Bestemmingsplan Buitengebied, herziening ... - Planviewer

Bestemmingsplan Buitengebied, herziening ... - Planviewer Bestemmingsplan Buitengebied, herziening ... - Planviewer

planviewer.nl
from planviewer.nl More from this publisher
15.09.2013 Views

Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Spoordonkseweg 67 - 68 Gemeente Oirschot Vaststelling

<strong>Bestemmingsplan</strong> <strong>Buitengebied</strong>, <strong>herziening</strong><br />

Spoordonkseweg 67 - 68<br />

Gemeente Oirschot<br />

Vaststelling


<strong>Bestemmingsplan</strong> <strong>Buitengebied</strong>, <strong>herziening</strong><br />

Spoordonkseweg 67 - 68<br />

Gemeente Oirschot<br />

Vaststelling<br />

Rapportnummer:<br />

Datum:<br />

Contactpersoon opdrachtgever:<br />

Projectteam BRO:<br />

Concept:<br />

Voorontwerp:<br />

Ontwerp:<br />

Vaststelling:<br />

Trefwoorden:<br />

Bron foto kaft:<br />

Beknopte inhoud:<br />

211X05243.066531_1<br />

9 april 2013<br />

De heer M.G.W. van den Heuvel<br />

Arjan van Dooren<br />

25 augustus 2011, 26 september 2011,<br />

november 2011<br />

12 december 2011, 10 januari 2012<br />

6 november 2012<br />

23 april 2013<br />

-<br />

Hollandse hoogte 3<br />

-<br />

BRO<br />

Hoofdvestiging<br />

Postbus 4<br />

5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107<br />

5282 WV Boxtel<br />

T +31 (0)411 850 400<br />

F +31 (0)411 850 401


Toelichting


Inhoudsopgave pagina<br />

1. INLEIDING 3<br />

1.1 Aanleiding en doelstelling 3<br />

1.2 Ligging plangebied 3<br />

1.3 Leeswijzer 5<br />

2. PLANOPZET 7<br />

2.1 Inleiding 7<br />

2.2 Huidige situatie 7<br />

2.3 Toekomstige situatie 7<br />

2.4 Vigerend bestemmingsplan 10<br />

2.5 Stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording 11<br />

3. JURIDISCHE PLANOPZET 23<br />

3.1 Inleiding 23<br />

3.2 Partiële <strong>herziening</strong> 23<br />

4. BELEIDSKADER 25<br />

4.1 Inleiding 25<br />

4.2 Rijksbeleid 25<br />

4.3 Provinciaal beleid 26<br />

4.4 Gemeentelijk beleid 33<br />

5. MILIEUASPECTEN 43<br />

5.1 Inleiding 43<br />

5.2 Bedrijven en milieuzonering 43<br />

5.3 Bodem 44<br />

5.4 Water 47<br />

5.5 Geluid 50<br />

5.6 Luchtkwaliteit 51<br />

5.7 Geurhinder 53<br />

5.8 Kabels en leidingen 55<br />

Inhoudsopgave 1


5.9 Flora- en fauna 55<br />

5.9.2 Methode van toetsing 56<br />

5.9.3 Resultaten natuuronderzoek 57<br />

5.9.4 Conclusie en advies 59<br />

5.10 Externe veiligheid 60<br />

6. CULTUURHISTORIE 63<br />

6.1 Inleiding 63<br />

6.2 Archeologie 63<br />

6.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarde 65<br />

7. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID 67<br />

8. INSPRAAK EN VOOROVERLEG 69<br />

8.1 Vooroverleg 69<br />

8.2 Inspraak 69<br />

8.3 Zienswijzen 70<br />

SEPARATE BIJLAGEN<br />

Bijlage 1: Bodemonderzoek Spoordonkseweg 67<br />

Bijlage 2: Bodemonderzoek Spoordonkseweg 68<br />

Bijlage 3: Akoestisch onderzoek<br />

Bijlage 4: Duurzaamheidstoets en geurhinderonderzoek<br />

Bijlage 5: Archeologisch onderzoek<br />

Bijlage 6: Memo kwaliteitsverbetering<br />

Bijlage 7: Vooroverlegreacties en verslag<br />

Bijlage 8: Nota zienswijzen<br />

Bijlage 9: Ruimte voor Ruimte dossier<br />

2<br />

Inhoudsopgave


1. INLEIDING<br />

1.1 Aanleiding en doelstelling<br />

VOF Van den Heuvel is eigenaar van twee intensieve veehouderijbedrijven aan de<br />

Spoordonkseweg 67 en 68. Zij zijn voornemens om de bedrijven te beëindigen en<br />

deel te nemen aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling van de provincie Noord-Brabant.<br />

De belangrijkste voorwaarden om aan deze regeling deel te nemen zijn hieronder<br />

weergegeven:<br />

Om een Ruimte-voor-Ruimtewoning te realiseren dient minimaal 1.000m² aan<br />

bedrijfsgebouwen, welke in gebruik waren ten behoeve van de intensieve veehouderij<br />

gesloopt te worden;<br />

Er dient 3.500kg aan fosfaatrechten uit de markt te worden genomen;<br />

Er dient een passende herbestemming plaats te vinden, welke er voor zorgt dat<br />

er zeker wordt gesteld dat er geen intensieve veehouderij meer plaats kan vinden.<br />

De initiatiefnemer kan aan deze voorwaarden voldoen en wenst dan ook gebruik te<br />

maken van deze regeling. In totaal kunnen er drie bouwtitels worden verworven,<br />

maar wenst de initiatiefnemer twee woningen te realiseren tussen Spoordonkseweg<br />

67 en 68.<br />

De realisatie van Ruimte-voor-Ruimtewoningen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan<br />

‘<strong>Buitengebied</strong>’ van de gemeente Oirschot omdat het projectgebied<br />

een agrarische functie heeft. Om het initiatief te bewerkstelligen dient er een juridisch-planologische<br />

procedure te worden doorlopen. In dit geval wordt er een bestemmingsplanprocedure<br />

doorlopen. Middels de voorliggende partiële <strong>herziening</strong><br />

van het vigerende bestemmingsplan wordt het initiatief juridisch-planologisch bekrachtigd.<br />

1.2 Ligging plangebied<br />

Het plangebied is gelegen aan de Spoordonkseweg in Oirschot, gemeente Oirschot.<br />

In figuur 1 is de initiatieflocatie aangegeven.<br />

Hoofdstuk 1 3


Figuur 1.1: Ligging plangebied<br />

4<br />

Hoofdstuk 1


1.3 Leeswijzer<br />

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding waarop de bestemmingen<br />

in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de rechten van de op de plankaart<br />

vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden<br />

van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen<br />

met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan.<br />

In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt<br />

nader gemotiveerd en verantwoord. Achtereenvolgens is ingegaan op de huidige<br />

situatie in het plangebied en de toekomstige ruimtelijk-functionele invulling van het<br />

gebied. Vervolgens is ingegaan op de beleidsinkadering, de milieu- en overige aspecten,<br />

sectorale onderzoeks- en analyseresultaten, economische uitvoerbaarheid en<br />

handhaving. Afgesloten is met het weergeven van resultaten van inspraak en vooroverleg.<br />

Rapportages van uitgevoerde sectorale onderzoeken zijn als separate bijlage<br />

bij deze toelichting gevoegd.<br />

Hoofdstuk 1 5


6<br />

Hoofdstuk 1


2. PLANOPZET<br />

2.1 Inleiding<br />

Onderhavig bestemmingsplan beoogt de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, de<br />

bouw van twee woningen en het toekennen van een passende nieuwe bestemming<br />

aan de locaties Spoordonkseweg 67 en 68 te Oirschot.<br />

2.2 Huidige situatie<br />

Het plangebied is gelegen aan de Spoordonkseweg 67 en 68 en het gebied daartussen<br />

zoals weergegeven in figuur 1.1. De kern Oirschot ligt op circa 550 meter van de<br />

woning aan de Spoordonkseweg 67 en circa 850 meter van de woning aan de<br />

Spoordonkseweg 68. Op beide adressen zijn in de huidige situatie een intensieve<br />

veehouderijbedrijf gelegen. Aan de Spoordonkseweg 67 is een zogenaamd gesloten<br />

bedrijf gelegen, één stal wordt gebruikt voor het houden van zeugen en één stal<br />

voor vleesvarkens. In totaal wordt 3.100 m² bedrijfsbebouwing gesloopt, exclusief de<br />

caravanstallingen. Het bedrijf heeft circa 10 hectare grond in eigendom welke gebruikt<br />

wordt voor de teelt van maïs en gras. Aan de Spoordonkseweg 68 zijn vijf<br />

stallen aanwezig waarvan in twee stallen vleesvarkens worden gehouden. De overige<br />

drie waren in gebruik van de intensieve veehouderij, maar zijn nu in gebruik als<br />

caravanstalling.<br />

2.3 Toekomstige situatie<br />

In de toekomstige situatie zullen alle gebouwen die in gebruik zijn ten behoeve van<br />

de intensieve veehouderij gesloopt zijn en ingezet worden voor de regeling Ruimtevoor-Ruimte.<br />

Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om drie bouwtitels te verwerven,<br />

waarvan de initiatiefnemer twee woningen wenst te realiseren binnen het plangebied.<br />

Deze woningen worden tussen de locaties Spoordonkseweg 67 en 68 gerealiseerd<br />

(zie paragraaf 2.5 en 6.3 landschappelijke en stedenbouwkundige verantwoording).<br />

De beide bedrijfswoningen krijgen een andere bestemming. De woning<br />

aan de Spoordonkseweg 68 krijgt de bestemming burgerwoning. De initiatiefnemer<br />

heeft er voor gekozen om hier een woonbestemming van toepassing te laten zijn.<br />

Voor Spoordonkseweg 67 wordt eveneens de bestemming burgerwoning opgenomen.<br />

Omdat er ook nog een caravanstalling wordt gesloopt is in overeenkomst met de<br />

gemeente besloten dat voor de woning op het perceel Spoordonkseweg 68 een groter<br />

bijgebouw gerealiseerd mag worden. Met betrekking tot de Ruimte-voor-<br />

Hoofdstuk 2 7


Ruimtewoningen is een groter bijgebouw standaard mogelijk. De reden hiervoor is<br />

dat er een ruimtelijke kwaliteitswinst ontstaat door de sanering van alle bebouwing.<br />

De gemeente Oirschot hanteert bij deelname aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling<br />

dat een woning een inhoud mag hebben van 1.000 m³ en een bijgebouw met een<br />

oppervlakte van 240 m². Omdat er bij Spoordonkseweg 68 ook een caravanstalling<br />

wordt gesloopt mag op deze locatie ook een bijgebouw worden gerealiseerd van<br />

240m². De gemeente Oirschot heeft een regeling in haar bestemmingsplan (artikel<br />

4.8.11) opgenomen dat er onder voorwaarden een groter bijgebouw gerealiseerd<br />

mag worden. De regeling is als volgt weergegeven:<br />

“indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen kan de oppervlakte<br />

aan bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte<br />

bebouwing boven de 120 m² tot een gezamenlijke maximale oppervlakte<br />

van 240 m.”<br />

De caravanstalling heeft een totale oppervlakte van 1.488,22m², dat houdt in dat<br />

het bijgebouw een maximale oppervlakte mag hebben van 240m² (1.488,22-120) *<br />

0,1 = 136.82 + 120 = 256.82). De huidige berging wordt gesloopt en herbouwd.<br />

Kortom de intensieve veehouderijbedrijven aan Spoordonkseweg 67 en 68 zullen<br />

verdwijnen. In ruil hiervoor mogen er volgens de Ruimte-voor-Ruimteregeling 3 woningen<br />

(titels) worden gerealiseerd. Daarvan worden twee woningen op de locatie<br />

(tussen Spoordonkseweg 67 en 68) gerealiseerd. De overgebleven titel wordt verkocht.<br />

De woning aan Spoordonkseweg 68 wordt gesloopt en herbouwd, de woning<br />

aan Spoordonkseweg 67 blijft gehandhaafd in de huidige vorm (langgevelboerderij).<br />

De twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen worden tussen Spoordonkseweg 67 en 68<br />

gerealiseerd. Deze mogen een maximale inhoud hebben zoals weergegeven in tabel<br />

1.<br />

Tabel 1: Huidige en toekomstige situatie<br />

Adres Huidige<br />

mingbestem-<br />

Spoordonkseweg Agrarisch – inten-<br />

67<br />

sieve veehouderij<br />

met bouwvlak<br />

Spoordonkseweg<br />

ong.<br />

Spoordonkseweg<br />

ong<br />

Spoordonkseweg<br />

68<br />

8<br />

Nieuwe bestemming<br />

Maximale inhoud<br />

woning<br />

Wonen 750m³ 120m²<br />

Agrarisch Wonen 1.000m³ 240m²<br />

Agrarisch Wonen 1.000m³ 240m²<br />

Agrarisch – inten- Wonen 750m³ 240m²<br />

sieve veehouderij<br />

met bouwvlak<br />

Maximale oppervlakte<br />

bijgebouw<br />

Hoofdstuk 2


Ruimte voor ruimte regeling’<br />

De regeling ‘ruimte-voor-ruimte’ van 30 maart 2004 is in zijn geheel vervangen door<br />

de ‘Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006’ van 27 januari 2006.<br />

De ‘Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006’ geeft een nadere invulling aan de criteria<br />

uit de regeling ruimte voor ruimte van het Streekplan Brabant in Balans die verband<br />

houden met het sloopobject of de slooplocatie. Het gaat dan om de aanhef van de<br />

regeling in relatie tot de punten 11, 12 en 13 1<br />

, waarin vijf zekerheden worden geeist,<br />

te weten:<br />

er moet sprake zijn van de beëindiging van een intensieve veehouderij;<br />

De beide intensieve veehouderijbedrijven stoppen met hun activiteiten die verband<br />

houden met de intensieve veehouderij.<br />

de bedrijfsgebouwen voor de intensieve veehouderij moeten worden gesloopt,<br />

waarbij geldt dat voor elke 1.000 m 2<br />

die gesloopt wordt de mogelijkheid bestaat<br />

één ruimte voor ruimtekavel te ontwikkelen;<br />

Op de locatie Spoordonkseweg 67 wordt bedrijfsbebouwing gesloopt. Tenslotte<br />

blijft de akkerbouwtak bestaan ondergeschikt aan de woonbestemming.<br />

Op de locatie Spoordonkseweg 68 wordt eveneens bedrijfsbebouwing die in gebruik<br />

was ten behoeve van de intensieve veehouderij gesloopt. Hierdoor is gewaarborgd<br />

dat voldoende vierkante meters aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt en daarmee<br />

voldoende voor drie woningen. De initiatiefnemer wenst echter maar twee woningen<br />

te realiseren.<br />

In totaal wordt er 3.100m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt, exclusief caravanstalling<br />

en berging.<br />

er moet milieuwinst zijn behaald door het uit de markt nemen van ten minste<br />

