WATERVAL twee

WATERVAL twee WATERVAL twee

16.09.2013 Views

Jeroen zwaait naar Sara, en loopt dan naar het loket. Jeroen: Een treinkaartje naar Zwolle alstublieft. Lokettist: Enkel of retour? Jeroen: Een retourtje graag. Heen en terug. Lokettist: Met of zonder korting? Jeroen: Met korting. Lokettist: Dat is dan vijf euro. Jeroen: Oef! Het is niet goedkoop. Jeroen loopt naar de gele borden met de aankomst- en vertrektijden. De trein naar Zwolle vertrekt om vijf voor negen van spoor 3. Helaas, als Jeroen om die tijd op het perron staat hoort hij de omroeper: Omroeper: Geachte reizigers! De trein naar Zwolle heeft een vertraging van ongeveer vijf minuten. Jeroen: Dat valt mee. (Het) Kan erger. De trein is vaak te laat. Gelukkig rijdt-ie om precies negen uur weg. Jeroen zoekt een plek om te zitten. Jeroen: Is deze plaats vrij? Vrouw: Jawel. Gaat u zitten. De trein verlaat de stad en rijdt langs akkers, weiden en bossen. Jeroen zit naar buiten te kijken. Hij is net van plan wat na te denken. Jeroen: Ha, heerlijk rustig hier. Jammer dat ik in de stad woon. Van de ene kant is het niet slecht buiten te wonen, op het platteland. In een dorp, of op een boerderij. Zonder al die mensen, zonder al dat lawaai, de drukte... Van de andere kant: in de stad heb je alles dichtbij: winkels, bioscopen, theaters, en mensen, die... Dan komt de conducteur binnen: Conducteur: Morgen. Mag ik uw kaartje even knippen? Jeroen: Ja hoor. Jeroen geeft zijn kaartje af, en denkt: ... en mensen, die je storen, als je net even rustig zit! Regel: "te" en het infinitief (2) Wat we al weten: a. Achter deze werkwoorden komen soms "te" en het infinitief: zitten Ik zit me te ergeren. lopen Je loopt je te vervelen. b. Ook kun je een substantief combineren met "te" en het infinitief: idee Hij had het idee (om) te gaan sporten. plan Ik was van plan (om) te gaan reizen. c. Ook kun je een adjectief combineren met "te" en het infinitief: makkelijk Die afstand is makkelijk te lopen. verkeerd Dat is moeilijk verkeerd (=fout) te doen. Nieuw: d. Andere werkwoorden die altijd samen met "te" en het infinitief gaan: hoeven Ik hoef dit niet te slikken (=accepteren)! hopen We hopen je te zien. proberen Probeer me niet te bedriegen! durven Hij durft te springen. verwachten Je verwacht te slagen (= succes te hebben). e. Ook zie je zinnen met een prepositie en "te" en het infinitief: door Ze kwam vooruit door veel te oefenen. om Jij komt hier alleen maar om te lachen. na Hij kwam na te hebben gegeten. 78. Maak deze zinnen netjes af: 1. Ik hoef vandaag niet ______________________________________________________. 2. Probeer je ________________________________________________________________? 3. Je doet het om ____________________________________________________________. 4. Vergeet niet te ___________________________________________________________. 5. Dat is makkelijk __________________________________________________________. 6. Mensen durven _____________________________________________________________. 7. Hij is hier gekomen door __________________________________________________. 8. Ik heb veel zin te ________________________________________________________. 9. Wat zit je te __________________________________________________________ ? 10. Morgen hoop ik te __________________________ _____________. Ik verwacxht _____________ _____________ _____________ _____________ . 42 nieuwe woorden zwaaien vertrekken (weg)rijden verlaten knippen storen het enkel(tje) het retour(tje) de aankomst het vertrek het spoor het perron de omroeper de reiziger de akker de weide het bos het (platte)land het dorp de boerderij het lawaai de drukte de conducteur het kaartje heen terug helaas gelukkig ongeveer precies erg druk rustig van de ene kant van de andere kant enerzijds anderzijds

