Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Untitled - Holland Historisch Tijdschrift Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
- Page 2 and 3: Holland, historisch tijdschrift Hol
- Page 5 and 6: Jeroen Blaak Worstelen om te overle
- Page 7 and 8: Worstelen om te overleven Yfb. 1. P
- Page 9 and 10: Worstelen om te overleven voor over
- Page 11 and 12: Worstelen om te overleven eniging.
- Page 13 and 14: Worstelen om te overleven Door het
- Page 15 and 16: Dat heeft de vrome vroue van Vloosw
- Page 17 and 18: Worstelen om te overleven Afb. 2. D
- Page 19 and 20: Worstelen om te overleven Clara. De
- Page 21 and 22: Afb. 3. Kwitantie van de ziekenbos
- Page 23 and 24: Oscar Westers Van uitspatting naar
- Page 25 and 26: Van uitspatting naar uitspanning? V
- Page 27 and 28: Van uitspatting naar uitspanning? A
- Page 29 and 30: Van uitspatting naar uitspanning? g
- Page 31 and 32: Van uitspatting naar uitspanning? v
- Page 33 and 34: Van uitspatting naar uitspanning? j
- Page 35 and 36: Van uitspatting naar uitspanning? f
- Page 37 and 38: 1 Van uitspatting naar uitspanning?
- Page 39 and 40: Van uitspatting naar uitspanning? d
- Page 41 and 42: Van uitspatting naar uitspanning?
- Page 43 and 44: Van uitspatting naar uitspanning? t
- Page 45 and 46: Van uitspatting naar uitspanning? F
- Page 47 and 48: Van uitspatting naar uitspanning? D
- Page 49 and 50: J.T. Smit koopman J. Stahlie zoon w
- Page 51 and 52: Boekbesprekingen Recensies tot het
<strong>Holland</strong>, historisch tijdschrift<br />
<strong>Holland</strong>is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks Hol<br />
landse Studiën uitgeeft. De uitgave van <strong>Holland</strong> komt tot stand mede dankzij financiële steun van de<br />
Sik hling Regionale Geschiedbeoefening Noord-<strong>Holland</strong> en het project Regionale Geschiedbeoefening<br />
Zuid-<strong>Holland</strong>. <strong>Holland</strong>wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se Studiën gelden spe<br />
ciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />
Redactie<br />
D.E.M. Carasso, M.J.M. Damen, G.M.E. Dorren, K. Goudriaan, GJ. van Ham, I. Heidebrink, M. Keblu-<br />
sek, E. Kreuwels, S. Langereis, J. Steenhuis, G. Valk, G. Verhoeven, I. van der Vlis, A. van der Zee.<br />
Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën te zenden aan de redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, drs. M.J.M. Da-<br />
men, Hogewoerd 47, 2311 HG Leiden, telefoon 071-5122963.<br />
De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij de<br />
redactiesecretaris.<br />
Publicaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr. G.<br />
Verhoeven, p/a Gemeentelijke archiefdienst Delft, Oude Delft 169, 2611 HB Delft, tel. 015-2602340.<br />
<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van de<br />
geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te bevorderen.<br />
Secretariaat: mevr. drs. G.J.A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012<br />
CH Haarlem.<br />
Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18, 2012 CH<br />
Haarlem, telefoon 023-5172700.<br />
Contributie: ƒ50,- per jaar voor gewone leden (personen) en buitengewone leden (instellingen), na<br />
onlvangsl van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten name van de Histori<br />
sche Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid worden, ontvangen kos<br />
teloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />
Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15-, vermeerderd met ƒ3,- administratiekosten voor een<br />
enkel nummer, ƒ5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers kunnen<br />
worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 3593767 ten<br />
name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop publicaties te Haar<br />
lem, onder vermelding van het gewenste.<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />
kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de publicaties<br />
van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek 'Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong>' achterin het tijd<br />
schrift.<br />
ISSN 0166-2511<br />
© 1999 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook, worden vermenigvuldigd<br />
en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie.
<strong>Holland</strong>, historisch tijdschrift<br />
Tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
Eenendertigste jaargang<br />
Dordrecht 1999
Jeroen Blaak<br />
Worstelen om te overleven.<br />
De zorg om het bestaan in het Memoriaal van Hermanus<br />
Verbeeck (1621-1681)<br />
Hermanus Verbeeck, een Amsterdammer geboren in 1621 en overleden in 1681, was een pro<br />
ductief dichter. Hij schreef verschillende gelegenheidsgedichten, liederen, sonnetten en to<br />
neelstukken. Of iemand ooit van zijn poëzie kennisgenomen heeft, is zeer de vraag. Er is na<br />
melijk nooit iets van in druk verschenen, we kennen de gedichten alleen maar in de<br />
handschriften van Verbeeck. In poëtisch opzicht was Hermanus zeker niet uitzonderlijk be<br />
gaafd. Toch zijn de twee boekbanden met zijn handschriften wel van belang, want daarin be<br />
vindt zich namelijk ook het 'Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe', het in dichtvorm gegoten<br />
levensverhaal van Hermanus Verbeeck. 1<br />
Autobiografieën uit de 17e eeuw zijn vrij zeldzaam en<br />
egodocumenten van eenvoudige figuren zijn er helemaal weinig. 2<br />
Het Memoriaal van Her<br />
manus Verbeeck is bijzonder omdat het hier gaat om een vroeg voorbeeld van een Neder<br />
landse autobiografie en omdat het geschreven is door iemand van eenvoudige komaf. Het<br />
Memoriaal biedt een zeldzame blik op het leven van een gewone man in de 17e eeuw.<br />
Het handelen van historische individuen als Verbeeck krijgt onder historici steeds meer<br />
aandacht. De structurele benadering van de geschiedenis, die uitging van het idee dat men<br />
selijk handelen bepaald wordt door de samenleving overkoepelende processen, heeft plaats<br />
gemaakt voor het besef dat individu en structuur elkaar wederzijds beïnvloeden. Het gaat in<br />
de geschiedwetenschap niet meer alleen om het beschrijven van de beperkingen die de maat<br />
schappelijke context een individu oplegt. De aandacht richt zich nu ook op de manier waar<br />
op mensen gebruik maken van de omstandigheden en op de mogelijkheden die de context<br />
aan de individuele mens biedt. 3<br />
Vooral in de cultuurgeschiedenis heeft deze theoretische no<br />
tie ingang gevonden. In de sociaal-economische geschiedenis is de individuele benadering<br />
minder in zwang. Groepen en structuren voeren bijvoorbeeld nog steeds de boventoon in het<br />
recente handboek van De Vries en Van der Woude. 4<br />
Het economisch handelen van individu<br />
en kan echter op steeds meer belangstelling rekenen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de aandacht<br />
voor de rol van ondernemers in de geschiedenis. 5<br />
Het economische leven is een belangrijk thema in de autobiografie van Verbeeck. Hij<br />
schreef voortdurend over de zorgen in zijn bestaan, bijvoorbeeld over de problemen die hij<br />
had bij het verwerven van een inkomen. Telkens weer werd hij bezocht door tegenslagen die<br />
1 Hermanus Verbeeck. Memoriaal ajte mijn te-ceusm/jsiaglir. Uitgave verzorgd door Jeroen Blaak (I Iilversum 1998).<br />
2 Rudolf Dekker, '"Dat mijn lieve kinderen weten zouden Egodocumenten in Nederland van de zestiende tot de<br />
negentiende eeuw', Opossum, 'rijdschrift vaar historische ca haushcetenschaj>j>cu ?> (1993) 5-22, aldaar 5-6.<br />
3 Gert Dressel, <strong>Historisch</strong>e Antli topologie: eine liinführung (Wenen/Keulen 1996) 63-75. Peter Burke, Hislory and maal<br />
theory (Cambridge 1992) 112. C. I.esger, 'Over het nut van huwelijk, opportunisme en bedrog. Ondernemen en ondernemerschap<br />
tijdens de vroegmoderne tijd in theoretisch perspectief' in: CA. Davids, W. Fritschy en L.A. van der<br />
Valk (red.). Kapitaal, ondernemerschap ca beleid. Studies over economie en politiek in Nederland, Europa en Azië van 1500 tot<br />
heden. AJscheidsbundel voor prof.dr. P.W. Klein (Amsterdam 1996) 55-75, aldaar 63-64.<br />
4 Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815: de eerste ronde van moderne economische groei (Amsterdam<br />
1995).<br />
5 Lesger,'Over het nut', 57.<br />
1
Worstelen om te overleven<br />
zijn broodwinning verstoorden. Niet gezegend met een omvangrijk bezit, kostte het hem re<br />
gelmatig moeite het hoofd boven water te houden. De financiële problemen deden daarnaast<br />
de reputatie van Verbeeck geen goed. Door de tegenslag voelde hij zich steeds minder geacht<br />
en dat maakte de zorg om het bestaan alleen maar moeilijker.<br />
Door al die rampspoed op te tekenen, heeft Verbeeck ons de kans gegeven dieper door te<br />
dringen in het sociaal-economische leven van een gewone man in de 17e eeuw. Welke strate<br />
gieën kon zo iemand volgen in de strijd om te overleven? Welke wegen stonden hem open om<br />
een bestaan op te bouwen, hoe speelde hij in op de economische, sociale of politieke om<br />
standigheden en hoe ging hij om met tegenslag? In dit artikel volg ik Verbeeck in zijn strijd<br />
om het bestaan. Eerst kijk ik met welke achtergrond en opleiding hij deze strijd aanging.<br />
Daarna ga ik in op mogelijke hulptroepen die Verbeeck kon inschakelen. In zijn geval waren<br />
dat achtereenvolgens machtige beschermheren, het makelaarsgilde en familieleden. Alvo<br />
rens deze thema's te behandelen, ga ik eerst in op de bron van dit verhaal: het Memoriaal.<br />
Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe<br />
Het handschrift van de autobiografie bevindt zich, samengebonden met het andere dichtwerk<br />
van Verbeeck, in de Stadsbibliotheek van Haarlem. De verzameling bestaat uit twee boekbanden<br />
en draagt de titel 'Poëzy'." Hermanus legde zijn levensverhaal vast in ruim 7000 dichtregels, in to<br />
taal ruim 180 pagina's in het handschrift. Hij schreef het gedicht in alexandrijnen, een metrum<br />
dat in de toenmalige dichtkunst in hoog aanzien stond. Het Memoriaal bestaat uit vijf delen en<br />
op de titelpagina's die aan de delen vooraf gaan, wordt onder andere de eerste regel uit het ze<br />
vende hoofdstuk van het bijbelboekjob geciteerd: Vita hominis est milita super terram, oftewel: het<br />
leven van de mens op aarde is een strijd. Daarnaast sluiten drie van de vijf delen af met Verbeecks<br />
lijfspreuk: Meliormors vita, wat zoveel wil zeggen als: liever de dood dan het leven.<br />
Zoals gezegd zijn 17e-eeuwse autobiografieën zeldzaam. Eigentijdse voorbeelden zullen<br />
Hermanus bij het schrijven van zijn levensverhaal niet voor ogen hebben gestaan. Inspiratie<br />
bronnen die hij expliciet noemde, waren het bijbelboek Job en werk van Augustinus. Diens<br />
Belijdenissen, hét grote voorbeeld voor schrijvers van egodocumenten, noemde Verbeeck niet<br />
in het Memoriaal, maar dat hij het werk gelezen had, blijkt uit de Waarschouwinghe' die<br />
voorafgaat aan lofzangen op zijn ouders. De grootste invloed onderging Verbeeck echter van<br />
het verhaal van Job. Uit het Memoriaal blijkt heel duidelijk dat Verbeeck zich sterk identifi<br />
ceerde met deze bijbelse figuur. Het verhaal van de man die door God in ellende gestort<br />
wordt, wiens staat eerst geacht, maar later bespot wordt, was Verbeeck als het ware op het lijf<br />
geschreven. Ook hem overkwam niets dan ellende en ook zijn naam werd van dag tot dag<br />
minder geacht. Althans, zo voelde hij dat. En net als Job beklaagde Verbeeck zich erover bij<br />
God. Maar God had Zijn eigen plan en stelde Verbeeck op de proef. Hij kastijdde hem, maar<br />
wel met een bepaald doel, namelijk om hem gelukkig te maken. Want dat was de grootste ze<br />
kerheid voor Verbeeck: in het hiernamaals zou hij beloond worden voor zijn geduldig door<br />
stane ellende.<br />
Dan troost mij in den Heer, die door Zijn godtlijck weesen<br />
aanwijsing doet, door Job zijn lesze door te leesen,<br />
6 Stadsbibliotheek Haarlem, handschrift 187 A4 en A5.<br />
4
Worstelen om te overleven<br />
Yfb. 1. Pagina uit het Memoriaal van Hermanus Verbeeck. Stadsbibliotheek Haarlem (overgenomen<br />
tit: Memoriaal ofle mijn leven.sraij.sing/ie, zie noot 1).<br />
3
Worstelen om te overleven<br />
die schrijft met weinig reên 'het leven van den mensch<br />
op aarden is een strijt', dus neem et na Zijn wensch.<br />
Mijn troost dan lijden is, waarin ic zal verbeiden,<br />
totdat den Al mij daar, als Job, eens zal uijt leiden.'<br />
De lijfspreuk van Hermanus, Melior mors vita, is in dit perspectief een begrijpelijke keus. De<br />
grote overeenkomst die Verbeeck tussen zichzelf en Job zag, deed hem ongetwijfeld besluiten<br />
zijn leven in de vorm van een klaagzang te beschrijven. Dat betekent dat we niet veel opwek<br />
kende gebeurtenissen hoeven te verwachten. Het Memoriaal is voornamelijk een aaneen<br />
schakeling van rampen: natuurrampen, economische tegenslag, ziekte en minachting door<br />
familie. Enerzijds was dit het gevolg van het imiteren van Job, anderzijds is het een afspiege<br />
ling van Verbeecks levensvisie. De tegenslagen die hem overkwamen, kregen juist door het bij<br />
belboek voor Verbeeck een zinvolle betekenis. Leven en literatuur waren onlosmakelijk met<br />
elkaar verbonden, zo merkte hij zelf op in zijn Memoriaal: 'want al mijn leven is, gelijck mijn<br />
temaa's woorden/ een dagelijksze strijd, en anders ic niet hoorden.' 8<br />
Daarnaast speelde Verbeecks eergevoel een grote rol bij het schrijven van zijn levensver<br />
haal. Iemands reputatie was in de 17e eeuw van groot belang. De cultuur was er vooral één<br />
van schaamte, waarin een persoon gemaakt of gebroken werd door de naam die hij bij ande<br />
ren had. Iemand die bekend stond als oneervol kon het in sociaal opzicht wel vergeten. De<br />
eer kon door allerlei factoren beïnvloed worden: seksuele handelingen, de financiële situatie<br />
waarin iemand verkeerde, het beroep dat hij uitoefende of het gedrag van familieleden.<br />
Openbaarheid was hierbij essentieel. Zolang oneervolle handelingen binnenskamers bleven,<br />
was er niets aan de hand. Het had pas gevolgen voor de reputatie wanneer een zaak naar bui<br />
ten toe bekend werd. 9<br />
Het voorkomen van schande en opspraak bepaalde ook het handelen<br />
van Verbeeck. Bij al zijn doen en laten was hij er zich voortdurend van bewust niet in opspraak<br />
te geraken. Wanneer het financieel wat minder ging probeerde hij dit niet naar buiten toe te<br />
laten merken, wat echter niet altijd lukte. Minachting viel hem daarom regelmatig ten deel en<br />
mede om dit tegen te gaan zou hij weieens zijn Memoriaal geschreven kunnen hebben. In<br />
zijn autobiografie laat Hermanus namelijk niet na te benadrukken dat de achteruitgang niet<br />
zijn eigen schuld was. Het waren rampen en onvoorziene gebeurtenissen waardoor hij ver<br />
armde. Als persoon was hij dus nog net zo betrouwbaar als voorheen en dit beeld probeerde<br />
hij in zijn autobiografie over te brengen.<br />
We weten niet welk publiek Verbeeck hierbij voor ogen stond. Hij schreef niet voor wie het<br />
Memoriaal bedoeld was, dus daar kunnen we alleen maar naar gissen. Het zal in de eerste<br />
plaats waarschijnlijk met het oog op Verbeecks nageslacht geschreven zijn. De meeste schrij<br />
vers van egodocumenten stelden hun leven voor htm kinderen op schrift. 1<br />
" De dochters van<br />
Verbeeck hebben het verhaal zeker gelezen, want het handschrift was later in bezit van Ver<br />
beecks schoonzoon Simon Schijnvoet." Mogelijk was het Memoriaal daarnaast ook bedoeld<br />
7 Verbeeck, Memoriaal, 118-119.<br />
8 Ibidem, 188.<br />
9 Over eer: Lotte van de Pol, Het A msterdams hoerdom. Prostitutie in /ie zeventiende en achttiende'eeuw (Amsterdam 199b) 67-<br />
98. Herman Roodcnburg, 'Eer en oneer ten tijde van de Republiek: een tussenbalans 1<br />
. Volkskundig hulletin 22 (1996)<br />
129-147. Manon van der Heijden, Huwelijk in <strong>Holland</strong>. Stedelijke rechlsjiraak en kerkelijke lucht 1550-1700 (Amsterdam<br />
1998) 253-256. Over reputatie in handel: Lesgcr, 'Over het nut', 72.<br />
10 Dekker, 'Dat mijn lieve kinderen', 19.<br />
11- Een versanieling van veete keuriijkc hoekeu l... / nagel ut en daar Simon Schijnvoet ... (Amsterdam, Hendrik Bosch 172S) 39<br />
4<br />
(Koninklijke Bibliotheek Catalogus 74).
Worstelen om te overleven<br />
voor overige familieleden of een nog breder publiek, en wilde Verbeeck zijn naam bij hen<br />
eveneens zuiveren. Een werk hoefde tenslotte niet gedrukt te worden om een groter publiek<br />
te bereiken. Veelal circuleerden geschriften alleen in afschriften, zoals dat bijvoorbeeld het<br />
geval was met de autobiografie van Cats. 12<br />
Of het Memoriaal ook een breder publiek bereikt<br />
heeft en of het Verbeeck gelukt is zijn reputatie te herstellen, weten we niet met zekerheid.<br />
Ons gaat het hier nu om de tegenslagen die Verbeeck hinderden. Hoe overleefde hij ze en<br />
hoe zorgde hij voor zijn voortbestaan?<br />
Scholing<br />
Hermanus werd in 1621 in Amsterdam geboren als het derde kind van Willem Verbeeck en<br />
Adelberta Keilert. Naast Hermanus liepen er in huize Verbeeck nog drie andere kinderen<br />
rond: zijn oudere zus en broer Geertruijt en Pieter, en Hermanus' jongere zus Maria. De<br />
ouders Verbeeck waren katholiek en al hun kinderen zijn deze godsdienst trouw gebleven. Va<br />
der Verbeeck was bontwerker en had een winkel annex werkplaats in de Papenbrugsteeg. Vol<br />
gens Hermanus ging het met de bontwinkel niet zo goed, en had het gezin moeite het hoofd<br />
boven water te houden. Over zijn vroege jeugd schrijft hij in zijn Memoriaal:<br />
Mijn vader door gewoont uijt nodigheit gedreeven,<br />
gemeen voor onse dranck was eenigh bier te geven,<br />
dat hij tezamen mengt niet door een gierigheit<br />
maar dat zijn winste kleijn hem vielle toen ter teijt. 13<br />
Ondanks de tegenvallende inkomsten was er voldoende geld om de tweede zoon van het ge<br />
zin een goede opleiding te geven. Op zijn vijfde werd Hermanus, met tegenzin, naar school<br />
gestuurd, waar hij begon met leeslessen en later wellicht nog schrijfonderwijs volgde. Deze<br />
volgorde was de gebruikelijke gang van zaken in de Republiek. Het elementaire onderwijs be<br />
reikte de meeste kinderen wel, omdat zelfs de armste ouders met hun kroost nog terechtkon-<br />
den op de goedkope stadsscholen. Een echte uitzondering was Hermanus wat dit betreft dus<br />
niet. Opvallender is dat de familie besloot Hermanus op zijn twaalfde naar de Latijnse school<br />
te sturen. Deze redelijk kostbare opleiding was over het algemeen slechts weggelegd voor de<br />
zonen van gegoede burgers, die zich daar voorbereidden op de universiteit of toch in ieder<br />
geval kennis namen van de klassieke cultuur, iets wat in die dagen hoorde bij een goede op<br />
leiding. 14<br />
Wat de beweegredenen waren van de ouders om Verbeeck hier naartoe te sturen,<br />
valt niet te achterhalen. Ze zagen zijn vorderingen in ieder geval met genoegen aan.<br />
Dan 't is alzo gedaan, mijn ouders ick verblij<br />
in 't eerste jaar met lust; mijn breijn wert soet ontloocken,<br />
want in de plaats van Deuijts, heb ick Latijn gesproocken.<br />
12 Karei Bosteen, 'De autobiografie vanjacob Cats' in: M. Schippers e.a. (red). Ik is anders. Autobiografie in verschillende<br />
culturen (Baarn 1991) 89-102, aldaar 94. Over circulatie van handschriften: Harold I.ove, Scnbal pubhcalion m severr<br />
teenlh century England (Oxford 1993).<br />
13 Verbeeck, Memoriaal, 47.<br />
14 Marieke van Doorninck en Erika Kuijpers, De geschoolde stad. Onderwijs in Amsterdam in de Gouden Eeuw (Amsterdam<br />
1993) 66.<br />
5
Worstelen om te overleven<br />
Al was 't maar 'deus' Godt, en 'spiritus' een geest,<br />
zo kan men sonder faal [zien] dat ick daar ben geweest. 15<br />
Na een drietal jaren kwam aan Verbeecks klassieke opleiding echter een eind. Dat had vooral<br />
te maken met een longontsteking die Hermanus enige tijd aan bed kluisterde. Toen hij et-<br />
met aderlaten en siroopdrank weer wat bovenop was, ging hij terug naar school, maar, zo<br />
schreef hij, bij de familie was twijfel onstaan of hij met zijn zwakke gestel wel 'mans genoch<br />
ten vol ter steudi zoude zijn.' Ili<br />
Na wat beraadslagen besloot men daarom voor Verbeeck een<br />
andere koers uit te stippelen; hij zou bij zijn vader in de leer gaan.<br />
Eigenlijk was Pieter, de eerste zoon van Willem Verbeeck, de aangewezen persoon om in<br />
zijn vaders voetsporen te treden. Hij was ook wel door zijn vader in het peltiersambacht opge<br />
leid, maar er deed zich een andere mogelijkheid voor. Zijn oom Lucas Keilert dreef handel<br />
met Rusland en wilde Pieter in dit vak opleiden. Hij plaatste hem daarom samen met zijn<br />
eigen zoon Gosewijn Keilert op zijn kantoor in de havenplaats Archangel. Pieter vertrok dus<br />
richting Rusland en Hermanus kwam terecht in de werkplaats van zijn vader. Verbeeck had er<br />
bepaald niet veel zin in, maar zoals voor zijn hele opvoeding gold, hij had er niets over te zeg<br />
gen. In de vroegmoderne tijd gingen familiebelangen voor die van het individu en werden<br />
kinderen geacht zich naar de wensen van hun ouders te voegen. 17<br />
Over het bontwerkersvak vermeldde Hermanus niet veel in zijn Memoriaal. In het alge<br />
meen is bekend dat ambachtslieden naar moderne maatstaven lange dagen maakten. In een<br />
leercontract uit 1645 is sprake van een bontwerker die een leerjongen aannam om van 's mor<br />
gens zes tot 's avonds acht uur in zijn winkel te werken. 18<br />
Gewerkt werd er met alle soorten<br />
bont: lammetjes-, konijnen-, marters- en eekhorentjesbont, maar ook honden- en kattenvel<br />
len werden gebruikt. 19<br />
Verbeecks eerste werk was het naaien van een 'buijck', waarschijnlijk<br />
een 'grauwerckbuijk', een eekhorentjessoort met een grijs buikje.<br />
Hermanus had de studie overigens nog niet opgegeven. Hij zwoegde overdag in de werkplaats<br />
'en t's avons gingh ter school/ bij één, De Radt genaamt, om daar bij hem 't verhool/ van pcn-<br />
nekonst en noch de reeckenwegh te leeren.' 20<br />
Met het oog op de toekomst was het voor de fa<br />
milie Verbeeck belangrijk dat Hermanus deze kunde onder de knie had. Ook een bontwerker<br />
moest tenslotte verstand hebben van geldzaken, wilde hij zijn zaak draaiende houden.<br />
Net als vele andere ambachtslui waren ook de bontwerkers in Amsterdam verenigd in een<br />
gilde. Opgericht in 1613 probeerde dit gilde de stedelijke bontmarkt geheel te domineren. 21<br />
Iedereen die het peltiersambacht wilde uitoefenen, moest lid worden van deze beroepsver-<br />
15 Verbeeck, Memoriaal, 49.<br />
16 Ibidem.<br />
17 Rudolf Dekker, Uit de schaduw in 1 grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek (Amster<br />
dam 1995), 161-162; Luuc Kooijmans, Vriendschap en de kunst van het overleven in de zeventiende en achttiende eeuw (Am<br />
sterdam 1997) 16.<br />
18 De knecht verdiende overigens de eerste twee jaar 13 stuivers per dag, het laatstejaar 14: f.G. van Dillen, Bronnen tot<br />
de geschiedenis van hel bedrijfsleven en hel gildewezen in Amsterdam III (Den Haag 1974) 440.<br />
19 Zie bijvoorbeeld de boedelbeschrijvingen van Jan Wusthoven, Gemeentearchief Amsterdam (hierna GAA), Desola<br />
te Boedelkamer, inv.nr. 360, f. 146-152v en HuybertJansen, GAA, Notarieel Archief (hierna N.A.), inv.nr. 1066, f.<br />
122). Genoemd in Van Dillen, Bronnen, 366, 603.<br />
20 Verbeeck, Memoriaal, 52.<br />
21 LH. van Eeghen, Inventaris der archieven van de gilden en van liet brouwerscollege (Amsterdam 1951) 99. Over gilden in<br />
(><br />
de Republiek zie: Piet Lourens en Jan Lucassen, 'De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden in Nederland<br />
(13de-19de eeuw)' in: Catharina Lis en Hugo Soly (red.), Werelden van verschil Ambachtsgilden m de lage landen (Brus<br />
sel 1997) 43-77.