3.500 kg fosfaat voor elke ruimte voor ruimtekavel die wordt ontwikkeld;<br />

Hieraan wordt ruimschoots (10.500 kg) aan voldaan.<br />

elke slooplocatie moet worden voorzien van een passende herbestemming;<br />

De locaties Spoordonkseweg 67 en 68 krijgen de bestemming “wonen”. De nieuwe<br />

bestemmingen zijn passend omdat de locatie nabij de kern Oirschot, de kern Spoordonk<br />

en het buurtschap Mousten is gelegen. Doordat de intensieve veehouderij<br />

1<br />

11. Zeker gesteld moet zijn dat de realisering van de woning plaatsvindt in samenhang met de sloop<br />

van agrarische bedrijfsgebouwen en met de inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteit<br />

ter plaatse. Per woning dient te worden aangetoond dat ten minste 1.000 m 2<br />

agrarische bedrijfsgebouwen<br />

zijn gesloopt en milieuwinst op de desbetreffende locatie is bereikt.<br />

12. Zeker gesteld moet zijn dat de te slopen bedrijfsgebouwen niet worden vervangen door nieuwe<br />

bebouwing en dat aan de voormalige agrarische bedrijfslocatie een passende andere bestemming<br />

wordt toegekend. Van deze vereisten kan worden afgeweken in het belang van de revitalisering<br />

van het buitengebied.<br />

13. Planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid langs andere wijze tot sanering<br />

van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen.<br />

Hoofdstuk 2 9


verdwijnt zal het woon- en leefklimaat hier verbeteren. Er dient wel aangetoond te<br />

worden of de functie wonen op deze plek andere functies belemmerd. Als dat niet<br />

het geval is kan geconcludeerd worden dat dit een passende herbestemming is.<br />

planologische medewerking aan een ruimte voor ruimtekavel wordt niet verleend<br />

indien in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen<br />

kan worden gekomen.<br />

De initiatiefnemer heeft er niet voor gekozen om aan een andere regeling deel te<br />

nemen ten behoeve van de sloop en sanering van de intensieve veehouderij.<br />

2.4 Vigerend bestemmingsplan<br />

Het plangebied heeft volgens het vigerende bestemmingsplan (<strong>Bestemmingsplan</strong><br />

<strong>Buitengebied</strong> 2010) dat is vastgesteld op 29 september 2010 de bestemming “Agrarisch<br />

met waarden – Landschapswaarden”. Voor de locatie op Spoordonkseweg 67<br />

en 68 is een bouwvlak gelegen en is de functieaanduiding “intensieve veehouderij”<br />

en de functieaanduiding “bedrijfswoning” van toepassing. Daarnaast is de gebiedsaanduiding<br />

“reconstructiewetzone – verwevingsgebied”en de gebiedsaanduiding<br />

“archeologische waarden” van toepassing.<br />

De gronden met de bestemming “Agrarisch gebied met waarden – Landschapswaarden”<br />

zijn bestemd voor 2 :<br />

a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met uitzondering van intensieve veehouderij<br />

en glastuinbouw;<br />

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' moet in overwegende<br />

mate een intensief veehouderijbedrijf worden uitgeoefend;<br />

c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning;<br />

d. het behoud van de volgende landschaps-, natuur, hydrologische en cultuurhistorische<br />

waarden:<br />

1. kenmerkende landschapwaarden ter plaatse van de aanduiding 'aardkundig<br />

waardevol gebied', 'reliëf', 'openheid', 'akkercomplex' en 'waardevol landschapselement'<br />

moeten worden gehandhaafd;<br />

2. de hydrologische waarden in de vorm van de aanwezige oppervlakte- en<br />

grondwateren;<br />

3. de cultuurhistorische waarde van panden, zoals opgenomen in bijlage 2 van<br />

de regels;<br />

alsmede voor:<br />

4. bedrijfsmatige nevenactiviteiten voor zover het betreft activiteiten als genoemd<br />

in artikel 4.1.2;<br />

met de bij a tot en met f behorende:<br />

5. agrarische bedrijfsgebouwen;<br />

2 Alleen de regels die van toepassing zijn op de gronden in het plangebied zijn hier opgenomen.<br />

10<br />

Hoofdstuk 2


6. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bestaande bedrijfswoning<br />

ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;<br />

7. bijgebouwen bij bedrijfswoningen;<br />

8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.<br />

De volgende wijzigingsbevoegdheden zijn voor dit plan toepassing:<br />

Omzetten van een (agrarische) bedrijfswoning naar burgerwoning.<br />

Afwijking <strong>Bestemmingsplan</strong><br />

Het initiatief wijkt functioneel af van het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan<br />

laat een woonfunctie niet zonder meer toe op de bestemming “Agrarisch<br />

met waarden – Landschappelijkswaarden”. Het is via een wijzigingsbevoegdheid<br />

mogelijk de bestaande bedrijfswoningen om te zetten naar burgerwoningen.<br />

2.5 Stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording<br />

Initiatief<br />

De opdrachtgever is voornemens twee Ruimte-voor-Ruimte (RvR) woningen te realiseren<br />

en een bestaande woning te slopen en te herbouwen. Op het perceel van<br />

nummer 67 wordt een RvR-woning (67a) van 1000 m³ met een bijgebouw van maximaal<br />

240 m² toegevoegd, bij de bestaande woning (nr. 67) wordt een bijgebouw<br />

van (maximaal) 120 m² gerealiseerd. Op het perceel van nummer 68 wordt de bestaande<br />

woning gesloopt en worden twee nieuwe woningen gerealiseerd; een vervangende<br />

(68) en een RvR-woning (67b). Bij de RvR-woning, van maximaal 1000 m³<br />

en de te vervangen woning (750 m³) worden bijgebouwen van maximaal 240 m²<br />

geplaatst.<br />

Huidige situatie<br />

Het plangebied is gelegen nabij een dalvormige laagte temidden van ten dele verspoelde<br />

dekzanden. Deze laagte, zichtbaar op de hoogtekaart, werd decennia geleden<br />

gekarakteriseerd door houtsingels en kleine weides. In de huidige situatie is van<br />

dit kleinschalige karakter geen sprake meer. De laagte wordt omringd door hoger<br />

gelegen akkers op dekzand. Dit landschap wordt betiteld als kampenlandschap. De<br />

akkers zijn open van aard, bebouwing vindt plaats aan de randen.<br />

Hoofdstuk 2 11


De woninglocaties bij de knooppunten Spoordonkseweg - Gijzelaar en Spoordonkseweg<br />

- Kampsesteeg maken deel uit van de oude woonclusters. De huidige woningen<br />

in het plangebied zijn in de 20 e<br />

eeuw gerealiseerd. Langs de Spoordonkseweg<br />

staan eiken. Her en der zijn deze vervallen of aangevuld. Vanaf de weg is ter hoogte<br />

van de laagte fraai zicht mogelijk op de open noord- en zuidzijde. Van origine staat<br />

de bebouwing dicht op de weg, met de gevel veelal in langsrichting. De ontwatering<br />

van de percelen vindt plaats middels greppels rondom.<br />

12<br />

68<br />

67<br />

Figuur 2.2. Luchtfoto (bron: Image ©2009 Aerodata International Surveys ©2009 Google)<br />

Hoofdstuk 2


Figuur 2.3 Historische kaart 1900 (bron: www.watwaswaar.nl) Figuur 2.4 Hoogtekaart (bron: www.ahn.nl)<br />

Figuur 2.5 Topografische kaart Figuur 2.6 Luchtfoto (bron: Image ©2009 Aerodata<br />

(bron: Kadaster, Emmen 2004) International Surveys ©2009 Google)<br />

Hoofdstuk 2 13


Figuur 2.7. Open zone tussen de twee plangebieden Figuur 2.8 Centralewaterloop<br />

Perceel nummer 67<br />

Op het perceel van nummer 67 is aan bebouwing aanwezig; een woning (nr. 67) met<br />

garage en schuur, varkensstallen, loods en een mestsilo. Aan de zuidwestzijde staat<br />

een bosschage van onder andere Berk, Populier en enkele kastanjes. De westzijde<br />

bestaat uit een houtsingel van Berk, de noordzijde uit onder andere Linde, Populier<br />

en Kastanje. De oostzijde van het perceel wordt begrensd door een woning met<br />

garage van nummer 66 en de bijbehorende glazen kas ten behoeve van boomteelt.<br />

Deze woning is karakteristiek en vormt samen met de woning op nummer 67 een<br />

cluster.<br />

Figuur 2.9 Bestaande opstallen Figuur 2.10 Beplanting aan noordzijde<br />

Figuur 2.11 Bosschage, houtsingel en opstallen Figuur 2.12 Bestaande woning nummer 67<br />

14<br />

Hoofdstuk 2


Perceel nummer 68<br />

Op het perceel van nummer 68 is aan bebouwing aanwezig; een woning met bijgebouw,<br />

caravanstallingen, varkenstallen en een mestsilo. De westzijde en noordzijde<br />

(en deels oostzijde) worden omringd door (laagstammige) Beuk. Het perceel wordt<br />

aan deze zijden begrensd door boomteelt. Aan de oostzijde van het perceel is een<br />

deel van het perceel ingericht voor kleine boomteelt en de akker in gebruik voor<br />

maisteelt.<br />

Figuur 2.13 Bestaande woning nummer 68 Figuur 2.14 Boerderij aan overzijde van de weg<br />

Figuur 2.15 Entree perceel nummer 68 Figuur 2.16 Bestaande opstallen<br />

Inpassing initiatief<br />

De nieuwe ontwikkelingen vinden plaats in de geest van de reeds bestaande landschappelijke<br />

kaders. Aandacht gaat uit naar een optimale afronding van de achter-<br />

en zijkanten van de percelen. Bomenrijen verfraaien de randen en zorgen voor aantrekkelijke<br />

zichtlijnen. De percelen aan de achterzijden blijven in gebruik als agrarische<br />

grond. De waterloop in de laaggelegen zone wordt versterkt middels knotwilgen.<br />

De openheid blijft behouden en tegelijkertijd wordt de kleinschaligheid van<br />

het landschap versterkt.<br />

De nieuwe bebouwing wordt gesitueerd in lijn met de aanwezige bebouwing aan<br />

de Spoordonkseweg. De positionering en beeldkwaliteit is conform de bestaande<br />

Hoofdstuk 2 15


(karakteristieke) bebouwing, met een mogelijke vertaalslag naar de huidige tijd. De<br />

woningen zijn allen één laag met kap. De ontsluiting vindt voor alle woningen direct<br />

plaats via de Spoordonkseweg. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.<br />

Woningen 67b en 68<br />

Het perceel van de voormalige woning nummer 68 wordt in twee delen gesplitst. De<br />

twee nieuwe woningen worden als een eenheid ontworpen; positionering, massa en<br />

beeldkwaliteit worden op elkaar afgestemd.<br />

De RvR-woning (67b) aan de oostzijde wordt met de korte zijde aan de weg gepositioneerd,<br />

waarbij oriëntatie op de open laaggelegen zone mogelijk is. Het bijgebouw<br />

wordt aan de noordwestzijde van de woning geplaatst. De westelijk gelegen<br />

woning (68) wordt met de lange zijde aan de weg gepositioneerd. Het bijgebouw<br />

wordt aan de noordoostzijde van de woning geplaatst.<br />

De westzijde van het perceel van woning 68 wordt beplant met Knotwilg langs een<br />

aan te leggen sloot. De noordzijde van de percelen wordt begeleid door Populier.<br />

De westzijde van het perceel van woning 67b wordt beplant met een houtwal van<br />

Eik in combinatie met een struweel van Esdoorn, Meidoorn, Sleedoorn en Gelderse<br />

roos.<br />

De voorzijde van beide kavels worden ingericht als boerentuin met een landelijke<br />

uitstraling. Soorten die toegepast kunnen worden zijn onder andere Stokroos, Zonnebloem,<br />

Monnikskap en Vrouwenmantel. Voor de voortuin wordt een beukenhaag<br />

van 1,20 meter hoogte als erfgrensbeplanting gebruikt. Beuk kan tevens worden<br />

gebruikt als afscheiding tussen de percelen in. In de achter- en voortuin is ter verfraaiing,<br />

maar ook voor het behoud van kleinschalige biotopen, ruimte voor (solitaire)<br />

bomen. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van Walnoot en Kastanje.<br />

Perceel nummer 67a<br />

De nieuwe RvR-woning (67a) wordt gesitueerd aan de westzijde van de reeds bestaande<br />

woning (67). De woning wordt met de lange zijde aan de weg gepositioneerd,<br />

waarbij oriëntatie op het beekdal mogelijk is. Het bijgebouw wordt aan de<br />

noordoostzijde van de woning geplaatst. De westzijde van het perceel wordt begrensd<br />

door een sloot met Knotwilg. De noordzijde van de percelen wordt begeleid<br />

door Populier.<br />

De voorzijde van de kavel wordt ingericht als boerentuin met een landelijke uitstraling.<br />

Soorten die toegepast kunnen worden zijn onder andere Stokroos, Zonnebloem,<br />

Monnikskap, Vrouwenmantel. Voor de voortuin wordt een beukenhaag van<br />

1,20 meter hoogte als erfgrensbeplanting gebruikt. Beuk kan tevens worden gebruikt<br />

als afscheiding tussen de percelen in. In de achter- en voortuin is ter verfraaiing,<br />

maar ook voor het behoud van kleinschalige biotopen, ruimte voor (solitaire)<br />

16<br />

Hoofdstuk 2


omen. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van Walnoot en Kastanje. Op de volgende<br />

pagina’s is de landschappelijke inpassing en de erfbeplantingsplannen voor de woningen<br />

weergegeven. De nummers in de illustraties corresponderen met de plantlijst<br />

