jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
14.09.2013 Views

universiteit blijkbaar vereist, of bij iemand als Job Deerlijk, die keer op keer zwicht voor te hoge ‘academische’ druk, maar zich tegelijk laat kennen als een mens met een hoogstaand moreel besef. Het heeft er alle schijn van dat Kisling & Verhuyck de vermeende ruimdenkendheid van het universitaire milieu zwaar op de korrel nemen. Wie het tijdelijk voor het zeggen heeft, zoals Cobbe, lijkt voornamelijk uit te munten in kleinheid, afgunst en laaghartige berekening. Grote professoren blijken bij nader inzien kleine mensen te zijn, die zoals de hoofdstukken over de Leidse (carnavals)feesten van 3 oktober te zien geven, niet te onderscheiden zijn van de zachtzinnige zwakzinnigen die zich in Kwelgeest ophouden. Het ochtendfeest voor de ‘verstandelijk gehandicapte jeugd’ ziet er zo uit: ‘De massa gezichten die door de Leidse straten trok, geschminkt, bezweet, verkrampt, opgeblazen, streng, levenloos, was een tafereel dat James Ensor zeker had geschilderd als hij op dat moment ter plekke was geweest’ (p. 323). En verder naar aanleiding van de jaarlijkse tentoonstelling: ‘De zalen stonden vol academisch en psychiatrisch personeel, plus feestvierende Leienaars van allerlei pluimage, zodat dronkenschap, geleerdheid en waanzin dooreenliepen’ (p. 353). Tijdens de feesten wordt de schijnwereld die de universitaire gemeente is, en zich niet toevallig bevindt omheen een gebouw dat bekend staat als de Grote Centrale Leegte (zie onder meer p. 34-35 en p. 331), tot haar ware proporties teruggebracht. De verheven wereld die zij denkt te zijn, verkeert dan onder het gewone volk, dat verknipt, stijlloos en onaanzienlijk mag heten, maar in wezen niet half zo gek is als de academische wereld die zich graag laat voorstaan op zijn exclusiviteit. Op 3 oktober wordt deze ‘mundus inversus’ voor schut gezet en ontmaskerd, zoals Uilenspiegel in alle ons bekende 96 historiën de schijnwereld van de hele standenmaatschappij – van hoog tot laag – voor schut zet en genadeloos ontmaskert. Het zou te ver voeren het boek te lezen als een zuivere parodie op het academische leven. 9 Daarvoor lijken de personages te levensvatbaar en gecompliceerd, al valt niet te ontkennen dat namen als Watergeus, Job Deerlijk, Cobbe, Falings en Krumm een paar connotaties oproepen die niet noodzakelijk positief van inslag zijn. Bovendien is het onmiskenbaar dat deze universitaire docenten vooral tot de mannelijke kunne behoren: de wereld van de geleerden geeft blijk van verregaande discriminatie en is in wezen seksistisch van aard. Die bedenking heeft overigens niet alleen fictieve relevantie, maar is in aanzienlijke mate ook van toepassing op de niet-fictieve werkelijkheid en zou voor een ‘modern antropoloog’ als Cobbe een aardige, al dan niet door hem zelf uitgevoerde studieopdracht kunnen opleveren. Hiermee is meteen ~ 454 ~

gezegd dat deze roman, waarvan volgens de verantwoording ‘alle personages en gebeurtenissen fictief’ zijn, een aanzienlijk spiegelgehalte vertoont. Wie hem aandachtig leest, komt oog in oog te staan met hedendaagse misstanden die elke (stedelijke) samenleving ontsieren: woningnood, kraakpanden, de onmacht van de overheid daar adequaat op te reageren, de strijd voor integratie en tegen racisme, onverbloemd seksisme en het gevaar dat in elk menselijk wezen schuilt onverwacht om te slaan in een doder. De roman is trouwens een schitterende uitnodiging elk maatschappelijk verschijnsel in zijn juiste sociologische en historische context te plaatsen. Dat doet bijvoorbeeld Slim Bensoussan, die nota bene van Marokkaanse afkomst is, heel voortreffelijk. Wanneer hij aan een tankstation, volkomen onterecht en verwerpelijk, uitgekreten wordt voor ‘uilensmoel’ (p. 243), ‘uilenbril, vuile brillenjood’ (p. 244), gaat hem in gesprek met Job, uiteindelijk een licht op. Door zichzelf – als brillendrager – te associëren met Uilenspiegel en William van Baskerville, die zich in Umberto Eco’s De naam van de roos (1980) inderdaad van een soort bril bedient, komt hij erachter dat het verwijt eruit te zien als een ‘uilenspiegel’ niet puur racistisch bedoeld was, maar ook ‘een scheldnaam was voor een brillendrager’ (p. 246). Erg fascinerend en van aard om lieden die zich van raciale vooroordelen bedienen, lik op stuk te geven. Hoe opvallend de verwijzingen naar reële toestanden ook zijn, waarbij onder meer het Nederlandse koningshuis tot erg menselijke proporties wordt gereduceerd in de koninklijke nazaat die Pieter Deerlijks onhebbelijke oom Henri is, toch is Kwelgeest in eerste en laatste instantie een vernuftig geconstrueerd literair werk dat met zijn volle lichtheid een vooraanstaande plaats verdient in de contemporaine literatuur. 10 Dat valt op allerlei manieren te beargumenteren, maar de twee belangrijkste motieven lijken me de stijl van het boek en de onopdringerige, maar toch opvallende manier waarmee met het literaire erfgoed wordt omgegaan. Om met het eerste en wellicht ernstigste argument te beginnen: ‘de stijl’ is inderdaad ‘onderkoeld gehouden, en gedragen tot het einde’. 11 Meer nog, het boek is tot in het kleinste detail een afgewerkt product dat nergens een krasje of een kreukje vertoont, en dát ondanks de dwingende opdracht het spannend te houden tot na de laatste bladzijde. Eén van de opmerkelijkste stilistische aspecten vormen de korte tweewoordzinnen waarmee diverse personages worden getypeerd. Ze keren herhaaldelijk terug, soms binnen hetzelfde hoofdstuk, en functioneren op die manier min of meer als de epitetha ornantia die aan Homeros’ helden (de ‘snelvoetige’ Achilles, de ‘helmboswuivende’ of ‘paardentemmende’ Trojanen) vastzitten. ~ 455 ~

