jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap

reynaertgenootschap.be
from reynaertgenootschap.be More from this publisher
14.09.2013 Views

Tiecelijn 22 zich door het gebruik van specifieke literaire technieken? Hoe kan je zijn kunstvaardigheid in woorden vangen? Deze vragen zijn in wezen esthetisch van aard. Ze draaien om schoonheidsbeleving en literaire vormgeving, waarvan het analyseren niet altijd een objectieve aangelegenheid is. Daarom worden ze door sommige literatuurwetenschappers liever vermeden. Tot op zekere hoogte is het echter mogelijk om stilistische, esthetische effecten te analyseren en te benoemen op een enigszins objectieve wijze. Een nauwkeurige beschrijving van Willems taalgebruik en vergelijking van zijn manier van schrijven met die van auteurs van andere teksten onthult wat hem bijzonder maakt. 4 In wat volgt zal ik uiteenlopende verschijnselen centraal stellen, die naar mijn mening een belangrijke bijdrage leveren aan de algehele indruk die de stijl van Van den vos Reynaerde maakt. Die verschijnselen manifesteren zich op uiteenlopende niveaus van de tekst; het gaat om klanken en verzen, maar ook om de wijze waarop de auteur conversaties vormgeeft. Tot slot van dit artikel zal ik in meer algemene zin Willems houding ten aanzien van stijl en taal karakteriseren. Verzen vol klank Al in zijn editie uit 1856 viel het Jonckbloet op: de vele ‘allitererende formulen’ en terugkerende rijmklanken in Van den vos Reynaerde. Volgens hem was dat geen ‘bloot spel van het toeval’, maar juist een bewust gebruik van een literaire techniek. 5 Jonckbloets opmerking heeft pas in het begin van de twintigste eeuw navolging gekregen, door Buitenrust Hettema. Deze onderzoeker publiceerde in 1909 een gedetailleerd commentaar op Van den vos Reynaerde, dat binnen het Reynaertonderzoek weinig weerklank heeft gekregen, maar door zijn scherpzinnigheid nog steeds de moeite waard is. 6 Eigenlijk was Buitenrust Hettema de eerste die grondig en heel breed de vormgeving van de Reynaert heeft beschreven. Woordgebruik, woordvolgorde, rijm, heffingen, uitdrukkingen, zelfs de intertekstualiteit kregen zijn aandacht. Buitenrust Hettema benadrukte ook de aanwezigheid van een klankspel in de tekst, zich afvragend: ‘Heeft de auteur van de Reijnaert ook oor gehad voor ’t muzikale in de taal?’. Hij stelde dat in de Reynaert: ~ 274 ~

de A domineert. In de Toonkunst nu geeft het eerste geaksentueerde akkoord […] en ’t slòtakkoord […] de toon aan. Is dit ook ’t geval bij de R. [lees: de Reynaert – JvD]? Dan sluit deze eigenaardig met: maecten pays van alle dinghen, – zoals hij begint met: Het was in eenen tsinxendaghe, – zowel als ’t hoog opklinkt in: Gots hat hebbe mijn rode baert. 7 ~ 275 ~ Tiecelijn 22 Wellicht is Buitenrust Hettema soms te ver gegaan in het aanwijzen van allerlei klankeffecten. Van de gevaren die aan zijn klankonderzoek kleefden, was hij zich terdege bewust. Hoe het Middelnederlands en het dialect van Van den vos Reynaerde nu precies geklonken hebben, is immers onzeker. Het aanwijzen van allerlei ‘wel-klinkende klankreeksen’, bestaande uit assonanties, alliteraties en binnenrijmen, was daarom iets hachelijks. 8 Toch zijn de observaties van Buitenrust Hettema de moeite waard. Wie eenmaal gespitst is op een mogelijk klankspel in Van den vos Reynaerde ziet nog meer voorbeelden, verscholen in Willems verzen. Al bij aanvang treft dit klankspel, met de verzen ‘Willem die Madocke maecte, daer hi dicken omme waecte’. 9 De eerste klank van het eerste vers – de w – is tevens de eerste klank van het laatste woord van het tweede vers; daartussen valt de overheersing van de m op. Allitererend zijn verzen als Ic bem Bruun, des coninx bode (525) of Hi sach suut onder die zonne (759). Naast het eindrijm kennen de volgende verzen ook binnenrijm (zijde – wijde): In wederzijden van der baren Ghinc een hane wijde mare. (293-294) Meer voorbeelden zijn te geven, zoals de onderstaande verzen, waaruit blijkt dat de auteur zijn assonanties, alliteraties en binnenrijmen niet volgens vaste patronen toepast. Hij kiest en schikt zijn woorden zodanig dat een overeenkomst in klank ontstaat, maar de plaats van de betrokken klanken of de soort overeenkomst oogt willekeurig en associatief. Ic seit oec in waren worden Ne ware oec ware ons te lanc Wie daer der zielen vers zanc Ende wie die zielen lesse las (446-449)

