16.09.2013 Views

Ecologische kansen bij ARB - Spade

Ecologische kansen bij ARB - Spade

Ecologische kansen bij ARB - Spade

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Ecologische</strong> <strong>kansen</strong> <strong>bij</strong> Actief Randenbeheer Brabant<br />

Door P de Jongh en K. Margry<br />

Helicon opleidingen MBO Boxtel<br />

Inleiding<br />

Het project Actief Randenbeheer Brabant (<strong>ARB</strong>) is in 2002 gestart met als doel de uitstoot<br />

van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen naar het Brabantse oppervlaktewater te<br />

beperken. Hiertoe zijn bufferstroken tussen sloten en teeltgewassen aangelegd waarop gras of<br />

graan wordt verbouwd zonder gebruik te maken van mest en gewasbeschermingsmiddelen.<br />

Deze buffergewassen worden geoogst en afgevoerd waardoor de grond wordt verschraald met<br />

als gevolg een verdere vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen.<br />

Aan Helicon MBO Boxtel is gevraagd naast de positieve effecten van de reductie van de<br />

milieubelasting van deze stoffen ook mogelijke gunstige invloeden op de natuurwaarden van<br />

de rand en de omgeving in een rapport in beeld te brengen en aanbevelingen te doen voor<br />

aanvullende vormen van beheer.<br />

Dit rapport beoogt<br />

1. meer inzicht te geven in de ecologische meerwaarde die ontstaat door de huidige<br />

opzet van de regeling<br />

2. ideeën aan te dragen voor meer mogelijkheden van beheersvormen binnen de huidige<br />

doelstelling.<br />

Actief Randenbeheer en natuurwaarden<br />

In verschillende rapporten is geconstateerd dat het slecht gaat met de natuur in het algemeen<br />

en dus ook met de “agrarische natuur” zoals die op akker- en graslandranden voorkomt. In het<br />

onlangs verschenen “Meerwerk” van de VROM-raad (VROM-raad, 2004) wordt gewezen op<br />

de dreigende teloorgang van de biodiversiteit en de rol die de agrarische sector daarin heeft.<br />

Ook is recent een aanzienlijk aantal relatief algemene in het agrarisch gebied voorkomende<br />

vogelsoorten door hun sterke afname op de Rode Lijst van beschermde en bedreigde planten<br />

en dieren beland (Wesseling, 2004). Om deze al jaren durende tendens om te buigen is een<br />

forse inspanning nodig. Er kan in een groot verband <strong>bij</strong>voorbeeld gedacht worden aan een<br />

milieuvriendelijkere en extensievere productie in de landbouw. Op kleine schaal zou<br />

randenbeheer een waardevolle <strong>bij</strong>drage kunnen leveren.<br />

Met Actief Randenbeheer kunnen we echter niet verwachten dat de biodiversiteit van planten<br />

en dieren op grote schaal een stevige impuls in positieve zin zal krijgen. Wel kan deze in<br />

ruimte, moeite en geld betrekkelijk geringe ingreep in de bedrijfsvoering van landbouwers een<br />

gunstige invloed hebben op het voorkomen van algemeen voorkomende soorten organismen.<br />

De landschapsecologie leert ons namelijk dat kleine maatregelen de milieusituatie al sterk<br />

verbeteren als ze op grote schaal worden uitgevoerd. Juist randenbeheer biedt uitstekende<br />

<strong>kansen</strong> aan het behoud, herstel of de ontwikkeling van de biodiversiteit van soorten en het<br />

verbeteren van dekkings- en voedselmogelijkheden voor de fauna. Verschillende soorten<br />

planten en dieren die in meer of mindere mate gebonden zijn aan een ruderale omgeving<br />

kunnen van een goed randenbeheer voordeel hebben (SBNL).<br />

Een bekend principe uit de ecologie luidt: hoe groter de variatie in het landschap, des te groter<br />

de diversiteit van de soorten organismen die er voorkomen. Het natuurbeleid in Nederland<br />

heeft als uitgangspunt het behoud en de bevordering van de diversiteit van soorten. Over het<br />

algemeen zitten de meeste ecologische waarden in overgangen. Daar is de meeste variatie en


dus de hoogste diversiteit. Zo bieden de randen tussen het beteelde oppervlak van de akker of<br />

het grasland en de lager gelegen sloot, overgangen van hoog naar laag, van intensief naar<br />

extensief en in sommige gevallen van bewerkt naar minder bewerkt. Bij een<br />

natuurinventarisatie op vier gangbare bedrijven van de Duinboeren werden de meeste soorten<br />

wilde planten niet op het erf maar in de randen van de percelen gevonden. Het aantal soorten<br />

in de randen varieerde van 75 tot 108 (Margry, 1996).<br />

De rand is dus <strong>bij</strong> uitstek de plaats waar overgangen <strong>kansen</strong> bieden voor een grotere<br />

diversiteit aan plantensoorten waardoor ook meer diversiteit in de fauna ontstaat. Uit<br />

veldproeven is gebleken dat in een akkerbouwgebied de meeste soorten in randen voorkomen.<br />

