00-2011 Fluit nr 4 2011:Opmaak 1 - Nederlands Fluit Genootschap
00-2011 Fluit nr 4 2011:Opmaak 1 - Nederlands Fluit Genootschap
00-2011 Fluit nr 4 2011:Opmaak 1 - Nederlands Fluit Genootschap
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
De essentie<br />
van Mei ( )<br />
Een verkenning van de inspiratie<br />
waaruit Mei is ontstaan, gebaseerd<br />
op gesprekken met de componist<br />
Mihoko Watanabe<br />
In 1962 schreef een Japanse componist en autodidact, Kazuo Fukushima, het in<br />
hoge mate mysterieuze Mei voor fluit solo. Deze compositie zou spoedig een<br />
belangrijk onderdeel van het standaardrepertoire voor fluit solo worden. Mei werd<br />
als verplicht werk opgegeven in nationale en internationale fluitconcoursen, en is in<br />
zijn bijna vijftigjarige bestaan talloze keren uitgevoerd. In dit artikel wil ik, op basis<br />
van materiaal uit mijn gesprekken met Fukushima in 1994 en 2<strong>00</strong>4, duidelijk maken<br />
dat wij de inspiratie waaruit Mei is ontstaan onvoldoende hebben begrepen. De<br />
traditie waaruit het voortkomt is niet die van de bekende Japanse fluit, de<br />
shakuhachi, maar die van het Noh-theater en de Noh-fluit, noh-kan. Verder signaleer<br />
ik enkele fouten in de gepubliceerde tekst van het werk.<br />
14 FLUIT <strong>2011</strong>-4
Mijn overtuiging dat Mei een afspiegeling is van de<br />
essentie van traditioneel Japans muzikaal idioom,<br />
bepaalde overtuigingen, cultuurfilosofie en esthetiek<br />
werd bevestigd gedurende mijn gesprekken. Om verder<br />
te kunnen kijken dan alleen de techniek, en Mei te<br />
leren verstaan als een spiritueel geconcipieerd werk,<br />
moet de fluitist begrijpen hoe deze muziek is beïnvloed<br />
door de Japanse cultuur en binnen welke context de<br />
componist het werk heeft gemaakt.<br />
FUKUSHIMA EN DE WESTERSE MUZIEK IN JAPAN<br />
De door keizer Meiji in 1868 doorgevoerde hervorming<br />
( ) heeft de sociale en politieke structuur van<br />
Japan veranderd. Zoals uitgebeeld in de film The Last<br />
Samurai (2<strong>00</strong>3) begon de modernisering van Japan<br />
doordat keizer Meiji de stelsels van Shogunaat en<br />
Samoerai afschafte en de deur opende voor uitwisseling<br />
tussen Japan en de rest van de wereld. Daarna<br />
verspreidden westerse invloeden zich zeer snel in<br />
Japan. De Meiji-regering introduceerde in 1880 westers<br />
muziekonderwijs op de scholen, en richtte zeven jaar<br />
later de Muziekschool van Tokio op om beroepsmusici<br />
op te leiden.<br />
Na het einde van de tweede wereldoorlog in 1945<br />
kwam de ontwikkeling van de muziek in een versnelling.<br />
Kazuo Fukushima, geboren in 1930, was vijftien<br />
jaar oud toen de oorlog eindigde, en herinnert zich hoe<br />
hij vele maanden in doodsangst leefde. 1 Japanse musici<br />
wilden zo snel mogelijk de verwoestingen te boven<br />
komen, en zochten op internationaal niveau aansluiting<br />
bij de moderne westerse muziek. Orkesten en<br />
operagezelschappen bloeiden, en er werden beroepsopleidingen<br />
en muziekscholen opgericht.<br />
Componerende musici stichtten kleine organisaties<br />
voor nieuwe muziek om hun eigen activiteiten te<br />
ondersteunen, bijvoorbeeld de groep Shinsei kai<br />
