plannen t.a.v. wegverkeerslawaai.<br />
In geval van een uitbreiding van het agrarische bouwblok is er ook geen "industrielawaai" te verwachten.<br />
5.1.5 Geur<br />
Voor dit bedrijf is in het kader van het Aktieplan ammoniak op 1 april 2010 een bedrijfsontwikkelingsplan<br />
ingediend waarin door middel van het plaatsen van een chemische luchtwasser op een bestaande stal<br />
middels interne saldering aan het Besluit huisvesting wordt voldaan. Uit dit plan blijkt dat na realisatie<br />
daarvan de totale geuremissie van het bedrijf 46.368,6 Ou/sec zal bedragen. Op grond van een aanvraag<br />
wabovergunning, welke uiterlijk vóór 1 juli 2011 ingediend moet zijn, zal moeten blijken of het bedrijf<br />
daarmee qua geurhinder niet overbelastend is op de omliggende woningen.<br />
Echter, zoals tevens uit het bedrijfsontwikkelingsplan blijkt is op het bedrijf staluitbreiding noodzakelijk om<br />
op 1 januari 2013 aan dierenwelzijn te kunnen voldoen. De thans gevraagde uitbreiding van het bouwblok<br />
is blijkbaar daarvoor bedoeld. Uit de ingediende stukken, waaronder de berekening met V-stacks<br />
vergunning, blijkt dat het aspect geurhinder geen belemmering vormt voor het plan om het bouwblok te<br />
vergroten. Ter plaatse van de omliggende woningen wordt namelijk ruimschoots aan de geldende<br />
geurnorm voldaan.<br />
5.1.6 Luchtkwaliteit<br />
De bouwblokvergroting zal geen verkeersaantrekkende ontwikkeling hebben en ook geen gevolgen<br />
hebben voor wat betreft de luchtkwaliteit.<br />
5.1.7 Externe veiligheid<br />
Externe veiligheid beschrijft de risico’s die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke<br />
stoffen. Het kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is<br />
verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Bij het normeren van de risico’s wordt onderscheid<br />
gemaakt in twee grootheden: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).<br />
Het PR is de kans per jaar op het overlijden van een onbeschermd individu naar aanleidingen van een<br />
bepaalde activiteit. Het PR wordt weergegeven met contouren rondom de risicobron. Binnen deze<br />
zogenaamde PR 10-6 contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden, zoals woningen.<br />
Het Groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans per jaar dat minimaal een aantal personen het slachtoffer<br />
wordt van een ongeval. Het gebied waarbinnen het groepsrisico speelt, wordt aangeduid als het<br />
invloedsgebied. Voor het GR geldt (in tegenstelling tot het PR) geen harde norm maar een<br />
oriëntatiewaarde. Voor iedere toename van het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.<br />
De Lutterstraat 8 ligt ruim buiten het invloedsgebied van vervoer van gevaarlijke stoffen over de J. F.<br />
Kennedy baan zoals te zien is op de ‘Signaleringskaart <strong>Oss</strong> 2010’. Externe veiligheid speelt daarom geen<br />
rol in dit plan.<br />
5.2 Gezondheidsaspecten<br />
Stoffen zoals ammoniak, fijn stof en biologische agentia in de intensieve veehouderij spelen een<br />
belangrijke rol bij het optreden van gezondheidseffecten in de omgeving.<br />
Er zijn binnen een afstand van 250 meter van intensieve veehouderijen hogere concentraties fijn stof,<br />
endotoxinen en veespecifieke MRSA-bacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten.<br />
Op basis van de op dit moment bekende publicaties en onderzoeken adviseert GGD Nederland dat<br />
binnen een straal van 250 meter het voorzorgsprincipe leidend zou moeten zijn. Dit betekent dat de GGD<br />
adviseert dat bij nieuwbouw en planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 18 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
van gevoelige bestemmingen moeten worden opgericht en geen gevoelige bestemmingen binnen 250<br />
meter van intensieve veehouderijen moeten worden gebouwd.<br />
Dit algemene advies is verwoord in het Informatieblad Intensieve Veehouderij en Gezondheid, Update<br />
2011 (oktober 2011).<br />
Binnen een afstand van 250 meter rond de intensieve varkenshouderij Lutterstraat 8 liggen geen<br />
gevoelige bestemmingen. Op ruim 850 meter afstand ten noorden van het bedrijf ligt de Batterijstraat. De<br />
kern Lithoijen ligt op circa 1,4 kilometer ten noorden van het bedrijf en de kern Teeffelen op circa 1.3 km.<br />
Dit betekent dat ruim wordt voldaan aan de aan te houden afstand van 250 meter.<br />
Ten aanzien van de voorgenomen uitbreiding van de bestaande intensieve varkenshouderij aan de<br />
Lutterstraat 8 concluderen wij op grond van het advies, dat er vanuit het perspectief van gezondheid<br />
geen problemen te verwachten zijn.<br />
5.3 Waterhuishouding<br />
5.3.1 Inleiding<br />
Voor dit initiatief is een waterparagraaf opgesteld. Deze is als bijlage bij dit wijzigingsplan opgenomen. De<br />
belangrijkste bevindingen zijn hieronder genoemd.<br />
5.3.2 Bodem en (grond)water<br />
De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op circa 4,4 meter + NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit<br />
kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG)<br />
is hier lager dan 0,7 meter beneden maaiveld, waardoor er weinig eisen worden gesteld met betrekking<br />
tot het hydrologisch neutraal bouwen. De locatie is niet binnen een voorlopig reserveringsgebied 2008 of<br />
2050, een grondwaterbescherming- of een waterwingebied gelegen. Verder wordt bij de toetsing op<br />
hydrologisch neutraal ontwikkelen aandacht besteed aan het voldoen aan extreme situaties.<br />
5.3.3 Scheiding afval- en hemelwater<br />
Het afvalwater neemt door de ontwikkelingen toe. Dit afvalwater zal gescheiden afgevoerd worden via de<br />
riolering. Het hemelwater, wat valt op de nieuwe verharding, wordt niet afgevoerd via het riool. Dit wordt<br />
afgevoerd naar een aparte voorziening (een infiltratiegreppel aan de zuidzijde van het perceel). Dat heeft<br />
als voordeel dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet wordt overbelast en dat er minder of geen<br />
overstorten van het riool zullen plaatsvinden bij hevige buien. Doordat het schone hemelwater niet in<br />
contact komt met bedrijfsprocessen, raakt het niet vervuild en kan het rechtstreeks afgevoerd worden<br />
naar het oppervlaktewater. Het erf wordt bovendien regelmatig drooggereinigd om te voorkomen dat<br />
hemelwater in contact komt met vervuilende stoffen als mest.<br />
5.3.4 Infiltratie<br />
Bij de nieuwe bebouwing wordt infiltratie toegepast door het opvangen van het hemelwater in een<br />
infiltratiegreppel. Deze opvang wordt zodanig gedimensioneerd dat er sprake is van voldoende<br />
waterberging. Op de situatietekening is de plaats van de greppel weergegeven.<br />
5.3.5 Hydrologisch neutraal ontwikkelen<br />
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij<br />
de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 19 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij transformatie<br />
van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale situatie niet<br />
overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in poldergebieden<br />
worden seizoensfluctuaties toegestaan.<br />
Het hemelwater wat op de bestaande stallen en de bijbehorende verharding valt, wordt deels afgevoerd<br />
naar de bestaande sloot aan de noordzijde van het perceel en deels direct in de bodem geïnfiltreerd. Op<br />
de locatie hebben zich tot op heden geen calamiteiten voorgedaan met betrekking tot een eventuele<br />
beperkte infiltratiecapaciteit of het blank staan van perceelsdelen als gevolg van hevige neerslag. De<br />
realisatie van de nieuwbouw leidt echter tot een toename aan verharding. Er wordt een verhard oppervlak<br />
aangelegd van circa 2.340 m², bestaande uit circa 2.240 m² bebouwing en circa 100 m² erfverharding.<br />
Gelet op de Waterkansenkaart wordt bij het onderhavige initiatief gekozen voor het aanleggen van een<br />
infiltratiegreppel. Voor het bergen van het hemelwater wat op de nieuwe stallen terecht komt, wordt in het<br />
onderhavige plan directe infiltratie toegepast. Ten zuiden van de planlocatie aan de Lutterstraat 8 wordt,<br />
ter plaatse van de erfbeplanting, een infiltratiegreppel aangelegd. Het hemelwater wat op de<br />
erfverharding valt, wordt direct naar de bodem geïnfiltreerd. Uit een berekening met het<br />
toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen blijkt dat een minimale waterbergingscapaciteit<br />
van 114 m³ (bui T = 10 + 10%) nodig is. Voor de GHG en de k-waarde is, in overleg met het waterschap<br />
Aa en Maas, uitgegaan van de waarden van 0,7 meter onder maaiveld (GHG) en 1,0 m/dag (k-waarde).<br />
Tevens is rekening gehouden met een landbouwkundige afvoer van 0,33 l/s/ha op het oppervlaktewater.<br />
Voor een hoeveelheid neerslag van 155 m³ (bui T = 100 + 10%) geldt dat dit geen schade mag<br />
veroorzaken op het eigen perceel of bij derden.<br />
Door de initiatiefnemer is de keuze gemaakt om het hemelwater af te voeren naar een infiltratiegreppel,<br />
die ten zuiden van het perceel, nabij de erfbeplanting, wordt gerealiseerd. Aangezien het aan te bevelen<br />
is om wat afstand te houden tussen de waterschijf en het maaiveld/GHG, wordt de waterberging zodanig<br />
gedimensioneerd dat er bij een T = 10 + 10% bui 0,5 meter water in staat. In dit geval is een oppervlakte<br />
van circa 114 m³ / 0,5 m = 228 m² voldoende om het water te kunnen bergen. Deze infiltratiegreppel<br />
wordt niet dieper dan 0,7 meter ten opzichte van maaiveld (GHG), waardoor er niet permanent water in<br />
komt te staan. Indien deze greppel droog staat, kan deze onderhouden worden. De lengte van de<br />
infiltratiegreppel wordt circa 152 meter en de gemiddelde breedte circa 1,5 meter. De breedte van de<br />
infiltratiegreppel wordt op de bodem ongeveer 1,0 meter en ter hoogte van het maaiveld circa 2,4 meter.<br />
Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste bergingsruimte bij een bui met een kans op<br />
herhaling van 1 x per 10 jaar. De ligging van de greppel is opgenomen op de bijgevoegde<br />
situatietekening. Omdat de bodem de eerste 2 – 3 meter uit klei bestaat, raadt het waterschap aan om te<br />
zorgen voor een voldoende waterdoorlatende bodem. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van<br />
grondverbetering.<br />
Bij een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar mag de infiltratiegreppel wel geheel vol komen te<br />
staan. Aangezien de GHG 0,7 m-mv bedraagt, is een oppervlakte van circa 155 m³ / 0,7 m = 222 m²<br />
voldoende om het water te kunnen bergen. De capaciteit van de infiltratiegreppel is dus voldoende om<br />
een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar te bergen.<br />
5.4 Waarden<br />
5.4.1 Natuurwaarden<br />
Er is een quickscan voor flora en fauna uitgevoerd. Hiertoe is er een veld- en bronnenonderzoek<br />
uitgevoerd. De quickscan is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd.<br />
De conclusie is dat indien gehandeld wordt overeenkomstig de onderstaande aanbevelingen de Flora- en<br />
faunawet de geplande werkzaamheden niet in de weg staan.<br />
5.4.1.1 Aanbevelingen<br />
Als mitigerende maatregel dient een periode van uitvoering van verwijderen van opgaande beplanting en<br />
het bouwrijp maken van de akker aangehouden te worden die valt buiten de voortplantingsperiode van
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 20 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
eventueel te verwachten vogelsoorten. Hierbij moet de periode buiten de periode half maart tot en met<br />
augustus aangehouden worden.<br />
Indien binnen deze periode verwijderen van struiken toch en/of het bouwrijp maken van de akker<br />
nodig is, kan dit doorgang vinden, als zich er op dat ogenblik geen functionele rust- en verblijfplaatsen<br />
('nesten') bevinden. Dit kan kort tevoren ter plekke door een ter zake deskundige beoordeeld worden.<br />
In iedere situatie dient “zorgvuldig gehandeld” te worden zoals bedoeld wordt in de Flora- en<br />
faunawet onder artikel 2, eerste en tweede lid.<br />
Zorgvuldig handelen tijdens de geplande werkzaamheden in het plangebied betekent hier tenminste dat<br />
indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tegen beter weten in onverhoopt toch beschermde<br />
dieren tegengekomen worden, de werkzaamheden direct gestopt worden en het verdient dan<br />
aanbeveling een ter zake kundige oftewel een ecologisch adviseur te betrekken bij de beoordeling of er<br />
effecten optreden.<br />
Onder bovengenoemde voorwaarden blijven de initiatiefnemers zo goed als zeker binnen de door<br />
de Flora- en faunawet gestelde grenzen en is geen ontheffing nodig.<br />
5.4.2 Archeologie en cultuurhistorie<br />
Het perceel aan de Lutterstraat 8 ligt voor een groot deel in een gebied met een hoge archeologische<br />
verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn aangegeven in de Archeologische<br />
beleidsadvieskaart.<br />
Archeologische beleidsadvieskaart met legenda<br />
In eerste instantie is een booronderzoek nodig. Dit wordt ingezet om de archeologische verwachting te<br />
toetsen. Een booronderzoek kan aanleiding geven tot een vervolgonderzoek in de vorm van<br />
proefsleuven. Een bureauonderzoek is niet noodzakelijk aangezien deze gegevens al bij de gemeente<br />
<strong>Oss</strong> bekend zijn.<br />
Bureau Econsultancy heeft op de betreffende locatie een archeologisch verkennend booronderzoek (IVO-<br />
O) uitgevoerd. De vraagstellingen zijn gericht op bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de<br />
archeologische verwachting kunnen beïnvloeden.<br />
Op basis van vier 7 cm Edelmanboringen is vastgesteld dat de bodemopbouw lokaal is verstoord<br />
(boringen 1en 4). De oorspronkelijke (en bewoonbare) oeverafzettingen behorende tot een fossiele
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 21 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Maasgeul zijn echter nauwelijks vergraven omdat deze worden afgedekt door latere komklei-afzettingen<br />
en ophogingsediment (boringen 1 en 4). De archeologische verwachtingswaarde blijft dus gehandhaafd.<br />
Op grond hiervan wordt in het selectieadvies aangegeven dat in drie delen uiteenvalt:<br />
1. In het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt<br />
vanwege de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te<br />
laten uitvoeren.<br />
2. In het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering tot 1,80 m zal<br />
worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren<br />
door middel van een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is<br />
om de onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische<br />
vondsten en/of sporen.<br />
3. Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of<br />
kuilplaten worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50<br />
cm –mv een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek.<br />
Indien de toekomstige verstoring boven de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen<br />
vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />
Dit selectieadvies is door de gemeente <strong>Oss</strong> overgenomen middels een selectiebesluit. Op basis van de<br />
resultaten van het inventariserend veldonderzoek en de toelichting op de wijze van bouwen is verder<br />
archeologisch onderzoek niet noodzakelijk voor adviezen 1 en 3.<br />
Op basis van advies 2 is wel een vervolgonderzoek noodzakelijk voor de locatie van de nieuw te bouwen<br />
stal. De stal zal worden onderkelderd tot een diepte van ca. 1 ,80 m, wat inhoudt tot ‘in’ de onverstoorde<br />
oeverafzettingen, waarvoor de hoge archeologische verwachting geldt.<br />
Daarnaast blijft de plicht gelden dat eventuele archeologische vondsten gemeld moeten worden bij de<br />
bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.<br />
Naar aanleiding van advies 2 heeft Bureau Econsultancy een archeologisch karterend booronderzoek<br />
uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is<br />
voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de<br />
voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.<br />
Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen, kan worden geconcludeerd dat<br />
archeologische waarden niet worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals<br />
die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het karterend booronderzoek bijgesteld naar<br />
laag voor alle perioden.<br />
Op grond daarvan adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Dit selectieadvies is door de<br />
gemeente <strong>Oss</strong> overgenomen middels een selectiebesluit. Verder archeologisch onderzoek is dus niet<br />
noodzakelijk.<br />
5.4.3 Verkeer en parkeren<br />
De vergroting van het bouwblok leidt niet tot een relevante toename van het aantal verkeersbewegingen.<br />
In de verkeersafwikkeling treden geen relevante wijzigingen op door de bouwblokvergroting.<br />
Het bovenstaande zorgt ervoor dat voldaan wordt aan het gestelde in hoofdstuk 2 van de Verordening<br />
ruimte van de provincie Noord-Brabant. Verkeerstechnisch ontstaan er namelijk geen nadelige gevolgen.<br />
5.5 Duurzame locatie<br />
5.5.1 Inleiding<br />
Zowel in de structuurvisie als de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant wordt gesproken<br />
over duurzame locaties. Het begrip duurzame locatie is overgenomen uit eerdere plannen zoals het<br />
streekplan Noord-Brabant 2002. Er is destijds ook een handleiding opgesteld die nadere invulling en<br />
verduidelijking geeft aan geformuleerde provinciaal beleid met betrekking tot duurzame locaties en<br />
duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij. Het betreft de “Handleiding duurzame locatie en<br />
duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij”. Op basis van de structuurvisie van de<br />
provincie zijn (nog) geen concrete toetsingscriteria aangewezen om te toetsten of het om een duurzame
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 22 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
locatie gaat. Daarom wordt door grotendeels de criteria van de eerder genoemde handleiding te vertalen<br />
naar actueel beleid een beoordeling gemaakt of de gronden behorende bij dit plan een duurzame locatie<br />
betreffen.<br />
De beoordeling of de Lutterstraat 8 wel of geen duurzame locatie is wordt gedaan aan de hand van 12<br />
aspecten. Deze aspecten zijn voornamelijk geselecteerd op basis van de “Handleiding duurzame locaties<br />
en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij”.<br />
5.5.2 Beoordeling duurzame locatie<br />
a. Structuurvisie<br />
In de structuurvisie van de provincie Noord-Brabant is het plangebied aangewezen als een “accentgebied<br />
agrarische ontwikkeling”. Deze gebieden worden gekenmerkt door mogelijkheden voor een meer<br />
dominante positie van de hier aanwezige landbouwsectoren.<br />
b. Verordening ruimte<br />
In de Verordening ruimte is het plangebied aangemerkt als een “verwevingsgebied”. In dit gebied is een<br />
beperkte ontwikkeling van intensieve veehouderij mogelijk mits het een duurzame locatie betreft.<br />
c. Stankgevoeligheid<br />
Wat stankgevoelige objecten zijn is bepaald in de Wet Geurhinder en Veehouderijen en bijbehorende<br />
regeling. De uitbreiding van het bouwblok zorgt er voor dat nog steeds aan de minimale afstand van<br />
gevel tot gevel van 25 meter en de minimale afstand van 50 meter tot het dichtstbijzijnde<br />
veehouderijbedrijf wordt voldaan.<br />
d. Verzuring gevoelig gebied<br />
Met de inwerkingtreding van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn de voor verzuring gevoelige<br />
gebieden vervangen door kwetsbare en zeer kwetsbare gebieden (zkg). Alleen in de zkg en een zone<br />
van 250 meter hieromheen gelden beperkingen voor veehouderijen.<br />
Op de provinciale Wet ammoniak en veehouderijkaart is te zien dat het plangebied ver verwijderd ligt van<br />
zeer kwetsbare gebieden en ook ruim buiten de 250 meter zone rondom Wav-gebieden ligt.<br />
e. Ecologische verbindingszone<br />
In de Verordening ruimte staat de ecologische hoofdstructuur aangegeven. Het plangebied doorkruist<br />
deze hoofdstructuur niet.<br />
f. Cultuurhistorische waarden<br />
In de Verordening ruimte staan de cultuurhistorisch waardevolle gebieden aangegeven. Hier ligt het<br />
plangebied binnen.<br />
Conform de Cultuurhistorische Waardenkaart 2010 (CHW) van de provincie Noord-Brabant ligt het<br />
verzoek binnen het cultuurhistorische vlak ‘Beerse Overlaat’. Strategie daarvoor is om de waarden en<br />
kenmerken planologisch te beschermen. Het gaat dan om de Hertogswetering, de Roode Wetering, de<br />
eendenkooien, de huizen op terpen, de Peeldam bij Velp, de Groene Dijk bij Haren, de Erfdijk bij Herpen,
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 23 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
de dijken en kades aan de noordkant van de Beerse Maas, aangelegd ter bescherming van de dorpen<br />
aan de Maas en de sluis bij Treurenburg.<br />
Realisatie van dit verzoek heeft geen (negatieve) invloed op de waarden van dit cultuurhistorische vlak.<br />
g. Openheid<br />
Het plangebied maakt slechts extra bebouwing mogelijk die dicht tegen de bestaande bebouwing aan<br />
komt te liggen. Het toekomstige bouwblok zal niet veel verder het open gebied insteken. Het plangebied<br />
is hierdoor nauwelijks van invloed op de zichtlijnen in de omgeving. Door het inrichtingsplan dat is<br />
opgesteld wordt voldaan aan een goede landschappelijke inpassing.<br />
h. Archeologische hoge verwachtingswaarde<br />
De locatie ligt conform de Archeologische beleidsadvieskaart deels in een gebied met een hoge<br />
archeologische verwachtingswaarde.<br />
Uit een verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemopbouw niet verstoord is en dat deze met name<br />
bestaat uit oeverafzettingen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied, waar de stal met<br />
onderkeldering zal worden gerealiseerd, is een karterend booronderzoek met als doel de<br />
onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of<br />
sporen.<br />
Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen wordt geconcludeerd dat er geen<br />
archeologische waarden aanwezig zijn. De archeologische verwachting wordt op basis van het karterend<br />
booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.<br />
De gemeente <strong>Oss</strong> heeft een selectiebesluit genomen voor wat betreft het vrijgeven van het plangebied.<br />
Verder archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.<br />
i. Aardkundig waardevol gebied<br />
In de Verordening ruimte staan de aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. Hier ligt het<br />
plangebied niet binnen.<br />
j. Grondwaterbeschermingsgebieden<br />
In de Verordening ruimte staat dat het plangebied niet valt binnen een waterwingebied, 25-jaarszone<br />
kwetsbaar of één van de andere belangrijke gebieden met betrekking tot waterbescherming.<br />
k. Regionale waterberging<br />
In de Verordening ruimte zijn de regionale waterbergingsgebieden aangewezen. Het plangebied ligt daar<br />
buiten. Ook ligt het plangebied niet in een reserveringsgebied voor waterberging.<br />
l. Beperken directe hinder<br />
Gelet op de voorgestane ontwikkeling is het aannemelijk dat dit niet zorgt voor directe hinder.<br />
Gezien het bovenstaande is de locatie van het plangebied aan te merken als een duurzame locatie.
