15.09.2013 Views

Begaafd doch beperkt - Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme

Begaafd doch beperkt - Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme

Begaafd doch beperkt - Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

44<br />

<strong>Begaafd</strong> <strong>doch</strong> <strong>beperkt</strong><br />

Vroege signalering van autismespectrumstoornissen in<br />

een arbeidsgerelateerde setting met behulp van gesprek,<br />

persoonlijkheidsvragenlijsten en de Thematische<br />

Apperceptie Test<br />

Drs. M. Edrisi is klinisch psycholoog- psychotherapeut en directeur<br />

zorg i-psy Leiden.<br />

Dr. E.H.M. Eurelings-Bontekoe is universitair hoofddocent Klinische<br />

Psychologie aan de Universiteit Leiden. Zij is hoofdopleider van de<br />

postmaster opleidingen tot Gezondheidszorgpsycholoog en Klinisch<br />

Psycholoog voor de regio Leiden. Tevens psychodiagnosticus bij Arkin,<br />

Amsterdam.


<strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

Samenvatting<br />

Dit artikel beschrijft de problemen die mensen met een <strong>Autisme</strong>spectrumstoornis kunnen hebben binnen hun<br />

werksituatie. Daarnaast wordt beschreven op welke wijze persoonlijkheidsvragenlijsten en een formele analyse<br />

van narratieven bij de Thematische Apperceptie Test (TAT) behulpzaam kunnen zijn bij de vroege detectie van een<br />

<strong>Autisme</strong>spectrumstoornis.<br />

Summary<br />

This article describes how the presence of an Autism Spectrum Disorder may impair job-performance. In<br />

addition, the article describes how personality questionnaires and a fomal analysis of Thematic Apperception<br />

Test-narratives may be of use in the early detection of an Autism Spectrum Disorder.<br />

Inleiding<br />

In de arbeidsgerelateerde Geestelijke GezondheidsZorg<br />

(GGZ) kan men vrijwel alle soorten psychiatrische<br />

problemen tegenkomen. Hulpverleners krijgen ook soms<br />

te maken met mensen die niet uit zichzelf hulpvragen,<br />

maar in opdracht van een instantie (bijv. werkgever,<br />

sociale dienst) worden doorgestuurd. Het weigeren van<br />

medewerking kan voor deze mensen maatschappelijk,<br />

financiële of juridische gevolgen hebben. Onder deze<br />

laatste groep bevinden zich veel mensen die voldoen aan<br />

de criteria van <strong>Autisme</strong>spectrumstoornissen (ASS).<br />

Historisch gezien laten de diverse publicaties op<br />

het gebied van ASS een voortgaande ontwikkeling in<br />

terminologie en differentiatie zien (Buma & van der Gaag,<br />

1996; Myhr, 1998; Szatmari, 2000; Walker e.a., 2004).<br />

Hieruit blijkt dat deze stoornissen, zeker op hogere leeftijd<br />

moeilijk te onderscheiden zijn van persoonlijkheidsstoornissen<br />

(De Koning & Fouwels, 2005; Gilberg, 1998;<br />

Naidu e.a., 2006; Nylander & Gillberg, 2001; Timmerman<br />

& Foran, 2002). Een factor die hier mede aan bijdraagt,<br />

is het feit dat volwassenen met ASS in de loop der tijd<br />

hun beperkingen tot op een behoorlijk niveau kunnen<br />

compenseren door middel van cognitieve (bijv. kennis) en<br />

sociale vaardigheden. Een hoge lijdensdruk bij aanmelding<br />

kan de onderliggende beperkingen bij ASS maskeren, wat<br />

diagnosticeren nog verder bemoeilijkt.<br />

Hieronder zal worden beschreven welke beperkingen<br />

gepaard gaan met ASS op de werkvloer, in termen van<br />

“theory of mind”, centrale coherentie en/of schakelvaardigheid.<br />

Er zal verder worden ingegaan op het belang van<br />

de inzet van persoonlijkheidsvragenlijsten en de Thematische<br />

Apperceptie Test (TAT) in het kader van de vroege<br />

signalering van autistische kenmerken en de differentiaal<br />

diagnostiek.<br />

<strong>Autisme</strong>spectrumstoornissen<br />

De DSM-IV-TR (APA, 2000) noemt meerdere <strong>Autisme</strong>spectrumstoornissen,<br />