Het gaat hier om zowel de gebiedseigen kruiden als ook de specifieke akkerkruiden die<br />

gekoppeld zijn aan de gewassen en het grondgebruik op de akker. Loodrecht op de rand vanaf<br />

een slootoever naar het midden van de akker gerekend, is vastgesteld dat de soortenrijkdom<br />

op 10 meter afstand in enkele gevallen met een factor 10 afneemt. Dit cijfer is natuurlijk<br />

gerelateerd aan de intensiteit van de bedrijfsvoering maar zegt genoeg over de ecologische<br />

waarde van de rand (Snoo, 1995).<br />

Met meer soorten in de randen ontstaan completere ecosystemen. Door meer kruiden in de<br />

rand krijgen meer insecten een kans. Deze dienen weer als voedsel voor <strong>bij</strong>voorbeeld jonge<br />

weidevogels. Ook spitsmuizen zullen door die insecten meer <strong>kansen</strong> kunnen krijgen en op hun<br />

beurt weer als voedsel voor roofvogels kunnen dienen.<br />

Typische cultuurvolgers in het agrarische landschap zijn ook vaak plaagsoorten. Hoe meer het<br />

(intensieve) agrarische gebruik aansluit op de biotoopvoorkeur van de soort, des te groter is de<br />

kans dat die soort overvloedig voor zal komen. Voor het behoud en het vergroten van<br />

biodiversiteit zijn deze soorten niet interessant en vanuit agrarisch oogpunt niet wenselijk.<br />

Winst valt te halen uit het zodanig beheren van de bufferstroken, dat minder problematische<br />

soorten in het voordeel zijn. Met name wanneer deze voor natuur en landschap interessantere<br />

soorten geen belangstelling hebben voor het agrarische gebruiksdeel van het perceel en als<br />

zodanig geen overlast kunnen veroorzaken (Geertsema et.al, 2004).<br />

We zetten de ecologische <strong>kansen</strong> eens op een rij. Voor de vegetatie maken we onderscheid<br />

tussen randen langs grasland en randen langs akkers. Bij de mogelijkheden voor de fauna<br />

bespreken we de <strong>kansen</strong> voor randenbeheer in het algemeen.<br />

Mogelijkheden voor randenbeheer en onderzoeksresultaten met betrekking tot de<br />

plantengroei in en <strong>bij</strong> randen langs akkers (Snoo, 1995).<br />

I. Randen langs akkers<br />

Voorwaarde uit het lopende project: er moet op de rand een ander gewas dan op de akker<br />

worden ingezaaid.<br />

Inzaaien met graan: Een rand die met granen wordt ingezaaid zal een soortenrijkere<br />

akkerkruiden vegetatie te zien geven. Het blijkt dat <strong>bij</strong> eenvoudig beheer 1,5 tot 2 maal zo<br />

veel soorten planten voorkomen. Het gaat in dit geval wel om algemene planten. Het is<br />

gebleken dat soorten als klaproos en korenbloem niet vaak spontaan opduiken. Indien zij<br />

<strong>bij</strong>voorbeeld uit oogpunt van landschappelijk schoon of een vorm van nostalgie gewenst<br />

worden, zullen zij in het graanmengsel mee gezaaid moeten worden. In dit geval dragen zij <strong>bij</strong><br />

aan de biodiversiteit van de rand.<br />

Inzaaien met gras: Het inzaaien van een akkerrand met gras geeft een vermindering van de<br />

groei van probleemonkruiden in de akker te zien.<br />

Inzaaien met kruiden: Een met kruiden uit een zaaimengsel ingezaaide akkerrand biedt<br />

vanzelfsprekend deze kruiden een uitstekende kans.Vaak gaat het om soorten die afhankelijk<br />

zijn van bewerking.Veel soorten uit het mengsel zullen zich vooral het eerste jaar prima