Worstelen om te overleven<br />
eniging. Voor de opleiding van bontwerkers waren eveneens regels opgesteld. Hermanus<br />
moest een leerperiode van twee jaar doorlopen voor hij lid van het gilde kon worden. Als<br />
zoon van een bontwerker had hij daarbij een bevoorrechte positie. Hij betaalde bijvoorbeeld<br />
maar vijf gulden inkomgeld, terwijl niet-meesterkinderen tien gulden moesten voldoen.- 2<br />
Hermanus voldeed aan deze voorwaarde in 1639, maar dit maakte hem nog niet tot zelfstan<br />
dig meester. De eerste paar jaar bracht hij door als knecht.<br />
Waarschijnlijk om zijn vakmanschap te vervolmaken, besloot de familie hem in 1642 naar<br />
Frankrijk te sturen. Net als bij broer Pieter was het oom Lucas Keilert die hiervoor zijn han<br />
delscontacten aansprak. Hij plaatste Hermanus bij de bontwerker Garnier in Parijs. Deze had<br />
zijn clientèle onder de Franse hofadel, tot aan de koning toe. Verbeeck schreef tenminste dat<br />
koning Lodewijk XIII een mantel van hermelijnbont droeg, die hij zelf gemaakt had. Ver<br />
beeck beschouwde zijn tijd in Frankrijk achteraf als de gelukkigste van zijn leven. 'Ick wenste<br />
menichwerf noijt Vranckrijcq had verlooren', zo schreef hij later. 23<br />
Naast het onderwijs in het<br />
peltiersambacht leerde hij er hier nog een derde taal bij: 'dan met er tijt de tongh bequaam-<br />
lijck wert gemaackt/ dat die tevoore Deuijts, nu tot et Frans geraackt.' 24<br />
In 1644 moest hij echter zijn Parijse meester alweer verlaten, omdat zijn vader ziek te bed<br />
lag. Hermanus' hulp werd in de zaak gemist en daarom keerde hij terug naar Amsterdam, waar<br />
drie weken na zijn terugkomst zijn vader overleed. Zoals de verwachting was, nam Hermanus<br />
het bedrijf van zijn vader over. Daar was een niet onaardig bedrag mee gemoeid, want de tota<br />
le waarde van de nalatenschap bedroeg 6400 gulden. Het is niet bekend waaruit dit bedrag be<br />
stond, maar de werkplaats en de bontvoorraad zullen wel het grootste gedeelte gevormd heb<br />
ben. Uiteraard moest Hermanus de erfenis van zijn vader delen met de andere drie kinderen,<br />
maar voorlopig had hij er het feitelijke gebruik van. Broer Pieter maakte nog steeds reizen van<br />
en naar Rusland en zus Geertruijt was inmiddels getrouwd met de wijnhandelaar Jan Muller.<br />
De jongste van het viertal, Maria, bleef bij haar broer in de Papenbrugsteeg wonen.<br />
De eerste jaren overziend, kan men zeggen dat Verbeeck een stevige basis legde voor zijn<br />
latere bestaan. Hij kreeg een goede opleiding en leerde een vak. Opvallend is dat Hermanus<br />
in dit alles zelf geen stem had. Zijn hele opvoeding was onderdeel van plannen binnen de fa<br />
milie, waarbij naast, zijn ouders ook zijn oom een grote rol speelde. Pas toen zijn ouders waren<br />
overleden en Verbeeck zich als zelfstandig meester gevestigd had, kwamen zijn eigen beslis<br />
singen meer op de voorgrond. En prompt ging hij een andere richting uit.<br />
Werk en inkomen<br />
Zorg voor het bestaan betekende voor Hermanus in de eerste plaats geld verdienen door te<br />
werken. Als bontwerker wilde dat niet zo lukken, zo schreef hij:<br />
Dus ben dan in den staat en winckel voort gebleeven,<br />
maar wenste dat ick noijt dit ambacht had gedaan,<br />
want 't is met mij zo niet, als 't vader was vergaan.<br />
22 H. N dkerk, Handvesten ofte privilegiën enile orlroyen; mitsgaders willekeuren, costumen, ordonnantiën en handelingen der<br />
stad Amsterdam (Amsterdam 1748-1778) 1400.<br />
23 Verbeeck, Memoriaal, 68.<br />
24 Ibidem, 59.<br />
7
Worstelen om te overleven<br />
De goeders waaren oudt, den aftreck niet med allen,<br />
zodat nootsaackelijq dees neringh quam te vallen. 25<br />
De oude spullen die Verbeeck verkocht, vonden dus niet zoveel kopers. Doelde hij hiermee<br />
op een oude en versleten voorraad, of op smaakveranderingen bij het publiek? In de textiel<br />
nijverheid was mode tenslotte iets waar men ter dege rekening mee moest houden. Daarnaast<br />
was ook de concurrentie in het ambacht toegenomen, waardoor de zaak niet meer zo floreer<br />
de als voorheen. Ook Verbeecks gevoelens over het werk zullen wel meegespeeld hebben. In<br />
het Memoriaal liet hij duidelijk merken niet zo geïnteresseerd te zijn in het vak van bontwer<br />
ker en mogelijk kwam hij met deze houding al gauw tot de conclusie dat het bontwerk geen<br />
toekomst bood. In 1648 besloot hij dan ook, mede omdat hij door ziekte in zijn werk gehin<br />
derd werd, de winkel te verkopen. Hoeveel hem dat opleverde, is niet bekend, maar hij moet<br />
er een redelijk bedrag aan over gehouden hebben, zoals later zal blijken. Verbeeck ging bij<br />
zijn zus Geertruijt wonen en hielp zijn broer Pieter met de boekhouding van zijn handelsza<br />
ken. Lang heeft hij dit niet gedaan, want in het huis van Pieter, die in 1647 getrouwd was met<br />
Marritje Hendricx Molenaer, ontmoette hij namelijk een vrouw die zeer zijn aandacht trok.<br />
Mijn herte aan 't koocke quam door 't painsze op de maaght,<br />
die vol van eerbaarheit de naam van Clara draaght.<br />
Dus dacht in mijn gemoet op haar heer vaders saacken,<br />
om door dit huwelijck daar in 't besit te raacken<br />
van 's vaders neringh goet, alzo daar was geen zoon<br />
en hij te sterven quam, genoot dit voor mijn loon.<br />
Want zijn beminde gaa, voltijdigh in haar jaaren,<br />
begon den arrebeit op 't hooghste te beswaaren,<br />
en haar twee dochters dan verbonden na haar lust<br />
in geestelijcke staat, die trachten mee na rust.<br />
Zodat et overleij met volle macht van reeden,<br />
met bijstant van den Al mijn vrije te besteeden. 26<br />
Er is in de gezinsgeschiedenis veel gediscussieerd over emoties in het vroegmoderne gezinsle<br />
ven, bijvoorbeeld over de vraag of liefde wel of niet een rol speelde bij de huwelijkssluiting.<br />
Het lijkt erop dat liefde en materiële overwegingen niet los van elkaar werden gezien, zoals<br />
dat ook bij Verbeeck het geval was. 27<br />
Clara Molenaers was een deugdzaam meisje, wel wat<br />
jong, maar godvrezend, verstandig en net, én familie van zijn schoonzus. Daarbij bood de<br />
zaak van haar vader, die kruidenier was, uitzicht op een redelijk zekere toekomst. Na enige<br />
aarzeling stemde Clara in 1648 toe in een huwelijk, dat op 14 april 1649 voor de priester en<br />
vier dagen later op het stadhuis van Amsterdam voltrokken werd. 28<br />
25 Ibidem, 69.<br />
26 Ibidem, 77.<br />
27 Els Kloek, 'Seksualiteit, huwelijk en gezinsleven tijdens de lange zestiende eeuw, 1450-1650' in: Ton Zwaan (red.),<br />
Familie, huwelijk en gezin in West-Europa. Van Middeleeuwen tol de moderne, tijd (Amsterdam 1993) 107-138; Donald Haks,<br />
Huwelijk en gezin in <strong>Holland</strong> in de 17de en 18de eeuw. Processtukken en moralisten over aspecten van het laat 17de en 18de-eeuwse<br />
gezinsleven (Assen 1982) 108. Zie over dit onderwerp ook het themanummer 'Liefde in <strong>Holland</strong>', <strong>Holland</strong> 30<br />
(1998).<br />
28 Hermanus ging in ondertrouw op 26 maan 1649; GAA, Doop-, Trouw- en Begraafregisters, inv.nr. 680, p. 88.
Worstelen om te overleven<br />
Door het huwelijk met Clara Molenaers schiep Hermanus voor zichzelf nieuwe economische<br />
kansen. Daarvoor moest hij wel eerst een som geld op tafel leggen, want de kruidenierszaak viel<br />
hem niet automatisch in handen. Clara's moeder, Elisabeth Verduijn, wilde het dan wel wat rus<br />
tiger aandoen, de winkel gaf zij niet helemaal op. Hermanus nam de helft van de winkel van haar<br />
over, zij bleef eigenaar van de andere helft. Hermanus nam echter niet zijn intrek in het pand,<br />
want voor zichzelf kocht hij een huis bij de Bantammerbrug, een huis dat in 1689 voor 3800 gul<br />
den verkocht werd. 29<br />
Het aankoopbedrag zal hiervan niet veel verschild hebben en dus zal Her<br />
manus een aardige som geld aan de verkoop van de bontwinkel overgehouden hebben. In het be<br />
gin leek de investering in de kruidenierswinkel zich redelijk terug te betalen, maar na 1650 ging<br />
het langzaam bergafwaarts. Dat kwam volgens Hermanus vooral door de uitbreiding van zijn ge<br />
zin. In 1650 werd zijn dochter Alberta geboren, daarna kwam er elke twee a driejaar steeds een<br />
kind bij, waarvan er overigens vijf kort na de geboorte overleden. 30<br />
Het was Verbeeck duidelijk dat hij het met de winkel alleen niet zou redden. Hij sprak zijn<br />
pennenkunst daarom aan, in de hoop op deze manier geld te verdienen. Het was weer de fa<br />
milie die hem daarbij behulpzaam was. Zwager Jan Muller kon Hermanus wel gebruiken bij<br />
zijn handelszaken en bood hem daarom in 1654 een plaats aan op zijn kantoor, 'om zijn on-<br />
redert boeck te brengen op een pas.' 31<br />
Waarschijnlijk verdiende Verbeeck hiermee ongeveer<br />
300 gulden per jaar. Dit is althans het salaris dat hij een aantal jaren later, toen hij opnieuw bij<br />
Jan op kantoor kwam, uitbetaald kreeg. Erg veel was dit niet, zeker niet in vergelijking met de<br />
inkomens van ambachtslieden. Een inkomen van 300 gulden was gangbaar bij groepen die<br />
laag op de maatschappelijke ladder stonden: huispersoneel, zeelieden of textielarbeiders bij<br />
voorbeeld. Een normaal gezin kon in de 17e eeuw van 300 gulden dan ook nauwelijks rond<br />
komen. 32<br />
Lang heeft Verbeeck niet bij zijn zwager gewerkt. Al na een paar maanden vond<br />
Muller dat hij het wel alleen afkon en moest Hermanus maar naar iets anders uitzien.<br />
De familie had al meermalen geopperd dat Hermanus maar eens in de handel moest gaan<br />
en Verbeeck besloot dat nu in 1656 te doen. Hij miste echter nog de juiste vaardigheden voor<br />
dit werk. Door zich in het boekhouden te laten bijscholen, hoopte Hermanus voldoende ken<br />
nis op te doen om zo zijn kansen in de richting van de handel te vergroten. Met deze oplei<br />
ding, waarvan hij door ziekte menigmaal een les moest verzuimen, als achtergrond was Ver<br />
beeck er nog niet. Hij besloot zich namelijk niet als koopman te vestigen, maar een gooi te<br />
doen naar de positie van makelaar. Dat betekende dat hij als tussenpersoon op de Amster<br />
damse beurs zou komen te werken, waar hij moest bemiddelen tussen kopers en verkopers<br />
van bepaalde producten.<br />
De eerste arbeidsjaren van Hermanus laten zien dat hij niet aan een bepaald beroep ge<br />
bonden was. Hij kon rekenen en schrijven en daardoor kon hij voor zijn broer en voor zijn<br />
zwager de administratie doen. Ten gevolge van zijn huwelijk kon Hermanus zich als winkelier<br />
vestigen. Bijscholing in het boekhouden moest hem klaarstomen voor nieuwe kansen. Bij het<br />
vinden van werk was het vervolgens zaak over de juiste contacten te beschikken.<br />
29 GAA, Rechterlijk Archief, inv.nr. 2173: executiekwijtscheldingen, f. 150v.<br />
30 Hermanus en Clara kregen negen kinderen: Alberta (1650-1694), Gerbrandus (geboren en overleden in 1652),<br />
Gcrbrandus (1655-1656), Agatha (1657-?), een niet bij name genoemde zoon (1659-1660), Loduwina (1662-1712),<br />
Elisabeth (1664-1733), een niet bij name genoemde zoon, geboren en overleden in 1667 en tenslotte Wilhelmus, geboren<br />
in 1669 en kort daarna overleden.<br />
31 Verbeeck. Memoriaal, 101.<br />
32 De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 448-451. 200 Gulden wordt door de auteurs aangemerkt als het absolute<br />
bestaansminimum.<br />
a
Worstelen om te overleven<br />
Patronage<br />
Het ontbrak Verbeeck aan voldoende geld om echt in de koophandel te gaan. De kruide<br />
nierszaak bracht net genoeg op om van te leven, investeringen kon hij hiervan niet bekosti<br />
gen. In 1657 werd daarom besloten de nering maar op te geven. Verbeeck verkocht de winkel<br />
en verloor daarbij volgens eigen zeggen tweederde van het geld dat hij er in het begin inge<br />
stopt had. Ook op eigen inkomsten kon Hermanus niet bouwen. Na zijn opleiding tot boek<br />
houder had zwager Jan weervertrouwen in hem getoond en hem in 1656 een plaats op zijn<br />
kantoor aangeboden. Deze keer bleef Verbeeck wat langer in dienst, hoewel pijn aan zijn<br />
duim hem menigmaal belette voor Jan te schrijven. In 1657 kon Jan het echter weer alleen af<br />
en moest Hermanus vertrekken. De moeder van Clara was de enige die nog ondersteuning<br />
bood. Om iets te bereiken moest Verbeeck andere contacten aanspreken.<br />
Wie zoals Verbeeck makelaar wilde worden, had hoge politieke steun nodig. Makelaars wer<br />
den namelijk benoemd door de burgemeesters van Amsterdam. Deze steun zocht Hermanus<br />
niet direct, daarvoor was de sociale afstand veel te groot. Hermanus begon op een lager ni<br />
veau, door hulp te zoeken bij een mevrouw Van Breen. Wie deze vrouw was is niet bekend,<br />
maar zij was voor Hermanus belangrijk omdat zij banden had met Anna van Hoorn, de vrouw<br />
van burgemeester Cornelis van Vlooswijck. Voordat deze contacten aangesproken konden<br />
worden, moest Verbeeck eerst een opengevallen plaats in het makelaarsgilde zien te vinden.<br />
Er was namelijk een limiet aan het aantal makelaars gesteld en nieuwe gildenbroeders werden<br />
alleen aangenomen wanneer er iemand overleed of zijn plaats afstond. Om een plaats in het<br />
gilde te verwerven moest Hermanus hulp van weer andere zijde inroepen.<br />
Ten eerste kwam Verbeeck terecht bij Servasius Verhaghen, een dominicaner pater die werk<br />
te in de staatsie Het Stadhuis van Hoorn. 33<br />
Verbeeck was een tijdlang aan deze kerk in de<br />
Spuistraat verbonden, want vijf van zijn kinderen staan vermeld in de doopboeken van de staat<br />
sie. 34<br />
Servasius lichtte Hermanus in 1657 in over Anthonij Davelaar, een makelaar die van plan<br />
was het vak op te geven. Waarschijnlijk was Servasius via familie van Davelaar hiervan op de<br />
hoogte geraakt. 35<br />
Anthonij Davelaar vroeg wel 100 dukaten aan diegene die zijn plaats wilde in<br />
nemen en dat was voor Hermanus in eerste instantie teveel. De tijd begon echter te dringen<br />
voor Verbeeck, want de ambtsperiode van Van Vlooswijck was bijna afgelopen en zonder hem<br />
kon Hermanus het helemaal vergeten. Daarom wendde hij zich nu tot zijn familie. Hij had na<br />
melijk nog een neef die makelaar was in de stad, en deze Hendrik Andriesse Keilert kon we<br />
gens ziekte zijn ambt toch niet uitoefenen. Maar ook de neef bracht geen uitkomst. Uiteinde<br />
lijk kwam Verbeeck weer terecht bij Davelaar. Via een brief liet deze weten dat wat hem betreft<br />
Verbeeck alsnog zijn plaats mocht innemen, uiteraard tegen het afgesproken bedrag.<br />
Nu de toezegging van Davelaar er eenmaal was, moest Hermanus nog de steun van de bur<br />
gemeester verwerven. Daartoe schakelde hij zijn vrouwelijke netwerk weer in. Met de brief van<br />
Davelaar ging hij direct naar Anna van Hoorn en liet hem aan haar lezen. Haar man alleen had<br />
evenwel niet voldoende invloed om Verbeeck te helpen. Ook burgemeester Andries de Graaf<br />
moest zijn toestemming geven. Anna van Hoorn wist wel hoe zij hem moest aanpakken.<br />
• i.i Mam Momcir», (.eesleiihe maarten I even Imvn hbmtrr/m tnmrf/f«. w i i i , , , ,<br />
,<br />
7<br />
"'«",-,""
Dat heeft de vrome vroue van Vlooswijck niet bestaan,<br />
zij recht aan een banquet, mij wel ter dienst gedaan<br />
en noot de Graaf bij haar en haren man in vreden,<br />
ick weet niet hoe het quam, mevrouw haar soete reden<br />
die werde zo verrijckt, dat Vlooswijck krijght et woort<br />
van Graaf en daarme gaat Verbeeck zijn saacke voort. 36<br />
Worstelen om te overleven<br />
Politiek overleg op hoog niveau was er dus voor nodig om Hermanus tot makelaar te maken. Op<br />
2 februari 1658 deed hij dan toch voor een burgemeester, Vlooswijck natuurlijk, zijn makelaars<br />
eed. 3<br />
' Het geld dat hij nodig had om lid te worden van het gilde leende hij van zijn familie.<br />
Een erg succesvolle makelaar was Verbeeck niet. In het eerste jaar, 1658, verdiende hij naar<br />
eigen zeggen 374 gulden. Niet bepaald een hoog bedrag, en het jaar daarna was dit nog min<br />
der. In 1660 ging het wat het inkomen betreft weer wat beter. Verbeeck kwam volgens zijn<br />
boeken toen tot een som van 400 gulden, het hoogste bedrag dat hij ooit met makelen ver<br />
diende. Er viel echter tevens een groot verlies te betreuren in dat jaar.<br />
Mijn swager Muller wert, in eenen korten tijt<br />
door krachte van den doot, ter aarde neergeleijt.<br />
Het praamde mijn gemoet, niet om et vriendlijck wesen<br />
dat van hem heb ontfaan, neen 't was er niet te lesen,<br />
maar voorsag dat mijn broer zoveel niet soude doen<br />
in Vranckrijck in de wijn, dan God kan 't wel verhoên. 38<br />
Makelaars mochten op de beurs maar in één bepaald product handelen en Verbeeck had ge<br />
kozen voor de wijn. Zoals uit het citaat blijkt deed hij dat omdat zwager Muller in deze waar<br />
handelde. Met de dood van zijn zwager verloor Hermanus dus een van zijn belangrijkste op<br />
drachtgevers. Op zijn broer kon Verbeeck niet meer rekenen omdat deze niet zoveel in wijn<br />
handelde en hij het daarbij rustiger aan ging doen. Buiten zijn familie had Hermanus hele<br />
maal weinig contacten: 'mijn broeder doet niet veel, en die ick anders heb/ dat is geen vas-<br />
tigheijt, niet meer dan vloet en ebb.' 39<br />
Hermanus zou zich beter op het bevrachten van sche<br />
pen kunnen richten, althans deze raad gaf men hem. Zover kwam het echter niet, want de<br />
meest constante factor in Verbeecks leven stak weer de kop op, namelijk ziekte. Op 13 okto<br />
ber 1661, zo vermeldde hij, werd hij bevangen door een 'sincking die mij treft te rechte in<br />
mijn long.' 40<br />
Deze longziekte zorgde ervoor dat Hermanus het bed moest houden.<br />
Uit het voorafgaande blijkt dat Verbeeck zich veel moeite getroostte om makelaar te wor<br />
den. Daarbij was de hulp van beschermvrouwen onmisbaar. Ook in de handel waren goede<br />
contacten en familienetwerken van levensbelang. Zij zorgden ervoor dat hij werk had en toen<br />
de familie grotendeels wegviel, zakte Hermanus' handel in. Hij moest dus weer omzien naar<br />
nieuwe mogelijkheden.<br />
36 Verbeeck, Memoriaal, 152.<br />
37 Deze datum staat ook vermeld als inkomdatum in het register van de makelaars, GAA, AGB, inv.nr. 1071, f. 64.<br />
38 Verbeeck, Memoriaal, 162.<br />
39 Ibidem, 165.<br />
40 Ibidem, 168.<br />
1 1
Worstelen om te overleven<br />
Oorlog en ziekte<br />
Hoe ouder Verbeeck werd, hoe meer hij kwakkelde met zijn gezondheid. Een gang naar de<br />
beurs zat er meestal niet meer in en daarom besloot hij het in 1664 weer te proberen in de de<br />
tailhandel. In de Haarlemmerstraat opende hij een grutterswinkel. De huur van dit huis was<br />
wel wat hoog en lag met 310 gulden eigenlijk boven het budget van Verbeeck. Er moesten<br />
heel wat zakken meel en erwten verkocht worden om deze investering terug te verdienen, zo<br />
schreef Hermanus, die er zelf niet zo gerust op was. Op aandringen van zijn vrouw en zijn<br />
broer besloot hij dit huis toch te huren.<br />
De gruttersnering bracht maar weinig op. Te weinig waarschijnlijk gezien de huur van het<br />
huis, want in 1665, dus al na een jaar, vertrokken Clara en Hermanus van de Haarlemmer<br />
straat om zich weer op de Oude Waal te vestigen. De hoge huur is althans de reden die Ver<br />
beeck geeft voor deze verhuizing. De handelsoorlogen die in deze tijd woedden, de tweede<br />
Engelse oorlog voorop, zullen ook wel bijgedragen hebben aan de neergang in de handel.<br />
Gezondheidsproblemen bepaalden in de jaren daarna het leven van Hermanus, maar in 1670<br />
kwam er aan de rampspoed voorlopig een einde.<br />
En gaan na joffrou Schudt, een goe en oud bekenden,<br />
op haar, naast God mijn hoop, haar gunste op mijn wenden. 41<br />
Haar man een pachter is, dan wat raackt mijn de saack,<br />
als ic door zijnen gunst geniete mijn vermaack. 42<br />
Dus zo geseijt, gedaan en 't is zo ver gekomen,<br />
dat door haar goedigheijt mijn droefheit is benomen,<br />
en door haar man ben ic gekomen in zijn dienst. 43<br />
Verbeeck maakte weer gebruik van een vrouwelijke kennis om aan werk te komen. In dit geval<br />
was het juffrouw Schut, oftewel Willemina Emaens. Haar man Steven Schut was de pachter<br />
van de belasting die kooplieden op de waag moesten betalen wanneer zij daar producten lieten<br />
wegen. Hermanus Verbeeck zou voor Schut de financiële administratie gaan voeren, iets<br />
waar hij als voormalig boekhouder voldoende ervaring mee had. Vol goede moed toog hij<br />
dan ook richting Dam.<br />
Dus dan met groote vreught mijn intree heb gedaan,<br />
in den Waagh op den Dam om daar voor Schudt te staan.<br />
Ontfang daar zijn geit van 't wegen der kooplieden,<br />
haar koopmanschappe groot, dat dagelijcks geschieden.<br />
Zodat verbonde ben van 's morgens tot den dach<br />
allangh verstreecken was, dan maackt mijn geen geklach,<br />
want 't loon den arbeijt soet, wantjaarlijcks zal genieten<br />
driehondert guldens en noch zestien, geen verdrieten 44<br />
41 Hopende dal zij, naast Gods hulp, mij zou willen helpen.<br />
42 Als ik door zijn hulp weer wat geluk mag genieten.<br />
43 Verbeeck, Memoriaal, 212.<br />
44 Ibidem, 213.<br />
12
Worstelen om te overleven<br />
Afb. 2. De Amsterdamse Dam omstreeks 1670, met op de voorgrond de waag. Gravure, 9x12 cm, ca.<br />
1670. Gemeentearchief Amsterdam.<br />
Het zat het gezin Verbeeck weer mee: met de 316 gulden ging het inkomen aardig omhoog. In<br />
de winter van 1671 was Verbeecks gezondheid evenwel weer spelbreker. Zijn been deed hem<br />
toen zoveel pijn dat hij gedwongen was het bed te houden. Wat Hermanus precies aan zijn le<br />
dematen mankeerde is niet bekend. Hij kon er in ieder geval geen gewone schoenen meer<br />
door dragen, maar moest speciale muilen laten maken die hem op nogal wat hoongelach kwa<br />
men te staan. Behalve de muilen had zijn ziekte nog een ander rampzalig vervolg. Begin 1672<br />
kreeg hij van Steven Schut te horen dat hij zich niet meer op de waag hoefde te vertonen.<br />
Antwoort met weijnigh reen, als zijn gewoonten was,<br />
mijn dienst niet meer van nood, alzo den tijt dit las<br />
door 't oorloghs bitse mont, en bij zijn eijge vrienden 45<br />
genochzaam waar gedient en hij was verder sienden.<br />
De slechtheit van de tijt, kon 't zeiver neme waar.<br />
Daarmede was et uijt en scheijde zo van daar. 41<br />
'<br />
45 'mijn dienst (...) bitse mont': gezien de tijd, namelijk de oorlog, had hij mij niet meer nodig.<br />
46 Verbeeck, Memoriaal, 224.<br />
13
Worstelen om te overleven<br />
Schut had een aantal duidelijke redenen om Verbeeck te ontslaan. Een langdurig zieke werk<br />
nemer kon hij ten eerste niet gebruiken. Misschien nog wel in goede tijden, maar zoals uit het<br />
citaat blijkt zeker niet in oorlogstijd. Het 'rampjaar' was de tweede oorzaak voor Verbeecks<br />
ontslag. De buitenlandse invallen legden de handel grotendeels stil, dus veel gewogen werd er<br />
op de waag niet. De derde reden die Schut gaf' is een interessante: hij had genoeg hulp van<br />
zijn eigen vrienden. Vrienden moet hier gelezen worden in de betekenis van familie. 47<br />
Schut<br />
had bijvoorbeeld een neef voor hem werken en wellicht nog wel andere familieleden. Ver<br />
beeck was in zijn ogen een vreemde, hooguit een vage kennis van zijn vrouw, en kwam daar<br />
door als eerste in aanmerking voor ontslag.<br />
Over werk gaat het na het ontslag door Schut in het Memoriaal niet meer. Of Hermanus<br />
nog meer baantjes vervuld heeft, weten we daarom niet. Wel kunnen we concluderen dat zijn<br />
arbeidzaam leven er een was van twaalf ambachten, dertien ongelukken. Het werk dat hij<br />
deed bracht hem niet altijd een zeker bestaan. Onvoorziene omstandigheden, waarvan ziekte<br />
de voornaamste was, bedreigden Verbeeck voortdurend in zijn broodwinning. Hij moest daar<br />
om steeds uitkijken naar nieuwe mogelijkheden. Nu bestonden er in de 17e eeuw verschil<br />
lende manieren om de bestaansonzekerheid enigszins te verminderen. 48<br />
Hoe maakte Ver<br />
beeck gebruik van deze mogelijkheden?<br />
Vrouwenarbeid<br />
Voor het gezin Verbeeck vormde het salaris van Hermanus slechts een deel van de inkomsten.<br />
Clara's werkzaamheden waren minstens zo belangrijk. Als zoveel vrouwen in het 17e-eeuwse<br />
Amsterdam ging zij meestal schuil achter haar man. 49<br />
Zij was opgegroeid in een kruideniers-<br />
gezin en had zich zodoende in dit vak bekwaamd. Sinds haar huwelijk met Hermanus zal ze<br />
wel meegeholpen hebben in de winkel. Later, toen Hermanus boekhouder werd, nam zij de<br />
kruidenierszaak geheel voor haar rekening. Hoeveel er hier gewonnen werd, vermeldde Ver<br />
beeck niet in zijn Memoriaal. Uit gegevens die bekend zijn van andere winkeliers is het niet<br />
gewaagd te veronderstellen dat de inkomsten minimaal het niveau van het salaris van Herma<br />
nus benaderden.<br />
Soms was Clara zelfs de enige kostwinner van het gezin. Eerst als kruidenierster, en nadat<br />
de winkel in 1657 was verkocht als naaister. Daarbij werden ook andere leden van het gezin in<br />
geschakeld. Wellicht de dochters en in ieder geval Clara's zus hielpen mee. Zo was het bij<br />
voorbeeld in het jaar 1661. Door ziekte was Verbeeck niet in staat om te werken en daarom<br />
probeerde Clara met naaiwerk het gezinsbudget op peil te houden. Wat voor naaiwerk zij pre<br />
cies deed, lichtte Hermanus in het Memoriaal niet toe. Herstelde ze kleding, had een textiel<br />
fabrikant werk bij haar uitbesteed of was ze misschien wol- of linnen naaister en maakte ze zelf<br />
kleding? Zeker is dat het loon dat ze daarmee verdiende niet bepaald hoog was. In de Repu<br />
bliek kregen vrouwen vaak nog minder dan de helft van het loon dat mannen met gelijksoor<br />
tig werk verdienden. 50<br />
In 1664 opende Hermanus een grutterswinkel, maar feitelijk was het opnieuw de zaak van<br />
47 Kooijmans, Vriendschap, 14.<br />
48 Jacques van Gerwen en Marcovan Leeuwen (red.), Studies overzekerheidsarrangementen. Risico's, risicobestrijdmgen verzekering<br />
in Nederland vanaf de Middeleeuwen (Amsterdam 1998).<br />
49 De Vries en Van der Woude, Nederland 1500-1815, 694-695.<br />
50 Zie bijvoorbeeld: Van de Pol, Het Amsterdams hoerdom 112-113.<br />
I 1
Worstelen om te overleven<br />
Clara. Deze rolverdeling had te maken met de huwelijkswetgeving in de 17e eeuw. De vrouw<br />
was juridisch gesproken volledig ondergeschikt aan haar man en daarmee in alles hande<br />
lingsonbekwaam. Contracten sluiten of rechtszaken voeren kon zij alleen maar via haar man<br />
of een mannelijk familielid. 31<br />
Vandaar dat Verbeeck alle zaken regelde, terwijl Clara eigenlijk<br />
degene was die de zaak in de Haarlemmerstraat opende. Dat de grutterij, zoals Hermanus<br />
schreef, niet zo goed liep, was voor Clara geen reden om de winkel te verlaten. Toen het gezin<br />
verhuisde naar de Oude Waal werd de handel daar gewoon voortgezet, in de hoop dat hij<br />
daar wel voldoende inkomsten zou opleveren. Of dit inderdaad zo was, daarover doet het Me<br />
moriaal geen uitspraak. Over de grutterij van Clara schreef Verbeeck weinig meer dan dat het<br />
slecht ging, hoewel toch blijkbaar weer niet zo slecht dat de nering opgegeven werd. Wanneer<br />
het Memoriaal afbreekt, in 1673, heeft Clara nog steeds de zaak onder haar hoede.<br />
Verzekering<br />
Naast het werk van Clara bood ook het makelaarsgilde een belangrijke zekerheid in de zorg<br />
om het bestaan. De overlieden van het gilde hadden namelijk besloten: 'Dat men alle zieke<br />
ofte impotente gildebroederen, die in 't comptoir hebben doen aendienen dat ze de strate<br />
niet gebruijcken, zal uijtdeelen vijftigh stuijvers ter weecke zo lange zij in huijs blijven en lan<br />
ger niet', een bedrag dat later verhoogd werd tot zestig stuivers. 02<br />
Zoals veel andere gilden<br />
had het makelaarsgilde een uitkeringsfonds voor zieke broeders, de zogenaamde ziekenbos. 53<br />
Verbeeck maakte veelvuldig van de ziekenbos gebruik. In 1661 komen we hem tegen in het<br />
enig bewaard gebleven kladboekje van de toenmalige gildenknecht. Op 22 oktober tekende<br />
de knecht aan dat Hermanus Verbeeck liet weten dat hij ziek was. Wanneer Hermanus weer<br />
op straat gezien werd, staat in het kladboekje niet vermeld. Afgaande op het Memoriaal hield<br />
de longtering hem lang binnenshuis. Op 24 mei 1664 kon Verbeeck zich eindelijk weer op de<br />
beurs vertonen, maar een halfjaar later was het weer mis. In oktober kreeg Verbeeck last van<br />
zijn been en op 27 november kwam daar nog een hevige longziekte overheen. Het gilde<br />
bracht weer uitkomst, of beter gezegd inkomst. Op 7 oktober 1663 'is Hermanus Verbeeck<br />
aen-gebracht eenige gaten in sijn been te hebben en bedient te worden', zo staat in het klad<br />
boekje te lezen. Verbeeck werd later 'door de knechts uitgesien', maar al op 3 januari 1664<br />
diende hij zich opnieuw als zieke aan. 54<br />
Hoewel het kladboekje maar loopt tot 1665, zijn de uitkeringen aan Hermanus nog te vol<br />
gen middels de bewaard gebleven kwitanties. 55<br />
Behalve van de jaren 1670 tot 1675 zijn er van<br />
af 1663 elk jaar kwitanties met de handtekening van Verbeeck. Daarbij overheersen de win<br />
termaanden, maar vanaf 1677 lijkt het erop dat hij het hele jaar bediend werd. Hadden de<br />
overlieden hiertoe besloten vanwege zijn ouderdom of was hij gewoon het hele jaar ziek? De<br />
kwitanties zijn niet volledig bewaard gebleven, dus kan hierover geen uitsluitsel gegeven wor-<br />
51 Donald Haks, 'Continuïteit en verandering in het gezin van de vroeg-moderne tijd' in: Harry Peeters, Lène Dresen-<br />
Coenders en Ton Brandenbarg (red.), Vijf eeuwen gezinsleven. I.iejde, huwelijk en opvoeding in Nederland (Nijmegen<br />
1988) 31-56, aldaar 38-39.<br />
52 GAA, AGB inv.nr. 1007: resolutieboek, f. 1.<br />
53 Over gildenbossen: Sandra Bos, 'Uyl liefde lol maleander.' Onderlinge hulpverlening binnen de Noord-Nederlandse gilden in<br />
internationaal perspectief (1570-1820) (Amsterdam 1998).<br />
54 GAA, AGB, inv.nr. 1198: kladopgaaf van zieken.<br />
55 GAA, AGB, inv.nr. 1200: kwitanties voor de wekelijkse uitkeringen.<br />
15
Worstelen om te overleven<br />
den. Een vaste klant van de gildenbos kunnen we Hermanus toch wel noemen. De drie gulden<br />
die hij per week ontving waren niet bepaald een vetpot, maar in tijden van nood toch altijd<br />
een welkome aanvulling op het budget. De steun van het gilde bood Hermanus een belangrijke<br />
zekerheid, want niet voor niets bleef hij zijn hele leven lid van het makelaarsgilde,<br />
ook toen hij ging werken op de waag.<br />
Familie<br />
Naast zijn eigen werk, zijn vrouw en het gilde had Verbeeck nog een andere belangrijke steun<br />
in de zorg om zijn bestaan. In tijden van nood, zo is al een paar keer gebleken, kon hij meest<br />
al terugvallen op zijn familie. 36<br />
In de eerste plaats was er zijn schoonmoeder, Elisabeth Ver-<br />
duijn. Van 1656 tot 1659 woonde het gezin Verbeeck bij haar in huis en droeg Elisabeth mede<br />
zorg voor de kosten in het huishouden. In 1662 besloot ze Hermanus jaarlijks 100 gulden te<br />
geven voor zijn onderhoud. Bij deze ondersteuning waren ook Verbeecks broer Pieter en zijn<br />
zus Geertruijt betrokken. Zij gaven hem eenzelfde bedrag en vulden zo het inkomen uit het<br />
makelaarsgilde aan tot 452 gulden. Dit was niet de eerste keer dat Verbeeck geld kreeg van<br />
zijn familie. Met name zijn broer Pieter was een belangrijke geldschieter. Deze had Hermanus<br />
al eens geld geleend, al dacht Verbeeck zelf dat het een gift was, en in 1659 leende Verbeeck<br />
opnieuw van hem, dit keer een bedrag van 1000 gulden, tegen een rente vajn 'drie en een half<br />
van 't hondert in 't jaer.' 57<br />
Het valt niet te achterhalen waarvoor Hermanus het geld nodig<br />
had. Hij had in zijn broer een belangrijke kredietverschaffer, zoals bijvoorbeeld bleek in 1676<br />
toen hij wederom 1000 gulden van Pieter leende. 5S<br />
Behalve de omvang van de bedragen is<br />
hier vooral opmerkelijk dat de leningen in het Memoriaal niet worden vermeld. Blijkbaar pas<br />
ten deze leningen niet in het rampscenario van de autobiografie.<br />
Als het op werk aankwam, was de familie ook belangrijk. Verbeeck werkte een paar keer op<br />
het kantoor van zijn zwager Muller en was boekhouder van zijn broer. Toen hij zich als make<br />
laar in de handel begaf, waren zijn familieleden de belangrijkste handelspartners. Broer Pie<br />
ter, oom Lucas Keilert en zijn zoon, en Verbeecks andere zwager, Jacob van der Meer, dreven<br />
voornamelijk handel met Rusland. De twee dochters van oom Lucas trouwden met wijnhan<br />
delaren en in Verbeecks schoonfamilie was er een neef die in deze waar handel dreef. Zwager<br />
Muller was eveneens wijnhandelaar. Kooplieden waren er derhalve voldoende in de familie,<br />
dus daar lag een goede gelegenheid om handel te drijven. Bij de eerste deal die Verbeeck<br />
sloot was dan ook een familielid betrokken.<br />
Ickjoeg een haasie op, het eerste van mijn leven,<br />
daar kreeg ick van terecht, want heb et aangeschreve.<br />
De stuijvers viermaal ses, het eene gaf de man<br />
en 't ander Keilert doet, maar heb er noch niet van.<br />
Dan't is ter goeder stont in't goede vat gesteecken,<br />
al deurt et lange tijt, het blijf in geen gebreecken."' 9<br />
56 Over familiesteun zie Kooijmans, Vriendschap.<br />
57 GAA, Schepenkennissen, inv.nr. 50, f. 104.<br />
58 Tegen vier proeent rente: GAA, Schepenkennissen, inv.nr. 55, f. 27v. Verbeeck heeft deze leningen waarschijnlijk<br />
nooit terugbetaald, aangezien ze in 1689 bij de executieverkoop van zijn huis nog genoemd worden.<br />
59 Verbeeck, Memoriaal, 155.<br />
l(i
Afb. 3. Kwitantie van de ziekenbos<br />
van het makelaarsgilde.<br />
Gemeentearchief Amsterdam<br />
(overgenomen uit: Memoriaal ofte<br />
mijn levensraijsinghe, zie noot 1).<br />
Worstelen om te overleven<br />
Het zal hier waarschijnlijk om oom Lucas Keilert gaan, maar zeker is dat niet. In ieder geval<br />
verdiende Verbeeck met zijn eerste transactie 48 stuivers.<br />
Familiehulp was dus belangrijk, maar de medaille kende wel een keerzijde. De verwanten,<br />
en met name broer Pieter, bemoeiden zich constant met Verbeecks doen en laten. Hermanus<br />
kon deze bemoeizucht niet altijd waarderen. Over Pieter schreef hij bijvoorbeeld: 'heeft vie-<br />
rentwintich jaar genochzaam mijn doen krencken/ door dagelijcks bedil en zijn regeringh<br />
fel.' 60<br />
Het 'dagelijcks bedil' was echter noodzakelijk, want de reputatie van de familie hing er<br />
van af. Wanneer een persoon in opspraak raakte, kon dit gevolgen hebben voor de eer van de<br />
hele familie. 61<br />
Vandaar dat Pieter in 1654 besloot zijn broer Hermanus te helpen.<br />
Zij troosten ons na wensch, mijn broeder seij: mijn broer,<br />
schep moet in 't ongeval dat u dus wedervoer.<br />
Wij zullen u met lust herstelle, zonder weeten<br />
van iemant buijten ons, aij wil u smart vergeeten.<br />
Painst dat ge eerst begint, God zal u bijstant doen<br />
en u vervalle staat zal niemant dan vermoên.<br />
Wij zullen u zo veel ons machten moogen wercken,<br />
in uwe ongeval door ons aanvoering stereken. 62<br />
Dat een lid van de familie Verbeeck in financiële problemen verkeerde, mocht niet naar bui<br />
ten toe bekend raken. De problemen moesten binnenshuis opgelost worden, opdat de repu<br />
tatie van de familie niet in het gedrang kwam. Zonder slag of stoot werden de oplossingen<br />
niet gevonden. Volgens het Memoriaal waren familieruzies niet van de lucht. Van echte waar<br />
dering voor zijn verwanten laat Verbeeck maar weinig blijken. Toch waren zij onmisbaar in de<br />
zorg om het bestaan.<br />
60 Ibidem, 225.<br />
61 Kooijmans, Vriendschap, 40, 56.<br />
62 Verbeeck, Memoriaal, 102.<br />
17
18<br />
Worstelen om te overleven<br />
Conclusie<br />
Dat in de tijd waarin Verbeeck leefde het leven van de mens op aarde een strijd was, wordt uit<br />
het Memoriaal wel duidelijk. In de 17e eeuw was de bestaansonzekerheid groot: ziekte of eco<br />
nomische tegenslag konden iemand in korte tijd aan de rand van de afgrond brengen. Dat<br />
gold zeker voor lagere groepen in de samenleving, waartoe ook Hermanus behoorde. Onver<br />
wachte tegenslagen bepaalden daarom grotendeels iemands levensloop. Door van beroep te<br />
veranderen kon men proberen op deze tegenslagen in te spelen. Zo begon Hermanus Ver<br />
beeck aanvankelijk als bontwerker en probeerde hij het later als kruidenier, boekhouder, ma<br />
kelaar en klerk. Maar alleen kon hij het niet bolwerken, het werk van zijn vrouw Clara was<br />
minstens zo belangrijk. De onzekerheid van het bestaan kon gedeeltelijk verminderd worden<br />
door lidmaatschap van het gilde. Daarnaast boden familie en kennissen verzekering tegen de<br />
risico's van het bestaan. Zij steunden financieel, boden in moeilijke tijden onderdak en zorg<br />
den voor werk. Door al deze mogelijkheden te benutten en verschillende strategieën te com<br />
bineren, slaagde Verbeeck erin zich staande te houden. Daarmee vormde hij geen uitzonde<br />
ring in de 17e eeuw. Hij vertrouwde echter zijn problemen toe aan papier en dat was wel<br />
bijzonder. Dankzij het 'Memoriaal ofte mijn levensraijsinghe' kunnen wij nu meer te weten<br />
komen over de bestaanszorgen van een gewone man in de 17e eeuw.