Hoofdstuk 6 Toelichting op het plan<br />
6.1 Ruimtelijk uitgangspunt<br />
6.1.1 Inrichtingsplan en beplantingslijst<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 24 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Ter compensatie van de vergroting van het bouwblok is er overleg geweest over de vorm van het te<br />
vergroten bouwblok en er is overeenstemming bereikt over een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan komt<br />
tegemoet aan het gestelde in de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant voor wat betreft<br />
aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem,<br />
water, natuur, landschap of cultuurhistorie van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.<br />
Het landschappelijke inrichtingsplan maakt onderdeel uit van de overeenkomst die afgesloten wordt met<br />
de aanvrager waardoor realisatie van het inrichtingsplan is verzekerd binnen de termijn zoals genoemd in<br />
de overeenkomst. Het inrichtingsplan is als bijlage bij dit wijzigingsplan gevoegd.<br />
Landschappelijk inrichtingsplan<br />
Op verzoek van de gemeente <strong>Oss</strong> is gewerkt met gebiedseigen beplanting en gezien de ligging in het<br />
open komgebied kan er niet teveel nieuwe dichte opgaande beplanting toegevoegd worden. Door het<br />
inrichtingsplan treedt een landschappelijke verbetering op.<br />
Aan de noordzijde zal de onderbeplanting verwijderd worden. De bestaande essen zullen hier geknot<br />
worden.<br />
Aan de zuidzijde van het bouwvlak is recentelijk een smalle, gemengde houtsingel gerealiseerd<br />
(struweelhaag). Deze singel past tevens de bestaande bebouwing ten oosten van de bedrijfswoning<br />
in. Deze singel wordt ten behoeve van de eenheid, doorgetrokken tot de nieuwe stal. De volgende<br />
beplanting wordt gebruikt;<br />
- gelderse roos 19% - hazelaar 19%<br />
- hulst 12,5% - rode kornoelje 12,5%<br />
- krent 19% - liguster 15%
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 25 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Om verder het zicht vanaf de straatzijde te verfraaien wordt de breedte van de meest noordelijke loods en<br />
de stal die daar ten oosten van ligt zoveel mogelijk op elkaar afgestemd.<br />
Zowel ten noorden als ten zuiden van het bouwvlak is een sloot/ greppel aanwezig.<br />
Op basis van het bovenstaande zal er 1.400m2 (ofwel 10% van het bouwblok) benut worden voor een<br />
goede landschappelijke inpassing zoals gesteld in hoofdstuk 9 van de Verordening ruimte.<br />
6.1.2 Passendheid in de omgeving<br />
Lutterstraat 8 krijgt een lang en smal bouwkavel, welk past in de oostwest strokenverkaveling.<br />
De lengte van de bouwkavel is ruimtelijk acceptabel. Door de bouwblokvorm zijn de zichtlijnen vanaf de<br />
Lutterstraat op het omringende landschap behouden gebleven.<br />
In de Lithse Polder hoeven erven geen gesloten karakter te hebben. Een transparante inheemse<br />
erfbeplanting in stroken is passend. Aan de noordzijde zal daarom de onderbeplanting verwijderd<br />
worden. De bestaande essen zullen hier geknot worden.<br />
De beplanting die toegepast wordt past in het gebied (gebiedseigen soorten); zowel de geknotte essen<br />
als de soorten die in de smalle singel worden toegepast voldoen hieraan.<br />
6.1.3 Zorgvuldig ruimtegebruik<br />
Uitbreiding van het bouwblok is noodzakelijk om het agrarische bedrijf te kunnen laten voldoen aan de<br />
eisen vanuit het Besluit huisvesting. De bebouwing wordt zoveel mogelijk tegen de bestaande bebouwing<br />
aan gerealiseerd waardoor de openheid van het landschap zoveel mogelijk in tact blijft. Hiermee wordt<br />
voldaan aan de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant voor wat betreft zorgvuldig<br />
ruimtegebruik.
Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels<br />
7.1 Toelichting op de regels<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 26 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Een bestemmings- of wijzigingsplan bevat regels die het juridische instrumentarium geven voor het<br />
regelen van het gebruik van de gronden en opstallen én bepalingen over de toelaatbaarheid van<br />
bebouwing.<br />
Het wijzigingsplan wordt digitaal en analoog verbeeld, en gaat vergezeld van deze toelichting. De<br />
toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen deel uit van het wijzigingsplan. Wel heeft<br />
zij een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan.<br />
Aangezien het hier gaat om een wijzigingsplan zal aangesloten worden bij de regels van het<br />
bestemmingsplan ‘Buitengebied’. In dit wijzigingsplan is geoordeeld dat het plan voldoet aan de<br />
voorwaarden die gesteld worden aan een wijzigingsbevoegdheid conform artikel 27.1.1 van het<br />
bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Verder zijn de regels van de bestemming “Agrarisch gebied” met een<br />
“agrarisch bouwblok” van toepassing.<br />
Gezien het bovenstaande worden er voor dit wijzigingsplan geen nieuwe regels gemaakt. Wel zijn er<br />
regels opgenomen waarin wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van<br />
de voormalige gemeente Lith. Het gaat om het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Lith op<br />
31 januari 2002 is vastgesteld en vervolgens op 17 september 2002 goedgekeurd door Gedeputeerde<br />
Staten van de provincie Noord-Brabant.<br />
7.2 Toelichting op de verbeelding<br />
Onderdeel van dit wijzigingsplan zijn een analoge en digitale verbeelding. Op deze verbeeldingen is de<br />
Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 niet van toepassing op grond van artikel 8.1.2. van het<br />
Bro. Daarin staat namelijk dat niet aan de digitaliseringsverplichting hoeft te worden voldaan als het<br />
moederplan op papier is vormgegeven.<br />
De digitale verbeelding wordt daarom als een digitaal pdf-bestand ter beschikking gesteld.
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid<br />
8.1 Economische uitvoerbaarheid<br />
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 27 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
De aanleg van de voorgestane ontwikkeling, de plankosten en andere bijkomende kosten komen voor<br />
rekening van de aanvrager. De afspraken hieromtrent zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst.<br />
Om het agrarische bedrijf te kunnen laten voldoen aan landelijke wetgeving is de bouwblokvergroting<br />
noodzakelijk. Door de aanpassing kan het agrarische bedrijf optimaal functioneren.<br />
8.2 Kostenverhaal<br />
Doordat er een anterieure overeenkomst is opgesteld is het kostenverhaal op een andere manier<br />
verzekerd. Daarom is het niet nodig om een exploitatieplan op te stellen. Hierover zal het bevoegde<br />
gezag wel een expliciet besluit nemen.
Wijziging 10 bestemmingsplan Buitengebied, pag. 28 van 28<br />
vaststelling 18 december 2012<br />
Hoofdstuk 9 Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid<br />
9.1 Inspraak<br />
In de Inspraakverordening gemeente <strong>Oss</strong> 2007 staat dat het bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn<br />
eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het is<br />
noodzakelijk om inspraak te verlenen indien de wet daartoe verplicht. De Wro en de Algemene wet<br />
bestuursrecht (Awb) verplichten het verlenen van inspraak bij het opstellen van een wijzigings- of<br />
bestemmingsplan niet.<br />
Aangezien het een kleinschalige ontwikkeling betreft wordt het college van burgemeester en wethouders<br />
van de gemeente <strong>Oss</strong> voorgesteld te besluiten om het voorontwerp ten behoeve van inspraakreacties<br />
niet apart ter inzage te leggen.<br />
9.2 Vooroverleg<br />
Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat “het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een<br />
wijzigingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en<br />
met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast<br />
zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn”. Ter uitvoering daarvan zijn de<br />
volgende instanties in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voorontwerpwijzigingsplan:<br />
1. VROM-inspectie, Regio Zuid, Postbus 850, 5600 AW Eindhoven<br />
2. Provincie Noord-Brabant, Postbus 90151, 5200 MC ’s-Hertogenbosch<br />
3. Waterschap Aa en Maas, Postbus 5049, 5201 GA ’s-Hertogenbosch<br />
4. Brandweer Brabant Noord, Postbus 218, 5201 AE ‘s-Hertogenbosch<br />
Dit wijzigingsplan wordt op het Internet gepubliceerd. De werking van de Wet bescherming<br />
persoonsgegevens strekt zich niet uit tot gegevens over ondernemingen die behoren tot een<br />
rechtspersoon. Deze namen zijn daarom ook niet geanonimiseerd. Dit geldt ook voor personen die<br />
beroepsmatig betrokken zijn bij de procedure (namen van advocaten, gemachtigden e.d.).<br />
Bovengenoemde instanties hebben positief geadviseerd.<br />
9.3 Zienswijzenprocedure<br />
Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en<br />
afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen<br />
en is tegelijkertijd elektronisch beschikbaar gesteld via de gemeentelijke website. Voorafgaand hieraan is<br />
hiervan mededeling gedaan in het plaatselijke blad Regio <strong>Oss</strong>, katern <strong>Oss</strong> Actueel en op de<br />
gemeentelijke website. Gedurende deze periode kon iedereen zijn zienswijze over het ontwerp van het<br />
wijzigingsplan bij het college naar voren brengen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 – Bodeminformatie
Bodeminformatie<br />
De volgende informatiebronnen zijn voor de locatie en de aangrenzende percelen (binnen een straal<br />
van maximaal 50 meter vanaf de locatie) doorzocht:<br />
– het Bodem Informatie Systeem (BIS). Het BIS van de gemeente <strong>Oss</strong> is gevuld met de, bij de<br />
gemeente bekend zijnde, onderzoeken die uitgevoerd zijn, o.a. verkennend bodemonderzoeken,<br />
nadere onderzoeken en evaluaties van uitgevoerde saneringen.<br />
– het gemeentelijke tankenbestand. Dit bestand bevat alle bij de gemeente bekend zijnde<br />
tanksaneringen. Dit bestand is onder andere tot stand gekomen op basis van vrijwilligheid en<br />
mogelijk daardoor niet volledig.<br />
– het Historische Bodem Bestand (HBB). Het HBB is een samenwerkingsproject van ReGister<br />
Historisch Onderzoeksbureau en Arcadis en bevat op basis van historische (bedrijfs-) activiteiten<br />
gegevens van potentieel verontreinigde locaties. De gegevens zijn verwerkt in een Access<br />
database. Voor een deel van alle potentieel verontreinigde locaties is nader historisch onderzoek<br />
uitgevoerd. De rapporten hiervan zijn in pdf beschikbaar.<br />
– het Bodemloket. De gegevens uit bodemloket zijn afkomstig van de website<br />
www.bodemloket.nl, Deze site wordt door de provincie Noord-Brabant onderhouden. Het<br />
bodemloket bevat informatie over toekomstige en uitgevoerde bodemonderzoeken en<br />
bodemsaneringen en tevens informatie over mogelijk bodembelastende (bedrijfs-) activiteiten<br />
in het verleden.<br />
Hieronder vindt u per thema de gevonden informatie. Indien voor een thema geen informatie wordt<br />
vermeld, dan betekend dit dat de geraadpleegde bron op dit moment geen informatie bevat voor de<br />
doorzochte locatie.<br />
Locatie: Lutterstraat 8, Lithoijen<br />
Kadastrale gegevens: gem. <strong>Oss</strong> LIT sectie H nr. 00266 (13120 ca.)<br />
Bodem informatiesysteem: geen info<br />
Tankenbestand: geen info<br />
Historisch bodem bestand: geen info<br />
Bodemloket: geen info<br />
Aan de verstrekte gegevens kunnen geen rechten worden ontleend.
