WATERVAL twee

WATERVAL twee WATERVAL twee

16.09.2013 Views

II. Onregelmatige werkwoorden 1: werkwoorden met “ij” krijgen een lange “e” in jouw taal infinitief imp enkel imp meer participium Engels Duits kijken keek keken gekeken to look gucken begrijpen begreep begrepen begrepen to understand verstehen grijpen greep grepen gegrepen to grab greifen lijken leek leken geleken to seem scheinen blijken bleek bleken gebleken to turn out sich herausstellen schijnen scheen schenen geschenen to shine, seem scheinen bijten beet beten gebeten to bite beissen smijten smeet smeten gesmeten to throw, smash schmeissen verschijnen verscheen verschenen verschenen to appear (on stage) erscheinen verdwijnen verdween verdwenen verdwenen to disappear verschwinden hijsen hees hesen gehesen to haul hissen krijgen kreeg kregen gekregen to get, receive kriegen blijven bleef bleven gebleven to stay bleiben rijden reed reden gereden to drive, ride fahren glijden gleed gleden gegleden to glide, slide gleiten lijden leed leden geleden to suffer leiden rijzen rees rezen gerezen to rise steigen stijgen steeg stegen gestegen to rise, mount steigen schrijven schreef schreven geschreven to write schreiben slijpen sleep slepen geslepen to polish schleifen snijden sneed sneden gesneden to cut schneiden slijten sleet sleten gesleten to wear out verschleissen strijken streek streken gestreken to iron, stroke streichen, bügeln (be)wijzen (be)wees (be)wezen g(b)ewezen to point to (proove) beweisen, zeigen (Finger) wrijven wreef wreven gewreven to rub reiben zwijgen zweeg zwegen gezwegen to be silent schweigen 2: werkwoorden met “ie” en “ui” krijgen een lange “o” in jouw taal infinitief imp. enkel imp. meer participium Engels Duits vliegen vloog vlogen gevlogen to fly fliegen liegen loog logen gelogen to (tell a) lie lügen bieden bood boden geboden to offer bieten bedriegen bedroog bedrogen bedrogen to con betrügen genieten (van) genoot genoten genoten to enjoy geniessen gieten goot goten gegoten to pour giessen schieten schoot schoten geschoten to shoot schiessen kiezen koos kozen gekozen to choose wählen verliezen verloor verloren verloren to loose verlieren vriezen vroor vroren gevroren to freeze frieren buigen boog bogen gebogen to bend biegen zuigen zoog zogen gezogen to suck saugen kruipen kroop kropen gekropen to creep/crawl kriechen duiken dook doken gedoken to dive tauchen fluiten floot floten gefloten to whistle pfeifen ruiken rook roken geroken to smell (with nose) riechen schuiven schoof schoven geschoven to shove schieben sluipen sloop slopen geslopen to creep schleichen sluiten sloot sloten gesloten to close schliessen snuiven snoof snoven gesnoven to snort (inhale) schnauben, schnupfen snuiten snoot snoten gesnoten to clear (nose) schneuzen spuiten spoot spoten gespoten to inject/exject spritzen spugen spoog spogen gespogen to spit spucken zuipen zoop zopen gezopen to drink heavily saufen 136

3: korte "i" en ”e” worden een korte ”o” in jouw taal infinitief imp. enkel imp. meer participium Engels Duits vinden vond vonden gevonden to find finden binden bond bonden gebonden to bind, tie binden zingen zong zongen gezongen to sing singen drinken dronk dronken gedronken to drink trinken klinken klonk klonken geklonken to sound klingen stinken stonk stonken gestonken to stink stinken zinken zonk zonken gezonken to sink sinken beginnen begon begonnen begonnen to begin anfangen blinken blonk blonken geblonken to shine-metal blinken dwingen dwong dwongen gedwongen to force zwingen schrikken schrok schrokken geschrokken be frightened erschrecken spinnen spon sponnen gesponnen to spin (whool) spinnen springen sprong sprongen gesprongen to jump springen winnen won wonnen gewonnen to win gewinnen trekken trok trokken getrokken to pull ziehen vechten vocht vochten gevochten to fight kämpfen vlechten vlocht vlochten gevlochten to braid flechten schenken schonk schonken geschonken to pour, give schenken smelten smolt smolten gesmolten to melt schmelzen treffen trof troffen getroffen to hit treffen zenden zond zonden gezonden to send senden zwellen zwol zwollen gezwollen to swell schwellen zwemmen zwom zwommen gezwommen to swim schwimmen 4: lange ”e” – korte of lange ”a” - lange ”o” of ”e” in jouw taal infinitief imp. enkel imp. meer participium Engels Duits breken brak braken gebroken to break brechen bevelen beval bevalen bevolen to command befehlen spreken sprak spraken gesproken to speak sprechen steken stak staken gstoken stick/sting stechen stelen stal stalen gestolen to steal stehlen nemen nam namen genomen to take nehmen eten at aten gegeten to eat essen genezen genas genazen genezen to heal genesen meten mat maten gemeten to measure messen (op)treden trad traden getreden take step(s) (auf)treten vergeten vergat vergaten vergeten to forget vergessen lezen las lazen gelezen to read lesen geven gaf gaven gegeven to give geben ook: liggen lag lagen gelegen to lie (down) liegen 5: lange ”a” – ”ie” of ”oe” – lange ”a” bidden bad baden gebeden to pray beten zitten zat zaten gezeten to sit sitzen zien zag zagen gezien to see sehen in jouw taal infinitief imp. enkel imp. meer participium Engels Duits blazen blies blieen geblazen to blow (air) blasen laten liet lieten gelaten to let lassen slapen sliep sliepen geslapen to sleep schlafen ook: lopen liep liepen gelopen to walk laufen vallen viel vielen gevallen to fall fallen roepen riep riepen geroepen to call rufen houden hield hielden gehouden to keep halten dragen droeg droegen gedragen to carry tragen graven groef groeven gegraven to dig graben slaan sloeg sloegen geslagen to beat, hit schlagen varen voer voeren gevaren to sail fahren-Boot jagen joeg joegen gejaagd to hunt jagen vragen vroeg vroegen gevraagd to ask fragen 137