Oscar Westers<br />
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Veredeling van volksvermaken in Vlaardingen, 1904-1932<br />
In de zomerdagen van 1904 leerde de Zuidhollandse visserijstad Vlaardingen een nieuwe ver<br />
eniging kennen met een merkwaardige naam en een nog merkwaardiger geschiedenis: Flar-<br />
dinga, bijgenaamd Vereeniging tot Veredeling van Volksvermaken. De aandacht voor dergelijke ver<br />
enigingen voor volksvermaken is de laatste jaren aanzienlijk geweest; het aantal artikelen<br />
hierover is groter dan Leenders onlangs in <strong>Holland</strong> wilde doen geloven. 1<br />
De volksvermaakver<br />
enigingen deinen mee met de nogal excessieve belangstelling van de laatste twee decennia<br />
voor het 19e-eeuwse beschavingsoffensief. Daar zou zelfs tot vervelens toe over geschreven<br />
zijn. 2<br />
Tot nu toe is die aandacht voor het beschavingsoffensief, en nog sterker voor de vereni<br />
gingen voor volksvermaken, echter hoofdzakelijk beperkt gebleven tot de 19e eeuw. Ten on<br />
rechte, zo blijkt uit de verwikkelingen rond Flardinga.<br />
Verenigingen voor volksvermaken waren er in allerlei soorten en maten, maar een ding had<br />
den ze gemeen: allemaal wilden ze door hen 'beschaafd' geachte vormen van vrijetijdsbeste<br />
ding ingang doen vinden bij bredere lagen van de bevolking dan in hun tijd gebruikelijk. Zo<br />
trachtte men de doelgroep weg te houden van minder beschaafde vermaken als kermis, kaart<br />
spel en kroeg. Die doelgroep werd gezocht onder geschoolde arbeiders, maar het waren vaak<br />
lieden uit de middengroepen die zich daadwerkelijk aangesproken voelden. Het begrip 'volk'<br />
was nogal rekbaar.<br />
Volgens Helsloot, de voornaamste onderzoeker op dit terrein, leidden de verenigingen na<br />
1900 een gemarginaliseerd bestaan. Daarom heeft hij de 20e eeuw in zijn publicaties bewust bui<br />
ten beschouwing gelaten. Ook de achterban, te vinden onder progressief-liberalen, raakte na<br />
1900 in de verdrukking door de oprukkende verzuiling. Maar de doelstelling van de verenigin<br />
gen bleef onverminderd actueel, niet in de laatste plaats wegens de toenemende vrije tijd. 3<br />
Reden genoeg om de eerste decennia van de 20e eeuw eens stevig onder de loep te nemen.<br />
Als zoeklicht kan dienen het verzuilingsonderzoek dat Groot heeft verricht in Naaldwijk. Hij<br />
keek ook naar de vermaaksector in de jaren 1850-1930. 4<br />
Drie factoren speelden in deze sector<br />
op steeds wisselende wijze op elkaar in: het (verzuilende) verenigingsleven, de overheid en de<br />
commercie. Groot concludeert dat het verenigingsleven zich in de 20e eeuw staande wist te<br />
houden en dat met name de socialistische verenigingen het beschavingsoffensief tot een suc-<br />
1 Vgl. Jós Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken te Hoorn 1870-1896', <strong>Holland</strong> 29 (1997) 257-273, aldaar 257.<br />
Voornaamste titels, niet door Leenders genoemd: A.A.R. Verheijen en P.J. Huizinga, 1'h'st in Gruno's straten! Gedenk<br />
boek uitgegeven ter gelegenheid van liet 100-jarig beslaan van de Vereeniging voor Volksvermaken le Groningen (Groningen<br />
1974); Gerrit Wildenbeest, 'Van quanselbier naar oranjebitter', Sociologisch <strong>Tijdschrift</strong> I'S (1986) 49-82;John Helsloot,<br />
'Verbürgerlichung in der Praxis. Vortrage und Ausstellungen der Volksbildungsvereine in Leeuwarden und Middel<br />
burg 1864-1900', in: T. Dekker c.a. (red.), A usbrciluug biirgerluher Kutlnr in den rsiederlnnden and Nordwesldeulschland<br />
(Munster 1991) 57-95.<br />
2 Henk te Velde in NRG-Handelsblad 24-4-1993.<br />
3 Helsloot, 'Verbürgerlichung', 57-58; Theo Beckers en Hugo van der Poel, Vrije tijd tussen vorming ca verinaak. Een in<br />
leiding laf de studie van de vrije lijd (Leiden en Antwerpen 1990); Zie ook: P. de Rooy, 'Burgers en arbeiders', 'Fheoreli-<br />
scbe Geschiedenis 20 (1993) 49-55.<br />
4 Frans Groot, Roomsen, rechlzinnigen en nieuiiilicliters. Verzuiling in een I lal la mi'se jilaltelaudsgeiueeute. Sualdwijk I SlO-l 030<br />
(Hilversum 1992) 171-190.<br />
19
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Afb. 1. Voor en na de afschaffing: de kermisbestrijding belachelijk gemaakt in De Lantaarn 3 (1887).<br />
Universiteitsbibliotheek Amsterdam.<br />
ces maakten: 'Het "volk" voedde zichzelf op.' Dat zijn interessante constateringen, die echter<br />
niet zijn gestoeld op een brede empirische basis. De bronnen in Naaldwijk zijn verre van vol<br />
ledig, de Vlaardingse situatie is beter gedocumenteerd. In dit artikel tracht ik de vraag te be<br />
antwoorden welke rol overheid, verenigingsleven en commercie na 1900 in de dans rond het<br />
volksvermaak speelden. Hoe ontwikkelden zich de 19e-eeuw.se idealen over volksveredeling<br />
ten aanzien van vrijetijdsbesteding, welke nieuwe groepen 'volksveredelaars' traden aan en<br />
hoe gingen zij met de oude boodschap om?<br />
In de maatschappelijke discussie over de veredeling van de volksvermaken stond vervanging<br />
van de kermis centraal. Sinds halverwege de 19e eeuw kwam het in een gestaag groeiend aan<br />
tal Nederlandse steden en dorpen tot een kermisverbod. 5<br />
Het gemeentebestuur van Vlaar<br />
dingen werd geregeld (in 1880, 1891 en 1897) bestookt met verzoeken om afschaffing door<br />
orthodoxe kerkenraden en verenigingen. Vooralsnog ketsten die steevast af op een vrijzinni<br />
ge raadsmeerderheid, die de kermis het voordeel van de twijfel gaf. Een steeds terugkerend<br />
argument was dat de raad niet geloofde in een goed alternatief, in liberale kring algemeen be<br />
schouwd als basisvoorwaarde om tot kermisafschaffing over te gaan. 6<br />
Orthodox Vlaardingen ging inmiddels onverdroten voort. De Christelijke Geheelonthouders<br />
5 G.H.Jansen, Een roes van vrijheid. Kermis in Nederland (2e druk; Meppel en Amsterdam 1987) 91-92.<br />
6<br />
i -innam 14-iu-lBWl; voor een kort overzicht van de voornaamste kermisopinies onder liberalen,<br />
20<br />
j ramuun vauuwmg en «cisiciting. '••nes i e>i>/-; ,svo (Amsterdam 1H9;>) 288-293.
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Vereeniging en de jongelingsverenigingen Liefde en Vrede en Soli Deo Gloria trachtten tijdens de<br />
kermisweek van 1897 met voordrachtsavonden, lezingen en lichtbeelden te tonen dat het ook<br />
anders kon. 7<br />
In 1899 werd afschaffing van de kermis een reële optie vanwege het aantreden<br />
van een conservatieve meerderheid in de gemeenteraad. Een jaar later kreeg de kermis haar<br />
eerste verkorting te verduren. 8<br />
De bevolking werd met pamfletten klaargestoomd voor de af<br />
schaffing: 'Stel u voor, gij kermisganger, dat God de Heere u te midden van uw kermisvreugd<br />
oproept om voor Zijn rechterstoel te verschijnen, om rekenschap te geven van uw rentmees<br />
terschap. [...] Hoe ontzettend, te sterven op zulk eene plaats, onder zulke omstandigheden!<br />
Uit de gruwelen van de zondedienst te worden weggerukt, om te vallen in de handen van den<br />
heiligen, rechtvaardigen en almachtigen God!' 9<br />
Een afschaffingsverzoek van de kerkenraden en christelijke corporaties vond in de winter<br />
van 1904 de meerderheid van de raad achter zich. 10<br />
Dat gebeurde niet zonder slag of stoot. Zo<br />
wel binnen als buiten de raad bestond verzet. De afschaffing was een jaar eerder al een keer uit<br />
gesteld, nadat de raadsdiscussie hierover tot een volksoploop bij het stadhuis had geleid. 11<br />
Fundamenteel verschil<br />
Drie maanden na het verdwijnen van de kermis ontstond Flardinga. De gang van zaken doet den<br />
ken aan de afschaffing van de Amsterdamse kermis in 1871. Ook daar werd zij voorafgegaan<br />
door een verkorting van de kermisduur en kwam het uiteindelijk tot een volksoproer. En ook<br />
daar was een van de bijverschijnselen de oprichting van een vereniging voor volksvermaak. 12<br />
Ondanks de ogenschijnlijke gelijkenis tussen de Amsterdamse en de Vlaardingse kermis-<br />
kwestie was er een fundamenteel verschil. De afschaffing in de hoofdstad kwam tot stand op<br />
initiatief van een liberale raadsmeerderheid, met steun van de Vereeniging tot Veredeling van het<br />
Volksvermaak. In Vlaardingen was zij het resultaat van een gecombineerd conservatief-christe-<br />
lijke krachtsinspanning, waar Flardinga geen rol in had. Flardinga werd enkele maanden na<br />
het afschaffingsbesluit opgericht, de Amsterdamse zustervereniging in de maanden eraan<br />
voorafgaande. De oprichting van Volksvermaak was een offensieve actie geweest van de Am<br />
sterdamse liberale burgerij, bij de oprichting van Flardinga ging het om lijfsbehoud.<br />
Dat blijkt vooral uit Flardinga's merkwaardige positie ten opzichte van de kermis. Waar de<br />
Amsterdamse zustervereniging gebukt ging onder het juk van de bijnaam 'anti-kermis-<br />
bond', 13<br />
moest men in Vlaardingen alle zeilen bijzetten tegen de aantijging vanuit het ortho<br />
doxe kamp, dat Flardinga een poging was om de kermis te herstellen. De vereniging had niets<br />
met de kermis te maken, werd daarom bij de oprichting met klem gesteld. Zowel voor- als te<br />
genstanders konden lid worden. 14<br />
7 Nieuwe Vlaarilingsrhe Courant 19-6 en 23-6-1897.<br />
8 Ibidem, 22-6-1920.<br />
9 Gemeentearchief Vlaardingen (hierna GAV), 12 E 350, Traktaat Kermis van de Vereeniging voor Tra/i/aalvcrs/ne/ding<br />
Vlaardingen (z.p. [Vlaardingen] 1904).<br />
10 GAV. \ 'erslug van hel verhandelde in de ojieutiare vergaderingen van tien gemeenlerutul van Vlaardingen (1 904) 43.<br />
11 Nieuwe Vlaurilingsrhe Courant 20-6 en 22-7-1903.<br />
12 Vgl. Jansen, Roes van vrijheid, 77-81; Zie ook: Betty Dekker, 'De Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak te<br />
Amsterdam, 1871-1910. Van volksverheffing tot Oranjevereniging', De Negentiende Eeuw 20 (1996) 192-204, aldaar<br />
192-193.<br />
13 Gemeentearchief Amsterdam, U 00.627, Circulaire Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak 22-5-1871.<br />
14 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 9-6-1904.<br />
21
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Het beeld van een bond van kermisbehouders werd gevoed door het lidmaatschap van een<br />
aantal prominente kermisvoorstanders. Onder hen bevond zich de directeur van de stoom-<br />
zuivelfabriek <strong>Holland</strong>ia CH. Hummelinck, gemeenteraadslid en vanaf het begin erelid. Hij<br />
had tegen de afschaffing van de kermis gestemd, op grond van het aloude bezwaar van onvol<br />
doende alternatieven, zoals de praktijk elders in het land volgens hem wel bewees. 15<br />
Een an<br />
dere Flardinga-man van het eerste uur, de politiecommissaris H.P. van Rosmalen, had tijdens<br />
de afschaffingsdiscussies tegenover de raad verklaard: 'Ontneemt men nu aan het volk de ker<br />
mis, dan zal men daardoor het misbruiken van sterken drank eerder in de hand werken dan<br />
tegengaan.' Van vervangend volksvermaak had hij evenmin een hoge pet op: 'Het zal zijn al<br />
leen een verandering van naam, maar inderdaad hetzelfde blijven.' 16<br />
Met gretigheid werd deze laatste opmerking aangehaald door A.C. van Wingerden van de<br />
orthodoxe kiesvereniging Nederland en Oranje. Hij zag in Flardinga niets anders dan een po<br />
ging tot bevrediging van 'de zucht naar vermaak'. Daarom raadde hij de vereniging af aan de<br />
gereformeerden. Onomwonden schreef Van Wingerden dat er wel degelijk verband bestond<br />
tussen Flardinga en de verdwenen kermis: 'Hoogstwaarschijnlijk zou het, indien de kermis<br />
niet ware afgeschaft, niet tot oprichting van "Flardinga" gekomen zijn.' Hij achtte dit bewezen<br />
door Flardinga-bestuurslid A. Vogel, die zijn lidmaatschap publiekelijk had gemotiveerd met<br />
de woorden: 'De Christelijke actie heeft ons volk wat ontnomen, en naar mijn meening te<br />
recht, maar nu ligt het ook op onzen weg iets beters er voor in de plaats te geven.' 17<br />
Vogels woorden suggereren wellicht het tegendeel, maar de oprichting van Flardinga was niet<br />
de eerste poging van liberale zijde tot bijsturen van het volksvermaak. Het aloude Vlaardingse<br />
Nutsdepartement (1805) organiseerde sinds halverwege de 19e eeuw volksvoordrachten. Het<br />
opleidende element stond daarbij voorop, maar toneelavonden met een aansluitend bal kwamen<br />
ook voor.<br />
Een tweede activiteit waarmee het Nut zich naar het volk toe profileerde, vormden de nij<br />
verheidstentoonstellingen in 1878 en 1889 van 'door het volk' geproduceerde producten.<br />
Deze dienden ter bevordering van de huiselijkheid en kunstzin onder jonge ambachtslui. De<br />
tentoonstelling van 1889 trok 49 deelnemers en maar liefst vijftienhonderd bezoekers. 18<br />
In de<br />
zelfde periode (1880 en 1884) organiseerde het Nut Floralia-tentoonstellingen, 'ter opwek<br />
kingvan zachtere aandoeningen, van huiselijke zin en reinheid van zeden'. De doelgroep werd<br />
gezocht onder de 'kinderen des Volks'. Een terugvallende belangstelling - 174 inzenders bij de<br />
première, 120 bij de herhaling - was aanleiding om deze activiteit te staken. 19<br />
Een Nutsinstel-<br />
ling van iets latere datum is de volksbibliotheek. Duidelijk is dat het "VTaardingse Nutsdeparte<br />
ment, evenals de landelijke organisatie, nogal aarzelend stond tegenover het aanpakken van<br />
de volksvermaken en deze het liefst beschouwde als onderdeel van het volksonderwijs. 20<br />
Een tweede landelijke organisatie met een zetel in Vlaardingen die zich het volksvermaak<br />
15 GAV, Ingekomen stukken hij tien gemeenteraad van Vlaarilingen (1904) 38.<br />
16 GAV, Verslag gemeenteraad (1903) 129-131.<br />
17 Nieuwe Vlaardingsche Courant 16-7 en 20-7-1904. Zie ook 27-6-1924.<br />
18 Ibidem, 24-11-1888, 6-4 en 11-5-1889; GAV, Arch. Nutsdepartement, inv.nr. 71, Verslag tentoonstelling van voorwerpen<br />
vervaardigd door handwerkslieden 1889.<br />
19 Nieuwe Vlaardingsche Courant 20-3, 27-3 en 11-9-1880 en 13-9-1884; GAV, Arch. Nulsdepartement, inv.nr. 70, Stukken<br />
betreffende Floralia 1884. Over Floralia, zie: John Helsloot, Floraüa in Nederland in hel laatste kwart van de negentiende<br />
eeuw (Amsterdam 1990); Over volksvoordrachten: J.J.M. Leenders, 'Ken links-liberale vorm van volksontwikkeling.<br />
Verenigingen voor volksvoordrachten', De Negentiende Eeuw 20 (1996) 170-183.<br />
20 Vgl. Helsloot, 'Verbürgerlichung', 61.<br />
22
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Afb. 2. Het bestuur van de vereniging Flardinga poseert. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />
aantrok, was de Volksbond tegen Drankmisbruik, de liberale pendant van de hiervoor genoemde<br />
Christelijke Geheelonthouders Vereeniging. Onder leiding van voorzitter A. Bagchus (!)<br />
trachtte de Volksbond met concerten, toneelavonden en lezingen arbeiders uit de kroeg te<br />
houden. Daarbij werd dikwijls samengewerkt met bestaande voordrachts- en toneelgezel<br />
schappen. Verder had de Volksbond een koffiehuis, volksbibliotheek en een zangafdeling.<br />
Ook vanuit het bedrijfsleven werden pogingen gedaan het vermaak van de werklieden te<br />
beïnvloeden. <strong>Holland</strong>ia (1882) liep daarbij voorop. Met een leesinrichting (1890), toneelver<br />
eniging (1894), muziekvoorstellingen en voor de jeugd gymnastiekoefeningen, kinderfeesten<br />
en een speeltuin (1899), hoopte de directie van dit machtige fabriekscomplex haar werkne<br />
mers te disciplineren en te ontspannen, maar ook geestelijke en lichamelijke vakbekwaam<br />
heid bij te brengen. 21<br />
De uitbouw van de bedrijfscontrole over de vrijetijdsbesteding van de<br />
werknemers ging na de eeuwwisseling onverminderd voort, getuige de komst van een harmo<br />
nie- en gymnastiekvereniging (1903 en 1909).<br />
Wat hier niet onvermeld mag blijven, zijn de nauw aan de overheid gelieerde ad hoc-ieest-<br />
commissies, die de feestelijkheden regelden rond de hoogtijdagen van het Oranjehuis, zoals<br />
de viering van de zeventigste verjaardag van koning Willem III en de inhuldiging en trouwdag-<br />
van koningin Wilhelmina. Ook zij organiseerden activiteiten voor 'het volk', zoals volkscon<br />
certen en allegorische optochten. 22<br />
21 Nieuwe Vlaardingsche Courant 7-6-1890, 11-7-1894, 23-2-1895, 8-10-1898 cn 13-5-1899.<br />
22 GAV, Arch. Commissie viering Troonsbestijging, inv.nr. 2-3, Notulen; Arch. Commissie viering Huwelijksdag, inv.nr.<br />
1-3, presentielijsten en aantekeningen.