ontwikkelen. In latere jaren zullen uitheemse soorten verdwijnen en plaats gaan maken voor<br />

inheemse plantensoorten. Voorbeelden van kruidenmengsels zijn granen, boekweit, facelia,<br />

koolzaad, bladrammenas, luzerne, klaver en lupine. Ook zijn er varianten met onder ander<br />

klaproos en korenbloem.<br />

Voor een continuïteit in die kruidensamenstelling is een jaarlijkse grondbewerking nodig. (zie<br />

ook onder)<br />

Naast het gebruik van dure zaadmengsels kan soms gekozen worden voor het gebruik van<br />

gedroogd maaisel dat afkomstig is van aantrekkelijke randen of percelen. In het hooi zijn de<br />

zaden nog aanwezig.<br />

Niet inzaaien, braak: Op een braakliggende rand zullen zich al spoedig éénjarige planten gaan<br />

vestigen. Het moment van de laatste grondbewerking bepaalt de kruidensamenstelling.<br />

Grondbewerking in de herfst bevordert herfst- en winterkiemers als kamille, klaproos,<br />

korenbloem, herderstasje en straatgras. Grondbewerking in het voorjaar levert warmtekiemers<br />

als melganzevoet, perzikkruid, duizendknoop, varkensgras en hennepnetel. Het tweede jaar<br />

zal de rand vergrassen. Voor een continuïteit in die kruidensamenstelling kan gekozen worden<br />

voor jaarlijks terugkerende grondbewerking. Echter, het is inmiddels gebleken dat de<br />

bodemfauna een sturende rol speelt in de vegetatieontwikkeling boven de grond (NRC, 12<br />

juni 2004). Bodemdiertjes als miljoenpoten, wormen, springstaarten, bodemaaltjes, mijten en<br />

keverlarven blijken <strong>bij</strong>voorbeeld selectief de wortels aan te vreten van plantensoorten die<br />

anders de rest zouden overwoekeren. Bij braakligging is het ’t overwegen waard om <strong>bij</strong><br />

streven naar variatie het bewerken in sommige randen juist achterwege te laten. Door rust in<br />

de bodem zal de specifieke bodemfauna zich kunnen herstellen en zal een gevarieerde maar<br />

andere kruidensamenstelling ontstaan.<br />

Het is gebleken dat randen op voedselrijke kleigronden in botanisch opzicht een minder<br />

gevarieerde vegetatie laten zien. Zij zullen zich in geval van <strong>bij</strong>voorbeeld braak snel<br />

ontwikkelen tot ruigten. Om dit te kunnen beteugelen is een frequenter maaibeheer aan te<br />

bevelen. Omdat vegetatietypen op deze bodem veel <strong>kansen</strong> bieden aan onder meer<br />

broedvogels, zou <strong>bij</strong> voorkeur zo laat mogelijk gemaaid moeten worden. Op zandgronden<br />

blijkt dat het niet bemesten van een gras- of akkerrand zeker in de bovenste bodemlaag leidt<br />

tot verschraling door onder meer uitspoeling. Het terugdringen van de voedselrijke situatie,<br />

waar<strong>bij</strong> enkele soorten in het voordeel zijn en andere worden weggeconcurreerd, zal de<br />

biodiversiteit in de vegetatie bevorderen; er komen kort gezegd meer soorten planten. Meer<br />

variatie in de vegetatie, zowel in de soortensamenstelling als in de structuur, biedt ook meer<br />

mogelijkheden voor met name insecten.<br />

II. Randen langs grasland<br />

Voorwaarden uit het lopende project: de grasrand met het perceel mee maaien en maaisel<br />

afvoeren (minimaal 2x per jaar); <strong>bij</strong> opnieuw inzaaien van het grasland moet de rand<br />

onbewerkt blijven.<br />

Handhaven van gras: Deze optie zal voor de vegetatie slechts een marginale natuurwinst laten<br />

zien. Verschraling is een langdurig proces dat pas na jaren de vestiging van inheemse kruiden<br />

zal opleveren. Wel is aangetoond dat er verschuiving in de samenstelling van de grassoorten<br />

in de rand optreedt. Als een jarenlang verschralingsbeheer in chemisch en fysisch opzicht<br />

geslaagd is hoeft dat nog geen garanties te geven voor een kenmerkende vegetatie van schraal<br />

grasland. Naast bodemdieren zullen ook bepaalde mycorrhyzae (natuurlijke<br />

samenlevingsvorm tussen plantenwortels en schimmels, die planten beter in staat stelt voedsel<br />

uit de bodem op te nemen) aanwezig moet zijn (NRC, 12 juni 2004).<br />

Inzaaien met kruiden en braak: Zie hierboven <strong>bij</strong> I. Randen langs akkers.