gezegd dat deze roman, waarvan volgens de verantwoording ‘alle personages<br />

en gebeurtenissen fictief’ zijn, een aanzienlijk spiegelgehalte vertoont. Wie<br />

hem aandachtig leest, komt oog in oog te staan met hedendaagse misstanden<br />

die elke (stedelijke) samenleving ontsieren: woningnood, kraakpanden, de<br />

onmacht van de overheid daar adequaat op te reageren, de strijd voor integratie<br />

en tegen racisme, onverbloemd seksisme en het gevaar dat in elk menselijk<br />

wezen schuilt onverwacht om te slaan in een doder. De roman is trouwens<br />

een schitterende uitnodiging elk maatschappelijk verschijnsel in zijn juiste<br />

sociologische en historische context te plaatsen. Dat doet bijvoorbeeld Slim<br />

Bensoussan, die nota bene van Marokkaanse afkomst is, heel voortreffelijk.<br />

Wanneer hij aan een tankstation, volkomen onterecht en verwerpelijk,<br />

uitgekreten wordt voor ‘uilensmoel’ (p. 243), ‘uilenbril, vuile brillenjood’<br />

(p. 244), gaat hem in gesprek met Job, uiteindelijk een licht op. Door zichzelf<br />

– als brillendrager – te associëren met Uilenspiegel en William van Baskerville,<br />

die zich in Umberto Eco’s De naam van de roos (1980) inderdaad van een soort<br />

bril bedient, komt hij erachter dat het verwijt eruit te zien als een ‘uilenspiegel’<br />

niet puur racistisch bedoeld was, maar ook ‘een scheldnaam was voor een<br />

brillendrager’ (p. 246). Erg fascinerend en van aard om lieden die zich van<br />

raciale vooroordelen bedienen, lik op stuk te geven.<br />

Hoe opvallend de verwijzingen naar reële toestanden ook zijn, waarbij<br />

onder meer het Nederlandse koningshuis tot erg menselijke proporties<br />

wordt gereduceerd in de koninklijke nazaat die Pieter Deerlijks onhebbelijke<br />

oom Henri is, toch is Kwelgeest in eerste en laatste instantie een vernuftig<br />

geconstrueerd literair werk dat met zijn volle lichtheid een vooraanstaande<br />

plaats verdient in de contemporaine literatuur. 10 Dat valt op allerlei manieren<br />

te beargumenteren, maar de twee belangrijkste motieven lijken me de stijl van<br />

het boek en de onopdringerige, maar toch opvallende manier waarmee met het<br />

literaire erfgoed wordt omgegaan. Om met het eerste en wellicht ernstigste<br />

argument te beginnen: ‘de stijl’ is inderdaad ‘onderkoeld gehouden, en gedragen<br />

tot het einde’. 11 Meer nog, het boek is tot in het kleinste detail een afgewerkt<br />

product dat nergens een krasje of een kreukje vertoont, en dát ondanks de<br />

dwingende opdracht het spannend te houden tot na de laatste bladzijde. Eén<br />

van de opmerkelijkste stilistische aspecten vormen de korte tweewoordzinnen<br />

waarmee diverse personages worden getypeerd. Ze keren herhaaldelijk<br />

terug, soms binnen hetzelfde hoofdstuk, en functioneren op die manier min<br />

of meer als de epitetha ornantia die aan Homeros’ helden (de ‘snelvoetige’<br />

Achilles, de ‘helmboswuivende’ of ‘paardentemmende’ Trojanen) vastzitten.<br />

~ 455 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!