waaronder de Autistische Stoornis,<br />

het Asperger Syndroom en de Pervasieve Ontwikkelingsstoornis-Niet<br />

Anderszins Omschreven (PDD-NOS)<br />

waarin mensen met hoger functionerend autisme zijn<br />

inbegrepen. Het bestaan van een categorie PDD-NOS blijft<br />

noodzakelijk zolang verdere differentiatie niet kan worden<br />

gerealiseerd. In de praktijk komt men een grote diversiteit<br />

aan volwassenen met PDD-NOS tegen waarvan sommigen<br />

niet eenvoudig te diagnosticeren zijn. Er lijken immers<br />

veel differentiërende variabelen een rol te spelen, waarmee<br />

onderzoekers rekening zouden kunnen houden. Denk<br />

hierbij aan intelligentieniveau, zintuiglijke conditie, mate<br />

van reflectief vermogen, non-verbale contactuele mogelijkheden,<br />

aard en de mate van contactlegging enzovoorts.<br />

Als voorbeeld hieronder twee moeilijk te diagnosticeren<br />

groepen met PDD-NOS (hier gemakshalve als ‘subtiele’<br />

PDD genaamd) die last van arbeidsgerelateerde klachten<br />

kunnen krijgen.<br />

Groep 1: Men kan iemand tegenkomen met een (hoger<br />

dan het) gemiddelde intelligentieniveau met soms een of<br />

twee “uitschieters” binnen het intelligentieprofiel. Dit laatste<br />

wil zeggen dat de persoon op een bepaalde vaardigheid<br />

significant hoger scoort dan op de overige vaardigheden.<br />

Deze uitschieters kunnen per persoon variëren waardoor<br />

het niet mogelijk is om een eenduidig patroon onder deze<br />

populatie vast te stellen.<br />

Er is verder geen sprake van bizarre of excentrieke<br />

verschijnselen die wel bij het Asperger Syndroom<br />

waarneembaar kunnen zijn. Tijdens de initiële contacten<br />

vallen ook geen ongewone contactuele eigenschappen op.<br />

Hierdoor kunnen deze mensen sociaal competent (zelfs<br />

voorzien van humor) overkomen. Niet zelden worden<br />

deze mensen, vanwege hun trouw en hard werken,<br />

gepromoveerd tot meer verantwoord werk als leidinggevende,<br />

waarna het al snel misloopt. Eigenlijk zijn ze niet<br />

opgewassen tegen dergelijke veranderingen, waarbij taken<br />

en contacten plotseling een stuk ingewikkelder worden.<br />

Groep 2: Men kan ook mensen tegenkomen met een<br />

45


46 <strong>Begaafd</strong> <strong>doch</strong> <strong>beperkt</strong><br />

wederom (hoger dan het) gemiddelde intelligentieniveau<br />

met al dan niet een extreem ontwikkelde intellectuele<br />

vaardigheid. Mensen die zelfs bijzonder reflectief en<br />

overwogen kunnen overkomen en een gedetailleerd<br />

verslag kunnen uitbrengen over hoe en wat zij denken en<br />

voelen, en hoe anderen kunnen denken en voelen. Hun<br />

voornaamste klacht is dat zij verschrikkelijk lijden onder<br />

hun klachten, angsten en onophoudelijke gepieker. In het<br />

gesprek lijken zij inzicht te hebben in hun disfunctioneren,<br />

de uitleg die zij krijgen te begrijpen en vragen adequaat<br />

te kunnen beantwoorden. De verwijzende collega’s en<br />

bedrijfs- of verzekeringsartsen spreken vaak hun verwondering<br />

uit over dit type patiënt: ‘alles lijkt normaal maar er<br />

is iets raadselachtig aan deze patiënt’. Deze patiënten doen<br />

niet zelden denken aan mensen met vroege langdurige<br />

affectieve verwaarlozing of complexe trauma problematiek.<br />

Deze laatste groep kan namelijk ook symptomen van<br />

hypergevoeligheid, piekeren, dissociatieve verschijnselen<br />

als depersonalisatie en contactschuwheid rapporteren.<br />

Deze volwassenen met ASS kunnen op haarfijne wijze<br />

vroegkinderlijke belevingen rapporteren. Zij rapporteren<br />

ervaringen als ‘ik zag de rest als op de TV voorbij gaan’,<br />

‘mensen waren voor mij vooral dingen die bewogen. Pas<br />

later in de pubertijd kwam ik erachter dat anderen ook<br />

dachten en ideeën hadden’, of ‘ik moest op de lagere<br />

school leren delen maar ik snapte dat eigenlijk niet. Ik<br />

deed het omdat anderen het ook deden’. Een terugkerend<br />

kenmerk bij deze volwassen patiënten is hun onvermogen<br />

om de vergaarde kennis te integreren in hun gevoel en<br />

handelen. Doorgaans staan ondraaglijke hypervigilantie en<br />

ontroostbaarheid op de voorgrond.<br />

Signalen wijzend op autismespectrumstoornissen<br />

De diagnose ASS kan alleen worden gesteld na gedegen<br />

specialistisch onderzoek. Een dergelijk onderzoek<br />

impliceert het onderzoek naar de cognitieve en emotionele<br />

mogelijkheden en beperkingen. Naast neuro-psychologisch<br />

onderzoek wordt een beroep gedaan op ontwikkelings- en<br />

heteroanamneses en zo mogelijk op vroegere psychiatrische<br />

onderzoeksgegevens en/of schoolrapporten. Deze<br />

patiënten kunnen in hun kindertijd in contact zijn geweest<br />

met een GGZ instantie of hulpverlener. De aanleiding<br />

hiervoor (zoals introversie of uitermate hardwerkendheid)<br />

is diagnostisch gezien essentieel.<br />

In de klinische praktijk komt het voor dat niemand<br />

gedurende langere tijd door heeft dat er bij de patiënt<br />

sprake is van een ASS terwijl verschillende soorten behandelingen<br />

naast elkaar voortgaan. Dit duurt meestal totdat<br />

een naaste of de behandelaar zelf aan de bel trekt en meldt<br />

dat de patiënt niet adequaat reageert op verschillende<br />

interventies, vreemde belevingen rapporteert of op het<br />

punt van decompensatie staat.<br />

Om te voorkomen dat een patiënt met ASS inadequate<br />

behandelingen of reïntegratieplannen krijgt die hem<br />

prestaties vragen die hij niet kan waarmaken, is het<br />

cruciaal dat de diagnosticus kennis heeft van signalen die<br />

het bestaan van een ASS doen vermoeden. In dat geval<br />

zou men al snel over moeten stappen (van bijvoorbeeld<br />

een algemeen persoonlijkheidsonderzoek) naar een meer<br />

specialistisch onderzoek. In het kader van een dergelijke<br />

vroege signalering en de differentiaal diagnose zullen<br />

we in het vervolg ingaan op klachtenpresentatie en<br />

gespreksindrukken en het belang van de toepassing van<br />

persoonlijkheidsvragenlijsten. Ook bespreken wij het<br />

belang van de Thematische Apperceptie Test bij de vroege<br />

signalering van het mogelijk bestaan van een ASS en de<br />

differentiaal diagnose. Wij zullen daarbij aangeven, mede<br />

aan de hand van vele voorbeelden, welke vormaspecten<br />

van de TAT-narratieven kunnen wijzen op het bestaan van<br />

een ASS.<br />

Klachtenpresentatie<br />

In de werkgerelateerde setting waar patiënten met klachten<br />

als overspannenheid of burn-out terechtkomen, is de<br />

klachtenpresentatie van mensen met een vermoeden van<br />

ASS nogal uniek. Uit zichzelf zullen zij zich meestal niet<br />