Voorstel voor nieuwe opties <strong>bij</strong> voorwaarden voor beheer.<br />

1. Achterwegen laten van het maaien van de bufferstroken met gras.<br />

Het volledig achterwege laten van het maaien van de bufferstroken met gras kan <strong>bij</strong>dragen<br />

aan de variatie in het landschap. Aan het eind van het seizoen zullen de grassen afsterven. Het<br />

daarop volgende jaar zullen nieuwe scheuten door de oude grasmat naar boven komen.<br />

Uiteindelijk ontstaat een viltig dik graspakket met karakteristieke pollen dat als schuil- en<br />

broedplaats <strong>kansen</strong> biedt voor de fauna.<br />

2. Niet bewerken van akkerranden.<br />

De vegetatie van ingezaaide of braakliggende akkerranden niet bewerken maar (liefst meer<br />

jaren) laten liggen. Te weelderige kruidenranden kunnen eventueel gemaaid en afgevoerd<br />

worden. De bodem komt op deze manier tot rust zodat de natuurlijke processen in het<br />

bodemleven zich weer kunnen herstellen. Ook komen zaden en andere voedzame delen van<br />

het plantaardig materiaal ten goede aan overwinterende (zoog)dieren en vogels. Insecten<br />

kunnen met dit beheer gebruik maken van holle stengels of lege vruchtbeginsels om hierin<br />

een schuilplaats te vinden (SBNL).<br />

<strong>Ecologische</strong> <strong>kansen</strong> van de vegetatie voor andere organismen <strong>bij</strong> randenbeheer in het<br />

algemeen.<br />

Inzaaien met granen:<br />

Verschillende vogelsoorten als de ringmus zijn voor hun wintervoedsel afhankelijk van<br />

graanstoppels. Naast graanvelden zullen bufferstroken met granen in een belangrijke behoefte<br />

kunnen voorzien.<br />

Inzaaien met kruiden:<br />

Het is bekend dat het inzaaien met een bloemenmengsel in ecologisch opzicht het meest<br />

gunstige effect heeft. Niet alleen neemt het aantal plantensoorten vanzelfsprekend spectaculair<br />

toe, maar meer nog speelt het gunstige effect op de insectenfauna als <strong>bij</strong>voorbeeld <strong>bij</strong>en,<br />

vlinders en libellen een belangrijke rol. Uiteindelijk zullen ook insectenetende vogelsoorten<br />

als graspieper van de toename van insecten profiteren. Kruidenmengsels die <strong>bij</strong>zondere<br />

waarde voor insecten hebben, bevatten zeker enkele nectar producerende soorten. Je kunt<br />

hier<strong>bij</strong> denken aan koolzaad (niet langs koolvelden zaaien), facelia, bonenkruid, witte en rode<br />

klaver en diverse andere soorten die eigenlijk altijd al in standaard mengsels zijn opgenomen<br />

(Volkskrant 6 nov. 2004)<br />

Overjarige kruidenranden / braak<br />

Veel kruiden zijn belangrijk voor het broedsucces van akker- en weidevogels. Onder andere<br />

patrijs, gele kwikstaart en veldleeuwerik maken graag hun nest in ruige kruidenranden. Hier<br />

vinden zij naast bescherming ook hun voedsel in de vorm van insecten. Deze insecten zijn op<br />

hun beurt afhankelijk van kruiden als varkensgras, melganzevoet, vogelmuur, perzikkruid,<br />

hennepnetel, herderstasje en kamille. Dit zijn niet de kruiden die de boer in zijn gewassen wil.<br />

In de rand zijn ze niet storend maar wel waardevol voor de fauna. Op plaatsen waar al vooraf<br />

een grote kans is op storingskruiden (ridderzuring, akkerdistel), moet voorzichtig worden<br />

omgesprongen met braakligging en het inzaaien van een kruidenmengsel. Inzaaien met een<br />

mengsel van kropaar en rietzwenkgras levert daarentegen al na één jaar een prima grasrand<br />

met veel geschikte nestplaatsen (SNBL).


