15.09.2013 Views

JG 18 nr 3 - Reynaertgenootschap

JG 18 nr 3 - Reynaertgenootschap

JG 18 nr 3 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

artikel<br />

■ René Broens<br />

Diet verstaen met goeden sinne<br />

Inleiding<br />

206<br />

Waarvan het hart vol is, daarvan loopt de mond over. Dus kon ik niet zwijgen tegen<br />

een collega op school – een oudere pater jezuïet – over het feit dat ik Van den vos<br />

Reynaerde aan het vertalen was. Zijn reactie was sprekend. Van den vos<br />

Reynaerde, ja dat was allemaal wel mooi, maar Hadewijch en Ruusbroec, dat was<br />

toch nog andere koek. Een paar maanden later liep mijn mond weer over, nu bij een<br />

nog oudere pater jezuïet, die mij had getroffen met de uitspraak dat het christendom<br />

geen religie was maar een ethiek. Dat ik Van den vos Reynaerde een heel ethisch<br />

verhaal vond, zei ik. Ik zag hem even verbaasd opkijken en dan verraadde de glinstering<br />

in zijn ogen: god, zo had ik het nog nooit bekeken.<br />

In hun benadering van Van den vos Reynaerde staan de twee jezuïeten eigenlijk<br />

model voor twee soorten lezers. De eerste soort weet geen raad met de scabreuze<br />

elementen – die devalueren het werk – en heeft vaak geen bezwaar tegen de censuur<br />

ervan. Van die leeshouding staan er mooie voorbeelden in Die burse al sonder<br />

naet. Scabreuze elementen in Van den vos Reynaerde van R. van Daele en in De<br />

gecastreerde neus van J. Goossens. De tweede soort kan best wel tegen een stootje<br />

maar zou, net als de eerste soort, aan teksten zoals Van den vos Reynaerde<br />

nooit een hoogstaande ethische bedoeling toekennen.<br />

Wat Mikkaïl Bakhtine beweert over Rabelais – zoals aangehaald door J.M. Vermeer-Pardoen<br />

(1999) – gaat ook voor Willem die Madocke maecte op. De grote vergissing<br />

van de moderne lezer komt voort “uit een anachronistische benadering van<br />

diens werk” (p. 27). De essentie van het werk ontgaat ons “als we het niet beschouwen<br />

in relatie tot de volkstraditie, zoals die naar voren komt in carnavaleske manifestaties:<br />

in het feest der dwazen, in de oogstfeesten, de jaarmarkten en de daarbij<br />

behorende toneelvoorstellingen, zoals de mysteriespelen, de kluchten, de soties en<br />

de sermons joyeux, kortom in al die manifestaties die als het ware de keerzijde vormen<br />

van godsdienstige feesten, waarmee ze nauw zijn verbonden, zoals dat vroeger<br />

het geval was met de saturnalia, waarvan ongetwijfeld resten bewaard zijn<br />

gebleven in deze carnavaleske manifestaties” (p. 27).<br />

De taal van die carnavaleske manifestaties “gaat terug op oude tradities, maar is<br />

tegelijkertijd sterk aan verandering onderhevig. Ze wordt gekenmerkt door de logica<br />

van de tegenstelling, de omgekeerde wereld. Het is een taal die uiting geeft aan<br />

het vrolijke bewustzijn van de relativiteit van elke waarheid. Hoog en laag, onder en<br />

boven zijn verwisselbaar, en het immer draaiende rad van het leven toont nu eens<br />

‘s mensen gezicht, dan weer zijn blote billen. Bij het heilige hoort het profane, bij de<br />

ernst de scherts” (p. 28).<br />

Gewapend met die kennis, wil ik de proloog van Van den vos Reynaerde onder<br />

de loep nemen. Hoe zit het daarin eigenlijk met de verhouding tussen ernst en<br />

scherts? De proloog staat bol van de informatie en omdat hij de toon zet voor de<br />

rest van het verhaal, is die informatie erg kostbaar. Tijdens mijn vertaalwerk aan<br />

Van den vos Reynaerde moest ik voortdurend naar de proloog terugkeren om mijn<br />

vertaling ervan te herzien. Zelfs nu, nu ik mijn vertaling aan het reviseren ben, moet<br />

Tiecelijn, <strong>18</strong>, 2005

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!