Tiecelijn <strong>22</strong><br />

zich door het gebruik van specifieke literaire technieken? Hoe kan je zijn kunstvaardigheid<br />

in woorden vangen?<br />

Deze vragen zijn in wezen esthetisch van aard. Ze draaien om<br />

schoonheidsbeleving en literaire vormgeving, waarvan het analyseren niet<br />

altijd een objectieve aangelegenheid is. Daarom worden ze door sommige<br />

literatuurwetenschappers liever vermeden. Tot op zekere hoogte is het echter<br />

mogelijk om stilistische, esthetische effecten te analyseren en te benoemen<br />

op een enigszins objectieve wijze. Een nauwkeurige beschrijving van Willems<br />

taalgebruik en vergelijking van zijn manier van schrijven met die van auteurs van<br />

andere teksten onthult wat hem bijzonder maakt. 4<br />

In wat volgt zal ik uiteenlopende verschijnselen centraal stellen, die naar mijn<br />

mening een belangrijke bijdrage leveren aan de algehele indruk die de stijl van<br />

Van den vos Reynaerde maakt. Die verschijnselen manifesteren zich op uiteenlopende<br />

niveaus van de tekst; het gaat om klanken en verzen, maar ook om de<br />

wijze waarop de auteur conversaties vormgeeft. Tot slot van dit artikel zal ik in<br />

meer algemene zin Willems houding ten aanzien van stijl en taal karakteriseren.<br />

Verzen vol klank<br />

Al in zijn editie uit 1856 viel het Jonckbloet op: de vele ‘allitererende formulen’<br />

en terugkerende rijmklanken in Van den vos Reynaerde. Volgens hem was dat<br />

geen ‘bloot spel van het toeval’, maar juist een bewust gebruik van een literaire<br />

techniek. 5 Jonckbloets opmerking heeft pas in het begin van de twintigste eeuw<br />

navolging gekregen, door Buitenrust Hettema. Deze onderzoeker publiceerde<br />

in 1909 een gedetailleerd commentaar op Van den vos Reynaerde, dat binnen het<br />

Reynaertonderzoek weinig weerklank heeft gekregen, maar door zijn scherpzinnigheid<br />

nog steeds de moeite waard is. 6 Eigenlijk was Buitenrust Hettema<br />

de eerste die grondig en heel breed de vormgeving van de Reynaert heeft beschreven.<br />

Woordgebruik, woordvolgorde, rijm, heffingen, uitdrukkingen, zelfs<br />

de intertekstualiteit kregen zijn aandacht. Buitenrust Hettema benadrukte ook<br />

de aanwezigheid van een klankspel in de tekst, zich afvragend: ‘Heeft de auteur<br />

van de Reijnaert ook oor gehad voor ’t muzikale in de taal?’. Hij stelde dat in de<br />

Reynaert:<br />

~ 274 ~

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!