Milieueffectrapport Windpark Bouwdokken
Milieueffectrapport Windpark Bouwdokken
Milieueffectrapport Windpark Bouwdokken
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
MER <strong>Windpark</strong> <strong>Bouwdokken</strong><br />
Dit zijn soorten die de winter overwegend in Afrika ten zuiden van de Sahara doorbrengen.<br />
September is een overgangsmaand met de laatste lange afstandtrekkers en de eerste korte<br />
afstandtrekkers. Laatstgenoemde groep bestaat vooral uit soorten die in West- en Zuidwest-<br />
Europa de winter doorbrengen. De hoofdmacht van deze vogels trekt tussen eind september<br />
en half november voorbij, met in het westen en noorden van het land een uitloop tot begin<br />
december.<br />
In het voorjaar verloopt dit patroon omgekeerd waarbij de korte afstandtrekkers vooral in<br />
maart langskomen en de lange afstandtrekkers in mei. Het volume van de najaarstrek is<br />
omvangrijker dan de voorjaarstrek. Daarnaast vindt de trek van korte afstandtrekkers<br />
gemiddeld op lagere hoogte plaats dan die van lange afstandtrekkers [LWVT/ SOVON,<br />
2002]. Hierdoor is de kans op grote aantallen trekkende (zang)vogels in de onderste<br />
luchtlagen (de lagen waarin windturbines draaien) het grootst tussen eind september en half<br />
november. Logischerwijs zijn in deze periode ook de meeste aanvaringsslachtoffers te<br />
verwachten [Prinsen et al., 2005].<br />
Naar verwachting zullen vooral in het najaar, wanneer de trekvogels bij de dan overwegend<br />
zuidwestenwind naar het zuiden vliegen, relatief de meeste slachtoffers in het donker kunnen<br />
vallen.<br />
In het algemeen vindt seizoenstrek plaats op hoogten boven de 150 meter, maar bij<br />
tegenwind vliegen de vogels lager. De verwachting is dat in het najaar een grotere kans op<br />
stuwing langs de Oosterscheldekering bestaat dan in het voorjaar [Prinsen et al., 2005].<br />
Hieronder wordt van de meest voorkomende soorten een korte analyse van de belangrijkste<br />
vliegbewegingen van trekkende vogels overdag rondom de telpost Westenschouwen<br />
gegeven [Prinsen et al., 2005].<br />
Spreeuw<br />
Wanneer spreeuwen meewind hebben in het najaar, vliegen ze vaak vanuit het noordoosten<br />
in een breedfront over Schouwen. Bij de telpost Westenschouwen houden de vogels een<br />
zuidwestelijke koers aan en steken in zuidwestelijke richting over naar Walcheren of de<br />
Noordzee op. De Oosterscheldekering vormt bij deze wind geen leidraad en er is geen<br />
sprake van duidelijke stuwing. Bij tegenwind is wel sprake van stuwing. De<br />
Oosterscheldekering is dan een belangrijke leidraad.<br />
Spreeuwen vliegen met name laag over het water en te verwachten is dat de trek beneden<br />
rotorhoogte plaatsvindt [Prinsen et al., 2005]. Bij rugwinden kan de trek zich echter op grote<br />
hoogte afspelen [LWVT/ SOVON, 2002].<br />
In het winterhalfjaar is een grote slaapplaats voor spreeuwen op Neeltje Jans. Het gaat<br />
hierbij om grote aantallen vogels tot wel honderdduizend exemplaren. Deze vogels trekken<br />
twee keer per dag over de Oosterscheldekering naar zowel Schouwen als Noord-Beveland,<br />
waarbij de Oosterscheldekering leidend is.<br />
Koperwiek<br />
Net als bij de spreeuw vormt de Oosterscheldekering bij rustig weer geen leidraad en is er<br />
geen sprake van duidelijke stuwing. Bij tegenwind is niet duidelijk of de Oosterscheldekering<br />
als leidraad werkt of dat een deel van de vogels via een breed front via de kortste weg de<br />
Oosterscheldemonding oversteekt [Prinsen et al., 2005].<br />
Vink en keep<br />
In het algemeen vliegt de vink op te grote hoogte om te kunnen worden waargenomen<br />
[LWVT/ SOVON, 2002]. Bij tegenwind verloopt de trek op lagere hoogte met een<br />
vergelijkbaar patroon als voor de koperwiek.<br />
106