Voor weidevogels gaat het naast het voedselaanbod van insecten niet zozeer om nestplaatsen<br />

maar vooral om vluchtplaatsen voor hun jongen. Na het uitkomen van de eieren zullen de<br />

jonge vogels in de hogere kruidenrand bescherming kunnen zoeken tegen predatoren<br />

(roofvogels, roofdieren etc.) en zich veilig kunnen stellen wanneer er op het grasland<br />

landbouwwerktuigen rijden. Het is niet voor niets dat <strong>bij</strong> weidevogelbeheer wordt opgeroepen<br />

om de randen niet te maaien. Voor de grutto is de provincie Noord-Brabant niet de<br />

belangrijkste provincie maar omdat Nederland voor deze weidevogelsoort een belangrijke<br />

verantwoordelijkheid heeft (van alle grutto’s in Noordwest Europa broedt ongeveer 80% in<br />

ons land) is elke kans voor deze soort van groot belang .<br />

Een zoogdiersoort die van het beheer zal kunnen profiteren is de veldspitsmuis (Broekhuizen<br />

et. al, 1992). De veldspitsmuis is in Nederland een zeer zeldzame soort. Oorspronkelijk kwam<br />

deze soort vooral voor in het zuiden van het land. De voorkeurbiotoop bestaat uit een hoge en<br />

dichte, goed ontwikkelde kruidlaag. In najaar en winter treedt een verschuiving op naar<br />

houtwallen en bosjes. Door het verdwijnen van kruidenrijke opgaande vegetatie in randen is<br />

deze soort steeds verder naar het zuiden teruggedrongen. Ook de concurrentie met de aan<br />

bebouwing gebonden huisspitsmuis zou een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van de<br />

soort zijn. Huisspitsmuizen overwinteren in bebouwing en koloniseren elk voorjaar en de<br />

zomer de randen in het cultuurlandschap Aangepast beheer van stroken zou nieuwe <strong>kansen</strong><br />

kunnen creëren voor de veldspitsmuis. Vooral randen van percelen die verder van bebouwing<br />

liggen zouden <strong>kansen</strong> kunnen bieden. Grootste kans op succes is te verwachten tegen de grens<br />

met België. Hoewel de soort ook daar over het algemeen minder voorkomt is er in de aan<br />

Noord-Brabant grenzende Belgische provincie Limburg een stijging waargenomen (Verkem<br />

et. al, 2003).<br />

Het voedsel bestaat uit insecten en andere relatief grote ongewervelde dieren als slakken en<br />

larven van langpootmuggen (emelten). Met deze levenswijze vormt de veldspitsmuis geen<br />

enkele bedreiging voor agrarische activiteiten maar kan juist als een welkome gast worden<br />

ontvangen.<br />

Niet maaien van grasrand.<br />

Hiervoor werd het voordeel van niet maaien al beschreven voor onder andere jonge<br />

weidevogels. Ook de grauwe gors zal profiteren van later of niet maaien. De grauwe gors staat<br />

op de Rode lijst omdat het aantal van die vogelsoort sinds 1960 met 95% is afgenomen. Het is<br />

een late broeder die gevoelig is voor vroeg maaien.<br />

Een overjarige grasrand (eventueel verruigd met kruiden) geeft met het toenemen van de<br />

hoogte ook meer <strong>kansen</strong> voor verschillende soorten woelmuizen die op hun beurt weer<br />

stapelvoedsel vormen voor dagroofvogels. Een van die woelmuissoorten is de ondergrondse<br />

woelmuis. Deze woelmuis wordt vooral gevonden in randen met een dichte vegetatie, die<br />

gedomineerd wordt door hoogopgaande, veelal overjarige grassen en kruiden. De<br />

aanwezigheid van bomen en/of struiken lijkt niet belangrijk.<br />

Het voedsel is vrijwel geheel plantaardig en bestaat voornamelijk uit grassen en kruiden.<br />

Er zijn geen populatieschommelingen zoals <strong>bij</strong> veldmuizen bekend.<br />

De ondergrondse woelmuis is door het verdwijnen van de voorkeursbiotoop als een kwetsbare<br />

soort aangemerkt. In Nederland komt deze soort alleen voor in het zuiden en enkele plaatsen<br />

boven de grote rivieren. De soort zit hier aan de noordgrens van haar areaal. Vooral in de<br />

provincie Noord-Brabant zou aandacht voor deze soort <strong>bij</strong> kunnen dragen aan de<br />

biodiversiteit.<br />

Deze woelmuis zou plaatselijk schade kunnen veroorzaken in tuinderijen, akkers en<br />

boomgaarden. Net als enkele andere woelmuissoorten staan ze er om bekend dat ze bieten,


wortels en bloembollen van onderaf uithollen. Deze schade is te voorkomen door juist in en<br />

rond deze teelten de vegetatie kort te houden en daar niet te kiezen voor deze beheersvorm.<br />