melden. De aanmeldende opdrachtgevers (zoals bedrijfs-<br />

of verzekeringsartsen, arbeidsdeskundigen of de reïntegratiemanagers<br />

verbonden aan een werkgevende instantie)<br />

vermoeden een veelvoud aan psychische klachten en<br />

diagnoses. Naast angst en depressieve klachten (met<br />

mogelijk psychotische kenmerken) wordt er soms ook aan<br />

het bestaan van persoonlijkheidsstoornissen gedacht.<br />

Herhaaldelijke reïntegratie pogingen kunnen mislukken<br />

en zorgen voor blijvende heftige klachten (uitputtingsverschijnselen).<br />

Deze patiënten hebben vooral de neiging<br />

te lang te hard te werken. Zeker van diegenen met een<br />

subtiele vorm van ASS wordt gezegd dat ze ‘begaafd <strong>doch</strong><br />

vreemd’ zijn. Zij kunnen vasthoudend zijn aan hun eigen<br />

werkwijze. Onder druk of ontregelende omstandigheden,<br />

of bij voor hen onbegrijpelijke onenigheden kunnen zij<br />

‘dreigend’ overkomen, de controle kwijtraken en wanhopig<br />

en ook agressief gedrag laten zien.<br />

Bij patiënten met ASS kan er na overspannenheid of<br />

burn-out een periode van ernstige passiviteit en verstoring<br />

van dagelijkse structuur met zelfverwaarlozing ontstaan.<br />

Sociale en gegeneraliseerde angsten kunnen in sterke mate<br />

voorkomen, waarbij de patiënt voortdurend gealarmeerd,<br />

prikkelbaar en (zintuiglijk) overgevoelig is. Zelfs ‘werkfobie’<br />

kan optreden; de patiënt ontwijkt dan alles wat met


het werk te maken heeft. Gedachten daaraan en gesprekken<br />

met de bedrijfsarts worden als hopeloos benauwend<br />

ervaren. Hoewel zij een reïntegratievoorstel van de<br />

bedrijfsarts niet kunnen weigeren (neigen te beamen),<br />

wordt een minimale terugkeer (met bijvoorbeeld 4 uur per<br />

week) als overdonderend ervaren. Soms zelfs zodanig dat<br />

dit geheel ten koste kan gaan van rust, slaap en dagelijkse<br />

zelfredzaamheid. Bij zulke (bijna-)decompensaties ontstaan<br />

er wel eens een of meerdere tics zoals dwangmatig hoesten,<br />

slikken, of juist niet-slikken (met een eetstoornis als<br />

gevolg).<br />

Een van de typerende kenmerken na overspannenheid<br />

is de extreme passiviteit. Zij kunnen bijvoorbeeld een dag<br />

lang op de bank zitten zonder zelfs op hun dorstsignalen<br />

te reageren. Deze passiviteit kan kortstondig veranderen<br />

in een lichte activering wanneer een externe prikkel zich<br />

aandient. Uit zichzelf zou deze verandering nauwelijks<br />

optreden.<br />

De moeilijk te overbruggen overgang van passief<br />

naar actief en de minimale reactie op interne lichamelijke<br />

behoeftesignalen kunnen wijzen op ASS. Normaliter hebben<br />

mensen met ASS geleerd hoe ze dergelijke overgangen<br />

kunnen overbruggen, maar dit mechanisme kan volledig<br />

ontregeld raken na zelfoverbelasting. Met ‘overgang’ wordt<br />

hier bedoeld concreet de overgang bij elke verandering<br />

zoals de overgang van thuis naar werk, van werken naar<br />

pauzeren, van doorwerken naar stoppen, van werk naar<br />

huis, etc. Men kan zich voorstellen hoe grote overgangen<br />

zoals een grootschalige reorganisatie uitermate overdonderend<br />

kunnen uitwerken bij mensen met ASS.<br />

Een problematische schakelvaardigheid kan zich ook<br />

op andere gebieden manifesteren. Zo bleek een patiënt<br />

met een subtiele vorm van ASS te zijn overgestapt naar<br />

tennissen nadat hij het bespelen van de piano al heel<br />

goed beheerste. Eenmaal goed genoeg om tennisleraar te<br />

kunnen zijn, stopte hij hiermee abrupt en stortte hij zich<br />

op computers en behaalde zijn HTS diploma. Kortom,<br />

zijn leven was een aaneenschakeling van gepreoccupeerd<br />

aanleren en vervolgens voorgoed loslaten van een bepaalde<br />

vaardigheid. Toen hem tijdens zijn burn-out gevraagd<br />

werd waarom hij geen piano ging spelen antwoordde hij:<br />

‘ik kan het toch al’. Het ging er niet om of tennissen of<br />

piano spelen leuk of ontspannend kon zijn maar het doel<br />

was louter ‘het beheersen van een vaardigheid’. Na zijn<br />

burn-out heeft hij zijn computerwerk overigens nooit<br />

meer opgepakt.<br />

Een ander aspect in het contact met mensen met ASS<br />

is hun ontoereikend emotionele inzicht. Voorbeeld: een<br />

patiënt met ASS beschrijft tijdens een behandelgesprek<br />

een problematische werksituatie waarin zijn collega boos<br />

<strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

doet tegen hem. Vervolgens vraagt behandelaar door naar<br />

de achtergronden van die boosheid. Patiënt kan wellicht<br />

denken het te weten en een reden aangeven, zoals ‘collega<br />

werd boos omdat ik iets verkeerd deed’; terwijl dit helemaal niet<br />

het geval hoeft te zijn. Waarin hij echter tekortschiet, is het<br />

vermogen om te denken over andermans denken, gevoelens<br />

en drijfveren achter andermans handelen. Iemand met<br />

ASS zal niet (gauw) zeggen ‘mijn collega werd boos omdat hij<br />

misschien dacht dat…’. Ook bij zichzelf merken mensen met<br />

ASS zelden met welk gevoel zij in een situatie reageren. Pas<br />

als hen opvalt hoe de ander reageert (met schrik bijvoorbeeld),<br />

kunnen zij dan opmaken dat iets ongewoons<br />

aan de hand is. Dit impliceert hun ontoereikend contact<br />

met hun eigen somatische emotionele ervaringen. De<br />

informatie die door mensen met ASS als emotioneel inzicht<br />

wordt beschouwd, berust op vaste beredeneringspatronen<br />

en er ontbreekt een zekere frisse manier van denken.<br />

Diagnosticus of behandelaar kan bij klakkeloos aannemen<br />

van dergelijke beredeneringen op een verkeerd spoor<br />

komen en gauw concluderen dat de patiënt wel degelijk<br />

weet wat een ander voelt of fantaseert. Gebrek aan “Theory<br />

of Mind” ofwel ‘Mindblindness’ wordt met andere<br />

woorden door dergelijke vaste gevolgtrekkingpatronen niet<br />

makkelijk ontdekt. Bij vermoeden op ASS kan hulpverlener<br />

veel informatie winnen door bijvoorbeeld te vragen naar<br />

andermans gedachten of fantasieën met wie de patiënt te<br />

maken heeft zoals: ‘wat zou die collega gedacht hebben toen hij<br />

boos werd? Deze stijl van vraagstelling kan ook bij afname<br />

van TAT worden gebruikt.<br />

Persoonlijkheidsonderzoek<br />

Ook persoonlijkheidstests kunnen worden ingezet om te<br />

kunnen komen tot een eerste vermoeden van het bestaan<br />

van een ASS. Zo vonden Kok en Eurelings-Bontekoe<br />

(2007) dat patiënten met ASS, in vergelijking tot patiënten<br />

uit de algemene psychiatrie lagere scores hebben op<br />

de Nederlandse Verkorte MMPI (NVM, Luteijn & Kok,<br />

1985) dimensies Negativisme, Somatisatie en Extraversie<br />