79. Schrijfopdracht: Vertel in honderd woorden: waar je werkt of studeert; hoe je het op je werk/op je school vindt; hoe je naar je werk/school gaat; hoe ver dit is en hoeveel de reis kost; wat de voor- en nadelen van deze vorm van vervoer zijn. Gebruik zinnen als: "Het is jammer dat..."; "Gelukkig..."... 80. "Te" of "aan het"? Vul in! 1. Het is 1958. Mijn vader is soldaat, dat betekent: hij _________________ zich twee jaar lang _________________ (zitten & vervelen). 2. Hij ligt te slapen als hij merkt dat hij moet plassen (liggen & slapen). 3. Een andere soldaat "staat op wacht", hij __________ bij de poort de wacht _________________ (staan & houden). 4. Als soldaat ______ je verplicht ________________ (zijn & groeten=salueren). 5. Mijn vader vraagt: "__________ het echt nodig ____________ (zijn & salueren)?" 6. "Je _________________ me alleen maar door _________________ (hoeven & laten). 7. Als je ____________ me _________________!" zegt mijn vader (durven & rapporteren). 8. Maar de soldaat _____________ vast van plan het door _________________ (zijn & geven). 9. Met Kerstmis __________ mijn oma thuis _______________ (lopen & huilen). Haar zoon heeft gevangenisstraf gekregen door niet ________________ (groeten). 10. Soms is het beter (adjectief) iemand _______________ (gehoorzamen). Het is leuker (adjectief) een rotzak achter zijn rug _______________________ (uitlachen). 81. Onregelmatige werkwoorden 6: breken–brak/braken–gebroken (spreken, steken, stelen, nemen); gevengaf/gaven-gegeven (eten, lezen, vergeten, optreden; ook: zitten, liggen); maar let op: (be)wegen-woog-gewogen, weten–wist-geweten! 1. Jeroen ..... (spreken, o) eens met Paul, omdat er spullen ..... (ontbreken, o): 2. "Misschien is er iets ...... (breken, o)? Of heeft iemand ze .......... (meenemen, o)? Ze zijn toch niet ........... (stelen, o)!?" 3. Ze ....... (zitten, o) toen in de kantine, waar ze een broodje ..... (eten, o). 4. Jeroen .... (wegen, o) zijn woorden; hij ... (geven, o) niet graag iemand de schuld. 5. "Het gereedschap ..... (liggen, o) weer eens niet op de juiste plek; misschien ...... (vergeten, o) iemand het terug te leggen?" 6. "Ik denk niet dat het is ........ (vergeten, o), ..... (zeggen, o) Paul. 7. Nadat ze hadden ........ (eten, o) ..... Paul hard ..... (optreden, o) en ..... (spreken, o) het personeel toe: 8. "Als ik ....... (weten, o) wie degene is die dat gereedschap in zijn zak heeft ..... (steken, o), dan .... (liggen, o) hij nu op het kerkhof!" 9. Niemand ....... (bewegen) toen Paul hun de les ...... (lezen, o) ["de les lezen" = scherp corrigeren]. 10. Iedereen ...... (zitten, o) stil. De volgende dag ..... (liggen, o) de spullen weer op hun plek. Eind goed, al goed. Woordenschat: enerzijds en anderzijds, aan/van de ene en aan/van de andere kant In het dorp is het rustig, maar ook soms wat saai. Enerzijds is het dorp rustig, anderzijds soms wat saai. Van de ene kant is het dorp rustig, van de andere kant soms wat saai. 82. Vul in: 1. Een stad is _________________, maar ook _________________. 2. Enerzijds vind ik een dorp _____________, anderzijds lijkt het me ______________. 3. Van de ene kant is de trein _________________, van de andere kant is-ie ______________. 4. Sport vind ik enerzijds _____________, anderzijds ________________ . 5. Mijn docent is van de ene kant _________________, van de andere kant (is hij) ________________. 6. Ik vind openbaar vervoer wel _________________, maar ook _________________. 7. Enerzijds is _________________ leuk, anderzijds is __________________. 8. Democratie is aan de ene kant __________, aan de andere kant __________. 9. Maastricht is wel _____________, maar ook ___________. 10. ______________ vind ik enerzijds klote, anderzijds ______________________. 83. Geef antwoord. Gebruik enerzijds/anderzijds of van de ene/andere kant. 1. Wat vind je van sport? 2. Wat vind je van Nederland, het land? 3. Wat vind je van het Nederlands, van de taal? 4. Wat vind je van het Nederlands eten? 5. En wat vind je van je docent? 43

Jeroen zwaait naar Sara, en loopt dan naar het loket.<br />

Jeroen: Een treinkaartje naar Zwolle alstublieft.<br />

Lokettist: Enkel of retour?<br />

Jeroen: Een retourtje graag. Heen en terug.<br />

Lokettist: Met of zonder korting?<br />

Jeroen: Met korting.<br />

Lokettist: Dat is dan vijf euro.<br />

Jeroen: Oef! Het is niet goedkoop.<br />

Jeroen loopt naar de gele borden met de aankomst- en vertrektijden. De trein naar<br />