die op pagina 22 staat.<br />

Hoofdstuk 2 17


1.<br />

6.<br />

5.<br />

2.<br />

Beplantingsplan Spoordonkseweg 67a<br />

Dhr. Van den Heuvel<br />

Gemeente Oirschot<br />

7.<br />

3.<br />

4.<br />

Postbus 4 5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107 Boxtel<br />

www.bro.nl<br />

info@bro.nl<br />

telefoon +31 (0)411 85 04 00<br />

fax +31 (0)411 85 04 01<br />

datum:<br />

17 oktober 2012<br />

getekend:<br />

MvD<br />

tekening nr.:<br />

2<br />

schaal:<br />

1:500<br />

formaat:<br />

A4<br />

project nr.:<br />

211x05243


1.<br />

8.<br />

6.<br />

Beplantingsplan Spoordonkseweg 67b/68<br />

Dhr. Van den Heuvel<br />

Gemeente Oirschot<br />

7.<br />

5.<br />

10.<br />

2.<br />

Postbus 4 5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107 Boxtel<br />

www.bro.nl<br />

info@bro.nl<br />

6.<br />

telefoon +31 (0)411 85 04 00<br />

fax +31 (0)411 85 04 01<br />

9.<br />

4.<br />

datum:<br />

17 oktober 2012<br />

getekend:<br />

MvD<br />

tekening nr.:<br />

2-<br />

3.<br />

schaal:<br />

1:500<br />

formaat:<br />

A4<br />

project nr.:<br />

211x05243


1.<br />

Beplantingsplan Spoordonkseweg sloot<br />

Dhr. Van den Heuvel<br />

Gemeente Oirschot<br />

1.<br />

Postbus 4 5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107 Boxtel<br />

www.bro.nl<br />

info@bro.nl<br />

telefoon +31 (0)411 85 04 00<br />

fax +31 (0)411 85 04 01<br />

datum:<br />

17 oktober 2012<br />

getekend:<br />

MvD<br />

tekening nr.:<br />

2<br />

schaal:<br />

1:500<br />

formaat:<br />

A4<br />

project nr.:<br />

211x05243


Landschappelijke inpassing woningen Spoordonkseweg 67-68<br />

Dhr. Van den Heuvel<br />

Gemeente Oirschot<br />

Postbus 4 5280 AA Boxtel<br />

Bosscheweg 107 Boxtel<br />

www.bro.nl<br />

info@bro.nl<br />

telefoon +31 (0)411 85 04 00<br />

fax +31 (0)411 85 04 01<br />

datum:<br />

17 oktober 2012<br />

getekend:<br />

MvD<br />

tekening nr.:<br />

4<br />

schaal:<br />

1:1000<br />

formaat:<br />

A3<br />

project nr.:<br />

211x05243


Plantlijst perceel 68 en 67b<br />

Vak aantal soort plantafstand maat opmerkingen<br />

1. 12 Salix alba (knotwilg) 5.0m. 14-16 In één rij te planten<br />

2. 9 Populus x can. ‘Marilandica’ 7.0m. 14-16 In één rij te planten<br />

3. 3 Quercus robur<br />

8.0m. 20-25 In één rij te planten<br />

3. 90 Acer campestre<br />

40% 0,80x0,80m 40-60 Gemengd te planten in<br />

45 Crataegus monogyna<br />

20% 0,80x0,80m 40-60 driehoeksverband<br />

45 Prunus spinosa<br />

20% 0,80x0,80m 40-60<br />

45 Viburnum opulus<br />

20% 0,80x0,80m 40-60<br />

4. 4 Quercus robur 8.0m, 20-25 In één rij te planten<br />

5. 441 Fagus sylvatica 7/m1 100-125 2 rijen in driehoeksverband<br />

6. 434 Fagus sylvatica 7/m1 100-125 2 rijen in driehoeksverband<br />

7. 2 Juglans regia 20-25<br />

8. 2 Castanea sativa 20-25<br />

9. 1 Juglans regia 20-25<br />

10. 2 Castanea sativa 20-25<br />

Plantlijst sloot<br />

1. 28 Salix alba (knotwilg)<br />

Kruidenrijk grasland<br />

Plantlijst perceel 67a<br />

22<br />

5.0m 14-16<br />

Vak Aantal Soort plantafstand maat opmerkingen<br />

1. 5 Salix alba (knotwilg) 5.0m. 14-16 In één rij te planten<br />

2. 6 Salix alba (knotwilg)<br />

8.0m.<br />

14-16 In één rij te planten<br />

2. 116 Acer campestre<br />

58 Crataegus monogyna<br />

58 Prunus spinosa<br />

58 Viburnum opulus<br />

3. 5 Populus x can. ‘Marilandica’<br />

40%<br />

20%<br />

20%<br />

20%<br />

0,80x0,80m<br />

0,80x0,80m<br />

0,80x0,80m<br />

0,80x0,80m<br />

7.0m.<br />

40-60<br />

40-60<br />

40-60<br />

40-60<br />

Gemengd te planten in<br />

driehoeksverband<br />

14-16 In één rij te planten<br />

4. 490 Fagus sylvatica 7/m1 100-125 2 rijen in driehoeksverband<br />

5. 182 Fagus sylvatica 7/m1 100-125 2 rijen in driehoeksverband<br />

6. 2 Castanea sativa 20-25<br />

7. 2 Juglans regia 20-25<br />

Hoofdstuk 2


3. JURIDISCHE PLANOPZET<br />

3.1 Inleiding<br />

Het bestemmingsplan bestaat uit de juridisch bindende regels en verbeelding en<br />

gaat vergezeld van een toelichting.<br />

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik<br />

van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende<br />

het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.<br />

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede<br />

de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de<br />

bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding<br />

vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.<br />

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook<br />

geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie<br />

bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde<br />

bestemmingen en voorschriften.<br />

3.2 Partiële <strong>herziening</strong><br />

Bij het opstellen van de Partiële <strong>herziening</strong> “<strong>Buitengebied</strong>, <strong>herziening</strong> Spoordonkseweg<br />

67 - 68’ wordt aangesloten bij het vigerende plan “<strong>Buitengebied</strong> 2010. Voor<br />

de percelen waar de twee ruimte-voor-ruimte-woningen en waar de bedrijfswoningen<br />

worden omgezet naar burgerwoningen worden gerealiseerd zijn de regels behorende<br />

bij de bestemming ‘Wonen’ van toepassing.<br />

Hoofdstuk 3 23


24<br />

Hoofdstuk 3


4. BELEIDSKADER<br />

4.1 Inleiding<br />

Dit hoofdstuk geeft een beeld van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen<br />

in de initiatieflocatie passen. De beleidskaders zijn op verschillende<br />

schaalniveaus beschreven. Aan bod komt het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het<br />

gemeentelijk beleid.<br />

4.2 Rijksbeleid<br />

Nota Ruimte<br />

De Nota Ruimte 3 geeft de visie weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland<br />

en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage<br />

aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk<br />

land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd<br />

tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.<br />

Hoofddoel van het Nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende<br />

ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar<br />

is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:<br />

versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;<br />

bevordering van krachtige steden en vitaal platteland;<br />

borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;<br />

borging van de veiligheid.<br />

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd met tegen de achtergrond<br />

de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele<br />

waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame<br />

ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden<br />

gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de<br />

aantrekkelijkheid van de ruimte voor de bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt.<br />

Het ruimtelijk beleid moet ervoor zorgen dat de verhouding tussen bouwen<br />

in stedelijke gebieden en in landelijke gebieden in balans blijft. Bundeling van verstedelijking<br />

(wonen, werken en voorzieningen) staan nog steeds voorop, echter geconstateerd<br />

wordt dat er zowel vraag is naar centrumstedelijke milieus, groenstedelijke<br />

milieus en naar meer ruimte in en om de woning.<br />

In de Nota Ruimte wordt het landelijke restrictieve woningbouwbeleid losgelaten.<br />

Het taboe ‘niet bouwen in het buitengebied’ wordt doorbroken en is bespreekbaar<br />

3 Vastgesteld op 23 maart 2005.<br />

Hoofdstuk 4 25


in het kader van hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Door toepassing<br />

ziet het Rijk kansen voor de ontwikkeling van meer kwaliteit en vitaliteit in het<br />

buitengebied van Nederland. Het ontwikkelen van meer kwaliteit en vitaliteit is<br />

echter wel regionaal maatwerk waardoor het als een taak voor de provincies wordt<br />

gezien om de kaders voor het bouwen in het buitengebied op te stellen. De Nota<br />

Ruimte geeft alleen een aantal uitgangspunten voor het opstellen van dit kader<br />

zoals landschappelijke inpassing, het projectontwerp en de financiering. Bij voorkeur<br />

dient aangesloten te worden bij bestaande bebouwingspatronen zoals bebouwingsclusters<br />

en bebouwingslinten.<br />

Doorwerking plangebied<br />

De voorgenomen ontwikkeling past binnen een van de hoofddoelen van het nationaal<br />

ruimtelijk beleid, namelijk het bevorderen van een vitaal platteland. De woningen<br />

zijn passend op de locatie, mits deze geen andere functies belemmeren en passen<br />

bij het karakter van de omgeving. De provincie geeft een verdere uitwerking<br />

van dit nationale ruimtelijke beleid in haar Structuurvisie.<br />

4.3 Provinciaal beleid<br />

Structuurvisie Noord Brabant<br />

De Structuurvisie Ruimtelijke ordening (vastgesteld door Provinciale Staten, d.d. 1<br />

oktober 2010) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025<br />

(met een doorkijk naar 2040). Voor het plangebied is een uitsnede gemaakt welke is<br />

weergegeven in figuur 4.1.<br />

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Binnen<br />

deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen opgevangen.<br />

Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. De<br />

structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor<br />

een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke<br />

randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor<br />

regionaal maatwerk.<br />

De vier structuren zijn:<br />

de groenblauwe structuur;<br />

de infrastructuur;<br />

de landelijk gebied;<br />

de stedelijke structuur.<br />

De initiatieflocatie is gelegen in landelijk gebied en aangewezen als gemengd gebied.<br />

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen<br />

een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. De mate van<br />

26<br />

Hoofdstuk 4


menging varieert daarbij van de gebieden waarbinnen meerdere functies in evenwicht<br />

naast elkaar bestaan tot gebieden waar de land- en tuinbouw de dominante<br />

functie is.<br />

Gemengde plattelandseconomie<br />

In de gemengde plattelandseconomie is naast ruimte voor de land- en tuinbouw ook<br />

ruimte voor de ontwikkeling van niet-agrarische functies, zoals toerisme, recreatie,<br />

kleinschalige bedrijvigheid, zorgfuncties etcetera. Dit kan door verbreding van agrarische<br />

activiteiten maar ook als zelfstandige functie, met name op vrijkomende locaties.<br />

Rondom steden, dorpen en natuur is er in de meeste gevallen feitelijk sprake<br />

van een gemengde plattelandseconomie. In de gebieden rondom steden en dorpen<br />

is daarbij meer ruimte voor de ontwikkeling van functies die zich richten op de inwoners<br />

van die kernen, in de gebieden rondom de groenblauwe structuur is de<br />

ontwikkeling van functies meer afgestemd op het ondernemen in een groene omgeving<br />

en de versterking van natuur- en landschapswaarden.<br />

Beleid<br />

Binnen het gemengd landelijk gebied is multifunctioneel gebruik uitgangspunt.<br />

Uitzondering hierop zijn de primair agrarische gebieden, die door de gemeente zijn<br />

aangeduid. Buiten de primair agrarische gebieden ontwikkelen functies zich in<br />

evenwicht met elkaar en de omgeving. In de kernrandzones is een toenemende<br />

menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Rondom<br />

natuurgebieden vinden ontwikkelingen plaats op vrijkomende locaties die passen<br />

in een groene omgeving. Bestaande ontwikkelingsmogelijkheden van in het<br />

gebied voorkomende functies worden gerespecteerd. Ontwikkelingen houden rekening<br />

met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.<br />

Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen binnen een nationaal, provinciaal<br />

of cultuurhistorisch waardevol landschap.<br />

Vrijkomende agrarische bebouwing<br />

Door het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering komen er bedrijfslocaties vrij.<br />

Binnen het gemengd landelijk gebied is de ontwikkeling van woon-, recreatie- en<br />

werkfuncties mogelijk. Ontwikkelingen passen qua aard, schaal en functie in de omgeving<br />

en houden rekening met de omgevingskwaliteiten. De noodzaak of wens tot<br />

sanering van overtollige bedrijfsbebouwing wordt betrokken bij de toepassing van<br />

de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden<br />

van) omliggende bestaande functies, zoals volwaardige agrarische<br />

bedrijven, recreatiebedrijven of woonfuncties.<br />

Hoofdstuk 4 27


Wonen, werken, cultuurhistorie, recreatie, natuur en water.<br />

Het gemengd landelijk gebied is een veelzijdige gebruiksruimte. Ontwikkelingen,<br />

zoals wonen, werken, (historische) landgoederen, recreatie en toerisme, passen qua<br />

aard, schaal en functie bij de omgeving en houden rekening met de omgevingskwaliteiten.<br />

De ontwikkeling van functies is in beginsel alleen mogelijk op vrijkomende<br />

locaties. Er wordt rekening gehouden met (ontwikkelingsmogelijkheden van) omliggende<br />

bestaande functies, zoals volwaardige agrarische bedrijven, recreatiebedrijven<br />

of woonfuncties.<br />

Figuur 4.1: Uitsnede Structuurvisiekaart provincie Noord-Brabant<br />

Conclusie<br />

Uit bovenstaande blijkt dat het initiatief zoals in dit plan is opgenomen kan bijdragen<br />

aan de doelstellingen van de provincie. Er wordt ruimte geboden voor woningen.<br />

In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant zijn hiervoor regels<br />

opgenomen.<br />

28<br />

Hoofdstuk 4


Verordening Ruimte<br />

Op 11 mei 2012 is de Verordening ruimte van de provincie Brabant in werking getreden.<br />

In deze Verordening is aangegeven hoe men omgaat met ruimtelijke ontwikkelingen<br />

in Brabant. In dit geval betreft het de ontwikkeling van 2 Ruimte-voor-<br />

Ruimtewoningen en het omzetten van twee agrarische bedrijven naar burgerwoningen.<br />

Het is van belang om te weten in welke zone het plangebied is gelegen. In<br />

figuur 4.2 zijn de uitsneden van de verschillende thema-zoneringen weergegeven.<br />

Het plangebied is gelegen binnen de volgende zones:<br />

Reconstructiegebied – verwevingsgebied;<br />

Nationaal landschap het Groene Woud;<br />

Agrarisch gebied.<br />

Met betrekking tot dit plan zijn er specifieke regels opgesteld die binnen voornoemde<br />

gebieden geldt met uitzondering van het Nationale landschap Het Groene<br />

Woud. De kernkwaliteiten van het nationaal landschap Het Groene Woud zijn het<br />

groene karakter, de kleinschalige openheid, de samenhang tussen beken, essen,<br />

kampen, bossen en heiden en de centrale ligging tussen de stedelijke gebieden van<br />

Noord-Brabant. De provinciale doelstelling voor dit gebied is het behoud en versterking<br />

van deze kernkwaliteiten.<br />

Voor Ruimte-voor-Ruimtewoningen zijn aparte regels opgesteld en opgenomen in<br />

de Verordening ruimte. Deze zijn hieronder weergegeven.<br />

Een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen de<br />

groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied<br />

of een vestigingsgebied glastuinbouw kan voorzien in de nieuwbouw van<br />

één of meer woningen waarbij er geen sprake behoeft te zijn van het gebruik van<br />

een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits de toelichting daaromtrent<br />

een verantwoording bevat. Uit de verantwoording blijkt dat:<br />

a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke<br />

inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij de bepaling<br />

inzake de kwaliteitsverbetering van het landschap niet van toepassing is;<br />

b. is verzekerd dat is voldaan aan de gestelde nadere regels;<br />

c. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling.<br />

Hoofdstuk 4 29


Figuur 4.2: Uitsneden Verordening ruimte Noord Brabant<br />

30<br />

Uitsnede<br />

reconstructiezoneringen<br />

Uitsnede<br />

cultuurhistorisch<br />

waardevol gebied<br />

Uitsnede<br />

Agrarisch gebied<br />

Hoofdstuk 4


Regeling Ruimte-voor-Ruimte<br />

De regeling Ruimte-voor-Ruimte van 30 maart 2004 is in zijn geheel vervangen door<br />

de ‘Beleidsregel Ruimte-voor-Ruimte 2006’ van 27 januari 2006.<br />

De ‘Beleidsregel ruimte-voor-ruimte 2006’ geeft een nadere invulling aan de criteria<br />

uit de regeling Ruimte-voor-Ruimte van het Streekplan Brabant in Balans die verband<br />

houden met het sloopobject of de slooplocatie. Het gaat dan om de aanhef<br />

van de regeling in relatie tot de punten 11, 12 en 13 4<br />

, waarin vijf zekerheden worden<br />

geëist, te weten:<br />

er moet sprake zijn van de beëindiging van een intensieve veehouderij;<br />

de bedrijfsgebouwen voor de intensieve veehouderij moeten worden gesloopt,<br />

waarbij geldt dat voor elke 1.000 m 2<br />

die gesloopt wordt de mogelijkheid bestaat<br />

één Ruimte-voor-Ruimtekavel te ontwikkelen;<br />

er moet milieuwinst zijn behaald door het uit de markt nemen van tenminste<br />

3.500 kg fosfaat voor elke Ruimte-voor-Ruimtekavel die wordt ontwikkeld;<br />

elke slooplocatie moet worden voorzien van een passende herbestemming;<br />

planologische medewerking aan een Ruimte-voor-Ruimtekavel wordt niet verleend<br />

indien in redelijkheid op andere wijze tot sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen<br />

kan worden gekomen.<br />

Nadere regels inzake ruimte-voor-ruimtekavels.<br />

Gedeputeerde Staten stellen nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen in<br />

verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de<br />

sloop van agrarische bedrijfsgebouwen die in gebruik zijn of waren voor de intensieve<br />

veehouderij in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw<br />

van woningen op passende locaties toe te staan. Zolang nadere regels nog niet zijn<br />

vastgesteld en in werking zijn getreden, wordt de Beleidsregel ruimte-voor-ruimte<br />