en hogere scores op de dimensie Verlegenheid. Patiënten<br />

met ASS scoren met name lager op Somatisatie. Dit laatste<br />

is ondersteund door het onderzoek van Ronsse (2008)<br />

met de MMPI-2 bij het opsporen van ASS. Ronsse vond<br />

dat patiënten met ASS frequent verhoogd scoorden op de<br />

klinische schalen Depressie, Paranoia en Sociale Introversie,<br />

en daarentegen vaak juist niet hoog scoorden op de<br />

schalen Hypochondriasis en Hysterie. Daarnaast scoorde<br />

deze groep met name hoog op de inhoudsschalen Angst,<br />

Obsessiviteit, Woede, Gedrevenheid, Laag Zelfbeeld, Relatie<br />

problemen en Werkproblemen. In overeenstemming<br />

hiermee vonden Ozonoff, Garcia, Clark & Lainhart (2005)<br />

47


48 <strong>Begaafd</strong> <strong>doch</strong> <strong>beperkt</strong><br />

dat patiënten met ASS verhoogd scoorden op de MMPI-2<br />

Leugenschaal, op de klinische schalen Depressie en Sociale<br />

Introversie en op de inhoudschaal Sociaal Ongemak.<br />

Blackshaw, Kinderman, Hare & Hatton (2001) rapporteren<br />

dat patiënten met het Asperger Syndroom verhoogd<br />

scoren op de klinische schaal van de MMPI-2 Paranoia.<br />

Soderstrom, Rastam & Gillberg (2002) onderzochten de<br />

waarde van de Temperament en Karakter Vragenlijst (TCI)<br />

voor het opsporen van ASS en vonden dat patiënten met<br />

het Asperger Syndroom significant hoger scoorden dan<br />

de normale populatie op Harm Avoidance en lager op<br />

Self-Directedness en Cooperativeness. Ook neigden zij tot<br />

lagere scores op Reward Dependence en Novelty Seeking.<br />

De meest voorkomende temperamentsprofielen waren<br />

die van het “obsessieve type”, het “passief-afhankelijke”<br />

type en het “explosieve type”. Anckarsäter et al., (2006)<br />

vonden dat patiënten met ASS gekenmerkt worden door<br />

lage scores op de TCI dimensies Novelty Seeking en Reward<br />

Dependence en door hoge scores op Harm Avoidance. Ook<br />

bleken patiënten met ASS vooral trekken te vertonen van<br />

persoonlijkheidsstoornissen uit het A en het C cluster. Dit<br />

lijkt in overeenstemming met de resultaten van het onderzoek<br />

van Kok & Eurelings-Bontekoe (2007), die vonden<br />

dat het zogenaamde Neurotische profiel, in combinatie<br />

met verlaagde scores op Negativisme en Somatisatie, en het<br />

latent psychotische profiel vaker voorkwamen bij patiënten<br />

met ASS dan bij patiënten uit de algemene psychiatrie.<br />

Toepassing van de Thematische Apperceptie Test (TAT)<br />

Volwassenen met ‘subtiele’ ASS hebben zoals gezegd een<br />

groter scala aan vaardigheden en technische normatieve<br />

kennis verworven waardoor in contact de indruk kan<br />

ontstaan dat zij een adequaat inzicht in hun gevoelsleven<br />

en andermans intenties hebben. In dergelijke gevallen<br />

komt het voor dat het neuropsychologisch onderzoek<br />

geen uitsluitsel geeft. Niet zelden moeten diagnostici<br />

toegeven hoe moeilijk zij het vinden om bijvoorbeeld<br />

vroeg narcistische en schizoïde trends van autistische<br />

kenmerken te onderscheiden. Met andere woorden: de<br />

gedragsmatige en ontwikkelingsindicatoren die moeten<br />

uitmaken of het om ASS gaat, kunnen vooralsnog erg<br />

subtiel zijn. Daarom kan het ten behoeve van de vroege<br />

signalering (het “voorsorteren”) en de meer specialistische<br />

differentiaal diagnostiek ook van groot belang zijn projectief<br />

testmateriaal te gebruiken om kennis te nemen van de<br />

interne wereld van deze patiënten en hun specifieke wijze<br />

van informatieverwerking. Hierbij kan standaard gebruik<br />

worden gemaakt van de Thematische Apperceptie Test (TAT;<br />

Murray, 1943) waarbij patiënten aan de hand van plaatjes<br />

een verhaal moeten verzinnen over wat op de plaat kan<br />

spelen, wat de mensen denken, doen en voelen, wat er aan<br />

voorafging en hoe het afloopt. Voor de TAT is een scoringssysteem<br />

beschikbaar (Social Cognition and Objectrelations Scale;<br />

SCORS) ontwikkeld door Westen (Westen, 1985; Westen,<br />

Lohr, Silk, Gold, & Kerber, 1990) waarvan de convergente<br />

en discriminante validiteit is aangetoond (Cramer, 1999;<br />

Peters, Hilsenroth, Eudell-Simmons, Blagys & Handler, 2006;<br />

Porcerelli, Shahar, Blatt, Ford, Mezza, & Greenlee, 2006;<br />

Ackerman, Hilsenroth, Clemence, Weatherill & Fowler, 2001,<br />

voor een overzicht zie Huprich & Greenberg, 2003). Met<br />

behulp van dit scoringssysteem worden zowel cognitieve<br />

als affectieve dimensies van de informatieverwerking<br />

beoordeeld. De identificatie van inhoudelijke thema’s staat<br />

hierbij minder op de voorgrond dan in oudere scoringssystemen.<br />

Bij het gebruik van de TAT in het kader van <strong>Autisme</strong><br />

Spectrum onderzoek staat eveneens niet zozeer de inhoudelijke<br />

dan wel de formele analyse van het narratief op<br />

de voorgrond ofwel een analyse van de sociaal-cognitieve<br />

informatieverwerking. Ook onderzoekt men de wijze<br />

waarop het verhaal wordt verteld. Vaak vertellen mensen<br />

met ASS hun verhaal op een monotone of juist onrustige<br />

manier. In de monotone vorm wordt de communicatie<br />

gekenmerkt door gebrek aan soepelheid, met nauwelijks<br />

affectwisseling. Bij het Asperger Syndroom daarentegen<br />

kan men wel affectwisseling zien. Deze is echter ongepast<br />

gezien de context. Daarnaast kan het taalgebruik bombastisch,<br />

abstract, quasi intellectueel en overdreven verheven<br />

zijn en kan in de passieve vorm worden gesproken (“er<br />

wordt geweend, er wordt getreurd”). Niet zelden noemt<br />

men namen van artiesten of kunstenaars. Bij mensen met<br />

ASS kunnen ook handelingen voorkomen als overmatig<br />

wrijven en krabben aan eigen lichaam, met name wanneer<br />

de spanning oploopt. De patiënt merkt dit zelf vaak niet. In<br />

geval van toepassing van de TAT bij ASS diagnostiek kan het<br />

zinvol zijn te vragen waarom de patiënt denkt dat figuren<br />

op de plaat bepaalde emoties hebben. Men kan zo zicht<br />

krijgen op de wijze waarop afleidingen over emotionele<br />

toestanden tot stand komen. Omwille van efficiëntie<br />

en accuraatheid kunnen standaard 10 platen worden<br />

aangeboden, waarbij men zeker de platen 3 (mensen op<br />

het land), 5 (vrouw die de deur van een kamer opendoet),<br />

plaat 18 BM (man met veel handen aan zijn lichaam) en<br />

plaat 13 MB (halfnaakte vrouw op bed met man ernaast)<br />

moeten worden afgenomen, omdat zij veel informatie<br />

blijken te verschaffen over de typische stijl van informatieverwerking<br />

van patiënten met ASS.<br />

De verhalen van ASS patiënten worden met name<br />

