16.09.2013 Views

Vorwort NL.fm - Jungheinrich

Vorwort NL.fm - Jungheinrich

Vorwort NL.fm - Jungheinrich

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ESE 530<br />

Gebruiksaanwijzing<br />

50453540<br />

07.08<br />

01.05-<br />

H


0108.<strong>NL</strong><br />

F<br />

M<br />

Z<br />

Voorwoord<br />

Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze<br />

ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,<br />

overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk<br />

begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter<br />

en paginanummer.<br />

Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.<br />

Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening<br />

en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het<br />

juiste voertuigtype gebruikt.<br />

De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.<br />

Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te<br />

vermijden.<br />

Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden.<br />

Staat voor aanwijzingen en toelichting.<br />

t Duidt op de standaarduitvoering.<br />

o Duidt op de optionele uitvoering.<br />

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het<br />

feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en<br />

techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims<br />

met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.<br />

Auteursrecht<br />

Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.<br />

<strong>Jungheinrich</strong> Aktiengesellschaft<br />

Am Stadtrand 35<br />

22047 Hamburg - DUITSLAND<br />

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0<br />

www.jungheinrich.com


0108.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

Inhoudsopgave<br />

A Doelmatig gebruik<br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving gebruik ............................................................................ B 1<br />

2 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie ........... B 2<br />

2.1 Voertuig ............................................................................................... B 3<br />

3 Technische gegevens standaard uitrusting ......................................... B 4<br />

3.1 Prestatiewaarden ................................................................................ B 4<br />

3.2 Maten .................................................................................................. B 5<br />

3.3 EN-normen .......................................................................................... B 6<br />

3.4 Voorwaarden gebruik .......................................................................... B 6<br />

3.5 Technische beschrijving - lastopneeminrichting .................................. B 7<br />

4 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes ............................................ B 7<br />

4.1 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 8<br />

C Transport en eerste ingebruikname<br />

1 Verlading per hijskraan ....................................................................... C 1<br />

2 Eerste ingebruikname ......................................................................... C 2<br />

3 Transportbeveiliging parkeerrem ........................................................ C 2<br />

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s ....................... D 1<br />

2 Batterijtype's ........................................................................................ D 2<br />

3 Batterij bloot leggen ............................................................................ D 2<br />

4 Batterij opladen ................................................................................... D 3<br />

5 Batterij inplaatsen en uitnemen ........................................................... D 4<br />

6 Informatie-en service-indicatie (LISA) ................................................. D 5<br />

I 1


I 2<br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het<br />

bodemtransportvoertuig ...................................................................... E 1<br />

2 Beschrijving van de bedieningsorganen en afleesinstrumenten ......... E 2<br />

3 Voertuig in bedrijf stellen ..................................................................... E 4<br />

3.1 Noodstop-inrichting ............................................................................. E 6<br />

4 Werken met het bodemtransportvoertuig ............................................ E 7<br />

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden ...................................................... E 7<br />

4.2 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 8<br />

4.3 Het opnemen en neerzetten van ladingen .......................................... E 10<br />

4.4 Het voertuig beveiligd parkeren .......................................................... E 10<br />

5 Hulp bij storingen ................................................................................ E 11<br />

6 Noodbesturing ..................................................................................... E 12<br />

6.1 Mechanische hulpbesturing ................................................................ E 12<br />

6.2 Elektrische noodbesturing ................................................................... E 13<br />

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden ................................ F 1<br />

3 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 3<br />

4 Onderhouds-checklijst ESE 530 ........................................................ F 4<br />

5 Smeerschema ESE 530 ...................................................................... F 6<br />

5.1 Bedrijfsmiddelen .................................................................................. F 7<br />

6 Adviezen voor onderhoud ................................................................... F 8<br />

6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en<br />

reparatie-werkzaamheden .................................................................. F 8<br />

6.2 Voertuigdeur openen ........................................................................... F 8<br />

6.3 Balkon omhoog klappen ...................................................................... F 8<br />

6.4 Stuurregeling openen .......................................................................... F 9<br />

6.5 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 10<br />

6.6 Hernieuwde inbedrijfname .................................................................. F 11<br />

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig ......................................... F 11<br />

7.1 Maatregels voor het stilleggen ............................................................ F 11<br />

7.2 Maatregels tijdens de stillegging ......................................................... F 11<br />

7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging .......................................... F 12<br />

8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 13<br />

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 13<br />

0708.<strong>NL</strong>


0506.<strong>NL</strong><br />

Z<br />

Bijlage<br />

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij<br />

Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk <strong>Jungheinrich</strong><br />

toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen<br />

van deze fabrikant nageleefd worden.<br />

1


2<br />

0605.<strong>NL</strong>


0105.<strong>NL</strong><br />

A Doelmatig gebruik<br />

Z<br />

M<br />

De ”richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransportvoertuigen”<br />

(VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing<br />

en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven<br />

onbeperkt geldig.<br />

Het bodemtransportvoertuig dat in deze gebruiksaanwijzing is beschreven is bestemd<br />

voor het heffen en transporteren van ladingeenheden.<br />

Het dient volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden<br />

te worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen,<br />

materieel of goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting<br />

door te zware of eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de<br />

maximaal opneembare lading is het aan het voertuig aangebrachte typeplaatje of ladingdiagram.<br />

Het bodemtransportvoertuig mag niet in omgevingen met brand- of ontploffingsgevaar<br />

gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken<br />

of die sterk stofhoudend zijn.<br />

Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere<br />

natuurlijke of juridische persoon die zelf gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig<br />

of in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing,<br />

verhuur) is de gebruiker diegene die volgens de bestaande contractuele bestemmingen<br />

tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransportvoertuig de verplichtingen<br />

voornoemd dient uit te voeren.<br />

De gebruiker dient ervoor te zorgen dat het bodemtransportvoertuig uitsluitend doelmatig<br />

gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker<br />

of van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de<br />

voorschriften voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen<br />

evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen<br />

worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing<br />

gelezen en begrepen hebben.<br />

Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig,<br />

wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de fabrikant<br />

door de klant en/of derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn<br />

verricht.<br />

Het aanbouwen van accessoires: Het aan- of inbouwen van extra installaties,<br />

waardoor ingegrepen wordt in de funkties van het bodemtransportvoertuig of die<br />

daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schriftelijke toestemming door de<br />

producent gebeuren. Indien nodig dient een schriftelijke vergunning van de lokale autoriteiten<br />

aangevraagd te worden.<br />

De vergunning van amtswege is echter geen alternatief voor de schriftelijke toestemming<br />

door de producent.<br />

A 1


A 2<br />

0105.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

B Beschrijving van het voertuig<br />

1 Beschrijving gebruik<br />

Het voertuig is een elektro-zijzit-vorkheftruck in vierwiel-uitvoering met twee aandrijfeenheden<br />

en elektrische besturing met twee stuurmotoren.<br />

De vorkheftruck is voor gebruik op vlakke vloeren voor het transporteren van goederen<br />

bestemd. Er kunnen pallets met open oplegvlak of met dwarsliggers (buiten het<br />

bereik van de lastwielen of rolwagen) opgenomen worden. Het draagvermogen kan<br />

van het typeplaatje of het heflastplaatje Qmax worden afgelezen. De a<strong>fm</strong>etingen van<br />

de lastvork zijn bemeten op het type en het aantal pallets of rolwagens die opgenomen<br />

moeten worden. Aan de ergonomische uitvoering van de bestuurderszitplaats<br />

en en arbeidsveiligheid is alle aandacht besteed. De bedieningsorganen zijn logisch<br />

en overzichtelijk gegroepeerd en op de diverse transporttaken afgestemd.<br />

Voertuigtypen en draagvermogen:<br />

Typ Draagvermogen<br />

ESE 530 3000 kg<br />

B 1


2 Beschrijving van de bouwgroepen en functionele specificatie<br />

B 2<br />

13<br />

12<br />

6<br />

7<br />

11<br />

8<br />

1<br />

9<br />

2 3 4 5<br />

Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding<br />

1 t Informatie-en serviceindicatie<br />

(LISA)<br />

8 t Rijpedaal<br />

2 t Hydraulicabesturingsknop<br />

9 t Bestuurdersstoel<br />

3 t Parkeerrem 10 t Hefinrichting<br />

4 t Schakelslot 11 t Aandrijfwielen<br />

5 t Hoofdschakelaar<br />

(nood-uit)<br />

12 t Schakelaar noodbesturing<br />

6 t Bestuurdersdeur 13 t Veiligheidsgordel<br />

7 t Rempedaal<br />

t = Standaarduitvoering o = Accessoire<br />

10<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

2.1 Voertuig<br />

Veiligheidsinrichtingen: gesloten, gladde voertuigcontour. De aandrijfwielen (11)<br />

zijn door een stevige rambescherming ingekapseld. Deze beschermt de vracht bij<br />

botsingen. Met het schakelslot (4) of met de hoofdschakelaar (Nood-Stop) (5) kunnen<br />

bij gevaar alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld worden. Bij niet gesloten<br />

bestuurdersdeur wordt de rijfunctie onderbroken.<br />

Opbouw: De vorkheftruck is een 4-wiel-voertuig met twee gestuurde aandrijfwielen<br />

(11). Het gemakkelijk te openen balkon met geïntegreerde armaturen, de afdekking<br />

van het aandrijvingscompartiment en de zwenkbare klep zorgen voor een goede toegankelijkheid<br />

van alle aggregaten voor de service -monteur. De bedieningsorganen<br />

zijn ergonomisch geplaatst.<br />

Rijaandrijving: Twee complete aandrijfeenheden zijn in het voertuigchassis vastgeschroefd.<br />

Twee vaststaande draaistroommotoren met een vermogen van elk 6 kW<br />

drijven via een meertraps-stuurhuis met cilindrische wielen de aandrijfwielen (11)<br />

aan.<br />

De elektronische rijstroombesturingen zorgen voor een traploze toerenregeling van<br />

de tractiemotoren en aldus voor gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren<br />

en elektronisch gestuurd afremmen met energierecuperatie.<br />

De energierecuperatiegraad kan met behulp van de LISA worden ingesteld.<br />

Besturing: Stuurhuis met cilindrische tandwielen en twee stuuraandrijvingen en<br />

standaard volledig elektronische besturing. De draaibaar gelagerde transmissies zijn<br />