2006 aangemerkt als nadere regels.<br />

Kwaliteitsverbetering<br />

In de Verordening ruimte is in artikel 2.2 opgenomen dat bij een bestemmingsplan<br />

dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt,<br />

een verantwoording dient te bevatten omtrent ruimtelijke kwaliteitsverbetering. In<br />

de verantwoording dient de wijze waarop de ruimtelijke kwaliteitsverbetering financieel,<br />

juridisch en feitelijk is verzekerd is opgenomen te worden. De realisering<br />

11. Zeker gesteld moet zijn dat de realisering van de woning plaatsvindt in samenhang met de sloop van<br />

agrarische bedrijfsgebouwen en met de inlevering van de milieurechten van de agrarische activiteit<br />

ter plaatse. Per woning dient te worden aangetoond dat ten minste 1.000 m 2 agrarische bedrijfsgebouwen<br />

zijn gesloopt en milieuwinst op de desbetreffende locatie is bereikt.<br />

12. Zeker gesteld moet zijn dat de te slopen bedrijfsgebouwen niet worden vervangen door nieuwe<br />

bebouwing en dat aan de voormalige agrarische bedrijfslocatie een passende andere bestemming<br />

wordt toegekend. Van deze vereisten kan worden afgeweken in het belang van de revitalisering van<br />

het buitengebied.<br />

13. Planologische medewerking wordt niet verleend als in redelijkheid langs andere wijze tot sanering<br />

van de bedrijfsgebouwen kan worden gekomen.<br />

Hoofdstuk 4 31


van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling dient gepaard te gaan met een aantoonbare<br />

en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten<br />

van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve<br />

mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft.<br />

In bijlage 1 van de toelichting is opgenomen hoe de kwaliteitsverbetering zich<br />

weerhoudt ten opzichte van de ontwikkeling. Het gaat in dit geval om het omzetten<br />

van de bedrijfswoning naar burgerwoning. Ten aanzien van de Ruimte-voor-<br />

Ruimtewoningen wordt reeds een flinke ruimtelijke kwaliteitswinst behaald door de<br />

sloop en sanering van de intensieve veehouderij en het uit de markt nemen van fosfaatrechten.<br />

Conclusie<br />

De beide woningen kunnen gerealiseerd worden middels de Ruimte-voor-<br />

Ruimteregeling. Het dossier waarin alle stukken zitten die aantonen dat aan de<br />

voorwaarden vanuit de regeling Ruimte-voor-Ruimte wordt voldaan is als separate<br />

bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Het dossier is separaat te openen op<br />

ruimtelijkeplannen.nl.<br />

Om de woningen daadwerkelijk op deze plek te realiseren dient de bouwlocatie in<br />

een bebouwingsconcentratie te zijn gelegen. De gemeente Oirschot heeft bebouwingsconcentraties<br />

aangewezen in het kader van de Uitvoeringsnota “<strong>Buitengebied</strong><br />

in Ontwikkeling”. Hierin is aangegeven dat het plangebied niet is gelegen in een<br />

bebouwingsconcentratie, maar daar pal tegenaan. Het plangebied is niet in een<br />

landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw gelegen. De<br />

landschappelijke inpassing is in paragraaf 2.5 reeds aan bod gekomen.<br />

Alle bebouwing die in gebruik was ten dienste van de intensieve veehouderij worden<br />

gesloopt. Het plan voldoet dan ook in zijn geheel aan de provinciale regels uit<br />

de Verordening ruimte en de regeling Ruimte-voor-Ruimte (zie ook paragraaf 2.3)<br />

en draagt bij aan de doelstellingen vanuit de provincie met betrekking tot ontstening<br />

van het landelijk gebied.<br />

Door de landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.5) gebaseerd op de landschappelijke<br />

en cultuurhistorische waarde (zie paragraaf 6.3) is het behoud en versterking<br />

van nationaal landschap Het Groene Woud zeker gesteld.<br />

32<br />

Hoofdstuk 4


4.4 Gemeentelijk beleid<br />

Uitvoeringsnota “<strong>Buitengebied</strong> in Ontwikkeling”<br />

De gemeente Oirschot heeft een uitvoeringsnota <strong>Buitengebied</strong> in ontwikkeling opgesteld.<br />

Het doel van deze uitvoeringsnota is dat de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden<br />

en waar mogelijk versterkt. Dit kan door het stimuleren van economische<br />

functies in het buitengebied, die tevens zorgen voor een duurzaam beheer en behoud<br />

van gebiedseigen kwaliteiten en passen bij de functies van het landelijk gebied<br />

(landbouw, natuur, landschap en recreatie).<br />

Deze uitvoeringsnota richt zich primair op de uitbreiding van ontwikkelingsmogelijkheden<br />

in bebouwingsconcentraties. Binnen de bebouwingsconcentraties worden<br />

nieuwe mogelijkheden geboden voor bouwen en gebruik, daaraan worden de reguliere<br />

voorwaarden verbonden dat de nieuwe ontwikkeling ruimtelijk en milieuhygienisch<br />

aanvaardbaar moet zijn. Aanvullend aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van<br />

de ontwikkeling moet sprake zijn van kwaliteitswinst voor het landelijk gebied.<br />

In de bebouwingsconcentraties bestaan mogelijkheden om via de Ruimte-voor-<br />

Ruimte tot woningbouw te komen. Op basis van een analyse van de bebouwingscconcentraties<br />

is sprake van 135 potentiële woningbouwlocaties. Voor de ontwikkeling<br />

van de woningen gelden verschillende voorschriften die zich onderscheiden<br />

in voorwaarden aan de locatie, bouwvoorschriften, beeldkwaliteit en overige<br />

voorwaarden.<br />

Het plangebied is nabij bebouwingsconcentratie Pandgat – Spoordonk gelegen. De<br />

ruimtelijke visie (zie figuur 4.3) van deze bebouwingsconcentratie concentreert zich<br />

voornamelijk op de bebouwing en de open ruimte rond het Pandgat en de Kampsesteeg.<br />

De visie heeft voornamelijk betrekking op het versterken van het huidige<br />

karakter van de bebouwingsconcentratie. De entree van de bebouwingsconcentratie<br />

vanaf de Spoordonkseweg dient een meer landelijk en vooral kleinschaliger karakter<br />

te krijgen. De doorzichten die momenteel aanwezig zijn dienen ook in de toekomst<br />

behouden te blijven waardoor er vanuit de concentratie direct contact is met het<br />

buitengebied.<br />

Hoofdstuk 4 33


Figuur 4.3: Ruimtelijke visie bebouwingsconcentratie Pandgat - Spoordonk<br />

34<br />

Hoofdstuk 4


In de uitvoeringsnota “<strong>Buitengebied</strong> in Ontwikkeling” wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden<br />

waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden en eventueel<br />

wordt versterkt. Het gaat dan met name om de mogelijkheden in bebouwingsconcentraties<br />

waar mogelijkheden bestaan om via de regeling Ruimte-voor-Ruimte<br />

tot woningbouw te komen. Indien het gaat om een locatie gelegen buiten een bebouwingscluster<br />

gelegen dient dit nader afgewogen te worden. De volgende ontwikkelingsvoorwaarden<br />

voor ruimte voor ruimte woningen worden gesteld:<br />

1. Het moet gaan om een grondgebonden vrijstaande en/of 2onder1-kap burgerwoning<br />

aan de bebouwingsconcentratie op een vrije kavel.<br />

Beide woningen zijn niet gelegen in een lint. Locatie Spoordonkseweg 67 sluit<br />

aan bij de bebouwingsconcentratie Gijzelaar/Notel. Ten westen hiervan liggen<br />

eerst 3 woningen, vervolgens een glastuinbouwbedrijf en daarnaast de locatie<br />

Spoordonkseweg 67. Locatie Spoordonkseweg 68 ligt nabij de bebouwingsconcentratie<br />

Pandgat- Spoordonk. Op ca. 30 meter hiervandaan is een dubbele woning<br />

gelegen en daarnaast ligt de Spoordonkseweg 68;<br />

Er is dus geen sprake van een locatie in een bebouwingsocncentratie.<br />

2. Beide nieuw geprojecteerde woningen wegen direct uit op bestaande wegen, te<br />

weten de Spoordonkseweg;<br />

De locatie weegt direct uit op een bestaande weg.<br />

3. De nieuwe ruimte voor ruimte woning mag het bestaande bebouwingslint niet<br />

doen dichtslibben, doorzichten in de bebouwingslinten dienen te worden behouden.<br />

Bij de locatie is geen sprake van bestaande doorzichten omdat de bestaande<br />

stallen dit doorzicht al benemen. Verder is hier ook geen sprake van<br />

waardevolle doorzichten die beschermd dienen te worden. De zichtas vanuit de<br />

Kampsesteeg wordt verbeterd vanwege het verdwijnen van de stallen ;<br />

Er zijn geen bestaande waardevolle doorzichten.<br />

4. Een vrije kavel heeft een frontbreedte van minimaal 50 meter. De locatie voldoet<br />

hier niet aan. De frontbreedte van het vrijkomende perceel bedraagt minder<br />

dan 50 meter;<br />

Aan de frontbreedte wordt niet voldaan.<br />

5. Geen complexmatige of seriematige maar individuele bouw. Het gaat hier om<br />

twee individuele particuliere woningen;<br />

Het gaat om individuele bouw.<br />

Hoofdstuk 4 35


6. Planologische haalbaarheid aantoonbaar (geluid, verkeer, archeologie, geur,<br />

ecologie, water en landschap). In dit bestemmingsplan zijn diverse milieutechnische<br />

en waardenonderzoeken uitgevoerd waaruit is gebleken dat de ontwikkeling<br />

planologisch haalbaar is (zie hoofdstuk 5).<br />

Alle milieutechnische en waardenonderzoeken hebben aangetoond dat de<br />

ontwikkeling haalbaar is. Alleen met betrekking tot akoestiek dient er een hogere<br />

grenswaarde aangevraagd te worden en is het noodzakelijk om een bouwtechnische<br />

ingreep (dove gevels) toe te passen.<br />

7. Een integraal ontwerp voor woning, kavel en tuin. Dit wordt meegenomen in<br />

het kader van de anterieure overeenkomst en omgevingsvergunning;<br />

In paragraaf 2.5 is de landschappelijke en stedenbouwkundige verantwoording<br />

opgenomen. Deze is door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden.<br />

8. Landschappelijke inpassing (erfbeplanting) vereist. Deze dient opgesteld te worden<br />

in het kader van het postzegelbestemmingsplan en anterieure overeenkomst;<br />

De landschappelijke inpassing is akkoord bevonden en is opgenomen in het<br />

bestemmingsplan. De aanleg en het behoud daarvan worden opgenomen in de<br />

anterieure overeenkomst en zijn daarmee verzekerd.<br />

9. Bij een nieuwe ruimte voor ruimte woning blijft aan weerszijden een zone van<br />

10 meter uit de perceelsgrens onbebouwd om een doorzicht naar het achterliggende<br />

open gebied te garanderen. Op deze manier ontstaan nieuwe doorzichten<br />

naar het achterliggende open gebied omdat de stallen voorheen het uitzicht<br />

belemmerden. Bij Spoordonkseweg 67 is hier wel sprake van maar bij Spoordonkseweg<br />

68 niet;<br />

Bij Spoordonkseweg 67 kan aan weerszijden van de nieuwe woning een zone<br />

van 10 meter open worden gehouden voor voldoende doorzicht. Spoordonkseweg<br />

68 voldoet hier echter niet aan. Hier dienen stedenbouwkundige eisen te<br />

worden gesteld. Deze zijn meegenomen in het ontwerp (paragraaf 2.5) en akkoord<br />

bevonden door de gemeente oirschot.<br />

10. De rooilijn is afgestemd op de rooilijn van het betreffende bebouwingslint. Hier<br />

zal bij de plaatsing van het bouwvlak in het kader van het stedenbouwkundig<br />

plan rekening mee gehouden dienen te worden;<br />

In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de bestaande rooilijnen<br />

van naastgelegen bestaande bebouwing.<br />

36<br />

Hoofdstuk 4


11. Een bijdrage aan de uitvoering van de kwaliteitsverbetering zoals opgenomen in<br />

de algemene voorwaarden van deze uitvoeringsregeling. Hieraan wordt voldaan.<br />

Door deel te nemen aan de Ruimte-voor-Ruimteregeling en de zekerstelling van<br />

de stedenbouwkundige en landschappelijke verantwoording is de kwaliteitsverbetering<br />

verzekerd en wordt hieraan voldaan.<br />

Aan de voorwaarden 1, 4 en 9 (gedeeltelijk) worden niet voldaan. Met name de<br />

ligging buiten de bebouwingsconcentratie maakt dat hier een afweging gemaakt<br />

moet worden. De hardheidsclausule biedt de mogelijkheid om af te wijken van het<br />

beleid neergelegd in deze uitvoeringsnota. In onvoldoende frontbreedte van de<br />

percelen kan tegemoet worden gekomen door een gewijzigde passende uitvoering<br />

van de woningen. Het huidige woonhuis op Spoordonkseweg 68 wordt gesloopt.<br />

Daarom kan de nieuwe woning verschoven worden zodat een stedenbouwkundige<br />

acceptabele invulling ontstaat want het totale perceel is bijna 50 meter breed.<br />

Hardheidsclausule<br />

In de uitvoeringsnota “<strong>Buitengebied</strong> in Ontwikkeling” wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden<br />

waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt behouden en eventueel<br />

wordt versterkt. Het gaat dan met name om de mogelijkheden in bebouwingsconcentraties.<br />