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Het is dit samenspel van organisaties, in combinatie met vrijzinnige overheidsdienders (on<br />
derwijzers, politiemensen, gemeenteontvangers en raadslieden), waaruit Flardinga haar be<br />
stuurders recruteerde. 23<br />
Initiatiefnemer was Chr. Geelen, werkmeester bij <strong>Holland</strong>ia en lid<br />
van de Volksbond. De komst van Flardinga werd door de Volksbond openlijk aangemoedigd<br />
Drie leden volgden direct Geelens voorbeeld, in de volgende jaren traden er nog eens vier<br />
toe. 24<br />
Vanuit de <strong>Holland</strong>iafabriek kreeg Geelen navolging in het Flardingabestuur van vier<br />
mannen: de adjunct-directeur, de opzichter, de gymnastiekleraar en de directeur als erelid.<br />
Het Vlaardingse Nutsdepartement sprak zich niet openlijk uit over de nieuwe vereniging,<br />
maar de betrokkenheid van Nutsmensen op individuele titel is evident. Zes van de zestien<br />
Flardingabestuurders in het eerste verenigingsjaar waren Nutsmensen. 23<br />
Van de getalsmatig<br />
veel kleinere feestcommissies in 1898 en 1901 (inhuldigingen trouwdag Wilhelmina) traden<br />
nog eens vier leden vroeger of later toe tot het Flardingabestuur. 26<br />
De oprichtingsvergadering werd bijgewoond door '26 heeren uit alle standen en uit alle<br />
staatkundige en godsdienstige richtingen'. 27<br />
Enige ideologische inkleuring was aan deze<br />
mooie woorden niet vreemd. Orthodox Vlaardingen ontbrak namelijk, maar zeker sociaal ge<br />
zien kan enige diversiteit binnen het Flardingabestuur niet worden ontkend (tabel 1).<br />
Tabel 1. Beroepen van bestuurders van Flardinga, 1904-1931. bron: GAV, Arch. Flardinga,<br />
inv.nr. 1-3, Notulen; Adresboeken Vlaardingen 1910-1930; bevolkingsregister Vlaardineen<br />
1900-1935 (zie ook bijlage 1)<br />
8<br />
Aantal<br />
vrije beroepen jg<br />
zonder (gepensioneerden, renteniers) j<br />
kooplieden (reders) l r )<br />
ondernemers 2 j<br />
ambachtslieden g<br />
winkeliers 2<br />
overige zelfstandigen (o.a. tappers, slijters, logementshouders) 0<br />
geëmployeerden (arbeiders, kantoorbedienden) 12<br />
losse arbeiders Q<br />
onbekend j<br />
Totaal KO<br />
58<br />
De oververtegenwoordiging van lieden met een vrij beroep valt d,rect in het oog. Prominent<br />
aanwez lg waren vooral schoolhoofden, als het ware de 'natuurlijke' leiders van het bescha<br />
vingsoffensief. De grote groep kooplieden en ondernemers, veelal eigenaren van rederijen, is<br />
23 De namen van de bestuursleden konden via de notulenboeken achterhaald worden Van de gewone leden ziin treen<br />
namen bekend. Vgl. GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen 1904-1931<br />
H w f'u' V<br />
° l k s b ü n d t e<br />
S e<br />
" Drankmisbruik, inv.nr. 1, Jaarverslag 1904; inv.nr. 17, ledenboek 1899-1904<br />
25 GAV, Arch. Nutsdepartement, inv.nr. 15, Ledenlijsten.<br />
26 GAV, Arch. Commissie viering Troonsbestijging, inv.nr. I, presentielijsten; Arch. Commissie viering Huwelijksdag<br />
inv.nr. 1-3, presentielijsten en aantekeningen.<br />
27 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 9-6-1904.<br />
21
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
gezien de economische structuur van Vlaardingen met haar industrie en visserij evenmin ver<br />
bazingwekkend. Daarom is misschien het meest opmerkelijk het forse aantal geëmployeer<br />
den. Zij waren merendeels werkzaam als kantoorbedienden, onder andere bij <strong>Holland</strong>ia.<br />
Activiteiten<br />
Met haar activiteiten borduurde Flardinga grotendeels voort op het werk van oudere zuster<br />
verenigingen. Tijdens de oprichtingsvergadering werd een heel scala aan opties genoemd:<br />
muziekuitvoeringen, Floraliatentoonstellingen, volks- en kinderfeesten, Oranjefeesten, paar<br />
denmarktdag en feestelijke Sinterklaas- en kerstavonden. 28<br />
Niet al deze plannen werden ge<br />
realiseerd. Zo verviel al in het eerste jaar het idee om een Sinterklaasfeest te organiseren.<br />
Oorzaak was een onaangename ervaring tijdens een muziekuitvoering, waarbij 'veel lawaai<br />
werd veroorzaakt door opgeschoten jongens en meisjes'. Dit zette het bestuur aan tot voor<br />
zichtigheid, omdat de 'woeste drukte' van de Sint Nicolaasavond 'toch vooreerst niet te be<br />
teugelen is en Flardinga dan allicht den schuld krijgt van buitensporigheden die ze juist had<br />
willen voorkomen.' 29<br />
De muziekavonden zelf werden niet geschrapt, maar verplaatst naar de middag om 'min-<br />
stichtelijke gedragingen gedurende of na eene muziekuitvoering in het late avonduur' te<br />
voorkomen. 30<br />
Flardinga schafte voor een habbekrats een eigen muziektent aan, die met toe<br />
stemming van de gemeente werd geplaatst op een exercitieveld aan de Binnensingel, in de<br />
volksmond spoedig beter bekend als het Flardingaveld? 1<br />
Met de muziekuitvoeringen trok Flar<br />
dinga duizenden bezoekers. Lange tijd leefde de overtuiging dat op deze wijze eenvoudig en<br />
goedkoop een goede naam kon worden opgebouwd. 32<br />
De opgeschoten jeugd vormde een voortdurende bron van zorg voor Flardinga. Enerzijds<br />
werd zij gemeden, zoals uit de voorbeelden hierboven blijkt, anderzijds zocht de vereniging<br />
de jeugd toch voortdurend weer op. Zo kwam men op het idee van zaterdagavondbijeenkom<br />
sten voor jongens, 'ten einde ze van de straat te houden'. De belangstellende jeugd kreeg een<br />
lezing voorgeschoteld en zong vaderlandslievende liederen. Na afloop van de eerste bijeen<br />
komst verlieten de bezoekers 'kalmer dan zij gekomen waren' de zaal, 'na herhaalde aanma<br />
ning om direct huiswaarts te keren'. 33<br />
De formule deed sterk denken aan de volksvoordrach<br />
ten van het Nut, maar sloeg niet aan. Een andere incidenteel georganiseerde jeugdactiviteit<br />
vormden vliegerwedstrijden voor jongens tussen twaalf en veertien jaar, waarbij de deelne<br />
mers onder muzikale begeleiding in optocht door de stad naar het vliegerterrein trokken.<br />
Met de Oranjefeesten, vooral het koninginnefeest op 31 augustus, mikte Flardinga zowel<br />
op de jeugd als op volwassenen. Evenals in andere steden was de Vlaardingse vereniging tot<br />
veredeling van volksvermaken na de eeuwwisseling in de eerste plaats een Oranjevereniging.<br />
De zaken werden groots aangepakt met ringrijderijen, ballonoplatingen, filmvoorstellingen,<br />
28 Ibidem.<br />
29 Ibidem, 4-10-1904.<br />
30 Ibidem, 11-7-1904.<br />
31 Ibidem, 11-7, 15-7 en 1-8-1904.<br />
32 Idem, inv.nr. 2, Notulen 25-4-1924.<br />
33 Idem, inv.nr. 1, Notulen 15-9-1906: Sitmve Vlaanliiigsrhe Courant 7-11-1906.<br />
25
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
H ^ n B<br />
; n n e<br />
» k<br />
°t van muzikanten op het veld van Flardinga aan de Binnensingel, koninginnedag<br />
1907. Op de achtergrond de muziektent. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />
Afb. 4. Rmgrijderij op het Flardingaveld, koninginnedag 1900. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />
26
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
vuurwerk, muziek, kinderspelen als blokjesrapen en sprietlopen en 'moderne' sportactivitei<br />
ten, waaronder gymnastiekuitvoeringen en wieier- en voetbalwedstrijden.<br />
De Oranjefeesten waren daarmee de meest serieuze poging om de kermis te doen verge<br />
ten. Maar er werd meer mee beoogd. Flardinga wilde 'trachten de geheele bevolking der stad<br />
tot een persoonlijke feestvreugde op te wekken, en één te doen zijn, daar zij maar al te goed<br />
weet, hoe vaak er omstandigheden zich voordoen, die afbreuk kunnen brengen aan het ge<br />
voel van saamhorigheid.' 34<br />
Met andere woorden: de Oranjefeesten als bestrijdingsmiddel van<br />
de voortschrijdende verzuiling.<br />
Er was voor Flardinga nog een derde reden voor een grootse opzet van de Oranjefeesten.<br />
Het verdwijnen van de kermis in combinatie met de ligging van Vlaardingen onder de rook<br />
van Rotterdam met haar bioscopen, theaters en danspaleizen, dreigde te leiden tot een ware<br />
exodus van vermaakzoekers naar de grote stad. Deze dreiging bracht Flardinga bij haar eerste<br />
koninginnedagviering tot de oproep 'medewerking te willen verleenen, dat dit feest op waar<br />
dige wijze wordt gevierd, geen enkele wanklank wordt vernomen en het bewijs zal geleverd<br />
worden, dat zoo vaak in twijfel is getrokken, dat de ingezetenen van Vlaardingen ook in eigen plaats<br />
feest willen en kunnen vieren.' 7<br />
' 3<br />
De stedelijke trots was in het geding en Flardinga begreep haar missie. Zo zag de vereni<br />
ging zichzelf graag: als vertegenwoordiger van het algemenebelang van de stad. Die oude door-<br />
en-door liberale droom was echter een valse voorstelling van zaken. Flardinga stond niet bo<br />
ven de partijen, was niet neutraal, zo was al genoegzaam gebleken tijdens de discussie rond<br />
het afschaffen van de kermis. Zij verdedigde de belangen van een politieke stroming, de vrij<br />
zinnigen, en zo mogelijk nog sectarischer, van een belangengroep, de Vlaardingse nering<br />
doenden. Maar deze flirt zou Flardinga niets meer dan een kater opleveren.<br />
De vereniging meende de belangen van de plaatselijke economie het beste te dienen door<br />
het organiseren van de meest uiteenlopende tentoonstellingen. Aanvankelijk ging de aan<br />
dacht nog uit naar de eigenlijke doelgroep, de arbeiders, in de vorm van Floralia-, huisvlijt- of<br />
nijverheidstentoonstellingen. 36<br />
eeuw op het programma. 37<br />
Deze stonden bij de oudere zusterverenigingen al in de 19e<br />
Maar de geringe belangstelling voor de Floralia's 38<br />
en de tegenval<br />
lende kwaliteit van de inzendingen bij de huisvlijttentoonstellingen, door het bestuur be<br />
schouwd als 'geknutsel', 39<br />
deden de vereniging uitzien naar andere tentoonstellingsvormen.<br />
Hier week Flardinga af van haar voorgangers, met een compleet nieuw scala: winkeletalage-,<br />
reclame-, verbruiks- en genotmiddelententoonstellingen. Het belang voor de commercie lag<br />
er duimendik bovenop. Met de vak- en reclametentoonstellingen van 1905 en 1909 moest het<br />
publiek worden getoond 'tot welke hoogen trap de industrie in Vlaardingen gestegen is'. Het<br />
Flardingabestuur voelde aan dat het zich op een hellend vlak begaf. De veredeling van volks<br />
vermaken was met de reclamewedstrijd 'zoo ruim mogelijk opgevat', realiseerde men zich<br />
maar al te goed. 40<br />
34 GAV, 8 E 72, Feestgids voor de verbruiks-, genotmiddelen- en huisvlijttentoonstelling, 24-28 juni 1924.<br />
35 GAV, 8 E 87, Programma der feestviering van Flardinga op 31 Augustus 1904 [cursivering is vet in originele tekst].<br />
36 Dit logenstraft de bewering van Eliêns dat nijverheidstentoonstellingen na 1888 in Nederland niet meer voorkwamen.<br />
Vgl. Titus M. Eliëns, Kunst, nijverheid, kunstnijverheid. De nationale nijverheidstentoonstellingen ah spiegel van de Nederlandse<br />
kunstnijverheid in de negentiende eeuw (Zutphen 1990) 128.<br />
37 Helsloot, 'Verbürgerlichung', 75-83; Helsloot, Vermaak, 82-83; Dekker, 'De Vereeniging', 195-196; A.E. d'Ailly, Zestig<br />
jaren volksvermaak 1871-1931 (Amsterdam 1931) 14-15; Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken', 262-264.<br />
38 Vgl. GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 5-10-1923 en inv.nr. 3, Notulen 14-9-1928.<br />
39 Nieuwe Vlaardingsilw Courunt 26-4-1905.<br />
40 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1909.<br />
27
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Naast de industrie werden ook de plaatselijke winkeliers door Flardinga in de watten ge<br />
legd. Het begrip etalagewedstrijd, nota bene gehouden in de Sinterklaastijd, spreekt boekde<br />
len. De Nieuwe Vlaardingsche Courant deed ijverig mee aan de belangenbehartiging door in<br />
haar kolommen tientallen mededingende middenstanders met naam en toenaam de hemel<br />
in te prijzen. 41<br />
Het steunen van de winkeliers tegen 'Rotterdam', dat in deze jaren nota bene<br />
grootscheepse annexatieplannen koesterde, was een hot item. Er bestond een speciale belan<br />
genvereniging, Vlaardingen Vooruit, die de Vlaardingers voortdurend opriep niet buiten de<br />
stad inkopen te doen. Zo stond in 1908 op iedere straathoek te lezen:<br />
Het is een deugt van 't kloek gemoet<br />
De stadt te steunen, die U voedt 42<br />
Deze en andere teksten waren opgesteld door Flardinga-bestuurders, die met Vlaardingen<br />
Vooruit sympathiseerden. 43<br />
Maar van een warm onthaal door de winkeliers was geen sprake. Zij<br />
geloofden niet dat Flardinga met haar vak- en reclametentoonstellingen de stroom vermaaks-<br />
zoekers naar Rotterdam kon indammen. 'Gaat zien in het "warenhuis'' en andere zaken in Rot<br />
terdam, gij treft daar uw stadgenooten aan', luidde een veelgehoorde klacht. De Flardin-<br />
gafeesten boden geen soelaas, onder meer door de ongunstige ligging van het feestterrein. 44<br />
Toch deed Flardinga er alles aan om de winkeliers te paaiem Bij een verbruiks- en genot<br />
middelententoonstelling ter gelegenheid van het vierde lustrum stond de vereniging de me<br />
dedingers toe hun uitgestalde waar tevens te koop aan te bieden. Als extra 'aardigheidje'<br />
werd de tentoonstelling gedurende de oude kermis gehouden. 45<br />
De kermis- en jaarmarktgeur<br />
werd nu wel heel sterk. Toen voorzitter Koster tijdens deze jubileumviering Flardinga in haar<br />
ontstaan kenschetste als een 'vergoeding' voor de verloren gegane kermis, 40<br />
liet hij zijn toe<br />
hoorders achter met de vraag voor wie die compensatie bedoeld was: voor vermaakszoekers of-<br />
voor de Vlaardingse industrie en middenstand. De vereniging roeide echter tegen de stroom<br />
in. Een geplande tentoonstelling bij het volgende lustrum in 1929 moest worden afgeblazen<br />
bij gebrek aan belangstelling onder de winkeliers. 47<br />
Bij die weigerachtigheid speelde onge<br />
twijfeld de conservatieve achtergrond van veel winkeliers mee. In het bestuur van het liberale<br />
Flardinga speelden zij geen enkele rol (zie tabel 1).<br />
Toch waren het niet de winkeliers die Flardinga de das omdeden. Die taak werd overgelaten<br />
aan de gemeenteraad, waarin het vrijzinnig-liberale element steeds meer plaats moest inrui<br />
men voor behoudende krachten en socialisten. In de voor Flardinga beslissende jaren 1928-<br />
1929 was de zetelverdeling als volgt: ARP en SGP 6, CHU 5, SDAP 5, Vrijheidsbond 3 en RKSP<br />
2 zetels. Al in de 19e eeuw was het min of meer een vaststaand gegeven dat liberalen het or<br />
ganiseren van volksvermaken steunden, christelijke partijen deze juist wensten in te perken<br />
en katholieken hier tussenin laveerden. 48<br />
Aanvankelijk waren de verhoudingen tussen het<br />
41 Nieuwe Vlaardingsche Courant 2-12-1908.<br />
42 Ibidem, 30-5-1908.<br />
43 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-7-1929.<br />
44 Vgl. Nieuwe Vlaardingsche CourantS-9 en 18-9-1909.<br />
45 Ibidem, 15-1-1924.<br />
46 Ibidem, 27-6-1924.<br />
47 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-7-1929.<br />
48 Groot, Roomsen, 175.<br />
28
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
jonge Flardinga en het gemeentebestuur nog prima geweest. De vereniging gaf toe aan de na<br />
drukkelijke wens van de raad om de zondagsrust in acht te nemen. 49<br />
Dankzij haar neutrale<br />
presentatie vergaarde ze de sympathie, of in ieder geval het voordeel van de twijfel, van de<br />
meerderheid in de raad. Dat betaalde zich uit in een jaarlijks groeiend subsidiebedrag ten<br />
bate van de Oranjefeesten. Tijdens het hoogtepunt, begin jaren twintig, bedroeg dat bijna<br />
duizend gulden op jaarbasis. Daarna begon de raad de subsidie te verlagen tot er in 1927 niet<br />
meer dan tweehonderd gulden resteerde. Als argument voor de kortingen werd voortdurend<br />
het lage zedelijk peil van de koninginnefeesten genoemd. Een raadslid kwalificeerde ze als<br />
'veronedelend', een ander sprak van een 'wilde beesten-spel'. ' 0<br />
Met de introductie in 1928 van zweef- en draaimolens op het feestterrein was voor de mees<br />
te gemeenteraadsleden de maat vol. Zij laakten het 'gedeeltelijk weder invoeren van de ker<br />
mis' en trokken het algemene, neutrale karakter van Flardinga in twijfel. De raad besloot tot<br />
intrekking van de subsidie, die nadien werd aangewend voor zaterdagmiddagconcerten van<br />
gemeentewege. Verder verbood de raad het vuurwerk en andere 'luidruchtige vermaken' op<br />
het Flardinga-terrein.'' 1<br />
Het volgende jaar organiseerde Flardinga haar laatste koninginne-<br />
feest. Zonder steun van bovenaf was het nu alles of niets. Nooit werden zoveel concessies ge<br />
daan aan de smaak van het grote publiek. Bij de openluchtbioscoop waren 'korte echte lach<br />
films' te zien en er stonden draaimolens, koek-, schiet- en touwtrektenten. Ontstemd over<br />
deze gang van zaken verbood de gemeenteraad de zweef- en draaimolens. SGP-raadslid M.<br />
den Admirant verwoordde de gevoelens van de christelijke fracties: kermisattracties zijn on<br />
gepast op een dag waarop men 'God wil bedanken voor wat hij ons in het Oranjehuis ge<br />
schonken heeft.' Aangezien de SDAP-fractie zich principieel onthield van besprekingen of<br />
stemmingen betreffende het koningshuis, troefden de christelijke fracties de liberalen en ka<br />
tholieken af, die en bloc de zijde van Flardinga kozen. Alleen ARP'erJ.L. Jonker koos vanuit<br />
het christelijke kamp de zijde van Flardinga. ' 2<br />
Hadden de socialisten dat ook gedaan, dan was<br />
Flardinga wellicht (voorlopig) gered.<br />
Het wegvallen van de kermisattracties als inkomstenbron kwam Flardinga niet te boven. Er<br />
volgde een ware leegloop uit het bestuur, die voorzitter Koster deed denken aan 'een zinkend<br />
schip, waarbij de ratten het eerst een goed heenkomen zoeken'. De onvermijdelijke liquidatie<br />
volgde in oktober 1932. De verklaring van de penningmeester klonk eenvoudig: 'Het voort<br />
bestaan van "Flardinga" is door hooger hand onmogelijk gemaakt; geen festiviteiten meer op<br />
ons Flardinga-veld, derhalve geen gelegenheid om onze bezittingen rendabel te maken."' 3<br />
Vanuit het perspectief van een rentmeester een logische verklaring, maar er speelde meer.<br />
Flardinga introduceerde niet zomaar kermisattracties op de laatste augustusdag. Voort<br />
durend teruglopende inkomsten moesten ermee gecompenseerd worden. Naast de ver<br />
mindering van subsidiegelden werd men ook geconfronteerd met een krimpende achter<br />
ban. Een jaar na de oprichting telde Flardinga niet minder dan achthonderd leden. Dat<br />
aantal zou gestaag afkalven tot minder dan tweehonderd in 1927. 54<br />
Bijgevolg werd de ver-<br />
49 GAV, 8 E 63, Statuten en huishoudelijk reglement Flardinga 12-10-1908.<br />
50 GAV, Handelingen van den gemeenteraad van Vlaardingen (1925) 451: Ingekomen stukken gemeenteraad (1925) 284 en<br />
(1927) 296 en 321.<br />
51 GAV, Ingekomen stukken gemeenteraad (1928) 343-384; Handelingen gemeenteraad (1928) 719-720.<br />
52 GAV, Handelingen gemeenteraad ( 1929) 620-630.<br />
53 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 18-11-1929 en 11-10-1932.<br />
54 Deze cijfers zijn afkomstig uit: GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1-3, Notulen; inv.nr. 12, Jaarverslagen; Adresboeken Vlaardingen<br />
1910 e.v.<br />
2!)
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Afb. 5. Ballonoplating op het<br />
Flardingaveld, koninginnedag<br />
1907. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />
eniging in hoge mate afhankelijk van gemeentegelden. De kortingen daarop waren niet di<br />
rect fataal, maar leverden vooral 'moreele schade' op, stelde voorzitter Koster om de moed<br />
erin te houden. 51<br />
' Deels mocht dit misschien waar wezen, men werd nu toch in hoge mate<br />
afhankelijk van entreegelden, die onder invloed van het onbestendige Nederlandse weer<br />
sterk fluctueerden.<br />
Flardinga moest dus op safe spelen. Opgezweept door 'Rotterdam' viel de keuze op het<br />
commerciële vermaak. Men voelde zich hiertoe gedwongen door de veranderende smaak van<br />
het grote publiek. Een ballonoplating was twintig jaar eerder 'een sensatie-wekkende gebeur<br />
tenis; thans zou het door sommigen als een kinderspel beschouwd worden', stelde Koster te<br />
leurgesteld vast. De concurrentie zat niet stil, waarschuwde hij. 'Flardinga moet zich aanpas<br />
sen aan de mentaliteit van het volk; daar kan men zich niet tegen verzetten.' Het was de<br />
secretaris die deze profetische woorden in daden omzette: de plaatsing van de zweef- en draai<br />
molens op het Flardingaterrein. Er rees intern verzet omdat het veredelende karakter van de<br />
festiviteiten nu wel erg op de tocht kwam te staan. De secretaris gaf geen krimp: 'Feest blijft<br />
.55 Nieuwe Vlaardingsche Courant 8-11-1932.<br />
56 Ibidem.<br />
:>>(
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
feest en een draai- of zweefmolen is niets minder dan bijvoorbeeld een bioscoop.' Twee jaar<br />
eerder had hij al opgemerkt dat de veredelende taak voor Flardinga steeds moeilijker was vol<br />
te houden vanwege 'Rotterdam'.-"<br />
Verzuiling<br />
De concurrentie loerde echter ook dichter bij huis. Hier was het niet de commercie, maar het<br />
verzuilde verenigingsleven dat Flardinga in de wielen reed. Van gereformeerde zijde bleven<br />
de al genoemde jongelingsverenigingen actief. Bedreigender was de komst van de Christelijke<br />
Oranjevereeniging in 1920, die ten strijde trok tegen het 'uiterlijk feestvertoon' dat de Oranje<br />
feesten kenmerkte. Ze wilde stichtelijke lectuur verspreiden en lezingen houden op konink<br />
lijke verjaardagen. Daarmee wenste de vereniging te werken aan de 'geestelijke verheffing van<br />
ons volk' en de 'bestrijding van den revolutiegeest'. 58<br />
Flardinga vreesde aanvankelijk de con<br />
currentie, maar constateerde 'na een onderzoek' opgelucht dat het zo'n vaart niet zou lopen,<br />
aangezien 'het doel der Christelijke Oranjevereeniging is op dagen als 31 Augustus deze dag<br />
met een kerkdienst te beginnen.' 59<br />
Socialisten brachten inmiddels het 'helpt-u-zelven'-ideaal in de praktijk. Zo werd SDAP-<br />
voorman J. van Driel op verkiezingspamfletten aan het arbeidersvolk als hun ideale kandidaat<br />
aanbevolen omdat hij zelf fabrieksarbeider was. 60<br />
Deze Van Driel stond in de jaren direct na<br />
Flardinga's ontstaan aan de wieg van een heel netwerk van SDAP-onderafdelingen: harmonie<br />
Voorwaarts (1905), zangvereniging De Stem des Volks (1906), toneelvereniging Kunst en Strijd<br />
(1907) en Eendracht, Vereeniging tot Veredeling van het Volksvermaak. Van die laatste club is helaas<br />
weinig bekend. Ze wordt slechts genoemd in het Adresboek van 1910. Eendracht had toen<br />
honderdveertig leden. Het voorzitterschap was evenals bij de andere verenigingen in handen<br />
van Van Driel. Ook de andere bestuurders waren arbeiders (zie bijlage 2). Over de intenties<br />
wordt met geen woord gerept, maar de veelzeggende bijnaam Vereeniging tot Veredeling van<br />
het Volksvermaak kan moeilijk anders worden uitgelegd dan als een provocatie aan het adres<br />
van Flardinga. Vermoedelijk was Eendracht geen lang leven beschoren. Ze paste kennelijk<br />
niet in de SDAP-strategie voor een bloeiend verenigingsleven. Dat geldt wel voor de andere<br />
drie, die Flardinga beurtelings overleefden. Ze werden alle ingezet om manifestaties van de<br />
partij en de vakbeweging bij te staan. De zangvereniging was in 1910 het grootst met 60 leden,<br />
de harmonie telde 24 aanhangers, de toneelvereniging 15.<br />
Van de harmonie Voorwaarts is zowaar het archief bewaard. 61<br />
Voorwaarts is ontstaan uit het<br />
glasblazerscorps Kunstliefde en Vriendschap (1902). Het was een van de eerste socialistische mu<br />
ziekverenigingen van het land. 62<br />
Van spanningen met Flardinga was weinig te merken. Gere<br />
geld werd er opgetreden tijdens Flardinga's zomerconcerten en tentoonstellingen, waarbij<br />
uitvoeringen op het Flardingaterrein niet werden geschuwd. Slechts eenmaal viel er binnen<br />
57 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 27-3 en 23-11-1928; inv.nr. 12, Jaarverslag 1926; Nieuwe Vlaardingsche Courant<br />
30-7-1929.<br />
58 Nieuwe Vlaardingsche Courant'21-5-1920.<br />
59 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 12-7-1920.<br />
60 GAV, 8 F 33, Verzameling slrooipamfletten kiezersverenigingen en politieke partijen.<br />
61 Archieven van arbeidersverenigingen zijn vaak verdwenen of niet eens aangelegd. Dit bemoeilijkt in grote mate het<br />
sociabiliteitsonderzoek naar deze groep.<br />
62 Hendrik Jan I.uth, inventaris van hel archief van de muziekvereniging Voorwaarts' te Vlaardingen, 1905-1979 (Vlaardingen<br />
1982), inleiding.<br />
31
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Voorwaarts-gelederen kritiek te beluisteren op deze samenwerking. Deze vond echter geen<br />
weerklank bij de meerderheid van het bestuur. 63<br />
Van Flardingazijde lagen de verhoudingen gecompliceerder. De optredens van Voorwaarts<br />
kregen geen onverdeeld positief onthaal. Een concert op het Flardingaterrein in 1915 werd<br />
omschreven als 'zeer druk en ook zeer woelig'. 64<br />
Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Nog<br />
minder was het de bedoeling dat Voorwaarts de Internationale ten gehore kon brengen tij<br />
dens een Flardingafeest in 1909. En dat terwijl het bestuur twee jaar eerder nog had opgeroe<br />
pen 'er voor te waken, dat er geen propaganda voor Voorwaarts of hare zuster-vereeniging ge<br />
maakt worde'. 65<br />
Het waren echter de onvermijdelijke neveneffecten van een neutraal beleid.<br />
Na de Eerste Wereldoorlog verwaterde de samenwerking en beschouwde Flardinga Voor<br />
waarts als concurrent. 'We dienen flink teekenen van leven te geven, om de concurrentie met<br />
anderen te kunnen weerstaan', reageerde voorzitter Koster op gratis muziekuitvoeringen die<br />
Voorwaarts in de zomer van 1926 organiseerde. 66<br />
Deze gesloten houding was het gevolg van<br />
de gemarginaliseerde positie die Flardinga zo langzamerhand in het openbare leven innam.<br />
Toch kwam het niet tot een frontale botsing. Dat is vermoedelijk te danken aan de bovenlo<br />
kale oriëntatie van Voorwaarts, dat acte de présence gaf bij arbeidersbetogingen overal in het<br />
land. De belangen liepen daardoor te ver uiteen om elkaar echt te raken, in positieve dan wel<br />
negatieve zin.<br />
Ons Genoegen<br />
Geheel anders ligt dat met de vereniging Ons Genoegen, ontstaan in 1909. Ons Genoegen pre<br />
senteerde zich evenzeer als een 'neutrale' club, met als doel het organiseren van 'gepaste<br />
feesten' op nationale en andere feestdagen. Daarmee ontpopte zij zich als een directe be<br />
dreiging voor het vijfjaar oudere Flardinga. Ons Genoegen schotelde haar leden een relatief<br />
nieuwe vorm van vermaak voor: variété-avonden met bekende humoristengezelschappen als<br />
de duo's Van Laar en Carels en de solist Albert Bol. Na afloop was er steevast bal. Als feest<br />
avonden golden de Sint Nicolaas- en de paardenmarktdag, het restant van de oude kermis.<br />
Tot een ander terugkerend ritueel ontwikkelde zich de jaarlijkse toneelvoorstelling op tweede<br />
kerstavond, hetgeen werd beschouwd als de meer serieuze activiteit van Ons Genoegen. Bui<br />
ten de vaste dagen kwam het incidenteel tot extra activiteiten zoals een voordrachtenavond of<br />
concert.<br />
De formule werkte. Gedurende haar eerste jaren trok Ons Genoegen een vrij kleine, maar<br />
trouwe en gestaag groeiende groep leden. 67<br />
Verontrustender voor Flardinga dan het aantal<br />
leden van Ons Genoegen, was de sociale herkomst van die leden (zie tabel 2).<br />