(Nieuwe Ster) in 1946, de Shin Sakkyokuka Kyokai<br />
(<strong>Genootschap</strong> van Nieuwe Componisten) in 1947, de<br />
Jikken Kobo (Experimenteel Werkverband) in Tokio in<br />
1951, Sannin no kai (Groep van Drie) in 1953, de Yagi no<br />
Kai (Geitengroep) in 1953, en Shinsin Kai (Nieuwe<br />
Groep voor Verdieping) in 1955. 2<br />
De loopbaan van Fukushima als componist begon in<br />
de tijd dat hij zich aansloot bij de Jikken Kobo ( )<br />
in 1953. Shuzo Takiguchi, een schrijver en criticus, had<br />
de groep verzameld – schrijvers, schilders, fotografen,<br />
filmers, lichttechnici, dansers en musici. Takiguchi<br />
werd geïnspireerd door de kruisbestuiving tussen<br />
verschillende vormen van expressie die hij voor de<br />
oorlog had leren kennen in de bewegingen voor avantgarde<br />
kunst in Europa. Tot de leden van dit werkverband<br />
voor muziek behoorden Toru Takemitsu, Joji<br />
Yuasa, Kuniharu Akiyama, Keijiro Sato, Hiriyoshi<br />
Suzuki, en Takahiro Sonoda. 3<br />
Het doel van het Jikken Kobo werkverband was te<br />
experimenteren met combinaties van traditionele<br />
Japanse modaliteiten en modernistische procedures. In<br />
1955 voerde de groep Pierrot Lunaire van Arnold<br />
Schönberg uit, geënsceneerd als een traditioneel Japans<br />
Noh-spel. Hiermee lieten ze zien dat deze samenwerkingsvormen<br />
mogelijk zijn en tot resultaten leiden.<br />
Het is ironisch dat de leden van Jikken Kobo individueel<br />
zo intensief betrokken raakten bij verwante muziekactiviteiten,<br />
dat de groep in 1958 uiteenging.<br />
Mei van Fukushima ligt in het verlengde van de<br />
Jikken Kobo. Sinds 1960 worden door componisten van<br />
de Japanse avant-garde werken voor moderne westerse<br />
instrumenten geschreven, die de traditionele kunstvormen<br />
van de vroegere Japanse cultuur weerspiegelen.<br />
Mei werd gecomponeerd voor een moderne westerse<br />
fluit, maar vertoont kenmerken van traditionele<br />
Japanse muziek. Eén daarvan is de Japanse titel, die<br />
duidt op een associatie met de Japanse cultuur.<br />
DE AANLOOP NAAR MEI<br />
Het bijschrift van de partituur zegt, in het Italiaans,<br />
"MEI, waarvan het Chinese teken wordt geschreven als<br />
betekent duister, doodsbleek, ontastbaar. Deze<br />
muziek werd gecomponeerd ter nagedachtenis aan<br />
wijlen dr. Wolfgang Steinecke uit Darmstadt, die<br />
omkwam bij een tragisch ongeluk. Volgens oude<br />
Japanse legendes gelooft men dat de klanken van de<br />
fluit het vermogen hebben de doden te bereiken." 4<br />
Boven de titel van de muziek staan in het Frans de<br />
volgende woorden: "MEI, dat ik opdraag aan Wolfgang<br />
Steinecke, dankzij het fluitspel van Severino<br />
Gazzelloni."<br />
FLUIT <strong>2011</strong>-4 15
Kazuo Fukushima, links, en auteur Mihoko Watanabe.<br />
De auteur interviewde Fukushima op de Ueno Gakuen<br />
Universiteit in Tokio.<br />
Een opeenvolging van gebeurtenissen leidde tot het<br />
ontstaan van Mei. In de zomer van 1961 werd<br />
Fukushima uitgenodigd om een college te geven, ‘Noh<br />
Music and Modern Music in Japan’, aan het<br />
Internationales Musikinstitut Darmstadt, een zomercursus<br />
voor eigentijdse klassieke muziek, in 1946<br />
opgericht door Steinecke. Deze werd bezocht door<br />