Bijlage 2a – Archeologisch karterend booronderzoek
ARCHEOLOGISCH KARTEREND<br />
BOORONDERZOEK<br />
LUTTERSTRAAT 8<br />
TE LITHOIJEN<br />
GEMEENTE OSS
Archeologisch karterend booronderzoek<br />
Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />
in de gemeente <strong>Oss</strong><br />
Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />
Postbus 396<br />
6710 BJ Ede<br />
Project OSS.AGR.ARC<br />
Rapportnummer 12061534<br />
Status conceptrapportage<br />
Datum 3 augustus 2012<br />
Vestiging Swalmen<br />
Auteur Drs. M. Stiekema (Senior Prospector)<br />
Paraaf<br />
Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)<br />
Paraaf<br />
© Econsultancy bv, Swalmen<br />
Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld<br />
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk,<br />
fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />
Econsultancy bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van<br />
de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.<br />
ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport)<br />
ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)<br />
Econsultancy Archeologisch Rapport
Administratieve gegevens plangebied<br />
Projectcode en nummer 12061534 OSS.AGR.ARC<br />
Toponiem Lutterstraat 8<br />
Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />
Plaats Lithoijen<br />
Provincie Noord-Brabant<br />
Kadastrale gegevens <strong>Gemeente</strong> Lith, sectie H, nummer 266<br />
Omvang plangebied circa 2.000 m 2<br />
Kaartblad 45 E<br />
Coördinaten centrum plangebied X: 161.221 / Y: 422.111<br />
Bevoegde overheid <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />
Postbus 5<br />
5340 BA <strong>Oss</strong><br />
ARCHIS2<br />
Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)<br />
Vondstmeldingsnummer<br />
Onderzoeksnummer<br />
52.997<br />
nvt<br />
Archeoregio NOaA Utrechts-Gelders rivierengebied<br />
T.: 0412 - 629792<br />
E: r.jansen@oss.nl<br />
Contactpersoon : dhr. R.Jansen<br />
Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Noord-Brabant<br />
Uitvoerders Econsultancy, Drs. M. Stiekema<br />
Kwaliteitszorg<br />
Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed<br />
(RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die<br />
de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en<br />
onderzoeksprotocollen. Verder is Econsultancy lid van de Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingsbedrijven<br />
(NVAO). De leden van de NVAO bieden kwalitatief hoogstaand archeologisch onderzoek. Het lidmaatschap is een waarborg<br />
voor kwaliteit en betrouwbaarheid. Tevens is Econsultancy aangesloten bij de Vereniging van Ondernemers in Archeologie<br />
(VOiA). De VOiA behartigt de belangen van meer dan 100 bedrijven in alle takken van de archeologie.<br />
Betrouwbaarheid<br />
Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een<br />
booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op<br />
basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid<br />
van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder<br />
fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan<br />
Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.<br />
Econsultancy Archeologisch Rapport
SAMENVATTING<br />
Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een archeologisch karterend booronderzoek uitgevoerd.<br />
Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de geplande nieuwbouw van een stal. Het plangebied<br />
is gelegen aan de Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>. Het archeologisch onderzoek is<br />
noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische<br />
waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden<br />
aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit<br />
2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch<br />
onderzoek uit te voeren.<br />
Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende fase) heeft tot doel het opsporen van<br />
eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en om een eerste indruk te verkrijgen<br />
van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan. Met de<br />
resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische<br />
waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk<br />
is.<br />
Resultaten inventariserend veldonderzoek<br />
Het archeologisch verkennend booronderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden<br />
in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er een inventariserend veldonderzoek in<br />
de vorm van een karterend booronderzoek uitgevoerd.<br />
Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen, kan worden geconcludeerd dat<br />
archeologische waarden niet worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals<br />
die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het karterend booronderzoek bijgesteld<br />
naar laag voor alle perioden.<br />
Selectieadvies<br />
Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied<br />
vrij te geven. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek<br />
zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een<br />
selectiebesluit neemt.<br />
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode.<br />
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit<br />
volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten<br />
tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er<br />
conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van<br />
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt,<br />
telefoon 033-4227682), de gemeente <strong>Oss</strong> of de Provincie Noord-Brabant.<br />
12061534 OSS.AGR.ARC
INHOUDSOPGAVE<br />
1 INLEIDING .................................................................................................................................. 1<br />
1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer ...................................................................... 1<br />
1.2 Resultaten vooronderzoek ................................................................................................ 1<br />
2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 1<br />
3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK ................................................................................ 2<br />
3.1 Methoden .......................................................................................................................... 2<br />
3.2 Resultaten ......................................................................................................................... 2<br />
3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek .......................................................... 3<br />
4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ......................................................................................... 3<br />
4.1 Conclusie .......................................................................................................................... 3<br />
4.2 Selectieadvies ................................................................................................................... 3<br />
LIJST VAN AFBEELDINGEN<br />
Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />
Figuur 2. Boorpuntenkaart<br />
BIJLAGEN<br />
Bijlage 1 Literatuur<br />
Bijlage 2 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />
Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />
Bijlage 4 Boorprofielen<br />
12061534 OSS.AGR.ARC
1 INLEIDING<br />
1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer<br />
Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een archeologisch karterend booronderzoek uitgevoerd<br />
voor het plangebied gelegen aan de Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong> (zie figuur 1<br />
en figuur 2). In het plangebied zal een nieuwe stal worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek<br />
is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische<br />
waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden<br />
aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg<br />
uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch<br />
onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).<br />
In de rapportage zal na een samenvatting van het vooronderzoek (§ 1.2) eerst de doelstelling van het<br />
huidige onderzoek en de te beantwoorden onderzoeksvragen beschreven worden (hoofdstuk 2). Vervolgens<br />
zullen de methodiek en resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende<br />
fase) door middel van boringen worden behandeld (hoofdstuk 3). Op basis van het onderzoek<br />
wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 4). Dit advies<br />
dient te worden getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente <strong>Oss</strong>, waarna een besluit zal<br />
worden genomen of het plangebied kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn.<br />
1.2 Resultaten vooronderzoek<br />
In december 2011 is door Econsultancy een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd. 1<br />
Uit de bij dit onderzoek aangetroffen bodemopbouw blijkt dat de oorspronkelijke oeverafzettingen in<br />
het plangebied niet of nauwelijks zijn vergraven. De archeologische verwachtingswaarde, zoals opgesteld<br />
in de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijft daarom staan. Voor het niet opgehoogde<br />
akkerland geldt deze verwachting vanaf een diepte van 60 cm –mv, voor het opgehoogde<br />
deel van het plangebied vanaf een diepte van 140 cm –mv. Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied<br />
waar een stal met onderkeldering zal worden gerealiseerd, adviseerde Econsultancy om een<br />
inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Het doel<br />
van het karterend booronderzoek is om de onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de<br />
aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.<br />
2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN<br />
Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, karterende fase) heeft tot doel het inventariseren van<br />
eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen om een eerste indruk te verkrijgen van<br />
de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.<br />
Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:<br />
Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op<br />
de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en<br />
maximale dikte ervan?<br />
Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja,<br />
wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan?<br />
In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?<br />
1 Stiekema, 2011<br />
12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 1 van 4
Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen voor de<br />
voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?<br />
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 1 augustus 2012. Meegewerkt hebben: drs. M.<br />
Stiekema (senior prospector) en ing. G.J. Boots BA (archeoloog). Het rapport is gecontroleerd door<br />
drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).<br />
3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK<br />
3.1 Methoden<br />
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een karterend booronderzoek, conform<br />
de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek is<br />
op 31 juli 2012 door drs. M. Stiekema (senior prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld.<br />
In totaal zijn er 6 boringen gezet (zie figuur 2). Er is geboord tot een diepte van maximaal 1,8 m -mv<br />
met een Edelmanboor met een diameter van 12 cm. Er is in raaien geboord met een afstand van 17<br />
m tussen de raaien en een afstand van 20 m tussen de boringen. De raaien zijn verspringend ten<br />
opzichte van elkaar gezet, waardoor een systeem bestaande uit gelijkbenige driehoeken ontstaat. De<br />
boringen zijn lithologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode beschreven.<br />
2 De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen is de maaiveldhoogte<br />
afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).<br />
Het opgeboorde materiaal is in het veld bodemkundig beschreven en de archeologisch relevante bodemlagen<br />
zijn gesneden en verbrokkeld. Het sediment is geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische<br />
indicatoren, zoals fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem, bot<br />
etc.<br />
3.2 Resultaten<br />
Geologie en bodem<br />
De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 4<br />
weergegeven. Op basis van deze boorprofielen kan de bodemopbouw als volgt worden beschreven.<br />
De hoofdlijnen van de opbouw van de bodem kunnen als volgt worden weergegeven:<br />
Bij de boringen zijn matig tot uiterst siltige klei-afzettingen en matig fijne, zwak tot sterk siltige zandafzettingen<br />
aangetroffen. De basis van het bodemprofiel in alle boringen is een pakket uiterst siltige<br />
klei-afzettingen waarvan de top op circa 4,40 m –NAP ligt. Deze afzettingen zijn in alle boringen aangetroffen<br />
en zijn oeverafzettingen, vermoedelijk vanaf de Bronstijd gevormd door de Macharen<br />
stroomgordel. Van nature zijn deze oeverafzettingen afgedekt met een 60 cm dik pakket zwak siltige<br />
komkleiafzettingen. Op basis van het booronderzoek is niet te achterhalen van waaruit, en wanneer<br />
de komafzettingen zijn gevormd. Op basis van de ouderdom van de onderliggende oeverafzettingen<br />
kan worden aangenomen dat dit vanaf het begin van de jaartelling is gebeurd. De komafzettingen zijn<br />
alleen bij boring 4, 5 en 6 aangetroffen aan het maaiveld. Bij boring 1, 2 en 3 is de bovenste 60 - 110<br />
cm van het boorprofiel verstoord. Een groot deel hiervan bestaat uit bij de bouw van de boerderij opgebracht<br />
sediment. Onder het verstoorde pakket zijn de oorspronkelijke komafzettingen en de (ook<br />
hier onverstoorde) oeverafzettingen aangetroffen. Het aangetroffen bodemprofiel komt overeen met<br />
de bodemprofielen die zijn aangetroffen in het verkennend booronderzoek.<br />
2 Bosch, 2005.<br />
12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 2 van 4
Archeologie<br />
In geen van de boringen zijn bij het verbrokkelen en versnijden van het sediment archeologische indicatoren<br />
waargenomen.<br />
3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek<br />
Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen<br />
beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;<br />
Zijn er binnen het plangebied archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op<br />
de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en<br />
maximale dikte ervan?<br />
In geen van de boringen zijn bij het verbrokkelen en versnijden van het sediment archeologische<br />
indicatoren waargenomen.<br />
Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja,<br />
wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan?<br />
In geen van de boringen zijn archeologische lagen waargenomen.<br />
In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?<br />
De hoge archeologische verwachtingswaarde kan op basis van het ontbreken van archeologische<br />
indicatoren en lagen naar laag worden bijgesteld.<br />
Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de<br />
voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?<br />
Niet van toepassing.<br />
4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES<br />
4.1 Conclusie<br />
Het archeologisch verkennend booronderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden<br />
in het plangebied zouden kunnen bevinden. Daarom is er een inventariserend veldonderzoek in<br />
de vorm van een karterend booronderzoek uitgevoerd.<br />
Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen, kan worden geconcludeerd dat<br />
archeologische waarden niet worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals<br />
die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek bijgesteld naar laag<br />
voor alle perioden.<br />
4.2 Selectieadvies<br />
Op grond van de resultaten van het karterend booronderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied<br />
vrij te geven. Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek<br />
zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een<br />
selectiebesluit neemt.<br />
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode.<br />
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit<br />
volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten<br />
tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er<br />
12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 3 van 4
conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van<br />
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt,<br />
telefoon 033-4227682), de gemeente <strong>Oss</strong> of de Provincie Noord-Brabant).<br />
12061534 OSS.AGR.ARC Pagina 4 van 4
Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />
415000 420000 425000 430000<br />
HEESSELT<br />
HEESSELT<br />
ALEM<br />
ALEM<br />
KERKDRIEL<br />
KERKDRIEL<br />
N<br />
ROSMALEN<br />
ROSMALEN<br />
12061534 OSS.AGR.ARC<br />
000<br />
VARIK<br />
VARIK<br />
OPHEMERT<br />
OPHEMERT<br />
ZENNEWIJNEN<br />
ZENNEWIJNEN<br />
HEEREWAARDEN<br />
HEEREWAARDEN<br />
MAREN MAREN KESSEL<br />
KESSEL<br />
Lithoyen - Lutterstraat 8<br />
Locatie van het plangebied<br />
bron: Geodan<br />
DREUMEL<br />
DREUMEL<br />
LITH<br />
LITH<br />
NULAND<br />
NULAND<br />
5000m<br />
5000m<br />
ALPHEN ALPHEN GLD<br />
GLD<br />
LITHOIJEN<br />
LITHOIJEN<br />
GEFFEN<br />
GEFFEN<br />
OIJEN<br />
OIJEN<br />
TEEFFELEN<br />
TEEFFELEN<br />
<strong>Oss</strong><br />
<strong>Oss</strong><br />
MAASBOMMEL<br />
MAASBOMMEL<br />
HEESCH<br />
HEESCH<br />
MACHAREN<br />
MACHAREN<br />
ALTFORST<br />
ALTFORST<br />
MEGEN<br />
MEGEN<br />
BERGHEM<br />
BERGHEM<br />
APPELTERN<br />
APPELTERN<br />
HAREN HAREN NB<br />
NB<br />
155000 160000 165000 170000<br />
HORSSEN<br />
HORSSEN
Figuur 2. Boorpuntenkaart<br />
422050 422100<br />
N<br />
0<br />
Lithoijen - Lutterstraat 8<br />
Karterende boorpuntenkaart<br />
Legenda<br />
Plangebied<br />
12061534 OSS.AGR.ARC<br />
Huidige bebouwing<br />
Boorpunt<br />
25m<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
161250 161300<br />
6<br />
5
Bijlage 1 Literatuur<br />
Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport,<br />
NITG 05-043-A).<br />
Stiekema, M., 2011: Lutterstraat 8 te Lithoijen, gemeente <strong>Oss</strong>. Archeologisch verkennend booronderzoek,<br />
Econsultancy Archeologisch rapport,<br />
12061534 OSS.AGR.ARC
Bijlage 2 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />
Ouderdom<br />
in jaren<br />
11.755<br />
12.745<br />
13.675<br />
14.025<br />
15.700<br />
29.000<br />
50.000<br />
75.000<br />
115.000<br />
130.000<br />
370.000<br />
410.000<br />
475.000<br />
850.000<br />
2.600.000<br />
12061534 OSS.AGR.ARC<br />
Chronostratigrafie<br />
Holoceen 1<br />
Formaties: Naaldwijk<br />
(marien), Nieuwkoop<br />
(veen), Echteld (fluviatiel)<br />
Laat-<br />
Late Dryas<br />
(koud)<br />
Allerød<br />
Weichselien (warm)<br />
(Laat-<br />
Glaciaal)<br />
Vroege Dryas<br />
(koud)<br />
Bølling<br />
(warm)<br />
2<br />
Midden-<br />
Weichselien<br />
(Pleniglaciaal)<br />
Vroeg-<br />
W eichselien<br />
(Vroeg-<br />
Glaciaal)<br />
Eemien<br />
(warme periode)<br />
Saalien (ijstijd)<br />
Holsteinien<br />
(warme periode)<br />
Elsterien (ijstijd)<br />
Cromerien<br />
(warme periode)<br />
Pre-Cromerien<br />
Laat-<br />
Pleniglaciaal<br />
Midden-<br />
Pleniglaciaal<br />
Vroeg-<br />
Pleniglaciaal<br />
MIS<br />
3<br />
4<br />
5a<br />
5b<br />
5c<br />
5d<br />
5e<br />
6<br />
Formatie<br />
van<br />
Kreftenheye<br />
Formatie<br />
van<br />
Urk<br />
Formatie<br />
van<br />
Sterksel<br />
Lithostratigrafie<br />
Eem<br />
Formatie<br />
Formatie<br />
van Drente<br />
Formatie<br />
van Peelo<br />
Formatie<br />
van<br />
Boxtel<br />
Formatie<br />
van<br />
Beegden
Cal. jaren<br />
v/n Chr.<br />
1500<br />
450<br />
0<br />
12<br />
800<br />
2000<br />
4900<br />
5300<br />
8800<br />
35.000<br />
300.000<br />
815<br />
12061534 OSS.AGR.ARC<br />
2650<br />
3755 5000<br />
7020 8000<br />
8240 9000<br />
11.755<br />
10.150<br />
12.745 10.800<br />
13.675 11.800<br />
14.025 12.000<br />
15.700<br />
14 C jaren<br />
Chronostratigrafie<br />
Pollen<br />
zones<br />
Vegetatie<br />
den overheerst<br />
hazelaar, eik, iep,<br />
linde, es<br />
eerst berk en later<br />
den overheersend<br />
perioden met een<br />
poolwoestijn en<br />
perioden met een<br />
toendra<br />
Archeologische<br />
perioden<br />
1950 0<br />
Vb2 Loofbos<br />
Nieuwe tijd<br />
Subatlanticum<br />
eik en hazelaar<br />
overheersen<br />
Middeleeuwen<br />
koeler<br />
vochtiger<br />
Vb1 haagbeuk<br />
veel cultuurplanten<br />
Romeinse tijd<br />
Va<br />
rogge, boekweit,<br />
korenbloem<br />
IJzertijd<br />
75.000<br />
115.000<br />
130.000<br />
13.000<br />
Laat-<br />
Weichselien<br />
(Laat-<br />
Glaciaal)<br />
Midden-<br />
Weichselien<br />
(Pleniglaciaal)<br />
Vroeg-<br />
Weichselien<br />
(Vroeg-<br />
Glaciaal)<br />
Subboreaal<br />
koeler<br />
droger<br />
Atlanticum<br />
warm<br />
vochtig<br />
Boreaal<br />
warmer<br />
Preboreaal<br />
warmer<br />
Bronstijd<br />
Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie<br />
volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).<br />
Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.<br />
Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).<br />
Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).<br />
IVb<br />
IVa<br />
III<br />
II<br />
Late Dryas LW III<br />
Allerød<br />
Vroege Dryas<br />
Bølling<br />
Eemien<br />
(warme periode)<br />
Saalien (ijstijd)<br />
I<br />
LW II<br />
LW I<br />
Loofbos<br />
eik en hazelaar<br />
overheersen<br />
beuk>1% invloed<br />
landbouw<br />
(granen)<br />
Loofbos<br />
eik, els en hazelaar<br />
overheersen<br />
in zuiden speelt<br />
linde een grote rol<br />
parklandschap<br />
dennen- en<br />
berkenbossen<br />
open<br />
parklandschap<br />
open vegetatie met<br />
kruiden en<br />
berkenbomen<br />
perioden met bos<br />
en perioden met<br />
een subarctisch<br />
open landschap<br />
loofbos<br />
Neolithicum<br />
Mesolithicum<br />
Laat-Paleolithicum<br />
Midden-Paleolithicum<br />
Vroeg-Paleolithicum
Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />
Het AMZ-proces<br />
Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de<br />
Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen<br />
die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om<br />
inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde<br />
stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een<br />
stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de<br />
vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid,<br />
gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het<br />
archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig<br />
is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een<br />
vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de<br />
archeologische resten in de grond beschermd te worden door planaanpassing of planinpassing.<br />
Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. <strong>Gemeente</strong>lijke, provinciale en landelijke<br />
archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een<br />
archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure<br />
onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het<br />
plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema).<br />
De eerste fase: Bureauonderzoek<br />
Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van<br />
informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische<br />
waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis<br />
waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap.<br />
De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO)<br />
Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het<br />
IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de<br />
datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.<br />
Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering<br />
Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op<br />
archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het<br />
booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende<br />
fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap,<br />
voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones<br />
uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase<br />
wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische<br />
vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan<br />
verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen<br />
vast te stellen.<br />
Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht<br />
en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit<br />
het systematisch belopen van het maaiveld van het plangebied.<br />
12061534 OSS.AGR.ARC
Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven<br />
Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen<br />
worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange<br />
sleuven van minimaal twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de<br />
voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor<br />
dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden.<br />
De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO)<br />
Archeologische Begeleiding<br />
Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van<br />
de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de<br />
sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het<br />
werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten<br />
(van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan<br />
alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan.<br />
Opgraven<br />
Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de<br />
wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische<br />
Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het<br />
veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is<br />
voor kennisvorming over het verleden.<br />
12061534 OSS.AGR.ARC
12061534 OSS.AGR.ARC<br />
Schema van de Archeologische Monumenten Zorg<br />
Vergunningaanvraag/ruimtelijke ontwikkeling<br />
▼<br />
Toetsing aan archeologisch beleid<br />
(<strong>Gemeente</strong>, Provincie, Rijk)<br />
▼<br />
Bureauonderzoek*<br />
(verzamelen gegevens en opstellen verwachtingsmodel)<br />
▼<br />
Selectiebesluit<br />
(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />
▼<br />
Inventariserend veldonderzoek*<br />
▼ ▼<br />
Verkennend veldonderzoek ►**** Karterend veldonderzoek<br />
Door middel van: Door middel van:<br />
- terreininspectie - oppervlaktekartering<br />
- booronderzoek** - booronderzoek**<br />
- proefsleuven***<br />
▼ ▼*****<br />
Selectiebesluit<br />
(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />
▼<br />
Bewezen of hoge kans op de aanwezigheid van archeologie<br />
▼******<br />
Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven***<br />
▼<br />
Selectiebesluit<br />
(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />
▼ ▼ ▼<br />
Opgraven*** Begeleiding*** Beschermen<br />
Verwijderen Begeleiding Bescherming<br />
van de van de van de<br />
archeologie werkzaamheden archeologie<br />
door door door<br />
archeologen archeologen planaanpassing<br />
►<br />
►<br />
►<br />
►<br />
Vergunningverlening indien geen onderzoek noodzakelijk<br />
wordt geacht.<br />
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />
Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />
met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />
over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />
door archeologen.***<br />
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />
Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />
met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />
over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />
door archeologen.***<br />
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie,<br />
wel archeologische waarden aanwezig maar geen<br />
vervolgonderzoek noodzakelijk op grond van waardering.<br />
Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met<br />
bouwkundige voorwaarden).<br />
* Combinatie bureauonderzoek en IVO verkennende of karterende fase mogelijk, indien een PvA aanwezig is.<br />
** Voorafgaand aan het booronderzoek dient een PvA worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag<br />
*** Voorafgaand aan het onderzoek dient een PvE en PvA te worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag.<br />
**** Na een verkennend booronderzoek kan het bevoegd gezag besluiten dat een aanvullend karterend booronderzoek<br />
moet worden uitgevoerd.<br />
***** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is<br />
mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.<br />
****** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven of een<br />
IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd<br />
PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.