gekenmerkt door 1) gebrek aan centrale coherentie; 2) vast<br />

blijven zitten aan een en hetzelfde detail (rumineren en


persevereren); 3) moeite met “theory of mind”; 4) moeite<br />

met het leggen van logische en juiste oorzaak-gevolg<br />

verbanden; 5) een neiging tot het vertellen en uitwerken<br />

van meerdere scenario’s; 6) gebrek aan interacties tussen<br />

mensen; 7) moeite met denken in parallelle processen;<br />

8) moeite met fantaseren van bewegingen bij stilstaande<br />

beelden.<br />

In het protocol hoeven niet altijd alle 8 kenmerken<br />

zichtbaar te zijn, wel is het zo dat in vrijwel alle platen<br />

een of meerdere van deze vormaspecten te herkennen<br />

moeten zijn. Immers, bij patiënten met DSM-IV cluster<br />

A persoonlijkheidspathologie, met name bij degenen<br />

met schizotypische trekken, kunnen al deze vormen van<br />

informatieverwerking ook voorkomen, maar men ziet het<br />

niet bij (vrijwel) alle platen. Men ziet het vooral bij platen<br />

die een voor de patiënt kennelijk emotioneel beladen<br />

thema triggeren en dat de patiënt zich vervolgens ook weer<br />

kan herstellen, wanneer hij of zij emotioneel weer wat<br />

rustiger is geworden. Daarnaast onderscheiden patiënten<br />

met ASS zich van patiënten met vroeg narcistische en<br />

schizoïde dynamiek door de grote mate van investering<br />

in het onderzoek. Ze doen in het algemeen erg hun best<br />

om tot een verhaal te komen. Alhoewel de patiënt met<br />

vroeg narcistische en/of schizoïde dynamiek, ook vaak<br />

nauwelijks idee heeft over wat er in mensen omgaat, steekt<br />

deze echter vrijwel geen energie in het opbouwen van een<br />

verhaal.<br />

1.Gebrek aan centrale coherentie<br />

Gebrek aan centrale coherentie manifesteert zich in een<br />

overmatige gerichtheid op afzonderlijke details, zonder<br />

dat men tot een beeld van het geheel kan komen en een<br />

verhaal kan construeren.<br />

Voorbeeld : “Een jongen, die kijkt naar een viool met strijkstok,<br />

de viool ligt op tafel, bovenop een stuk papier of een doek. Ik kan<br />

niet zien of er bijvoorbeeld muziek op staat.”<br />

Met name plaat 5 (vrouw die in de deuropening van een<br />

kamer staat, met daarin een tafeltje met lampje en boeken)<br />

kan veel informatie opleveren over het gebrek aan centrale<br />

coherentie. Men gaat dan sterk focussen op alle details in<br />

de kamer, inclusief de boeken en het feit dat sommige<br />

daarvan scheef op de plank staan.<br />

Voorbeeld met betrekking tot deze plaat: “Een kamer, in die<br />

kamer is een deur die net opengaat, waar een vrouw naar binnen<br />

kijkt. En die vrouw is op een donkere gang, in een donkere<br />

ruimte. De kamer is een beetje verlicht, maar ik heb meer het<br />

<strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

idee dat het licht van buiten komt, maar ook wel van de lamp,<br />

dat wel,.maar aan de linkerkant van de kamer komt vooral de<br />

donkerte van de gang de kamer binnen en de rechterkant is dan<br />

iets lichter en je ziet hier en daar ook wat schaduwen van de<br />

lamp…..”<br />

2. Vast blijven zitten aan dezelfde details (rumineren en persevereren)<br />

Het laatst gegeven voorbeeld is ook een illustratie van de<br />

neiging tot rumineren en persevereren. Men komt niet los<br />

van een bepaald detail, in dit geval de lichtval.<br />

3. Verstoorde “Theory of Mind”<br />

Moeite met ”theory of mind” manifesteert zich in moeite<br />

met het benoemen van gedachten en emoties bij figuren<br />

op de plaat. De interne wereld van anderen wordt op een<br />

stereotypische wijze afgeleid uit externe kenmerken zoals<br />

lichaamshouding, stand van de ogen of mond, kleding of<br />

omgevingskenmerken. Men interpreteert van “buiten naar<br />

binnen”, oppervlakkig, los van het gehele verhaal en niet<br />

zelden contextirrelevant:<br />

“hij lijkt een beetje bedroefd, gezien de afhangende mond”. “Die<br />

man is verslagen, want hij heeft zijn hoofd een beetje voorovergebogen<br />

en zijn arm voor zijn gezicht”; “Hij denkt na want<br />

zijn ene wenkbrauw staat hoger dan zijn andere”. Wanneer men<br />

het gezicht of de ogen van een figuur niet kan zien, kan men<br />

vaak ook niets zeggen over wat er in iemand omgaat. (Voorbeeld<br />

bij plaat 2: “Nou ik kan alleen van die twee vrouwen zeggen<br />

wat ze voelen, want ik kan van de rest van de personen geen<br />

gezichtsuitdrukkingen zien…”).<br />

4. Moeite met het leggen van logische en juiste oorzaak-gevolg<br />

verbanden<br />

Vaak worden irrelevante details als oorzaak van acties/<br />

situaties of gebeurtenissen gezien of worden onlogische<br />

verbanden tussen twee zaken gelegd.<br />

Voorbeeld: “Het is het einde van de dag, dat kun je aan zijn<br />

schoenen zien, dat hij er de hele dag op heeft rondgelopen”. Ander<br />

voorbeeld: “Dit is geen slaapkamer, want deze tafels zie je meestal<br />

in een studeerkamer”. Of: “Die vrouw is niet vermoord, want<br />

ik zie geen moordwapens, geen bloedsporen” en “die vrouw heeft<br />

weinig kleren aan, dus zij is een hoer’.<br />

Ook kunnen persoonlijke ervaringen gebruikt (geïmporteerd)<br />

worden om een en ander te begrijpen:<br />

”Er zijn wel bloemen, mijn vriend zet ook bloemen in de<br />

slaapkamer, maar hij is allergisch” of: “die man staat zo raar,<br />

49


50 <strong>Begaafd</strong> <strong>doch</strong> <strong>beperkt</strong><br />

die arm is zo raar, dat heb ik ook soms, dat ik dan zo met mijn<br />

arm voor mijn gezicht ga staan, en dan doe ik zo met mijn<br />

armen..”<br />

Tenslotte worden acties die onmiddellijk voorafgaan<br />

aan bepaald gedrag als oorzaak van dat gedrag gezien.<br />

Een gedrag wordt veeleer geïnterpreteerd in termen van<br />

een aaneenschakeling van kleinere handelingen en niet<br />

geïnitieerd door intenties of verklaard binnen een relationele<br />

context of narratief:<br />

“Hij hangt in het touw. Eraan vooraf ging dat hij er was<br />

ingeklommen. (Hoe loopt het af?) Nou hij klimt er weer uit”.<br />

Jongen zit bij een viool. (Wat ging eraan vooraf?) “Hij ging op<br />

de stoel zitten”. (Hoe loopt het af?) “Hij staat op van de stoel en<br />

gaat buiten spelen”.<br />

5. Neiging tot het noemen en uitwerken van meerdere scenario’ s<br />

Voorgaande voorbeelden illustreren ook hoe men verwoede<br />

pogingen doet om tot een idee over wat er gaande<br />

zou kunnen zijn op de plaat, door vaak meerdere scenario’s<br />

te benoemen en elk scenario vaak apart uit te werken. De<br />

scenario’s kunnen niet worden geïntegreerd.<br />

Voorbeelden: “Die vrouw is dood of dronken. Het lijkt alsof<br />

twee foto’s zijn samengeplakt”. “Hier zie ik mensen, paarden,<br />