avant-garde componisten als Olivier Messiaen, Luciano<br />
Berio, Milton Babbitt, Pierre Boulez, John Cage, György<br />
Ligeti en Karlheinz Stockhausen, van wie ook werken<br />
werden uitgevoerd. De openheid waarmee Steinecke<br />
deze nieuwe generatie componisten tegemoettrad, en<br />
die hen inspireerde tot vriendschappelijke wedijver,<br />
maakte grote indruk op Fukushima.<br />
De Italiaanse fluitist Severino Gazzelloni (1919-1992)<br />
was een belangrijk en invloedrijk man onder de fluitisten<br />
van de twintigste eeuw. Door zijn bekendheid als<br />
pleitbezorger van de eigentijdse muziek was hij als<br />
uitvoerder van nieuw repertoire betrokken bij<br />
Darmstadt. Gazzelloni introduceerde vele nieuwe<br />
composities voor fluit die vanaf de jaren 50 werden<br />
geschreven, en speelde de première van de Sonatine<br />
voor fluit en piano van Pierre Boulez. De betrokkenheid<br />
van Gazzelloni bij het instituut beïnvloedde in die tijd<br />
het werk van vele componisten. Volgens Fukushima<br />
voerde Gazzelloni zijn composities Requiem en Chu - -u<br />
met veel genoegen uit, ook buiten het instituut. Terwijl<br />
hij nog in Darmstadt was, ontving Fukushima van<br />
Gazzelloni een opdracht om een solowerk voor fluit te<br />
schrijven.<br />
Tussen de zomer en december van 1961 verbleef<br />
Fukushima in Cambridge, Groot-Brittannië. Aan het<br />
einde van dat jaar vernam Fukushima van Gazzelloni<br />
dat de fluitist de première van het opdrachtwerk voor<br />
fluit solo wilde spelen in april 1962 in Italië – en ook<br />
dat Steinecke op 23 december 1961 was overleden. Dit<br />
nieuws bracht Fukushima als vanzelf op de gedachte<br />
Mei te schrijven ter nagedachtenis aan Steinecke.<br />
Mei werd gecomponeerd in 1962, en Gazzelloni<br />
speelde de première op 23 april op het 25ste festival<br />
voor eigentijdse muziek in Venetië, Italië. Bij deze<br />
gebeurtenis bood uitgever Suvini Zerboni aan<br />
Fukushima's werk te publiceren: de uitgave die wij ook<br />
nu nog gebruiken. Fukushima herinnert zich dat<br />
Gazzelloni in de zomer van 1962, op het instituut van<br />
Darmstadt, Mei uitvoerde bij het graf van Steinecke, als<br />
ritueel voor de diepe ziele<strong>nr</strong>ust die in het Japans<br />
chinkon ( ) wordt genoemd. De componist gelooft<br />
dat de ziel van Steinecke chinkon kan vinden, indien de<br />
luisteraars en de uitvoerders daar gezamenlijk om<br />
bidden terwijl Mei wordt gespeeld.<br />
JAPANSE INVLOEDEN<br />
Het begrijpen van de traditionele Japanse esthetiek kan<br />
leiden tot een diepzinnige interpretatie van Mei. Een<br />
van de essentiële kenmerken van Japanse kunst is de<br />
afspiegeling van de natuur, waarin niets kan worden<br />
gemaakt dat de natuur zelf niet kan maken. Een ander<br />
kenmerk is een vormprincipe in de Japanse kunst dat<br />
Jo-Ha-Kyu wordt genoemd.<br />
Natuur<br />
Een basisbegrip van de Japanse esthetiek komt tot<br />
uitdrukking in de kunst van de Japanse tuin. De<br />
Japanse tuin en de westerse tuin kennen zeer verschillende<br />
elementen. De formele westerse tuin gebruikt een<br />
symmetrisch ontwerp, waarin vierkante vijvers en<br />
fonteinen belangrijk zijn, terwijl de Japanse tuin de weg<br />
