jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap
jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap jg 22 jaarboek 2 - Reynaertgenootschap
Tiecelijn 22 Lauwereyssen per ongeluk omver loopt op een markt, krijgt hij af te rekenen met fysieke kwaaltjes (hoofdpijn en diarree). Dat ze ondertussen haar been verloren is en met een houten prothese rondpikkelt, heeft hem aan het denken gezet over een en ander: ‘Zou er enig verband kunnen bestaan tussen onze honderdduizend exemplaren en het verlies van dat lid?’ (HB, p. 370). Die overweging staat bepaald in schrille tegenstelling tot de ijzeren logica van het contract die Laarmans moet aanleren in Lijmen met ‘plicht kan hard zijn’. Hoewel Boorman in Lijmen steeds zelf de zaken in handen heeft genomen, vraagt hij in Het Been Laarmans om hulp: ‘ik zou iemand willen raadplegen’ (HB, p. 372). Eigenaardig genoeg kiezen ze als notoire vrijdenkers voor een pastoor als hulpverlener, want Boorman gaat ervan uit dat ‘zo iemand door ’t voortdurende biecht horen, telkens gevolgd door het voorschrijven van een passend medicijn, een soort man van de praktijk kan geworden zijn die misschien wel een wenk kan geven’ (HB, p. 373). Pastoor Jan, een neef van Laarmans, suggereert dat Boorman het geld terug geeft aan Lauwereyssen, om zo van zijn gewetensproblemen af te geraken. Boorman volgt het advies, maar Lauwereyssen neemt het geld niet aan en houdt zich aan de wet van de handel: er was een bestelling, ze is geleverd, en ze is betaald, de bedrijfsleidster ‘wil met de heren Boorman, Laarmans en Demattos niets te maken hebben, meer is er uit haar niet te krijgen’ (HB, p. 389). Tot in de rechtszaal verschuilt ze zich achter het contract met haar bedenking ‘wilt u mij dan ook even zeggen of ik door iemand die mij rotte appelen geleverd heeft gedwongen kan worden mijn geld terug te nemen als ik dat rotte goed liever behoud?’ (HB, p. 394). De rollen worden dus gewoon omgekeerd, en Lauwereyssen is onwrikbaar, waardoor Boorman met zijn ongemak blijft zitten. Als er in dezen iéts demonisch is, dan is het bij Lauwereyssen te vinden en niet meer bij Boorman. Die is zich er wel degelijk van bewust dat zijn wil om terug te betalen in feite niet past in de wereld van de handel: ‘Alles is mij in het leven medegelopen, maar dat ene wordt mij nu eenmaal niet gegund, want de eerste maal dat ik van het rechte spoor afwijk sta ik te slaan als een blinde naar een ei. Laat het een les voor u zijn. Wij mensen van zaken moeten het geld en de vervloekingen gelaten als ons deel accepteren en malligheden als deze overlaten aan die daartoe geroepen zijn en die als het Rode Kruis kunnen nakomen’ (HB, p. 391). Lauwereyssen willen terugbetalen is dus streven naar het onmogelijke, naar een doel dat ook Laarmans ‘van in ’t begin absoluut onbereikbaar voorgekomen was’. Volgens Laarmans is de koppigheid van Boorman dan ook de enige drijfveer, want hij vindt dat ‘opwellingen van naastenliefde meestal van voorbijgaande aard zijn’ ~ 158 ~
~ 159 ~ Tiecelijn 22 (HB, p. 397). Nu is koppigheid een karaktertrek die bij de Boorman uit Lijmen zeker niet zo nadrukkelijk aanwezig is, die is vooral soepel en opportunistisch. Als een klant niet toehapt (bijvoorbeeld Van Ganzen, zie verder), dan is dat maar zo, en hoe vasthoudend Boorman ook is (hij laat zich niet door bedienden afschepen), hij schat de situatie steeds heel realistisch in en iets dat onhaalbaar is, laat hij rusten. De Boorman uit Het Been daarentegen ziet een uitdaging in zijn onbereikbaar doel, en het herstellen van zijn oplichterij wordt zijn roeping. In het uitvoeren van zijn roeping is hij niet langer de minzame demon die zelfverzekerd op zijn doel afgaat, hij wordt integendeel een soort ‘wilde weldoener’ die op een openbare verkoping slaag krijgt van de politie en