90° naar beide zijden zwenkbaar.<br />

Bedieningsorganen- en afleesinstrumenten: Bedieningsorganen en afleesinstrumenten<br />

zijn overzichtelijk tegenover de bestuurderszitplaats gegroepeerd. De hydraulica-besturingsknop<br />

(2) maakt eenhandige bediening van de functies rijrichting,<br />

heffen/neerlaten en claxoneren mogelijk. Tevens dient de knop in combinatie met het<br />

rijpedaal voor diagonaal rijden. Informatie- en service-afleeseenheid (LISA) (1) met<br />

groot LCD-display en geïntegreerde bedrijfsurenteller en batterijontladingsaanwijzer<br />

met hefuitschakelfunctie.<br />

Hydraulisch systeem: De functies heffen en neerlaten worden met de hydraulicabesturingsknop<br />

geactiveerd. Bij inschakeling van de functie "heffen" start het pompaggregaat<br />

op en transporteert hydrauliekolie vanuit de olietank naar de hefcilinder.<br />

Elektrisch systeem: 48-volt-installatie uitgevoerd als tweeleider-systeem. Twee traploze<br />

elektronische rijstroombesturingen en twee elektrische stuurregelingen zijn<br />

standaard.<br />

Reminrichting: Twee onafhankelijke remsystemen werken op het aandrijfwiel. De<br />

als hydraulische trommelrem met asbestvrije remvoeringen uitgevoerde bedrijfsrem<br />

wordt via het voetpedaal bediend.<br />

De handrem (3) werkt mechanisch (drukveer) via een Bowden-kabel op de trommelrem.<br />

Het peil van de remvloeistof wordt door de informatie- en service-afleeseenheid<br />

(LISA) bewaakt. Een waarschuwingslampje brandt bij aangehaalde handrem.<br />

Storingen in het stuur- en handremsysteem (Nood-Stop-activering) worden op het<br />

display van de informatie- en service-afleeseenheid (LISA) getoond.<br />

B 3


3 Technische gegevens standaard uitrusting<br />

Z<br />

B 4<br />

Opgave van de technische specificaties conform VDI 2198<br />

Onder voorbehoud van technische veranderingen en toevoegingen.<br />

3.1 Prestatiewaarden<br />

Aanduiding ESE 530<br />

Q Nominaal draagvermogen 3000 kg<br />

c<br />

Lastzwaartepuntafstand bij<br />

standaard vorklengte * ) 1800 mm<br />

Rijsnelheid<br />

met/zonder nominale last<br />

18,8 / 19,0 km/h<br />

Hefsnelheid<br />

met/zonder nominale last<br />

5,6 / 6,0 cm/s<br />

Neerlaatsnelheid<br />

met / zonder nominale last<br />

5,2 / 5,0 cm/s<br />

* ) Gelijkmatige belasting over de gehele vorklengte.<br />

1980<br />

1745<br />

b2<br />

h7<br />

b10<br />

290<br />

a_<br />

2<br />

l2<br />

W a<br />

y<br />

m2<br />

l1<br />

l<br />

1000 kg 1000 kg 1000 kg<br />

s<br />

Ast<br />

b11<br />

a_<br />

2<br />

h3<br />

h13<br />

e<br />

b5<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

3.2 Maten<br />

(alle maten in mm)<br />

Aanduiding Standaard<br />

h3 Hefhoogte 115<br />

h7 Zithoogte 1450<br />

h13 Neergelaten hoogte van de lastvork 90 +5<br />

l1 Totale lengte 4860<br />

l2 Lengte voorbouw 1280<br />

b2 Voertuigbreedte 1000<br />

b5 Buitenafstand vork 580<br />

b10 Spoorbreedte, aandrijving 604<br />

b11 Spoorbreedte, lastsectie 380<br />

Wa Draaicirkel in gedaalde / geheven toestand 2860/2770<br />

Ast Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in<br />

lengterichting<br />

5533<br />

a Veiligheidsafstand 200<br />

Eigen gewicht:<br />

zie typeplaatje van het<br />

voertuig<br />

B 5


3.3 EN-normen<br />

Z<br />

Z<br />

Z<br />

B 6<br />

Permanente geluidsdrukpeil:<br />

68 dB(A)<br />

volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.<br />

De permanente geluidsdrukpeil is een volgens de opgegeven normen berekende gemiddelde<br />

waarde en houdt rekening met de geluidsdrukpeil bij het rijden, heffen en<br />

tijdens de vrijloop. De geluidsdrukpeil wordt dicht bij het oor van de bestuurder gemeten.<br />

Vibratie: 0,96 m/s 2<br />

volgens EN 13059.<br />

De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens<br />

de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale<br />

lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid<br />

gemeten.<br />

Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV)<br />

De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden<br />

voor elektromagnetische stoorzendingen en<br />

stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen<br />

van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de<br />

daar aangegeven normatieve verwijzingen.<br />

Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen<br />

alleen met de schrijftelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd.<br />

3.4 Voorwaarden gebruik<br />

Omgevingstemperatuur<br />

- bij gebruik 5°C tot 40°C<br />

Bij continu gebruik onder extreme temperatuur- of luchtvochtigheidscondities is voor<br />

vloertransportvoertuigen een speciale uitrusting en toelating vereist.<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

3.5 Technische beschrijving - lastopneeminrichting<br />

Hefinrichting: De hefinrichting (10) met de lastvork is boven de hefcilinder en de hefstangen<br />

met het chassis verbonden. Het heffen van de lastvork geschiedt via het uitschuiven<br />

van de hefcilinder bij gelijktijdig zwenken van de lastwielhouders door de<br />

hefstangen.<br />

4 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes<br />

Xxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

mm<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

xxxxxxxxxx<br />

V<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kW<br />

xxxxxxxx<br />

kg<br />

18<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

14<br />

Qmax 3000kg<br />

15<br />

Pos. Aanduiding<br />

14 Typeplaatje, voertuig<br />

15 Draagvermogen Qmax<br />

16 Bevestigingspunt voor kraanverlading<br />

17 Bordje ”Beknellingsgevaar”<br />

18 Beproevingsmerk (o)<br />

16<br />

16<br />

17<br />

B 7


4.1 Typeplaatje, voertuig<br />

Z<br />

B 8<br />

19<br />

20<br />

21<br />

22<br />

23<br />

24<br />

Xxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxx<br />

Xxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

mm<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kg<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

V<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

kW<br />

Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding<br />

19 Type 26 Aandrijfvermogen in kW<br />

20 Serie-nr. 27 Klant-nr.<br />

21 Nominaal draagvermogen in kg 28 Batterijgewicht min/max in kg<br />

22 Batterij: spanning V 29 Leeggewicht zonder batterij in kg<br />

23 Fabrikant 30 Bouwjaar<br />

24 Order-nr. 31 Logo van de fabrikant<br />

25 Zwaartepuntafstand lading in mm<br />

Bij vragen omtrent het voertuig resp. bestellingen voor vervangende onderdelen het<br />

serienummer (20) opgeven a.u.b.<br />

25<br />

Xxxxxx<br />

Xxxxxx<br />

xxxxxxxxxx<br />

xxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxx<br />

Xxxxxxxxxxxxxxxxxx<br />

26<br />

kg<br />

31<br />

30<br />

29<br />

28<br />

27<br />

0708.<strong>NL</strong>


0105.<strong>NL</strong><br />

C Transport en eerste ingebruikname<br />

1 Verlading per hijskraan<br />

M<br />

M<br />

F<br />

Z<br />

Uitsluitend gebruik maken van hefgerei met voldoende draagcapaciteit<br />

(voor gewicht van verlading vgl. het typeplaatje voertuig).<br />

– Blinde stoppen op de lastsectie verwijderen en twee oogbouten (1) indraaien.<br />

– Om de truck met behulp van hijsgerei te verladen, de lasthaken aan beide kanten<br />

in de oogbouten (1) en aan de hefinrichting (2) vasthaken.<br />

– Voertuig beveiligd parkeren (vgl. hoofdstuk E).<br />

– Voertuig met keggen tegen onverhoeds wegrollen beveiligen!<br />

Het kraangerei zo aan de aanslagpunten bevestigen dat het niet kan wegglijden en<br />

bij het optillen de aanbouwonderdelen niet raakt.<br />

Voertuig zonder batterij verrijden<br />

De transportbeveiliging verhindert dat de parkeerrem wordt geactiveerd. Het voertuig<br />

is in deze toestand ongeremd!<br />

– Rempedaal intrappen. Voertuig met ingekoppelde bedrijfsrem tegen wegrollen beveiligen!<br />

– Beveiligingskeggen verwijderen.<br />

– Bedrijfsrem lossen.<br />

Het voertuig kan nu getrokken of geduwd worden. Sturen is alleen met de mechanische<br />

hulpbesturing mogelijk.<br />

1<br />

2<br />

C 1


2 Eerste ingebruikname<br />

M<br />

C 2<br />

Het voertuig uitsluitend met accustroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt<br />

de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de accu (sleepkabels) moeten<br />

korter dan 6 m zijn.<br />

Om het voertuig bedrijfsgereed te maken dienen na levering of na transport de<br />

volgende handelingen te worden verricht:<br />

– Als nodig accu inbouwen, accukabel niet beschadigen.<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Zo nodig transportbeveiliging van de parkeerrem verwijderen!<br />

(zie sectie 3).<br />

– Voertuig volgens voorschrift in gebruik nemen (vgl. hoofdstuk E).<br />

3 Transportbeveiliging parkeerrem<br />

F<br />

M<br />

Z<br />

Voorafgaand aan inbedrijfstelling van het voertuig moet de transportbeveiliging worden<br />

verwijderd. De transportbeveiliging dient ter vergrendeling van de drukveer die<br />

de parkeerrem bedient, zodat het voertuig in stroomloze toestand ongeremd is.<br />

