jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
14.09.2013 Views

Tiecelijn 22 jewelste. Getallen vatten vuur, de schrijver gaat uit z’n dak. De rekening die overdag moet kloppen, wordt ’s nachts vergeefs aangeboden. Ik zou het hele holderdebolderse gedicht willen citeren, maar beperk me noodgedwongen tot deze enkele verzen: ‘Eén been grendelt nu de nacht / Protheses zoeken hun getal / Blauwe ribben bollen op / Een belastingplichtige vat vuur / Een pennenlikker danst op de nok / Hamers slaan met vreemde tongen / ‘De rekening meneer’ / Het licht verhardt zich in mijn glas’ (p. 24). De dichter droomt een werkelijkheid die de werkelijkheid overstijgt en de droom van een ander zou kunnen zijn. De tegenstelling tussen droom / slaap en werkelijkheid/ leven kenmerkt deze gedichten, zoals ze de schrijfsels van Pessoa kenmerkt. Ik herlees De Beules gedichten met de volgende aantekening van Pessoa in het achterhoofd: ‘De relatie tussen slaap en het leven is dezelfde als die tussen wat wij leven noemen en wat wij de dood noemen. Wij slapen en dit leven is een droom, niet in overdrachtelijke of dichterlijke betekenis, maar in de ware zin des woords’ (Bernardo Soares, p. 231-232). 9 De Beule kwetst zich vol overgave aan een werkelijkheid die onherbergzaam is en daarom nogal te denken geeft. Wat de werkelijkheid heet, lijkt vaak zo onvoorstelbaar dat wie erdoorheen loopt een onwerkelijke ervaring opdoet. Dat overkomt de ik-figuur in een gedicht dat behalve aan Pessoa, ook wel aan Van Ostaijen doet denken. ‘Ik loop door de stad als wie door de eeuwigheid loopt / Verregend en vergeeld oudedamesondergoed / hoeveel wasbeurten ooit gehad / ligt leeggeschud op een parkeermeter / verwrongen onschuld / Uitgezonderd voor bewoners / met kaart uit zone / Vervolg als dader nu mijn weg’ (p. 16). Wie ‘denkend’ (bewust) door de werkelijkheid wandelt, wordt zonder meer schuldig bevonden. Hoe ver staat Kafka nog af van deze gedachte? Hoe dichtbij is hij geslopen? De labyrintische en irrationele constructie van de werkelijkheid produceert een onophoudelijke stroom van ironie, van hilariteit. In een tekst die een logisch vervolg breit aan een soort hold-upverhaal doet De Beule verslag van ‘menselijke’ gerechtigheid. ‘De executie was om 0.00 uur gepland / (…) / Brecheen, veroordeeld voor moord / op een bejaarde vrouw / werd onmiddellijk vanuit de gevangenis / naar een ziekenhuis gebracht / Daar pompten artsen zijn maag leeg / (…) / Brecheen kreeg dan ook drie dodelijke stoffen / toegediend via een injectie / twee uur later dan de bedoeling was’(p. 30). De werkelijkheid als een groteske, een door Van Ostaijen virtuoos beoefend genre. In zijn dagboek ~ 444 ~