van de natuur volgt en natuurlijke watervallen en<br />
asymmetrische vijvers kent. De westerse tuin gebruikt<br />
alle ruimte binnen deze symmetrische ontwerpen,<br />
terwijl de Japanse tuin gedeelten van ‘leegheid/openheid’<br />
kent, in het Japans aangeduid als ma ( ), of<br />
ruimte, die de meest intense afspiegeling van de natuur<br />
is. Ma en planten/bomen/stenen co-existeren in de<br />
Japanse tuin en vormen een afspiegeling van de natuur.<br />
16 FLUIT <strong>2011</strong>-4
Westerse tuinen, zoals die van Buckingham Palace of<br />
Versailles delen de ruimte symmetrisch in.<br />
Japanse tuinen volgen de gebogen lijnen en kronkels van de<br />
natuur.<br />
Ma. De Japanse esthetiek kan in Mei worden ervaren<br />
met behulp van ma. Hoewel ma in het algemeen wordt<br />
vertaald als ‘ruimte’, kan het ook ‘tijd’ betekenen. Het<br />
verwijst naar de expressieve ruimte tussen de muzikale<br />
frasen, die door de uitvoerder zou kunnen worden ervaren<br />
als ‘stilte’. Westerlingen vatten ma gewoonlijk op<br />
als leegte, een ruimte die zorgvuldig dient te worden<br />
gemeten of geteld, maar de Japanners kennen haar als<br />
een scherp, intuïtief bewustzijn dat een zekere mate<br />
van spanning bevat – een perceptuele stilte. Deze<br />
perceptuele stilte bestaat tezamen met het geluid en<br />
weerspiegelt het principe van de natuur.<br />
In de muziek van Mei roept ma een speciale gemoedsstemming<br />
op tussen de secties van de muziek. Mei heeft<br />
een driedelige vorm, ABA' (zie Voorbeeld 1). Sectie A<br />
loopt vanaf het begin tot en met m. 15, sectie B is het<br />
gedeelte vanaf m. 16 tot en met m. 51, en sectie A'<br />
loopt vanaf m. 52 tot het einde. Tussen de secties, in<br />
m. 15 en m. 51, plaatst Fukushima boven de rust een<br />
fermate, die een indicatie is van perceptuele stilte waaraan<br />
voldoende ma dient te worden gegeven om de<br />
speler mentaal en fysiek voor te bereiden op de daaropvolgende<br />
secties. De twee voorbeelden van ma dienen<br />
echter niet op dezelfde manier te worden geïnter -<br />
preteerd. In m. 15 staat de fermate boven een kwart<br />
rust, terwijl deze in m. 51 boven een halve rust is<br />
geplaatst. In m. 15 zal er een gespannen ma zijn, omdat<br />
sectie B volgt met een volop vloeiende beweging. In<br />
tegenstelling hiermee zal er in m. 51 een kalme ma zijn,<br />
waarin de toehoorders gevoelens van vrede ervaren,<br />
zoals de stilte na een stevige regenbui. De uitvoering<br />
dient dus de aard van de tijd emotioneel te weerspiegelen,<br />
waarbij ma de gemoedsstemming oproept<br />
waarin wordt gereflecteerd op de afgelegde muzikale<br />
weg, en wat nog volgt. Alle rusten in Mei, niet alleen<br />
die op de fermates, moeten dienovereenkomstig een<br />
afspiegeling van de perceptuele stilte zijn.<br />
De lengte van ma kan worden bepaald op basis van<br />
de eigen intuïtie. Fukushima verklaart in het Japanse<br />
tijdschrift Pipers: "de klank binnen de Japanse traditie is<br />
niet op klanken gericht, maar wordt geïntegreerd in de<br />
natuur… door je niet te beperken tot alleen luisteren<br />
naar je klanken, wordt hij resonantie binnen de<br />
natuur…" 5 . Daarom dient het stuk te worden ingebed<br />
in stilte, voor en na het spelen, om duidelijk te maken<br />