63 GAV, Arch. Voorwaarts, inv.nr. 1, Notulen 5-4-1906, 14-6-1908, 8-7-1909, 22-6-1911 en 14-7-1913.<br />
64 Nieuwe Vtuurtliugse/w Courant 15-9-1915.<br />
65 GAV, 8 E 68, Catalogus van den vakwedstrijd van 1 lardinga niet de daaraan verbonden tentoontelling, 9-14 Augustus<br />
1909; Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 6-11-1907.<br />
66 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 14-6-1926.<br />
67 In 1911 telde de vereniging 32 leden, driejaar later 50. Vgl. GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen.<br />
32
1<br />
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Tabel 2. Beroepen van resp. leden en bestuurders van Ons Genoegen, 1909-1919. bron: GAV,<br />
Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen; Adresboeken Vlaardingen 1910-1920; bevolkingsre<br />
gister Vlaardingen 1900-1935 (zie ook bijlage 3)<br />
Leden Bestuurders<br />
vrije beroepen 0 0<br />
zonder (gepensioneerden, renteniers) 1 0<br />
kooplieden 3 2<br />
ondernemers 0 1<br />
ambachtslieden 10 3<br />
winkeliers 6 3<br />
overige zelfstandigen (o.a. tappers, slijters, logementshouders) 5 1<br />
geëmployeerden (arbeiders, kantoorbedienden) 13 4<br />
losse arbeiders 2 1<br />
onbekend 1 0<br />
Totaal 41 15<br />
Zowel achterban als bestuurders van Ons Genoegen behoorden in overgrote meerderheid tot<br />
'het volk', dat dus het heft in eigen handen nam. Aan het bevoogdende optreden van Flar<br />
dinga hadden deze mensen geen behoefte. Zo mogelijk nog vervelender voor Flardinga was<br />
de grote groep jongemannen die zich tot Ons Genoegen aangetrokken voelde. Ons Genoe<br />
gen stelde de minimumleeftijd voor toetreding bewust laag, op zestien jaar. 68<br />
Het was juist<br />
deze leeftijdscategorie die Flardinga voortdurend zorgen baarde, maar waar nauwelijks grip<br />
op te krijgen was.<br />
Ons Genoegen had blijkbaar meer aantrekkingskracht en dat wilde de vereniging weten<br />
ook. Twee jaar jong werd de retorische vraag gesteld: 'Wat zouden zij, - die op den paarden<br />
marktdag wel iets meer verlangen dan den aanblik van roomijswagens, bierwagens en het ge<br />
knars van wat draaiorgels, - zij die [...] behoefte hebben aan behoorlijke ontspanning, moe<br />
ten aanvangen als de vereeniging "Ons Genoegen" niet bestond?' Een jaar later leek de<br />
zelfingenomenheid compleet: 'We hebben kunst en variété aan het volk gebracht. We hebben<br />
getracht een weinig vroolijkheid te brengen, waar dit in onze plaats zoo hard noodig is en we<br />
zijn geslaagd'. 69<br />
Tegelijk met de borstklopperij kwam echter ook de interne kritiek op. Die kwam van nie<br />
mand minder dan voorzitter N. Moerman, een man die vanwege zowel zijn uitgesproken oor<br />
delen als zijn sociale afkomst opviel bij Ons Genoegen. Moerman verdiende de kost als han<br />
delsreiziger, was tevens wethouder van de omvangrijke poldergemeente Vlaardinger-Ambacht<br />
en een bekend gezicht in het plaatselijk verenigingsleven. Hij vond dat de vereniging te veel<br />
variété en te weinig 'kunstgenot' bood. Bovendien werd er te veel gedronken door een deel<br />
van het publiek, meende Moerman. Maatregelen bleven niet lang uit. Tijdens de paarden<br />
marktdag van 1913 gaf Ons Genoegen een openbaar concert, verzorgd door harmoniever<br />
eniging Concordia. Daarmee werd niet het oorspronkelijk beoogde publiek, maar de plaatse-<br />
68 GAV, 7 D 36, Reglement Ons Genoegen 1911; Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Krantenbericht n.a.v. uitvoering 6-12-<br />
1909. Een groot aantal leden was nog minderjarig. Van hen is in tabel 2 het beroep van de vader verwerkt.<br />
69 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Krantenbericht n.a.v. feestelijkheden 28-6-1911; inv.nr. 1 .Jaarverslag 1912.<br />
33
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
lijke elite bereikt. Die eigenaardigheid had zo haar eigen voordelen: 'Wel hadden wij liever de<br />
groote massa gezien, vooral uit fmantieel oogpunt ware dit wenschelijker geweest, doch we<br />
hebben bereikt dat "Ons Genoegen" bekend wordt in alle rangen en standen.' 70<br />
En dat was precies wat Moerman nastreefde. Hij wilde het afgezonderde karakter, dat de<br />
vereniging tot dan toe had gekenmerkt, doorbreken. Ons Genoegen, de naam zegt het al,<br />
vormde aanvankelijk een besloten kring, die zich de 'veredeling van het onderling vermaak'<br />
ten doel stelde. De bijeenkomsten waren alleen toegankelijk voor de leden en hun intro-<br />
ducé(e)s. Onder aanvoering van Moerman richtte Ons Genoegen zich meer naar buiten en<br />
werd het exclusivisme uit het reglement verwijderd. Tegen betaling van entreegeld konden<br />
ook niet-leden de festiviteiten bijwonen. 71<br />
Moerman trok van leer tegen 'bekrompen zijn of onder eigen kring blijven'. Ons Genoe<br />
gen moest een 'volksvereeniging' in de ruimste zin van het woord zijn. 72<br />
Het is maar de vraag<br />
of Moerman handelde uit idealisme of pragmatisme. Dat laatste is zeer wel denkbaar, aange<br />
zien de geringe omvang van Ons Genoegens achterban alleen al uit financieel oogpunt geen<br />
geslotenheid toestond. Hoe dan ook, Moerman presenteerde zijn ideeën als een hoog ideaal.<br />
Lijnrecht hier tegenover stond in zijn visie het werk van Flardinga. Dat organiseerde juist in<br />
toenemende mate attracties waar 'een groot deel van het publiek niet mee gediend was.' Bo<br />
vendien, zo stelde Moerman, 'was 's avonds 11 uur alles afgeloopen, terwijl het gebleken was<br />
dat ook dit niet naar den zin was van onze jongelui.' 73<br />
Het was op uitdrukkelijk verzoek van de gemeenteraad dat Flardinga zo vroeg in de avond<br />
een punt zette achter de feestelijkheden op koninginnedag. Het financieel onafhankelijke<br />
Ons Genoegen had aan die wens geen boodschap. Tijdens haar eerste grote optreden op 31<br />
augustus 1909 nam de organisatie zich voor 'na afloop der Flardingafeesten, met onze Dames<br />
het feest van den dag op gezellige wijze in eigen kring voortzetten'. De feestelijkheden zou<br />
den worden ingezet '15 minuten precies na afloop der Flardingafeesten'. Een gelegenheids<br />
lied moest de feestvreugde kracht bijzetten:<br />
Zoo wordt door ons toch feestgevierd<br />
En hebben wij nog lol,<br />
Al maakt dat onzen vroeden Raad,<br />
Zijn' fijne leden dol.<br />
Wij lachen om Gemeentelijke<br />
Verordening wat al meer,<br />
En gaan als ware 't kermisfeest, }<br />
Nog weer eens braaf te keer. [bis 74<br />
De ontevredenheid en het provocatieve karakter dropen ervan af. Maar het koninginnefeest<br />
was blijkbaar geen succes, want het kreeg geen vervolg. Flardinga hield het op koninginnedag<br />
voorlopig alleen voor het zeggen.<br />
De tendens naar meer openheid bij Ons Genoegen bracht drie jaar later een nieuw conflict<br />
met Flardinga. Beide verenigingen hadden het plan opgevat een concert te organiseren tij-<br />
70 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 11-1-1913; Jaarverslag 1913.<br />
71 GAV, 7 D 36, Reglementen Ons Genoegen 1909 en 1911.<br />
72 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 1.3-9-1913.<br />
73 Ibidem.<br />
74 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Programma's: Circulaire mei 1909 en Feestlied 31-8-1909.<br />
34
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
dens de paardenmarktdag op het Flardingaterrein. Ook nu moest Ons Genoegen haar meer<br />
dere erkennen in de oudere zuster, die immers vrijelijk kon beslissen over wat er op haar veld<br />
gebeurde. 75<br />
Het zal de leden van Ons Genoegen niet lekker. Moerman viel in de jaarvergade<br />
ring van 1913 uit tegen Flardinga en kreeg daarbij massaal steun. Zijn voorstel op 31 augustus<br />
opnieuw een feest te geven, werd aangenomen met maar één stem tegen. De tegenstem kwam<br />
van de secretaris, die de confrontatie met Flardinga vreesde: 'Het resultaat hiervan zal dan ze<br />
ker zijn dat wij de publieke opinie die wij steeds vóór ons hadden, tegen zullen krijgen.' Moer-<br />
mans woorden 'wat Flardinga doet, kunnen wij ook', spraken op dat moment echter meer tot<br />
de verbeelding. 7h<br />
Maar de geplande botsing bleef uit. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zou hoe dan<br />
ook alle plannen in de ijskast hebben doen verdwijnen, maar Ons Genoegen liet het niet eens<br />
zo ver komen. Een wijziging in het Flardingaprogramma voor de 31e augustus deed de wind<br />
radicaal uit een andere richting waaien. De spijtoptanten verklaarden dat zij hun confronte<br />
rende beslissing destijds hadden genomen 'onder den indruk van het treurige feestprogram<br />
ma van "Flardinga".' Nu daarin onder meer een onderdeel vuurwerk was opgenomen, toon<br />
de Ons Genoegen zich plotseling tevreden. 77<br />
De gang van zaken maakt duidelijk dat Ons Genoegen geen partij vormde voor Flardinga,<br />
dat zich door het gemeentebestuur gesteund wist. Een teruggetrokken houding was voor de<br />
jonge vereniging echter niet weggelegd, aangezien zij haar bestaan dankte aan de oppositio<br />
nele rol. Het 'anders zijn' diende gecultiveerd te worden. Dat vroeg bij tijd en wijlen om een<br />
confrontatie, die echter niet gewonnen kon worden. Dat dilemma brak Ons Genoegen steeds<br />
meer op. Wat in latere jaren volgde, was een eindeloos gekrakeel.<br />
Moerman beschuldigde de achterban van een calculerende mentaliteit. De mensen komen<br />
alleen 'als er echt behoefte is', verder zit Ons Genoegen met lege zalen, jammerde hij. 78<br />
Oor<br />
zaak van die lege zalen was het dubbelzinnige imago dat begon op te breken. Sinds Ons Ge<br />
noegen zich meer naar buiten openstelde, was het onduidelijk op welke doelgroep er nu<br />
eigenlijk gemikt werd. Was er wat te doen, dan hing men voor het grote publiek aanplakbil<br />
jetten op, terwijl de rijke Vlaardingers via geadresseerde circulaires verwittigd werden. De be<br />
langstelling die de elite voor het concert in 1913 aan de dag had gelegd, bleek niet van blij<br />
vende aard. 'Onfatsoenlijke lieden' kwamen er voor in de plaats, moest het bestuur met lede<br />
ogen vaststellen. 'We hoeven ze niet nader uit te duiden, daar wij allen dit slag van volk ken<br />
nen zonder boord en met groote jokeyspetten op het hoofd, op en top pooiers'. De klachten<br />
hielden aan: er werd 'véél te veel' sterke drank genuttigd, met als gevolg 'liederlijke toonce-<br />
len'. Volgens de conciërge van zaal De Harmonie, waar Ons Genoegen haar avonden organi<br />
seerde, werden de drankgelagen veroorzaakt door 'zeelieden die veel geld hadden verdiend'.<br />
Er volgde een reeks maatregelen om het tij te keren. De kaartverkoop in sigarenwinkels<br />
kwam te vervallen, alleen aan de zaal kon het publiek nog entreebiljetten verkrijgen. De kle<br />
dingeisen werden strenger, er kwam een verbod op roken tijdens de voorstellingen en luid<br />
ruchtigheid en dronkenschap werden niet meer getolereerd. Ter handhaving van deze maat<br />
regelen huurde Ons Genoegen een surveillance-agent in.' 9<br />
De ellende had de vereniging aan zichzelf te wijten. Alcoholhoudende dranken, waaronder<br />
75 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 1-6 en 5-7-1912.<br />
76 Ibidem, 13-9-1913.<br />
77 Ibidem, 10-7-1914.<br />
78 Ibidem, 21-11-1914 en Jaarverslag 1915.<br />
79 Ibidem, 1-7 en 9-12-1916 en 2-4-1917.<br />
.35
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
cognac, rumgrog, punchgrog en natuurlijk bier en wijn, werden vanaf het begin vrij aan de<br />
man gebracht. Weliswaar was het voornemen de orde 'stipt' te handhaven, 80<br />
maar daar had<br />
den de bestuursleden weinig kaas van gegeten. Ze hadden het veel te druk met hun onder<br />
linge vetes. In ordehandhaving tijdens de soirees leek niemand trek te hebben, in roken en<br />
drinken des te meer. Op een feestavond in 1915 werd zelfs geruzied en plein public. Het be<br />
stuurslid M. van Dorssen toonde dat hij zijn rol als ordehandhaver en feestganger niet goed<br />
wist te scheiden. Toen zijn collega's tijdens het paardenmarktbal aanstalten maakten het feest<br />
te beëindigen, bezigde hij 'zeer onparlementaire uitdrukkingen'. Zijn gedrag tijdens de Sint<br />
Nicolaasavond van datzelfde jaar gaf opnieuw amok. Als laatst aanwezige bestuurslid liet hij<br />
zich verleiden tot het geven van een rondje. 'Is dat leiding geven?' vroeg men zich in de daar<br />
op volgende bestuursvergadering hardop af. Voor Van Dorssen was dat wederom aanleiding<br />
voor een scheldkanonnade, waarna hij beledigd aftaaide.<br />
Onvermijdelijk sloeg 'de kanker der verdeeldheid' toe. Volgens Moerman speelden bij de<br />
kliekjesvorming 'dronkemanspraatjes' een voorname rol. Er volgde een reeks van ontslagna<br />
mes, maar de vertrekkers keerden allen na enige tijd op hun schreden terug. Wie er ook<br />
kwam of vertrok, het geruzie hield aan. De controle bleef gebrekkig, de bestuurders wilden<br />
tijdens toneelvoorstellingen zelf ook 'genieten', waardoor er bij iedere voorstelling weer men<br />
sen in slaagden binnen te komen zonder plaatsbewijs. 81<br />
Het bestuur werkte dus volop mee om de reputatie van Ons Genoegen verder onderuit te<br />
halen. De tuchtmaatregelen waren blijkbaar niet alleen noodzakelijk om het publiek te disci<br />
plineren, maar evenzeer om de eigen voorhoede in het gareel te krijgen. Maar het haalde al<br />
lemaal niet veel uit. Tot het daadwerkelijk praktiseren van zelfhulp bleek de vereniging niet in<br />
staat. Dat blijkt eens te meer uit de gang van zaken rond de programmering van de feest<br />
avonden. Daarop was voortdurend kritiek te horen, maar het bestuur bleek niet bij machte de<br />
programmering te verbeteren. De negatieve opvatting van Moerman over artiesten als Bol,<br />
Van Laar en Tavenu werd door verschillende bestuursleden onderschreven. 82<br />
Moerman wilde<br />
graag eens nieuwe en betere namen op het programma zien, maar ook daarin werd hem de<br />
voet dwars gezet door Van Dorssen, die vasthield aan oude succesnummers. Financiële zeker<br />
heid ging vóór kwaliteit. Met de strijdlust jegens Flardinga aan de wilgen en de beschavende<br />
pretenties tot het nulpunt gedaald, was het morele failliet van Ons Genoegen daar. De werke<br />
lijke liquidatie volgde als vanzelf.<br />
'De liefhebberij is er af', constateerde secretaris Winkes in zijn laatste jaarverslag over<br />
1919. Hij kon de verleiding niet weerstaan te mijmeren over de vroegere feesten waar het<br />
'zoo deftig' toeging. 'Trotsch als een pauw liepen wij bij de uitvoeringen door de zaal. Min<br />
of meer uit de hoogte keken wij op ons publiek neer. Hier en daar gaven wij een genadig<br />
knikje of maakten zelfs met enkele uitverkorenen een praatje. [...] Bij den aanvang van het<br />
bal ging het bestuur bij de polonaise voorop. Niet om aan den dans deel te nemen, doch en<br />
kel om het cachet te bewaren.' Wat was er veel veranderd de laatste jaren, door al die slecht<br />
geklede en vaak beschonken types, stelde Winkes met wrok vast. 'Als bestuurslid vertoont<br />
men zich niet gaarne in de zaal, van een openen van het bal door het bestuur is geen spra-<br />
80 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 3, Programma's: 4-5-1910 en 6-12-1909.<br />
81 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Notulen 13-12-1913, 10-7-1915, 3-1 en 21-12-1916, Jaarverslag 1917 en 20-7-<br />
1918.<br />
82 Ibidem, 1-7-1916.<br />
36
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
„ONS GENOEGEN",<br />
Club tot Veredeling: van het Onderling- Vermaak.<br />
(OPGERICHT 24 MEI 1909.)<br />
PROGRAMMA<br />
tor gelegenheid der Soiree 'Amusante, op DINSDAG 31 AUGUSTUS 1909,<br />
in de Zaal „HARMONIE", waarbij optreden van den alom gevierden Humorist<br />
LUCIËN, van Rotterdam,<br />
met begeleiding en medewerking van zijn Pianist<br />
Ceremoniemeester: de Heer C. MAAT.<br />
ov#"" —; ^ % S /<br />
vjS^ — ^ r —<br />
')"' A<br />
1. FEESTMARSCM, JOH. Hwotm». j y I 10. OLADIATOREN-MARSCH FOBIE.<br />
2. OPENING door den Voorzitter. ij' 11<br />
L S K 0 R P 0 R A A L<br />
NAAR 'TRB01MENT.<br />
FEESTLIED, (Door allen mede te y.mger». J jl i b. oAAR HOUD IK NU EENMAAL NIET VAN.<br />
•i. OUVERTURE DICHTER UNO BAUER SOM-É. ! B ! Nieuwste coupletten van en door Lood».<br />
6. ALLES KEERT TERUQ, Komische scène van en door Loco». ^<br />
1 2<br />
- MYRTHEN BLUTCHEN, Water, SIKAOSS.<br />
Mmnalm mei goud tekromd). P 13. LA C2ARINA, Mazurka Busse Guns.<br />
ft. ESPANA WALZER, . . .' . . .'WAM-TEÜHH,, ""I 14. VAN DE BRUILOFT, Humoristische scène van en door LOCIËK.<br />
-7. THE CAKE-WALK, WlM.». *«*<br />
3. ENGELSCHE STIJL, Nieuwste voordracht van en door Loeien. • LR<br />
>- NEERLANDSCH VOLKSLIED<br />
9.' UNTER DEM SIEGESBANNER, Marsen WAONEH. ^ j l 6<br />
- T 0 T<br />
WEERZIENS, Marsoh,<br />
s u c c e s<br />
'<br />
N.B. Door den Ceremoniemeester zal nu en dan gelegenheid ^ ^ ^ ^ ^ ^<br />
QK/Sx «orden gegeven tot dansen. ..
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
het derde verenigingsjaar wees al vroeg op een onvrede, die werd verwoord door een brief<br />
schrijver in de Nieuwe Vlaardingsche Courant. Hij deed zijn beklag over de 'leegte' die de kermis<br />
had achtergelaten en over het uitblijven van de 'volmaking der menschheid' die ermee was<br />
beoogd. De zondigheid was simpelweg verplaatst naar andere feesten. 85<br />
Flardinga werd niet<br />
bij name genoemd, maar de strekking van het protest was duidelijk.<br />
In 1909, het oprichtingsjaar van Ons Genoegen, kreeg Flardinga voor 't eerst rechtstreeks<br />
een openbare aanklacht van niet-orthodoxe zijde te verduren, opnieuw via de krant. De brief<br />
schrijver, die zich nota bene voordeed als een lid van Flardinga, stelde: 'Het volk als men het<br />
zoo noemen wil, is nog precies hetzelfde als voorheen. [...] Van af het eerste Flardingafeest,<br />
heeft men kunnen zien, dat tot slot "Amor" en "Eros" hoogtij vierden.' Er volgde een pole<br />
miek waarin Flardinga in bescherming werd genomen tegen 'de verdorvenheid van de men-<br />
schelijke natuur, die van elke uitspanning een uitspatting maakt.' Weer een ander meende<br />
dat er wel degelijk sprake was van zedelijke verbetering. Hij prefereerde de 'luidruchtige<br />
nachtelijke zangers' na afloop van Flardingafeesten boven de 'schandelijke zwijnerijen' van<br />
de kermis. De aanstichter bleef'zijn standpunt na lezing van de reacties onverminderd trouw.<br />
Hij merkte op dat het drankmisbruik gewoon doorging, omdat 'dit vocht in flesschen en krui<br />
ken wordt meêgebracht door de bezoekers'. Dit werd niet ontkend, maar ter vergoelijking<br />
stelde een van de Flardinga-verdedigers 'dat men slechts met moeite zich op het feestterrein<br />
bedrinken kan, daar er de gelegenheid niet toe geboden wordt.' 86<br />
De discussie toont aan dat het vertrouwen in Flardinga onder de achterban niet onverdeeld<br />
groot was. Een deel had blijkbaar alle hoop op zedelijke verbetering van de feestlustigen laten<br />
varen, een ander deel paste de verwachtingen aan de realiteit aan. Frijhoffs typering van cul<br />
tuuroverdracht als een 'fijnmazig spel van geven en nemen' is hier feilloos van toepassing. 87<br />
De polemiek in de krant stond getuige het gestaag afkalvende ledental niet op zichzelf. Een<br />
breekpunt in de geschiedenis van Flardinga vormt 1909, het jaar waarin de discussie zich vol<br />
trok. Het vertrouwen in de veredelingspretenties nam zienderogen af, het aantal leden zakte<br />
met ruim honderdvijftig tot onder de symbolische grens van vijfhonderd en bovenal: de con<br />
currentie diende zich aan. Ons Genoegen, verzamelplaats van ontevredenen, toonde meer re<br />
aliteitszin door zich - althans in het begin - te richten op fatsoenlijk vermaak in beperkte kring.<br />
Helaas valt niet meer precies na te gaan in hoeverre Ons Genoegen haar leden onttrok aan<br />
Flardinga, omdat de ledenlijst van laatstgenoemde club niet bewaard is. Maar gezien de op<br />
positierol die Ons Genoegen zichzelf toedichtte en de toenemende ontevredenheid over het<br />
functioneren van de grote zuster, mag gevoeglijk worden aangenomen dat Ons Genoegen<br />
(deels) in dezelfde vijver viste. En dat werd gevoeld door Flardinga. Niet toevallig amper een<br />
jaar na het aantreden van Ons Genoegen klaagde secretaris Geelen over een 'geknakt' ver<br />
enigingsleven, veroorzaakt door toenemend geldgebrek, 'dat zoo verlammend op den onder<br />
nemingsgeest werkt'. 88<br />
Flardinga werd blijkbaar niet alleen van buiten bedreigd, zoals cle vereniging de zaken<br />
graag voorstelde, maar ook door interne spanningen. Het zijn dezelfde spanningen die de ou<br />
dere zustervereniging in Goes (1867-1896) reeds fataal waren geworden. Splijtzwam daar was<br />
de mate waarin men een publieke taak te vervullen had, dan wel zich moest beperken tot ac-<br />
85 Nieuwe Vlaardingsche Courant 23-6, 27-6 en 29-6-1906.<br />
86 Ibidem, 8-9, 11-9, 18-9 en 22-9-1909.<br />
87 W.Th.M. FrijhofT, Cultuur, mentaliteit: illusies van elites? (Nijmegen 1984) 27.<br />
88 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 12, Jaarverslag 1910.<br />
38
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
tiviteiten voor de eigen leden. In de Zeeuwse stad overheerste de sociëteitsgedachte, waar<br />
door de vereniging zich ontpopte tot 'eene verzameling van gegoede burgers en hunne ge<br />
zinnen, die zichzelven eenige uitspanning trachten te bezorgen.' 89<br />
Flardinga kende evenals<br />
de Goese vereniging een stroming die niet zozeer voor 'het volk' alswel voor de eigen leden<br />
wilde werken. Maar haar bestrijders hadden een sterke troef in handen die in Goes had ont<br />
broken: Flardinga kreeg gemeentesubsidie, was daarom een publieke instelling en moest dus<br />
openbare vermaken organiseren. Het bestuur smeedde een compromis, met plaats voor zo<br />
wel besloten als openbare festiviteiten. Dit werd pas aanvaard na eindeloos touwtrekken, waar<br />
bij burgemeester Pruis persoonlijk intervenieerde en de vereniging, 'zoo nauw verwant aan<br />
de gemeente', wees op haar publieke verantwoordelijkheden. 9<br />
"<br />
De spanningen over de te volgen richting luidden in Vlaardingen dus niet direct het einde<br />
van Flardinga in, maar leidden wel tot een 'afsplitsing' in de vorm van Ons Genoegen en ver<br />
volgens tot een compromis tussen voor- en tegenstanders van openheid, dat voor geen van de<br />
partijen bevredigend kon zijn. Het gevolg op termijn was uiteindelijk hetzelfde als in Goes:<br />
leegloop. Het gemeentebestuur onderving echter de daardoor ontstane financiële krapte, zo<br />
dat het verenigingsleven gerekt kon worden. Deze toenemende overheidsbemoeienis en -in<br />
vloed is typisch 20e-eeuws. Het particulier initiatief, verantwoordelijk voor het beschavings<br />
offensief, werd zo langzamerhand overgenomen door de overheid. 91<br />
Hoe Flardinga tegen dat proces aankeek, komt helder tot uiting in de arrogantie waarmee het<br />
weglopen van de achterban werd gebagatelliseerd. Wervingsacties wuifde het bestuur weg, mond-<br />
tot-mond-reclame moest maar voldoen. Bovendien, zo werd gesteld, 'als er wat te doen is, komen<br />
de Vlaardingers toch wel bij ons, maar dan moeten ze duurder betalen en brengt hun niet-lid zijn<br />
ons voordeel aan.' 92<br />
Toen het gemeentebestuur vervolgens alle steun introk en zelf muziek<br />
korpsen ging arrangeren, resteerde van Flardinga al niet veel meer dan een lekke ballon, ont<br />
daan van leden én idealen. De overheidssteun had de vereniging min of meer in slaap gesust.<br />
Ons Genoegen, gespeend van iedere vorm van overheidssteun, wist de zwakte van Flardinga<br />
niet voldoende uit te buiten. De vereniging trok onvoldoende leden, waardoor zij toch weer in<br />
de handen van een verdwaalde voorstander van 'openheid' werd gedreven. Dat de vereniging<br />
deze richting-Moerman in beginsel helemaal niet voorstond, moge al blijken uit haar naam. Het<br />
blijkt nog veel treffender uit de merkwaardige zelfkritiek van secretaris Winkes toen Moerman tij<br />
delijk het bestuur had verlaten: 'Hij kon het toch niet helpen dat hij het beter wist dan wij?' 93<br />
Een volgende generatie uit het 'volk' liet zich niet meer in dergelijke bochten wringen. Na<br />
Ons Genoegen ontstond in de jaren twintig kort na elkaar een aantal niet-zuilgebonden<br />
buurtverenigingen. Deze kwamen veelal voort uit ad /joc-commissies, die sinds Wilhelmina's<br />
inhuldiging in 1898 ter gelegenheid van Oranje-hoogtijdagen hun buurt versierden. In 1928<br />
vermeldde het Adresboek van Vlaardingen naast Flardinga drie concurrerende namen onder<br />
de noemer 'verenigingen voor volksvermaken', waaronder buurtvereniging Pro Regina. Deze<br />
buurtorganisaties stonden onder aanvoering van arbeiders en kleine zelfstandigen, het eigen<br />
lijke 'volk' dus (zie bijlage 4). Eén van hen was voormalig Flardinga-bestuurslid M.C. van Da<br />
len, bakker van beroep. 94<br />
89 Helsloot, Vermaak, 67-72.<br />
90 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 1, Notulen 12-7, 31-7, 3-9 en 20-9-1913; inv.nr. 2, Nolulcn 14-6-1915 en 14-6-1920.<br />
91 De Rooy, 'Burgers', 49.<br />
92 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 2, Notulen 17-4-1926.<br />
93 GAV, Arch. Ons Genoegen, inv.nr. 1, Jaarverslag 1917.<br />
94 Vgl. Adresboek Vlaardingen (1928).<br />
39
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Afb. 7 Het Flardingaveld, koninginnedag 1907. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />
Afb. 8 Het bestuur van de buurtvereniging Pro Regina. Gemeentearchief Vlaardingen.<br />
40
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Flardinga wenste echter niet te wijken voor de nieuwkomers. Volgens voorzitter Koster stond zij<br />
nog immer aan de spits van de verenigingen en buurtcommissies 'welke de veredeling van het<br />
volksvermaak nastreven', zo stelde hij strijdbaar in 1927. Vierjaar later moest hij schoorvoetend toe<br />
geven dat de buurtverenigingen het Flardinga erg moeilijk hadden gemaakt. 96<br />
Daarmee zei hij<br />
niets te veel. In 1926 kwam op initiatief van deze buurtverenigingen een overkoepelende algeme<br />
ne Oranjevereniging tot stand, een regelrechte aanval op Flardinga's centrale positie. 9<br />
'' Alsof de<br />
kwijnende vereniging het niet moeilijk genoeg had om zich temidden van deze stormachtige ont<br />
wikkelingen te handhaven, zag in 1928 een deel van de gemeenteraad in de komst van de concur<br />
rerende Oranjeverenigingen een uitgelezen argument om haar de toch al slinkende subsidie voor<br />
de Oranjefeesten geheel te ontnemen. 97<br />
Een wens die zoals bekend niet veel later praktijk werd.<br />
Conclusie<br />
Het bestaan van Flardinga en Ons Genoegen maakt duidelijk dat verenigingen ter veredeling<br />
van volksvermaken aan de opgang van een nieuwe eeuw geen boodschap hadden. Sterker<br />
nog, beschavingsinitiatieven op het gebied van de openbare vermaken kwamen in Vlaardin<br />
gen juist vóór 1900 slechts moeizaam van de grond. De afschaffing van de kermis in 1904<br />
vormde de aanzet tot een voortvarender aanpak.<br />
Het zou verkeerd zijn Vlaardingen als een achterlijke uitzondering af te doen. In steden als<br />
Den Haag en Maastricht werden ook pas in de 20e eeuw vergelijkbare particuliere organisa<br />
ties opgericht. Het moment waarop het 'volk' ook maar eens aan beschaafder vormen van<br />
vrijetijdsbesteding moest wennen, was in hoge mate afhankelijk van min of meer toevallige,<br />
plaatselijke, factoren. Een van die factoren was de afschaffing van de kermis, niet zelden aan<br />
leiding tot de oprichting van een volksvermaakvereniging. Zoals Jansen heeft laten zien, raas<br />
de de afschaffingskaravaan gedurende zeker driekwart eeuw door Nederland. 98<br />
Het initiatief tot afschaffing verschoof echter van de progressief-liberalen naar conservatie<br />
ve en orthodoxe krachten, die in de 20e eeuw aan invloed wonnen. Daardoor kwamen de op<br />