Zwolle vertrekt om vijf voor negen van spoor 3. Helaas, als Jeroen om die tijd op het<br />

perron staat hoort hij de omroeper:<br />

Omroeper: Geachte reizigers! De trein naar Zwolle heeft een vertraging van ongeveer<br />

vijf minuten.<br />

Jeroen: Dat valt mee. (Het) Kan erger.<br />

De trein is vaak te laat. Gelukkig rijdt-ie om precies negen uur weg. Jeroen zoekt een<br />

plek om te zitten.<br />

Jeroen: Is deze plaats vrij?<br />

Vrouw: Jawel. Gaat u zitten.<br />

De trein verlaat de stad en rijdt langs akkers, weiden en bossen. Jeroen zit naar buiten te<br />

kijken. Hij is net van plan wat na te denken.<br />

Jeroen: Ha, heerlijk rustig hier. Jammer dat ik in de stad woon. Van de ene kant is het<br />

niet slecht buiten te wonen, op het platteland. In een dorp, of op een boerderij. Zonder<br />

al die mensen, zonder al dat lawaai, de drukte... Van de andere kant: in de stad heb je<br />

alles dichtbij: winkels, bioscopen, theaters, en mensen, die...<br />

Dan komt de conducteur binnen:<br />

Conducteur: Morgen. Mag ik uw kaartje even knippen?<br />

Jeroen: Ja hoor.<br />

Jeroen geeft zijn kaartje af, en denkt:<br />

... en mensen, die je storen, als je net even rustig zit!<br />

Regel: "te" en het infinitief (2)<br />

Wat we al weten:<br />

a. Achter deze werkwoorden komen soms "te" en het infinitief:<br />

zitten Ik zit me te ergeren.<br />

lopen Je loopt je te vervelen.<br />

b. Ook kun je een substantief combineren met "te" en het infinitief:<br />

idee Hij had het idee (om) te gaan sporten.<br />

plan Ik was van plan (om) te gaan reizen.<br />

c. Ook kun je een adjectief combineren met "te" en het infinitief:<br />

makkelijk Die afstand is makkelijk te lopen.<br />

verkeerd Dat is moeilijk verkeerd (=fout) te doen.<br />

Nieuw:<br />

d. Andere werkwoorden die altijd samen met "te" en het infinitief gaan:<br />

hoeven Ik hoef dit niet te slikken (=accepteren)!<br />

hopen We hopen je te zien.<br />

proberen Probeer me niet te bedriegen!<br />

durven Hij durft te springen.<br />

verwachten Je verwacht te slagen (= succes te hebben).<br />

e. Ook zie je zinnen met een prepositie en "te" en het infinitief:<br />

door Ze kwam vooruit door veel te oefenen.<br />

om Jij komt hier alleen maar om te lachen.<br />

na Hij kwam na te hebben gegeten.<br />

78. Maak deze zinnen netjes af:<br />

1. Ik hoef vandaag niet ______________________________________________________.<br />

2. Probeer je ________________________________________________________________?<br />

3. Je doet het om ____________________________________________________________.<br />

4. Vergeet niet te ___________________________________________________________.<br />

5. Dat is makkelijk __________________________________________________________.<br />

6. Mensen durven _____________________________________________________________.<br />

7. Hij is hier gekomen door __________________________________________________.<br />

8. Ik heb veel zin te ________________________________________________________.<br />

9. Wat zit je te __________________________________________________________ ?<br />

10. Morgen hoop ik te __________________________ _____________.<br />

Ik verwacxht _____________ _____________ _____________ _____________ .<br />

42<br />

nieuwe woorden<br />

zwaaien vertrekken (weg)rijden<br />

verlaten knippen storen<br />

het enkel(tje) het<br />

retour(tje)<br />

de aankomst het vertrek<br />

het spoor het perron<br />

de omroeper de reiziger<br />

de akker de weide<br />

het bos het (platte)land het dorp de<br />

boerderij<br />

het lawaai de drukte<br />

de conducteur het kaartje<br />

heen terug<br />

helaas gelukkig<br />

ongeveer precies<br />

erg<br />

druk rustig<br />

van de ene kant van de<br />

andere kant<br />

enerzijds anderzijds

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!