Bijlage 4 Boorprofielen<br />
12061534 OSS.AGR.ARC
12061534 OSS.AGR.ARC
Bijlage 2b – Archeologisch verkennend booronderzoek
ARCHEOLOGISCH VERKENNEND<br />
BOORONDERZOEK<br />
LUTTERSTRAAT 8<br />
TE LITHOIJEN<br />
GEMEENTE OSS
Archeologisch verkennend booronderzoek<br />
Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />
in de gemeente <strong>Oss</strong><br />
Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />
Postbus 396<br />
6710 BJ Ede<br />
Project OSS.AGR.ARC<br />
Rapportnummer 11073530<br />
Status Definitieve rapportage<br />
Datum 16 januari 2012<br />
Vestiging Swalmen<br />
Auteur Drs. M. Stiekema<br />
Paraaf<br />
Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)<br />
Paraaf<br />
© Econsultancy bv, Swalmen<br />
Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld<br />
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk,<br />
fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.<br />
Econsultancy bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van<br />
de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.<br />
ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport)<br />
ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)<br />
Econsultancy Archeologisch Rapport
Administratieve gegevens plangebied<br />
Projectcode en nummer 11073530 OSS.AGR.ARC<br />
Toponiem Lutterstraat 8<br />
Opdrachtgever Agra-Matic bv<br />
<strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />
Plaats Lithoijen<br />
Provincie Noord-Brabant<br />
Kadastrale gegevens <strong>Gemeente</strong> Lith, sectie H, nummer 266<br />
Omvang plangebied circa 5.000 m 2<br />
Kaartblad 45 E<br />
Coördinaten centrum plangebied X: 161.221 / Y: 422.111<br />
Bevoegde overheid <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />
Postbus 5<br />
5340 BA <strong>Oss</strong><br />
ARCHIS2<br />
Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)<br />
Vondstmeldingsnummer<br />
Onderzoeksnummer<br />
49.698<br />
nvt<br />
40.346<br />
Archeoregio NOaA Utrechts-Gelders rivierengebied<br />
T.: 0412 - 629792<br />
E: r.jansen@oss.nl<br />
Contactpersoon : dhr. R.Jansen<br />
Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Noord-Brabant<br />
Uitvoerders Econsultancy, Drs. M. Stiekema<br />
Kwaliteitszorg<br />
Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed<br />
(RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die<br />
de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en<br />
onderzoeksprotocollen.<br />
Betrouwbaarheid<br />
Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een<br />
booronderzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op<br />
basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid<br />
van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder<br />
fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan<br />
Econsultancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.<br />
Econsultancy Archeologisch Rapport
SAMENVATTING<br />
Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende<br />
fase) door middel van boringen uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de<br />
geplande uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Het plangebied is gelegen aan de Lutterstraat 8 te<br />
Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>. Het archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen<br />
of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond,<br />
die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan.<br />
Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007<br />
(WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek<br />
uit te voeren (zie bijlage 3).<br />
Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek heeft tot doel de<br />
in de archeologische beleidsadvieskaart opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan<br />
te vullen en te toetsen, en is er op gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige<br />
opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek<br />
en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe)<br />
verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel<br />
aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn.<br />
Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied<br />
archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing noodzakelijk<br />
is.<br />
Resultaten inventariserend veldonderzoek<br />
Uit de aangetroffen bodemopbouw blijkt dat de oorspronkelijke oeverafzettingen in het plangebied<br />
niet of nauwelijks zijn vergraven. De archeologische verwachtingswaarde, zoals opgesteld in de gemeentelijke<br />
archeologische beleidsadvieskaart blijft daarom staan. Voor het niet opgehoogde akkerland<br />
geldt deze verwachting vanaf een diepte van 60 cm –mv, voor het opgehoogde deel van het<br />
plangebied vanaf een diepte van 140 cm –mv.<br />
Selectieadvies<br />
Voor het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt vanwege<br />
de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />
Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering zal worden gerealiseerd,<br />
adviseert Econsultancy om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van<br />
een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is om de onderzoekslocatie<br />
systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.<br />
Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of kuilplaten<br />
worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50 cm –mv een<br />
vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Indien de toekomstige<br />
verstoring onder de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten<br />
uitvoeren.<br />
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten<br />
worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een selectiebesluit<br />
neemt.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
INHOUDSOPGAVE<br />
1 INLEIDING .................................................................................................................................. 1<br />
1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer ...................................................................... 1<br />
1.2 Huidige situatie ................................................................................................................. 1<br />
1.3 Toekomstige situatie ......................................................................................................... 1<br />
1.4 Resultaten vooronderzoek ................................................................................................ 2<br />
2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ......................................................................... 2<br />
3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK ................................................................................ 3<br />
3.1 Methoden .......................................................................................................................... 3<br />
3.2 Resultaten ......................................................................................................................... 3<br />
3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek .......................................................... 4<br />
4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ......................................................................................... 4<br />
4.1 Conclusie .......................................................................................................................... 4<br />
4.2 Selectieadvies ................................................................................................................... 5<br />
LITERATUUR ........................................................................................................................................ 5<br />
BRONNEN ............................................................................................................................................ 6<br />
LIJST VAN TABELLEN<br />
Tabel I. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied<br />
LIJST VAN AFBEELDINGEN<br />
Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />
Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied<br />
Figuur 3. Situering van het plangebied binnen de Archeologische Beleidsadvieskaart<br />
Figuur 4. Boorpuntenkaart<br />
BIJLAGEN<br />
Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />
Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland<br />
Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />
Bijlage 4 Planontwerp<br />
Bijlage 5 Boorprofielen<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
1 INLEIDING<br />
1.1 Aanleiding tot het onderzoek en leeswijzer<br />
Econsultancy heeft in opdracht van Agra-Matic bv een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig,<br />
verkennende fase) uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Lutterstraat 8 te Lithoijen in de<br />
gemeente <strong>Oss</strong> (zie figuur 1 en figuur 2). In het plangebied zal het bestaande agrarische bedrijf worden<br />
uitgebreid. Het archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen of er een gerede<br />
kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die<br />
door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is<br />
het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend<br />
uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te<br />
voeren (zie bijlage 3).<br />
In de rapportage zal na een samenvatting van het vooronderzoek (§ 1.4) eerst de doelstelling van het<br />
huidige onderzoek en de te beantwoorden onderzoeksvragen beschreven worden (hoofdstuk 2). Vervolgens<br />
zullen de methodiek en resultaten van het inventariserend veldonderzoek) door middel van<br />
boringen worden behandeld (hoofdstuk 3). Op basis van het onderzoek wordt een advies gegeven of<br />
vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 4). Dit advies dient te worden getoetst<br />
door het bevoegd gezag, de gemeente <strong>Oss</strong>, waarna een besluit zal worden genomen of het plangebied<br />
kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn.<br />
1.2 Huidige situatie<br />
Het plangebied heeft oppervlakte van circa 5.000 m² en ligt aan de Lutterstraat 8, circa 1,5 km ten<br />
zuidoosten van Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong> (zie figuur 1 en figuur 2). Op het Algemeen Hoogtebestand<br />
Nederland (AHN) heeft het maaiveld een hoogte van circa 5 m +NAP.<br />
Het bodemgebruik van de omliggende percelen is als volgt:<br />
aan de noordzijde bevindt zich akkerland;<br />
aan de oostzijde bevindt zich akkerland;<br />
aan de zuidzijde bevindt zich akkerland;<br />
aan de westzijde bevindt zich het huidige agrarisch bedrijf aan de Lutterstraat 8.<br />
Het westelijke deel van het plangebied is momenteel deels in gebruik als agrarisch bedrijf. Het oostelijke<br />
deel van het plangebied is in gebruik als (braakliggende) akker (zie figuur 2). Voor de aanleg van<br />
het huidige agrarische bedrijf is het terrein met circa 1 meter opgehoogd. Het deel van het plangebied<br />
dat niet als akkerland in gebruik is, valt binnen deze ophoging. Volgens de huidige bewoner is voor de<br />
ophoging van het terrein de voormalige bouwvoor verwijderd.<br />
1.3 Toekomstige situatie<br />
Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ<br />
of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht<br />
kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onverstoord<br />
(kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen dat archeologische<br />
waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen. De nieuwbouwplannen zijn afgebeeld in Bijlage 4.<br />
In het plangebied zal een nieuwe stal ten zuidoosten van het huidige agrarisch bedrijf gebouwd. De<br />
stal zal een oppervlakte van 2.040 m 2 krijgen. Verder wordt de stal onderkelderd tot een diepte van<br />
circa 1,80 meter. De westelijke helft van de toekomstige stal is momenteel deels bebouwd met een<br />
11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 1 van 6
loods en deels in gebruik als verhard erf. De oostelijke helft van de toekomstige stal is momenteel in<br />
gebruik als (onverharde, maar wel opgehoogde) stalplaats voor landbouwmachines.<br />
In het noorden van het plangebied zal er voor een reeds bestaande stal een luchtwasser worden<br />
aangelegd. De funderingsdiepte voor deze luchtwasser zal maximaal 40 cm –mv bedragen. Deze zal<br />
ten westen van de huidige stal worden gerealiseerd.<br />
Het noordoostelijke deel van het plangebied dat momenteel in gebruik is als akkerland zal mogelijk in<br />
de toekomst worden ingericht als sleufsilo of kuilplaat. Eventuele toekomstige verstoringsdiepten zijn<br />
voor dit deel van het plangebied nog niet bekend.<br />
1.4 Resultaten vooronderzoek<br />
Van de voormalige gemeente Lith waarbinnen het plangebied valt is een (concept) archeologische<br />
beleidsadvieskaart opgesteld. 1 Volgens deze kaart valt het plangebied binnen een gebied met een<br />
hoge archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 3). Op basis van de resultaten van de beleidsadvieskaart<br />
heeft de gemeente <strong>Oss</strong> geadviseerd om een verkennend booronderzoek voor het plangebied<br />
uit te laten voeren.<br />
De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend voor het plangebied:<br />
Tabel I. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied<br />
Type gegevens Gegevensomschrijving<br />
Geologie 2 Formatie van Echteld/Formatie van Nieuwkoop op Formatie van Boxtel: rivierklei- en<br />
zand met inschakelingen van veen op dekzand (Ec4).<br />
Geomorfologie 3 Rivierkom en oeverwalachtige vlakte (2M22)<br />
Bodemkunde 4 Kalkloze poldervaaggronden, zware klei, profielverloop 4, GWT III<br />
Paleogeografie 5 Ligging op een oeverwal in de buitenbocht van de Macharen stroomgordel. Gevormd<br />
tussen 1.000 v. Chr. (Bronstijd) en 0 (Romeinse tijd)<br />
2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN<br />
Het inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek heeft tot doel de<br />
in de archeologische beleidsadvieskaart opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan<br />
te vullen en te toetsen, en is er op gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige<br />
opbouw binnen het plangebied. Tevens is het bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek<br />
en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook wordt gelet op het voorkomen van (diepe)<br />
verstoringen van het bodemprofiel. Indien de ondergrond tot grote diepte verstoord is, zullen eventueel<br />
aanwezige archeologische resten mogelijk verdwenen zijn.<br />
Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:<br />
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?<br />
1 ADC Heritage, 2010<br />
2 De Mulder et al., 2003.<br />
3 Alterra, 2003.<br />
4 Stichting voor Bodemkartering, 1976.<br />
5 Berendsen & Stouthamer, 2001.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 2 van 6
Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien<br />
verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring?<br />
Wat zijn de gevolgen van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde<br />
archeologische verwachting van het plangebied.<br />
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 7 december 2011. Meegewerkt hebben: drs. M.<br />
Stiekema (senior prospector) en ing. G.J. Boots BA (archeoloog). Het rapport is gecontroleerd door<br />
drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).<br />
3 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK<br />
3.1 Methoden<br />
Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek,<br />
conform de eisen van de KNA, versie 3.2, specificatie VS03. Voor het inventariserend veldonderzoek<br />
is op 30 november 2011 door drs. M. Stiekema (senior prospector) een Plan van aanpak (PvA) opgesteld.<br />
In totaal zijn er vier boringen gezet (zie figuur 4). Er is geboord tot een diepte van maximaal 2,2 m -<br />
mv met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. De boringen zijn verspreid binnen het plangebied<br />
gezet. Bij het zetten van de boringen is rekening gehouden met de aanwezige verhardingen en<br />
gebouwen. De boringen zijn lithologisch conform de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode<br />
beschreven. 6 De boringen zijn met meetlinten ingemeten (x- en y-waarden). Van alle boringen<br />
is de maaiveldhoogte afgeleid van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN).<br />
Aan de hand van het opgeboorde materiaal is beoordeeld of er wel, niet of deels sprake is van een<br />
gaaf bodemprofiel. Tevens is gekeken naar de aanwezigheid van mogelijke vegetatie- en/of cultuurlagen,<br />
die zichtbaar zijn als bodemverkleuringen. Het opgeboorde materiaal is in het veld door middel<br />
van versnijden/verkruimelen geïnspecteerd op het voorkomen van archeologische indicatoren, zoals<br />
fragmenten vuursteen, aardewerk, houtskool, verbrande leem en bot.<br />
3.2 Resultaten<br />
Geologie en bodem<br />
De resultaten van de boringen zijn opgenomen in de vorm van boorprofielen en worden in bijlage 5<br />
weergegeven. Op basis van deze boorprofielen kan de bodemopbouw als volgt worden beschreven.<br />
De hoofdlijnen van de opbouw van de bodem kunnen als volgt worden weergegeven:<br />
Bij de boringen zijn matig tot uiterst siltige klei-afzettingen en matig fijne, zwak tot sterk siltige zandafzettingen<br />
aangetroffen. In de diepst doorgezette boring, boring 1, is vanaf 200 cm –mv een pakket<br />
met matig fijne dekzandafzettingen aangetroffen. Deze zandafzettingen zijn afgedekt met een pakket<br />
sterk tot uiterst siltige klei-afzettingen met een dikte van circa 60 cm. Deze afzettingen zijn in alle boringen<br />
aangetroffen en zijn oeverafzettingen, vermoedelijk vanaf de Bronstijd gevormd door de<br />
Macharen stroomgordel. Van nature zijn deze oeverafzettingen afgedekt met een 60 cm dik pakket<br />
zwak siltige komkleiafzettingen. Op basis van het verkennend booronderzoek is niet te achterhalen<br />
van waaruit, en wanneer de komafzettingen zijn gevormd. Op basis van de ouderdom van de onderliggende<br />
oeverafzettingen kan worden aangenomen dat dit vanaf het begin van de jaartelling is gebeurd.<br />
De komafzettingen zijn alleen bij boring 2 en 3 aangetroffen aan het maaiveld. Bij boring 1 is<br />