Hier bestaan mogelijkheden om via de regeling ruimte voor ruimte tot woningbouw<br />

te komen. In de uitvoeringsnota is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen<br />

waarin is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders in uitzonderingssituaties<br />

af mag wijken van dit beleid wanneer toepassing zou leiden tot gevolgen<br />

voor belanghebbenden, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig<br />

zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De ontwikkeling moet<br />

wel passen binnen de doelstellingen van deze uitvoeringsnota zoals een verbetering<br />

van de ruimtelijke kwaliteit. Het moet gaan om een ontwikkeling die inpasbaar en<br />

verweefbaar is met de omgeving en waardoor omliggende agrarische bedrijven<br />

geen beperkingen ondervinden. Hierbij moet inzichtelijk worden gemaakt dat het<br />

generieke beleid onredelijke gevolgen met zich mee brengt.<br />

Onredelijke gevolgen generiek beleid<br />

Wanneer op de locatie geen gebruik gemaakt kan worden van de regeling Ruimtevoor-Ruimte<br />

kunnen de volgende situaties ontstaan:<br />

Uitbreiding bedrijfsactiviteiten / verval van de locaties;<br />

Leefkwaliteit binnen bebouwingsconcentraties;<br />

Onevenredig contrast met bebouwingsconcentraties.<br />

Beide locaties zijn op basis van de Handleiding Duurzame locaties waarschijnlijk<br />

niet aan te merken als “duurzaam”. Er is immers niet voldoende afstand van de<br />

inrichting naar geurgevoelige objecten wellicht is sprake van een “overbelaste<br />

situatie”.<br />

Hoofdstuk 4 37


Bovenstaande zaken worden onderstaand nader uitgewerkt:<br />

Uitbreiding bedrijfsactiviteiten / verval van de locaties<br />

Wanneer geen gebruik gemaakt kan worden van een regeling zoals Ruimte voor<br />

Ruimte, stelt de initiatiefnemer in principe genoodzaakt te zijn om het bedrijf uit te<br />

breiden in tegenstelling tot de wens om te stoppen. Het bedrijf wordt dan genoodzaakt<br />

om milieuaanpassingen te treffen (luchtwassers plaatsen). Om deze investeringen<br />

terug te kunnen verdienen is uitbreiding van het bedrijf noodzakelijk. Het<br />

bouwvlak zoals toegekend in bestemmingsplan “<strong>Buitengebied</strong> 1 e<br />

fase” biedt nog<br />

wel enkele fysieke uitbreidingsmogelijkheden. Er heeft in het verleden reeds een<br />

globaal onderzoek plaatsgevonden. Hierbij komt het erop neer dat op beide locaties<br />

een verdubbeling van de aanwezige aantallen plaats zou kunnen vinden met alle<br />

gevolgen van dien. Op die manier kan een bedrijf worden verkregen wat voor de<br />

toekomst mogelijk nog van enige waarde zou kunnen zijn en derhalve verkoopbaar<br />

of drijfbaar zou zijn. Deze situatie is niet wenselijk op deze plek.<br />

De andere mogelijkheid als de regeling zoals voorgesteld geen doorgang zou kunnen<br />

vinden is dat er niets veranderd aldus de initiatiefnemer. Tot 2014 (en mogelijk<br />

nog enkele jaren langer) zou het bedrijf in de huidige vorm bedreven kunnen worden<br />

waarna gestopt zal moeten worden. Mogelijk dat voor een deel van de bebouwing<br />

nog iets van een bestemming gevonden zou kunnen worden in lijn met het<br />

bestemmingsplan, maar vermoedelijk zal voor het gros van de bebouwing geen bestemming<br />

voor handen zijn. Dit hangt ook samen met het feit dat het om een locatie<br />

buiten het bebouwingscluster gaat zodat geen gebruik gemaakt kan worden van<br />

de VAB-regeling. Meest logische gevolg daarvan is dat het huis en daarbij behorende<br />

bebouwing in gebruik zullen blijven, maar dat de stallen langzaam aan zullen<br />

vervallen. Dit is evenmin een gewenste ontwikkeling.<br />

Leefkwaliteit bebouwingsconcentraties<br />

Gezien de ligging van de locatie ten opzichte van aangrenzende bebouwingsconcentraties<br />

kan de leefkwaliteit van deze bebouwingsconcentraties juist worden verbeterd<br />

door het wegvallen van de bedrijven aan de Spoordonkseweg 67/68. Door<br />

het wegvallen zouden in het zuidelijke gedeelte van deze bebouwingsconcentraties<br />

geen bedrijven met een geurhindercontour meer aanwezig zijn. De aangrenzende<br />

bebouwingsconcentraties en het noord-westelijk gedeelte van de kern Oirschot zal<br />

daarmee aantrekkelijker worden om te bewonen.<br />

Locatie voldoet aan zelfde kenmerken als bebouwingsconcentraties<br />

De locaties grenzen beide aan een bebouwingsconcentratie, waardoor aansluiting<br />

wordt gevonden bij de stedenbouwkundige structuur van de Spoordonkseweg.<br />

Daarnaast worden er hier bedrijfsgebouwen gesloopt waardoor de bebouwing afneemt,<br />

ondanks dat er woningen bij worden gerealiseerd. Deze woningen worden<br />

op het huidige bouwvlak gerealiseerd waardoor het ruimtelijk effect verbetert. Ui-<br />

38<br />

Hoofdstuk 4


teraard wordt er rekening gehouden met de doorzichten van de Spoordonkseweg<br />

naar het achtergelegen landschap. Het gebied rondom het plangebied heeft dezelfde<br />

waarden en kenmerken als een bebouwingsconcentratie. Gekeken naar de beschrijving<br />

van de locatie in de uitvoeringsnota bevat de omgeving Spoordonkseweg<br />

67/68 dezelfde kenmerken en zou zelfs samen met de Melklanden als even waardevol<br />

gezien kunnen worden.<br />

Vanwege de volgende argumenten dient de locatie onderdeel uit te maken van de<br />

aangewezen bebouwingsconcentraties in de uitvoeringsnota BIO:<br />

Aansluiting wordt gezocht bij bestaande bebouwingspatronen;<br />

Beide kavels sluiten aan bij de bebouwingsconcentraties "Pandgat- Spoordonk"<br />

en "Gijzelaar-Oirschot";<br />

Het toevoegen van een ruimte voor ruimte woning betekent een completering<br />

en afronding van bestaande bebouwingslinten;<br />

Bebouwing vindt alleen plaats aan de noordzijde van de Spoordonkseweg;<br />

De open ruimte tussen Spoordonkseweg 67 en 68 blijft behouden (met volop<br />

zichtrelaties) en de bebouwingsconcentraties groeien niet aan elkaar.<br />

Vanwege de volgende argumenten kan hier niet in voorzien worden en wordt een<br />

gerechtvaardigd gebruik gemaakt van de hardheidsclausule.<br />

Fysiek<br />

Initiatiefnemer beschikt niet over eigendommen in de aangewezen bebouwingsconcentraties.<br />

Financieel<br />

Vanwege de mogelijkheid van benutting van ruimte voor ruimte in de aangewezen<br />

bebouwingsconcentraties kan dit leiden tot een prijsopdrijvend effecten van de<br />

gronden in deze concentraties. Indien dusdanig dure percelen aangekocht dienen te<br />

worden komt de economische haalbaarheid onder druk te staan.<br />

Stedenbouwkundig<br />

Gelet op de definitie in de provinciale verordening voldoet onderhavige locatie aan<br />

de ruimtelijke kenmerken. Binnen de aangewezen bebouwingsconcentraties zijn<br />

echter locaties die niet aan deze kenmerken voldoen. Daarom is een heroverweging<br />

van de uitvoeringsnota BIO op zijn plaats.<br />

Heroverweging uitvoeringsnota BIO<br />

Om de uitvoeringsnota BIO te laten aansluiten op de verordening Ruimte dient een<br />

heroverweging van deze uitvoeringsnota plaats te vinden. Dit beleid kan in de toelichting<br />

van het bestemmingsplan <strong>Buitengebied</strong> 2 e fase zijn plek krijgen. Op deze<br />

manier ontstaat er beleid waaraan de verzoeken kunnen worden getoetst en hoeft<br />

niet ad hoc afgeweken te worden van het beleid middels een hardheidsclausule. Van<br />

Hoofdstuk 4 39


deze clausule dient minimaal gebruik gemaakt te worden om geen precedentwerking<br />

te krijgen.<br />

Overbelaste situatie<br />

Op korte afstand van beide inrichtingen zijn diverse geurgevoelige objecten (burgerwoningen,<br />

bedrijfswoningen) gelegen. De locaties zijn dan ook aan te merken als<br />

“niet duurzaam” (zie hiervoor paragraaf 5.7). Eventuele investeringen in een uitbreiding<br />

van de inrichting(en) zijn niet te rechtvaardigen met het huidig ruimtelijk<br />

beleid aangaande de intensieve veehouderij.<br />

Een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit<br />

Bij de ruimtelijke visie van het bebouwingscluster Pandgat-Spoordonk moet het huidige<br />

karakter van de bebouwingsconcentratie worden versterkt. Het gaat hier om<br />

een bebouwingscluster nabij de doorgaande weg. De entree aan de Spoordonkseweg<br />

moet het landelijk en kleinschalig karakter behouden. Geen doorzichten worden<br />

verstoord. Het slopen van de stallen aan de Spoordonkseweg 67/68 en hier in de<br />

plaats twee vrijstaande woningen met bijgebouwen past in dit beeld. Bij de ruimtelijke<br />

visie van bebouwingscluster Gijzelaar/Notel dient de afwisseling tussen bebouwing,<br />

opgaande beplanting en open ruimte gehandhaafd blijven. Alleen noodzakelijke<br />

bebouwing op bestaande percelen is mogelijk. De bestaande varkensstallen<br />

worden omgezet in een ruimte voor ruimte woning. Op deze manier vindt de bebouwing<br />

plaats op dezelfde locatie als voorheen. Het gaat nu echter om minder<br />

bebouwing dan voorheen en daarom wordt de open ruimte zelfs groter. Voor opgaande<br />

beplanting kan gezorgd worden in het kader van een landschappelijke inpassing<br />

met behoud van doorzichten.<br />

<strong>Bestemmingsplan</strong> <strong>Buitengebied</strong> 2010<br />

Bestemming Wonen<br />

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch met waarden –<br />

landschap met de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming Wonen.<br />

Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast, onder de volgende<br />

voorwaarden:<br />

wijziging van de bestemming is niet toegestaan op een bouwvlak gelegen ter<br />

plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – primair landbouwontwikkelingsgebied'<br />

en 'reconstructiezone – secundair landbouwontwikkelingsgebied';<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan, het bouwvlak is gelegen binnen de reconstructiezone<br />

verwevingsgebied.<br />

wijziging is uitsluitend toegestaan indien de locatie niet duurzaam is dan wel<br />

niet blijvend geschikt is/wordt geacht voor agrarisch hergebruik voor de opvang<br />

van te verplaatsen agrarische bedrijven, hetgeen dient te worden aangetoond<br />

40<br />

Hoofdstuk 4


op basis van de handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties zoals<br />

opgenomen in bijlage 5 bij de regels;<br />

Door de ligging nabij de kernen Spoordonk en Oirschot is nieuwe agrarische bedrijvigheid<br />

nauwelijks mogelijk. De locatie is niet geschikt voor de opvang van een te<br />

verplaatsen agrarisch bedrijf. Dit heeft met zowel de ligging als het bedrijf an sich te<br />

maken. Tevens heeft er een duurzaamheidstoets plaatsgevonden met daaraan gekoppeld<br />

een geurhinderonderzoek. Deze is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan<br />

opgenomen. Hieruit blijkt dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.<br />

uitsluitend de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande en vergunde bedrijfswoning(en)<br />

mag voor bewoning worden gebruikt;<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.<br />

het maximale aantal woningen is gelijk aan het bestaande en vergunde aantal<br />

bedrijfswoningen;<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.<br />

overtollige bebouwing moet gesloopt worden met uitzondering van cultuurhistorisch<br />

waardevolle bebouwing zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels,<br />

dan wel als cultuurhistorisch waardevol wordt aangemerkt door de monumentencommissie;<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan d.m.v deelname aan de Ruimte-voor-<br />

Ruimteregeling.<br />

de oppervlakte aan bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 120<br />

m²;<br />

De gemeente Oirschot heeft beleid opgesteld ten aanzien Ruimte-voor-<br />

Ruimtewoningen. Daarbij gaan zij uit van een woning met een maximale inhoud<br />

van 1.000m³ en een bijgebouw met een maximum oppervlakte van 240m². Voor de<br />

Ruimte-voor-Ruimtewoningen mag dan ook een bijgebouw gerealiseerd worden<br />

van 240m². omdat aan de Spoordonkseweg 68 ook nog een caravanstalling wordt<br />

gesloopt geldt hier een 10% regel. Dat wil zeggen 10% van het te slopen oppervlakte<br />

aan gebouwen mag terugworden gebouwd als bijgebouw tot een maximum van<br />

240m². Voor Spoordonkseweg 67 geldt dat er een bijgebouw gerealiseerd mag worden<br />

van maximaal 120m². Zie ook de volgende voorwaarde.<br />

indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen kan de oppervlakte<br />

aan bijgebouwen worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gesloopte<br />

bebouwing boven de 120 m² tot een gezamenlijke maximale oppervlakte<br />

van 240 m²;<br />

Zie voorwaarde hierboven. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.<br />

het woon- en leefmilieu ter plaatse van de woning wordt geborgd;<br />

Hoofdstuk 4 41


Aan deze voorwaarde wordt voldaan, zie hoofdstuk 5.<br />

er wordt geen afbreuk gedaan aan, of er vindt geen aantasting plaats van, in de<br />

directe omgeving aanwezige landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische,<br />

bodem- en waterhuishoudkundige en milieuhygiënische waarden;<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan, zie paragraaf 2.5 landschappelijke en stedenbouwkundige<br />

inpassing.<br />

er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de belangen van eigenaren<br />

en gebruikers van omliggende gronden en (agrarische) bedrijven;<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan, zie hoofdstuk 5.<br />

de milieuvergunning onherroepelijk is ingetrokken.<br />

Aan deze voorwaarde wordt voldaan, zie dossiervorming Ruimte-voor-Ruimte.<br />

Conclusie<br />

Het plan om twee Ruimte-voor-Ruimtewoningen te ontwikkelen op de geplande<br />

locatie draagt bij aan de doelstellingen vanuit het gemeentelijk beleid. Er wordt aan<br />

alle voorwaarden voldaan. Punt van aandacht is het behoud/danwel versterking van<br />

de zichtlijn die opgenomen is in de Uitvoeringsnotitie <strong>Buitengebied</strong> in ontwikkeling<br />

van de gemeente Oirschot. Met de landschappelijke en stedenbouwkundige verantwoording<br />

is hier rekening mee gehouden (zie paragraaf 2.5).<br />

42<br />

Hoofdstuk 4


5. MILIEUASPECTEN<br />

5.1 Inleiding<br />

Er bestaat een duidelijke relatie tussen het milieubeleid en de ruimtelijke ordening.<br />

De laatste decennia groeien het ruimtelijk- en milieubeleid naar elkaar in de vorm<br />

van omgevingsbeleid. De milieukwaliteit is derhalve een belangrijke afweging bij de<br />

ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging bij de<br />

ontwikkeling van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen<br />

te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen.<br />

In dit hoofdstuk wordt onder meer ingegaan op de volgende milieuaspecten: bedrijven<br />

en milieuzonering, bodem, water en luchtkwaliteit.<br />

5.2 Bedrijven en milieuzonering<br />

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische<br />

aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering<br />

wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende<br />

bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals<br />

woonwijken. Om het begrip hanteerbaar te maken is gebruik gemaakt van de publicatie<br />

‘Bedrijven en milieuzonering van de VNG 5<br />

. Bedrijven zijn hierin opgenomen in<br />

een tabel, die is ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven<br />

wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn (de zogenaamde afstandentabel).<br />

Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er<br />

kan (enigszins) van afgeweken worden in situaties waarin geen sprake is van een<br />

rustige woonwijk. In het algemeen wordt door middel van het aanbrengen van een<br />

zonering tussen bedrijvigheid en woonbebouwing de overlast ten gevolge van de<br />

bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden.<br />

Binnen het plangebied zullen twee intensieve veehouderijbedrijven gesaneerd worden,<br />

dat betekent dat de woon- en leefomgeving automatisch verbeterd wordt. De<br />

invloed (bijvoorbeeld geur, ammoniak en geluid) die het te slopen bedrijf had op de<br />

omgeving komt met de regeling Ruimte-voor-Ruimte te vervallen.<br />

De ontwikkeling is een verbetering voor het woon- en leefklimaat in de omgeving<br />

van het plangebied.<br />

Met betrekking tot het glastuinbouwbedrijf dat op het perceel aan Spoordonkseweg<br />