Bij aandacht voor de veldspitsmuis en de ondergrondse woelmuis gaat het niet om algemene<br />

natuurwaarden maar om <strong>bij</strong>zondere specifieke natuurwaarden van Brabant (Lange et. al,<br />

1994)<br />

Opmerkingen<br />

Slootmaaisel<br />

Het is in alle situaties een voorwaarde dat slootmaaisel wordt afgevoerd. Dit organische<br />

materiaal zorgt voor een hoge productie van biomassa en bevoordeelt de dominantie van<br />

ruderale plantensoorten. Tevens kan ophoping van slootmaaisel er mede voor zorgen dat<br />

probleemonkruiden uit de rand zich in het grasland of de akker uitbreiden. En uiteindelijk zal<br />

er steeds vaker geschoond moeten worden door de toenemende voedselrijkdom. Door<br />

slootmaaisel af te voeren zal er op den duur meer waterleven gespaard kunnen worden(CLM).<br />

Kunstmest<br />

Meemesten is zeer nadelig voor de biodiversiteit van de rand. De toename van de biomassa<br />

geeft onder andere een verminderde lichtdoorval op de bodem. Hierdoor komen laagblijvende<br />

plantensoorten in de verdrukking en verdwijnen uiteindelijk. De grootste kans van slagen om<br />

inheemse plantensoorten in de rand te zien opkomen biedt een schrale (verschraalde) bodem.<br />

In dit milieu krijgen ook probleemonkruiden de minste kans (Snoo, 1995).<br />

Onkruidbestrijdingsmiddelen<br />

Doodspuiten van lastige plantensoorten heeft geen duurzaam effect. Door het plaatselijk<br />

vernietigen van deze soorten creëer je ruimte voor dezelfde soorten die je juist bestreden hebt.<br />

Je moet door vermindering van de beschikbare voedingsstoffen voor de plant en het tot rust<br />

laten komen van de bodem proberen de groei te onderdrukken. Bestrijding kan dan ook het<br />

best plaatsvinden door het wegmaaien van de probleemsoorten. De meeste problemen geven<br />

wortelonkruiden als akkerdistel, kweek of hoefblad. Zaadonkruiden spelen een veel minder<br />

belangrijke rol en hoeven niet bestreden te worden (Snoo, 1995).<br />

Plaagbestrijding.<br />

Uit de literatuur komt naar voren dat een rand een ambivalente invloed op het aanliggende<br />

landbouwperceel kan hebben. In de rand worden zowel predatoren van plaaginsecten zoals<br />

bladluizen aangetroffen als ook parasieten die de veldgewassen schade kunnen berokkenen.<br />

Randen fungeren als leefgebieden voor natuurlijke vijanden van plaaginsecten op de schaal<br />

van perceels- en bedrijfsniveau. Natuurlijke vijanden lopen of vliegen vanuit de rand slechts<br />

enkele tientallen meters de akker in. Dit betekent dat percelen een beperkte breedte mogen<br />

hebben. Onder natuurlijke vijanden verstaan we hier lieveheersbeestjes en hun larven,<br />

sluipwespen, larven van zweef- en gaasvliegen, spinnen, kevers, roofwantsen en oorwormen.<br />

De belangrijkste plaagorganismen waar zij het op voorzien hebben zijn: luizen, koolmot en<br />

trips. Het is van groot belang dat er geen kruiden worden ingezaaid die een aanlokkelijk<br />

leefmilieu vormen voor deze plaagsoorten. Te denken valt hier<strong>bij</strong> aan kruisbloemigen als<br />

mosterd en koolzaad en het hierin voorkomen van koolmot en rupsen van het koolwitje in de<br />

buurt van een akker met een koolsoort (Geertsema et. al, 2004).<br />

En verder…….