de bovenste 140 cm van het boorprofiel verstoord. Een groot deel hiervan bestaat uit bij de bouw van<br />
6 Bosch, 2005.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 3 van 6
de boerderij opgebracht sediment. Bij boring 4 was het profiel tot in ieder geval een meter diep verstoord,<br />
maar mogelijk ook nog dieper. Op basis van de hoogteverschillen en de boorprofielen van<br />
boring 2 en 3 kan worden geconcludeerd dat in boring 4 de oorspronkelijk komafzettingen en de bovenste<br />
circa 10 cm van de oeverafzettingen zijn verstoord.<br />
Het aangetroffen bodemprofiel komt bij de onverstoorde bodemprofielen op de akker (boring 2 en 3)<br />
overeen met het bodemtype zoals weergegeven op de Bodemkaart van Nederland.<br />
Archeologie<br />
In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren waargenomen. Het gaat hier echter om een<br />
verkennend bodemonderzoek, dat zich richt op de bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen<br />
die de archeologische trefkans kunnen beïnvloeden en niet zo zeer op het onderzoeken op de aanwezigheid<br />
van archeologische vondsten en/of sporen.<br />
3.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek<br />
Voor het veldonderzoek is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vragen<br />
beantwoord voor zover het veldonderzoek de daarvoor benodigde gegevens heeft opgeleverd;<br />
Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?<br />
Het aangetroffen bodemprofiel komt bij de onverstoorde bodemprofielen op de akker (boring<br />
2 en 3) overeen met het verwachte bodemtype van kom- op oeverafzettingen, waarin zich<br />
een vaaggrond heeft ontwikkeld.<br />
Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien<br />
verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring?<br />
Bij de boringen 1 en 4, die in de opgehoogde delen van het plangebied zijn gezet, is een afgedekt<br />
en in de top verstoord oorspronkelijk profiel aangetroffen. Op basis van de hoogteverschillen<br />
reikt deze verstoring tot circa 70 cm in de oorspronkelijke afzettingen. Met behulp van<br />
de boorprofielen van boring 2 en 3 kan worden geconcludeerd dat de oorspronkelijk komafzettingen<br />
en de bovenste circa 10 cm van de oeverafzettingen zijn verstoord. De bodemprofielen<br />
van boring 2 en 3 zijn onverstoord.<br />
Wat zijn de gevolgen van het in het plangebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde<br />
archeologische verwachting van het plangebied.<br />
Omdat de oorspronkelijke oeverafzettingen in het plangebied niet of nauwelijks zijn vergraven,<br />
blijft de archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied staan. Voor het akkerland<br />
geldt deze verwachting vanaf een diepte van circa 60 cm –mv, voor het opgehoogde<br />
deel van het plangebied vanaf een diepte van circa 140 cm –mv.<br />
4 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES<br />
4.1 Conclusie<br />
Het archeologische beleidsadvieskaart toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het<br />
plangebied zouden kunnen bevinden Daarom is er een inventariserend veldonderzoek in de vorm van<br />
een verkennend booronderzoek uitgevoerd.<br />
Uit de aangetroffen bodemopbouw blijkt dat de oorspronkelijke oeverafzettingen in het plangebied<br />
niet of nauwelijks zijn vergraven. De archeologische verwachtingswaarde, zoals opgesteld in de ge-<br />
11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 4 van 6
meentelijke archeologische beleidsadvieskaart blijft daarom staan. Voor het niet opgehoogde akkerland<br />
geldt deze verwachting vanaf een diepte van 60 cm –mv (direct onder de komafzettingen), voor<br />
het opgehoogde deel van het plangebied vanaf een diepte van 140 cm –mv (direct onder de komafzettingen<br />
onder het ophogingspakket).<br />
4.2 Selectieadvies<br />
Voor het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt vanwege<br />
de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />
Voor het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering zal worden gerealiseerd,<br />
adviseert Econsultancy om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van<br />
een karterend booronderzoek. Hier zijn in boring 4 de oeverafzettingen intact aangetroffen onder het<br />
ophogingspakket en de komafzettingen. Het doel van het karterend booronderzoek is om de onderzoekslocatie<br />
systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of<br />
sporen. Een karterend booronderzoek is een minder arbeidsintensieve manier van karteren dan een<br />
onderzoek door middel van proefsleuven, en voor kleigronden een geschikte onderzoeksmethode.<br />
Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of kuilplaten<br />
worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50 cm –mv een<br />
vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Indien de toekomstige<br />
verstoring onder de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten<br />
uitvoeren.<br />
Bovenstaand advies vormt een selectieadvies. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten<br />
worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>), die vervolgens een selectiebesluit<br />
neemt.<br />
Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode.<br />
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het het plangebied kan nooit<br />
volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten<br />
tijdens de geplande werkzaamheden daar toch archeologische waarden worden aangetroffen, er<br />
conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van<br />
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt,<br />
telefoon 033-4227682), de gemeente <strong>Oss</strong> of de Provincie Noord-Brabant.<br />
LITERATUUR<br />
Alterra, 2003: Digitale Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:25.000.<br />
Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001: Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta,<br />
The Netherlands. Van Gorcum, Assen.<br />
Bosch, J.H.A., 2005: Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode, Versie 5.2. Utrecht (TNOrapport,<br />
NITG 05-043-A).<br />
Mulder, E.F.J. de, Geluk, M.C., Ritsema, I.L., Westerhoff, W.E., Wong, T.E., 2003: De ondergrond<br />
van Nederland. Wolters-Noordhoff, Groningen.<br />
Stichting voor Bodemkartering, 1976: Bodemkaart van Nederland, 1:50.000, blad 45 Oost.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 5 van 6
BRONNEN<br />
AHN; internetsite, december 2011.<br />
http://www.ahn.nl<br />
Archeologisch informatiesysteem Archis2, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort,<br />
december 2011.<br />
http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html<br />
Bodemloket, internetsite, december 2011.<br />
www.bodemloket.nl<br />
SIKB; internetsite, december 2011.<br />
http://www.sikb.nl<br />
11073530 OSS.AGR.ARC Pagina 6 van 6
Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland<br />
415000 420000 425000 430000<br />
HEESSELT<br />
HEESSELT<br />
ALEM<br />
ALEM<br />
KERKDRIEL<br />
KERKDRIEL<br />
N<br />
ROSMALEN<br />
ROSMALEN<br />
11073530 OSS.AGR.ARC<br />
000<br />
VARIK<br />
VARIK<br />
OPHEMERT<br />
OPHEMERT<br />
ZENNEWIJNEN<br />
ZENNEWIJNEN<br />
HEEREWAARDEN<br />
HEEREWAARDEN<br />
MAREN MAREN KESSEL<br />
KESSEL<br />
Lithoyen - Lutterstraat 8<br />
Locatie van het plangebied<br />
bron: Geodan<br />
DREUMEL<br />
DREUMEL<br />
LITH<br />
LITH<br />
NULAND<br />
NULAND<br />
5000m<br />
5000m<br />
ALPHEN ALPHEN GLD<br />
GLD<br />
LITHOIJEN<br />
LITHOIJEN<br />
GEFFEN<br />
GEFFEN<br />
OIJEN<br />
OIJEN<br />
TEEFFELEN<br />
TEEFFELEN<br />
<strong>Oss</strong><br />
<strong>Oss</strong><br />
MAASBOMMEL<br />
MAASBOMMEL<br />
HEESCH<br />
HEESCH<br />
MACHAREN<br />
MACHAREN<br />
ALTFORST<br />
ALTFORST<br />
MEGEN<br />
MEGEN<br />
BERGHEM<br />
BERGHEM<br />
APPELTERN<br />
APPELTERN<br />
HAREN HAREN NB<br />
NB<br />
155000 160000 165000 170000<br />
HORSSEN<br />
HORSSEN
Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied<br />
Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />
Luchtfoto van het plangebied<br />
Legenda<br />
Plangebied<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Figuur 3. Situering van het plangebied binnen de Archeologische Beleidsadvieskaart<br />
Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />
Situering van het plangebied binnen de Archeologische Beleidsadvieskaart gemeente <strong>Oss</strong><br />
Legenda<br />
Plangebied<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Figuur 4. Boorpuntenkaart<br />
422050 422100 422150<br />
N<br />
0<br />
Lithoyen - Lutterstraat 8<br />
Boorpuntenkaart<br />
Legenda<br />
Plangebied<br />
11073530 OSS.AGR.ARC<br />
Huidige bebouwing<br />
Boorpunt<br />
4<br />
50m<br />
161150 161200 161250 161300 161350<br />
1<br />
2<br />
3
Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken<br />
Ouderdom<br />
in jaren<br />
11.755<br />
12.745<br />
13.675<br />
14.025<br />
15.700<br />
29.000<br />
50.000<br />
75.000<br />
115.000<br />
130.000<br />
370.000<br />
410.000<br />
475.000<br />
850.000<br />
2.600.000<br />
11073530 OSS.AGR.ARC<br />
Chronostratigrafie<br />
Holoceen 1<br />
Formaties: Naaldwijk<br />
(marien), Nieuwkoop<br />
(veen), Echteld (fluviatiel)<br />
Laat-<br />
Late Dryas<br />
(koud)<br />
Allerød<br />
Weichselien (warm)<br />
(Laat-<br />
Glaciaal)<br />
Vroege Dryas<br />
(koud)<br />
Bølling<br />
(warm)<br />
2<br />
Midden-<br />
Weichselien<br />
(Pleniglaciaal)<br />
Vroeg-<br />
W eichselien<br />
(Vroeg-<br />
Glaciaal)<br />
Eemien<br />
(warme periode)<br />
Saalien (ijstijd)<br />
Holsteinien<br />
(warme periode)<br />
Elsterien (ijstijd)<br />
Cromerien<br />
(warme periode)<br />
Pre-Cromerien<br />
Laat-<br />
Pleniglaciaal<br />
Midden-<br />
Pleniglaciaal<br />
Vroeg-<br />
Pleniglaciaal<br />
MIS<br />
3<br />
4<br />
5a<br />
5b<br />
5c<br />
5d<br />
5e<br />
6<br />
Formatie<br />
van<br />
Kreftenheye<br />
Formatie<br />
van<br />
Urk<br />
Formatie<br />
van<br />
Sterksel<br />
Lithostratigrafie<br />
Eem<br />
Formatie<br />
Formatie<br />
van Drente<br />
Formatie<br />
van Peelo<br />
Formatie<br />
van<br />
Boxtel<br />
Formatie<br />
van<br />
Beegden
Cal. jaren<br />
v/n Chr.<br />
1500<br />
450<br />
0<br />
12<br />
800<br />
2000<br />
4900<br />
5300<br />
8800<br />
35.000<br />
300.000<br />
815<br />
11073530 OSS.AGR.ARC<br />
2650<br />
3755 5000<br />
7020 8000<br />
8240 9000<br />
11.755<br />
10.150<br />
12.745 10.800<br />
13.675 11.800<br />
14.025 12.000<br />
15.700<br />
14 C jaren<br />
Chronostratigrafie<br />
Pollen<br />
zones<br />
Vegetatie<br />
den overheerst<br />
hazelaar, eik, iep,<br />
linde, es<br />
eerst berk en later<br />
den overheersend<br />
perioden met een<br />
poolwoestijn en<br />
perioden met een<br />
toendra<br />
Archeologische<br />
perioden<br />
1950 0<br />
Vb2 Loofbos<br />
Nieuwe tijd<br />
Subatlanticum<br />
eik en hazelaar<br />
overheersen<br />
Middeleeuwen<br />
koeler<br />
vochtiger<br />
Vb1 haagbeuk<br />
veel cultuurplanten<br />
Romeinse tijd<br />
Va<br />
rogge, boekweit,<br />
korenbloem<br />
IJzertijd<br />
75.000<br />
115.000<br />
130.000<br />
13.000<br />
Laat-<br />
Weichselien<br />
(Laat-<br />
Glaciaal)<br />
Midden-<br />
Weichselien<br />
(Pleniglaciaal)<br />
Vroeg-<br />
Weichselien<br />
(Vroeg-<br />
Glaciaal)<br />
Subboreaal<br />
koeler<br />
droger<br />
Atlanticum<br />
warm<br />
vochtig<br />
Boreaal<br />
warmer<br />
Preboreaal<br />
warmer<br />
Bronstijd<br />
Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie<br />
volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).<br />
Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.<br />
Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).<br />
Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2000). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).<br />
IVb<br />
IVa<br />
III<br />
II<br />
Late Dryas LW III<br />
Allerød<br />
Vroege Dryas<br />
Bølling<br />
Eemien<br />
(warme periode)<br />
Saalien (ijstijd)<br />
I<br />
LW II<br />
LW I<br />
Loofbos<br />
eik en hazelaar<br />
overheersen<br />
beuk>1% invloed<br />
landbouw<br />
(granen)<br />
Loofbos<br />
eik, els en hazelaar<br />
overheersen<br />
in zuiden speelt<br />
linde een grote rol<br />
parklandschap<br />
dennen- en<br />
berkenbossen<br />
open<br />
parklandschap<br />
open vegetatie met<br />
kruiden en<br />
berkenbomen<br />
perioden met bos<br />
en perioden met<br />
een subarctisch<br />
open landschap<br />
loofbos<br />
Neolithicum<br />
Mesolithicum<br />
Laat-Paleolithicum<br />
Midden-Paleolithicum<br />
Vroeg-Paleolithicum
Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland<br />
Als aanvullende informatie wordt hieronder een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis<br />
van Nederland weergegeven.<br />
Paleolithicum (tot ca. 8800 voor Chr.)<br />
De vroegste bewoningssporen in Nederland uit deze periode dateren uit de voorlaatste ijstijd, ca.<br />
300.000-130.000 jaar geleden. Waarschijnlijk hebben in de koudste fasen van de ijstijden in<br />
Nederland geen mensen geleefd. Daarentegen was bewoning in de warmere perioden wel mogelijk.<br />
De mensen die hier toen leefden trokken als jagers/vissers/verzamelaars rond in kleine groepen en<br />
maakten gebruik van tijdelijke kampementen. Veranderingen in het klimaat zorgden voor een<br />
veranderende flora en fauna. Tijdens de koude perioden bestond het groot wild onder meer uit<br />
rendieren, mammoeten, paarden en steppewisenten. Vooral op paarden en rendieren werd in het<br />
Laat-Paleolithicum intensief jacht gemaakt. Tijdens de warmere perioden werd er onder andere op<br />
herten, wilde zwijnen en oerossen gejaagd.<br />
Mesolithicum (ca. 8800-4900 voor Chr.)<br />
Rond de overgang van het Pleistoceen naar het Holoceen (ca. 9000 voor Chr.) verbeterde het klimaat<br />
voor een langdurige periode. De gemiddelde temperatuur steeg, waardoor de variatie in flora en<br />
fauna (o.a. bosontwikkeling) toenam. De mens kreeg nu de mogelijkheid om meer gevarieerd te eten:<br />
vruchten en andere eetbare gewassen stonden nu vaker op het menu. Doordat de temperatuur steeg,<br />
trok het groot wild (met name rendieren) naar het noorden, en maakte plaats voor meer<br />
territoriumgebonden klein wild, vogels en vissen. Door deze veranderende leefomstandigheden werd<br />
de jachttechniek aangepast. De vuursteen bewerkingstechniek hield met deze ontwikkeling gelijke<br />
tred. Er werden kleine vuursteenspitsen vervaardigd die als pijl- en harpoenpunt werden gebruikt. Met<br />
de stijging van de temperatuur begon het landijs te smelten en de zeespiegel te stijgen. Het tot dan<br />
toe droge Noordzee-Bekken kwam onder water te staan. De groepen jagers/vissers/verzamelaars<br />
wisselden nog wel van locatie maar exploiteerden kleinere gebieden. In het voorjaar viste men in de<br />
rivieren, tijdens de zomer leefde men voornamelijk langs de kust, waar naast vis en schaaldieren ook<br />
zeehonden als voedselbron dienden. In de herfst verzamelde men noten en vruchten, terwijl in de<br />
winter op onder meer pelsdieren werd gejaagd.<br />
Neolithicum (ca. 5300-2000 voor Chr.)<br />
Aan het begin van deze periode gingen het jagen, vissen en verzamelen een steeds minder<br />
belangrijke rol spelen. Men ging nu zelf cultuurgewassen telen en dieren houden bij het kamp. Uit<br />
vondsten valt af te leiden dat het om twee groepen mensen gaat, enerzijds kolonisten met een vrijwel<br />
agrarische levenswijze, anderzijds om de autochtone mesolitische bevolking die een halfagrarische<br />
levensstijl erop na gaat houden. Deze verandering ging gepaard met enkele technologische en<br />
sociale vernieuwingen zoals: het wonen op een vaste plek in een huis, het gebruik van vaatwerk van<br />
(gebakken) klei en de introductie van geslepen stenen dissels en bijlen. De bevolking groeide nu<br />
gestaag, mede door de productie van overschotten. Uit het Neolithicum zijn verschillende nu nog<br />
zichtbare grafmonumenten bekend, te weten grafkelders, hunebedden en grafheuvels.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Bronstijd (ca. 2000-800 voor Chr.)<br />
Het begin van dit tijdvak valt samen met het eerste gebruik van bronzen voorwerpen zoals bijlen.<br />
Vuurstenen werktuigen bleven, zij het minder, in gebruik. Het aardewerk uit deze periode is over het<br />
algemeen tamelijk zeldzaam. Vuursteenmateriaal uit de Bronstijd is meestal niet goed te<br />
onderscheiden van dat uit andere perioden. Lange tijd bleven bronzen voorwerpen zeer schaars<br />
binnen Nederlands grondgebied. Door het van nature ontbreken van de benodigde grondstoffen<br />
moest het brons worden geïmporteerd en ontstonden er handelscontacten over langere afstanden.<br />
Eén en ander had wel tot gevolg dat er binnen de bevolking grotere verschillen ontstonden door<br />
verschillen op basis van bezit. De grafheuveltraditie, die tijdens het Neolithicum haar intrede deed,<br />
werd in eerste voortgezet, maar rond 1200 voor Chr. vervangen door begravingen in urnenvelden.<br />
Het gaat hier om ingegraven urnen met crematieresten waar overheen kleine heuveltjes werden<br />
opgeworpen, omgeven door een greppel. Een Kopertijd voorafgaand aan de Bronstijd wordt in<br />
Noordwest-Europa niet onderscheiden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Middellandse Zeegebied.<br />
Wel zijn uit het Laat-Neolithicum koperen voorwerpen bekend.<br />
IJzertijd (ca. 800-12 voor Chr.)<br />
In deze periode werden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. Voor de productie van<br />
werktuigen en wapens werd brons vervangen door ijzer. Er ontstond een inheemse ijzerproductie. Het<br />
gebruik van vuursteen voor het vervaardigen van werktuigen duurde nog in beperkte mate voort. Ten<br />
opzichte van de Bronstijd traden er in de aardewerktraditie geen radicale veranderingen op. Evenals<br />
in het Neolithicum en de Bronstijd woonden de mensen in verspreid liggende hoeven ('Einzelhöfe') of<br />
in nederzettingen bestaande uit maar enkele huizen; deze werden in een beperkt gebied nogal eens<br />
verplaatst. Op de hogere zandgronden ontstonden uitgebreide omwalde akkercomplexen ('Celtic<br />
fields'). Opvallend zijn de verschillen in materiële welstand (bezit van metalen voorwerpen), die<br />