~ 445 ~ Tiecelijn 22 schrijft Bernardo Soares: ‘Ik was niet voorbestemd tot de werkelijkheid en het leven wilde met mij van doen hebben’ (p. 175). 10 Wie geboren wordt, krijgt een naam. Wie schrijft, kiest niet zelden een andere naam, een nom de plume, een pseudoniem. Wie leeft, valt samen met zijn naam. Wie schrijft doorgaans ook. Behalve Pessoa, die zich tijdens zijn schrijvend bestaan van verschillende heteroniemen en bijbehorende gefingeerde beroepen heeft bediend. Hij heeft zich versplinterd in Ricardo Reis, Alvaro de Campos, Alberto Caeiro, Bernardo Soares. Pessoa, wiens naam ironisch genoeg masker betekent, heeft zichzelf ‘vernietigd’ om te kunnen ‘scheppen’ en is in zekere zin naamloos en dus onpersoonlijk geworden. Soares schrijft: ‘Ik verkies mijzelf geen naam te geven, ik verkies te zijn wat ik ben met een zekere obscuurheid, en te lijden aan de kwaal dat ik mij niet kan voorzien’ (p. 178). Het vers ‘Ik verkies mezelf geen naam te geven’ loopt als een motief door één van De Beules gedichten. Het verlangen naar anonimiteit, naamloosheid tekent overigens de hele bundel. ‘Ik schrijf niet meer dan zonder plaats / in Galerij Doden met een brilletje / boekhouders, slagerszonen, makelaars in koffie / (…) / Geen vervloekte namen meer!’ (p. 28). In één zin ontneemt De Beule Pessoa, Lanoye en Multatuli hun schrijversnaam en tilt ze naar het niveau waar zuivere onbenoembaarheid heerst. Daar bevindt zich ook Willem van Boudelo, een even enigmatisch schrijver voorzien van vele namen. Hoe schril contrasteert die opvatting met de rusteloze litanie van schrijversnamen die alleen zichzelf vertegenwoordigen. Ik citeer het bewuste gedicht waarin ze te kijk staan (p. 7): Reugebrink? Roggeman? Blauwendraad? Kouwenaar of Bloem? Sleutelaar-Slothouwer? Zeeman, Zwetsloot, Koenegracht? Hasebroek of Kneppelhout? de Boose van den Bom Van Toorn? Vrouwke Tuinman – Oosterhoff? ter Balkt? Rinus Wieg Vroegindeweij? Bijlsma? Bijsterborch? Spillebeen en Springer in het Speenhoff? Maria Loveling, Fokkema Van Haren Minne Puthaar? Kopland of Van Den Hooftakker? Koopman-Kostwinder? Soepboer?

~ 445 ~<br />

Tiecelijn <strong>22</strong><br />

schrijft Bernardo Soares: ‘Ik was niet voorbestemd tot de werkelijkheid en het<br />

leven wilde met mij van doen hebben’ (p. 175).<br />

10<br />

Wie geboren wordt, kri<strong>jg</strong>t een naam. Wie schrijft, kiest niet zelden een andere<br />

naam, een nom de plume, een pseudoniem. Wie leeft, valt samen met zijn naam.<br />

Wie schrijft doorgaans ook. Behalve Pessoa, die zich tijdens zijn schrijvend<br />

bestaan van verschillende heteroniemen en bijbehorende gefingeerde beroepen<br />

heeft bediend. Hij heeft zich versplinterd in Ricardo Reis, Alvaro de Campos,<br />

Alberto Caeiro, Bernardo Soares. Pessoa, wiens naam ironisch genoeg masker<br />

betekent, heeft zichzelf ‘vernietigd’ om te kunnen ‘scheppen’ en is in zekere zin<br />

naamloos en dus onpersoonlijk geworden. Soares schrijft: ‘Ik verkies mijzelf<br />

geen naam te geven, ik verkies te zijn wat ik ben met een zekere obscuurheid,<br />

en te lijden aan de kwaal dat ik mij niet kan voorzien’ (p. 178). Het vers ‘Ik<br />

verkies mezelf geen naam te geven’ loopt als een motief door één van De Beules<br />

gedichten. Het verlangen naar anonimiteit, naamloosheid tekent overigens de<br />

hele bundel. ‘Ik schrijf niet meer dan zonder plaats / in Galerij Doden met<br />

een brilletje / boekhouders, slagerszonen, makelaars in koffie / (…) / Geen<br />

vervloekte namen meer!’ (p. 28). In één zin ontneemt De Beule Pessoa, Lanoye<br />

en Multatuli hun schrijversnaam en tilt ze naar het niveau waar zuivere<br />

onbenoembaarheid heerst. Daar bevindt zich ook Willem van Boudelo, een<br />

even enigmatisch schrijver voorzien van vele namen. Hoe schril contrasteert<br />

die opvatting met de rusteloze litanie van schrijversnamen die alleen zichzelf<br />

vertegenwoordigen. Ik citeer het bewuste gedicht waarin ze te kijk staan (p. 7):<br />

Reugebrink? Roggeman?<br />

Blauwendraad? Kouwenaar of Bloem?<br />

Sleutelaar-Slothouwer?<br />

Zeeman, Zwetsloot, Koenegracht? Hasebroek of Kneppelhout?<br />

de Boose van den Bom Van Toorn?<br />

Vrouwke Tuinman – Oosterhoff?<br />

ter Balkt? Rinus Wieg Vroegindeweij?<br />

Bijlsma? Bijsterborch?<br />

Spillebeen en Springer in het Speenhoff?<br />

Maria Loveling, Fokkema Van Haren Minne Puthaar?<br />

Kopland of Van Den Hooftakker?<br />

Koopman-Kostwinder? Soepboer?

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!