boerenland…man is bezig maar waarmee dat kan ik niet<br />

zien…., die vrouw is zwanger, misschien niet. Het lijkt eerder<br />

dat het een afbeelding is aan elkaar geplakt door verschillende<br />

scènes...omdat deze tweede vrouw er niet echt bij past…want<br />

ze staat daar met boeken..je zou eerder verwachten dat zij op het<br />

land met een hark zou staan…”. Of: “Of de vrouw is dood, of<br />

ze slaapt. De man gaat op de stoel zitten rechts, en gaat nadenken<br />

over wat er gebeurd is, en dan staat hij weer op van die stoel. Als<br />

die vrouw nog leeft dan zal hij haar troosten, en samen verder<br />

praten. Als ze dood is nou dan zal ze begraven of gecremeerd<br />

moeten worden”. Laatste voorbeeld: “Hij is of verdrietig omdat<br />

er iets met de viool is, of hij is ontzet omdat ie kapot is, of hij<br />

is ontzet omdat hij niet in staat is de viool op de juiste wijze te<br />

bespelen, of zo iets….”<br />

6. Gebrek aan interacties tussen mensen en relationeel <strong>beperkt</strong> inzicht<br />

Het valt regelmatig op dat mensen met ASS op de plaatjes<br />

waarin twee mensen voorkomen, of geen relatie leggen of<br />

een stereotypische relatie (zoals man-vrouw, vader-zoon)<br />

beschrijven zonder iets betekenisvols of fantasierijks<br />

daarvan te maken. Zij hebben beperkingen op het gebied<br />

van besef en voorstelling van en invoelingsvermogen in<br />

andermans wereld en sociale contacten. Zij kunnen een<br />

ander een gedachte of een gevoel weliswaar toeschrijven,<br />

maar niet zo zeer uit empathie dan wel op basis van uit<br />

een aangeleerde sociale code, of op basis van redeneringen<br />

en/of op basis van wat zijzelf hebben waargenomen<br />

en gememoriseerd. Hun projecties betreffen veelal<br />

geïmporteerde gebeurtenissen direct uit hun eigen<br />

(meestal recente) ervaringen. Zij hebben geen vat op of<br />

geen interactierelevante fantasieën over andermans onuitgesproken<br />

drijfveren en verborgen agenda’s. Zij schuwen<br />

contact niet omdat zij, zoals sociaal fobici angstig zijn voor<br />

afwijzing in sociale contacten, maar omdat zij de sociale<br />

situatie verkeerd interpreteren of niet kunnen interpreteren<br />

en aldus de kluts geheel kwijt raken (Rhode & Klauber,<br />

2004; Ramsey, e.a., 2005).<br />

Bij platen waarop meer dan twee mensen aanwezig<br />

zijn, kan een derde moeilijk of nauwelijks betrokken<br />

worden in het verhaal.<br />

Voorbeeld: ‘Nou, een beetje landelijk tafereel, in nogal sociaal<br />

realistische trant geschilderd, ehm…wel grappig. 3 figuren,<br />

3 mensen, nou even kijken de dame op de voorgrond staat in<br />

de verte, blikken zijn sowieso afgewend, van alle 3 figuren, ja<br />

dus, oké, ze kijken niet richting de toeschouwers… het paard<br />

ook niet… hmmm… wel apart… er gebeurt eigenlijk….<br />

Een heel onsamenhangend… die mensen hebben geen relatie<br />

met elkaar… er is geen verband of zo...het staat meer op<br />

zichzelf… jaa.. .er is geen interactie tussen deze personen…<br />

sowieso niet… maar door de types wordt het wel gesuggereerd<br />

zeg maar… je kan hier vrij gemakkelijk een verhaal van maken<br />

inderdaad…1 man… en ja het suggereert dat er sprake is van<br />

een relatie inderdaad… kijk die dame op de voorgrond, die daar<br />

links... ziet er sowieso wat zorgelijker uit…die vrouw rechts…<br />

eh… wat kan gebeuren…mmm… het lijkt er een beetje op<br />

inderdaad alsof… die dame op de voorgrond wil gaan vertrekken…<br />

of zoiets…dat suggereert die blik… die vrouw daar<br />

rechts die staat meer tegen de boom geleund zo van…ik woon<br />

hier… en die man daar blijft lekker afzijdig… Ja…’<br />

Het is bij alle patiënten verstandig om als laatste plaat<br />

de plaat met het bootje te geven, omdat dit voor de meeste<br />

mensen een rustgevend plaatje is. Bij patiënten met ASS kan<br />

bij deze plaat een soort blije opluchting ontstaan: het is<br />

de enige plaat zonder mensen en hier hoeft men zich dan<br />

ook niet in te spannen om te begrijpen wat er in mensen<br />

omgaat. Vaak leidt deze opluchting tot een neiging tot<br />

regressie, waarbij de patiënt de afstand tot de plaat verliest:<br />

“Heerlijk, daar wil ik zijn. Ik stap zo in dat bootje en vaar<br />

dan weg”.<br />

7. Moeite met parallelle processen<br />

Vaak moet de ene handeling kunstmatig worden afgebro-


ken voordat de andere handeling kan beginnen.<br />

Voorbeeld: “Als ze gestopt zijn met knuffelen, gaan ze eten”<br />

8. Moeite met fantaseren over beweging bij stilstaande beelden<br />

Tenslotte heeft men moeite met het afleiden van bewegingen<br />

uit stilstaande beelden. De bewegingen van de figuren<br />

krijgen daardoor een wat mechanistisch karakter.<br />

“De vrouw kijkt naar rechts, dus ze loopt naar rechts”. “Deze<br />

vrouw loopt van links naar rechts”; “Het licht valt van boven<br />

naar onder”. “Haar schouder is naar de kamer gewend, dus ze<br />

gaat de kamer in”; “Hij maakt een soort draaiende beweging<br />

om weg te lopen”.<br />

Thematische Apperceptie Test (TAT)<br />

Hieronder twee TAT narratieven (bij Plaat 2 en 5: mensen<br />

op het land en vrouw die kamer inkijkt) van een patiënt<br />

met ASS en arbeidsgerelateerde problematiek,<br />

weergegeven met schriftelijke toestemming van de<br />

betrokkene. De persoonlijkheidsstructuur was kwetsbaar<br />

met zowel obsessieve-compulsieve, afhankelijke als wel<br />

impulsieve en explosieve kanten. De narratieven illustreren<br />

op subtiele wijze de eerder genoemde kenmerken van<br />

rumineren of persevereren, gerichtheid op details, “mindblindness”,<br />

gebrek aan centrale coherentie en gebruik van<br />

meerdere scenario’s, het gebruik van eigen persoonlijk<br />

kader als oorzaak van gebeurtenissen, het leggen van<br />

onlogische oorzaak- gevolgrelaties en grote investering in<br />

de opdracht.<br />

Plaat 2 (mensen op de boerderij)*<br />

En deze wat ziet u hier?<br />

Even kijken….ik zie op de voorgrond in ieder geval een<br />

vrouw met twee boeken in haar hand ..op de achtergrond<br />

is een man aan het ploegen…zo lijkt het en er staat rechts<br />

nog een ander vrouw……ziet er enigszins zwanger<br />

uit……….en waarschijnlijk horen die man die staat te<br />

ploegen en die vrouw rechts met die wat dikkere buik<br />

bij elkaar en is die wat jongere dame op de voorgrond<br />

eigenlijk een beetje verliefd op die man en is jaloers<br />

en is daarom eigenlijk een beetje afgewend van die<br />

man…………..terwijl ze hem natuurlijk liever om de<br />

nek zou springen…………….ja dat is zo wat ik in eerste<br />

instantie denk…<br />

* Bij testen als deze is het niet toegestaan de bedoelde platen te tonen (red.)<br />

<strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

En wat voelen ze?<br />

Ja van die man kun je dat eigenlijk niet echt opmaken…..<br />

en niet alleen op deze plaat maar ook in het werkelijk<br />

leven vaak niet…, maar goed dat is een mannenzaak<br />

misschien ehhmmm die vrouw rechts met die dikkere buik<br />

schijnbaar zwanger die ja die staat lekker in het zonnetje<br />

staat lekker te genieten….is blij gelukkig….en die jonge<br />

dame op de voorgrond kijkt niet al te blij, een beetje<br />

verdrietig…….enne als wat ik net zei eigenlijk is dat wat<br />

ik eruit op maak……zij is verliefd op die man, zou iets<br />

met die man willen, maar hij is bezet, hij is waarschijnlijk<br />

getrouwd, heeft waarschijnlijk iets met die andere vrouw<br />

en dat nou ja dat blijkt uit het feit dat die vrouw zwanger<br />

is……………….ja die jonge vrouw is verdrietig, de<br />

andere vrouw met de dikke buik ziet er wel gelukkig uit,<br />

te genieten van het zonnetje en de man die gewoon het<br />

land aan het bewerken…………hij kijkt ons met de nek<br />

aan, hij kijkt haar met de nek aan eigenlijk letterlijk en je<br />

kunt er eigenlijk dus niet uit opmaken hoe hij zich voelt<br />

of wat hij ervan vindt……..het is hem waarschijnlijk om<br />

het even….zoals ze in onderzoeken wel eens zeggen het<br />

gaat er bij de man gewoon om dat ie zijn DNA kan laten<br />

voortbestaan…….<br />

En wat denk je dat er aan voorafgegaan is?<br />

Ja er is een mogelijkheid dat de man en die jonge vrouw<br />

waarschijnlijk wel iets gehad hebben maar dat ie uiteindelijk<br />

dus heeft gekozen voor die andere vrouw, dat is een<br />

mogelijkheid. Het kan ook zijn dat hij en die zwangere<br />

vrouw al iets hadden en dat zij dat niet wist en nu tot<br />

de ontdekking komt ohh maar wacht hij is getrouwd hij<br />

heeft een vrouw, die vrouw is zwanger dus ze krijgen<br />

ook een kind en daarom verdrietig is terwijl er nooit iets<br />

tussen hen bestond en die jonge vrouw gewoon verliefd<br />

was op die man. Dat zou ook kunnen. In ieder geval is zij<br />

schijnbaar tot de ontdekking gekomen dat haar object van<br />

verliefdheid in ieder geval niet bereikbaar is en zij voelt<br />

zich waarschijnlijk afgewezen in dit geval….<br />

Hoe gaat het aflopen?<br />

Voor de jonge dame hoop ik dat ze zich er over heen kan<br />

zetten en dan dus…iemand anders kan vinden op wie ze<br />

verliefd wordt en dan iemand anders kan vinden met wie<br />

ze door het leven gaat……………Het ziet ernaar uit dat<br />

de man en zijn echtgenote zal ik maar noemen gewoon bij<br />

elkaar blijven en lekker huisje boompje beestje stichten …<br />

en ja verder zo door het leven gaan en het ziet er niet naar<br />

51


52<br />

uit dat die jonge dame er verder nog iets mee te maken zal<br />

hebben.<br />

Plaat 5 (vrouw in deuropening)<br />

…….hmmmm…….even kijken het is in ieder geval<br />

een interieur met een aantal meubelen, boeken, lamp en<br />

bloemen. En een vrouw in de deuropening is ziet er uit<br />

alsof ze vanuit een redelijk donkere gang een kamer in<br />

kijkt die verlicht is……………ja het is ehhh ik zie ook<br />

hier weer niet echt een duidelijke emotie of een gevoel op<br />

een gezicht maar het ziet er wel uit als een situatie ….ik<br />

weet niet zeker of ze nou een gewoon een jurk aan heeft of<br />

het een soort slaapkleding is maar ehhh alsof die persoon<br />

iets gehoord heeft vanuit het vertrek of misschien was ze<br />

boven en heeft ze beneden iets gehoord en is ze beneden<br />

gekomen en doet ze de deur open beneden om te kijken...<br />

ja als het een dief zou zijn dan zou ze de deur op een<br />

kiertje moeten laten, het kan ehhmmm hoogstwaarschijnlijk<br />

heeft ze gewoon iets in het huis gehoord en is<br />

misschien een familielid of wat dan ook het kan ook<br />

personeel zijn of iets anders, maar wel iets van een<br />

vertrouwd persoon wat ze heeft gehoord en dan …..de<br />

deur open slaat en kijkt van wat is er gebeurd………….<br />

ehmmmm in dit geval kan ik er ja nou ja wat er aan vooraf<br />

is gegaan is in dit geval vermoedelijk iets dat iemand is<br />

gevallen of iemand heeft geschreeuwd omdat ie zichzelf<br />

pijn heeft gedaan en nou ja …wordt er door deze persoon<br />

op gereageerd. Wat er op volgt dat kan ik in ieder geval niet<br />

er uit op maken ……..<br />

Slotwoord<br />

Toen een arbeidsgerelateerd GGZ-bedrijf via een sociale<br />

dienst in Den Haag, honderden langdurige werkelozen<br />

aangemeld kreeg, was het verrassend te zien hoeveel<br />

patiënten met ASS werden gediagnosticeerd. Zij stonden<br />

aan de rand van de samenleving omdat de diagnose ASS<br />

eerder geheel was gemist. Het is niet verwonderlijk dat<br />

een patiënt met ASS zonder adequate steun en begrip, het<br />

contact met de buitenwereld gaat vermijden en het veilige<br />

isolement en de inactiviteit opzoekt om zich te kunnen<br />

beschermen tegen de voor hem ondragelijke druk vanuit<br />

de maatschappij.<br />

Wij hebben gepoogd aan te tonen hoezeer psychodiagnostiek<br />

met behulp van gesprek, persoonlijkheidsvragenlijsten<br />

en de TAT een belangrijke bijdrage kan<br />

leveren aan de vroege signalering van het bestaan van<br />

een eventuele <strong>Autisme</strong> Spectrum Stoornis. Wanneer uit<br />

dit materiaal het vermoeden van ASS ontstaat, dient de<br />

patiënt gericht te worden doorverwezen voor specialistisch<br />

<strong>Begaafd</strong> <strong>doch</strong> <strong>beperkt</strong><br />

vervolgonderzoek, zodat deze de hulp kan krijgen die<br />

passend is bij zijn specifieke beperkingen.<br />

Literatuur<br />

Ackerman, S.J., Hilsenroth, M.J., Clemence, A.j., Weatherill,<br />

R., & Fowler, J.C. (2001). Convergent validity of<br />

Rorschach and TAT scales of object relations. Journal of<br />

Personality Assesment, 77, 295-306.<br />

Anckarsäter, H., Stahlberg, O., Larson, T, Hakansson, C. et<br />

al. (2006). The impact of ADHD and Autism Spectrum<br />

Disorders on Temperament, Character and Personality<br />

Development. American Journal of Psychiatry, 7, 1239-<br />

1244.<br />

APA (2000) Diagnostic and Statistical Manual of Psychiatric<br />

Disorders IV-TR. Washington DC: American Psychiatric<br />

Association.<br />

Blackshaw, A.J., Kinderman, P., Hare, D.J., & Hatton, C.<br />