mogelijk op sociale ongelijkheid duiden. In de zogenaamde vorstengraven uit Zuid Nederland, met<br />
daarin luxe, geïmporteerde bijgaven, zijn vermoedelijk lokale of regionale autoriteiten begraven. De<br />
meeste begravingen vonden nog immer plaats in urnenvelden. Tijdens de IJzertijd werd het Friese<br />
kustgebied gekoloniseerd en ontstonden de eerste terpen.<br />
Romeinse Tijd (ca. 12 voor Chr. - 450 na Chr.)<br />
Met de komst van de Romeinen eindigt de prehistorie en begint de geschreven geschiedenis.<br />
Aangezien de schriftelijke bronnen slechts een zeer fragmentarisch beeld schetsen, is men toch nog<br />
in belangrijke mate aangewezen op de archeologie als informatiebron. Een tijd lang diende het<br />
Nederlandse rivierengebied als uitvalsbasis voor veldtochten in het noorden van Germanië. In 47 na<br />
Chr. werd de Rijn definitief als Romeinse rijksgrens ingesteld. Ter controle en verdediging van deze<br />
zogenaamde 'limes' werden langs de Rijn, tot diep in Duitsland, 'castella' (militaire forten) gebouwd.<br />
De inheemse manier van leven handhaafde zich nog lange tijd. Wel werd, vooral na de opstand van<br />
de Bataven tegen de Romeinse overheersers in 69-70 na Chr., de Romeinse invloed steeds<br />
duidelijker. In veel inheems-Romeinse nederzettingen was bijvoorbeeld, naast het eigen<br />
handgevormde aardewerk, Romeins importaardewerk in gebruik, dat op de draaischijf was<br />
vervaardigd. Er werden, vooral in Limburg, grootse villa's (Romeinse herenboerderijen) gebouwd,<br />
hetzij nieuw gesticht, hetzij ontwikkeld vanuit een bestaande inheemse nederzetting.<br />
De Romeinen legden een voor die tijd al uitgebreide infrastructuur aan, waardoor het gebied steeds<br />
beter werd ontsloten. Op verschillende plaatsen ontstonden aanzienlijke nederzettingen, waarvan er<br />
enkele met een stedelijk karakter (zoals Nijmegen). De inheemse bevolking, ten noorden van de<br />
Limes, werd niet zo sterk beïnvloed door de Romeinse aanwezigheid. Er was wel sprake van<br />
handelscontacten en het uitwisselen van geschenken. In de tweede helft van de derde eeuw<br />
ontstond, onder meer door invallen van Germaanse stammen, een instabiele situatie die met korte<br />
onderbrekingen voortduurde tot in de vijfde eeuw. Uiteindelijk leidde dit in het jaar 406 tot de<br />
definitieve ineenstorting van de grensverdediging langs de Rijn.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Middeleeuwen (ca. 450-1500 na Chr.)<br />
Over de Vroege Middeleeuwen, vooral over het tijdvak 450-600 na Chr., is relatief weinig bekend.<br />
Zowel historische bronnen als archeologische overblijfselen zijn schaars. De bevolkingsomvang was<br />
ten opzichte van de voorafgaande periode sterk afgenomen. De marktgerichte economie verdween<br />
en de mensen vielen terug op zelfvoorziening. De politieke macht was na het wegvallen van de<br />
Romeinse staatsorganisatie in handen gekomen van regionale en lokale hoofdlieden. Een<br />
gezaghebbende status was nu vooral gebaseerd op militair succes en materiële welstand. Deze<br />
instabiele periode wordt ook wel aangeduid als de 'tijd van de volksverhuizingen'.<br />
Vanaf de 10 e – 11 e eeuw wordt een overheersende positie van de al dan niet adellijke<br />
grootgrondbezitters waargenomen. Dit vertaalt zich in nieuwe nederzettingsvormen als mottes,<br />
kastelen en versterkte hoeven. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei, en mede dankzij<br />
gunstige klimatologische omstandigheden, werd een begin gemaakt met het ontginnen van woeste<br />
gronden als bos, heide en veen. Veel van de huidige dorpen en steden dateren uit deze periode.<br />
Door de aanleg van dijken en kaden werden laaggelegen gebieden beschermd tegen wateroverlast.<br />
De heersende rivaliteit tussen de vorsten leidde, in combinatie met een zwak centraal gezag,<br />
veelvuldig tot lokaal geweld, waarvan de bevolking vaak het slachtoffer werd. Door het aanleggen van<br />
burgen, schansen, landweren en wallen trachtte men zich te beveiligen.<br />
Nieuwe tijd (1500-heden)<br />
De Nieuwe tijd kenmerkt zich door een groot aantal veranderingen vooral op het gebied van mens- en<br />
wereldbeeld. Er is sprake van een Europese overzeese expansie wat leidt tot handelscontacten,<br />
handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie. Er ontstaat een nieuwe wetenschappelijke<br />
belangstelling die resulteert in vele uitvindingen. Deze uitvindingen vormen de motor van de<br />
industriële revolutie. Er ontstaat een nationale staat die centraal bestuurd wordt. Als gevolg van deze<br />
ontwikkelingen neemt het belang en de omvang van steden toe en neemt de macht van adel af. Het<br />
grootste deel van de bevolking is niet meer werkzaam en woonachtig op het platteland maar in de<br />
steden. In verband met de aanhoudende bevolkingsgroei worden aan het eind van de 19 e tot het<br />
begin van de 20 e eeuw op grote schaal woeste gronden gecultiveerd. Door de industriële revolutie<br />
komen steeds meer producten beschikbaar voor steeds meer mensen waardoor de welvaart stijgt. In<br />
de Nieuwe tijd vindt er eveneens een hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid<br />
plaats, wat zich tot in het begin van de 20 e eeuw uit in de kunsten.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Bijlage 3 AMZ-cyclus<br />
Het AMZ-proces<br />
Archeologisch onderzoek in Nederland wordt in het algemeen uitgevoerd binnen het kader van de<br />
Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen<br />
die elkaar kunnen opvolgen, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande stappen. Om<br />
inhoudelijke, prijs- en planningstechnische redenen kan er soms voor gekozen worden om bepaalde<br />
stappen gelijktijdig uit te voeren. Bovendien kan, indien reeds voldoende gegevens bekend zijn, een<br />
stap worden overgeslagen. Elke stap eindigt met een rapport met daarin een advies voor de<br />
vervolgstappen. Na elke stap wordt er een selectiebesluit genomen door de bevoegde overheid,<br />
gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, op basis van de resultaten van het<br />
archeologisch onderzoek. Indien na een bepaalde stap blijkt dat geen nader vervolgonderzoek nodig<br />
is, wordt het archeologisch onderzoek afgesloten. Ook kan het bevoegd gezag besluiten dat een<br />
vindplaats van zo groot belang is, dat deze in situ behouden moet worden. Dan dienen de<br />
archeologische resten in de grond beschermd te worden door planaanpassing of planinpassing.<br />
Het begint met het bepalen van de onderzoeksplicht. <strong>Gemeente</strong>lijke, provinciale en landelijke<br />
archeologische waardenkaarten geven aan of het plangebied in een gebied ligt met een<br />
archeologische verwachting. Indien dit het geval is, dan zal er in het kader van de planprocedure<br />
onderzoek verricht moeten worden om te bepalen of er archeologische waarden binnen het<br />
plangebied aanwezig zijn. Hiermee start de zogenaamde AMZ-cyclus (zie schema).<br />
De eerste fase: Bureauonderzoek<br />
Elk archeologisch onderzoek begint met een bureauonderzoek. Dit heeft tot doel het verwerven van<br />
informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische<br />
waarden, binnen het plangebied om tot een gespecificeerd verwachtingsmodel te komen, op basis<br />
waarvan een beslissing genomen kan worden ten aanzien van een eventuele vervolgstap.<br />
De tweede fase: Inventariserend VeldOnderzoek (IVO)<br />
Het doel van een IVO is het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het<br />
IVO moet informatie geven over de aan- of afwezigheid, de aard, het karakter, de omvang, de<br />
datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden.<br />
Inventariserend Veldonderzoek; Booronderzoek en Veldkartering<br />
Door een booronderzoek kan er een goede inschatting gemaakt worden van de kans op<br />
archeologische waarden (grondsporen en daarmee samenhangende voorwerpen). Bij het<br />
booronderzoek is een onderscheid aangebracht in een verkennende, karterende en waarderende<br />
fase. De verkennende fase heeft tot doel inzicht te krijgen in de vormeenheden van het landschap,<br />
voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze. Op deze manier worden kansarme zones<br />
uitgesloten en kansrijke zones geselecteerd voor de volgende fasen. Tijdens de karterende fase<br />
wordt het onderzoeksgebied systematisch onderzocht op de aanwezigheid van archeologische<br />
vondsten of sporen. De waarderende fase sluit aan op de karterende fase. Het waarnemingsnet kan<br />
verdicht worden om de horizontale begrenzing, ligging en omvang van archeologische vindplaatsen<br />
vast te stellen.<br />
Een veldkartering wordt uitgevoerd wanneer vondsten of sporen aan de oppervlakte worden verwacht<br />
en zichtbaar zijn op het moment dat het onderzoek uitgevoerd wordt. Dit type onderzoek bestaat uit<br />
het systematisch belopen van het maaiveld van het plangebied.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Inventariserend Veldonderzoek; Proefsleuven<br />
Als uit vooronderzoek blijkt dat binnen het plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen<br />
worden kan het bevoegd gezag beslissen tot een proefsleuvenonderzoek. Proefsleuven zijn lange<br />
sleuven van minimaal twee tot vijf meter breed die worden aangelegd in de zones waar in de<br />
voorgaande onderzoeksfase aanwijzingen voor vindplaatsen zijn aangetroffen. De KNA schrijft voor<br />
dat bij een dergelijk onderzoek minimaal 5% van het te verstoren gebied onderzocht dient te worden.<br />
De Derde fase: Archeologische Begeleiding (AB) of Opgraven (AAO)<br />
Archeologische Begeleiding<br />
Als het vooronderzoek niet voldoende informatie heeft opgeleverd om de archeologische waarde van<br />
de archeologische resten te bepalen, kan besloten worden tot archeologische begeleiding van de<br />
sloop- of graafwerkzaamheden. Dit betekent dat archeologen bij het graafwerk aanwezig zijn om het<br />
werk te volgen en eventuele resten te documenteren. Wanneer tijdens de werkzaamheden vondsten<br />
(van hoge archeologische waarde) naar boven komen, die aanleiding geven tot nader onderzoek, kan<br />
alsnog besloten worden om tot een opgraving over te gaan.<br />
Opgraven<br />
Indien de archeologische resten niet in situ bewaard kunnen blijven, maar wel van belang zijn voor de<br />
wetenschap, kan het bevoegd gezag besluiten over te gaan tot een Algehele Archeologische<br />
Opgraving (AAO). Het doel hiervan is volgens de KNA het documenteren van gegevens en het<br />
veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden, die van belang is<br />
voor kennisvorming over het verleden.<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
11073530 OSS.AGR.ARC<br />
Schema van de Archeologische Monumenten Zorg<br />
Vergunningaanvraag/ruimtelijke ontwikkeling<br />
▼<br />
Toetsing aan archeologisch beleid<br />
(<strong>Gemeente</strong>, Provincie, Rijk)<br />
▼<br />
Bureauonderzoek*<br />
(verzamelen gegevens en opstellen verwachtingsmodel)<br />
▼<br />
Selectiebesluit<br />
(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />
▼<br />
Inventariserend veldonderzoek*<br />
▼ ▼<br />
Verkennend veldonderzoek ►**** Karterend veldonderzoek<br />
Door middel van: Door middel van:<br />
- terreininspectie - oppervlaktekartering<br />
- booronderzoek** - booronderzoek**<br />
- proefsleuven***<br />
▼ ▼*****<br />
Selectiebesluit<br />
(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />
▼<br />
Bewezen of hoge kans op de aanwezigheid van archeologie<br />
▼******<br />
Waarderend veldonderzoek door middel van proefsleuven***<br />
▼<br />
Selectiebesluit<br />
(door bevoegd gezag op basis van resultaten)<br />
▼ ▼ ▼<br />
Opgraven*** Begeleiding*** Beschermen<br />
Verwijderen Begeleiding Bescherming<br />
van de van de van de<br />
archeologie werkzaamheden archeologie<br />
door door door<br />
archeologen archeologen planaanpassing<br />
►<br />
►<br />
►<br />
►<br />
Vergunningverlening indien geen onderzoek noodzakelijk<br />
wordt geacht.<br />
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />
Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />
met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />
over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />
door archeologen.***<br />
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.<br />
Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel<br />
met bouwkundige voorwaarden). Ook kan besloten worden<br />
over te gaan op het begeleiden van de graafwerkzaamheden<br />
door archeologen.***<br />
Bij geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie,<br />
wel archeologische waarden aanwezig maar geen<br />
vervolgonderzoek noodzakelijk op grond van waardering.<br />
Einde onderzoek, vrijgeven voor functie (eventueel met<br />
bouwkundige voorwaarden).<br />
* Combinatie bureauonderzoek en IVO verkennende of karterende fase mogelijk, indien een PvA aanwezig is.<br />
** Voorafgaand aan het booronderzoek dient een PvA worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag<br />
*** Voorafgaand aan het onderzoek dient een PvE en PvA te worden opgesteld, toetsing door bevoegd gezag.<br />
**** Na een verkennend booronderzoek kan het bevoegd gezag besluiten dat een aanvullend karterend booronderzoek<br />
moet worden uitgevoerd.<br />
***** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is<br />
mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.<br />
****** Een combinatie van bureauonderzoek en IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven of een<br />
IVO karterende en waarderende fase door middel van proefsleuven is mogelijk, indien een PvA en een goedgekeurd<br />
PvE aanwezig is en met instemming van het bevoegd gezag.
Bijlage 4 Planontwerp<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
Bijlage 5 Boorprofielen<br />
11073530 OSS.AGR.ARC
11073530 OSS.AGR.ARC
Bijlage 2c – Intern selectiebesluit archeologie Lutterstraat 8, Lithoijen - 10 jan. 2012
Collega<br />
Geachte Collega,<br />
Project: nieuwbouw stal ca. 2000 m2, kelder – 1,80 m; aanleg luchtwasser.<br />
Aanvrager: Agra-Matic bv<br />
Locatie: Lutterstraat 8, Lithoijen<br />
E-mail gemeente@oss.nl<br />
www.oss.nl<br />
Postbus 5<br />
5340 BA <strong>Oss</strong><br />
Wilt u bij uw reactie de<br />
datum van deze brief en<br />
ons kenmerk vermelden?<br />
Datum Ons kenmerk Behandeld door Doorkiesnummer<br />
10 januari 2012 SLWE 2012 Richard Jansen 97 92<br />
Onderwerp Uw kenmerk Aantal bijlagen<br />
Advies omtrent archeologisch onderzoek Lutterstraat 8 - -<br />
VERPLICHTING<br />
Volgens de wet Archeologische monumentenzorg (Wamz), eenaanvulling op de Monumentenwet 1988 en<br />
het gemeentelijke archeologiebeleid Behoud van het Verleden en bijbehorende gemeentelijke<br />
archeologieverordening is voor de onderhavige ontwikkeling een archeologisch onderzoeksrapport:<br />
√ verplicht conform bovengestelde<br />
niet nodig, omdat het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is<br />
aan een bestaand bouwwerk<br />
niet nodig, omdat het desbetreffende bouwwerk en/of bouwwerkzaamheden de grond niet raakt<br />
niet nodig, omdat er voldoende bruikbare recente gegevens aanwezig zijn<br />
niet nodig, omdat de bodemverstoring onder de vrijstellingsgrenzen valt van het archeologiebeleid en<br />
–verordening van de <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />
niet nodig, omdat de bodem in het recente verleden aantoonbaar is verstoord tot onder het<br />
archeologische niveau<br />
Toelichting:<br />
Verplichting op basis van hoge archeologische verwachting en omvang van de geplande nieuwbouw.<br />
SELECTIEBESLUIT<br />
Bureau Econsultancy heeft op de betreffende locatie een archeologisch verkennend booronderzoek (IVO-O)<br />
uitgevoerd. De vraagstellingen zijn gericht op bodemopbouw en mogelijke bodemverstoringen die de<br />
archeologische verwachting kunnen beïnvloeden.<br />
Op basis van vier 7 cm Edelmanboringen is vastgesteld dat de bodemopbouw lokaal is verstoord (boringen 1<br />
en 4). De oorspronkelijke (en bewoonbare) oeverafzettingen behorende tot een fossiele Maasgeul zijn echter<br />
nauwelijks vergraven omdat deze worden afgedekt door latere komklei-afzettingen en ophogingsediment<br />
(boringen 1 en 4). De archeologische verwachtingswaarde blijft dus gehandhaafd.<br />
Op grond hiervan wordt in het selectieadvies aangegeven dat in drie delen uiteenvalt:<br />
1. In het noordelijk deel van het plangebied waar de luchtwasser zal worden aangelegd wordt vanwege<br />
de geringe verwachte bodemverstoring geadviseerd om geen vervolgonderzoek te laten<br />
uitvoeren.<br />
2. In het zuidoostelijk deel van het plangebied waar een stal met onderkeldering tot 1,80 m zal<br />
worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door
middel van een karterend booronderzoek. Het doel van het karterend booronderzoek is om de<br />
onderzoekslocatie systematisch te onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten<br />
en/of sporen.<br />
3. Voor het noordoostelijke deel van het plangebied waar in de toekomst mogelijk sleufsilo’s of<br />
kuilplaten worden gerealiseerd, wordt geadviseerd om bij bodemverstoringen van meer dan 50 cm<br />
–mv een vervolgonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek. Indien de<br />
toekomstige verstoring boven de 50 cm –mv blijft wordt ook hier geadviseerd om geen<br />
vervolgonderzoek te laten uitvoeren.<br />
Dit selectieadvies wordt door de gemeente <strong>Oss</strong> overgenomen in het onderhavige selectiebesluit. Op basis<br />
van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek en de toelichting op de wijze van bouwen is verder<br />
archeologisch onderzoek niet noodzakelijk voor adviezen 1 en 3.<br />
Op basis van advies 2 is wel een vervolgonderzoek noodzakelijk voor de locatie van de nieuw te bouwen stal.<br />
De stal zal worden onderkelderd tot een diepte van ca. 1 ,80 m, wat inhoudt tot ‘in’ de onverstoorde<br />
oeverafzettingen, waarvoor de hoge archeologische verwachting geldt.<br />
Daarnaast blijft de plicht gelden dat eventuele archeologische vondsten gemeld moeten worden bij de<br />
bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.<br />
-------------------------<br />
Stiekema, M., 2011. Archeologisch verkennend booronderzoek Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>,<br />
Archeologisch Rapport 11073530, Swalmen.