De transportbeveiliging wordt gebruikt, wanneer het voertuig niet met een opgeladen<br />

batterij geleverd wordt.<br />

De transportbeveiliging bestaat uit een KL-borgring (3) aan een rode kabelbinder, die<br />

zichtbaar uit de cabinedeur steekt. De KL-borgring is op de ankerbout van de magneet<br />

geplaatst. Hierdoor wordt verhinderd, dat de drukveer de rem activeert.<br />

Verwijderen van de transportbeveiliging:<br />

– Opgeladen batterij aansluiten.<br />

– Voertuigdeur openen.<br />

(zie hoofdstuk F).<br />

– De KL-borgring (3) met de kabelbinder<br />

van het trekanker aftrekken.<br />

De tweede op het trekanker geplaatste<br />

KL-borgring mag bij inbedrijfstelling<br />

niet verwijderd worden!<br />

– Voertuigdeur sluiten en vergrendelen.<br />

– Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar<br />

weer inschakelen.<br />

Het voertuig is nu bedrijfsgereed.<br />

3<br />

0105.<strong>NL</strong>


0105.<strong>NL</strong><br />

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen<br />

1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu’s<br />

M<br />

F<br />

M<br />

F<br />

Vóór alle werkzaamheden aan de accu’s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden<br />

(vgl. hoofdstuk E).<br />

Personeel voor onderhoud: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu’s<br />

mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel uitgevoerd worden. Deze gebruiksaanwijzing<br />

en de aanwijzingen van de producent van de accu en het acculaadstation<br />

moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden.<br />

Maatregels voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu’s mag niet gerookt<br />

en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd<br />

voertuig mogen op een afstand van tenminste 2 m geen brandbare stoffen of vonkenvormende<br />

bedrijfsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend<br />

materieel moet gereedstaan.<br />

Onderhoud van de accu: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden<br />

worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet<br />

ingesmeerd en stevig vastgeschroefd zijn. Accu’s met niet geisoleerde polen<br />

moeten met een niet glijdende isolatiemat afdeckken.<br />

Het uit de weg ruimen van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de<br />

geldende nationale bepalingen voor milieubescherming of de desbetreffende wetten<br />

uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval<br />

worden nagekomen.<br />

Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel<br />

niet kan worden beschadigd.<br />

De accu’s bevatten opgelost zuur dat vergiftig en bijtend is. Om deze reden moet bij<br />

alle werkzaamheden aan de accu’s beschermende kleding en oogbescherming gedragen<br />

worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding,<br />

huid of ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de<br />

getroffen delen onmiddellijk met veel stromend water afgespoeld te worden, bij huidof<br />

ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden.<br />

Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneu-traliseerd worden.<br />

Er mag uitsluitend gebruik gemaakt worden van batterijen met gesloten batterijbak.<br />

Het gewicht en de a<strong>fm</strong>etingen van batterijen hebben een aanzienlijke uitwerking op<br />

de bedrijfsveiligheid van de truck. De batterij-uitrusting mag uitsluitend met toestemming<br />

van de producent uitgewisseld worden.<br />

D 1


2 Batterijtype's<br />

F<br />

D 2<br />

Afhankelijk van de uitvoering wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust.<br />

De volgende tabel toont met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard<br />

zijn geïnstalleerd:<br />

Het gewicht van de batterij kan worden afgelezen op het typeplaatje van de batterij.<br />

Batterijen met ongeïsoleerde polen moeten met een glijvaste isolatiemat worden afgedekt.<br />

Batterijgewicht en -a<strong>fm</strong>etingen beïnvloeden de stabiliteit van het voertuig in belangrijke<br />

mate. Het verwisselen van de batterijuitrusting is alleen met toestemming van de<br />

fabrikant toegestaan.<br />

3 Batterij bloot leggen<br />

F<br />

48V - PzS - batterij, onderhoudsarm 2 x 500 Ah<br />

48V - PzS - batterij, onderhoudsvri 1000 Ah<br />

Voertuig beveiligd parkeren (zie hoofdstuk E).<br />

Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag alleen bij uitgeschakeld<br />

voertuig en uitgeschakeld laadtoestel geschieden.<br />

– Deur openen.<br />

– Binnenzeskantschroeven (1) verwijderen.<br />

– Balkon (2) omhoog klappen.<br />

1<br />

2<br />

0105.<strong>NL</strong>


0105.<strong>NL</strong><br />

4 Batterij opladen<br />

F<br />

F<br />

– Voertuig beveiligd parkeren (zie hoofdstuk E).<br />

Tijdens het opladen van de onderhoudsarme batterij moeten de oppervlakken van de<br />

batterijcellen bloot liggen, om zo voldoende ventilatie te waarborgen. Bij de onderhoudsvrije<br />

uitvoering is dit niet noodzakelijk. Op de batterij mogen geen metalen<br />

voorwerpen gelegd worden. Voorafgaand aan het opladen alle kabel- en steekverbindingen<br />

controleren op waarneembare schade.<br />

– Laadkabel (4) van het batterijlaadstation op de batterijstekker (3) aansluiten en batterijlader<br />

inschakelen.<br />

– Batterij volgens de voorschriften van de batterij- en oplaadstationfabrikant opladen.<br />

De veiligheidsvoorschriften van de batterij- en laadstationfabrikant zeer beslist in acht<br />

nemen.<br />

3<br />

3<br />

4<br />

D 3


5 Batterij inplaatsen en uitnemen<br />

F<br />

F<br />

F<br />

D 4<br />

– Batterij bloot leggen (zie punt 3).<br />

Om kortsluitingen te voorkomen, moeten batterijen met open polen of verbindingen<br />

met een rubbermat toegedekt worden. Bij het transporteren van batterijen met behulp<br />

van hijsgerei op voldoende hijsvermogen letten (zie het batterijgewicht op het batterijtypeplaatje<br />

op de batterijbak). Het hijsgerei dient de batterij loodrecht omhoog te takelen,<br />

opdat de batterij niet geplet raakt. De hijshaken zodanig aan de batterij bevestigen,<br />

dat deze bij het ontspannen van het hijsgerei niet op de batterijcellen kunnen<br />

vallen.<br />

– Hijsgerei bevestigen (5).<br />

– Batterij uittillen.<br />

Bij het verwisselen van de batterij mag uitsluitend een batterij met identieke uitvoering<br />

teruggeplaatst worden. Hulpgewichten mogen niet verwijderd en van positie gewijzigd<br />

worden.<br />

De montage wordt in de omgekeerde volgorde uitgevoerd.<br />

Na het terugplaatsen van de batterij alle kabel- en steekverbindingen controleren op<br />

zichtbare beschadigingen.<br />

5<br />

0105.<strong>NL</strong>


0105.<strong>NL</strong><br />

6 Informatie-en service-indicatie (LISA)<br />

M<br />

Z<br />

Accuontladingsopgave: De ladingstoestand van de accu (6) wordt in 10%-stappen<br />

op het LISA-display van getoond.<br />

De standaard instelling van de accuontladingsindicator/ontladingswachtergebeurt<br />

op standaardaccu´s<br />

Als er onderhoudsvrije accu's gebruikt<br />

worden, moet de aangifte dusdanig ingesteld<br />

worden, dat het teken T (7)<br />

naast de procentwaarde verschijnt. Gebeurt<br />

dit niet, kan de accu door onderontlading<br />

beschadigd worden.<br />

Voor het instellen van het instrument<br />

de service van de voertuig-producent<br />

vragen.<br />

Bij een batterij-restcapaciteit van<br />

20% voor standaardbatterijen resp.<br />

40% voor onderhoudsvrije batterijen is<br />

opladen van de batterij noodzakelijk.<br />

6 7 8<br />

BATT :040% T 471h<br />

Accuontladingsindicator: Als de restcapaciteit beneden het limit valt, wordt de<br />

functie 'heffen' uitgeschakeld. Er verschijnt een afzonderlijke LISA-aangifte.<br />

De funktie heffen wordt pas weer vrijgezet wanneer de aangesloten accu tenminste<br />

voor 70% opgeladen is.<br />

Bedrijfsurenteller: Die bedrijfsuren (8) worden naast de ladingstoestand van de<br />

accu getoond. De bedrijfsurenteller geeft de algehele tijd van bedrijf van de rij- en hefbewegingen<br />

aan.<br />

D 5


D 6<br />

0105.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

E Bediening<br />

1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig<br />

F<br />

Toestemming voor rijden: Het bodemtransportvoertuig mag uitsluitend gebruikt<br />

worden door personen die opgeleid zijn voor de besturing en de omgang met ladingen<br />

en die hun capaciteiten aan de exploitant of diens gemachtigde hebben bewezen<br />

en door hem uitdrukkelijk opdracht voor het besturen hebben gekregen.<br />

Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht<br />

zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het bodemtransportvoertuig<br />

en de inhoud van de gebruiksaanwijzing kennen. Aan deze persoon<br />

moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden.<br />

Bij transportvoertuigen welke van buiten bediend worden, moeten bij de bediening<br />

beschermschoenen worden gedragen.<br />

Verbod gebruik door onbevoegden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik<br />

voor het bodemtransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden,<br />

met het bodemtransportvoertuig te rijden of in werking te stellen. Er mogen geen personen<br />

worden getransporteerd of geheven.<br />

Beschadigingen en gebreken: Beschadigingen en andere gebreken aan het bodemtransportvoertuig<br />

of het accessoire moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel<br />

meegedeeld worden. Bodemtransportvoertuigen welke niet bedrijfsveilig zijn<br />

(bvb. afgesleten banden of defecte remmen) mogen tot ze op juiste wijze gerepareerd<br />

werden, niet worden gebruikt.<br />

Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties<br />

of veranderingen aan het bodemtransportvoertuig uitvoeren. In geen geval<br />

mag hij veiligheidsinrichtingen of schakelaars buiten werking stellen of verstellen.<br />

