Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
8. Voorbeelden van zinnen (example sentences)<br />
1. De normale zin: (1) het onderwerp, (2) het werkwoord en (3) de "rest".<br />
(Ik) ga naar school. (Jij) staat daar. (Rachid) praat met jou.<br />
2. Bij inversie komt (1) eerst de rest, (2) dan het werkwoord en (3) het onderwerp.<br />
Nu ga (ik). Daar sta (jij). Dat doet (Sara).<br />
3. In zinnen met meer werkwoorden staan de andere werkwoorden achteraan.<br />
(Ik) wil/zal/moet/mag/kan vandaag (gaan) slapen.<br />
(Ik) heb de hele tijd geslapen.<br />
(Jij) bent gisteren gegaan.<br />
(Hij) wordt goed geknipt.<br />
4. Na en/maar/want/of/dus komt een normale zin.<br />
Ik ga en/maar/want/of/dus (jij) gaat ook.<br />
5. Na dan/toch/al/dus/daarna/daarom komt inversie.<br />
Ik ga, dan/toch/al,/dus/daarna/daarom ga (jij) ook.<br />
6. Na splitswoorden komt het werkwoord achteraan.<br />
Ik ga omdat/als/waar/hoe.... (jij) ook gaat.<br />
7. Na een zin met splitswoord komt een zin met inversie.<br />
Omdat/als/waar/hoe... jij gaat, ga (ik) ook.<br />
8. Gesloten vragen (ja/nee) hebben inversie:<br />
Ga (je) naar school? Ja/Nee.<br />
Komt (hij) mee? Ja/Nee.<br />
9. Open vragen hebben ook inversie:<br />
Waarom ben (je) thuis?<br />
Wat doe (ik) op dit moment?<br />
Wanneer helpt (hij) ons eindelijk?<br />
10. In de rest komt eerst de tijd (T), dan de manier (M), dan de plaats of richting (P): TMP!<br />
(Sara) is <strong>twee</strong> weken terug (T) snel (M) naar Rotterdam (P) gereisd.<br />
11. Het directe object (D) komt voor het indirecte object (I):<br />
(Ik) geef hem (D) alle dingen (I).<br />
12. "Niet", "geen" en "ook" staan voor het woord waarnaar ze refereren:<br />
159