Bijlage 2d – Intern selectiebesluit archeologie Lutterstraat 8, Lithoijen – 7 aug. 2012
Collega<br />
Geachte Collega,<br />
Project: nieuwbouw stal<br />
Aanvrager: Agra-matic<br />
Locatie: Lithoijen – Lutterstraat 8<br />
E-mail gemeente@oss.nl<br />
www.oss.nl<br />
Postbus 5<br />
5340 BA <strong>Oss</strong><br />
Wilt u bij uw reactie de<br />
datum van deze brief en<br />
ons kenmerk vermelden?<br />
Datum Ons kenmerk Behandeld door Doorkiesnummer<br />
07 augustus 2012 SLWE 2012 Richard Jansen 97 92<br />
Onderwerp Uw kenmerk Aantal bijlagen<br />
Selectiebesluit omtrent archeologisch onderzoek Lithoijen<br />
– Lutterstraat 8<br />
- -<br />
VERPLICHTING<br />
Volgens de wet Archeologische monumentenzorg (Wamz), een aanvulling op de Monumentenwet 1988 en<br />
het gemeentelijke archeologiebeleid Behoud van het Verleden en bijbehorende gemeentelijke<br />
archeologieverordening is voor de onderhavige ontwikkeling een archeologisch onderzoeksrapport:<br />
√ verplicht conform ondergestelde<br />
niet nodig, omdat het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is<br />
aan een bestaand bouwwerk<br />
niet nodig, omdat het desbetreffende bouwwerk en/of bouwwerkzaamheden de grond niet raakt<br />
niet nodig, omdat er voldoende bruikbare recente gegevens aanwezig zijn<br />
niet nodig, omdat de bodemverstoring onder de vrijstellingsgrenzen valt van het archeologiebeleid en<br />
–verordening van de <strong>Gemeente</strong> <strong>Oss</strong><br />
niet nodig, omdat de bodem in het recente verleden aantoonbaar is verstoord tot onder het<br />
archeologische niveau<br />
Toelichting: -<br />
SELECTIEADVIES<br />
Op de betreffende locatie heeft de aanvrager het voornemen om een stal te realiseren. Het gebied ligt in een<br />
zone met een hoge archeologische verwachting waar een vrijstellingsgrens wordt gehanteerd van 100 m 2 .<br />
De omvang van het onderzochte plangebied bedraagt ca. 2500 m 2 en maakt nu nog deel uit van een erf. Op<br />
deze locatie is de nieuwbouw van de stal voorzien.<br />
Uit een verkennend booronderzoek blijkt dat de bodemopbouw niet verstoord is en dat deze met name<br />
bestaat uit oeverafzettingen. In het zuidoostelijke deel van het plangebied, waar de stal met onderkeldering<br />
zal worden gerealiseerd, is een karterend booronderzoek met als doel de onderzoekslocatie systematisch te<br />
onderzoeken op de aanwezigheid van archeologische vondsten en/of sporen.
Op basis van het ontbreken van archeologische indicatoren en lagen wordt geconcludeerd dat er geen<br />
archeologische waarden aanwezig zijn. De archeologische verwachting wordt op basis van het karterend<br />
booronderzoek bijgesteld naar laag voor alle perioden.<br />
Op grond daarvan adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven. Bovenstaand advies vormt een<br />
selectieadvies dat is beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente <strong>Oss</strong>).<br />
SELECTIEBESLUIT<br />
Het selectieadvies voor wat betreft het vrijgeven van het plangebied wordt door de gemeente <strong>Oss</strong><br />
overgenomen in dit selectiebesluit. Verder archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.<br />
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan echter nooit volledig worden<br />
uitgesloten. Mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen<br />
dan geldt, conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988, een meldingsplicht geldt bij de gemeente<br />
<strong>Oss</strong> (0412 – 629 911).<br />
-------------------------<br />
Stiekema, M., 2012. Archeologisch karterend booronderzoek Lutterstraat 8 te Lithoijen in de gemeente <strong>Oss</strong>,<br />
Rapportnummer 12061534, Swalmen.
Bijlage 3 – Watertoets
Watertoets Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde,<br />
duurzame watersystemen. Om de problemen van wateroverlast en verdroging het hoofd te bieden is een<br />
ingrijpende herinrichting van het watersysteem nodig. De Commissie Waterbeheer voor de 21 e eeuw pleit<br />
voor de toepassing van een drietrapsstrategie voor het waterbeheer:<br />
- eerst vasthouden van het regenwater in het gebied waar het valt;<br />
- vervolgens het bergen van wateroverschotten in speciaal daarvoor aangelegde voorzieningen of<br />
aangewezen gebieden;<br />
- pas dan het water afvoeren via waterlopen en gemalen.<br />
De plannen zijn voorgelegd aan het waterschap Aa en Maas voor de uitvoering van een watertoets. De<br />
watertoets moet ervoor zorgen dat bij ruimtelijke plannen rekening wordt gehouden met ruimte voor<br />
water en watervoorzieningen. Dit verkleint de kans op problemen zoals wateroverlast door onvoldoende<br />
bergingsmogelijkheden voor hemelwater of een slechte waterkwaliteit. Het resultaat is een ruimtelijk plan<br />
dat waterbestendig is. Maar het gaat niet alleen om het voorkomen van problemen. Ruimte voor water kan<br />
ook de ruimtelijke kwaliteit en de leefomgeving van mens en dier verbeteren.<br />
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, hanteert het waterschap een aantal<br />
uitgangspunten ten aanzien van het duurzaam omgaan met water, die van belang zijn als vertrekpunt van<br />
het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de<br />
initiatiefnemer invulling te geven aan de hiernavolgende punten.<br />
1. Wateroverlastvrij bestemmen<br />
Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de<br />
norm uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In eerste instantie zal bij de locatiekeuze van een<br />
ontwikkeling gezocht moeten worden naar een plek ‘die hoog en droog genoeg’ is. Mocht dit echter niet<br />
mogelijk of wenselijk zijn, dan zal in de compenserende of mitigerende sfeer gezocht moeten worden naar<br />
maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren. Liever nog dan<br />
mitigeren of compenseren, wordt bij voorkeur gebouwd op locaties die als gevolg van hun ligging nú al<br />
voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie.<br />
De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op circa 4,4 meter + NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit<br />
kalkloze poldervaaggronden; zware zavel en lichte klei. Volgens de Waterkansenkaart zijn er in het<br />
plangebied weinig maatregelen nodig om hydrologisch neutraal te kunnen bouwen. De Gemiddeld<br />
Hoogste Grondwaterstand (GHG) is hier lager dan 0,7 meter beneden maaiveld, waardoor er weinig eisen<br />
worden gesteld met betrekking tot het hydrologisch neutraal bouwen. In sommige gebieden is er kans dat<br />
oppervlaktewater buiten haar oeverbedding treedt waardoor er water op het maaiveld ontstaat. Dit<br />
verschijnsel heet inundatie vanuit het oppervlaktewater en is meestal het gevolg van hevige neerslag. Op<br />
de Waterkansenkaart is dit effect berekend in geval dat dit 1 of meerdere keren in 100 jaar kan optreden.<br />
Voor het gebied geldt echter dat er geen inundatie kan optreden. Verder is de locatie niet binnen een<br />
voorlopig reserveringsgebied 2008 of 2050, een grondwaterbescherming- of een waterwingebied gelegen.<br />
Verder wordt bij de toetsing op hydrologisch neutraal ontwikkelen aandacht besteed aan het voldoen aan<br />
extreme situaties.<br />
2. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater<br />
Het streefbeeld is het afvoeren van het vuile water via de riolering en het binnen het plangebied verwerken<br />
van het schone hemelwater. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse kan een compromis gesloten<br />
worden, waarbij de minimale inzet (in bestaand bebouwd gebied) is om het vuile en het schone water<br />
gescheiden aan te bieden op het (reeds aanwezige) gemengde rioolstelsel. Het waterschap zal echter niet<br />
akkoord gaan met de aanleg van nieuwe gemengde rioolstelsels.
Het afvalwater neemt door de ontwikkelingen toe. Dit afvalwater zal gescheiden afgevoerd worden via de<br />
riolering. Het hemelwater, wat valt op de nieuwe verharding, wordt niet afgevoerd via het riool. Dit wordt,<br />
onder de onder punt 4 genoemde voorwaarden, afgevoerd naar een aparte voorziening (een<br />
infiltratiegreppel aan de zuidzijde van het perceel). Dat heeft als voordeel dat de<br />
rioolwaterzuiveringsinstallatie niet wordt overbelast en dat er minder of geen overstorten van het riool<br />
zullen plaatsvinden bij hevige buien. Doordat het schone hemelwater niet in contact komt met<br />
bedrijfsprocessen, raakt het niet vervuild en kan het rechtstreeks afgevoerd worden naar het<br />
oppervlaktewater. Het erf wordt bovendien regelmatig drooggereinigd om te voorkomen dat hemelwater<br />
in contact komt met vervuilende stoffen als mest, voeders, etc.<br />
3. Doorlopen van de afwegingsstappen: “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer”<br />
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe<br />
plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij<br />
worden de afwegingsstappen “hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer” (afgeleid van de trits<br />
“vasthouden - bergen - afvoeren”) doorlopen. Hergebruik van hemelwater wordt voornamelijk overwogen<br />
bij grootschalige voorzieningen als scholen, kantoorgebouwen, e.d. Voor particuliere woningen wordt dit,<br />
ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd. Binnen<br />
grondwaterbeschermingsgebieden kunnen door de grondwaterbeheerder (provincie) aanvullende<br />
kwalitatieve eisen gesteld worden in de Provinciale Milieu Verordening. Ook kan een vergunning nodig<br />
zijn van de grondwaterbeheerder.<br />
Hergebruik van hemelwater wordt bij particuliere (kleinschalige) initiatieven niet gestimuleerd. Dit is dan<br />
bij onderhavig plan ook niet aan de orde. Infiltratie betekent het langzaam in de bodem brengen van<br />
hemelwater. Bij de nieuwe bebouwing wordt infiltratie toegepast door het opvangen van het hemelwater<br />
in een infiltratiegreppel. Deze opvang wordt zodanig gedimensioneerd dat er sprake is van voldoende<br />
waterberging. Op de situatietekening is de plaats van de greppel weergegeven.<br />
4. Hydrologisch neutraal ontwikkelen<br />
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen, waarbij<br />
de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de uitgangssituatie. Hierbij mag de natuurlijke<br />
GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) niet verlaagd worden en mag bijvoorbeeld bij<br />
transformatie van landelijk naar bebouwd gebied de oorspronkelijke landelijke afvoer in de normale<br />
situatie niet overschreden worden. Het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden en in<br />
poldergebieden worden seizoensfluctuaties toegestaan.<br />
Het hemelwater wat op de bestaande stallen en de bijbehorende verharding valt, wordt deels afgevoerd<br />
naar de bestaande sloot aan de noordzijde van het perceel en deels direct in de bodem geïnfiltreerd. Op de<br />
locatie hebben zich tot op heden geen calamiteiten voorgedaan met betrekking tot een eventuele beperkte<br />
infiltratiecapaciteit of het blank staan van perceelsdelen als gevolg van hevige neerslag. De realisatie van de<br />
nieuwbouw leidt echter tot een toename aan verharding. Er wordt een verhard oppervlak aangelegd van<br />
circa 2.340 m², bestaande uit circa 2.240 m² bebouwing en circa 100 m² erfverharding.<br />
Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten<br />
opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Er mogen geen hydrologische knelpunten worden<br />
gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en<br />
het beïnvloedingsgebied. Concreet betekent dit dat:<br />
- de afvoer uit het gebied niet groter is dan in de referentiesituatie;<br />
- de omvang van grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;<br />
- de grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en<br />
toekomstige landgebruiksfuncties;<br />
- de (grond)waterstanden in het plangebied moeten aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het<br />
plangebied zelf;<br />
- het plangebied zo moet worden ingericht, dat de gevolgen van vastgestelde toekomstige<br />
ontwikkelingen in de omgeving, die van invloed zijn op de (grond)waterstanden, niet leiden tot<br />
knelpunten in het plangebied.
Gelet op de Waterkansenkaart wordt bij het onderhavige initiatief gekozen voor het aanleggen van een<br />
infiltratiegreppel. Voor het bergen van het hemelwater wat op de nieuwe stallen terecht komt, wordt in het<br />
onderhavige plan directe infiltratie toegepast. Ten zuiden van de planlocatie aan de Lutterstraat 8 wordt,<br />
ter plaatse van de erfbeplanting, een infiltratiegreppel aangelegd. Het hemelwater wat op de erfverharding<br />
valt, wordt direct naar de bodem geïnfiltreerd. Uit een berekening met het toetsinstrumentarium<br />
Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen blijkt dat een minimale waterbergingscapaciteit van 114 m³ (bui T =<br />
10 + 10%) nodig is. Voor de GHG en de k-waarde is, in overleg met het waterschap Aa en Maas,<br />
uitgegaan van de waarden van 0,7 meter onder maaiveld (GHG) en 1,0 m/dag (k-waarde). Tevens is<br />
rekening gehouden met een landbouwkundige afvoer van 0,33 l/s/ha op het oppervlaktewater. Voor een<br />
hoeveelheid neerslag van 155 m³ (bui T = 100 + 10%) geldt dat dit geen schade mag veroorzaken op het<br />
eigen perceel of bij derden.<br />
Door de heer De Laat is de keuze gemaakt om het hemelwater af te voeren naar een infiltratiegreppel, die<br />
ten zuiden van het perceel, nabij de erfbeplanting, wordt gerealiseerd. Aangezien het aan te bevelen is om<br />
wat afstand te houden tussen de waterschijf en het maaiveld/GHG, wordt de waterberging zodanig<br />
gedimensioneerd dat er bij een T = 10 + 10% bui 0,5 meter water in staat. In dit geval is een oppervlakte<br />
van circa 114 m³ / 0,5 m = 228 m² voldoende om het water te kunnen bergen. Deze infiltratiegreppel<br />
wordt niet dieper dan 0,7 meter ten opzichte van maaiveld (GHG), waardoor er niet permanent water in<br />
komt te staan. Indien deze greppel droog staat, kan deze onderhouden worden. De lengte van de<br />
infiltratiegreppel wordt circa 152 meter en de gemiddelde breedte circa 1,5 meter. De breedte van de<br />
infiltratiegreppel wordt op de bodem ongeveer 1,0 meter en ter hoogte van het maaiveld circa 2,4 meter.<br />
Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de vereiste bergingsruimte bij een bui met een kans op herhaling<br />
van 1 x per 10 jaar. De ligging van de greppel is opgenomen op de bijgevoegde situatietekening. Omdat de<br />
bodem de eerste 2 – 3 meter uit klei bestaat, raadt het waterschap aan om te zorgen voor een voldoende<br />
waterdoorlatende bodem. Dit kan bijvoorbeeld door het toepassen van grondverbetering.<br />
Bij een bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar mag de infiltratiegreppel wel geheel vol komen te<br />
staan. Aangezien de GHG 0,7 m-mv bedraagt, is een oppervlakte van circa 155 m³ / 0,7 m = 222 m²<br />
voldoende om het water te kunnen bergen. De capaciteit van de infiltratiegreppel is dus voldoende om een<br />
bui met een herhalingskans van 1 x per 100 jaar te bergen.<br />
5. Water als kans<br />
“Water” wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem<br />
(“er moet ook ruimte voor water gecreëerd worden, en vierkante meters zijn duur”). Dat is erg jammer,<br />
want “water” kan ook een meerwaarde geven aan het plan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de<br />
belevingswaarde van water. Zo is ‘wonen aan het water’ erg gewild, een mooie waterpartij met bijbehorend<br />
groen wordt door vele inwoners gewaardeerd, etc. Het begrip water kan een meerwaarde aan een plan<br />
geven, door gebruik te maken van de belevenissen van water en de effecten hiervan op de omliggende<br />
natuur. In het onderhavige plan wordt gekozen voor het aanleggen van een infiltratiegreppel. De huidige<br />
infiltratie wordt bovendien met het gekozen initiatief niet verstoord, zodat negatieve effecten als gevolg<br />
van grondwaterstandverlaging uit blijven.<br />
6. Meervoudig ruimtegebruik<br />
“Er moet ruimte voor water gecreëerd worden, en vierkante meters zijn duur”. Maar door bij de inrichting<br />
van een plangebied ruimte voor twee of meer doeleinden te gebruiken, is het “verlies” van vierkante<br />
meters als gevolg van de toegenomen ruimtevraag vanuit water te beperken. Zo is het in bepaalde gevallen<br />
mogelijk om het flauwe talud ook te gebruiken als onderhoudsstrook. Flauwe taluds geven veel ruimte<br />
voor buffering van water, maar zijn ook te gebruiken voor recreatieve doeleinden (een fietspad dat af en<br />
toe niet te gebruiken is). De omliggende gronden kunnen door middel van de beoogde voorziening<br />
blijvend als bouwland worden gebruikt. Er treedt geen functieverlies op.
7. Voorkomen van vervuiling<br />
Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke<br />
taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van<br />
verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bronaanpak is ook verwoord in het<br />
Emissiebeheersplan. Het waterschap besteedt hier reeds aandacht aan in de fase van de watertoets, zodat<br />
dit aspect als randvoorwaarde kan worden meegenomen in het verdere ontwerpproces.<br />
Vermeden wordt dat hemelwater in contact komt met materialen die milieubelastende stoffen uitlogen.<br />
Deze materialen kunnen hiermee bodem en water(bodem) belasten. Zware metalen (bv. koper, zink,<br />
lood), teer, bitumen of uitlogende verduurzamingsmiddelen kunnen hieronder worden verstaan. Voor veel<br />
van deze verontreinigende materialen zijn tegenwoordig goede alternatieven. Uitspoeling van vervuilende<br />
stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater moet eveneens worden voorkomen.<br />
8. Waterschapsbelangen<br />
Er zijn ‘waterschapsbelangen’ met een ruimtelijke component. Dit betreft het volgende:<br />
a) ruimteclaims voor waterberging<br />
b) ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ’s en beekherstel<br />
c) aanwezigheid en ligging watersysteem<br />
d) aanwezigheid en ligging waterkeringen<br />
e) aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims t.b.v. de afvalwaterketen in beheer van het<br />
waterschap.<br />
Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dan zou hieraan in de toelichting, de<br />
voorschriften en de plankaart aandacht besteed moeten worden. Dit is echter bij onderhavig project niet<br />
aan de orde.
Bijlage 4 – Quickscan Flora en Faunawet
Quickscan Flora- en faunawet<br />
Lutterstraat 8 te Lithoijen<br />
Drs. John Mulder<br />
Adviesbureau<br />
Mulder<br />
mEcologisch
Colofon<br />
Mulder,J.(2011): Quickscan Flora- en faunawet Lutterstraat 8 te Lithoijen. Ecologisch Adviesbureau<br />
Mulder, Apeldoorn.<br />
In opdracht van Agra-Matic b.v.<br />
Datum rapport: 10 november 2011.<br />
Ecologisch Adviesbureau Mulder<br />
Trekweg 70<br />
7322HS Apeldoorn<br />
telefoon: 055-3010085 / 06-30470511<br />
e-mail: contact@ecologischadviesbureau.nl<br />
internet: www.ecologischadviesbureau.nl<br />
© 2011 Ecologisch Adviesbureau Mulder.