zelfs in een gekkenhuis belandt omdat hij bij de vereffening de hele stapel Wereldtijdschriften wil terugkopen voor de prijs van de bestelling in plaats van voor de prijs van oud papier. Als was het om die ‘messiaanse roeping’ van Boorman kracht bij te zetten, worden in Het Been geregeld Bijbels aandoende formuleringen gebruikt en bovendien worden er allusies gemaakt op de verhaallijn over het lijden van Christus uit het Nieuwe Testament. In Lijmen blijft de Bijbeltaal beperkt tot ‘de bazuin van ’t laatste oordeel had ons niet schielijker kunnen doen opstaan’ (L, p. 365) als Martha ’s nachts ‘Karel’ roept. In Het Been vraagt Boorman dus raad aan een priester, en die begroet hen met de woorden ‘Welkom, adderengebroed.’ Het ‘welkom’ is gemeend, want ze worden vriendelijk onthaald met wijn, kaas en sigaren, maar het ‘adderengebroed’ evenzeer. De term mag misschien een studentikoos aandoend dysfemisme lijken, hij is toch zeker negatief geladen, want Laarmans krijgt te horen: ‘Eerlijk gezegd heb ik je nooit vertrouwd en het valt mij nog mee dat je al die jaren op vrije voeten gelopen hebt. Maar dat blijft niet duren, dat zal je zien’. Het woord ‘adderengebroed’ wordt in de Bijbel door Johannes de Doper gebruikt als begroeting voor de Farizeeërs en Sadduceeën als die zich bij hem komen laten dopen, 21 maar ook door Jezus Christus in een ‘strafrede’ tegen die huichelachtige schriftgeleerden (Matteüs hoofdstuk 23), en daarin is vers 33 wel heel negatief: ‘Slangen, adderengebroed, hoe zult ge het hellevonnis ontkomen?’ 22 Na dat ‘adderengebroed’ gaat neef Jan nog even door tegen Laarmans: ‘Je ziet er anders keurig uit, van buiten tenminste, maar hoe zit het daar vanbinnen, kerel?’ Dat lijkt bijna een parafrase van Matteüs 23, 27: ‘Gij lijkt op gekalkte graven die er van buiten wel mooi uitzien, maar van binnen vol zijn met doodsbeenderen en allerhande onreinheid.’
- Page 108 and 109: Tiecelijn 22 Daarnaast zijn de Cari
- Page 110 and 111: Tiecelijn 22 naamse kinderen, maar
- Page 112 and 113: Tiecelijn 22 ~ 112 ~ Anansi rijdt o
- Page 114 and 115: Tiecelijn 22 Ze zaten onder de palm
- Page 116 and 117: Tiecelijn 22 aan goden en halfgoden
- Page 118 and 119: Tiecelijn 22 Omslag van het tweetal
- Page 120 and 121: Tiecelijn 22 onwrikbaar in zijn eig
- Page 122 and 123: Tiecelijn 22 13 Andrew Salkey, Cari
- Page 124 and 125: Tiecelijn 22 hé.’ En weg was hij
- Page 126 and 127: Tiecelijn 22 Tiecelijnlezers een hi
- Page 128 and 129: Tiecelijn 22 Petrus Franciscus Sava
- Page 130 and 131: Tiecelijn 22 belt aan, zegt Savatte
- Page 132 and 133: Tiecelijn 22 Peegie spitste zijn or
- Page 134 and 135: Tiecelijn 22 De kleren van de… bo
- Page 136 and 137: Tiecelijn 22 De boer placeerde zich
- Page 138 and 139: Tiecelijn 22 uitbuiten, meester zij
- Page 140 and 141: Tiecelijn 22 Noten 1 Marcellijn Dew
- Page 142 and 143: Thema / Tiecelijn 22 pua moders - d
- Page 144 and 145: Tiecelijn 22 Waar kwam hij ter dood
- Page 146 and 147: Tiecelijn 22 aan - net zoals wij da
- Page 148 and 149: Tiecelijn 22 5 Als kind; zie Schmid
- Page 150 and 151: Tiecelijn 22 Robert Johnson werd ni
- Page 152 and 153: Tiecelijn 22 Laarmans moet echter o
- Page 154 and 155: Tiecelijn 22 binnenvallen, want een
- Page 156 and 157: Tiecelijn 22 aan het schaakbord van
- Page 160 and 161: Tiecelijn 22 Na Boormans verhaal is
- Page 162 and 163: Tiecelijn 22 eindigt met het ‘won
- Page 164 and 165: Tiecelijn 22 de markt lijkt Boorman
- Page 166 and 167: Tiecelijn 22 rond Robert Johnson. Z
- Page 168 and 169: Tiecelijn 22 gelisten, een bloemlez
- Page 170 and 171: Tiecelijn 22 zijn verre van kindera
- Page 172 and 173: Tiecelijn 22 Zo begint een van de b
- Page 174 and 175: Tiecelijn 22 er weer van de raaf te
- Page 176 and 177: Tiecelijn 22 Teeuwen is geboren en
