F:\Wpdocs\WZOK\Kleine Reeks\Bundel Bergema\BundelBergema ...

F:\Wpdocs\WZOK\Kleine Reeks\Bundel Bergema\BundelBergema ... F:\Wpdocs\WZOK\Kleine Reeks\Bundel Bergema\BundelBergema ...

16.09.2013 Views

122www.cgfdejong.nl komst van het theologisch onderwijs voorwerp van uitvoerige discussies geweest tussen docenten van verschillende opleidingsscholen in Oost-Indonesië. Na de Japanse tijd kwam Bergema in december 1945 met een rapport over het theologisch onderwijs in Oost- Indonesië. 186 Het behandelde aard en karakter van het gewenste (middelbaar theologisch) onderwijs, de grondslag van het onderwijs, de leerstof, de methode van onderwijzen en opmerkelijk veel over de spirituele vorming van de leerlingen. Bergema’s ideeën werden overgenomen en uitgewerkt met het oog op het theologisch onderwijs in geheel Indonesië. 187 Een en ander was de reden dat Bergema door de Conferentie van zendingsarbeiders in Jakarta in augustus 1946 aangewezen werd om voorbereidingen te treffen voor de stichting van een oecumenische theologische school te Makassar. Dat gebeurde, in goede samenwerking met anderen. Tijdens de kerkelijke Malino-conferentie stelde de voorbereidingscommissie voor om voor de theologische school geen afzonderlijke grondslag te formuleren, maar als zodanig te beschouwen de belijdenissen van de Indonesische kerken die bij de oprichting van deze school betrokken waren. Wel achtte de commissie het noodzakelijk de docenten te binden aan een formule voor het theologisch onderwijs, opdat het onderwijs metterdaad zou plaatsvinden op de basis van de genoemde confessies. De commissie was van mening dat in de grondslag voor het onderwijs drieërlei perspectief zou moeten voorkomen; een belijdenis ten aanzien van de Heilige Schrift, de Drie-eenheid en over Jezus Christus. 188 De voorbereidingscommissie, lees: Bergema, had reeds een voorstel geformuleerd dat vervolgens op 24 maart 1947 door de vergadering werd goedgekeurd. Het luidde: 1. Wij geloven dat de ware en volkomen heilsweg aan ons is geopenbaard door God, in de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament, het woord van God, als een richtsnoer voor geheel ons leven. 2. Wij geloven in één God, Vader, Zoon en Heilige Geest. 3. Wij geloven dat God, op grond van zijn genade ons zijn enige Zoon heeft geschonken, Jezus Christus, waarachtig God en waarachtig mens. Hij is onze enige en volkomen Zaligmaker, onze Heer, wiens lichaam 186 [H. Bergema], “Rapport van de Commissie voor de eenheid van theologische opleiding”, stencil Zendingsconsulaat, S.46.3, Makassar, 1945. 187 G.P.H. Locher, A.J. Rasker, J. Verkuyl, “Rapport” [van het overleg tussen vertegenwoordigers van de Protestantse kerk in Indonesië, de STT Jakarta, Zendingsconsulaat en Noodcommissie], Jakarta 15 mei 1945, in ISGIT, (Arch. Madj. Keristen) I/1/2. 188 Zie Bergema, “Kwartaaloverzicht”, II.

