14.09.2013 Views

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

~ 437 ~<br />

Tiecelijn <strong>22</strong><br />

daaropvolgende gedicht: ‘Hij wilde wit worden die dag. Dus zweeg hij / tot<br />

een stem om zijn lichaam kroop. (…) // Nog nooit had hij zo lang iets gezegd’<br />

(p. 49).<br />

Welluidende zwi<strong>jg</strong>zaamheid kenmerkt de schutterige figuren die in deze<br />

gedichten tot spreken/zingen worden verleid. De poëticale inslag ervan is<br />

onmiskenbaar. Net als haar personages, ‘spreekt’ Lies van Gasse zelf ‘in<br />

tussenruimtes’ (p. 28), ‘zoekt’ zij ‘een zin die weegt / in een schaduwgebied<br />

van letters’ (p. 46), ‘ruisen’ haar verzen ‘als ingehouden handgeklap’ (p. 53),<br />

klinken haar teksten laagstemmig als ‘hoekig, ritmisch gefluister’ (p. 60). De<br />

laatste reeks van de bundel, ‘Verdrinken tussen kopjes thee’, verwijst letterlijk<br />

naar het slotvers van het eerste gedicht en verwoordt ondubbelzinnig waar het<br />

de dichteres om te doen is: om ‘de hunkering naar tekst, / de rammelende<br />

ribbenkast van taal’ (p. 60). Om dichterlijke taal als een vorm van lichamelijkheid<br />

die zich uiteindelijk niet laat schrijven.<br />

Dat lyrische (on)vermogen – of het besef ervan – wordt onder meer treffend<br />

uitgedrukt in Van Gasses voorkeur voor sensitieve beelden: gedicht na gedicht<br />

worden alledaagse dingen (allitererend) tot leven gewekt. Zo heeft zij het<br />

over ‘letters, vrij van oog of huid, / verzen nog te vrolijk voor een plek in taal’<br />

(p. 17). Wil ze ‘in de kast een luide lepel rapen. / Zien hoe zelfs de honing huilt’<br />

(p. 21). Of ziet ze een ‘wij’ ‘drijvend, alsof twee zwaartes / elkaar voor die<br />

seconde opheffen. / Wij van glas, de lucht van steen’ (p. 29). De cyclus ‘Een<br />

klaaglied en een appelboom’, geïnspireerd door ‘lied 44’ van de mystieke<br />

dichteres Hadewych, eindigt als volgt: ‘Takken knikken zwi<strong>jg</strong>end. / Alleen de<br />

minnaar hongert’ (p. 55).<br />

Hetzelfde gedicht steeds weer is bovendien een zorgvuldig gecomponeerde<br />

bundel waarin het lyrische subject zichzelf zoveel mogelijk objectiveert. De<br />

meeste gedichten vertonen een derde-persoonsperspectief, lopen als het ware<br />

met een boogje om het eigen ik heen, en doen wat dat betreft soms denken<br />

aan Gerrit Kouwenaar. Ook al gaat het telkens weer om broze gevoelens en<br />

kantelmomenten (‘ochtend’, ‘middag’, ‘avond’), de hoge mate waarin expliciete<br />

bespiegelingen over een/het ‘ik’ afwezig zijn, verleent deze poëzie een<br />

afstandelijk, bijna onpersoonlijk karakter. Die afstandelijkheid is mede het<br />

gevolg van de graag gebruikte passieve vorm (‘Er wordt in alle ernst bewogen’,<br />

p. 25), talrijke elliptische zinnen (‘Parken, zonlicht, vleugelgeklapper’, p. 28) en<br />

de in lyrische gedichten meestal ongebruikelijke (voltooid) verleden tijd.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!