- Page 178 and 179: Tiecelijn 22 Jonge en sindsdien doo
- Page 180 and 181: Tiecelijn 22 De Rudi is achter zijn
- Page 182 and 183: Tiecelijn 22 Wim Helsen op het dvd-
- Page 184 and 185: Tiecelijn 22 machtswellust, zijn pu
- Page 186 and 187: Tiecelijn 22 7 Deze en andere citat
- Page 188 and 189: Tiecelijn 22 minder scherpe tanden
- Page 190 and 191: Tiecelijn 22 liberalen Julius de Ge
- Page 192 and 193: Tiecelijn 22 in 1863 uitgegeven als
- Page 194 and 195: Tiecelijn 22 In wat volgt presenter
- Page 196 and 197: Tiecelijn 22 Nederlandsche Poesjen
- Page 198 and 199: Tiecelijn 22 ’t Cenakel sprak zoo
- Page 200 and 201: Tiecelijn 22 Janssens (Antwerpen 18
- Page 202 and 203: Tiecelijn 22 © Hendrik Conscienceb
- Page 204 and 205: Tiecelijn 22 Daardoor zijt gij in d
- Page 206 and 207: Tiecelijn 22 bij alle Boek- en Gaze
~ 159 ~<br />
Tiecelijn <strong>22</strong><br />
(HB, p. 397). Nu is koppigheid een karaktertrek die bij de Boorman uit Lijmen<br />
zeker niet zo nadrukkelijk aanwezig is, die is vooral soepel en opportunistisch.<br />
Als een klant niet toehapt (bijvoorbeeld Van Ganzen, zie verder), dan is dat<br />
maar zo, en hoe vasthoudend Boorman ook is (hij laat zich niet door bedienden<br />
afschepen), hij schat de situatie steeds heel realistisch in en iets dat onhaalbaar is,<br />
laat hij rusten. De Boorman uit Het Been daarentegen ziet een uitdaging in zijn<br />
onbereikbaar doel, en het herstellen van zijn oplichterij wordt zijn roeping. In het<br />
uitvoeren van zijn roeping is hij niet langer de minzame demon die zelfverzekerd<br />
op zijn doel afgaat, hij wordt integendeel een soort ‘wilde weldoener’ die op een<br />
openbare verkoping slaag kri<strong>jg</strong>t van de politie en zelfs in een gekkenhuis belandt<br />
omdat hij bij de vereffening de hele stapel Wereldtijdschriften wil terugkopen<br />
voor de prijs van de bestelling in plaats van voor de prijs van oud papier.<br />
Als was het om die ‘messiaanse roeping’ van Boorman kracht bij te zetten, worden<br />
in Het Been geregeld Bijbels aandoende formuleringen gebruikt en bovendien<br />
worden er allusies gemaakt op de verhaallijn over het lijden van Christus<br />
uit het Nieuwe Testament. In Lijmen blijft de Bijbeltaal beperkt tot ‘de bazuin van<br />
’t laatste oordeel had ons niet schielijker kunnen doen opstaan’ (L, p. 365) als<br />
Martha ’s nachts ‘Karel’ roept.<br />
In Het Been vraagt Boorman dus raad aan een priester, en die begroet hen<br />
met de woorden ‘Welkom, adderengebroed.’ Het ‘welkom’ is gemeend, want ze<br />
worden vriendelijk onthaald met wijn, kaas en sigaren, maar het ‘adderengebroed’<br />
evenzeer. De term mag misschien een studentikoos aandoend dysfemisme<br />
lijken, hij is toch zeker negatief geladen, want Laarmans kri<strong>jg</strong>t te horen: ‘Eerlijk<br />
gezegd heb ik je nooit vertrouwd en het valt mij nog mee dat je al die jaren<br />
op vrije voeten gelopen hebt. Maar dat blijft niet duren, dat zal je zien’. Het<br />
woord ‘adderengebroed’ wordt in de Bijbel door Johannes de Doper gebruikt als<br />
begroeting voor de Farizeeërs en Sadduceeën als die zich bij hem komen laten<br />
dopen, 21 maar ook door Jezus Christus in een ‘strafrede’ tegen die huichelachtige<br />
schriftgeleerden (Matteüs hoofdstuk 23), en daarin is vers 33 wel heel negatief:<br />
‘Slangen, adderengebroed, hoe zult ge het hellevonnis ontkomen?’ <strong>22</strong> Na dat<br />
‘adderengebroed’ gaat neef Jan nog even door tegen Laarmans: ‘Je ziet er anders<br />
keurig uit, van buiten tenminste, maar hoe zit het daar vanbinnen, kerel?’ Dat<br />
lijkt bijna een parafrase van Matteüs 23, 27: ‘Gij lijkt op gekalkte graven die er<br />
van buiten wel mooi uitzien, maar van binnen vol zijn met doodsbeenderen en<br />
allerhande onreinheid.’