66 is gelegen dient een afstand van 30 meter te worden aangehouden vanwege<br />

mogelijke geluidsoverlast. Deze afstand is van toepassing op rustige woonwijken. In<br />

5 Bedrijven en milieuzonering, editie 2009<br />

Hoofdstuk 5 43


de publicatie bedrijven- en milieuzonering van de VNG wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen rustige woonwijken en gemengde gebieden. In de publicatie is aangegeven<br />

dat, indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere<br />

richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat<br />

gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere<br />

milieubelasting kent. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren<br />

eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting<br />

voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. In<br />

dit geval is het plangebied langs de ontsluitingsweg voor Spoordonk en Oirschot<br />

gelegen. Hieruit is te concluderen dat in dit geval sprake is van een gemengd gebied.<br />

Door het gemengde gebied mag de afstand met een stap worden verlaagd. De afstand<br />

die dan aan te houden is, betreft in dat geval 10 meter. De voormalige bedrijfswoning<br />

aan Spoordonkseweg 67 is op een afstand van circa 25 meter tot aan<br />

de kassen van het glastuinbouwbedrijf gelegen en 15 meter van de bedrijfsloods.<br />

Het plan voldoet dan ook aan de richtafstanden zoals eerder beschreven. Het glastuinbouwbedrijf<br />

wordt dan ook niet gehinderd door de voorgestane ontwikkeling.<br />

5.3 Bodem<br />

In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling<br />

van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Ten aanzien van de<br />

percelen hebben er twee bodemonderzoeken plaatsgevonden 6<br />

. De rapporten daarvan<br />

zijn als separate bijlagen aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In deze paragraaf<br />

zijn conclusies en aanbevelingen van beide rapporten weergegeven.<br />

Spoordonkseweg 67<br />

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen zoals<br />

beschreven in de Nederlandse norm NEN 5740:2009 “Strategie voor het uitvoeren<br />

van verkennend bodemonderzoek”.<br />

Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie<br />

naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de onderzoeksstrategie heeft<br />

geleid.<br />

6 Rapport verkennend bodemonderzoek Spoordonkseweg 67te Oirschot, projectnummer 65305,<br />

Lankelma ingenieursbureau, 22 augustus 2011 Oirschot<br />

Rapport verkennend bodemonderzoek Spoordonkseweg 68 te Oirschot, projectnummer 65306,<br />

lankelma ingenieursbureau, 22 augustus 2011 Oirschot.<br />

44<br />

Hoofdstuk 5


In onderstaande tabel zijn de aangetoonde overschrijdingen weergegeven:<br />

Tabel 2: Aangetoonde overschrijdingen<br />

Medium Verontreinigingen<br />

Parameter Gehalte<br />

Bovengrond<br />

MM1 Koper, lood, molybdeen, zink > Achtergrondwaarde<br />

MM2 - -<br />

B10-A<br />

Ondergrond<br />

Koper, kwik, lood, nikkel, zink, minerale olie > Achtergrondwaarde<br />

MM3 Som PCB > Achtergrondwaarde<br />

MM4<br />

Grondwater<br />

- -<br />

B1 Barium > Streefwaarde<br />

B2 Barium, xylenen > Streefwaarde<br />

- geen overschrijding<br />

Daar Barium en xylenen in het grondwater en zware metalen, minerale olie en som<br />

PCB in de grond de desbetreffende streef-/achtergrondwaarden overschrijden dient<br />

de onderzoekshypothese “onverdacht” te worden verworpen.<br />

Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging.<br />

Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek<br />

niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen<br />

ten aanzien van de geplande bestemmingswijziging. De gemeente is in deze echter<br />

het bevoegd gezag.<br />

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707)<br />

verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft<br />

een visuele inspectie plaatsgevonden. In de vrijkomende grond zijn geen aanwijzigen<br />

aangetroffen die zouden kunnen duiden op het voorkomen van asbesthoudende<br />

materialen.<br />

Opgemerkt wordt dat een bodemonderzoek niet kan worden gebruikt voor het<br />

bepalen van een partij grond. Hiertoe dient formeel een partijkeuring uitgevoerd te<br />

worden.<br />

Spoordonkseweg 68<br />

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen zoals<br />

beschreven in de Nederlandse norm NEN 5740:2009 “Strategie voor het uitvoeren<br />

van verkennend bodemonderzoek”.<br />

Hoofdstuk 5 45


Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie<br />

naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de onderzoeksstrategie heeft<br />

geleid.<br />

In onderstaande tabel zijn de aangetoonde overschrijdingen weergegeven:<br />

Tabel 3: Aangetoonde overschrijdingen<br />

Medium Verontreinigingen<br />

Parameter Gehalte<br />

Bovengrond<br />

MM1 - -<br />

MM2 - -<br />

MM5, opslag olie<br />

Ondergrond<br />

PAK > Achtergrondwaarde<br />

MM3 - -<br />

MM4, opslag olie<br />

Grondwater<br />

- -<br />

B1 Barium, xylenen > Streefwaarde<br />

B2 Barium > Streefwaarde<br />

- geen overschrijding<br />

Daar Barium en xylenen in het grondwater en PAK in de bovengrond de desbetreffende<br />

streef-/achtergrondwaarden overschrijden dient de onderzoekshypothese<br />

“onverdacht” te worden verworpen.<br />

Formeel gezien is de bodem op de locatie niet geheel vrij van bodemverontreiniging.<br />

Gezien de aard en mate van de aangetroffen verontreiniging is nader onderzoek<br />

niet noodzakelijk. Er bestaan uit bodemkwaliteitsoogpunt geen beperkingen<br />

ten aanzien van de geplande bestemmingswijziging. De gemeente is in deze echter<br />

het bevoegd gezag.<br />

In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707)<br />

verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft<br />

een visuele inspectie plaatsgevonden. In de vrijkomende grond zijn geen aanwijzigen<br />

aangetroffen die zouden kunnen duiden op het voorkomen van asbesthoudende<br />

materialen.<br />

Opgemerkt wordt dat een bodemonderzoek niet kan worden gebruikt voor het<br />

bepalen van een partij grond. Hiertoe dient formeel een partijkeuring uitgevoerd te<br />

worden.<br />

46<br />

Hoofdstuk 5


5.4 Water<br />

Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets te<br />

doorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op<br />

de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente wateradvies<br />

in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnen<br />

praktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk<br />

plan is opgenomen.<br />

Beleidskader<br />

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplan<br />

van Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van waterschap De Dommel,<br />

het Nationaal Waterplan, het rapport Waterbeleid voor de 21 ste eeuw, Nationaal<br />

Bestuursakkoord Water, Waterplan gemeente Oirschot en de Europese Kaderrichtlijn<br />

Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een<br />

belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.<br />

De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:<br />

vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);<br />

voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).<br />

Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ en het document “Ontwikkelen<br />

met duurzaam oogmerk (2006)” nog relevant. Hierin staat hoe het beste omgegaan<br />

kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan (definitie en<br />

randvoorwaarden hydrologisch neutraal ontwikkelen).<br />

Waterschap De Dommel: Beleidsnota uitgangspunten Watertoets<br />

Het bestemmingsplan biedt ruimte aan nieuwbouw. Op deze nieuwbouwplannen in<br />

relatie tot duurzaam omgaan met water zijn de volgende beleidsuitgangspunten<br />

van het waterschap De Dommel van toepassing:<br />

Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater: het streven is het<br />

schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering<br />

afgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het projectgebied.<br />

Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwater<br />

moet worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: hergebruik<br />

– infiltratie – buffering - afvoer.<br />

Hydrologisch Neutraal bouwen: bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische<br />

situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De Gemiddeld<br />

Hoogste Grondwaterstang (GHG) mag niet verlaagd worden en het waterpeil<br />

sluit aan bij optimale grondwaterstanden.<br />

Water als kans: de belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meerwaarde<br />

zorgen.<br />

Hoofdstuk 5 47


Meervoudig ruimtegebruik: omdat de vierkante meters duur zijn, wordt aangeraden<br />

naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’<br />

van vierkante meters door de ruimtevraag van water beperkt worden.<br />

Voorkomen van vervuiling: nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel<br />

mogelijk voorkomen te worden.<br />

Wateroverlastvrij bestemmen: bij dit uitgangspunt wordt al voldaan aan extreme<br />

situaties (NBW-norm 7 ). De voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties<br />

die als gevolg van hun ligging ‘hoog en droog genoeg’ zijn en daarmee voldoen<br />

aan de NBW-norm voor de toekomstige functie, zodat ’wateroverlastvrij bestemd’<br />

wordt. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is zal gezocht moeten worden<br />

naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau<br />

tegen wateroverlast helpen realiseren.<br />

Huidige waterhuishoudkundige situatie<br />

Ligging en gebruik<br />

Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Oirschot. Het plangebied is grotendeels<br />

verharde als gevolg van de omvangrijke (agrarische) bedrijfsopstallen.<br />

Bodem en grondwater<br />

De bodem in het plangebied bestaat uit zandgronden. De grondwaterstanden ter<br />

plaatse zijn tamelijk diep onder maaiveld gelegen. Het plangebied geldt voorts als<br />

infiltratiegebied. Dit betekent dat er op de locatie over het algemeen sprake is van<br />

infiltratie van (hemel)water in de ondergrond en slechts marginaal sprake is van<br />

kwel (toevoer van grondwater van elders of uit diepere bodemlagen).<br />

De grondwaterstanden variëren het jaarrond als volgt (Bron; digitale wateratlas<br />

provincie Noord-Brabant):<br />

Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand 40 – 80 cm-mv 8<br />

Gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand 60– 100 cm-mv<br />

Gemiddeld Laagste Grondwaterstand 140 - 200 cm-mv<br />

Grondwatertrap VI<br />

Op basis van bodemgesteldheid en grondwaterstanden kan worden geconcludeerd<br />

dat de grondwaterstand zonder (dure) bouwtechnische toepassingen (bijv. onderwaterbeton)<br />

te hoog is voor woningbouwontwikkelingen. Een meer geschikte methode<br />

betreft het ophogen van de gronden tot circa 0,80-1,00 m boven de grondwaterstanden.<br />

Deze exacte wijze wordt echter bepaald in de ‘omgevingsvergunning,<br />

activiteit bouwen’. De ontwateringsdiepte (afstand maaiveld tot de grondwater-<br />

7 Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003): door het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)<br />

vastgestelde werknormen voor het bepalen aan welke bui het type grondgebruik getoetst wordt volgens<br />

de normen.<br />

8 Grondwaterstanden zijn weergegeven in centimeters ten opzichte van het maaiveld (cm – mv)<br />

48<br />

Hoofdstuk 5


spiegel) is groter of nagenoeg gelijk aan de over het algemeen aanbevolen 70 centimeter.<br />

Grondwaterbescherming<br />

Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied<br />

of een boringsvrije zone, zoals deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuverordening<br />

(PMV) van de provincie Noord-Brabant.<br />

Oppervlaktewater<br />

Langs de randen van het plangebied zijn watergangen aanwezig. De watergang ten<br />

oosten van het westelijk plangebied (spoordonkseweg 68 en 68a) betreft een leggerwatergang.<br />

De overige watergangen betreffen ondiepe (periodiek watervoerende)<br />

greppels, zonder leggerstatus. De Keur van het waterschap De Dommel is dan<br />

ook niet van toepassing op de watergangen.<br />

Keurbeschermingsgebieden<br />

Het plangebied is niet gelegen in een keurbeschermingsgebied of een attentiegebied,<br />

blijkend uit de keurkaarten van het waterschap De Dommel. Op basis van de<br />

Keur gelden derhalve geen gebiedsbescherming voor dit plangebied voor.<br />

Riolering<br />

De bestaande woningen en bedrijfsopstallen zijn in de huidige situatie, voor wat<br />

betreft de vuilwaterafvoer, aangesloten op de riolering in de Spoordonkseweg. Het<br />

betreft vacuümriolering in beheer bij de gemeente Oirschot.<br />

Water in relatie tot de beoogde ontwikkeling<br />

Afname oppervlak<br />

De beoogde ontwikkeling betreft het realiseren twee woning met daarbij behorende<br />

bijgebouwen en erfverhardingen. Om dit mogelijk te maken worden de bestaande<br />

bedrijfsopstallen gesloopt. De omvang van de te slopen opstellen is aanmerkelijk<br />

groter dan de omvang van de te realiseren woningen, bijgebouwen en erfverhardingen.<br />

Er is dus sprake van een forse afname van verharde oppervlakken.<br />

Hemelwaterafvoer<br />

Hemelwater van daken en verhardingen zal, geheel conform de uitgangspunten van<br />

waterschap en gemeente, in de nieuwe situatie niet via de riolering worden afgevoerd.<br />

Het hemelwater van daken en erfverhardingen zal worden geleid naar de<br />

reeds aanwezige sloten langs de randen van de percelen. Aangezien er sprake is van<br />

een forse afname van de verharde oppervlakken, kan worden geconcludeerd dat<br />

deze greppels/sloten het afstromende hemelwater probleemloos kunnen verwerken<br />

(in de huidige situatie voldoen ze immers ook al).<br />

Hoofdstuk 5 49


Vuilwaterafvoer<br />

De vuilwaterafvoer van de nieuwe woningen zal in de beoogde situatie geschieden<br />

op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Vuilwater dient daarvoor op de perceelsgrens<br />

te worden aangeboden. Voor alle nieuwe panden dient een aanvraag te worden<br />

ingediend voor rioolaansluitingen.<br />

Waterkwaliteit<br />

Hemelwater van daken zal ter plaatse naar de belendende watergangen geleid.<br />

Voor het waarborgen van een goede grond- en/of oppervlaktewaterkwaliteit is het<br />

van groot belang dat oppervlakken waarvan water afstroomt niet worden vervaardigd<br />

van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood en zink), zonder dat daarbij<br />

gebruik wordt gemaakt van een coating.<br />

Bouwpeil / ontwateringsdiepte<br />

De afstand tussen maaiveld en grondwaterspiegel is voldoende groot om zonder<br />

ophoging bebouwing te realiseren. De ontwateringdiepte vormt geen belemmering.<br />

Conclusie<br />

Met de planontwikkelingen worden geen bestaande water(schaps)belangen geschaad.<br />

Als gevolg van het plan ontstaat een sterke teruggang in de verharde oppervlakken.<br />

Dit is een licht positieve ontwikkeling vanuit waterhuishoudkundige<br />

oogpunten. Een groter deel van het hemelwater kan namelijk op een natuurlijke<br />

wijze in de ondergrond infiltreren.<br />

5.5 Geluid<br />

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidgevoelige<br />

functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van<br />

(weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststelling<br />

of <strong>herziening</strong> van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen,<br />

met uitzondering van:<br />

wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;<br />

wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.<br />

In het kader van de Wet geluidhinder zijn woningen geluidsgevoelige objecten.<br />

Tevens hebben de wegen in de omgeving van het plangebied een maximumsnelheid<br />

van meer dan 30 km/h. Op basis van deze gegevens is een akoestisch onderzoek uitgevoerd<br />

9 . Het rapport is als separate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.<br />

In deze paragraaf is de samenvatting en de conclusie van het onderzoek weergegeven.<br />

9<br />

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (fase 1), Spoordonkseweg 67 en 68 Oirschot, projectnummer<br />

1106/044/RV, Tritium 23 november 2011 Nuenen.<br />

50<br />

Hoofdstuk 5


In opdracht van de initiatiefnemer is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar aanleiding<br />

van de beoogde nieuwbouw van drie vrijstaande woningen aan de Spoordonkseweg<br />