Gevarenzone: Gevarenzone is die zone waarin personen door rij- of hefbewegingen<br />

van het bodemtransportvoertuig, het hefgerei (b.v. de ladingvork of accessoires) of<br />

het laadgoed in gevaar zijn. Hierbij hoort ook de zone die door neerstortend laadgoed<br />

of een neerzinkende/neerstortende arbeidsinstallatie bereikt kan worden.<br />

Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor<br />

personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden<br />

ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het bodemtransportvoertuig<br />

onmiddellijk tot stilstand gebracht worden.<br />

Veiligheidsinstallaties en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinastallaties,<br />

waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder<br />

geval worden nagekomen.<br />

E 1


2 Beschrijving van de bedieningsorganen en afleesinstrumenten<br />

E 2<br />

Pos. Bedieningsorgaan resp.<br />

afleesinstrument<br />

Functie<br />

1 Stuurwiel t Voertuig in gewenste richting sturen.<br />

2 Informatie- en service- t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters;<br />

aanwijzer (LISA)<br />

Waarschuwingsindicatie, informatie over bedieningsfouten<br />

en service-indicaties<br />

(zie sectie 5).<br />

3 Schakelaar verwarming o Verwarming bestuurdersstoel aan- en uit- zet-<br />

bestuurdersstoel<br />

ten.<br />

4 Signaallampje -<br />

t Geeft door oplichten aan. dat de maximale rij-<br />

Kruipgang<br />

snelheid gereduceerd is.<br />

5 Schakelaar -<br />

Kruipsnelheid<br />

t Kruipsnelheid in- en uitschakelen.<br />

6 Hydraulicabesturingsknop<br />

t Heffen en neerlaten, reachen en zwenken.<br />

7 Schakelaar<br />

”waarschuwingssignaal”<br />

t Waarschuwingssignaal activeren.<br />

8 Rijrichtingschakelaar t Gewenste rijrichting selecteren.<br />

9 Schakelaar parkeerrem t Geeft door oplichten aan dat de parkeerrem in<br />

werking is gesteld.<br />

10 Sleutelschakelaar t Voor in- en uitschakelen van de batterijspanning<br />

voor het voertuig.<br />

Rode sleutel (Nr. 702):<br />

– voor de bestuurder<br />

Grijze sleutel (Nr. 738):<br />

– voor service en garage<br />

11 Hoofdschakelaar t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektri-<br />

(nood-uit)<br />

sche functies worden uitgeschakeld en het<br />

voertuig wordt automatisch geremd.<br />

12 Signaallampje -<br />

t Geeft door oplichten aan, dat de noodbesturing<br />

Noodbesturing<br />

is ingeschakeld.<br />

13 Controlelampje verwar- o Geeft door oplichten aan dat de verwarming<br />

ming bestuurdersstoel van de bestuurdersstoel aan is.<br />

14 Rijpedaal t De rijsnelheid wordt traploos geregeld.<br />

15 Rempedaal t Het voertuig wordt geremd.<br />

16 Schakelaar -<br />

Noodbesturing<br />

t Overbrugt de stuurregeling.<br />

17 Bestuurderstoel<br />

langsverstelling<br />

t Stoelpositie in de langsrichting verstellen.<br />

18 Onderrugsteun t Individuele aanpassing van het stoelrugkussen.<br />

19 Instelwiel ”rugleuning” t De rugleuning van de bestuurdersstoel kan ingesteld<br />

worden.<br />

20 Bestuurderstoel<br />

t Instelling van het gewicht van de bestuurder<br />

Stoeldemping<br />

voor optimale stoeldemping. Het ingestelde gewicht<br />

wordt getoond.<br />

t = Standaarduitvoering o = Hulpuitrusting<br />

11.06.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

1 2<br />

14<br />

15<br />

16<br />

13<br />

3 4 5<br />

12<br />

6<br />

7<br />

8<br />

9<br />

17 18<br />

10 11<br />

19<br />

20<br />

E 3


3 Voertuig in bedrijf stellen<br />

F<br />

Z<br />

Z<br />

F<br />

Z<br />

E 4<br />

Alvorens het voertuig in bedrijf te stellen, te bedienen of een lading op te nemen, moet<br />

de bestuurder zich ervan vergewissen, dat zich niemand in de gevaarzone bevindt.<br />

Controles en handelingen voorafgaand aan dagelijks gebruik<br />

– Complete voertuig (in het bijzonder wielen en lastopname) op beschadigingen visueel<br />

inspecteren.<br />

– De batterijbevestiging en de kabelaansluitingen op zicht controleren.<br />

Bestuurderstoel instellen<br />

Om een optimale stoeldemping te verkrijgen,<br />

moet de bestuurderstoel op het<br />

gewicht van de bestuurder zijn ingesteld.<br />

Gewicht van de bestuurder bij onbelaste<br />

bestuurderstoel instellen.<br />

20 17 18 2119 – Gewicht-instelhendel (20) naar voren<br />

uitklappen en gewicht van de bestuurder<br />

instellen (in het kijkvenster afleesbaar).<br />

– Gewicht-instelhendel in de uitgangsstand<br />

plaatsen.<br />

– Op de bestuurderstoel plaatsnemen.<br />

– Vergrendelingshendel (17) omhoog trekken en bestuurderstoel door naar voren of<br />

achteren schuiven in de juiste zitpositie brengen.<br />

– Vergrendelingsheld laten vastklikken.<br />

– Handwiel (18) naar rechts of links Draaien, om het rugkussen individueel aan te<br />

passen.<br />

– Hendel (19) voor rugleuninginstelling uittrekken. Rugleuning in de gewenste positie<br />

brengen, Hendel weer loslaten.<br />

– Bestuurdersstoel tot de gewenste hoogte omhoog plaatsen en arretêren.<br />

Wanneer de bestuurderstoel voorbij de laatste trap (aanslag) omhoog wordt gezet,<br />

daalt de stoel tot in de onderste positie omlaag.<br />

De stoelvergrendeling moet goed in de ingestelde positie gearrêteerd zijn. De instelling<br />

van de bestuurderstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden!<br />

De bestuurderstoelinstelling is van toepassing op de standaard-uitvoering. Voor hiervan<br />

afwijkende uitvoeringen dient de instellingsbeschrijving van de fabrikant te worden<br />

geraadpleegd. Bij instelling erop letten, dat alle bedieningsorganen goed<br />

bereikbaar blijven.<br />

11.06.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

F<br />

F<br />

Z<br />

Veiligheidsgordel omdoen<br />

Veiligheidsgordel (21) bij iedere rit omdoen! Het riemslot moet bij sluiting hoorbaar<br />

vastklikken. Veiligheidsgordel (21) niet verdraaid en strak over de heup plaatsen (niet<br />

over massieve of breekbare voorwerpen in zakken van de kleding leiden). De veiligheidsgordel<br />

(21) dient zo strak mogelijk over de heup te liggen.<br />

Veiligheidsgordel openen<br />

– Rode toets op de sluiting duwen.<br />

De veiligheidsgordel (21) mag niet vastgeklemd raken of langs scherpe randen schuren.<br />

Voertuig aanzetten<br />

Na het parkeren kan afplatting op de loopvlakken van de wielen optreden. Na even<br />

rijden verdwijnt deze afplatting weer.<br />

– Hoofdschakelaar (11) uittrekken.<br />

– Sleutel in sleutelschakelaar (10) steken en tot aan de aanslag naar rechts in stand<br />

”I” draaien.<br />

– Claxon (7) op werking controleren.<br />

Het voertuig is nu bedrijfsklaar. De beschikbare batterijcapaciteit wordt in het display<br />

van de informatie- en service-afleeseenheid (LISA) aangegeven.<br />

– Rempedaal (15) en parkeerrem (9) op goede werking controleren (zie sectie 4.2).<br />

– De actuele stuurstand wordt op de informatie- en service-afleeseenheid (LISA) getoond.<br />

15<br />

2 7<br />

8<br />

9<br />

10 11<br />

E 5


3.1 Noodstop-inrichting<br />

Z<br />

M<br />

E 6<br />

Het voertuig is met een noodstopinrichting uitgerust. Na het inschakelen van de hoofdschakelaar<br />

(11) en het schakelslot (10) volgt automatisch een veiligheidscontrole<br />

door de stuurregeling.<br />

Noodstop-activering<br />

Treedt tijdens het rijden een storing in het stuursysteem op waardoor de veiligheid<br />

van de bestuurder gevaar komt, geschiedt automatisch een gecontroleerde afremming<br />

van het voertuig tot stilstand.<br />

Noodstop-reset<br />

– Hoofdschakelaar en schakelslot uit- en weer inschakelen.<br />

Staat het voertuig na een geactiveerde noodstop in de gevaarzone of een stellinggang,<br />

kan het voertuig ter berging alleen met behulp van de mechanische hulpbesturing<br />

verreden worden (zie sectie 6)!<br />

11.06.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

4 Werken met het bodemtransportvoertuig<br />

4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden<br />

Rijwegen en arbeidsgebied: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het<br />

openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden.<br />

De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden.<br />

Gedrag bij het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aanpassen aan de lokale<br />

gegevens. Hij moet b.v. langzaam rijden in bochten, aan of in nauwe doorgangen, bij<br />

het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige<br />

remafstand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het bodemtransportvoertuig<br />

steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel<br />

keren, inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke punten is verboden. Niet uit het bodemtransportvoertuig<br />

leunen of grijpen.<br />

Zicht bij het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende<br />

overzicht over de door hem te berijden weg hebben. Wanneer ladingen getransporteerd<br />

worden die het zicht belemmeren, moet het bodemtransportvoertuig met lading<br />

achter rijden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als waarschuwing<br />

voor het bodemtransportvoertuig uitgaan.<br />

Omhoog- en omlaagrijden van hellingen: Het omhoog- of omlaagrijden van hellingen<br />

is slechts dan geoorloofd, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon<br />

en goed berijdbaar zijn en volgens de technische specificaties van het bodemtransportvoertuig<br />

veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de<br />

hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en afrijden en parkeren van het<br />

bodemtransportvoertuig aan hellingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden<br />

worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen.<br />

Oprijden op lifts of ladingbruggen: Lifts of ladingbruggen mogen alleen bij voldoende<br />

draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn<br />

voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden<br />

onderzocht worden. Het bodemtransportvoertuig moet met de lading vooraan op<br />

de lift gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten<br />

aan te raken.<br />

Personen die in de lift meerijden mogen deze pas betreden als het bodemtransportvoertuig<br />

veilig staat en ze moeten de lift voor het bodemtransportvoertuig verlaten.<br />