II. Onregelmatige werkwoorden<br />

1: werkwoorden met “ij” krijgen een lange “e”<br />

in jouw taal infinitief imp enkel imp meer participium Engels Duits<br />

kijken keek keken gekeken to look gucken<br />

begrijpen begreep begrepen begrepen to understand verstehen<br />

grijpen greep grepen gegrepen to grab greifen<br />

lijken leek leken geleken to seem scheinen<br />

blijken bleek bleken gebleken to turn out sich herausstellen<br />

schijnen scheen schenen geschenen to shine, seem scheinen<br />

bijten beet beten gebeten to bite beissen<br />

smijten smeet smeten gesmeten to throw, smash schmeissen<br />

verschijnen verscheen verschenen verschenen to appear (on stage) erscheinen<br />

verdwijnen verdween verdwenen verdwenen to disappear verschwinden<br />

hijsen hees hesen gehesen to haul hissen<br />

krijgen kreeg kregen gekregen to get, receive kriegen<br />

blijven bleef bleven gebleven to stay bleiben<br />

rijden reed reden gereden to drive, ride fahren<br />

glijden gleed gleden gegleden to glide, slide gleiten<br />

lijden leed leden geleden to suffer leiden<br />

rijzen rees rezen gerezen to rise steigen<br />

stijgen steeg stegen gestegen to rise, mount steigen<br />

schrijven schreef schreven geschreven to write schreiben<br />

slijpen sleep slepen geslepen to polish schleifen<br />

snijden sneed sneden gesneden to cut schneiden<br />

slijten sleet sleten gesleten to wear out verschleissen<br />

strijken streek streken gestreken to iron, stroke streichen, bügeln<br />

(be)wijzen (be)wees (be)wezen g(b)ewezen to point to (proove) beweisen, zeigen<br />

(Finger)<br />

wrijven wreef wreven gewreven to rub reiben<br />

zwijgen zweeg zwegen gezwegen to be silent schweigen<br />

2: werkwoorden met “ie” en “ui” krijgen een lange “o”<br />

in jouw taal infinitief imp. enkel imp. meer participium Engels Duits<br />

vliegen vloog vlogen gevlogen to fly fliegen<br />

liegen loog logen gelogen to (tell a) lie lügen<br />

bieden bood boden geboden to offer bieten<br />

bedriegen bedroog bedrogen bedrogen to con betrügen<br />

genieten (van) genoot genoten genoten to enjoy geniessen<br />

gieten goot goten gegoten to pour giessen<br />

schieten schoot schoten geschoten to shoot schiessen<br />

kiezen koos kozen gekozen to choose wählen<br />

verliezen verloor verloren verloren to loose verlieren<br />

vriezen vroor vroren gevroren to freeze frieren<br />

buigen boog bogen gebogen to bend biegen<br />

zuigen zoog zogen gezogen to suck saugen<br />

kruipen kroop kropen gekropen to creep/crawl kriechen<br />

duiken dook doken gedoken to dive tauchen<br />

fluiten floot floten gefloten to whistle pfeifen<br />

ruiken rook roken geroken to smell (with nose) riechen<br />

schuiven schoof schoven geschoven to shove schieben<br />

sluipen sloop slopen geslopen to creep schleichen<br />

sluiten sloot sloten gesloten to close schliessen<br />

snuiven snoof snoven gesnoven to snort (inhale) schnauben, schnupfen<br />

snuiten snoot snoten gesnoten to clear (nose) schneuzen<br />

spuiten spoot spoten gespoten to inject/exject spritzen<br />

spugen spoog spogen gespogen to spit spucken<br />

zuipen zoop zopen gezopen to drink heavily saufen<br />

136

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!