<strong>Cultuurhistorische</strong> <strong>inventarisatie</strong> <strong>centrum</strong> <strong>Coevorden</strong>; gemeente <strong>Coevorden</strong> (provincie Drenthe) R A A P Figuur 8. Profielen van boorraai A-A’. [28] RAAP-rapport 968 / eindversie 07-01-2004
<strong>Cultuurhistorische</strong> <strong>inventarisatie</strong> <strong>centrum</strong> <strong>Coevorden</strong>; gemeente <strong>Coevorden</strong> (provincie Drenthe) RAAP-rapport 968 / eindversie 07-01-2004 R A A P (Groenendijk, 1987). Het Gorecht viel in de Middeleeuwen onder het geestelijk en wereldlijk bestuur van de Bisschop van Utrecht. Daarom is het heel goed denkbaar dat hij de opdrachtgever was voor de bouw van de versterking te Wolfsbarge (Molema, in voorbereiding), zoals hij ook verantwoordelijk was voor de bouw van het mottekasteel van <strong>Coevorden</strong>. De boringen 28, 31 en 33 zijn hoogstwaarschijnlijk gezet in de gracht die de nederzetting <strong>Coevorden</strong> in de Middeleeuwen omgaf. Uit de kaart van Van Deventer blijkt waar deze gracht liep; tegenwoordig zijn in de topografie nog patronen (kavelstructuren) herkenbaar voor het verloop van deze gracht (kaartbijlage 2). De boringen 28, 31 en 33 (en mogelijk 36) passen in dit patroon. De overige boringen waarin een grachtvulling is aangetroffen duiden op de grachtenstelsels die behoren tot de vestingwerken van <strong>Coevorden</strong> uit de periode late 16e eeuw t/m 19e eeuw (boringen 36, 40, 44, 49, 51, 64, 67, 83, 88, 94, 98, 99, 101, 103, 106, 110). Boringen met een ophogingsmateriaal/stadsvuil In een groot aantal boringen (zie kaartbijlage 1) is een ophogingspakket aangetroffen. Dit pakket bestaat uit een zandige laag die is opgebracht, doorgespit en allerlei bijmengingen bevat. Hierdoor is het karakter van deze laag rommelig, maar in archeologische zin waardevol omdat ze sporen uit de vele eeuwen bewoning van <strong>Coevorden</strong> bevat. Het ophogingspakket ligt als een deken over het onderzoeksgebied en strekt zich uit tot de buitengracht van de vesting. De dikte van het pakket wisselt sterk, maar in het algemeen geldt dat het ophogingspakket in de binnenstad (destijds de kern van de vesting/middeleeuwse stad) dikker is dan daarbuiten. Zo is de dikte van dit pakket in boring 21 bijvoorbeeld 2,70 m, terwijl dat in boring 96 2,00 m is. Buiten de vestingwallen is de dikte van het pakket in de boringen 70, 71, 72, 73 en 74 respectievelijk 1,95 m, 1,25 m, 0,47 m en 1,05 m. De laag van 0,20 m die in boring 74 is aangetroffen, betreft geen ophogingslaag maar een bouwvoor. De sterke variatie in de dikte van het ophogingspakket buiten de vesting kan te maken hebben met egalisaties die op het voorterrein van de vesting hebben plaatsgevonden om een vlak schootsveld zonder dekkingsmogelijkheden te creëren of om inundaties zo effectief mogelijk te maken. In boring 1 is de motte van het kasteel aangetroffen. Uit het booronderzoek blijkt dat de motte is aangelegd op een natuurlijke keileemverhoging (zie figuren 8, 9 en 10). Op deze natuurlijke verhoging is in boring 1 een 3,20 m dik ophogingspakket aangetroffen. Dit pakket bestaat uit zandig materiaal met spikkels houtskool, veel houtskoolstof, een scherfje, verbrand bot, iets puin en hout. De aanzienlijke hoeveelheid houtskoolstof wijst vermoedelijk op een brand in het kasteel. De natuurlijke ondergrond Uit de boringen blijkt dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit keizanden en keilemen, soms afgedekt met een laagje restveen. Nergens zijn dekzanden aan- [29]