www.cgfdejong.nl verbroken en wiens bloed vergoten is voor de vergeving van onze zonden en die ten derde dage waarlijk is opgestaan van de doden. Ook al zullen sommigen onder de hedendaagse lezers deze voor de docenten bindende belijdenisformulering nogal massief vinden, het voorstel van de voorbereidingscommissie was verstandig. Het hield rekening met de gevoeligheden van de westerse partnerkerken juist op het punt van gezamenlijk theologisch onderwijs. Dogmatische verschillen vormden nu eenmaal een steen des aanstoots op de weg naar eenheid. Zouden er geen waarborgen gegeven worden dat het onderwijs metterdaad zou plaats vinden op de basis van de genoemde confessies, dan zou deelname voor de Gereformeerde Kerken in Nederland en mogelijk voor andere Nederlandse kerken en zendingsinstanties van gereformeerde signatuur bezwaarlijk kunnen zijn. Ongetwijfeld is dit de reden geweest dat de commissie deze gedetailleerde grondslag voor het onderwijs aan de theologische school voorstelde. In dat licht moet ook het besluit gelezen worden dat kerken een eigen docent konden benoemen voor die vakken die dogmatisch gevoelig lagen. Het lijkt mij duidelijk dat in deze grondslagproblematiek de westerse partnerkerken te nadrukkelijk domineerden en aan sommige van hun partnerkerken in Indonesië iets oplegden dat niet in overeenstemming was met het eigen voelen. Althans dat blijkt uit één van de conferentieverslagen: Met grote aandacht hebben wij geluisterd, toen delegatie na delegatie zich uit moest spreken over deze belangrijke beslissing. Zouden de Gereformeerde Kerken, op Soemba werkend, de Christelijk Gereformeerden en de Bonders, die onder de Sadan Toraja’s arbeiden, hun dogmatische bezwaren opzij weten te zetten en medewerking verlenen? Duidelijk was, dat persoonlijk al de voorgangers uit deze gebieden niets liever wilden dan ja zeggen en zich daartoe soms ook lieten verleiden, al bleek dan steeds, dat zij hadden bedoeld: “áls mijn kerk en zending er mee akkoord gaan”. Het blijkt dat de schrijver van dit verslag, ds. Gramberg van Bali, 189 het goed gezien heeft: de beide Toraja-kerken konden hun toezeggingen niet gestand doen, juist door een gebrek aan medewerking van de zijde van hun overzeese 189 Th.B.W.G. Gramberg, “Kerkelijk oecumenisch leven in oost-Indonesië. De Conferentie in Makassar, Maart 1947”, in Nederlandsch Zendingsblad, 30 (1947) 53vv, 66vv, 74vv (67). 123

www.cgfdejong.nl<br />

verbroken en wiens bloed vergoten is voor de vergeving van onze zonden<br />

en die ten derde dage waarlijk is opgestaan van de doden.<br />

Ook al zullen sommigen onder de hedendaagse lezers deze voor de docenten<br />

bindende belijdenisformulering nogal massief vinden, het voorstel van de<br />

voorbereidingscommissie was verstandig. Het hield rekening met de gevoeligheden<br />

van de westerse partnerkerken juist op het punt van gezamenlijk<br />

theologisch onderwijs. Dogmatische verschillen vormden nu eenmaal een<br />

steen des aanstoots op de weg naar eenheid. Zouden er geen waarborgen<br />

gegeven worden dat het onderwijs metterdaad zou plaats vinden op de basis<br />

van de genoemde confessies, dan zou deelname voor de Gereformeerde<br />

Kerken in Nederland en mogelijk voor andere Nederlandse kerken en zendingsinstanties<br />

van gereformeerde signatuur bezwaarlijk kunnen zijn. Ongetwijfeld<br />

is dit de reden geweest dat de commissie deze gedetailleerde<br />

grondslag voor het onderwijs aan de theologische school voorstelde. In dat<br />

licht moet ook het besluit gelezen worden dat kerken een eigen docent<br />

konden benoemen voor die vakken die dogmatisch gevoelig lagen. Het lijkt<br />

mij duidelijk dat in deze grondslagproblematiek de westerse partnerkerken<br />

te nadrukkelijk domineerden en aan sommige van hun partnerkerken in<br />

Indonesië iets oplegden dat niet in overeenstemming was met het eigen voelen.<br />

Althans dat blijkt uit één van de conferentieverslagen:<br />

Met grote aandacht hebben wij geluisterd, toen delegatie na delegatie<br />

zich uit moest spreken over deze belangrijke beslissing. Zouden de<br />

Gereformeerde Kerken, op Soemba werkend, de Christelijk Gereformeerden<br />

en de Bonders, die onder de Sadan Toraja’s arbeiden, hun<br />

dogmatische bezwaren opzij weten te zetten en medewerking verlenen?<br />

Duidelijk was, dat persoonlijk al de voorgangers uit deze gebieden niets<br />

liever wilden dan ja zeggen en zich daartoe soms ook lieten verleiden, al<br />

bleek dan steeds, dat zij hadden bedoeld: “áls mijn kerk en zending er<br />

mee akkoord gaan”.<br />

Het blijkt dat de schrijver van dit verslag, ds. Gramberg van Bali, 189 het goed<br />

gezien heeft: de beide Toraja-kerken konden hun toezeggingen niet gestand<br />

doen, juist door een gebrek aan medewerking van de zijde van hun overzeese<br />

189 Th.B.W.G. Gramberg, “Kerkelijk oecumenisch leven in oost-Indonesië. De Conferentie<br />

in Makassar, Maart 1947”, in Nederlandsch Zendingsblad, 30 (1947) 53vv, 66vv, 74vv<br />

(67).<br />

123

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!