1 Inleiding<br />
Deze quickscan betreft de uitbreidingsplannen van het varkensbedrijf van de familie De Laat aan<br />
de Lutterstraat 8 te Lithoijen, gelegen in het kilometerhok met coördinaten 161/422.<br />
In verband met de voorgenomen vergroting van het bouwblok, te weten aanbouw van extra<br />
varkensstallen (zie hieronder) en daarbij behorende bestemmingsplanwijziging, dient een quikscan<br />
Flora- en faunawet uitgevoerd te worden om overtreding van verbodsartikelen uit te sluiten.<br />
Erf met in rood het te vergroten bouwblok.
2 Wetgeving<br />
2.1 Flora- en faunawet<br />
Door de in april 2002 in werking getreden Flora- en faunawet is de verplichting ontstaan om<br />
ruimtelijke plannen aan deze wet te toetsen. Het doel van de wet is om in het wild levende planten<br />
en dieren te beschermen. Voor dit project zijn de volgende artikelen van de wet relevant:<br />
• Artikel 2 legt een zorgplicht op. Dat houdt in dat ingrepen zodanig worden uitgevoerd dat de<br />
beïnvloeding van de in het wild levende soorten planten en dieren minimaal is.<br />
• Artikel 8 verbiedt het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen,<br />
ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen van<br />
beschermde inheemse planten.<br />
• Artikel 9 verbiedt het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop<br />
opsporen van beschermde inheemse dieren.<br />
• Artikel 10 verbiedt het verontrusten van beschermde dieren.<br />
• Artikel 11 verbiedt het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten<br />
of holen van beschermde inheemse dieren.<br />
• Artikel 75 biedt de mogelijkheid ontheffing aan te vragen van de verbodsbepalingen.<br />
Een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) omtrent artikel 75 is gepubliceerd in het Staatsblad<br />
van het Koninkrijk der Nederlanden 501 op 19 oktober 2004 en is op 23 februari 2005 van kracht<br />
geworden. Dit houdt in dat de Flora- en faunawet meer mogelijkheden biedt voor het verkrijgen van<br />
vrijstellingen, mits aan voorwaarden wordt voldaan. In de nieuwe opzet van de Flora- en faunawet<br />
zijn beschermde soorten onderverdeeld in drie tabellen, elk met hun eigen beschermingsregime,<br />
en worden vogels apart behandeld.<br />
De volgende drie beschermingsregimes worden onderscheiden:<br />
Categorie 1:<br />
Hieronder vallen de zogenaamde tabel 1-soorten. Dit betreft een aantal beschermde, maar<br />
algemene soorten in Nederland, waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding<br />
is. Voor deze soorten geldt op voorhand een vrijstelling, mits bij ingrepen sprake is van een<br />
bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen. Als hier niet<br />
aan voldaan is, moet er een ontheffingsaanvraag worden gedaan, waarbij getoetst wordt volgens<br />
het criterium 'doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in instandhouding van de soort' (de zgn.<br />
lichte toets).<br />
Categorie 2:<br />
Hieronder vallen de zgn. tabel 2-soorten: middelhoog beschermde soorten waarvoor niet op<br />
voorhand vrijstelling wordt verleend, maar waarvoor eerst een gedragscode moet worden<br />
opgesteld. Deze gedragscode wordt door de sector of de ondernemer opgesteld, en door de<br />
minister van LNV getoetst. Totdat deze gedragscode is goedgekeurd zal voor soorten uit deze<br />
categorie ontheffing aangevraagd moeten worden.<br />
Categorie 3:<br />
Hieronder vallen de zgn. tabel 3-soorten. Dit zijn striktbeschermde soorten die vermeld zijn in<br />
bijlage 1 van bovengenoemde AMvB, alsmede soorten die voorkomen in bijlage IV van de<br />
Habitatrichtlijn en die daardoor een strikte bescherming genieten. Vleermuizen vallen geheel in<br />
deze categorie. Van deze soortgroep zijn met name de vaste rust- en verblijfplaatsen en de<br />
vliegroutes beschermd. Een ontheffingsaanvraag voor de onder deze categorie vallende soorten<br />
wordt getoetst aan drie criteria: 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is<br />
geen alternatief, 3) doet geen afbreuk aan de gunstige staat van in instandhouding van de soort.<br />
Aan alle drie de criteria moet worden voldaan. Deze vormen gezamenlijk de zgn. uitgebreide toets.
Zorgplicht<br />
Voor soorten waarvoor een vrijstelling bestaat, blijft onverkort de zorgplicht van kracht, d.w.z.<br />
handelingen waarbij vermoed kan worden dat er nadelige gevolgen voor planten of dieren mee<br />
kunnen worden veroorzaakt, dienen zoveel mogelijk te worden nagelaten of te worden beperkt.<br />
Vogels<br />
Vogels zijn niet in één van deze tabellen opgenomen en worden in de nieuwe opzet van de Flora-<br />
en faunawet apart behandeld. Alle vogels zijn beschermd. Werkzaamheden of gebruik van ruimte<br />
waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- of<br />
verblijfplaatsen worden verstoord, zijn verboden. In de praktijk betekent dit dat met name het<br />
broedseizoen ontzien dient te worden aangezien juist in deze periode sprake zal zijn van<br />
verontrusting, doden of verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen. Als de<br />
werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats vinden zal in het algemeen niet snel een<br />
ontheffing nodig zijn, tenzij vaste verblijfplaatsen in het geding zijn die jaarrond van belang zijn.<br />
Deze soorten zijn genoemd in de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten'.<br />
Speciale aandacht dient ook uit te gaan naar vogels, die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats<br />
waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over<br />
voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te<br />
vestigen (zgn. categorie 5-soorten uit de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten). Deze<br />
zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat<br />
rechtvaardigen, bijvoorbeeld als in de directe omgeving geen alternatieven voorhanden zijn. Dat<br />
vergt een omgevingscheck.<br />
Effectenbeoordeling<br />
Wanneer er beschermde soorten in een gebied zijn aangetroffen, zal men moeten onderzoeken<br />
wat voor effecten de voorgenomen handelingen/acties hebben op de aanwezige soorten en<br />
biotopen (effectenstudie). Als uit de effectenstudie blijkt dat er handelingen gaan plaatsvinden die<br />
nadelige gevolgen hebben op de aanwezige beschermde soorten, is een aanvraag ontheffing ex<br />
artikel 75 van de Flora- en Faunawet aan de orde bij de Dienst Regelingen van het ministerie<br />
waaronder natuur valt, thans EL&I. Daarbij zal in beeld moeten worden gebracht hoe de<br />
voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke gevolgen niet of in<br />
mindere mate zullen optreden.<br />
Sancties<br />
In geval van overtredingen van de Flora- en faunawet kan de handhaver het werk stilleggen,<br />
activiteiten verbieden of beëindigen en/of proces-verbaal opmaken. Overtredingen van de Flora-en<br />
faunawet zijn een economisch delict. Hierop zijn relatief hoge boetes mogelijk, die door de rechter<br />
worden opgelegd. In alle gevallen worden geconstateerde overtredingen behandeld door het<br />
Openbaar Ministerie (Justitie).<br />
2.2 Rode Lijst<br />
Middels een ministerieel besluit houdende vaststelling Rode Lijsten flora en fauna uit 2004 worden<br />
soorten opgesomd die verdwenen, ernstig bedreigd, kwetsbaar of gevoelig zijn en waaraan<br />
bijzondere aandacht moet worden besteed voor de instandhouding.<br />
De status van een soort op de Rode Lijst geeft een indicatie van de kwetsbaarheid van de soort.<br />
Afname van de populatieomvang en het verspreidingsgebied zal bij kwetsbare soorten eerder tot<br />
significante effecten op de staat van instandhouding leiden dan bij algemene soorten.<br />
Provinciaal beleid kan tevens van belang zijn bij de planvorming. Dit kan inhouden, dat activiteiten<br />
met negatief effect op Rode Lijstsoorten volgens het zogenaamde "compensatiebeginsel" alleen<br />
kunnen worden uitgevoerd als aangetoond is dat er geen alternatieven zijn, en/of sprake is van<br />
een zwaarwegend maatschappelijk belang voor de werkzaamheden en/of negatieve effecten<br />
zoveel mogelijk worden gemitigeerd (verzacht) en de resterende negatieve effecten worden<br />
gecompenseerd.
3 Consequenties voor het plangebied<br />
3.1 Flora- en faunawet<br />
De Flora- en faunawet is op soorten gerichte regelgeving en altijd van toepassing bij ruimtelijke<br />
ingrepen. Beoordeeld moet worden of er significante effecten te verwachten zijn op individuen,<br />
populaties of vaste verblijfplaatsen van in de wet genoemde soorten.<br />
3.2 Onderzoeksopzet<br />
Een onderzoek naar mogelijke problemen met de Flora- en faunawet wet begint gewoonlijk met<br />
een zogenaamde quickscan. In een quickscan Flora- en Faunawet wordt een inschatting gemaakt<br />
van mogelijke significante effecten op beschermde plant- en diersoorten. Meestal gebeurt dat aan<br />
de hand van bestaande informatie voor de locatie en directe omgeving (bronnenonderzoek) en<br />
waarnemingen tijdens een veldbezoek. Hierbij wordt ook gekeken naar habitatsgeschiktheid en<br />
rekening gehouden met bestaande kennis van de regionale verspreiding van planten en dieren.<br />
De combinatie van informatie uit gegevensbestanden aangevuld met actuele informatie gegevens<br />
verkregen tijdens een veldbezoek biedt de beste basis voor een voorlopige effectbeoordeling.<br />
Voorkomen of verwacht voorkomen van beschermde soorten dient gerelateerd te worden aan de<br />
betekenis van de locatie voor het duurzaam voortbestaan van de soort of populatie.<br />
3.3 Veldbezoek<br />
Ten behoeve van een goed inzicht in de plaatselijke situatie is op 9 november 2011 een<br />
veldbezoek afgelegd aan de planlocatie. De planlocatie is onderzocht op beschermde planten en<br />
(sporen van) beschermde dieren. Tijdens het bezoek wordt gebruik gemaakt van zicht-, geluids- en<br />
geurwaarnemingen van zowel levende als dode exemplaren en sporen (pootafdrukken, keutels,<br />
haren, veren, vraat, nesten e.d.) van dieren. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar jaarrond<br />
beschermde vogels, vleermuizen en overige strenger beschermde soorten. Het veldbezoek heeft<br />
plaatsgevonden op een enkel moment in een voor de meeste soorten niet optimale tijd of periode.<br />
Het betreft dan ook vooral een inschatting van de mogelijkheid van voorkomen aan de hand van<br />
geschikte leefomgeving. Naar de aanwezigheid van sommige beschermde soorten- en<br />
soortengroepen is geen gericht onderzoek verricht. Op basis van bekende verspreidingsgegevens<br />
en biotoopvoorkeur mag aangenomen worden dat deze soorten niet aanwezig zullen zijn. Het<br />
betreft o.a. Rivierkreeft, Heldenbok, Vliegend hert, Juchtleerkever, Wijngaardslak, Bataafse<br />
stroommossel, Nauwe korfslak en Zeggekorfslak.<br />
De aangetroffen situatie is als volgt te omschrijven:<br />
Er zijn twee (aan) te bouwen schuren/stallen gepland. De meest oostelijke is een uitbreiding van<br />
de reeds aanwezige schuur in noordelijke en oostelijke richting. De uitbreidingslocatie is daar deels<br />
verhard en er staan bouwmaterialen opgesteld, maar het grootste deel bestaat uit open grond<br />
waar mais op verbouwd is. De meer naar de weg gelegen uitbreidingslocatie bestaat voornamelijk<br />
uit gras waar walibi's en pauwen gehuisvest zijn en er staat een tot verblijf voor deze dieren<br />
omgebouwde container.<br />
Er werden geen beschermde planten of dieren waargenomen, noch sporen ervan. Er worden ook<br />
geen strikt beschermde soorten verwacht.<br />
Op het erf werden meerdere vogelsoorten waargenomen zoals Huismus, Boerenzwaluw,<br />
Koolmees, Merel, Roodborst, Winterkoning etc. Voor enkele van deze soorten geschikte<br />
begroeiing is aanwezig, welke misschien verwijderd wordt. Kieviten kunnen verwacht worden als<br />
broedvogel tussen het mais of andere akkergewassen.
Verhard deel.<br />
Opslag van materiaal.
Gras en container bij wallabi's.<br />
3.4 Bronnenonderzoek<br />
Voor het onderzoek beschikbare bronnen zijn openbaar toegankelijke en overige bronnen. Van de<br />
openbaar toegankelijke bronnen (waaraan in dit geval wel kosten verbonden zijn) is de informatie<br />
van het Natuurloket een belangrijke en logische eerste stap. Omdat de ingreep zich beperkt tot de<br />
bouw van twee schuren en er geen sprake is van andere structuren zoals water, belangrijke<br />
groenstructuren e.d. beperkt dit de mogelijk aan negatieve effecten onderhavige soortgroepen<br />
aanzienlijk. Zo zijn hier geen ongewervelden, vissen, amfibieën en reptielen aanwezig. Het komt<br />
hoofdzakelijk neer op zoogdieren (in dit geval alleen vleermuizen) en vogels. Omdat hiervan<br />
tijdens het veldbezoek reeds een goed beeld was verkregen is besloten van een nader<br />
bronnenonderzoek af te zien.<br />
In de praktijk is verspreidingsinformatie ook slechts beschikbaar per oppervlakte-eenheid. Soms<br />
gaat het om uurhokken (5x5 km), in de meeste gevallen om kilometerhokken (1x1 km). Met<br />
betrekking tot het kilometerhok waarin het plangebied ligt, is de informatie dan alleen bruikbaar als<br />
een indicatie voor mogelijk aanwezige soorten. Gerealiseerd dient te worden dat het plangebied<br />
vaak een klein deel van het kilometerhok uitmaakt en dat ieder kilometerhok meerdere habitats<br />
kent.
4 Interpretatie gegevens<br />
4.1 Soorten<br />
De aangetroffen en te verwachten beschermde soorten betreffen eigenlijk alleen algemene<br />
broedvogels in mogelijk nog te verwijderen groenstructuren en broedende Kieviten in de akker.<br />
Uit de resultaten van het veldbezoek kan geconcludeerd worden dat op het adres aan de<br />
Lutterstraat 8 te Lithoijen bij de sloop van de huidige schuur en bouw van extra schuur slechts<br />
rekening gehouden dient te worden gehouden met mogelijk optredende negatieve effecten op<br />
algemene broedvogels.<br />
4.2 Effecten<br />
Onder de kortetermijneffecten zijn de effecten te scharen die tijdens het verwijderen van struiken<br />
op kunnen treden. Eieren en broedende dieren zijn hulpeloos tot extra kwetsbaar. De negatieve<br />
effecten, varierend van verdrijving tot mogelijk leidend tot de dood, vallen onder verstoring.<br />
Werkzaamheden tijdens de broed- en opgroeiperiode van jonge vogels kunnen desastreuze<br />
gevolgen hebben. Verstoring tijdens dit seizoen moet ten alle tijde voor alle vogelsoorten worden<br />
voorkomen.<br />
Bij de aangetroffen en te verwachten aan struiken gerelateerde vogelsoorten gaat het om<br />
algemene, niet-jaarrond beschermde soorten. Deze zijn zo flexibel dat bescherming van de nesten<br />
buiten de broedtijd niet nodig is. Vermijding van de broedperiode half maart-augustus voorkomt<br />
slachtoffers onder jonge dieren.
5 Conclusies en aanbevelingen<br />
5.1 Conclusies<br />
Ten behoeve van geplande activiteiten is een quickscan uitgevoerd naar onder de Flora- en<br />
faunawet (strikt) beschermde flora en fauna.<br />
Geconcludeerd wordt, dat problemen gerelateerd aan deze wet zich voor kunnen doen bij het<br />
zonder meer ten uitvoer brengen van de plannen inhoudende het verwijderen van opgaande<br />
beplanting en het bouwrijp maken van de akker wat betreft broedvogels tijdens de broedtijd. De te<br />
verwachten negatieve effecten zijn geheel te mitigeren.<br />
Indien gehandeld wordt overeenkomstig de aanbevelingen staat de Flora- en faunawet de<br />
geplande werkzaamheden niet in de weg.<br />
5.1 Aanbevelingen<br />
Als mitigerende maatregel dient een periode van uitvoering van verwijderen van opgaande<br />
beplanting en het bouwrijp maken van de akker aangehouden te worden die valt buiten de<br />
voortplantingsperiode van eventueel te verwachten vogelsoorten. Hierbij moet de periode buiten<br />
de periode half maart tot en met augustus aangehouden worden.<br />
Indien binnen deze periode verwijderen van struiken toch en/of het bouwrijp maken van de akker<br />
nodig is, kan dit doorgang vinden, als zich er op dat ogenblik geen functionele rust- en<br />
verblijfplaatsen ('nesten') bevinden. Dit kan kort tevoren ter plekke door een ter zake deskundige *<br />
beoordeeld worden.<br />
In iedere situatie dient “zorgvuldig gehandeld” te worden zoals bedoeld wordt in de Flora- en<br />
faunawet onder artikel 2, eerste en tweede lid. Zorgvuldig handelen tijdens de geplande<br />
werkzaamheden in het plangebied betekent hier tenminste het volgende:<br />
• Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tegen beter weten in onverhoopt toch<br />
beschermde dieren tegengekomen worden, dienen de werkzaamheden direct gestopt te<br />
worden en verdient het aanbeveling een ter zake kundige oftewel een ecologisch adviseur*<br />
te betrekken bij de beoordeling of er effecten optreden.<br />
Onder bovengenoemde voorwaarden blijven de initiatiefnemers zo goed als zeker binnen de door<br />
de Flora- en faunawet gestelde grenzen en is geen ontheffing nodig.<br />
* Onder ter zake kundigen verstaat het ministerie gekwalificeerde personen die aan bepaalde<br />
voorwaarden voldoen. Ecologisch Adviesbureau Mulder kan u hierin van hulp zijn.
Bijlage 5 – PM