Eigenschappen van de getransporteerde lading: Alléén ladingen die volgens<br />

voorschrift beveiligd zijn mogen getransporteerd worden. Nooit ladingen transporteren<br />

die hoger zijn dan de top van de vorkdrager of het beschermhek van de lading.<br />

Slepen van aanhangwagens: De voor het bodemtransportvoertuig voorgegeven<br />

maximale aanhanglast voor geremde en/of ongeremde aanhangwagens mag niet<br />

overschreden worden. De lading van de aanhangwagen dient volgens de voorschriften<br />

beveiligd te worden en mag de voor de weg voorgeschreven a<strong>fm</strong>etingen niet<br />

overschrijden. Nadat de aanhangwagen is aangekoppeld, moet de bestuurder voordat<br />

hij begint te rijden controleren dat de koppeling beveiligd is. Het slepende bodemtransportvoertuig<br />

dient zo aangedreven te worden, dat veilig rijden en remmen van<br />

het voertuig bij alle rijbewegingen gegarandeerd is.<br />

E 7


4.2 Rijden, sturen, remmen<br />

F<br />

Z<br />

Z<br />

F<br />

Z<br />

E 8<br />

Nood-Uit<br />

– Hoofdschakelaar (11) naar beneden drukken.<br />

Alle elektrische functies worden uitgeschakeld.<br />

Deurcontactschakelaar<br />

Voor alle bedieningsfuncties moet de deurcontactschakelaar geactiveerd zijn (deur<br />

gesloten). Wordt de deurcontactschakelaar niet geactiveerd, worden alle functies,<br />

met uitzondering van de batterijontladingsaanwijzer, buiten bedrijf gesteld.<br />

Rijden<br />

Tijdens het rijden niet van de bestuurderstoel opstaan.<br />

Alleen met gesloten en correct vergrendelde kappen rijden.<br />

– Het voertuig in bedrijf stellen (zie sectie 3).<br />

– Schakelaar - Parkeerrem (9) via induwen loszetten.<br />

– Rijrichtingschakelaar (8) in de gewenste rijrichting (V of R) zetten.<br />

De actuele stuurstand wordt in het display van de informatie- en service-afleeseenheid<br />

(LISA) getoond.<br />

– Rijpedaal (14) intrappen.<br />

Het voertuig rijdt in de gekozen richting.<br />

De rijsnelheid wordt met het rijpedaal (14) geregeld.<br />

Bochten mogen alleen gecontroleerd en met aangepaste (langzame) snelheid aangestuurd<br />

worden (zie sectie 4.1)<br />

Over langere afstanden met hogere snelheden moet altijd in aandrijfrichting gereden<br />

worden.<br />

11.06.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

Sturen<br />

– Stuurwiel naar links of rechts draaien.<br />

14<br />

2 8 9<br />

V<br />

R<br />

V<br />

11<br />

R<br />

E 9


F<br />

Z<br />

F<br />

Z<br />

E 10<br />

Remmen<br />

Het remgedrag van het voertuig is voornamelijk afhankelijk van de hoedanigheid van<br />

de vloer of bodem. De bestuurder dient daarmee rekening te houden tijdens het rijden.<br />

Het voertuig kan op twee manieren worden geremd:<br />

– Met de bedrijfsrem<br />

– Met de keerrem<br />

Remmen met de bedrijfsrem:<br />

– Rempedaal (15) intrappen.<br />

Remmen met de keerrem:<br />

– Rijrichtingschakelaar (8) tijdens het rijden in de tegenovergestelde rijrichting omschakelen.<br />

Het voertuig wordt door de rijstroombesturing geremd, tot rijden in de tegenovergestelde<br />

rijrichting start.<br />

De remwerking kan met het rijpedaal (15) geregeld worden.<br />

Het voertuig mag bij gevaar alleen met de bedrijfsrem geremd worden.<br />

15<br />

De actuele stuurstand wordt in het display van de informatie- en service-afleeseenheid<br />

(LISA) getoond.<br />

8<br />

11.06.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

4.3 Het opnemen en neerzetten van ladingen<br />

F<br />

Z<br />

Voordat een vracht opgenomen wordt, moet de bestuurder hebben gecontroleerd,<br />

dat deze op de juiste wijze in de pallets is geplaatst is en de draagcapaciteit van het<br />

voertuig niet wordt overschreden.<br />

– Voertuig met de vorktanden zo ver mogelijk onder de laadeenheid plaatsen.<br />

Heffen<br />

– Hydraulica-besturingsknop ”lastvork heffen” (6) bedienen, tot de gewenste hoogte<br />

bereikt is.<br />

Neerlaten<br />

– Hydraulica-besturingsknop ”lastvork neerlaten” (6) indrukken, tot de gewenste<br />

hoogte bereikt is.<br />

De neerlaatsnelheid kan niet geregeld worden, deze is vast ingesteld.<br />

4.4 Het voertuig beveiligd parkeren<br />

F<br />

6<br />

Wanneer het voertuig wordt verlaten, moet het beveiligd geparkeerd worden, ook<br />

wanneer uw afwezigheid slechts van korte duur is.<br />

Het voertuig niet op hellingen parkeren! De lastopname moet altijd geheel zijn neergelaten.<br />

– Schakelaar parkeerrem (9) gebruiken.<br />

– Lastvork omlaag brengen.<br />

– Hoofdschakelaar (nood-uit) (11) in de stand ”uit”.<br />

– Schakelslot (10) in de stand ”uit” (”0”) zetten en de sleutel uit het slot trekken.<br />

E 11


5 Hulp bij storingen<br />

Z<br />

E 12<br />

Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen<br />

van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren of te verhelpen. Bij het lokaliseren<br />

van de fouten moet de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aangehouden<br />

worden.<br />

Storing Mogelijke oorzaak Maatregelen<br />

Het<br />

voertuig<br />

rijdt niet.<br />

De lading<br />

kan niet<br />

geheven<br />

worden.<br />

– Batterijstekker niet ingeplugd.<br />

– Hoofdschakelaar (nood-uit)<br />

ingedrukt.<br />

– Schakelslot in stand ”0”.<br />

– Batterijlading te gering.<br />

– Dodemansknop niet ingedrukt.<br />

– Stop defect.<br />

– Voertuig niet bedrijfsklaar.<br />

– Hydrauliekoliestand te laag.<br />

– Batterijontladingsaanwijzer<br />

heeft uitgeschakeld en toont<br />

”STOP”.<br />

– Stop defect.<br />

– Te hoge lading.<br />

– Batterijstekker controleren, zo nodig<br />

inpluggen.<br />

– Hoofdschakelaar ontgrendelen.<br />

– Schakelslot in stand ”I” schakelen.<br />

– Batterijlading controleren, zo nodig<br />

batterij opladen.<br />

– Dodemansknop indrukken.<br />

– Stoppen F1, 1F1 en 3F9 controleren.<br />

– Alle onder de storing ”Voertuig rijdt<br />

niet” genoemde maatregelen uitvoeren.<br />

– Hydrauliekoliestand controleren.<br />

– Batterij opladen.<br />

– Stop 2F1 controleren.<br />

– Op maximale draagvermogen letten<br />

(zie typeplaatje).<br />

Wanneer de storing na het uitvoeren van de ”ontstoringsmaatregelen” niet verholpen<br />

is, contact opnemen met de fabrikant a.u.b., aangezien de verdere onstoringsprocedure<br />

slechts door speciaal geschoolde en gekwalificeerde monteurs kan geschieden<br />

11.06.<strong>NL</strong>


11.06.<strong>NL</strong><br />

6 Noodbesturing<br />

6.1 Mechanische hulpbesturing<br />

Z<br />

F<br />

F<br />

De mechanische hulpbesturing dient bij uitval van de elektrische besturing ter berging<br />

van het voertuig.<br />

Gebruik mag alleen door een expert van het servicepersoneel geschieden, die in de<br />

bediening is geïnstrueerd.<br />

– Hoofdschakelaar en sleutelschakelaar uitschakelen.<br />

– Voertuig tegen wegrollen beveiligen.<br />

– Voertuigdeur en stuurregeling openen (zie hoofdstuk F).<br />

– Bowden-kabel (22) met geschikt gereedschap van de keerschijf (23) halen. De parkeerrem<br />

wordt hierdoor gelicht.<br />

Bij het sturen uit stand wordt de bandage van het aandrijfwiel gespannen. Daardoor<br />

kan bij het loslaten van de kruk een terugwerkende kracht optreden.<br />

– Successievelijk beide stuurmotoren door draaien van de stergrepen in dezelfde<br />

stand plaatsen.<br />

– Voertuigdeur en stuurregeling weer sluiten en vergrendelen.<br />

Het voertuig mag alleen langzaam rijdend worden weggesleept! Op de plaats van bestemming<br />

reminrichting weer in bedrijfsgerede toestand brengen! Het voertuig mag<br />

niet met gelichte rem geparkeerd worden!<br />

– Bowden-kabel (22) weer op de keerschijf (23) plaatsen. De rem is weer ingekoppeld.<br />

25<br />

26<br />

22<br />

24<br />

23<br />

E 13


6.2 Elektrische noodbesturing<br />

F<br />

E 14<br />

– Voertuigdeur en stuurregeling openen (zie hoofdstuk F).<br />

– Noodbesturingsschakelaar (25) bedienen (rem wordt gelicht).<br />

– Aandrijfwielen handmatig met de stergrepen (24) in de rechtuitstand plaatsen.<br />

– Met behulp van een 6 mm pen kan de rechtuitstand via de indexgaten (26) gecontroleerd<br />

worden.<br />

– Voertuigdeur en stuurregeling weer sluiten en vergrendelen.<br />

– Het voertuig met kruipsnelheid uit de gevaarzone rijden.<br />

Reguliere besturing van het voertuig is tijdens elektrische noodbesturing niet mogelijk!<br />