(2001). Theory of Mind, causal attribution and<br />

paranoia in Asperger Syndrome. Autism, 5, 147-163.<br />

Buma, S. & Gaag, R.J. van der (1996). De diagnose ‘aan<br />

autisme verwante stoornis in een historisch perspectief.’<br />

Kind en Adolescent, 17, 62-81.<br />

Chen, P.S.; Chen, S.J. Yang, T.L. Chen, C.C., & Lo, H.Y.<br />

(2003). Asperger’s disorder: a case report of repeated<br />

stealing and collecting behaviours of an adolescent<br />

patient. Acta Psychiatrica Scandinavica, 107, 73-76.<br />

Cramer, P. (1999). Future Directions for the Thematic<br />

Apperception Test. Journal of Personality Assessment, 72,<br />

74-92.<br />

Frith, U. (2003). Autism: explaining the enigma. 2 nd Edition.<br />

Oxford, UK: Blackwell.<br />

Gaag, R.J. van der (2003). <strong>Autisme</strong>spectrumstoornissen:<br />

oorzakelijke factoren. <strong>Tijdschrift</strong> voor Psychiatrie 45,<br />

549-558.<br />

Gillberg, C. (1998). Asperger syndrome and Highfunctioning<br />

autism. The British Journal of Psychiatry, 172,<br />

200-209.<br />

Huprich, S.K., & Greenberg, R.P. (2003). Advances in the<br />

assessment of object relations in the 1990s. Clinical<br />

Psychology Review, 23, 665-698.<br />

Kanner, L. (1943). Autistic disturbances of affective<br />

content. Nervous Child, 2, 217-250.<br />

Kok, E. en Eurelings-Bontekoe, E.H.M. (2007). <strong>Autisme</strong><br />

Spectrum Stoornissen en de Nederlandse Verkorte<br />

MMPI. <strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong>, 1, 32-40.<br />

Kok, De Koning, M.B., & Fouwels, A.J. (2005). Stoornis van<br />

Asperger of persoonlijkheidsstoornis uit het A-cluster:<br />

differentiele diagnostiek bij een volwassen patient.<br />

<strong>Tijdschrift</strong> voor Psychiatrie, 47, 707-711.<br />

Murray, H. A. (1943). Manual for the Thematic Apperception


Test. Cambridge, MA: Harvard University Press.<br />

Myhr, G. (1998). Autism and other Pervasive developmental<br />

disroders: exploring the dimensional view. Canadian<br />

Journal of Psychiatry, 43, 589-595.<br />

Naidu, A.; James, I.; Mukatoeva-Ladinska, E., & Briel, R.<br />

(2006). Letters: diagnosis of Asperger Syndroom<br />

in a 66-year-old male presenting with depression.<br />

International Psychogeriatrics, 18, 171-173.<br />

Nylander, L., & Gillberg, C. (2001). Screening for autism<br />

spectrum disorders in adult psychiatric out-patients:<br />

a preliminary report. Acta Psychitrica Scandinavica, 103,<br />

428-434.<br />

Ozonoff, S., Garcia, N., Clark, E., & Lainhart, J.E. (2005).<br />

MMPI-2 personality profiles of high functioning adults<br />

with autism spectrum disorders. Assessment, 12, 86-95.<br />

Peters, E. J., Hilsenroth, M.J., Eudell-Simmons, E.M., Blagys,<br />

M.D., & Handler, L. (2006). Reliability and validity<br />

of the Social Cognition and Object Relations Scale in<br />

clinical use. Psychotherapy Research, 16, 617-626.<br />

Porcerelli, J.H., Shahar, G., Blatt, S.J., Ford, R.Q., Mezza, J.A.,<br />

& Greenlee, L.M. (2006). Social cognition and object<br />

relations scale: convergent validity and changes following<br />

inpatient treatment. Personality and Individual<br />

Differences, 41, 407-417.<br />

Ramsey, J.R., Brodkin, E.S., Cohen, M.R., Listrud, J.,<br />

Rostain, A.L., & Ekman, E. (2005). “Better strangers”:<br />

using the relationship in psychotherapy for adult<br />

patients with Asperger Syndrome. Psychotherapy: Therapy,<br />

Research, Practice, Training; 42, 483-493.<br />

Rhode, M., & Klauber, T. (red.) (2004). The many faces of<br />

Asperger’s syndrome. London: Karnac Books.<br />

<strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

Ronsse, E. (2008). Helpt de MMPI-2 een autisme spectrum<br />

stoornis opsporen? <strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong><br />

<strong>Autisme</strong>, 1, 16-23.<br />

Soderstrom, H., Rastam, M., & Gillberg, C. (2002).<br />

Temeperament and character in adults with Asperger<br />

Syndrome. Autism, 6, 287-297.<br />

Szatmari, P. (2000). The classification of Autism, Asperger’s<br />

Syndrome, and pervasive developmental disrorder.<br />

Canadian Journal of Psychiatry, 45, 731-738.<br />

Teunisse, J.P., Krebbers, F.T.T., Palmen, A., Sijde, A. van der,<br />

Aerts, F.H.T.M., Mommersteeg, M.C.J., & Berger, H.J.C.<br />

(2007). Cognitieve voorspellers van sociale vooruitgang<br />

bij jongeren met een autismespectrumstoornis.<br />

<strong>Tijdschrift</strong> voor Psychiatrie, 49, 65-74.<br />

Timmerman, R., & Foran, J. (2002). Diagnostiek en<br />

behandeling van volwassenen. Directieve Therapie, 22,<br />

201-218.<br />

Walker, D.R., Thompson, A., Zwaigenbaum, L., Goldberg,<br />

J.,Bryson, S., Mahoney, W.J., Strawbridge, C.P., & Szatmari,<br />

P. (2004). Specifying PDD-NOS: a comparison<br />

of PDD-NOS, Asperger Syndrome and Autism. Journal of<br />

the American Academy of Childand Adolescent Psychiatry, 43,<br />

172-180.<br />

Westen, D. (1985). Social Cognition and Object Relations Scale.<br />

Original manual to use for training. University of Michigan:<br />

Department of Psychology.<br />

Westen, D. Lohr, N., Silk, K.R., Gold, L. & Kerber, K. (1990).<br />

Object relations and social cognitions in borderlines,<br />

major depressives, and normals: a thematic apperception<br />

test analysis. Psychological Assessment, 2, 355-364.<br />

53


Bijlage bij artikel <strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

Dit artikel is verschenen in het <strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong>. Het tijdschrift is<br />

online te vinden op www.wtaonline.nl.<br />

Over het <strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong><br />

Het <strong>Wetenschappelijk</strong> <strong>Tijdschrift</strong> <strong>Autisme</strong> is een uitgave van de NVA, de Nederlandse<br />

Vereniging voor <strong>Autisme</strong>. De website van de NVA is www.autisme.nl.<br />

Het blad verschijnt 3 keer per jaar. Het verschijnt onder de verantwoordelijkheid van een<br />

onafhankelijke redactie.<br />

Contact<br />

U kunt ons per mail bereiken op: redactie@wetenschappelijktijdschriftautisme.nl<br />

De overige contactgegevens vindt u op onze website.<br />

Deze pagina is aan de PDF toegevoegd in 2011.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!