dat de resonantie, ergens vandaan komend, zich begint<br />
te vormen, en aan het einde weer wegsterft. Deze<br />
gedachte kan symbolisch worden uitgedrukt met de<br />
eerste noot in Mei, es 1 (m.1). Fukushima zegt dat deze<br />
noot de belangrijkste klank in het gehele stuk is.<br />
Wanneer je probeert hem uit te tellen of te analyseren,<br />
zal de uitvoering niet succesvol zijn. Van essentieel<br />
belang is namelijk, dat de es de emotionaliteit van de<br />
gehele compositie toont en omvat.<br />
Onstabiele toonhoogte. Een andere identificeerbare<br />
afspiegeling van de asymmetrische elementen van de<br />
natuur in Mei is het gebruik van onstabiel timbre. De<br />
westerse muziek streeft naar tonen van exacte toonhoogte<br />
en zuiverheid, zonder ‘ruis’. In tegenstelling<br />
hiermee worden binnen de Japanse esthetiek ruis en<br />
onstabiele toonhoogte juist beschouwd als een manifestatie<br />
van schoonheid en als een ware afspiegeling van<br />
de natuur. De partituur gebruikt portamento om onstabiele<br />
toonhoogte aan te duiden (mm. 5-6, 8, 10-11 en<br />
13-14) en pijlen voor het aangeven van kwarttonen<br />
(mm. 7, 9 en 12) en voor het omhoog of omlaag buigen<br />
van de toonhoogte ten opzichte van de gedrukte noten.<br />
Fukushima vertelde dat de notatie slechts een suggestie<br />
is; om tot een succesvolle uitvoering te komen, dient de<br />
speler één te worden met de natuur, in plaats van te<br />
streven naar een volmaakte kwarttoon. Dit weerspiegelt<br />
niet alleen de Japanse esthetiek, maar ook de eigenschappen<br />
van de Japanse bamboefluiten.<br />
Verscheidenheid van timbre. Het verkennen van<br />
verschillende timbres op fluiten wordt ook beschouwd<br />
als een afspiegeling van de natuur. In het spel op<br />
traditionele Japanse instrumenten wordt gewoonlijk<br />
een verscheidenheid van klanken uit de natuur<br />
opgenomen, zoals het imiteren van de roep van de<br />
kraanvogel door de shakuhachi, of de muraiki techniek,<br />
een explosie van lucht waarmee sterke wind in de<br />
winter wordt geïmiteerd. De enorme verscheidenheid<br />
aan fluiten in Japan, zoals ryuteki, komabue, kagurabue,<br />
shakuhachi, en noh-kan, vertoont eveneens verscheidenheid<br />
van timbre. Al deze fluiten zijn gemaakt van<br />
bamboe, en ze hebben ieder een karakteristiek timbre.<br />
Daarom gebruikte Fukushima karakteristieke timbreeffecten<br />
in Mei – een enigszins luchtige toon, onstabiliteit<br />
van de toonhoogte, voorslagen – tezamen met<br />
boventonen (mm. 25-26), flatterzunge (m. 35 en 41) en<br />
klepgeluiden (m. 36).<br />
FLUIT <strong>2011</strong>-4 17
Jo-Ha-Kyu<br />
Het vormprincipe Jo-Ha-Kyu ( ) van de<br />
Japanse kunst, een driedelige vorm die van langzaam<br />
naar snel gaat, is aanwezig in Mei. Het is wijdverbreid in<br />
vele traditionele Japanse kunsten, zoals Noh-theater,<br />
haiku, bloemschikken, de theeceremonie, landschapstuinaanleg,<br />
en kalligrafie. De letterlijke betekenis van<br />
‘jo’ is inleiding, ‘ha’ is de snelle toename van het<br />
tempo, en ‘kyu’ is een doorgaand accelerando, gevolgd<br />
door een abrupte kalmte aan het einde. De partituur en<br />
Voorbeeld 1 (hieronder) tonen drie secties die zijn<br />