25<br />

26<br />

22<br />

24<br />

23<br />

11.06.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming<br />

F<br />

M<br />

De in dit hoofdstuk vermeldde controles en onderhoudswerkzaamheden moeten<br />

volgens de periodes op de onderhouds-checklijsten uitgevoerd worden.<br />

Iedere verandering aan het bodemtransportvoertuig - in’t bijzonder de veiligheidsinrichtingen<br />

- is verboden. In geen geval mogen de arbeidssnelheden van het bodemtransportvoertuig<br />

veranderd worden.<br />

Alleen originele onderdelen worden door ons op qualiteit gecontroleerd. Om een veilig<br />

en betrouwbaar gebruik te garanderen, mag uitsluitend van onderdelen van de<br />

producent gebruik gemaakt worden. Oude onderdelen en vervangen bedrijfs middelen<br />

moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming<br />

uit de weg geruimd worden. Voor oliewissel staat de olie-service van de producent u<br />

ter beschikking.<br />

Na het uitvoeren van controles en onderhoudswerkzaamheden moeten de handelingen<br />

uit de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” uitgevoerd worden (vgl. hoofdstuk F).<br />

2 Veiligheidsvoorschriften voor het instandhouden<br />

M<br />

Personeel voor de instandhouding: Onderhoud en instandhouding van het bodemtransportvoertuig<br />

mag uitsluitend door vakkundig personeel van de producent<br />

uitgevoerd worden. De service-organisatie van de producent beschikt over speciaal<br />

voor deze taken geschoolde technische krachten in buitendienst. Wij bevelen u<br />

daarom het afsluiten van een onderhouds-contract met het desbetreffende steunpunt<br />

aan van de producent.<br />

Oplichten en opvijzelen: Om het bodemtransportvoertuig op te lichten mogen bevestigingsmiddelen<br />

alleen aan de daarvoor bestemde plaatsen vastgemaakt worden.<br />

Bij het opvijzelen moet door geschikte hulpmiddelen (keggen, houten blokken) een<br />

verglijden of wegzakken uitgesloten worden. Werkzaamheden onder een opgelichte<br />

ladingvork mogen uitsluitend uitgevoerd worden als deze door een voldoende sterke<br />

ketting vastgehouden is.<br />

Reiniging: De bodemtransportvoertuig mag niet met brandbare vloeistoffen gereinigd<br />

worden. Vóór het begin van de reinigingswerkzaamheden moeten alle veiligheidsmaatregelen<br />

getroffen worden om vonkvorming (b.v. door kortsluiting) te voorkomen.<br />

Bij elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen moet de accustekker<br />

moet het slot getrokken worden. Elektrische en elektronische elementen moeten met<br />

zwakke zuig- of druklucht en niet-geleidende, antistatische penselen schoongemaakt<br />

worden.<br />

Wanneer het bodemtransportvoertuig met water of hoogdruk schoongemaakt wordt,<br />

moeten van tevoren alle elektrische en elektronische bouwelementen zorgvuldig toegedekt<br />

worden, want vochtigheid kan tot defect gedrag leiden. Schoonmaken met<br />

stoomstraal is niet geoorloofd.<br />

Na de reiniging de in de afdeling ”Hernieuwde inbedrijfname” beschreven handelingen<br />

uitvoeren.<br />

F 1


F 2<br />

Werkzaamheden aan de elektrische installatie: Werkzaamheden aan de elektrische<br />

installatie mogen uitsluitend door elektrotechnisch geschoold personeel uitgevoerd<br />

worden. Vóór het begin van de werkzaamheden dienen zij alle maatregels te<br />

nemen die nodig zijn om een elektrisch ongeluk te voorkomen. Bovendien moet bij<br />

elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen door het uittrekken van de accustekker<br />

uit het stopcontact spanningsvrij gemaakt worden.<br />

Laswerkzaamheden: Om schade aan de elektrische of elektronische componenten<br />

te voorkomen, moeten deze vóór het uitvoeren van laswerkzaamheden uit het bodemtransportvoertuig<br />

genomen worden.<br />

Instelwaarden: Bij reparaties evenals bij het vervangen van hydraulische / elektrische<br />

/ elektronische componenten moeten de bij het specifieke voertuig horende instelwaarden<br />

in acht genomen worden.<br />

Banden: De qualiteit van de banden heeft invloed op de standveiligheid en het rijgedrag<br />

van het bodemtransportvoertuig. Bij vervanging van de op de fabriek gemonteerde<br />

banden dienen uitsluitend originele onderdelen van de fabrikant te worden gebruikt,<br />

aangezien anders de gegevens van het typeplaatje niet kunnen worden<br />

aangehouden. Bij het vervangen van wielen of banden moet erop gelet worden dat<br />

het bodemtransportvoertuig niet in een schuine positie komt te staan (d.w.z. wielen<br />

vervangen steeds links en rechts gelijktijdig).<br />

Hefkettingen: De hefkettingen worden bij ontbrekende smering snel versleten. De in<br />

de onderhouds-checklijst aangegeven intervallen gelden voor normaal gebruik. Bij<br />

verhoogde eisen (stof, temperatuur) moet vaker worden nagesmeerd. De voorgeschreven<br />

kettingspray moet volgens de voorschriften worden gebruikt. Met het aanbrengen<br />

van vet aan de buitenzijde wordt geen voldoende smering bereikt.<br />

Hydraulische slangen: Na een gebruiksduur van zes jaren moeten de slangen worden<br />

vervangen. Bij het vervangen van hydraulische komponenten moeten de slangen<br />

in dit hydraulisch systeem vervangen worden.<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

3 Onderhoud en inspectie<br />

M<br />

Z<br />

Grondig en vakkundig onderhoud is één van de belangrijkste condities voor een veilig<br />

gebruik van de bodemtransportvoertuig. Het niet aanhouden van regelmatige onderhoudstermijnen<br />

kan leiden tot uitvallen van het bodemtransportvoertuig en is een<br />

bron van mogelijke gevaren voor personen en werkzaamheden.<br />

De aangegeven intervallen voor onderhoud gaan uit van éénploegendienst en normale<br />

arbeidsvoorwaarden. Bij verzwaarde condities zoals sterke stofin-werking, hevige<br />

temperatuurverschillen of meerploegendienst moeten de intervallen dienovereenkomstig<br />

afgekort worden.<br />

De volgende onderhouds-checklijst geeft de uit te voeren werkzaamheden en het tijdstip<br />

van uitvoering aan. De vastgelegde onderhoudsintervallen zijn:<br />

W = om de 50 bedrijfsuren, echter, tenminste 1x per week<br />

A = om de 500 bedrijfsuren<br />

B = om de 1000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar<br />

C = om de 2000 bedrijfsuren, echter, tenminste 1 x per jaar<br />

De onderhoudsintervallen W dienen door de exploitant te worden uitgevoerd.<br />

In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een<br />

reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op<br />

vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.<br />

F 3


4 Onderhouds-checklijst ESE 530<br />

Periodiek onderhoud<br />

Normaal = t W A B C<br />

Koelhuis = k<br />

Chassis/ 1.1 Alle dragende elementen op beschadigingen controlren t<br />

opbouw: 1.2 Schroefverbindingen controleren t<br />

Aandrijving: 2.1 Transmissie op lawaai en lekkages controleren t<br />

2.2 Oliepeil in de transmissie controleren t<br />

2.3 Transmissieolie verversen lt<br />

Wielen: 3.1 Op slijtage en beschadiging controleren t<br />

3.2 Lagers en bevestiging controleren t<br />

Besturing: 4.1 Controleer de speling van de stuurinrichting. t<br />

4.2 Controleer het tandwiel op slijtage, en stel deze in. t<br />

Remmen: 5.1 Werking en instelling controleren t<br />

5.2 Slijtage van remblokken controleren t<br />

5.3 Remmechanisme controleren, event. instellen l t<br />

5.4 Remleidingen, aansluitingen en peil van de remvloeistof l<br />

controleren<br />

t<br />

5.5 Remvloeistof verversen lt<br />

Hydr. 6.1 Werking controleren k t<br />

installatie: 6.2 Verbindingen en aansluitingen op dichtheid en beschadigingen<br />

controleren<br />

k t<br />

6.3 Hydr. cylinder op dichtheid, beschadigingen en bevestiging<br />

controleren<br />

k t<br />

6.4 Oliestand controleren k t<br />

6.5 Hydrauliekolie en filterpatroon vervangen k t<br />

6.6 Werking van de drukbegrenzingsventielen controleren k t<br />

F 4<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

Elektr.<br />

install.:<br />

Elektro-motoren:<br />

Periodiek onderhoud<br />

Normaal = t W A B C<br />

Koelhuis = k<br />

7.1 Werking controleren t<br />

7.2 Kabels op stevige aansluitingen en beschadigingen controleren<br />

t<br />

7.3 Zekeringen op de juiste waarde controleren t<br />

7.4 Schakelaars en schakelnokken op stevige bevestiging<br />

en werking controleren<br />

t<br />

7.5 Waarschuwingsinstallatie en veiligheidsschakelingen op k<br />

werking controleren<br />

t<br />

7.6 Schakelbeveiliging controleren, eventueel vervangen t<br />

8.1 Controleer de koolborstelslijtage (he<strong>fm</strong>otor). t<br />

8.2 Bevestiging van de motor controleren t<br />

8.3 Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren k t<br />

Batterij: 9.1 Slijtage van remblokken controleren l t<br />

9.2 Bevestiging van de motor controleren l t<br />

9.3 Motorkast leegzuigen, slijtage van collector controleren l t<br />

9.4 Zuurdichtingen, zuurstand en spanning van de cellen<br />

controleren<br />

t<br />

9.5 Batterijvergrendeling controleren t<br />

9.6 Controleer de gasdrukveer op dichtheid en schade. t<br />

Hefinrichting: 10.1 Werking, slijtage en instelling controleren t<br />

10.2 Rollen, glijstukken en aanslagen controleren t<br />

10.3 Vorken en vorkdragers op slijtage en beschadigingen<br />

controleren<br />

t<br />

Smering: 11.1 Het voertuig volgens het smeerschema smeren l t<br />

Algemene<br />

metingen:<br />

12.1 Massasluiting controleren t<br />

12.2 Rijsnelheid en remweg controleren t<br />

12.3 Hef- en neerlaatsnelheid controleren t<br />

12.4 Veiligheidsinrichtingen en uitschakeling controleren t<br />

Proefrijden: 13.1 Proefrijden met nominale last t<br />

13.2 Na de onderhoudswerkzaamheden het voertuig de opzichter<br />

demonstreren<br />

l t<br />

F 5


5 Smeerschema ESE 530<br />

F 6<br />

D 0,2 l<br />

1)<br />

A + C A<br />

3,9 l<br />

B+C 1)<br />

B<br />

0,7 l<br />

140 Nm<br />

g Glijvlakken<br />

s Smeernippels<br />

Vuldop hydraul olie<br />

b Vuldop transmissieolie<br />

a Aftapdop transmissieolie<br />

Voor gebruik in koelhuizen<br />

t Vuldop Remolie<br />

1) Mengverhouding voor gebruik in koelhuizen 1:1<br />

E<br />

F<br />

s g s<br />

E<br />

F<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

5.1 Bedrijfsmiddelen<br />

F<br />

Het omgaan met bedrijfsmiddelen: met de bedrijfsmiddelem dient steeds doelmatig<br />

en volgens de voorschriften van de producent omgegaan te worden.<br />

Het ondoelmatig omgaan is gevaarlijk voor uw gezondheid, uw leven en het milieu.<br />

