14.09.2013 Views

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Tiecelijn <strong>22</strong><br />

mij / in de aarde gelegd’, klinkt het in het voorlaatste gedicht. Het hypothetische,<br />

veronderstellende karakter van Van Gasses poëzie is al even opmerkelijk.<br />

Soms hunkert ze, in ronduit romantische trant, naar het onbereikbare, naar<br />

een andere dimensie: ‘Men zou willen dat de hemel / zich onttrok aan het<br />

firmament’ (p. 25).<br />

In heel wat gedichten is sprake van een naamloze zij, die probeert een brug te<br />

slaan naar een even naamloze hij. Er gaat een onhandige vorm van communicatie<br />

in om die zich hoofdzakelijk op een lichamelijke manier uit. In deze tactiele,<br />

tentatieve gedichten zijn woorden als ‘hand(en)’, ‘huid’, en ‘aanraking’ kernmotieven.<br />

‘Geen aanraking, hoe intens of dierbaar ook, / zoals haar vingers in het<br />

klamme laken. // Er is een mooie grijze vlek / waar ze zijn naam noemt. / Ze<br />

zocht een man. Verder / dan zijn handen kwam ze niet’ (p. 18). Of de mannelijke<br />

tegenhanger ervan: ‘Zijn aanraking is licht. / Hij brengt halsdoeken,<br />

mouwen, herfstregens. // Zij drinkt met een nog vochtig oog, / twee wimpers<br />

klam tegen hem aan. / Tevreden glijden voeten in het zand, / woelt een hand<br />

in het haar’ (p. 28).<br />

Het lijkt erop alsof ‘zij/hij’ door de huid wil dringen van een man/vrouw of<br />

zich wil nestelen in iets/iemand anders. De ‘holte’ als een gekoesterde, welhaast<br />

sacrale wijkplaats vormt de centrale isotopie van deze titelloze gedichten. ‘We<br />

ademen ernst, / maar soms klaart alles op. / Dan kruipen we in holtes langs<br />

elkaar’ (p. 29). Varianten zijn hoorbaar in de volgende verzen: ‘Zacht trilde een<br />

lichaam naar een boventoon, / dijde het ene in het andere, / waarrond zich een<br />

wonde sloot’ (p. 48). Of in ‘Niet mij wilde hij voelen. / Liever verloor hij zich in<br />

het wak’ (p. 50). ‘Holte’, ‘wonde’, ‘wak’, ‘wig’, ‘binnenplaats’ verwijzen naar de<br />

holte bij uitstek, met name die van de ‘mond’.<br />

Laatst geciteerde verzen maken deel uit van een gedicht dat de mythologische<br />

oorsprong van de golem in herinnering brengt: ‘Een homp klei wilde hij kussen.<br />

/ Hij nam mij in zijn handen, teder. / Zoog tot ik een mond had’ (p. 50).<br />

Een behoedzame schepper vormt een ik dat ‘week’ en ‘vormeloos’ is om tot ‘een<br />

beeld’ (p. 50). Uit dit en andere gedichten blijkt dat de mond dient om ‘een vergeten<br />

lied’ te ‘zingen’, maar zich bij voorkeur verliest in een ‘kluwen van welwillend<br />

zwi<strong>jg</strong>en’ (p. 17). De mond, als het orale pendant van de hand, is doorgaans<br />

tot weinig meer in staat dan wat kortstondig geprevel. Het eerste gedicht van<br />

de reeks ‘Over een mond’ begint en eindigt zo: ‘Hij wilde een lied zingen die<br />

dag / (…) // Zei ‘mond’ en verder niets’ (p. 48). Een gelijkaardig patroon in het<br />

~ 436 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!