67 en 68 te Oirschot. Ter plaatse van de drie nieuwe woningen blijft de<br />

geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op Lieveld, Mousten, Kampsesteeg<br />

en Gijzelaar onder de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB.<br />

Voor de Spoordonkseweg geldt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde<br />

overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk<br />

gebied wordt eveneens op de voorgevel van de drie woningen overschreden.<br />

Derhalve geldt dat de geveldelen ter plaatse van de toetspunten t01, t09 en t17<br />

hierdoor als “dove gevel” conform artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder dienen<br />

te worden uitgevoerd. Tevens is het mogelijk om een beschikking hogere grenswaarde<br />

aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de<br />

geluidbelasting door bron- en overdrachtsmaatregelen terug te brengen.<br />

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm gericht op het terugbrengen van<br />

de geluidbelasting tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting ontmoet in de onderhavige<br />

situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke<br />

aard. Voor het toepassen van een stiller wegdek geldt dat dit overwegende bezwaren<br />

ontmoet van financiële aard. Het is vanuit financieel oogpunt namelijk niet<br />

realistisch dat het bouwplan de extra kosten die dit met zich meebrengt kan dragen.<br />

Bovendien wordt bij het toepassen van een stiller wegdek op de Spoordonkseweg<br />

de voorkeursgrenswaarde nog altijd overschreden en voldoet deze maatregel dus<br />

niet aan het doelmatigheidscriterium. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere<br />

grenswaarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.<br />

Voor alle drie de nieuwe woningen bedraagt deze hogere grenswaarde 53 dB. Als<br />

de cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen hoger is dan<br />

53 dB (exclusief correctie artikel 110g Wgh) dient er een nader onderzoek te worden<br />

uigevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste<br />

geluidwerende materialen en maatregelen (conform het nader onderzoek) is vervolgens<br />

een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake<br />

van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien blijkt uit het akoestisch onderzoek<br />

dat de woningen een geluidluwe gevel c.q. buitenruimte hebben.<br />

5.6 Luchtkwaliteit<br />

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze Wet vervangt<br />

het Besluit luchtkwaliteit 2005. Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen<br />

voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer<br />

(hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden<br />

bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal<br />

één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen<br />

in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid 10 :<br />

10 let wel op een zorgvuldige belangenafweging, en het (toekomstige) Besluit gevoelige bestemmingen<br />

Hoofdstuk 5 51


a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;<br />

b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de<br />

luchtkwaliteit;<br />

c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging;<br />

d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit),<br />

of binnen een regionaal programma van maatregelen.<br />

Het Besluit NIBM<br />

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan<br />

de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat<br />

het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3%<br />

grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie<br />

van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2<br />

microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.<br />

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de<br />

NIBM-grens blijft:<br />

a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling<br />

NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval<br />

NIBM. Dit volgt uit artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM.<br />

b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1%<br />

of 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project<br />

niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog<br />

via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.<br />

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere<br />

toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.<br />

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling<br />

een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen,<br />

waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende<br />

gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen,<br />

mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is.<br />

De Regeling NIBM geeft vooralsnog invulling aan de volgende categorieën:<br />

woningbouw- en kantoorlocaties, alsmede een combinatie daarvan (artikel 3 en<br />

bijlage C);<br />

Inrichtingen (artikel 1 en bijlage A). Hieronder vallen landbouwinrichtingen en<br />

spoorwegemplacementen. Veehouderijen van beperkte omvang zijn nog niet in<br />

de Regeling NIBM opgenomen, dit zal op een later moment wel gebeuren.<br />

Daarnaast is een voorschrift gereserveerd voor defensie-inrichtingen, maar hieraan<br />

is nog geen invulling gegeven.<br />

52<br />

Hoofdstuk 5


Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen<br />

beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit<br />

luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzocht<br />

worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk<br />

gemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.<br />

Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit<br />

NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de<br />

uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de<br />

Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en<br />

woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de<br />

luchtverontreiniging.<br />

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit<br />

uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld<br />

door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project<br />

NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Met betrekking<br />

tot woningen is het volgende opgenomen:<br />

3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL):<br />

1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;<br />

3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling<br />

(voorschrift 3A.2).<br />

Conclusie<br />

Het onderhavige project valt onder voornoemde lijst met categorieën van gevallen<br />

(2 woningen). Een luchtkwaliteitonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Op basis<br />

van het bovenstaande wordt gesteld dat het onderliggende initiatief geen nadelige<br />

invloed heeft op de luchtkwaliteit.<br />

5.7 Geurhinder<br />

De Wet geurhinder en veehouderij (Wvg) vormt sinds 1 januari 2007 het toetsingskader<br />

voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven<br />

van veehouderijen. Daarnaast dienen ruimtelijke ontwikkelingen, die in het<br />

buitengebied of aan de rand van de kern zij gelegen, sinds 1 januari 2007 getoetst<br />

te worden aan de Wvg. Naast de Wgv is het initiatief ook getoetst aan de gemeentelijke<br />

geurverordening (vastgesteld op 26 maart 2008).<br />

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een<br />

veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (in dit geval vier woningen).<br />

De geurbelasting wordt berekend en getoetst met een verspreidingsmodel.<br />

Voor een aantal geurgevoelige objecten is een uitzondering gemaakt. De norm voor<br />

Hoofdstuk 5 53


de geurbelasting is in een aantal gevallen niet van toepassing, maar is vervangen<br />

door vaste afstanden.<br />

Dit is het geval bij (onder andere):<br />

Ruimte-voor-ruimte woning (artikel 14.2) of geurgevoelig object (artikel 14.3) =<br />

woning of geurgevoelig object dat na 19 maart 2000 is gebouwd op een kavel<br />

die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij en zijn gebouwd in samenhang<br />

met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij (artikel<br />

14, tweede lid) én in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel<br />

hebben uitgemaakt van de veehouderij.<br />

Voormalige bedrijfswoning (of geurgevoelig object) die op of na 19 maart 2000<br />

heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij (artikel 3,<br />

tweede lid).<br />

Met betrekking tot Ruimte-voor-Ruimtewoningen geldt een minimumafstand tussen<br />

het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object van<br />

50 meter buiten de bebouwde kom. Voor een voormalige bedrijfswoning is dezelfde<br />

afstand van toepassing.<br />

De gemeente Oirschot heeft een geurverordening vastgesteld op 26 maart 2008. In<br />

deze geurverordening is aangegeven dat de wettelijke afstanden, zoals hierboven<br />

zijn aangegeven, van toepassing zijn.<br />

In de directe omgeving (< 50 meter) van het plangebied zijn geen veehouderijen<br />

gevestigd, die van invloed zouden kunnen zijn op het betreffende initiatief ten aanzien<br />

van geurhinder. Daarmee wordt voldaan aan het geurbeleid gesteld door het<br />

Rijk en de gemeente Oirschot.<br />

Doordat in het plangebied twee intensieve veehouderijbedrijven worden beëindigd<br />

verbeterd de geursituatie ter plekke.<br />

In het kader van de duurzaamheidstoets is bekeken of de huidige locaties in aanmerkingen<br />

komen voor de titel duurzame locatie. De provincie Noord-Brabant stelt<br />

dat als de locatie als duurzaam aangemerkt kan worden deze niet altijd in aanmerking<br />

kunnen komen voor de Ruimte-voor-Ruimteregeling. In bijlage 3 van dit bestemmingsplan<br />

is een briefonderzoek van Tritium opgenomen waarin de toetsing<br />

van het aspect duurzaamheid heeft plaatsgevonden. Hiervoor is ook een geurhinderonderzoek<br />

uitgevoerd. Uit dit geurhinderonderzoek is gebleken dat de locaties<br />

van deze beide bedrijven niet duurzaam zijn.<br />

54<br />

Hoofdstuk 5


5.8 Kabels en leidingen<br />

Er zijn voor zover bekend geen kabels en leidingen op de initiatieflocatie gelegen<br />

die een beschermingszone vereisen die in dit bestemmingsplan geregeld moet worden.<br />

Aanvragen hiervoor dienen rechtstreeks ingediend te worden bij de nutsbedrijven.<br />

5.9 Flora- en fauna<br />

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door<br />

middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt<br />

van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor<br />

wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.<br />

5.9.1 Natuurbescherming<br />

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet<br />

en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking<br />

van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige<br />

gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS),<br />

die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal<br />

niveau in de Structuurvisie en Verordening Ruimte is vastgelegd.<br />

Gebiedsbescherming<br />

Natuurbeschermingswet<br />

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura<br />

2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden<br />

worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden<br />

aangewezen. Als er n.a.v. projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante<br />

effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te<br />

worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben<br />

op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument)<br />

zijn vergunningsplichtig.<br />

Provinciaal beleid<br />

De EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk in de Structuurvisie en Verordening<br />

vastgelegd. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende<br />

verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden,<br />

nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheergebieden<br />

voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke be-<br />

Hoofdstuk 5 55


leidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal<br />

beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.<br />

Soortbescherming<br />

Flora- en faunawet<br />

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende<br />

zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen<br />

en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten<br />

(uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal<br />

vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke<br />

verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de<br />

zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde<br />

soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier-<br />

en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3)<br />

en met alle vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten<br />

waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventarisatie<br />

gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes<br />

voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde<br />

soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende<br />

maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings-<br />

en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen<br />

kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten<br />

van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt<br />

wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Als passende maatregelen<br />

niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond<br />

van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd<br />

wordt.<br />

5.9.2 Methode van toetsing<br />

In de quick-scan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige<br />

natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet. Deze werkwijze vloeit voort<br />

uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’<br />

van het Ministerie van LNV van september 2009.<br />

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 8 augustus 2011 een veldbezoek<br />

gebracht aan het plangebied. Het doel van dit verkennende terreinbezoek was<br />

een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en de mogelijke<br />

natuurwaarden binnen het plangebied. Mogelijke verblijfplaatsen en sporen van<br />

dieren zijn onderzocht. De te slopen bebouwingen binnen het plangebied zijn van<br />

de buiten- en binnenzijde onderzocht op gebouwbewonende diersoorten zoals<br />

vleermuizen.<br />

56<br />

Hoofdstuk 5


Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek<br />

is gebruik gemaakt van vrij beschikbare gegevens, zoals de provinciale natuurgegevens<br />

en algemene verspreidingsatlassen. Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek<br />

is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke<br />

ontwikkeling op beschermde natuurwaarden. Dit wordt meegenomen in de advisering<br />

voor de voorgenomen ontwikkeling.<br />

5.9.3 Resultaten natuuronderzoek<br />

Ecologische beschrijving van het plangebied<br />

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente ten westen van de woonkern<br />

van Oirschot. Het plangebied wordt omringd door gronden die in agrarisch<br />

gebruik zijn. Rondom en binnen het plangebied zijn opgaande begroeiingen aanwezig.<br />

Binnen het plangebied zijn daarnaast te slopen bebouwingen (woonhuis,<br />

varkensstallen, schuren) aanwezig en een groot gedeelte van het plangebied is verhard.<br />

Gebiedsbescherming<br />

Natuurbeschermingswet<br />

De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet en omvat<br />

de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten<br />

alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of Habitatrichtlijn gebied,<br />

opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is<br />

op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming<br />

is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat<br />

wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden<br />

tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. Mogelijk verstorende effecten<br />

van woningbouwplannen zijn versnippering, verandering van de waterhuishouding,<br />

verstoring door licht, geluid, trillingen en menselijke activiteit etc. Het projectgebied<br />

ligt ver buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet beschermde<br />

gebieden. Het dichtstbijzijnde wettelijk beschermde natuurgebied, het Natura 2000gebied<br />

‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’, ligt op ongeveer 4 kilometer afstand van<br />

het projectgebied. Effecten van de te realiseren woningen aan de Spoordonkseweg<br />

67-68 zijn van tijdelijke aard. Vanuit het project hoeft geen rekening te worden gehouden<br />

met wettelijke gebiedsbescherming.<br />

Planologisch beschermde natuurwaarden<br />

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust netwerk van natuurgebieden en<br />

tussenliggende verbindingszones. Het plangebied ligt geheel buiten de Ecologische<br />

Hoofdstructuur zoals deze is vastgesteld in de Verordening Ruimte fase 2 van de<br />

Provincie Noord-Brabant. Vanuit provinciaal beleid hoeft daarom geen rekening te<br />

houden met planologische bescherming van natuurwaarden.<br />

Hoofdstuk 5 57


Soortbescherming<br />

Flora<br />

Binnen het plangebied zijn opgaande begroeiingen van Spar, Haagbeuk, Italiaanse<br />

populier met een ondergroei van met name Klimop aanwezig. Er zijn geen bijzondere<br />

of beschermde soorten waargenomen. Door het huidige gebruik van het terrein<br />

en de inrichting (bebouwd, verhard) zijn streng beschermde soorten hier niet te<br />

verwachten. Op basis van de onderzoeksgegevens is het voorkomen van beschermde<br />

of bedreigde plantensoorten in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten.<br />

Grondgebonden zoogdieren<br />

In het plangebied kunnen enkele algemeen beschermde diersoorten van beschermingsniveau<br />

1, zoals Veldmuis, Konijn en Mol, op enige wijze in het plangebied<br />

voorkomen. Voor de genoemde soorten geldt een algemene vrijstelling van de Flora-<br />

en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van algemene verspreidingsgegevens<br />

en habitatvoorkeur is het voorkomen van grondgebonden strenger<br />

beschermde soorten binnen het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten.<br />

Vleermuizen<br />

Tijdens het veldbezoek is gelet op de aanwezigheid van potentiële verblijfplaatsen<br />

van vleermuizen, zoals bijvoorbeeld holle bomen en gebouwen. In en rondom het<br />

plangebied zijn in het geheel geen holtes in de bomen waargenomen. Binnen het<br />

plangebied zijn meerdere te slopen bebouwingen aanwezig. Het gaat hierbij om<br />

meerdere varkensstallen, een dichte en een open schuur. Er zijn hierbij meerdere<br />

invliegmogelijkheden geconstateerd. De bebouwingen zijn vervolgens aan de binnenzijde<br />

bekeken om na te gaan of er potentiële verblijfsplaatsen voor vleermuizen<br />

aanwezig waren; de gebouwen bieden deze verblijfsplaatsen slechts marginaal. Het<br />

plangebied is verder gezien de beperkte omvang en de aanwezige verhardingen<br />

verwaarloosbaar als onderdeel van een foerageergebied van vleermuizen. Ook<br />

vormt het gebied geen lijnstructuur waar als vliegroute van gebuikt gemaakt kan<br />

worden door vleermuizen.<br />

Vogels<br />

In de opgaande begroeiingen op en rondom het plangebied kunnen vogelsoorten<br />

zoals als Houtduif en Merel tot broeden komen. Nesten van deze vogelsoorten zijn<br />

uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil<br />

zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing<br />

te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze vogelnesten. Vogelsoorten<br />

met jaarrond beschermde nestplaatsen volgens de ‘Aangepaste lijst jaarrond<br />

beschermde vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (2009), zoals Gierzwaluw en<br />

Steenuil zijn tijdens het veldbezoek niet waargenomen. Het is aan te bevelen om<br />

benodigde werkzaamheden uit te voeren in de periode dat de kans op broedende<br />

vogels het kleinst is. Dit is het geval in de periode september tot maart. Indien dit<br />