Bedrijfsmiddelen mogen uitsluitend in de daarvoor voorgeschreven vaten worden opgeslagen.<br />

Deze kunnen brandbaar zijn en mogen derhalve niet met hete bouwonderdelen<br />

of open vuur in aanraking gebracht worden.<br />

Bij het navullen van bedijfsmiddelen mogen uitsluitend schone vaten gebruikt worden.<br />

Het mengen van bedrijfsmiddelen van verschillende qualiteit is verboden. Van<br />

dit voorschrift mag slechts dan afgeweken worden wanneer het mengen in de gebruiksaanwijzing<br />

uitdrukkelijk aangegeven is.<br />

Morsen moet voorkomen worden. Gemorste vloeistof dient onmiddellijk met een geschikt<br />

bindmiddel verwijderd te worden en het mengsel uit bedrijfsmiddel en bindmiddel<br />

dient volgens de voorschriften opgeruimd te worden.<br />

Code Bestelnr. Leverhoeveelh.<br />

Benaming Gebruik voor:<br />

A 29 200 670 5,0 l H-LP 46, DIN 51524 Hydraulische installatie<br />

B 29 200 680 5,0 l CLP 100, DIN 51517 Transmissie<br />

C 29 200 810 5,0 l H-LP 10, DIN 51524 Transmissie, hydraulische<br />

installatie<br />

D 29 200 150 1,0 l Remolie Reminstallatie<br />

E 29 201 430 1,0 kg Vet, DIN 51825 Smeerdienst<br />

F 29 200 100 1,0 kg Vet, TTF52 Smeerdienst<br />

Vet-Richtwaardes<br />

Code Verzepingstype<br />

Druppunt °C Walkpenetratie<br />

bij 25 °C<br />

<strong>NL</strong>G1-klasse Bedrijfstemperatuur<br />

°C<br />

E Lithium 185 265-295 2 -35/+120<br />

F -- -- 310-340 1 -52/+100<br />

H Lithium 160 400-420 00 -35/+130<br />

I Natrium 150 400-430 00 -15/+80<br />

F 7


6 Adviezen voor onderhoud<br />

6.1 Het voertuig voorbereiden voor onderhouds- en reparatie-werkzaamheden<br />

F<br />

F 8<br />

Om ongevallen tijdens onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te voorkomen moeten<br />

alle vereiste veiligheidsmaatregelen genomen worden. Daarbij moet aan de<br />

volgende voorwaarden worden voldaan:<br />

– Het voertuig borgen (zie hoofdstuk E).<br />

– De batterijstekker uitpluggen, om het voertuig tegen ongewenste inbedrijfstelling te<br />

beveiligen (zie hoofdstuk D).<br />

Bij werkzaamheden onder een omhoog geheven voertuig dient dit zodanig geborgd<br />

te worden, dat omlaag komen, kantelen of wegglijden onmogelijk is. Bij het omhoog<br />

heffen van het voertuig dienen de voorschriften uit het hoofdstuk ”Transport en eerste<br />

ingebruikstelling” te worden opgevolgd.<br />

Bij werkzaamheden aan de bedrijfs- / parkeerrem het voertuig tegen wegrollen beveiligen.<br />

6.2 Voertuigdeur openen<br />

– Voertuigdeur (1) openen.<br />

6.3 Balkon omhoog klappen<br />

Z<br />

– Voertuigdeur (1) openen.<br />

– Binnenzeskantschroeven (2) losdraaien<br />

en uitschroeven.<br />

– Balkon (3) omhoog klappen.<br />

Batterij is voor servicedoeleinden<br />

toegankelijk.<br />

2<br />

1<br />

3<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

6.4 Stuurregeling openen<br />

Z<br />

8<br />

– Schroef (4) losdraaien en uitschroeven.<br />

– Stuurregeling (5) voorzichtig omlaagklappen.Schroeven (6) van de<br />

ventilatieplaat (7) losdraaien en verwijderen.<br />

– Ventilatieplaat wegnemen.<br />

– Schroeven (8) van de afdekplaat (9) losdraaien en verwijderen.<br />

– Afdekplaat wegnemen.<br />

Aandrijfeenheid en hydraulisch aggregaat zijn voor onderhoud toegankelijk.<br />

9<br />

4<br />

5<br />

7<br />

6<br />

F 9


6.5 Elektrische zekeringen controleren<br />

F 10<br />

– Het voertuig gereed maken voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden<br />

(zie punt 6.1).<br />

– Stuurregeling openen (zie sectie 6.4).<br />

– Alle zekeringen volgens de tabel op de correcte waarde controleren, zo nodig vervangen.<br />

10 11 12<br />

20 19 18 17 16 15 14<br />

13<br />

Pos Aanduiding Beveiliging van: Waarde<br />

10 2F1 Pompmotor 160 A<br />

11 F8 Hoofdzekering 355 A<br />

12 3F6 Rijmotor 30 A<br />

13 F1 Sleutelschakelaar 30 A<br />

14 1F9 Stuurspanning voor rijregeling 3 A<br />

15 9F2 Stoelverwarming 3 A<br />

16 3F9 Noodbesturing 7,5 A<br />

17 9F3 Ventilator, relais, deurschakelaar 7,5 A<br />

18 4F1 Claxon 3 A<br />

19 1F8 FBG Interface 5 A<br />

20 3F5 Hoofdschakelaar 3 A<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

6.6 Hernieuwde inbedrijfname<br />

De hernieuwde inbedrijfname na reiniging of instandhoudingswerkzaamheden mag<br />

slechts na uitvoering van de volgende handelingen gebeuren:<br />

– claxon controleren op juist funktioneren<br />

– hoofdschakelaar controleren op juist funktioneren<br />

– rem controleren op goed funktioneren<br />

– voertuig conform smeerschema smeren.<br />

7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig<br />

M<br />

Wordt het bodemtransportvoertuig b.v. om bedrijfsinterne redenen langer dan<br />

2 maanden stilgelegd, mag het uitsluitend opgeslagen worden in een vorstvrije en<br />

droge ruimte en de maatregels voor, tijdens en na stillegging dienen zoals beschreven<br />

uitgevoerd te worden.<br />

Het bodemtransportvoertuig moet tijdens de stillegging zó opgevijzeld worden dat<br />

alle wielen van de grond zijn. Slechts zo is gewaarborgd dat de wielen en wiellagers<br />

niet beschadigd worden.<br />

Wanneer het bodemtransportvoertuig langer dan 6 maanden stilgelegd moet worden,<br />

moeten verdergaande maatregels met de service van de producent afgesproken worden.<br />

7.1 Maatregels voor het stilleggen<br />

Z<br />

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.<br />

– De remmen controleren.<br />

– Stand hydraulica-olie controleren, zonodig bijvullen (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Alle mechanische elementen die niet van een verflaag voorzien zijn in een dunne<br />

laag olie resp. vet zetten.<br />

– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Accu afklemmen, reinigen en de poolschroeven met accupoolvet invetten.<br />

Bovendien moeten de aanwijzingen van de producent van de accu opgevolgd te worden.<br />

– Alle openliggende elektrische contacten afspuiten met een geschikt contactspray.<br />

7.2 Maatregels tijdens de stillegging<br />

M<br />

Om de 2 maanden:<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:<br />

Het regelmatige opladen van de accu is absoluut noodzakelijk, omdat er anders door<br />

de automatische ontlading van de accu een onderlading plaatsvindt die door de daarmee<br />

verbonden sulfatering de accu vernielt.<br />

F 11


7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging<br />

Z<br />

F<br />

F 12<br />

– Het bodemtransportvoertuig grondig schoonmaken.<br />

– Het bodemtransportvoertuig volgens smeerplan afsmeren (vgl. hoofdstuk F).<br />

– Accu reinigen, de poolschroeven met accupoolvet invetten en de accu vastklemmen.<br />

– Accu opladen (vgl. hoofdstuk D).<br />

– Transmissie-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.<br />

– Hydraulica-olie controleren op condenswater, zonodig vervangen.<br />

– Het bodemtransportvoertuig in bedrijf nemen (vgl. hoofdstuk E).<br />

Elektrisch aangedreven bodemtransportvoertuigen:<br />

Bij schakelmoeilijkheden in de elektrische installatie moeten de contactplaatsen met<br />

contactspray ingespoten worden en een mogelijke laag oxyde op de contacten van<br />

de bedieningselementen moet door meermalig in werking stellen verwijderd worden.<br />