richters van Flardinga in een merkwaardige positie ten opzichte van de kermis, die typisch<br />
mag heten voor hun tijd: zij moesten de verdenking van zich afschudden de lolletjes van de<br />
kermis te willen herstellen. Toch leverde deze 'valse start' voor het vervolg geen grote koers<br />
wijzigingen op. Flardinga borduurde met haar muziekuitvoeringen, Oranjefeesten en ten<br />
toonstellingen grotendeels voort op het werk van haar oudere zusterverenigingen elders in<br />
Nederland. Het 19e-eeuwse adagium van 'nut en genoegen' bleef invloedrijk. Uiteraard wer<br />
den programma-onderdelen aangepast aan de mode van de tijd, zoals bioscoopvoorstellingen<br />
en moderne sportwedstrijden, maar dat doet weinig af aan de beschavende boodschap.<br />
De enige echte vernieuwing mogen de reclame- en etalagewedstrijden heten. De hulp aan<br />
neringdoenden sloeg niet echt aan, maar toont wel in welke richting Flardinga al gauw ten<br />
deerde: die van de commercie. Het Rotterdamse winkel- en vermaaksaanbod mag met weinig<br />
fantasie worden beschouwd als een moderne, permanente, kermis. Flardinga wilde haar<br />
stadsgenoten hiertegen afschermen. In die strijd verloor zij de oorspronkelijke beschavings-<br />
95 GAV, Arch. Flardinga, inv.nr. 3, Notulen 5-4-1927 en 6-3-1931.<br />
96 Nieuwe Vlaardingsche Courant 20-7-1926.<br />
97 GAV, Ingekomen stukken gemeenteraad (1928) .355.<br />
98 Zie noot 5.<br />
11
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
doeleinden uit het oog en ging het eigen overleven prevaleren. Zusterverenigingen elders<br />
hadden daar ook last van. De metamorfose van de Amsterdamse Vereeniging tot Veredeling<br />
van het Volksvermaak tot Oranjevereniging in de jaren tachtig van de 19e eeuw was niets<br />
meer of minder dan een kwestie van overleven. Wildenbeest spreekt in dit verband van de nei<br />
ging onder formele organisaties om op den duur een eigen dynamiek te ontwikkelen, 'ge<br />
richt op het voortbestaan op zich'. 99<br />
Dat ondermijnde uiteindelijk iedere vorm van idealisme.<br />
De drang tot overleven was niets nieuws, de gehanteerde middelen waren dat wel. De slag<br />
met de grote commerciële vermaaksindustrie is een zaak van na de eeuwwisseling. In de I9e<br />
eeuw stond het massavermaak nog in de kinderschoenen. 1,111<br />
Het was in deze slag dat Flardin<br />
ga het oorspronkelijke spoor bijster raakte. De nieuwe richting kon geen genade vinden in de<br />
ogen van het gemeentebestuur. De vereniging raakte beklemd tussen commercie en een<br />
steeds meer op zedelijkheid hamerende overheid en werd uiteindelijk verpulverd. Uit pure<br />
frustratie over de voortdurende kritiek in de raad zond het voltallig bestuur een ingezonden<br />
brief aan de krant. Kort en bondig werd hierin het grote dilemma onder woorden gebracht:<br />
'Wat de een mooi vindt, valt soms helemaal niet in den geest van een ander.' 101<br />
Commercie en een 'zedelijke' overheid: het waren twee krachtige, maar niet de enige fac<br />
toren die Flardinga de das omdeden. Dat deze hun vernietigende werk konden doen, was te<br />
danken aan het voorbereidende werk van andere factoren. In de eerste plaats dient genoemd<br />
te worden de verzuiling. Van orthodoxe kant was die niet nieuw, maar de socialistische zuil<br />
stond pas in de steigers toen Flardinga al in bedrijf was. Maar de socialistische verenigingen<br />
waren niet de enige die hun beschavende ambities hoog van de toren bliezen. Minstens zo<br />
zelfbewust presenteerden zich 'neutrale' organisaties als Ons Genoegen en de Oranjevereni<br />
gingen op buurtniveau. Bij Ons Genoegen vormde 'beschaving' slechts een dun laagje vernis<br />
om in eigen kring pretentieloos vermaak te bieden.<br />
De opkomst van deze 'volkse'verenigingen maakt duidelijk dat de tijd van betutteling geweest<br />
was en dat de zelfhulpgedachte niet alleen leefde onder socialisten, zoals Groot lijkt te suggere<br />
ren. 102<br />
Erg soepel verliep dit emancipatieproces echter niet, zo blijkt treffend uit de geschiede<br />
nis van Ons Genoegen, die boordevol ruzies staat. Ook de opmerking dat voorzitter Moerman,<br />
een man van meer gegoede afkomst, het toch eigenlijk allemaal wel beter wist, relativeert de on<br />
afhankelijkheidszin van het 'volk'. Op eigen benen staan verliep met vallen en opstaan.<br />
Eeenders verklaart het verdwijnen van de vereniging voor volksvermaken in Hoorn uit de<br />
verzuiling. Het speelveld voor een zich als neutraal manifesterende vereniging zou daardoor<br />
tegen het eind van de 19e eeuw verdwenen zijn. 103<br />
Bestudering van de Vlaardingse situatie<br />
wijst uit dat die conclusie, mocht ze in Hoorn inderdaad geldigheid bezitten, zeker niet veral<br />
gemeniseerd kan worden. In Vlaardingen was het niet alleen de verzuiling, maar een complex<br />
van krachten, dat de verdwijning van Flardinga veroorzaakte. Daaronder behoren typisch 20e-<br />
eeuwse factoren als het doorwerken van de zelfhulpgedachte in steeds bredere kring en de<br />
toenemende invloed van de overheid en van het commerciële vermaak. Stuk voor stuk zaken<br />
die in de voorbije eeuw stilaan waren ontwaakt en nu tot volle wasdom kwamen.<br />
99 Vgl. Dekker, 'De Vereeniging', 199-200; Wildenbeest, 'Quanselbier', 67-68.<br />
100 Beckers en Van der Poel, Vrije tijd, 65-68.<br />
101 Nieuwe Vlaardingsche Courant 22-1-1926.<br />
102 Groot noemt als wegbereiders van de zelfhulpgedachte alleen de socialisten. Hij sluit geen andere groepen uil,<br />
maar noemt ze evenmin. Vgl. Groot, Roomsen, 189.<br />
103 Leenders, 'Vereeniging voor Volksvermaken', 272-273.<br />
12
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
De opeenhoping hiervan maakt de geschiedenis van verenigingen als Flardinga en Ons Ge<br />
noegen wel tot een lange lijdensweg. In die zin heeft Helsloot gelijk dat het verenigingsleven<br />
er voor de veredelaars van het volksvermaak niet gemakkelijker op werd. En toch: zeker tot aan<br />
de Eerste Wereldoorlog, de mokerslag voor het ongebreidelde 19e-eeuwse vooruitgangsopti<br />
misme, bleef van alles mogelijk. Plaatselijke omstandigheden waren van beslissende invloed.<br />
De kortstondige bloei van Flardinga én Ons Genoegen maakt dat in ieder geval duidelijk.<br />
Bijlage 1<br />
Bestuursleden Flardinga<br />
naam beroep<br />
P.H. van Abshoven reder<br />
j j Al boekhouder<br />
Jac. den Boer bakker/schoenmaker<br />
H. de Bruin onderwijzer<br />
J. Buters broodbakker<br />
A.C. Couvée civiel ingenieur<br />
C. van Dalen broodbakker<br />
W.P. van Dam kantoorbediende<br />
J. Dorsman directeur boekhandel en drukkerij<br />
L.P. van der Drift haringhandelaar<br />
J.A. Dulfer winkelier in modeartikelen<br />
W.C. Drossaert van Dusseldorp groothandelaar Indië<br />
H. van Enk behanger<br />
Chr. Geelen werkmeester <strong>Holland</strong>ia<br />
P. Goedknegt directeur zeevishal<br />
A. van der Griend kantoorbediende<br />
N.T. Habraken chef burgerlijke stand<br />
D. van Heijningen oprichter <strong>Holland</strong>ia<br />
L. van Heijningen koopman veevoeder<br />
G. van Buuren van Heijst koopman-reder<br />
B. Helleman directeur burgeravondschool<br />
J. van Linden van den Heuvel spaarbankdirecteur<br />
A. Hoogerwerf koopman<br />
G. van der Horst-Nieuwenhuis (v) vrouw directeur gasfabriek M. van der Horst<br />
CH. Wagenaar Hummelinck, erelid directeur <strong>Holland</strong>ia<br />
M.L. Hummelinck-Lehmann (v) vrouw adjunct-directeur <strong>Holland</strong>ia J.M. Hummelinck<br />
M G. Wagenaar-Hummelinck adjunct-directeur <strong>Holland</strong>ia<br />
G.J. de Jong banketbakker<br />
Adr. Kikkert (v) zonder<br />
H. Kikkert eigenaar rederij<br />
A. Knottenbelt, erevoorzitter notaris<br />
A.A. Koster schoolhoofd<br />
W.H.A. Leenen gymnastiekleraar <strong>Holland</strong>ia<br />
J.G Maassen timmermansbaas<br />
L. de Mul expediteur Van Gend en Loos<br />
Joh.A. Mulder kantoorbediende<br />
A.G. Mulié notaris<br />
L.M. Muns fotograaf<br />
•h">
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
N. Ommering koopman<br />
Hein Oosterbroek klerk-magazijnmeester gem. gasfabriek<br />
p. Pet haringkuiper<br />
R. van der Plas fabrikant<br />
Arie Plcijsier administrateur Nutsspaarbank<br />
A. Roodenburg verver<br />
H.R van Rosmalen politiecommissaris<br />
P.J. van der Schaar schoolhoofd<br />
S. Schippers koopman<br />
). van Schravendijk, erelid gemeentesecretaris<br />
J. Smitjr. schoolhoofd<br />
H. van Toor Jzn. fabrikant<br />
D. van der Valk reder<br />
A.G. Verspeek ?<br />
E.J. Visser schoolhoofd<br />
Arie van der Vlis ondersluiswachter bij gemeentewerken<br />
A. Vogel rijksopperkeurmeester vis<br />
H.K.A. Vosbergen schoolhoofd<br />
T. Yperen kantoorbediende<br />
A.G. van Zwieten onderwijzer<br />
Bijlage 2<br />
Bestuursleden Eendracht, Vereeniging Int veredeling van volksvermaken in 1910<br />
naam beroep<br />
D.van den Berg ?<br />
J. Bleijcnburg ?<br />
Joh. Dix bankwerker<br />
J. van Driel fabrieksarbeider<br />
D. Pendraat fabrieksarbeider<br />
W. van Stein arbeider suikerfabriek<br />
W. Sterk letterzetter<br />
Bijlage 3<br />
Bestuursleden Ons Genoegen<br />
naam beroep<br />
W. Berveling kantoorbediende<br />
M. Brand fabrieksarbeider <strong>Holland</strong>ia<br />
A. Deegeling zoon winkelierster<br />
J. Deegeling haringkruier<br />
J. van Dooren zoon boekdrukker A. van Dooi en<br />
M. van Dorssen timmerman<br />
D.M. van den Heuvel banketbakker<br />
L. Kornaal winkelier<br />
N. Moerman handelsreiziger<br />
W. Schruijer broodslijter<br />
4-1
J.T. Smit koopman<br />
J. Stahlie zoon winkelier<br />
A. Vermeer verver<br />
M. Westerdijk zeevisser<br />
CJ.G. Winkes kantoorbediende<br />
Gewone leden Ons Genoegen<br />
naam beroep<br />
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
D. van den Band zoon fabrieksarbeider<br />
J. van den Boogert ?<br />
Abr. Bot kantoorbediende<br />
J. Brobbel los werkman<br />
J. Buddenböhmer koopman in groenten<br />
PJ. Corver zoon schoenmaker<br />
H. van Daelen winkelbediende<br />
J. Dijkshoorn kuipersbaas<br />
B. Groen zoon fustkuiper<br />
W. Harloff fondsbode<br />
P. van der Heul zoon vleeshouwer<br />
J. Kammerman rijwielhersteller<br />
F. van der Knaap zoon broodbakkersbaas<br />
P. de Lange zoon metselaar<br />
Leeuwis zoon winkelierster<br />
A. Maarleveld bokkingroker<br />
P. Mooij winkelier, melkslijter<br />
J. van Noord zeevisser<br />
C. Noorlander fabrieksarbeider<br />
A. Olieman zoon los arbeider<br />
A. Roodenburg boekbinder<br />
W. van Roon conciërge zaal Harmonie<br />
J. van Schoor barbier<br />
Jac. Smit koetsier<br />
GJ. van der Struijs barbier<br />
Jac. van Toor zoon wijnhandelaar en slijter H. van Toor<br />
M. van der Valk zoon kuiper K. van der Valk<br />
P. van der Valk winkelier<br />
C. Verheij zoon fustkuiper<br />
G. Verheij zoon schipper<br />
Korn. de Waard electriciën<br />
P.L. Wapenaar smid-metaaldraaier<br />
W. Wapenaar pakhuisknecht<br />
A. van der Weijden zaadhandelaar<br />
M. Westerdijk zeeman<br />
M. van der Windt fustkuiper<br />
J. van Yperen zoon expediteur<br />
T. van Yperen zonder<br />
P.H. de Zeeuw winkelier in ijzerwaren<br />
F. Zuidgeest kuiper<br />
J. Zuidgeest kuiper<br />
45
Van uitspatting naar uitspanning?<br />
Bijlage 4<br />
Bestuursleden buurtvereniging Pro Regina in 1928<br />
naam beroep<br />
H. v.d. Arend incasseerder gasfabriek<br />
J. de Bruijne los werkman<br />
I. . van Papeveld schoenmaker<br />
A. v.d. Schee touwslager<br />
Nic. Verkade fabrieksarbeider<br />
Bestuursleden buurtvereniging Smalle Havenstraat in 1928<br />
naam beroep<br />
G. Bot schildersbaas<br />
M.C. van Dalen bakker<br />
F. van Leeuwen kantoorbediende<br />
Bestuursleden buurtvereniging Wcslhaveu plaats in 1928<br />
naam beroep<br />
J. Breur barbier<br />
A. Kop barbier<br />
N. Verboon grossier in parfums<br />
IC.
Boekbesprekingen<br />
Recensies<br />
tot het schrijven van de Vita Sancti Adalberti.<br />
In een tweede artikel publiceert Gumbert de<br />
G.N.M. Vis (red.), In het spoor van Egbert. Aartsbis boekenlijst die is overgeleverd in een compilatieschop<br />
Egbert van Trier, de bibliotheek en geschiedwerk van de 16e-eeuw.se Egmondse monnik Bouschrijving<br />
van het klooster Egmond (Egmondse Studewijn van 's-Gravenhage. In zijn inleiding helpt<br />
diën 3; Hilversum: Verloren, 1997, 191 blz„ ISBN hij het misverstand uit de wereld dat het hier zou<br />
90-6550-289-0)<br />
gaan om een catalogus van de bibliotheek', volgens<br />
Gumbert gaat het veeleer om een aanwin<br />
De derde bundel Egmondse Studiën bevat zes arstenlijst, die bovendien niet volledig is. Deze bron<br />
tikelen die (soms wel erg losjes) zijn gegroepeerd is al meermalen uitgegeven, maar de nieuwe edi<br />
rond de persoon van Egbert, aartsbisschop van tie is toch geen overbodige luxe. Gumbert lost een<br />
Trier, overleden in 993. Diens betekenis voor Eg- aantal paleografische problemen op, identificeert<br />
mond blijkt van tweeërlei aard te zijn geweest. Ten een aantal niet eerder herkende werken en locali-<br />
eerste was hij een prominent familielid van de seert de nog bestaande boeken. Tenslotte somt hij<br />
stichtersfamilie: hij was een kleinzoon van de Hol de bewaarde Egmondse handschriften op die niet<br />
landse graaf Dirk I, die Egmond stichtte als non- in de lijst voorkomen. Een index completeert dit<br />
nenconvent, en een zoon van Dirk II, die het buitengewoon nuttige artikel.<br />
klooster omvormde tot een benedictijner man- Eén van de door Gumbert behandelde handnenabdij.<br />
Ten tweede was Egbert een belangrijke schriften is pas in 1995 'teruggevonden' in de<br />
begunstiger van Egmond: hij schonk het klooster Utrechtse universiteitsbibliotheek. Het dateert uit<br />
relieken en boeken, en was de opdrachtgever voor de 12e eeuw en bevat de brieven van de apostel<br />
de levensbeschrijving van Sint Adalbcrt.<br />
Paulus. H.G.E. Rose toont aan dat het inderdaad<br />
S. Flesch wijdt een Duitstalig artikel aan perso van Egmondse oorsprong is en beschrijft de lotgenen<br />
uit de omgeving van Trier die evenals Egbert vallen van het boek. Het was niet eerder als Eg-<br />
een rol speelden in Egmond. De voornaamste monds herkend omdat het een ex libris droeg van<br />
schakel was wel Ruopert, de monnik van Meltlach de Sint-Paulusabdij, waar het al in de Middeleeu<br />
die in opdracht van Egbert naar Egmond reisde wen terecht was gekomen.<br />
en daar de vita van Sint Adalbert optekende. R.H.F. Hofman maakt gebruik van de genoem<br />
Flesch waagt de veronderstelling dat deze Ruopert de boekenlijsten en enkele andere bronnen om<br />
dezelfde was als Ruodpreht, opdrachtgever van een schets te geven van het onderwijs in Egmond.<br />
het zogenaamde Egbert-psalter, en als Robert, Per vak wordt vermeld wat de meest gebruikelijke<br />
elect van het bisdom Toul. Echt harde bewijzen literatuur was in de Middeleeuwen, waarna aan de<br />
zijn er niet, maar het idee is alleszins de moeite hand van de Egmondse bronnen wordt bezien wat<br />
van het onderzoeken waard. Een andere monnik hiervan voorhanden was in de kloosterbiblio<br />
van Mettlach, zonder naam vermeld in de Vita theek. In het algemeen lijkt de boekerij goed<br />
Sancti Adalberti, wordt door Flesch geïdentifi voorzien te zijn geweest.<br />
ceerd als de Engelsman Lioffin, die ook in de Sint- Het langste en diepst gravende artikel in deze<br />
Pietersabdij te Gent sporen heeft nagelaten. bundel is van j.W.J. Burgers. Het is gewijd aan de<br />
J.P. Gumbert onderzoekt aan de hand van de grafelijke kapelaan Allinus, die al eerder door<br />
12e-eeuwse boekenlijst van Egmond in hoeverre Burgers was ontmaskerd als de Egmondse monnik<br />
de schenkingen van Egbert de basis van de kloos die het laatste deel van de Annales Egmundenses<br />
terbibliotheek hebben gevormd. Dit lijkt een alles schreef. Allinus, wiens wereldlijke naam Allardus<br />
zins verdedigbare hypothese. Gumbert spreekt luidde, stamde uit het adellijke geslacht Van Haar<br />
overigens zijn twijfel uil over de stelling van Hof lem, en verdiende in de jaren 1198-1203 en 1214en<br />
Cordfunke dat Egbert persoonlijk in Egmond 1222 zijn sporen als klerk van de graven van Hol<br />
heeft vertoefd, een kwestie die van groot belang is land. Vele oorkonden uit die tijd dragen de<br />
voor de vraag wanneer het mannenklooster is ge tekenen van zijn bemoeienis, hetzij in het schrift,<br />
sticht. Als zij gelijk zouden hebben, zou dat de hetzij in het dictaat. Burgers beschrijft op knappe<br />
oorsprong terugvoeren lot circa 950. Gumbert wijze het leven en werken van Allinus en laat zien<br />
leest de door hen gebruikte bron echter anders in welke netwerken hij functioneerde. Als niet te<br />
en stelt het ontstaan rond 980. De beginfase van versmaden toegift bevat dit artikel een nieuwe edi<br />
de abdij zou een begrijpelijk kader bieden voor detie van het slot van de Annales, met een vertaling<br />
schenkingen van Egbert en voor diens opdracht in het Nederlands. De diplomatische en codicolo-<br />
47
Boekbesprekingen<br />
gische details en spitsvondigheden maken dit artiking zich op met hedendaagse, steeds maar in herkel<br />
lot pittige kost, maar de volhardende lezer haling vervallende radioprogramma's als 'Arbeids<br />
wordt rijk beloond.<br />
vitaminen' en 'Muziek voor miljoenen': die draaien<br />
niet anders dan 'gouwe ouwe', maar keer op<br />
Gerrit Verhoeven<br />
keer blijkt dat juist die bij het grote publiek niet<br />
stuk kunnen.<br />
Koen Goudriaan laat zien hoe de Middelneder<br />
Anneke B. Mulder-Bakker en Marijke Carasso-Kok landse versie van de Legenda aurea, gewoonlijk het<br />
(red.), Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligen Passionael genoemd, op de valreep van de Middelverering<br />
in de Nederlanden (Hilversum: Verloren, eeuwen een geweldige verspreiding kreeg dankzij<br />
1997, 182 blz., ISBN 90-6550-291-2, ƒ 39)<br />
de drukpers. Goudse en Delftse drukkers namen<br />
hierbij het voortouw. Het artikel van Goudriaan is<br />
In 1998 is het 700 jaar geleden daljacobus de Vo- verlucht met fraaie houtsneden van heiligen, vaak<br />
ragine overleed. Hetjaar daarvoor organiseerde het afdrukken die in vele edities en zelfs door ver<br />
Museum van het Boek/Museum Meermanno-Wesschillende drukkers werden gebruikt.<br />
treenianum in Den Haag in samenwerking mei het Peter van Dael toont met woord en beeld aan<br />
Hagiografisch Werkgezelschap een tentoonstelling dat de Legenda aurea ook al vóór de opkomst van<br />
tot zijn nagedachtenis. De dominicaan De Voragine de drukpers beeldende kunstenaars inspireerde.<br />
Johan Oosterman demonstreert hoe de heiligenverering<br />
in de praktijk van de liturgie gestalte<br />
kreeg. Hij stelt dat dit mogelijkheden biedt om de<br />
alledaagse beleving van de vroomheid te onderzoeken.<br />
Charles Caspers belicht de verering van<br />
heiligen na de Middeleeuwen. Het lijkt wel alsof<br />
er op dit moment een herleving van de belangstelling<br />
plaats vindt. Aan de kerk zal het niet liggen,<br />
getuige alleen al het aantal van 270 heiligverklaringen<br />
door paus Johannes Paulus II.<br />
ontleent zijn faam aan de Legenda aurea, een verzameling<br />
heiligenlevens, geordend volgens de kerkelijke<br />
kalender. Predikers en onderwijzenden, maar<br />
ook wel leken die de leeskunst machtig waren, konden<br />
zo voor elke dag de levensbeschrijving van de<br />
juiste heilige naslaan. Eeuwenlang bleef de Legenda<br />
aurea de basis voor de voorstellingen die gelovigen<br />
zich maakten van de vaak zo intensief vereerde heiligen.<br />
Er bestaan meer dan honderd handschriften<br />
van de Middelnederlandse versie, die bovendien<br />
dertien keer is gedrukt. Niet alle exemplaren bevatten<br />
dezelfde tekst. Kopiisten gingen gewoonlijk<br />
nogal vrij om met hun voorbeeld en vervingen bijvoorbeeld<br />
de levensbeschrijvingen van algemene<br />
door die van plaatselijke heiligen. Dit geeft goede<br />
aanknopingspunten voor onderzoek naar het gebruik<br />
van de Legenda aurea, waarvan de bundel enkele<br />
fraaie voorbeelden bevat.<br />
In een inleidend artikel stelt Anneke Mulder-<br />
Bakker de vraag aan de orde of verhalen over heiligen<br />
in 13e-eeuws Nederland door de kerk<br />
gebruikt werden in een zogenaamd 'beschavingsoffensief'.<br />
Haar antwoord luidt ontkennend. Populairder<br />
dan de hoogkerkelijke, maar voor de gewone<br />
sterveling onbereikbare ideaalbeelden<br />
waren de heiligen die haast tastbaar op aarde aanwezig<br />
waren en met hun wonderkracht de gelovigen<br />
hielpen in hun alledaagse leven.<br />
Marijke Carasso-Kok wijdt een boeiend stuk aan<br />
de opzet en de bedoeling van de Legenda aurea, en<br />
zoekt naar een verklaring voor de langdurige populariteit.<br />
De vaak stereotiepe verhalen wisten<br />
toch vele generaties te boeien, tot rond 1500 de<br />
bronnenkritiek van de Renaissance een einde<br />
maakte aan het succes. Bij mij drong de vergelij<br />
18<br />
Enkele studies zijn gewijd aan afzonderlijke heiligen<br />
uit de Legenda aurea. Zo schrijft Bernhard<br />
Scholz over Elisabeth van Thüringen, die in 1231<br />
overleed en al in 1235 heilig werd verklaard. Vele<br />
hospitalen en andere zorginstellingen waren aan<br />
haar gewijd, ook in de Nederlanden. Dit is echter<br />
niet het hoofdthema van de bijdrage van Scholz:<br />
hij analyseert de verhaal- en vertelstrategie, om te<br />
concluderen dat het tijdloze karakter van de legende<br />
bij uitstek geschikt was om Elisabeth als heilige<br />
en middelares te presenteren. Hans van Dijk<br />
wijdt een artikel aan Karei de Grote, die in 1165<br />
heilig werd verklaard en wiens levensbeschrijving<br />
in de loop der eeuwen aanzienlijke wijzigingen<br />
onderging. Werd hij eerst alleen interessant gevonden<br />
als groot keizer, later werden zijn activiteiten<br />
tot kerstening van de heidenen uitvergroot.<br />
Andere bijdragen in deze bundel gaan juist<br />
over heiligen die niet in de legenda aurea voorkomen.<br />
Zo schrijft Ria van Loenen over de door Johannes<br />
Gielemans verzamelde levensbeschrijvingen<br />
van Brabantse heiligen. Fons van Buuren<br />
belicht Sint Cunera, volgens de overlevering de<br />
enige metgezellin van de 4e-eeuwse martelares<br />
Sint Ursula die wist te ontkomen aan het bloed-
ad van Keulen. Cunera zou zijn gered door de<br />
koning van de Rijn, die in Rhenen zetelde, waar<br />
zij echter alsnog werd vermoord door de jaloerse<br />
koningin. Niemand minder dan Willibrord zou<br />
zich hebben ingespannen voor haar cultus, en Cu<br />
nera werd middelaarster in zulke diverse noden<br />
als veeziekten, keelaandoeningen en verdrinking.<br />
Ludo Jongen schrijft over Lutgard van Tongeren<br />
(1182-1246) en Liedewij van Schiedam (1380-<br />
1433). Ondanks twee eeuwen leeftijdsverschil wa<br />
ren hun levens redelijk vergelijkbaar, wat iets zegt<br />
over het hagiografische genre. Ook hadden zij al<br />
lebei grote biografen: Thomas van Cantimpré stel<br />
de het leven van Lutgard te boek en Thomas a<br />
Kempis en Jan Brugman beijverden zich voor de<br />
cultus van Liedewij. Toch waren er belangrijke<br />
verschillen: Lutgard leefde in een besloten kloos<br />
terwereld, Liedewij midden in een stad. De eerste<br />
genoot in de Middeleeuwen dan ook nauwelijks<br />
verering, de laatste wel. Niettemin duurde het tot<br />
1890 voor Liedewij heilig werd verklaard. Een re<br />
den voor deze late canonisatie blijkt niet uit dit ta<br />
melijk oppervlakkige artikel, dat bovendien de in<br />
druk maakt niet geheel af te zijn.<br />
Gerrit Verhoeven<br />
Boekbesprekingen<br />
De oudste stadsrekeningen van Dordrecht, 1283-1287. rollen waren samengesteld uit al dan niet na be<br />
Uitgegeven door J.W.J. Burgers en E.C. Dijkhof schrijving aan elkaar gehechte vellen, waarvan<br />
(Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong> 11; sommige in de loop van de tijd losgeraakt en op<br />
Hilversum: <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>/Vernieuw aan elkaar verbonden waren. Hier hebben<br />
loren, 1995, XCIV + 115 blz., ISBN 90-70403-37-4) de uitgevers hun inzichten in de activiteiten van<br />
de verschillende schrijfhanden en in de inhoude<br />
Men kan vraagtekens plaatsen bij de neiging van<br />
uitgevers van oorkondenboeken en andere edities<br />
van primaire middeleeuwse bronnen om die van<br />
vóór 1300 telkens opnieuw te publiceren en daar<br />
bij steeds grotere vormen van perfectie na te stre<br />
ven en al doende de zo broodnodige ontsluiting<br />
van de veel talrijker bronnen van de 14e en 15e<br />
eeuw achterwege te laten. Bij het vernemen van<br />
de nieuwe editie van de oudste Dordtse rekenin<br />
gen was mijn eerste reactie ook: 'alweer...waar<br />
om?'. Immers, wie kon na De oudste stadsrekeningen<br />
van Dordrecht, 1283-1424, uitgegeven door Ch.M.<br />
Dozy ('s-Gravenhage 1891), de volledige tekstpre<br />
sentatie in het Corpus van Middelnederlandse Teksten<br />
(tot en met het jaar 1300), uitgegeven door M. Gysse-<br />
ling ('s-Gravenhage 1977), en de verschillende<br />
edities van fragmenten, verlangen naar een her<br />
uitgave, terwijl nog zulk boeiend materiaal van na<br />
1424 op publicatie ligt te wachten? Maar het is in<br />
derdaad heerlijk om - waar Dozy slechts met grote<br />
moeite antiquarisch verkrijgbaar is en weinigen<br />
speciaal voor dit doel de dure delen van het CMT<br />
zullen aanschaffen - in een prettig bandje de<br />
Dordtse rekeningen ter hand te kunnen nemen.<br />
Bovendien wilde ik mij graag laten overtuigen<br />
door het werk van twee zo uitnemende specialis<br />
ten op het terrein der 13e-eeuwse paleografie van<br />
<strong>Holland</strong> als de beide editeurs.<br />
In hun editie presenteren de uitgevers een<br />
soort drieluik. Allereerst een uitvoerige inleiding,<br />
die met inbegrip van de lijst van verkort aange<br />
haalde werken de pagina's IX t/m XCVI omvat;<br />
dan de eigenlijke editie, die (na een korte verant<br />
woording van twee bladzijden) de pagina's 5 t/m<br />
77 beslaat; en tenslotte een nawerk, bestaande uit<br />
afzonderlijke indices van namen en zaken en een<br />
(kort) overzicht van lezingen die afwijken van die<br />
van Gysseling, samen de pagina's 78 t/m 115.<br />
Waar de slordigheden in de editie van Dozy evi<br />
dent en talrijk waren, maar inmiddels grotendeels<br />
door Gysseling rechtgezet, lijkt het belangrijkste<br />
argument van Dijkhoff en Burgers voor her-editie<br />
een verschil van inzicht met de oudere bron-edi-<br />
teurs over de volgorde van de vellen van sommige<br />
rekening(fragment)en. Deze problematiek dankt<br />
zijn ontstaan aan het feit dat de Dordtse rekenin<br />
gen behoren tot het type der rolrekeningen. Deze<br />
lijke samenhang van de vellen aangewend om op<br />
enkele plaatsen in te grijpen in de tot dusverre ge<br />
accepteerde volgorde, hetgeen uiteraard gevol<br />
gen had voor het chronologisch verband der in de<br />
rekeningen gerepresenteerde historische evene<br />
menten. Een delicate operatie, omdat de chrono<br />
logie lang niet altijd duidelijk gegeven is en de<br />
editeurs hier hun interpretatie opleggen aan de<br />
gebruiker; maar gelijktijdig een boeiende exerci<br />
tie, omdat aldus de ingrepen van restaurateurs<br />
etc. in het verleden zichtbaar worden gemaakt en<br />
ter discussie worden gesteld. De codicologische ta<br />
bel op de pagina's LXXX t/m XCI stelt de lezer<br />
die daar de moed toe heeft, in de gelegenheid om<br />
de ingrepen te volgen en te toetsen. Hieronder zal<br />
ik hierop terugkomen.<br />
Allereerst enige opmerkingen bij de inleiding.<br />
Deze opent met een uitvoerige schets van bestuur<br />
en samenleving van Dordrecht in de 13e eeuw, die<br />
49
Boekbesprekingen<br />
zwaar leunt op de gegevens in de rekeningen zelf'. wel in de rekening over 1286-1287 thuishoren. Re<br />