Bordjes.<br />

De uitstraling naar de omgeving is van grote betekenis. Bijvoorbeeld <strong>bij</strong> het zaaien van<br />

kruidenmengsels presenteert de agrariër zich als natuurminded en draagt zo positief <strong>bij</strong> aan<br />

het imago van de landbouw in het algemeen. Als er in het randenbeheer steeds meer aandacht<br />

is voor <strong>bij</strong>zondere <strong>kansen</strong> voor de natuur is het goed om dat breder bekend te maken <strong>bij</strong> het<br />

publiek. Het project Actief Randenbeheer is een middel om het wederzijds begrip tussen<br />

boeren en burgers te vergroten. Als een boer er voor kiest om in het randenbeheer speciaal<br />

<strong>kansen</strong> te geven aan <strong>bij</strong>voorbeeld de veldspitsmuis is het de moeite waard om deze bedoeling<br />

kenbaar te maken. Wij willen in overweging geven om voor zulke randen gestandaardiseerde<br />

bordjes beschikbaar te stellen. Zulke bordjes (bv A4 of A5 formaat) met afbeelding van de<br />

betreffende soort, logo’s van het project en korte tekst zouden met een pen in de grond<br />

kunnen worden gestoken. Voor<strong>bij</strong>gangers zouden kunnen zien wat met het beheer wordt<br />

beoogd.<br />

Vleermuisnestkasten<br />

Schoon water in de sloot levert meer waterinsecten en dus ook meer insecten aan het<br />

oppervlak. Zulke insecten vormen een ideale voedselbron voor verschillende soorten<br />

vleermuizen. Om deze diergroep een extra kans te geven loont het de moeite om randenbeheer<br />

langs brede sloten en watergangen waar ook rijen bomen langs staan <strong>bij</strong> een<br />

vleermuisnestkastproject te betrekken. Op locaties waar randenbeheer zorgt voor schoner<br />

water zouden vleermuisnestkasten aan de bomen kunnen worden gehangen. Zulke nestkasten<br />

zullen in een belangrijke behoefte kunnen voorzien. Vleermuizen willen graag regelmatig van<br />

nestplaats verwisselen om van parasieten af te komen. Door gebrek aan boomholten kunnen<br />

zulke nestkasten in die behoefte voorzien. Deze optie vergt organisatie. Dit kan in handen<br />

worden gelegd van een Agrarische Natuurvereniging, een plaatselijke natuurwerkgroep of de<br />

Vleermuiswerkgroep Noord-Brabant. De nestkasten zijn eenvoudig te verhangen als een<br />

agrariër stopt met het beheer.<br />

Uiteraard loont het de moeite om (bv op de boom) een infobordje met verwijzing naar het<br />

<strong>bij</strong>zondere beheer te plaatsen.<br />

Conclusie en aanbeveling.<br />

Met de huidige voorwaarden wordt met Actief Randenbeheer Brabant een <strong>bij</strong>drage geleverd<br />

aan schoner water en meer <strong>kansen</strong> voor de natuur. Door in de voorwaarden meer ruimte te<br />

scheppen voor keuzemogelijkheden kan de basis worden gelegd voor meer variatie in de<br />

randen die uiteindelijk ten goede komt aan de diversiteit.<br />

Als eerste optie zouden wij aan willen bevelen om <strong>bij</strong> het beheer van de bufferstrook <strong>bij</strong><br />

grasland de vrijheid te geven om in plaats van maaien en afvoeren ook te kunnen kiezen voor<br />

het niet maaien van de bufferstrook.<br />

Als tweede optie geven wij aan om <strong>bij</strong> het beheer van de bufferstrook <strong>bij</strong> akkerland<br />

deelnemers de vrijheid te geven om de bufferstrook niet te bewerken. Door liefst meer jaren<br />

achter elkaar de grond tot rust te laten komen bestaat de kans dat het bodemleven zich herstelt<br />

en ecologische relaties ten goede komt. Mogelijk hangt het tempo van natuurontwikkeling af<br />

van de verspreidingscapaciteit van bodemdieren. Aangepast beheer van bufferstroken zou<br />

hier<strong>bij</strong> een belangrijke rol kunnen spelen. Wellicht dat na een aantal jaren van verschraling de<br />

verplichting om één keer per jaar te maaien en af te voeren kan komen te vervallen.<br />

Bij de optie om randen te maaien, bevelen wij aan om de randen zo laat mogelijk in het<br />

seizoen te maaien. Vaak wordt hier<strong>bij</strong> aanbevolen om pas na 15 augustus te maaien. Ook deze<br />

optie zou voor deelnemers die al enige jaren verschraling achter zich hebben open gesteld<br />

kunnen worden.