Ogenblikkelijk na de inbedrijfname verscheidene keren proefremmen.<br />

0708.<strong>NL</strong>


0708.<strong>NL</strong><br />

8 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen<br />

Z<br />

Z<br />

Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd.<br />

<strong>Jungheinrich</strong> adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. <strong>Jungheinrich</strong><br />

biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide<br />

medewerkers.<br />

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na<br />

bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in<br />

acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven<br />

vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of<br />

economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en<br />

ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit<br />

van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes<br />

voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.<br />

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien<br />

van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel<br />

ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door<br />

eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de<br />

resultaten van de controle minstens twee volgende controles.<br />

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.<br />

Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien<br />

van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk<br />

jaar de volgende controle plaatsvindt.<br />

9 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren<br />

Z<br />

U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk<br />

verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name<br />

moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de<br />

verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.<br />

F 13


0506.<strong>NL</strong><br />

Gebruiksaanwijzing<br />

<strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Inhoudsopgave<br />

1 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6<br />

Typeplaatje <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij ............................................7<br />

Gebruiksaanwijzing<br />

water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III........................................................8-12<br />

2 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17<br />

Typeplaatje <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij ............................................17<br />

1


1 <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

2<br />

met buisjesplaat EPzS en EPzB<br />

Nominale waarden<br />

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat<br />

2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen<br />

3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h<br />

4. Nominale elektrolyt dichtheid*<br />

Type EPzS: 1,29 kg/l<br />

Type EPzB: 1,29 kg/l<br />

Treinverlichting: zie type plaat<br />

5. Nominale batterij temperatuur: 30° C<br />

6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“<br />

* zal binnen 10 cycli worden bereikt.<br />

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophangen!<br />

•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!<br />

•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en beschermende<br />

kleding!<br />

•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht nehmen!<br />

•Roken verboden!<br />

•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorkomen<br />

i.v.m. explosiegevaar!<br />

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een<br />

arts raadplegen.<br />

•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.<br />

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!<br />

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!<br />

•Batterij nooit omkiepen!<br />

•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting<br />

volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders<br />

of kabels veroorzaken.<br />

•Gevaarlijke elektrische spanning!<br />

•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daarom<br />

nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!<br />

0506.<strong>NL</strong>


0506.<strong>NL</strong><br />

Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele vervangings<br />

onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt<br />

(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.<br />

Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie<br />

bijgevoegde verklaring).<br />

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een ongevulde<br />

batterij zie afzonderlijke voorschriften.<br />

De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste<br />

verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.<br />

Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de batterij<br />

en de lader beschadigd worden.<br />

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:<br />

Staal<br />

M 10 23 ± 1 Nm<br />

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan<br />

bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.<br />

De batterij opladen volgens punt 2.2<br />

2. In gebruikname<br />

Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN<br />

EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».<br />

2.1 Ontladen<br />

Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.<br />

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroomloze<br />

toestand gebeuren.<br />

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van<br />

meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).<br />

Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde<br />

van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet<br />

ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.<br />

2.2 Laden<br />

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen<br />

worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpelstroom<br />

toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdragen<br />

aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen<br />

toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebruikt.<br />

3


4<br />

In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden<br />

worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam<br />

deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij deksel,<br />

of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.<br />

Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -<br />

aan -).<br />

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C<br />

is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan alleen<br />

met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt<br />

dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.<br />

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen<br />

worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas<br />

of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en nagassen<br />

zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ontstaan<br />

door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet worden<br />

gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.<br />

2.3 Vereffeningslading<br />

Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na<br />

onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale<br />

lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.<br />

et op de temperatuur!<br />

2.4 Temperatuur<br />

Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.<br />

Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen<br />

reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze<br />

is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.<br />

2.5 Elektrolyt<br />

De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale temperatuur<br />

van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere<br />

temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De temperatuur<br />

correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).<br />

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.<br />

0506.<strong>NL</strong>


0506.<strong>NL</strong><br />

3. Onderhoud<br />

3.1 Dagelijks<br />

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand worden<br />

gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het<br />

elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.<br />

3.2 Wekelijks<br />

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek<br />

regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).<br />

3.3 Maandelijks<br />

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingeschakeld).<br />

De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgeschakeld).<br />

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vorige<br />

metingen.<br />

3.4 Jaarlijks<br />

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3<br />

en DIN EN 60 254-1.<br />

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt<br />

nominale spanning.<br />

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.<br />

4. Verzorging<br />

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof<br />

in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.<br />

Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen<br />

worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en<br />

trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.<br />

5


6<br />

5. Buiten gebruik stellen<br />

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig<br />

volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet<br />

één van de volgende methoden worden gebruikt:<br />

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3<br />

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De levensduur<br />

van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode<br />

vermindert.<br />

6. Storingen<br />

Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de<br />

servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren<br />

van een storing.<br />

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van<br />

fouten.<br />

Terug naar leverancier!<br />

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.<br />

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt<br />

als gevaarlijke stof!<br />

Technische wijzigingen voorbehouden.<br />

0506.<strong>NL</strong>


0506.<strong>NL</strong><br />

7.Typeplaatje, <strong>Jungheinrich</strong> Tractiebatterij<br />

Typ 1<br />

Baujahr<br />

Type<br />

2<br />

2/3 Year of manufacture<br />

6<br />

4<br />

10<br />

12<br />

7<br />

8<br />

9<br />

Serien-Nr. 3<br />

Serial-Nr.<br />

Nennspannung 5<br />

Nominal Voltage<br />

Zellenzahl 7<br />

Number of Cells<br />

Hersteller 9<br />

Manufacturer<br />

Lieferanten Nr. 4<br />

Supplier No.<br />

Kapazität 6<br />

Capacity<br />

Batteriegewicht min/max 8<br />

Battery mass min/max<br />

<strong>Jungheinrich</strong> AG, D-22047 Hamburg, Germany<br />

Pb Pb<br />

Pos. Betekenis Pos. Betekenis<br />

1 Logo 8 Recyclingsymbool<br />

2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding<br />

3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij<br />

4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij<br />

5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij<br />

6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht<br />

7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssymbolen<br />

5<br />

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.<br />

5<br />

11<br />

13<br />

1<br />

14<br />

7


8<br />

Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor <strong>Jungheinrich</strong> tractiebatterijen met<br />

pantserplaatcellen EPzS en EPzB<br />

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing<br />

Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)<br />

EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)<br />

2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm<br />

2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm<br />

– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm<br />

– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm<br />

2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm<br />

2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm<br />

2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm<br />

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. kolom<br />

EPzS . 2/120 – 10/600.<br />

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een<br />

cel luidt bijv. 2 EPzS 120.<br />

slag<br />

Aquamatic-vuldop met<br />

diagnoseopening<br />

lengte<br />

slag<br />

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele onderdelen,<br />

bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij<br />

de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garantie.<br />

Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden<br />

van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie<br />

bijbehorend attest).<br />

lengte<br />

Aquamatic-vuldop BFS III<br />

met diagnoseopening<br />

0506.<strong>NL</strong>


0506.<strong>NL</strong><br />

Schematische weergave<br />

Installatie voor water-bijvulsysteem<br />

1. Voorraadtank<br />

2. Niveauschakelaar<br />

3. Tappunt met kogelkraan<br />

4. Tappunt met magneetventiel<br />

5. Laadapparaat<br />

6. Snelkoppeling<br />

7. Sluitnippel<br />

8. Ionenwisselaarpatroon met<br />

geleidingsmeter en magneetventiel<br />

9. Leidingwateraansluiting<br />

10. Laadleiding<br />

1. Uitvoering<br />

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de automatische<br />

instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij<br />

het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vuldoppensystemen<br />

beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diagnoseopening<br />

voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.<br />

Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsysteem<br />

worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/<br />

BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.<br />

2. Toepassing<br />

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatterijen<br />

van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op<br />

een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor<br />

de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.<br />

De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp.


10<br />

4. Vullen (handmatig/automatisch)<br />

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen<br />

van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het<br />

bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in principe<br />

voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.<br />

5. Aansluitdruk<br />

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding<br />

van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbereik<br />

van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar<br />

tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren<br />

van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.<br />

5.1 Valwater<br />

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank<br />

te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFSsysteem<br />

plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.<br />

5.2 Drukwater<br />

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.<br />

BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.<br />

5.3 Vulwagen (ServiceMobil)<br />

De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de<br />

nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de<br />

batterij geen hoogteverschil bestaan.<br />

6. Vulduur<br />

De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,<br />

van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd<br />

bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het handmatige<br />

vullen van de batterij te worden losgekoppeld.<br />

7. Waterkwaliteit<br />

Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat<br />

m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraadtank,<br />

buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die<br />

het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen<br />

beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoevoerleiding<br />

van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot<br />

300 µm in te bouwen.<br />

0506.<strong>NL</strong>


0506.<strong>NL</strong><br />

8. Slangen op batterij aansluiten<br />

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwezige<br />

elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden<br />

uitgevoerd.<br />

9. Bedrijfstemperatuur<br />

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een<br />

overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vulsystemen<br />

voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.<br />

55° C worden gebruikt.<br />

ATTENTIE:<br />

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in<br />

ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor<br />

bevriezing van het systeem).<br />

9.1 Diagnoseopening<br />

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,<br />

beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm<br />

Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.<br />

9.2 Vlotter<br />

Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.<br />

9.3 Reiniging<br />

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevoerd.<br />

Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aanraking<br />

komen.<br />

10. Accessoires<br />

10.1 Stromingsindicator<br />

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een<br />

stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door<br />

het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje<br />

tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.<br />

50219542).<br />

10.2 Vuldoplichter<br />

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende speciale<br />

gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vuldoppensystemen<br />

te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de<br />

grootste zorgvuldigheid te gebeuren.<br />

11


12<br />

10.2.1 Borgring-gereedschap<br />

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slangen<br />

op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer<br />

worden losgemaakt.<br />

10.3 Filterelement<br />

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwegingen<br />

een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement<br />

heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.<br />

10.4 Snelkoppeling<br />

De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een<br />

centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wateraanvoersysteem<br />

van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een<br />

sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerleiding<br />

dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)<br />

te worden gemonteerd.<br />

11. Functiegegevens<br />

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar<br />

BFS - systeem geen<br />

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van<br />

0,1 bar 350ml/min<br />

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige<br />

druk van 0,1 bar 2ml/min<br />

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C<br />

Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem<br />

Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem<br />

0506.<strong>NL</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!