Naar mijn smaak te zwaar zelfs. Wie een goed kenkundig vormen zij een eenheid die zich ner<br />
beeld wil krijgen van de stedelijke en landelijke gens laat inpassen. Hierachter gaat een fundamen<br />
context waarin de rekeningen zijn ontstaan en tele vraag schuil, of we alles wat we aantreffen aan<br />
hebben gefunctioneerd, doet er goed aan om de Dordts rekeningmateriaal uit deze jaren wel moe<br />
recentere Geschiedenis van Dordrecht tot 1572 (Hilten beschouwen als onderdelen van als eenheid<br />
versum 1996) er naast te leggen. Na de beschrij bedoelde rekeningen. Het lijkt duidelijk dat er een<br />
ving van Dordt volgt een instructieve bespreking financiële kern-administratie heeft bestaan, waar<br />
van de monetaire situatie in de tijd van de rekevan we fragmenten, maar nooit het geheel, overningen,<br />
waarvoor de inzichten van numismatici hebben. Daarnaast - en soms daaraan gekoppeld -<br />
en de inhoud van schriftelijke bronnen goed aan zijn enkele specificaties overgebleven, die soms het<br />
elkaar worden gerelateerd. Helaas laten de uitge resultaat waren van de 'normale' privé-administravers<br />
in het latere deel van de inleiding, waar zij de tie van bestuurders, soms ook op een anderszins in<br />
rekeningen stuk voor stuk bespreken, dit overgediende declaratie lijken, en soms het resultaat<br />
zicht niet volgen door een heldere analyse van de waren van wat ik projectfinanciering zou willen<br />
inkomsten en uitgaven. Het is buitengewoon las noemen. Financiering van waarlijk incidentele,<br />
tig om het rekenwerk van de Dordtse klerken te maar hoge uitgaven als een heervaart, waarvan<br />
reconstrueren, mede als gevolg van de vele door Dordt in korte tijd een reeks rekeningen maakte,<br />
halingen, de op sommige vellen talrijke niet of of infrastructurele projecten als bruggenbouw.<br />
nauwelijks meer leesbare plaatsen en het aantoon Om die reden zou ik er persoonlijk de voorkeur<br />
baar ontbreken van rekeningonderdelen. Juist aan hebben gegeven om in de editie de losse ele<br />
daarom zou het zeer instructief zijn geweest als de menten ook als afzonderlijke entiteiten te presen<br />
auteurs - die voor hun codicologische presentateren.ties de tabellarische vorm niet schuwen - de gegeven<br />
en te reconstrueren totalen in een duidelijk<br />
overzicht hadden gepresenteerd. Aldus zouden<br />
de beweringen op de pagina's LXIII-LXIV beter<br />
kunnen worden getoetst. Nu moet de lezer moeizaam<br />
zijn weg zoeken door de verfijnde waarnemingen<br />
over de werkwijze van de klerken, de volgorde<br />
van bijschrijvingen en doorhalingen en raakt<br />
hij daarbij het spoor wel eens bijster.<br />
Ten aanzien van de gevolgde editieprincipes<br />
verantwoorden de uitgevers hun keuze voor een<br />
niel-diplomatische presentatie van de tekst. Met<br />
hun argument dat gebruikers met diplomatische<br />
interesse de 'voortreffelijke diplomatische editie<br />
van Gysseling' kunnen raadplegen, ondergraven<br />
zij enigszins de noodzaak van deze editie. Niet duidelijk<br />
maken zij helaas waarom zij ervoor hebben<br />
gekozen om (in de regel) doorgehaalde bedragen<br />
niet, maar doorgehaalde posten wel in de hoofdtekst<br />
af' te drukken. Het lijkt logischer om de als<br />
gecontroleerd eindresultaat bedoelde tekst als zodanig<br />
te presenteren en alle weglatingen, doorhalingen,<br />
rasuren, toevoegingen etcetera die zijn gepleegd<br />
om tot die tekst te voeren, in de annotatie<br />
te verantwoorden. De nu gekozen presentatie<br />
compliceert de verificatie van de optellingen, en<br />
daarmee van de oorspronkelijke rekeningstructuur<br />
in hoge mate.<br />
In een zeer uitvoerige beschouwing beschrijven<br />
de uitgevers de ordening van de rekeningen en geven<br />
zij telkens hun overwegingen bij de door hen<br />
gemaakte keuzes. <strong>Historisch</strong>e inhoudelijke argumenten<br />
en informatie zijn daarbij ogenschijnlijk<br />
minder belangrijk dan de evidenties van de materiele<br />
aspecten van de bron. In veel gevallen heb ik<br />
mij door het resultaat van hun acribie laten overtuigen.<br />
Toch blijven er twijfelgevallen bestaan, zoals<br />
in het geval van de losse vellen 32 en 33 die zij<br />
beschouwen als een soort appendix van de rekening<br />
over het boekjaar 1284-1285. Vel 32 is een specificatie<br />
van ontvangsten en uitgaven gedaan door<br />
Clais de Vroede, die inderdaad verbindingen lijkt<br />
te bevatten met posten uit de voorafgaande rekening<br />
(waarbij de editeurs echter enkele slordige<br />
vergissingen maken). Vel 33 blijkt echter de specificatie<br />
te zijn van uitgaven door heer Heyman Suus<br />
in de rekening over 1285-86, vel 36, post 12. Vergelijkbare<br />
problemen doen zich voor met de vellen<br />
70 t/m 72 en met de vraag of de vellen 52 t/m 56<br />
:>o<br />
Dat de uitgevers van de tekst hier niet dezelfde<br />
nauwkeurigheid hebben gehandhaafd als bij het<br />
oplossen van andere problemen, heeft er bijvoorbeeld<br />
toe geleid dat ze de Dordtenaar Willem Virtichpond<br />
slechts eenmaal hebben herkend als<br />
persoon (58, 21) en drie maal kennelijk als voluit<br />
geschreven bedrag hebben geïnterpreteerd, hoewel<br />
dat bij controle van de optelling niet terecht<br />
blijkt te zijn (53,15-16 en 67,11). Vergelijkbaar is<br />
het oplossen van sommige leesonzekerheden, zoals<br />
op 52,15 waar de in de noot gesuggereerde '2'
ij narekening de voorkeur verdient boven de in<br />
de tekst gegeven '3' (die voor 'verbetering' van<br />
Gysseling moet doorgaan). Toegegeven, het gaat<br />
om kleinigheden, maar gegeven de ambities van<br />
de her-editie hadden deze zaken eigenlijk beter<br />
verzorgd moeten zijn.<br />
Eerder meldde ik al, dat de historische context<br />
er in het geweld aan informatie toch een beetje be<br />
kaaid is afgekomen. Daar wil ik nog enkele voor<br />
beelden van geven. Zo betreur ik het dat in de in<br />
leiding is nagelaten om er de aandacht op te<br />
vestigen dat in de persoon van Jacob de fysikere<br />
van Ardenburg, die een betaling ontving 'omme<br />
dat hi rike ende arme visiteren soude ende hel<br />
pen', de allereerste stadsarts ten tonele verschijnt.<br />
En ik vind het zelfs onbegrijpelijk dat is nagelaten<br />
om toch opmerkelijk personages als de bischope van<br />
Durem (24, 1) en de enkele posten lager voorko<br />
mende Janne van Fytsi te identificeren. Het blijkt<br />
te gaan om Antony Bek, bisschop van Durham, en<br />
sir John de Vescy, die als belangrijke leden van een<br />
Engels gezantschap hadden bemiddeld in het con<br />
flict tussen <strong>Holland</strong> en Gelre. Bovendien waren zij<br />
in <strong>Holland</strong> om het contract voor het huwelijk tus<br />
sen kroonprins Alfonso van Engeland en Margare-<br />
ta, dochter van Floris V, te sluiten. De rijkelijke<br />
Dortse wijnschenking aan de heren (gemist door<br />
J.W. Verkaik, De moord op Floris V, maar wel ge<br />
noemd in de Geschiedenis van Dordrecht tol 1572)<br />
blijft nu voor de gebruiker een raadsel.<br />
Ben ik dus ontevreden over de nieuwe editie<br />
van de oudste stadsrekeningen van Dordrecht?<br />
Nee! Ik ben tevreden, enthousiast zelfs. De gebo<br />
den tekst is voor 95% het meest bruikbare dal we<br />
ons konden wensen, bezorgd door twee bronnen-<br />
uitgevers die van wanten weten en voortdurend<br />
hun keuzes verantwoorden. Door veel te bieden,<br />
hebben zij hun kracht getoond, maar zich gelijk<br />
tijdig kwetsbaar gemaakt, want zij deden naar<br />
meer verlangen. Maar bij dit alles mag iedere<br />
geïnteresseerde in de <strong>Holland</strong>se geschiedenis van<br />
de Middeleeuwen zich gelukkig prijzen dat dit<br />
werkinstrument het apparaat voor de geschiede<br />
nis van <strong>Holland</strong> is komen verrijken.<br />
Dick E.H. de Boer<br />
Boekbesprekingen<br />
Oorkondenboek van het Karthuizerklooster St.-Andries-<br />
ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam (1352) 1392-1579<br />
(1583). Uitgegeven door R. Bessem (Amsterdam:<br />
Gemeentelijke Archiefdienst/Hilversum: Verlo<br />
ren, 1997, 655 blz., ISBN 90-6550-26-X)<br />
Het gemeentearchief van Amsterdam heeft zich<br />
geruime tijd ingezet voor een consistente reeks<br />
publicaties van oorkonden betreffende deze stad.<br />
Na het Oorkondenboek van Amsterdam, uitgegeven<br />
door Van der Laan in 1975, liggen thans twee<br />
nieuwe edities voor. Van B.R. de Melker verscheen<br />
een aanvulling op het werk van Van der Laan; R.<br />
Bessem bezorgde een oorkondenboek van het<br />
karthuizerklooster St.-Andries-ter-Zaliger-Haven<br />
te Amsterdam. Deze drie publicaties tonen duide<br />
lijk een programma. Waar door een overvloed aan<br />
bronnenmateriaal regionaal opgezette oorkon-<br />
denboeken niet meer mogelijk zijn, is het zinvol<br />
kleinere geografische eenheden te onsluiten, en<br />
wanneer dat laatste ook niet meer mogelijk is,<br />
wordt een deel van de totaliteit, in dit geval de<br />
oorkonden van één klooster, bij wijze van exem-<br />
plum in het licht gebracht. De archiefdienst van<br />
Amsterdam geeft daarmee een voorbeeld dat na<br />
volging verdient.<br />
Het supplement op het Oorkondenboek van Am<br />
sterdam van de hand van De Melker telt 146 num<br />
mers. Dertien oorkonden komen ook reeds voor<br />
bij Van der Laan. De Melker geeft in die gevallen<br />
aanvullingen of verbeteringen. De overige oor<br />
konden bevatte een nieuwe oogst en zijn voor het<br />
grootste deel niet eerder gedrukt of toegankelijk<br />
gemaakt door middel van een regest. Hiermee<br />
vormen zij een welkome aanvulling. De hoofd<br />
moot wordt gevormd door oorkonden waarvan<br />
nog slechts een vermelding voorhanden is, de zo<br />
genaamde deperdita, afkomstig uit de rekeningen<br />
van de baljuw en rentmeester van Amstelland en<br />
die van de schout van Amsterdam. Het is goed dat<br />
deze stukken, die in eerdere instantie door Van<br />
der Laan ter zijde waren gelegd, hier het licht<br />
zien. Niet alleen loont het, zoals de bewerker<br />
reeds opmerkte, het grote aantal oorkonden uit<br />
deze regio dat verloren is gegaan, het is ook een<br />
aanwijzing voor de veel grotere rol van het schrift<br />
in deze streken dan tot dusver is aangenomen.<br />
De Melker wijst er in zijn voorwoord op dat<br />
Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400. Supplement. evenals in 1975 niet naar volledigheid is gestreefd.<br />
Uitgegeven door B.R. de Melker (Apparaat voor De bewerker heeft slechts een beperkte hoeveel<br />
de geschiedenis van <strong>Holland</strong> 12; Hilversum; Histoheid rekeningen van grafelijke ambtenaren doorrische<br />
Vereninging <strong>Holland</strong>/Verloren, 1995, genomen. Hij suggereert hiermee dat andere<br />
XII+109 blz., ISBN 90-70403-39-0);<br />
rekeningen nog meer vermeldingen van nog<br />
51
Boekbesprekingen<br />
'nieuwe', thans verloren oorkonden zullen bevatgevallen na, de afkortingen in de tekst stilzwijgend<br />
ten. De twee recent verschenen RGP-delen (Rijks oplost, en dus niet de door hem gekozen oplossin<br />
Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 237 en gen cursiveert. Op deze twee punten volgt hij de<br />
239) van de Beierse rekeningen bewijzen zijn ge werkwijze van Van der Laan, die naar de in 1975 gellijk.<br />
Maar ook elders is nog wel wat te vinden. dende gebruiken ook normaliseerde en geen cur<br />
Reeds in de eerste tekst (nr. 13a) van dit supplesief aanbracht. Daarbij zij opgemerkt dat zijn collement<br />
wordt volgens mij verwezen naar een deperdiga De Melker in zijn supplement op Van der Laan<br />
tum uit de periode 1301-1317 op naam van bis op deze twee punten juist afwijkt en de handelwijze<br />
schop Gwijde van Utrecht.<br />
volgt die in de Nederlandse oorkondenboeken bij<br />
De uitgave van De Melker volgt in principe de teksten in de volkstaal thans gebruikelijk is.<br />
uitgangspunten van de editie van Van der Laan. Tegen de hiervoor genoemde normalisering<br />
Slechts enkele wijzigingen zijn doorgevoerd en heb ik geen bezwaren. Met het niet aangeven van<br />
deze zijn alle als positief te waarderen. Als voor oplossingen van afkortingen in de Middelnederbeeld<br />
valt te noemen dat nu ook de deperdita een landse teksten heb ik wel moeite. Het cursiveren<br />
regest hebben gekregen. Daarnaast toont De Mel van afgekorte letters geeft eenvoudig inzicht wat<br />
ker zich een groot kenner van de Amsterdamse tot de tekst behoort en wat de bewerker eraan<br />
stedelijke diplomatiek; men leze de fraaie kop- heeft toegevoegd. Dit cursiveren lijkt mij ook voor<br />
noot bij nr. 412a.<br />
een bewerker eenvoudiger dan de hier gevolgde<br />
Het boek van De Melker is niet alleen een oor werkwijze. Immers nu heeft Bessem bij iedere opkondenboek:<br />
in de eerste bijlage geeft hij samen lossing van een afkorting de keuze moeten maken<br />
met S.A.C. Dudok van Heel een gecorrigeerde lijst of hij deze in een voetnoot zou verantwoorden of<br />
van Amsterdamse schepenen; in een tweede bijla niet. Ik weet dat er bij sommige gebruikers van<br />
ge geeft hij een overtuigende uiteenzetting over oorkondenboeken nogal wat bezwaren leven te<br />
de wisseling van de Amsterdamse schepenbank in gen al die cursiveringen. Ik kan de keuze van Bes<br />
de periode vóór 1388. Deze combinatie maakt het sem dan ook wel begrijpen, maar gezien de grote<br />
tot een onmisbaar werk voor de bestudering van geografische verspreiding van de herkomst van de<br />
de geschiedenis van Amsterdam.<br />
uitgegeven oorkonden en de rijke schakering van<br />
de spelling van het Middelnederlands heeft het<br />
Het Oorkondenboek van het Karlliuizerkloosler St.-Angebruik<br />
van cursief toch duidelijk mijn voorkeur.<br />
dries-ter-Zaliger-Haven bij Amsterdam van de hand Een ander probleem vormt de manier waarop<br />
van R. Bessem bevat ruim 750 oorkonden. Van Bessem de teksten op sommige plaatsen tussen ha<br />
deze stukken zijn er reeds 121 uitgegeven in het ken heeft gereconstrueerd en geëmendeerd. Hij<br />
Oorkondenboek van Amsterdam door Van der Laan.<br />
Van de oorkonden tot 1400 komen slechts de nrs.<br />
94, 95, 102 en 117 niet in deze eerdere editie voor.<br />
Toch denk ik dat de doublures niet overbodig<br />
zijn. In de eerste plaats geeft Bessem in een aantal<br />
gevallen een betere tekstoverlevering, bijvoorbeeld<br />
van nr. 33. Bovendien geeft zijn editie meer<br />
verwijzingen naar andere, verwante oorkonden<br />
dan de uitgave van Van der Laan. Tenslotte is het<br />
voor de gebruikers heel handig hier alle informatie<br />
onder handbereik te hebben en niet telkens<br />
weer te worden verwezen naar een andere uitgave.<br />
Bessem lijkt met zijn oorkondenboek van het Amsterdamse<br />
karthuizerklooster gekozen te hebben<br />
voor een breed publiek van onderzoekers dat het<br />
om de inhoud van de tekst te doen is, en pas in tweede<br />
instantie voor de gespecialiseerde diplomaticus,<br />
medioneerlandicus of naamkundige. Passend bij<br />
zijn keuze is de normalisering van de «ende» alsmede<br />
van de i en de j. Vanwege de gekozen doelgroep<br />
zal het ook wel zijn dat Bessem, op probleem<br />
gebruikt hierbij twee soorten haken, namelijk<br />
rechte voor het geval de tekst niet kan worden aangevuld<br />
aan de hand van een andere versie van de<br />
oorkonde, en ronde haken voor de gevallen dat<br />
dat wel kan. Het nadeel van dit systeem is dat er<br />
voor twee verschillende zaken rechte haken<br />
worden gebruikt, namelijk in de gevallen dat de<br />
basistekst beschadigd is, maar dat deze niet kan<br />
worden aangevuld naar een andere versie (reconstructie),<br />
en in de gevallen dat de editeur vindt<br />
dat de basistekst incompleet is en dat deze daarom<br />
verbeterd moet worden (emendatie). Bij<br />
emendatie staat dat doorgaans in een noot vermeld,<br />
bij reconstructie slechts in sommige gevallen.<br />
Zo is het bij nr. 374 niet duidelijk of we hier<br />
met een beschadigd origineel van doen hebben<br />
(in de kopnoot worden daarover geen opmerkingen<br />
gemaakt) waarbij op een aantal plaatsen letters<br />
zijn weggesleten, of met een slordige schrijver<br />
die door de editeur is verbeterd. Cryptisch is ook<br />
nr. 145. Van dit nummer is het origineel nogal be-
schadigd; Bessem vult tussen ronde haken aan<br />
naar een afschrift, maar in het woord 'bro[e]der'<br />
staat de 'e' tussen rechte haken met in de noot de<br />
explicatie dat tussen de 'o' en de 'd' in het origi<br />
neel een letter ontbreekt en dat het afschrift daar<br />
'broder' leest. Wat bedoelt de uitgever nu precies?<br />
Is er door beschadiging een letter weggevallen die<br />
hij niet kan aanvullen naar het afschrift en waar<br />
van hij meent dat het een 'e' zal zijn geweest, of is<br />
hij van mening dat de schrijver van het origineel<br />
op dit punt moet worden verbeterd? Juist dergelij<br />
ke onduidelijkheden maken het ongewenst dat al<br />
die reconstructies en emendaties in de tekst zelf<br />
worden verwerkt in plaats van in het notenappa<br />
raat worden gesignaleerd. Het gevaar is niet denk<br />
beeldig dat ze een eigen leven gaan leiden, zeker<br />
in die gevallen dat er een duidelijke verantwoor<br />
ding ontbreekt. Dit geldt bijvoorbeeld voor nr.<br />
379 waarin zelfs vergeten is haken in de geëmen<br />
deerde tekst te plaatsen. Het doet zich ook voor<br />
bij nr. 259, dat een tekst naar een eerdere druk<br />
geeft, maar niet verantwoordt dat reeds in deze<br />
eerdere druk tekstdelen zijn gereconstrueerd. Bo<br />
vendien lijken mij sommige emendaties ook hy<br />
percorrect. Ik wijs op de wijziging van 'Tordrecht'<br />
in 't[D]ordrecht' in nr. .323 en op het genoemde<br />
'bro[e]der' in nr. 145, als dat ten minste als emen<br />
datie is bedoeld.<br />
Een groot deel van de bovengenoemde bezwa<br />
ren zouden van minder belang zijn als de uitgever<br />
meer toelichting had gegeven. Ook op andere<br />
plaatsen vind ik het commentaar van de editeur<br />
nogal kort. Zo verwijst Bessem bij het falsum nr.<br />
263 naar een artikel van eigen hand; een korte sa<br />
menvatting had zeker niet misstaan. Hetzelfde<br />
geldt voor de gereconstrueerde datum van nr.<br />
377. Een ander voorbeeld betreft de jaarstijlen. In<br />
Amsterdam zelf overheerst de jaardagstijl. Dit ge<br />
geven verdient best wel vermelding in de inlei<br />
ding, maar nog meer behoefte bestaat aan een<br />
toelichting op de handelwijze van de uitgever ten<br />
aanzien van oorkonden uit andere schrijfcentra.<br />
De herkomst van de oorkonden is nogal divers en<br />
het lijkt mij niet onaannemelijk dat sommige<br />
daarvan naar een andere stijl dan de jaardagstijl<br />
zijn gedateerd. Nu is daar soms wel rekening mee<br />
gehouden. Zo is er bij de dateringen van de grafe<br />
lijke oorkonden terecht uitgegaan van het ge<br />
bruik van de paasstijl, bijvoorbeeld bij de nrs. 2,<br />
15, 34 en 47, maar het had niet misstaan in de<br />
kopnoot hiervan melding te maken. Het is dan<br />
ook jammer dat in nr. 482 de kopnoot over de da<br />
tering, waarnaar in nr. 508 wordt verwezen, in de<br />
Boekbesprekingen<br />
druk is weggevallen. Zo blijven we onkundig over<br />
de redenen waarom Bessem de datum van deze<br />
oorkonde op naam van twee schepenen van Haar<br />
lem naar de jaardagstijl oplost in plaats van naar<br />
de in Haarlem gebruikelijke boodschapstijl. Ver<br />
moedelijk heeft de samenhang met de rond de<br />
zelfde tijd uitgevaardigde nrs. 481 en 485 hem<br />
hiertoe bewogen. Maar in de kopnoten van die<br />
twee oorkonden wordt ook geen melding ge<br />
maakt van de toepassing van een bepaalde jaar<br />
stijl. Ik denk dat Bessem in deze twee oorkonden<br />
het gebruik van de jaardagstijl veronderstelde,<br />
hetgeen automatisch tot het gebruik van diezelfde<br />
stijl in nr. 482 leidde. Gaan we daarentegen uit van<br />
het gebruik van de paasstijl in deze nrs. 481 en 485<br />
- en daar lijkt niets zich tegen te verzetten - dan is<br />
de datering van nr. 482 naar de boodschapstijl be<br />
rekend, zoals te verwachten bij een oorkonde op<br />
naam van schepenen van Haarlem.<br />
Bessem heeft in dit oorkondenboek gepoogd<br />
een synthese te vinden tussen een wetenschappe<br />
lijk verantwoorde uitgave en een editie voor zo<br />
veel mogelijk gebruikers. In vele opzichten is hij<br />
in deze opzet geslaagd, hetgeen niet wegneemt<br />
dat ik op een aantal punten andere keuzen zou<br />
hebben gemaakt. Dit zou bijna de gedachte doen<br />
postvatten dat Bessem in mijn ogen ondeugdelijk<br />
werk zou hebben geleverd, en dat is zeker niet het<br />
geval. Daar waar Bessem zich op de vingers laat kij<br />
ken, blijkt hij een bijzonder zorgvuldig uitgever te<br />
zijn. Als voorbeeld wil ik noemen de fraaie bewer<br />
kingen van de nrs. 139 en 419, waarin achter el<br />
kaar een editie van de oorkonde in de huidige, be<br />
schadigde staat wordt gegeven - dus vol met<br />
punten in de tekst waar letters door beschadiging<br />
zijn weggevallen - en vervolgens een behoedzame<br />
tekstreconstructie. Hier krijgen alle gebruikers<br />
het volle pond. Een ander fraai voorbeeld van zijn<br />
minitieuze werkwijze is de reconstructie van de<br />
weggevallen naam van een van de schepenen van<br />
Amsterdam in nr. 382 aan de hand van een ande<br />
re oorkonde van dezelfde schrijver.<br />
Tenslotte, ook het oorkondenboek van het kart<br />
huizerklooster geeft veel meer dan de teksteditie<br />
van ruim 750 oorkonden. Het wordt voorafgegaan<br />
door een fraaie studie van de hand van B.R. de<br />
Melker betreffende het onderzoek dat hij samen<br />
met Bessem verrichtte naar het cartularium en in<br />
verband daarmee naar de administratie van het<br />
klooster. Deze combinatie maakt dit boek ver<br />
plichte literatuur voor de historisch onderzoeker<br />
- beroeps of amateur - die zich bezig houdt met<br />
de geschiedenis van dit Amsterdamse klooster of-<br />
53
Boekbesprekingen<br />
dankzij de ruimhartige selectiecriteria - met de gen hij in het goede gemaekt had'. Otto vervolg<br />
geschiedenis van Amsterdam in de Middeleeude: 'Dit alles vond ik zeer schoon en vroeg Papa of<br />
wen.<br />
ik niet hetzelfde deed...'. Papa antwoordde echter<br />
dat Otto's dagboek 'te veel bepaald was bij 'tgeen<br />
Eef Dijkhof<br />
er geduurende den dag gepasseerd was...'. Otto<br />
begon het corvee van de openbare journalen<br />
steeds minder te waarderen naarmate hij ouder<br />
Arianne Baggerman en Rudolf Dekker (red.), Het en zelfstandiger werd. Zo noteerde hij na twee<br />
dagboek van Otto van Eek (1791-1797) (Hilversum: maanden verzuim op 12 november 1794: 'De re<br />
Verloren, 1998, 299 blz., ISBN 90-6550-140-1, ƒ49) den dat ik zo lang geen journael gemaekt heb, is<br />
dat ik het met opzet naliet, op hoop dat het dan<br />
'De journalen van 17febr[uari] 1791 af (wanneer geheel in 't vergeetboek zoude raeken en ik het in<br />
ik journael ben beginnen te houden) tot nu toe, 't geheel nalaten zoude kunnen'.<br />
zijn door agteloosheid verlooren'. Zo luidt de eer Vader van Eek had gelijk. Zijn zoon beschreef<br />
ste notitie van Otto van Eek (1780-1798) in zijn in meestal de concrete gang van zaken: het dagelijks<br />
oorsprong 1560 velletjes papier tellende dagboek. leven van een welgesteld kind aan het einde van<br />
Op dinsdag 3 mei 1791 begint hij opnieuw: de 18e eeuw. Het verblijf met zijn ouders, broertje<br />
'Thans ben ik wat traag in het opstaan vermits het en zusjes, buren, vrienden en familie, meest op<br />
's [morgens] vroeg nog wat koud is. Wij hebben het buitenhuis De Ruit tussen Den Haag en Delft,<br />
tog een volkome groene mai. Was ik maar niet zo leverde nogal wat natuur- en weersbeschouwingen<br />
doof, zoude i[k] vroeg opstaan om de nagtegaal te op. Maar vooral werd er geschreven over de dag<br />
horen.' Otto is dan 10 jaar oud en begonnen aan indeling, de verdeling van de kostbare tijd over<br />
een nieuwe dagelijkse taak, hem door zijn ouders spelen en leren, schoolgang, privé-lessen, culture<br />
uit opvoedkundig oogpunt opgelegd. Hij zal zijn le uitstapjes, ziekte, bezoek en kerkbezoek, waar<br />
journalen' tot 20 november 1797 bijhouden, al bij Otto's doofheid steeds een aantekening ople<br />
zijn ze dan wel tot een steeds meer versloffend weverde over het stemvolume van de dominee.<br />
kelijks verslag geworden. Otto is dan zeventien Gelukkig schreef Otto ook over het plezier dat hij<br />
jaar en het dagboek geeft dus het relaas van zijn had, de vermaken en de spelletjes die hij speelde,<br />
opgroeien en de opvoeding die zijn ouders hem zijn interesses (het buitenleven en het boerenbe<br />
daarbij toedachten.<br />
drijf) en ook zijn ongenoegens. Of hij zijn 'zaken'<br />
voor die dag wel allemaal af had, was een steeds terugkerend<br />
thema en ook van de boeken die hij las<br />
of voorlas aan zijn ouders werd nauwkeurig verslag<br />
gedaan. Bijlage 2 van de nu verschenen uitgave<br />
bestaat dan ook uit de geïdentificeerde auteursnamen<br />
en boektitels van de jeugdliteratuur en<br />
studieboeken die Otto moest lezen.<br />
De ouders van Otto behoorden tot de bestuurlijke<br />
elite van de Republiek ten tijde van het conflict<br />
tussen patriotten en prinsgezinden. Zij hadden<br />
als eerste generatie kennis kunnen nemen<br />
van een omvangrijke pedagogische, deels op<br />
Rousseau en Locke geënte literatuur. Lambert van<br />
Eek, afgestudeerd in de rechten en als gematigd<br />
patriot enige tijd werkzaam in het landsbestuur te<br />
Den Haag, onderschreef volmondig de ideeën<br />
van de Verlichting. Zo trachtte hij Otto op te voeden<br />
met de redelijkheid van het argument. De<br />
ouders beoogden met het dagboek, dat zij ook lazen,<br />
meer zicht te krijgen op hun zoon en hoopten<br />
dat het schrijven disciplinerend zou werken<br />
en zelfreflectie bevorderen. Otto echter, een kind<br />
nog (op p. 238 wordt hij 15 jaar), beschreef vooral<br />
de concrete dagelijkse gebeurtenissen. Hij noteerde<br />
op 11 oktober 1793 wat hij gelezen had over<br />
een zekere Doddrige, '...hoe hij zig reeds in zijn<br />
jeugd daeglijks een dagboekje maekte, waerin hij<br />
dan 's avonds opschreef hoe veel goeds hij geduürende<br />
den dag van God ontfangen had, uit<br />
welke gevaeren hij gered was en welke vorderin<br />
54<br />
De beknopte inleiding van de uitgave is heel informatief<br />
en geeft de lezer de noodzakelijke informatie<br />
om het dagboek te kunnen begrijpen in zijn<br />
historische context. Zo bespreken de inleiders de<br />
vindplaats en het unieke karakter van het dagboek,<br />
de familie-achtergronden, de veranderende leescultuur<br />
omstreeks 1800, het politieke, culturele<br />
klimaat en de opvoeding van Otto. Met data zijn zij<br />
soms wat onnauwkeurig. Otto was bijvoorbeeld bij<br />
zijn laatste notitie geen 18, maar 17jaar (p. 11).<br />
Een nadere analyse van het dagboek is overigens<br />
nog in voorbereiding. Over de verlichte opvoeding<br />
van Otto wordt gesteld dat goede en slechte gedragingen<br />
werden opgemerkt en respectievelijk beloond<br />
of gestraft. Er was in deze wel sprake van onevenredigheid.<br />
De ouders toonden zich veel vaker
'niet content' over Otto dan tevreden. Opvoeden<br />
was blijkbaar toch nog vooral het opmerken en verbeteren<br />
van fouten, niettegenstaande het verlichte<br />
geloof in 'de fundamenteel goede aard van het<br />
kind' (p. 15). Otto verzucht wel eens moedeloos<br />
na het opschrijven van zijn onhebbelijkheden:<br />
'...al wat ik er op andwoorden kan is dat ik het morgen<br />
zal tragten te verbeeteren' (p. 235).<br />
In het dagboek komen ook aantekeningen voor<br />
van godsdienstige aard. Otto had zich een godsbegrip<br />
van verlichte signatuur gevormd. Op zijn 16e<br />
verjaardag schreef hij bijvoorbeeld dat Gods oogmerk<br />
