16.09.2013 Views

WATERVAL twee

WATERVAL twee

WATERVAL twee

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

25. "Wat kan ik voor u doen?"<br />

26. "Mag ik even? Ik was aan de beurt. Ik wil graag..."<br />

27. "Ober? Twee pils graag."<br />

28. "Heeft u een tafel voor vier personen?"<br />

29. "Kan ik bestellen?"<br />

30. "Ober? Mijn eten is erg zout."<br />

31. "Ober? Het heeft gesmaakt. Kan ik afrekenen?<br />

32. "Graag, maar dan décafé."<br />

Spreken: Voorbereiding op volgende hoofdstukken<br />

Er zijn nog veel "standaardsituaties" die we niet hebben behandeld: telefoneren,<br />

feliciteren... Deze situaties komen in de volgende hoofdstukken uitgebreid aan de orde.<br />

Maar in deze (spreek)les gaan we al een paar standaardzinnen bekijken. Dit om te<br />

voorkomen dat je in het dagelijks leven helemaal niet weet wat je moet zeggen. Anders<br />

gezegd: we gaan in deze spreekles "een tip van de sluier oplichten", zodat je nooit meer<br />

"met je mond vol tanden staat".<br />

Je kunt het antwoord kort houden, je kunt ook proberen een gesprek aan te knopen.<br />

Kijk op de volgende bladzij voor (een van de vele) antwoorden op de vragen.<br />

55<br />

nieuwe woorden<br />

behandelen (=aan de orde stellen)<br />

telefoneren (=opbellen)<br />

feliciteren (=gelukwensen)<br />

voorkomen<br />

oplichten (=optillen)<br />

aanknopen<br />

de standaard = de norm<br />

de situatie het leven<br />

"een tip van de sluier"<br />

"met de mond vol tanden"<br />

uitgebreid dagelijks<br />

Feliciteren (=gelukwensen), condoleren<br />

1. Je vriendin is jarig. Wat zeg je?<br />

2. Je baas of bazin (=je chef, je hoofd) is jarig. Wat zeg je?<br />

3. Iemand heeft een baby gekregen. Wat zeg je tegen de moeder?<br />

4. En tegen de vader?<br />

5. Iemand heeft een mooie aan gekregen. Wat zeg je?<br />

6. Een vriend of vriendin heeft een diploma gehaald. Wat kun je zeggen?<br />

7. Een kennis vertelt dat zijn of haar moeder overleden (=gestorven) is. Wat zeg je?<br />

8. De kennis vertelt je dat de moeder al lang ziek was. Wat kun je zeggen?<br />

Telefoneren (= bellen, opbellen)<br />

9. Je bent ziek en je kunt niet komen. Wat kun je zeggen?<br />

10. Iemand is ziek en kan niet komen. Je wilt bedanken voor de afmelding, en je hoopt dat de ander snel gezond (=beter) wordt.<br />

Hoe doe je dat?<br />

11. Je bent thuis en de telefoon gaat. Je neemt op. Wat zeg je?<br />

12. Iemand vraagt of Ad, je huisgenoot, thuis is. Ad is weg. Wat zeg je?<br />

13. Je werkt voor "Euroklets Producties". De telefoon gaat en je neemt op. Wat zeg je?<br />

14. De ander vraagt of meneer Driesen er is. Meneer Driesen is er niet. Wat zeg je?<br />

15. Je belt de dokter (=de huisarts) voor een afspraak. Wat zeg je?<br />

16. De assistente zegt dat de huisarts vandaag geen tijd meer heeft. Ze vraagt: "Kunt u morgen?" Maar morgen heb jij geen tijd.<br />

Wat zeg je?<br />

17. De assistente vraagt: "Kunt u dan overmorgen, om negen uur?" Dan kun je. Wat zeg je?<br />

18. Je kunt de ander niet goed horen. Wat zeg je?<br />

19. Je belt naar het politiebureau want je fiets is gestolen. Wat zeg je?<br />

20. De politieagent zegt dat je aangifte moet komen doen. Je wilt weten wanneer dat kan.<br />

Andere situaties:<br />

21. Je komt iemand tegen die je kent van de middelbare school. Wat vraag je?<br />

22. Je wilt een sigaret aansteken maar je hebt geen lucifer of aansteker. En nu?<br />

23. Je kunt niet goed tegen rook. Iemand rookt. Wat vraag je?<br />

24. De buren maken herrie. Jij wilt studeren. Hoe maak je ze dit, subtiel en beleefd, duidelijk?<br />

25. Je bent aan 't woord. Iemand onderbreekt je, ontneemt je het woord. Hoe reageer je?<br />

26. Iemand vertelt een gek (=vreemd, raar) verhaal. Je gelooft hem niet. Wat zeg je?<br />

27. Iemand vraagt: "Ga je mee, wat eten (=een vorkje prikken)?" Je wilt wel. Wat zeg je?<br />

28. Idem (=hetzelfde: "ga je mee eten?"). Je hebt het druk. Wat zeg je?<br />

29. Iemand zit in de trein heel hard te telefoneren. Wat doe je eraan?<br />

30. Iemand heeft in de trein de walkman heel hard aanstaan. Wat doe je eraan?<br />

Meningen (= Opinies)<br />

31. Iemand zegt dat Nederland gastvrij is. Jij vindt van niet. Wat zeg je?<br />

32. Een vriend zegt dat Nederlands moeilijk is. Wat vind jij?<br />

33. Een leerling vindt de toets makkelijk. Jij niet. Hoe zeg je dat?<br />

34. Je kennis zegt dat geld niet gelukkig maakt. Hoe reageer jij?<br />

35. Iemand stelt dat democratie een tijdrovende chaos is. Wat vind jij?

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!