De voorgestelde opties zijn simpel en omkeerbaar. Toch zullen beschreven ecologische<br />

voordelen niet zonder meer passen in de gedachte van de gangbare grondgebruikers.<br />

Vooroordelen over bepaalde diergroepen zullen het enthousiasme voor bepaalde vormen van<br />

beheer niet zonder meer vergroten. Voorlichting is daar<strong>bij</strong> van belang. De Nieuwsbrieven van<br />

het <strong>ARB</strong> zullen hierin een sensibiliserende rol kunnen spelen.<br />

Onlangs gaf de VROM-raad in haar advies (042) een visie op scheiding en verweving van<br />

landbouw en natuur. In de toekomstige discussie over de boer als beheerder of beheer zonder<br />

boeren zal het enthousiasme voor randenbeheer een belangrijke rol kunnen spelen.<br />

Streven naar duurzame oplossingen blijft de belangrijkste insteek. Een insteek waar<strong>bij</strong> balans<br />

is tussen economische, ecologische en sociaal maatschappelijke aspecten, zowel hier en nu als<br />

in de toekomst en in relatie tot ontwikkelingen op wereldniveau.<br />

Samenvatting<br />

In een onderzoek naar de ecologische <strong>kansen</strong> van actief randenbeheer op stroken langs<br />

grasland en akkers zijn enkele interessante opties naar voren gekomen. Het achterwege laten<br />

van bemesting en gewasbescherming heeft een positieve uitwerking op de biodiversiteit van<br />

de randzone. Na een per situatie wisselende periode van beheer neemt in de vegetatie zowel<br />

de soortensamenstelling als de structuur toe. Deze effecten hebben op hun beurt een gunstige<br />

uitwerking op de aanwezigheid van dieren. De op de voorgestelde wijze beheerde rand biedt<br />

ook <strong>kansen</strong> voor natuurlijke bestrijding van plaaginsecten in de naastliggende akkers. Geen<br />

bemesting en gewasbescherming draagt ook <strong>bij</strong> aan het tot rust komen van de bodem zodat<br />

het natuurlijk bodemleven zich na jaren productief gebruik kan herstellen. Tot slot biedt een<br />

rand met meer ecologische kwaliteiten een positieve uitstraling voor het agrarisch landschap<br />

en het gebruik ervan.<br />

Referenties:<br />

- Broekhuizen, S, B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas<br />

van de Nederlandse zoogdieren. –KNNV-uitgeverij, Utrecht.<br />

- Lange, R, P. Twisk, A van Winden & A. van Diepenbeek, 1994. Zoogdieren van<br />

West-Europa - KNNV-uitgeverij, Utrecht.<br />

- Margry, K., 1996. Natuurinventarisatie op 4 bedrijven van de Duinboeren. AOC<br />

midden & oost brabant, Boxtel. (tegenwoordig Helicon opleidingen MBO Boxtel)<br />

- Snoo, G.R. de, A.J.W. Rotteveel & H. Heemsbergen, 1995. Akkerranden in<br />

Nederland, lezingen en posterpresentaties van de Studiedag Akkerranden. –Werkgroep<br />

Akkerranden, Wageningen.<br />

- Verkem, S., J. De Maeseneer, B. Vandendriessche, G. Verbeylen en S. Yskout, 2003.<br />

Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. –Natuurpunt<br />

Studie & JNM Zoogdierenwerkgroep, Mechelen & Gent.<br />

- VROM-raad, 2004. “Meerwerk”, advies over de landbouw en het landelijk gebied in<br />

ruimtelijk perspectief. Advies 042 -VROM-raad, Den Haag.<br />

- Wesseling, M., 2004. De top-78 van Vogels in Gevaar. Vogels, tijdschrift over vogels<br />

en natuurbescherming 2004 (5): 40-41<br />

- Geerstsema W., Steingröver E., van Wingerden W., van Alebeek F., Rovers J., 2004.<br />

“Groenblauwe dooradering in de Hoekse Waard” – Alterra Rapport 1042,<br />

Wageningen<br />

Folders en krantenartikelen:<br />

- Op de rand van schoon water; Nieuwsbrieven <strong>ARB</strong><br />

- Kleinschalige Natuurontwikkeling in de praktijk; IKC NLBF Wageningen<br />

- Schoon water, een sloot vol leven; CLM


- Patrijzen op de rand, natuurvriendelijk randenbeheer op akkerbouwbedrijven; SBNL<br />

- Wortelgrazers; artikel NRC handelsblad 12 juni 2004<br />

- Laat de boer zijn randen koesteren; artikel de Volkskrant 6 november 2004<br />

- Rode lijst van Nederlandse broedvogels, Vogelbescherming Nederland

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!