58<br />

Hoofdstuk 5


niet mogelijk is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden met name de<br />

opgaande begroeiingen aan de zuidzijde van de Spoordonkseweg 67 (die voor de<br />

toegang tot de nieuwe woning verwijderd worden) te laten controleren op aanwezige<br />

broedvogels. Wanneer dan geen vogels op of rondom het terrein nestelen, kan<br />

alsnog begonnen worden met de ingreep.<br />

Vissen, amfibieën en reptielen<br />

Het voorkomen van vissen in het plangebied is uitgesloten vanwege het ontbreken<br />

van water. Als landbiotoop voor amfibieën en reptielen is het plangebied vanwege<br />

het open karakter niet geschikt als verblijfplaats. Incidenteel kunnen soorten als<br />

Bruine kikker en Gewone pad zich in het plangebied ophouden, voor deze soorten<br />

geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen.<br />

Overige diersoorten<br />

Voor beschermde ongewervelde soorten heeft het plangebied weinig waarde door<br />

het ontbreken van geschikte biotopen en vegetaties. Derhalve zijn negatieve effecten<br />

op deze soortgroepen redelijkerwijs niet te verwachten.<br />

5.9.4 Conclusie en advies<br />

Het gehele terrein ligt buiten de invloedssfeer van door de Natuurbeschermingswet<br />

beschermde gebieden en geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Er hoeft<br />

geen rekening gehouden te worden met de wettelijke en planologische gebiedsbescherming.<br />

Door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voor de bouw van enkele<br />

woningen zullen geen belangrijke natuurwaarden verloren gaan. Vanuit de Flora-<br />

en faunawet hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde soorten. Er<br />

is geen reden voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek.<br />

Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht,<br />

geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet).<br />

Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om<br />

schade aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij<br />

gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden<br />

zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid<br />

van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd<br />

zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of<br />

vrijstelling is verleend.<br />

Omdat het in de praktijk niet mogelijk is een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen<br />

of verstoren van broedende vogels, is het aan te bevelen om benodigde<br />

werkzaamheden uit te voeren in de periode dat de kans op broedende vogels het<br />

kleinst is. Dit is het geval in de periode september tot maart. Indien dit niet mogelijk<br />

Hoofdstuk 5 59


is, is het nodig om voorafgaand aan de werkzaamheden de opgaande begroeiingen<br />

aan de oostzijde van het plangebied te laten controleren op aanwezige broedvogels.<br />

Wanneer dan geen vogels op of rondom het terrein nestelen, kan alsnog begonnen<br />

worden met de ingreep. Door inachtneming van deze voorwaarde is het<br />

plan in overeenstemming met natuurwetgeving en natuurbeleid.<br />

5.10 Externe veiligheid<br />

Algemeen<br />

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving<br />

bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk,<br />

lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's<br />

die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.<br />

Productie en bijvoorbeeld vervoer van gevaarlijke stoffen leggen beperkingen op<br />

aan de directe omgeving en dus de ruimtelijke ontwikkeling. Zo zijn tussen bijvoorbeeld<br />

LPG-tankstations en woningen veiligheidsafstanden nodig. Om de schaarse<br />

ruimte zo efficiënt mogelijk benutten, is het noodzakelijk het ruimtelijk beleid en<br />

het externe veiligheidsbeleid goed af te stemmen.<br />

In het beleid wordt onderscheid gemaakt in twee normeringen, te weten het<br />

plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) biedt burgers<br />

in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke<br />

stoffen. Deze basisnorm bepaalt dat het risico om te overlijden aan een ongeluk met<br />

een gevaarlijke stof voor omwonenden niet hoger mag zijn dan één op de miljoen<br />

(10 -6<br />

). Dat betekent dat een omwonende van bijvoorbeeld een gevaarlijke fabriek<br />

maximaal maar ééns per 1 miljoen jaar mag overlijden door een ongeluk in die fabriek.<br />

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die een jaar lang permanent<br />

op een plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeluk.<br />

Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke<br />

slachtoffers. Het risico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij<br />

een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Dit risico is daardoor een<br />

maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Voor het groepsrisico geldt een<br />

oriëntatiewaarde. Dit is geen norm, maar een ijkpunt. Veranderingen boven of onder<br />

deze waarde moeten worden verantwoord. Hierbij kan aandacht worden besteed<br />

aan de veiligheid van de risicovolle situatie, de gevolgen voor de omgeving, de<br />

hulpverlening en de zelfredzaamheid van omwonenden.<br />

60<br />

Hoofdstuk 5


Risicobronnen<br />

Mogelijke risicobronnen waarbij in ruimtelijke besluitvorming rekening moet worden<br />

gehouden zijn:<br />

transport van gevaarlijke stoffen (per spoor, weg, water, buisleidingen);<br />

bedrijvigheid (inrichtingen die vallen onder de werking van het Besluit externe<br />

veiligheid inrichtingen (Bevi)).<br />

Uit de risicoatlas van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 5.1) blijkt dat er geen<br />

risicovolle inrichtingen en/of transportroutes in de omgeving aanwezig zijn, die in<br />

het kader van de externe veiligheid een belemmering kunnen vormen voor het initiatief.<br />

Figuur 5.1: Uitsnede risicokaart<br />

Hoofdstuk 5 61


62<br />

Hoofdstuk 5


6. CULTUURHISTORIE<br />

6.1 Inleiding<br />

De cultuurhistorische hoofdstructuur van Noord-Brabant wordt aangegeven op Indicatieve<br />

Cultuurhistorische Waardenkaart, die een overzicht biedt in hoofdlijnen van<br />

het cultureel erfgoed van de provincie. De mogelijk aanwezige cultuurhistorische<br />

waarden op de initiatieflocatie vormen een belangrijke drager van de kwaliteit van<br />

de leefomgeving. Het behoudt van deze waarden draagt bij aan versterking van<br />

deze kwaliteit.<br />

6.2 Archeologie<br />

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is<br />

de bescherming en het behoud van archeologische waarden. In dit verdrag wordt in<br />

het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed<br />

meegewogen zoals als alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan<br />

een rol spelen.<br />

In gebieden die op de Indicatieve Cultuurhistorische Waardenkaart zijn aangemerkt<br />

als gebieden met een hoge kans op archeologische sporen dient bij het voorbereiden<br />

van verstorende plannen verplicht verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd<br />

te worden. In ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de<br />

conclusies en de eventuele ruimtelijke consequenties van het verkennend onderzoek.<br />

Blijkens de Indicatieve Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Brabant<br />

bestaat er een hoge kans op het vinden van archeologische sporen binnen het plangebied<br />

(zie figuur 6.1).<br />

Omdat er een hoge indicatieve archeologische waarde is geconstateerd is het noodzakelijk<br />

om een archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Op 28 juli 2011 heeft<br />

ArcheoPro een archeologisch rapport 11 opgesteld waarin zij het archeologisch onderzoek<br />

beschrijven. Dit rapport is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.<br />

In deze paragraaf zijn alleen de conclusies en aanbevelingen weergegeven.<br />

11<br />

ArcheoPro Archeologisch rapport nr 11078 Spoordonkseweg, Oirschot gemeente Oirschot. Inventariserend<br />

Veldonderzoek (IVO-O); Bureauonderzoek, oppervlaktekartering en karterend booronderzoek,<br />

Archeopro, 28-07-2011 Maastricht.<br />

Hoofdstuk 6 63


Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het oostelijke<br />

deel van het plangebied in verband met de relatief lage ligging hiervan, een<br />

lage tot middelhoge verwachting voor archeologische resten uit alle perioden en<br />

geldt voor het westelijk deel van het plangebied een middelhoge tot hoge verwachting<br />

voor resten die dateren vanaf het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd.<br />

Om de kans op het aantreffen van archeologische indicatoren zo groot mogelijk te<br />

maken zijn binnen het plangebied 20 boringen gezet met behulp van een zandguts<br />

en een megaboor en is op de oostelijke helft van het westelijk terreindeel tevens<br />

een oppervlaktekartering uitgevoerd.<br />

Uit het met de zandguts verrichte onderzoek blijkt dat de laagste delen van het<br />

plangebied oorspronkelijk enige veenvorming hebben gekend. Hiervan resteert nu<br />

nog een moerige bouwvoor die wordt afgedekt door een moderne bouwvoor. De<br />

hieronder gelegen afzettingen bestaan uit beekleem. Deze delen van het plangebied<br />

zullen nooit aantrekkelijk zijn geweest voor bewoning. Op de van nature hoger<br />

gelegen delen van het plangebied is dekzand aangetroffen waarin tenminste plaatselijk<br />

podzolbodems lijken te hebben bestaan. Deze zijn echter overal binnen de<br />

betreffende delen van het plangebied tot in de C-horizont verstoord.<br />

De meest westelijke en oostelijke delen van het plangebied zijn, voorafgaande aan<br />

Figuur 6.1: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Noord-Brabant<br />

de bouwactiviteiten aldaar, met ongeveer een meter zand opgehoogd. Onder het<br />

ophogingpakket is op de meeste plaatsen een afgedekte bouwvoor aangetroffen.<br />

Deze war echter voorafgaand aan de afdekking al verploegd met de onderliggende<br />

C-horizont. De bodemverstoring tot in de C-horizont zal ertoe hebben geleid dat<br />

ook niet door booronderzoek op te sporen puntelementen die niet tot grote diepte<br />

in de bodem reiken, verloren zullen zijn gegaan binnen het plangebied.<br />

Gezien de in het verleden voor bewoning ongeschikte omstandigheden op het oostelijk<br />

deel van het plangebied en de sterke mate van bodemverstoring op alle (overige)<br />

delen van het plangebied alsmede het volledig ontbreken van archeologisch<br />

vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische<br />

resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering<br />

van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.<br />

In verband met het volledige ontbreken van archeologische indicatoren binnen het<br />

plangebied, is het KNA-onderdeel Waardestelling, in dit rapport niet nader uitgewerkt.<br />

In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen<br />

worden , deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Oirschot, conform<br />

Monumentenwet 1988, laatste wijziging van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel<br />

53 en verder.<br />

Kortom het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.<br />

64<br />

Hoofdstuk 6


6.3 Landschappelijke en cultuurhistorische waarde<br />

In paragraaf 2.5 is aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de<br />

aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in en rondom het plangebied.<br />

Door de twee woningen op zowel de locatie Spoordonkseweg 67 en 68 te<br />

clusteren worden de bestaande (open) doorzichten in stand gehouden, ofwel versterkt.<br />

Eveneens wordt de meest westelijke beoogde woning met de lange gevel<br />

langs de Spoordonkseweg gerealiseerd. Hiermee wordt een vloeiende overgang<br />

gecreëerd met het straatbeeld ten westen daarvan.<br />

De landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van onderhavig initiatief<br />

geeft dan ook een situatie weer waarbij sprake is van het in stand houden van de<br />

landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied als geheel.<br />

Hoofdstuk 6 65


66<br />

Hoofdstuk 6


7. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID<br />

Alle kosten die samenhangen met deze ontwikkeling komen voor rekening van de<br />

initiatiefnemer. Kosten die de gemeente maakt ten behoeve van deze ontwikkeling<br />

worden verhaald via een anterieure overeenkomst. Van de overeenkomst wordt<br />

binnen twee weken na het sluiten daarvan door de burgemeester en wethouders<br />

kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws—of<br />

huis-aan-huisblad. Als er geen overeenstemming bereikt kan worden, wordt er een<br />

exploitatieplan opgesteld. Daarnaast wordt een planschadeverhaalovereenkomst<br />

aangegaan. Deze overeenkomsten worden gesloten in verband met het garanderen<br />

van de economische uitvoerbaarheid.<br />

Hoofdstuk 7 67


68<br />

Hoofdstuk 7


8. INSPRAAK EN VOOROVERLEG<br />

8.1 Vooroverleg<br />

Artikel 10 Bro geeft aan dat Burgemeester en Wethouders bij de voorbereiding van<br />

een bestemmingsplan overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen.<br />

Waar nodig, overleg dienen te plegen met besturen van andere gemeenten,<br />

provinciale diensten, de inspecteur van de ruimtelijke ordening en andere instanties<br />

die belast zijn met de behartiging van belangen die met het plan zijn gemoeid.<br />

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan<br />

zullen worden geïnformeerd. De reacties van deze instanties zijn in een verslag verwerkt.<br />

Een aantal vooroverlegreacties heeft geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.<br />

In de bijlage van het ontwerp-bestemmingsplan zijn de vooroverlegreacties<br />

opgenomen. Tevens is er een memo opgenomen die betrekking heeft op de<br />

aanpassingen die hebben plaatsgevonden.<br />

8.2 Inspraak<br />

Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in<br />

werking getreden (Wet van 24 januari 2002, Stb. 2002, 54. Zie ook: Aanpassingswet<br />

uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Staatsblad 2005, 282) en het<br />

tijdstip van inwerkingtreding (Staatsblad 2005, 320)). Artikel 6a van de Wet op de<br />

Ruimtelijke Ordening is daarmee vervallen en daarmee ook de inspraakverplichting.<br />

Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid<br />

met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij<br />

staat toch inspraak te verlenen, bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening.<br />

In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder<br />

meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op<br />

welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen<br />

maken.<br />

Volgens de gemeentelijke inspraakverordening bepaalt het bevoegde bestuursorgaan<br />

of er inspraak wordt gegeven en op welke manier. Gelet op de kleinschaligheid<br />

van het onderhavige plan heeft het college besloten een bekendmaking in het<br />

Oirschots weekjournaal te doen en informatieavond te houden waarbij initiatiefnemer<br />

het plan presenteert aan omwonenden. Tijdens deze avond is gelegenheid<br />

gegeven tot het stellen van vragen. Op 28 augustus 2012 heeft er een informatieavond<br />

plaatsgevonden waarbij de bewoners van Spoordonkseweg 66, 69, 70 en 70a<br />

waren uitgenodigd.


8.3 Zienswijzen<br />

Met ingang van 6 december 2012 heeft het ontwerpbestemmingsplan met de daarop<br />

betrekking hebbende stukken en het voornemen tot het vaststellen van een hogere<br />

grenswaarde Wet geluidhinder gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Dit is<br />

op 5 december 2012 gepubliceerd in het Oirschots weekjournaal, de website en de<br />

Staatscourant.<br />

Tijdens deze termijn van terinzageligging zijn 2 schriftelijke zienswijzen, namens<br />

provincie Noord-Brabant en waterschap De Dommel, ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan.<br />

Naar aanleiding van deze zienswijzen is de waterparagraaf gewijzigd<br />

en is het ‘Ruimte voor Ruimte dossier’ als bijlage opgenomen aan het vast te<br />

stellen bestemmingsplan. De gehele ‘Nota zienswijzen’ is eveneens als bijlage opgenomen.


SEPARATE BIJLAGEN<br />

Bijlage 1: Bodemonderzoek Spoordonkseweg 67<br />

Bijlage 2: Bodemonderzoek Spoordonkseweg 68<br />

Bijlage 3: Akoestisch onderzoek<br />

Bijlage 4: Duurzaamheidstoets en geurhinderonderzoek<br />

Bijlage 5: Archeologisch onderzoek<br />

Bijlage 6: Memo kwaliteitsverbetering<br />

Bijlage 7: Vooroverlegreacties en verslag<br />

Bijlage 8: Nota zienswijzen<br />

Bijlage 9: Ruimte voor Ruimte dossier


Regels


BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasselt<br />

www.BRO.nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!