om hem het leven te geven en te laten behouden<br />
was geweest hem "... onder den kring Zijner gelukkige,<br />
redelijke wezens voor eeuwig te plaetsen'<br />
(p. 266). De oudere themata van de vliedende tijd<br />
en de ongewisheid van het leven keren ook steeds<br />
terug. De onzekerheid van het bestaan was een niet<br />
te ontkennen werkelijkheid. In de inleiding staat<br />
dat Otto twee jaar na de beëindiging van het dagboek<br />
kwam te overlijden. Hij stierf echter op 30<br />
maart 1798, dus vier maanden na zijn laatste notitie.<br />
Hij leed waarschijnlijk aan tuberculose. In bijlage 1<br />
is een passage uit een familieboekje overgenomen,<br />
waarin Lambert van Eek op gevoelige wijze verslag<br />
doet van het ziekbed van zijn zoon.<br />
Martha Catania-Peters<br />
Guus Hartendorf e.a., Duin en Kruidberg. Honderd<br />
jaar buitenplaats of het duingebied van de familie<br />
Cremer (Haarlem: De Vrieseborch, 1998, 200 blz.,<br />
ISBN 90-6076-439-0)<br />
De vondst in 1993 van een oud koffertje met de<br />
initialen J.T.C. was voor de <strong>Historisch</strong>e Kring Velsen<br />
aanleiding tot een publicatie over de voormalige<br />
minister van Koloniën en beroemde inwoner<br />
van Santpoort, Jacob Theodoor Cremer, en het<br />
landgoed Duin en Kruidberg, dat hij sedert 1896<br />
bewoonde. Het resultaat van de inspanning door<br />
de Velser <strong>Historisch</strong>e Kring is een bundel met een<br />
aantal lezenswaardige artikelen. Het eerste van de<br />
drie delen bevat bijdragen over de geschiedenis<br />
van het landgoed, het tweede deel heeft de familie<br />
Cremer tot onderwerp, en het derde deel tenslotte<br />
beschrijft de geschiedenis van het landgoed als<br />
congrescentrum.<br />
De bundel opent met een artikel van Jan Morren,<br />
'Twee hofsteden onder één naam', waarin de<br />
geschiedenis van Duin en Kruidberg alsmede de<br />
voorlopers Duin en Berg en De Kruidberg aan de<br />
Boekbesprekingen<br />
orde komen. Uitgebreid passeren de eigenaars en<br />
gebruikers van de twee hofsteden de revue. Eén<br />
van de eigenaars van De Kruidberg was koningstadhouder<br />
Willem III, die deze 16e-eeuwse hofstede<br />
in 1682 aankocht en de naam 's-Prinsenbosch<br />
gaf. Willem voerde hier regelmatig zijn geheime<br />
besprekingen en gebruikte het huis daarnaast als<br />
jachtverblijf. Na zijn dood verloor het landgoed<br />
zijn glorie, hoewel het tot 1732 in het bezit van de<br />
Oranjes bleef. In 1896 werd De Kruidberg samen<br />
met het landgoed Duin en Berg door J.T. Cremer<br />
gekocht. Hij gaf het nieuwe landgoed de naam<br />
Duin en Kruidberg en veranderde het ingrijpend.<br />
Tussen 1897en 1898 werd er een geheel nieuw herenhuis<br />
gebouwd naar ontwerp van de architect<br />
Rilter. In de Tweede Wereldoorlog werd Duin en<br />
Kruidberg eerst bevolkt door evacués en later door<br />
Duitse officieren, en na de oorlog werden er Britse<br />
militairen gelegerd. In 1961 kocht de ABN het aan<br />
om er een vakantieoord voor het personeel in te<br />
vestigen. Twintig jaar later werd het grootste deel<br />
van het duingebied verkocht aan Natuurmonumenten.<br />
In de jaren negentig richtte de ABN-<br />
AMRO het herenhuis in als congrescentrum. Voor<br />
Morrens gedegen artikel, verreweg het langste van<br />
de bundel, werd rijkelijk gebruik gemaakt van archiefmateriaal<br />
uit het Algemeen Rijksarchief te<br />
Den Haag, de Archiefdienst voor Kennemerland<br />
en hel Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, alle gevestigd<br />
te Haarlem.<br />
In de volgende sludie, 'Archeologisch onderzoek'<br />
door A. Pavlovic, worden in kort bestek de resultaten<br />
beschreven van een inventariserend archeologisch<br />
booronderzoeken de daaropvolgende<br />
archeologische opgraving. Samen met de bouwhistorische<br />
en historische gegevens uit de secundaire<br />
literatuur verschaffen zij inzicht in de bouwactiviteiten<br />
die in de 19e en 20e eeuw hebben plaatsgevonden.<br />
De tweede bijdrage van Jan Morren,<br />
'Bouwkundig onderzoek', behandelt op basis van<br />
archiefmateriaal het woongedeelte van de hofstede<br />
De Kruidberg. Het accent van het onderzoek ligt op<br />
de gedeeltelijke afbraak van het herenhuis in 1865<br />
en de verbouwing van het restant in 1874. Het betoog<br />
wordt ondersteund door tekeningen van de<br />
hofstede door de auteur zelf vervaardigd. Een keur<br />
aan veldnamen, van 'Aardbeienvlak' tot 'Zuidervlak',<br />
wordt geordend op alfabet behandeld door<br />
Guus Hartendorf in 'Veldnamen rond Duin en<br />
Kruidberg'. De veranderingen die Cremer in 1897-<br />
'98 aan het herenhuis liet aanbrengen, worden<br />
door Anne Marie Schüttenhelm-Okma beschreven<br />
in 'Zoo vaardig mogelijk'. Dit rijk geïllustreerde ar-<br />
55
Boekbesprekingen<br />
tikel concentreert zich voornamelijk op de binnen<br />
huisarchitectuur. De illustraties zijn functioneel en<br />
verrijken de prettig leesbare tekst.<br />
Het tweede gedeelte van de bundel begint met<br />
een bijdrage van Jan Suurmond, waarin onder de<br />
titel 'Een diplomatenkoffer komt terug van New<br />
York naar Velsen' het wedervaren van het boven<br />
reeds genoemde koffertje verteld wordt. In het vol<br />
gende artikel, 'De levensloop vanJ.T. Cremer',<br />
gaat Guus Hartendorf in op het leven en werken<br />
van deze veelzijdige man. De in Zwolle geboren Ja-<br />
cob Theodoor kwam in 1867 in dienst bij de Ne-<br />
derlandsche Handel Maatschappij (NHM). Door<br />
zijn werk belandde hij in Indië, waar hij diverse be<br />
trekkingen vervulde. Om gezondheidsredenen<br />
keerde hij in 1883 terug, waarna hij zich een jaar<br />
later verkiesbaar stelde voor de Tweede Kamer. Hij<br />
bleef kamerlid tot 1897 als Indië-specialist en werd<br />
uileindelijk minister van Koloniën in het kabinet<br />
Pierson-Goeman Borgesius (1897-1901). Na zijn<br />
ministerschap werd Cremer opnieuw kamerlid<br />
voor één termijn. Daarna verliet hij de politiek om<br />
in 1907 president van de NHM te worden, een post<br />
die hij tot 1912 bekleedde. In oktober 1918 ging<br />
hij als gezant naar de Verenigde Staten, waar hij<br />
het niet makkelijk had, want door de Nederlandse<br />
neutraliteit en de aanwezigheid van de Duitse kei<br />
zer in Nederland kon hij niet op veel sympathie<br />
rekenen. Cremer wist echter te bereiken dat de<br />
Amerikaanse houding veranderde. Wegens een<br />
ernstige ziekte keerde hij in 1920 terug naar zijn<br />
landgoed, waar hij driejaar later overleed. Har<br />
tendorf heeft naast literatuur vooral brieven en an<br />
dere documenten uit het familie-archief Cremer<br />
geraadpleegd, die worden bewaard in het Alge<br />
meen Rijksarchief in Den Haag. Op basis van in<br />
terviews met kinderen van personeelsleden<br />
schreef dezelfde auteur het artikel 'De familie Cre<br />
mer op Duin en Kruidberg'. Hierin wordt aan<br />
dacht besteed aan het personeel, de dienstwo<br />
ningen en de bezoekers - ook ongewenste, zoals<br />
stropers. Cees Rings beschrijft in zijn artikel 'De<br />
contacten tussen de Cremers en Anthony Fokker'<br />
de relaties met de vliegtuigbouwer. De jongste<br />
zoon van J.T. Cremer, Frits, was met Fokker be<br />
vriend. Duin en Kruidberg heeft als 'laboratorium'<br />
voor de beide vrienden gefungeerd, en toen An<br />
thony in 1912 zijn eigen vliegtuigbouwfabriek op<br />
richtte, stakJ.T. Cremer daar geld in. Melde Eerste<br />
Wereldoorlog kwam voor Fokker de grote door<br />
braak: zijn fabriek leverde 4000 vliegtuigen voor de<br />
oorlogsvoering. Toen er in de jaren twintig een ver<br />
koopkantoor in de Verenigde Staten werd opge<br />
r>
hij in opdracht van de Nederlandse Vereniging<br />
van Eigenaren van Vastgoed Huis en Eigendom.<br />
De vereniging, die op 1 januari 1998 ontstaan is<br />
uit een fusie van verschillende regionale en plaatselijke<br />
verenigingen van huiseigenaren, herdenkt<br />
met deze jubileumuitgave dat er al ruim honderd<br />
jaar verenigingen van huiseigenaren in Den Haag<br />
actief zijn. Hillenius geeft een chronologisch overzicht<br />
van de opkomst en ondergang van de verschillende<br />
lokale verenigingen van huiseigenaren<br />
in Den Haag. Hij kon daarbij beschikken over het<br />
- overigens beperkte - archiefmateriaal van deze<br />
verenigingen en over diverse bronnen in hel Algemeen<br />
Rijksarchief en het Haags Gemeentearchief.<br />
Zwart-wit-illustraties verlevendigen het geheel.<br />
Het boek begint met een sfeerschets van Den<br />
Haag rond 1897, die enigszins in de anekdotes<br />
blijft hangen. Huisvestingszaken komen in dit<br />
hoofdstuk nauwelijks aan bod. Dat verandert in<br />
het tweede hoofdstuk, gewijd aan de Haagse woningmarkt.<br />
Die bestond rond 1900 nog vrijwel geheel<br />
uit huurhuizen. De vaak kleine huiseigenaren<br />
werden regelmatig met wanbetalers geconfronteerd.<br />
Daarom richtte een aantal van hen in 1897<br />
de Verhuurdersbond Onderling Belang op. Het<br />
derde hoofdstuk is aan deze bond gewijd. Onderling<br />
Belang werd bestuurd door personen uit eenvoudige<br />
buurten die zelf vaak werkzaam waren in<br />
de bouw. In de overige acht hoofdstukken volgt<br />
Hillenius het reilen en zeilen van Onderling Belang<br />
en aanverwante verenigingen in Den Haag.<br />
Vóór de Tweede Wereldoorlog waren slechts twee<br />
verenigingen van huiseigenaren gedurende lange<br />
tijd succesvol: Onderling Belang en de in 1915 opgerichte<br />
Vereeniging van Huis- en Grondeigenaren<br />
Het Eigendom, die in hoofdstuk zes aan bod komt.<br />
De leden van Het Eigendom waren gemiddeld genomen<br />
wat welgestelder dan die van Onderling Belang.<br />
De bladen die Het Eigendom uitgaf, waren<br />
zeer succesvol. Als vereniging toonde Onderling Belang<br />
zich echter strijdvaardiger ten opzichte van de<br />
overheid en in het adviseren van de leden.<br />
Boekbesprekingen<br />
De Duitse bezetting bracht tweespalt in de besturen<br />
van de twee Haagse verenigingen van verhuurders.<br />
In 1941 moesten de joodse leden vertrekken.<br />
Op last van de bezetter volgde er een<br />
gedwongen samengaan van de beide verenigingen<br />
onder de naam Afdeling 's-Gravenhage van de Nederlandsche<br />
Bond. In 1943 werden Scheveningen<br />
en de rest van het kustgebied ontruimd voor de<br />
aanleg van de Atlantikwall. Aangezien het daarbij<br />
voornamelijk om huurwoningen ging, nam het<br />
aantal leden van de vereniging verder toe.<br />
Na de bevrijding pakten enige oud-bestuursleden<br />
de draad weer op. Het resultaat was een fusie tot de<br />
's-Gravenhaagsche Vereeniging van Huis- en<br />
Grondeigenaren. Als gevolg van een concentratie<br />
van onroerend goed in de handen van institutionele<br />
beleggers volgden andere fusies. Zo konden vanaf<br />
de jaren zeventig ook eigenaren, die in hun eigen<br />
huis woonden, lid van de Vereeniging worden. Vanaf<br />
1990 volgden de appartementseigenaren. Inmiddels<br />
had in 1986 een fusie met de Rotterdamse zustervereniging<br />
plaats gevonden en in 1989 met<br />
andere verenigingen in de regio. Vanaf 1992 hadden<br />
de verenigingen in Zuid-<strong>Holland</strong> en Amsterdam<br />
een gemeenschappelijk blad: Huis enEigendom.<br />
Ook de verenigingsnaam werd daaraan aangepast.<br />
Organisaties uit het hele land sloten zich bij Huis en<br />
Eigendom aan. Uiteindelijk gingen de plaatselijke<br />
en regionale verenigingen injanuari 1998 op in een<br />
landelijke organisatie onder de naam Nederlandse<br />
Vereniging van Eigenaren van Vastgoed.<br />
Hoewel het overigens vlot geschreven en goed<br />
verzorgde boek in eerste instantie een brede aanpak<br />
suggereert, concentreert het zich toch voornamelijk<br />
op het bestuurlijke reilen en zeilen van<br />
de behandelde verenigingen. Het is daarom devraag<br />
of deze jubileumuitgave ook voor een breder<br />
publiek interessant is. Men zou willen dat het<br />
bedrijf wat meer tot leven was gekomen.<br />
Marie-Christine Engels<br />
57
Tastbaar verleden<br />
Een nieuw museum voor de Zaanstreek<br />
In 1995 schreefJ.W.M. de Jong een artikel voor de<br />
toenmalige rubriek Museumnieuws van dit tijdschrift,<br />
waarin hij de oprichting van een nieuw<br />
historisch museum voor de Zaanstreek aankondigde.'<br />
Het Zaans Museum zou de geschiedenis<br />
van de Zaanstreek tonen, in het bijzonder de sociaal-economische<br />
ontwikkeling van dit gebied. In<br />
september 1998 is dit museum, dat zijn collectie<br />
op onconventionele wijze presenteert, geopend.<br />
Het Zaans Museum is gevestigd op de Zaanse<br />
Schans, in een door Cor van Hillo ontworpen gebouw.<br />
Het museum is opgetrokken uit ongeschilderd<br />
beton, hout en baksteen en heeft een schuin<br />
aflopend, koperen dak. Het contrasteert sterk<br />
met de pittoreske Zaanse Schans - sommigen<br />
noemen het 'het monster van de Kalverpolder'.<br />
Wel roept het gebouw reminiscenties op aan de<br />
talloze fabriekshallen en silo's in de omgeving. De<br />
keuze voor een eigentijds gebouw sluit aan bij de<br />
wens van de museumstaf om van hel museum<br />
geen oudheidkamer te maken, en het is een gelukkige<br />
keuze: valse nostalgie wordt nu vermeden.<br />
In het museum zijn voor de bezoekers twee routes<br />
uitgezet. De korte route leidt langs een aantal<br />
audiovisuele presentaties die tezamen een raamvertelling<br />
vormen. Compilaties van films en dia's,<br />
begeleid door dichterlijke teksten van een Zaankanter,<br />
gaan in op de thema's samenleving, industrie,<br />
wind, hout en water. Hier wordt verteld hoe<br />
de drassige veengronden van de Zaanstreek de<br />
bewoners noopten een andere bron van inkomsten<br />
te zoeken dan het boerenbedrijf. Het gebied<br />
werd vanaf de 17e eeuw 'een grote fabriek op<br />
windenergie'. Molens - in de bloeitijd wel 600 -<br />
produceerden onder andere meel, olie, mosterd<br />
en verf. De introductie van de eerste houtzaagmolen<br />
in 1596 gaf een enorme impuls aan de industriële<br />
ontwikkeling. Een krukas zette de kracht<br />
van de draaiende molenwieken om in een op en<br />
neergaande beweging, waardoor boomstammen<br />
gezaagd konden worden. Deze bedrijvigheid trok<br />
nevenindustrieën aan zoals de scheepsbouw. De<br />
rivier de Zaan, uitmondend in het IJ, zorgde voor<br />
aan- en afvoer van de producten en was de bindende<br />
factor, ook nadat in de 19e eeuw een omschakeling<br />
naar moderne industrieën had plaatsgevonden,<br />
die grotendeels voortbouwden op<br />
bestaande kennis en mankracht. De audiovisuele<br />
presentaties geven een sfeervol tijdsbeeld en ma<br />
58<br />
ken nieuwsgierig. Ze zijn op inventieve wijze aangewend:<br />
zo worden dia's van het water op de muren<br />
geprojecteerd door ronddraaiende projectoren,<br />
waardoor de beelden voorbij lijken te drijven.<br />
De film over de houtzaagmolens wordt geprojecteerd<br />
op een wand waaraan allerlei gereedschap<br />
is gehangen. De zagen, beitels en hamers<br />
worden aldus van een context voorzien.<br />
Een gedetailleerder en gevarieerder beeld van<br />
de Zaanstreek krijgt de bezoeker door de tweede,<br />
langere route te volgen, die loopt door een open<br />
depot. De museumstukken zijn uitgestald in metalen<br />
magazijnstellingen, die associaties oproepen<br />
met het industriële karakter van de Zaanstreek.<br />
Het is een bonte verzameling. Zo komt de geloofsovertuiging<br />
van de bewoners aan bod. De katholieke<br />
religie was dominant, maar vanaf de 16e<br />
eeuw bevond zich ook een aanzienlijk aantal<br />
doopsgezinden en lutherse immigranten onder<br />
de Zaanse bevolking. Een en ander wordt geïllustreerd<br />
aan de hand van armenbussen, portretten<br />
van predikanten, afbeeldingen van kerken en de<br />
brillenkoker die een doopsgezinde predikant in<br />
1864 als afscheidscadeau kreeg aangeboden. Af en<br />
toe wordt een markante Zaankanter uitgelicht. Jan<br />
Ploeger (1878-1959) bijvoorbeeld was niet alleen<br />
postbode in Krommenie, maar schreef ook talloze<br />
gedichten, revues en liedjes voor de toneelvereniging,<br />
de zwemvereniging en de brandweer. Ook<br />
voor oorkonden en menukaarten was men bij hem<br />
aan hetjuiste adres. De producten van pelmolens,<br />
cacaomolens, specerijenmolens en hennepmolens<br />
zijn tentoongesteld in rijen glazen potten. De<br />
molens zelf blijken overigens een dankbaar object<br />
te zijn geweest voor de decoratie van wanden, tegels<br />
en koektrommels. Een authentieke keuken<br />
van Bruynzeel, de eerste fabriek die houtproducten<br />
in standaarduitvoering produceerde, roept<br />
nostalgische gevoelens op. Met filmpjes worden de<br />
walvisvaart en de traankokerijen in herinnering<br />
gebracht. De walvisvaart kwam tot bloei in de tweede<br />
helft van de 17e eeuw. In die periode vertrokken<br />
jaarlijks zo'n 30 tot 50 schepen naar de Noordelijke<br />
IJszee. De traankokerijen injisp, Zaandam<br />
en Oost-Zaandam kookten het buitgemaakte walvisspek<br />
tot vloeibare traan, dat werd gebruikt als<br />
brandstof voor verlichting, voor de fabricage van<br />
zeep, in de leerbewerking en als smeermiddel of<br />
grondstof voor verf. Aan het einde van deze route<br />
1 J.M.J. de Jong, 'Een Zaans drieluik: de Zaanse Schans,<br />
een nieuw Zaans Museum en per boot naar het Zaans<br />
industrieel erfgoed', HoüandTl (1995) 415^21.
Afb. 1. Het nieuwe Zaans Museum.<br />
Fotostudio Henk van<br />
't Loo.<br />
Afb. 2. De Bruynzeelkeuken<br />
in het Zaans Museum. Fotostudio<br />
Henk van't Loo.<br />
Tastbaar verleden<br />
59
Tastbaar verleden<br />
is een supermarkt nagebouwd, waarin producten<br />
zijn uitgestald van in de Zaanstreek gevestigde fabrieken,<br />
die voornamelijk levensmiddelen vervaardigen,<br />
zoals Albert Heijn, Honig, Duyvis, Verkade<br />
en Lassie. Door het belang dat dergelijke<br />
industrieën hechten aan reclame en uit behoefte<br />
aan verpakkingen ontstond er ook een Zaanse grafische-<br />
en cartonnage-industrie.<br />
De meeste voorwerpen in het museum zijn afkomstig<br />
uit het al langer bestaande Zaans <strong>Historisch</strong><br />
Museum, dat nu gesloten is maar binnenkort<br />
zijn deuren weer zal openen als Pand Lagendijk<br />
80, ingericht als een Zaans woonhuis uit omstreeks<br />
1830. Ook de bewoners van de Zaanstreek hebben<br />
een bijdrage geleverd door voorwerpen te schenken.<br />
Hiertoe zijn zij opgeroepen door advertenties<br />
in kranten. Enkele vitrines in het museum bevatten<br />
een uitnodiging om voorwerpen aan het museum<br />
te doneren. Aan deze oproep lijkt gevolg te<br />
zijn gegeven: in het museum zijn borduurwerk,<br />
houten schooltassen, leesplankjes, brandweerstokken,<br />
speelgoed, kledingstukken en aardewerk in<br />
ruime mate aanwezig.<br />
De grote hoeveelheid voorwerpen geeft een impressionistisch<br />
beeld van de geschiedenis van de<br />
Zaanstreek. Maar omdat de historie slechts wordt<br />
aangestipt, blijft ze vooralsnog ongrijpbaar. Duidelijke<br />
informatie ontbreekt vaak. Hoe het land<br />
ruimtelijk werd ingevuld, wordt bijvoorbeeld niet<br />
CO<br />
Afb. 3. Het interieur van het<br />
Zaans Museum. Fotostudio<br />
Henk van't Loo.<br />
helder. Evenmin de wijze waarop het inwonertal<br />
van de Zaanstreek zich ontwikkelde of het verband<br />
tussen de oude en de huidige industrieën.<br />
Met name het ontbreken van chronologie en samenhang<br />
tussen de verschillende economische,<br />
sociale en culturele aspecten zijn debet aan het<br />
onsamenhangende beeld. Het museale groeimodel,<br />
dat De Jong in zijn artikel uit 1995 beschreef,<br />
moet hier verandering in brengen. Het is de bedoeling<br />
dat in de komende jaren onderdelen uit<br />
de collectie en de opstelling door thematentoonstellingen<br />
nader worden uitgewerkt. De vaste opstelling<br />
zal dan worden verrijkt met elementen uit<br />
deze thematentoonstellingen en het daarvoor verrichte<br />
onderzoek. Een dergelijke werkwijze is eerder<br />
met succes toegepast bij de inrichting van het<br />
Amsterdams <strong>Historisch</strong> Museum, toen dat naar<br />
het voormalige burgerweeshuis verhuisde.<br />
De eerste thematentoonstelling is veelbelovend.<br />
Onder de titel 'De dubbele bodem' wordt<br />
nader ingegaan op de veranderingen die de bodem<br />
heeft ondergaan door natuurlijke omstandigheden,<br />
maar vooral door toedoen van de<br />
mens. De systematische ontginningen die sinds de<br />
10e eeuw plaatsvonden, zijn in kaart gebracht en<br />
archeologische vondsten worden tentoongesteld.<br />
En er is meer. Bij de tentoonstelling werden leerlingen<br />
van een nabij gelegen school betrokken.<br />
Zij interviewden Zaankanters die dagelijks met de
Afb. 4. Een maquette van de<br />
Zaanstreek in het Zaans Museum.<br />
Fotostudio Henk van't<br />
Loo.<br />
grond werken, van tuinman tot kabellegger. Bovendien<br />
wordt ruimschoots aandacht geschonken<br />
aan de sporen en, vaak, verontreinigingen die de<br />
Zaanse industrie in de bodem heeft achtergelaten.<br />
Op plaatsen waar papiermolens stonden kunnen<br />
knopen worden gevonden, afkomstig van de<br />
lompen die als grondstof voor de papierfabricage<br />
werden gebruikt. Deze molens hebben, evenals<br />
verf-, olie- en houtzaagmolens, de bodem niet<br />
ernstig vervuild. Blauwsel- en loodwitmolens waren<br />
daarentegen wel verontreinigend. De blauwselmakerijen<br />
vervaardigden de zakjes 'blauw' die<br />
bij het wassen helderheid aan witgoed moesten<br />
geven. Als grondstof hiervoor werd ultramarijn<br />
gebruikt, dat het giftige cyaan bevat. Op de plaats<br />
van de voormalige blauwselmakerijen kunnen dus<br />
concentraties cyanide in de grond zitten. Daar<br />
waar loodwitmolens stonden, bevat de grond zware<br />
metalen. Dat de Zaanstreek de meest verontreinigde<br />
bodem van Nederland heeft, dankt zij echter<br />
veel meer nog aan de opkomst van de<br />
moderne industrie, de aanleg van spoorlijnen en<br />
autowegen en cle uitbreiding van woonwijken.<br />
Het middeleeuwse slotenpatroon vormde hiervoor<br />
een belemmering en het dempen ervan<br />
gebeurde met materiaal van dubieuze herkomst,<br />
zoals sintels en bedrijfsafval. Een pregnant voorbeeld<br />
van verontreiniging is het eiland in de Voorzaan.<br />
Door het diepe water rondom was het ei<br />
Tastbaar verleden<br />
land uitermate geschikt voor het aanmeren van<br />
zeeschepen, met name houtschepen. De firma<br />
William Pont die zich hier gevestigd had, gold als<br />
de grootste houtimporteur ter wereld. Toen dit<br />
bedrijf in 1990 verhuisde, kon het terrein een andere<br />
bestemming krijgen. De voormalige houtbassins<br />
en insteekhavens waren echter in de loop deijaren<br />
gedempt met, naar nu bleek, zwaar chemisch<br />
afval.<br />
In 1999 zal een thematentoonstelling worden<br />
gewijd aan de 'rode Zaanstreek'. Het socialisme<br />
kreeg hier al vroeg een grote aanhang en als eerste<br />
stad in Nederland kreeg Zaandam in 1914 een<br />
communistische burgemeester. In 2000 komt de<br />
samenstelling van de bevolking aan bod. Van<br />
oudsher oefende de werkgelegenheid in de Zaanstreek<br />
aantrekkingskracht uit op buitenlanders.<br />
Deze traditie kwam op gang met het aanmonsteren<br />
van Basken, de eerste Zaanse 'gastarbeiders',<br />
op Zaanse walvisvaartschepen in de 17e eeuw. Vervolgens<br />
vestigden zich vele arbeiders uit het Oostzeegebied,<br />
Vlaanderen, Duitsland en recenter Italië<br />
en Turkije in de Zaanstreek.<br />
Hoewel de collectie bestaat uit voorwerpen die<br />
niet afwijken van die in andere historische streekmusea,<br />
is de wijze waarop zij gepresenteerd wordt<br />
zeer opvallend. De museale vormgeving van het<br />
Zaans Museum lijkt het voorlopig hoogtepunt te
Tastbaar verleden<br />
zijn van de voorkeur van cultuurhistorische instel<br />
lingen om zich speels en interactief te presente<br />
ren, door het gebruik van multimediale recon<br />
structies, dramatische evocatie, audiovisuele<br />
ondersteuning en geluidsdekens.<br />
In het Zaans Museum krijgt de bezoeker bij bin<br />
nenkomst een koptelefoon uitgereikt, die re<br />
ageert op sensoren. Wanneer op het filmdoek<br />
molens draaien, klinkt door de koptelefoon het<br />
suizen van wieken en het klapperen van molenzei<br />
len. Bij het passeren van de muziekinstrumenten<br />
van het fanfarekorps schalt marsmuziek. Op een<br />
groot aantal voorwerpen is barcodes bevestigd.<br />
Binnenkort kan de bezoeker deze codes scannen<br />
met een laserpen. Na afloop betaalt hij voor een<br />
uitdraai van de ingelezen objecten, met daarop<br />
een afbeelding van het voorwerp en een toelich<br />
ting hierop. In de museumsupermarkt is een bab<br />
belbox geplaatst, die niet alleen informatie geeft<br />
over de collectie, maar bezoekers ook uitnodigt<br />
hieraan iets toe te voegen en hun verhalen te de<br />
len met anderen.<br />
Aan het einde van de tocht door hel museum<br />
betreedt men de Z-watch (de Z staat voor Zaan),<br />
een hedendaags, maar ditmaal levensecht, Pano<br />
rama Mesdag. Achter een glazen wand ontvouwt<br />
zich een prachtig uitzicht op de Kalverpolder met<br />
rietkragen, de molens langs de Zaan, een enkel<br />
kerktorentje en in de verte de grootschalige in<br />
dustrie in Wormerveer en Krommenie. Dit uit<br />
zicht van 180° wordt door een camera op het dak<br />
verlengd tot 360°. De camera is aangesloten op<br />
een computerscherm dat tekst en uitleg geeft over<br />
hetgeen men in het vizier heeft.<br />
(.2<br />
Vele, maar nog lang niet alle ambitieuze voor<br />
nemens van het Zaans Museum zijn verwezenlijkt.<br />
Zo zullen in de toekomst open laboratoria wor<br />
den gerealiseerd, waar het publiek demonstraties<br />
kan volgen van het vervaardigen van museale<br />
voorwerpen zoals maquettes. Het museum heeft<br />
ook plannen voor builen de muren, zoals een<br />
rondvaart langs het industrieel erfgoed van de<br />
Zaanstreek. Het veelbelovende jonge Zaans Mu<br />
seum is een bezoek zeker waard.<br />
Deirdre Carasso<br />
Literatuur: De dubbele bodem. Verkenningen op en on<br />
der hel maaiveld van de Zaanstreek. Tentoonstellings<br />
catalogus Zaans Museum (Wormer 1998).<br />
Zaans Museum<br />
Schansend 7<br />
Zaandam<br />
Telefoon: 075-6162862<br />
Di t/m za 10-17 uur; zo 12-17 uur<br />
Toegangsprijs volwassenen ƒ 10,-; kinderen tot 12<br />
jaar, CJP-houders en 65-plussers./ 6-<br />
Betaald parkeren
Inhoud<br />
31e jaargang nr. 1, 1999<br />
Jeroen Blaak<br />
Worstelen om te overleven. De zorg om het bestaan in het Memoriaal van<br />
Hermanus Verbeeck (1621-1681) 1<br />
Oscar Westers<br />
Van uitspatting naar uitspanning? Veredeling van volksvermaken in Vlaardingen,<br />
1904-1932<br />
Boekbesprekingen 47<br />
Tastbaar verleden 58<br />
Aan dit nummer werkten mee:<br />
Jeroen Blaak (1972) studeerde Maatschappijgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotter<br />
dam. Momenteel doet hij aan dezelfde universiteit promotieonderzoek naar lezen en schrij<br />
ven in Nederland in de 17e en 18e eeuw. Adres: Erasmus Universiteit Rotterdam, kamer<br />
L3-14, postbus 1738, 3000 DR Rotterdam, e-mail Blaak@mgs.fhk.eur.nl<br />
Oscar Westers (1970) studeerde journalistiek in Tilburg en geschiedenis aan de Katholieke<br />
Universiteit Nijmegen. Zijn doctoraalscriptie ging over de veredeling van volksvermaken in<br />
Nederland tussen 1865 en 1930. Momenteel werkt hij als onderzoeker in opleiding aan de<br />
Universiteit van Amsterdam aan een proefschrift over 19e-eeuwse rederijkerskamers. Adres:<br />
Tannhauserdreef 42, 3561 HG Utrecht<br />
Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />
Productie: Uitgeverij Verloren, Postbus 1741, 1200 BS Hilversum, telefoon 035-6859856,<br />
fax 035-6836557, e-mail verloren@wxs.nl.<br />
1 9