verdeeld door ma: Jo (mm. 1-15), Ha (mm. 16-51) en<br />
Kyu (mm. 52-66). Ook de tempoaanduidingen illustreren<br />
het vormprincipe: Jo begint met Lento e rubato; Ha<br />
heeft de aanduiding Più mosso; en Kyu wordt langzamer,<br />
of Meno mosso.<br />
Voorbeeld 1: Vorm van Mei.<br />
In een westerse formele analyse zou worden vastgesteld<br />
dat er een duidelijke ABA'-vorm is, op basis van het<br />
materiaal waaruit de thema’s, motieven en ritmen zijn<br />
opgebouwd. Secties A en A' gebruiken gelijksoortige<br />
motieven en melodische contouren, maar zijn ritmisch<br />
verschillend. Sectie B gebruikt ander motiefmateriaal.<br />
Fukushima heeft aangegeven dat m. 61 in sectie A'<br />
een drukfout bevat: de halve noot moet een bes zijn,<br />
niet een a, zodat het gebaar hetzelfde is als in m. 12 van<br />
sectie A. 6 Het zal duidelijk zijn dat een benedenwaarts<br />
glissando vereist is tussen de halve noot bes en de a.<br />
VOORNAAMSTE INVLOED VAN NOH<br />
Sommige auteurs hebben abusievelijk<br />
aangenomen dat de uitvoeringsstijl<br />
in Fukushima’s Mei geacht<br />
wordt gelijkenis te hebben met die<br />
van een shakuhachi ( ).<br />
Shakuhachi<br />
7 Dit type<br />
van de traditionele Japanse<br />
bamboefluit heeft meer populariteit<br />
verworven sinds de verschijning<br />
van November Steps for Shakuhachi,<br />
Biwa, and Orchestra (1967),<br />
gecomponeerd door Toru Takemitsu<br />
voor het 125-jarige jubileum van het New York<br />
Philharmonic Orchestra. Dat werk was sensationeel<br />
voor westerse oren, met zijn mengsel van klanken uit<br />
Oost en West. Hoewel naar mijn mening de shakuhachi<br />
bepaalde aspecten van de Japanse esthetiek belichaamt,<br />
heeft Fukushima duidelijk gemaakt dat de shakuhachi<br />
geen favoriet instrument van hem is, en dat hij niet<br />
beoogde de klanken daarvan te gebruiken in Mei. Hij<br />
verklaarde, integendeel, dat de voornaamste invloed in<br />
Mei het Japanse traditionele theater, Noh is.<br />
Noh ( ) betekent ‘vaardigheid’ of ‘in staat zijn’. Het<br />
ontstond in de veertiende eeuw als een expositie van<br />
talent waarin elementen van dans, drama, muziek en<br />
poëzie zijn gecombineerd tot één hoogesthetische<br />
kunstvorm, vergelijkbaar met de westerse musical. Het<br />
gebruikt vijf verhaalcategorieën: godendrama’s, krijgerdrama's,<br />
vrouwendrama's, gemengde drama's en demonendrama's.<br />
De muziek van Noh wordt gemaakt door<br />
een op het toneel gezeten instrumentaal orkest,<br />
genaamd hayashi ( ), dat bestaat uit vier instrumenten:<br />
noh-kan (dwarsfluit), kotsuzumi (schoudertrommel),<br />
otsuzumi (zijtrommel) en taiko (stokkentrommel).<br />
Een orkest op het toneel behoort tot de elementen van het<br />
traditionele Noh-theater.<br />
Hayashi instrumenten, in de richting van de klok vanaf de<br />
linkerzijde: kotsuzumi, otsuzumi, taiko, en de bamboe -<br />
dwarsfluit genaamd noh-kan.<br />
Noh-kan invloeden<br />
Fukushima heeft aangegeven dat hij de klank van de<br />
noh-kan (een bamboedwarsfluit) in gedachten had bij<br />
het componeren van Mei. De ongebruikelijke bouw van<br />
deze fluit geeft het instrument een buitenaardse klank.<br />
De noh-kan, een van de merkwaardigste Japanse fluiten,<br />
is gemaakt van een stuk gerookte bamboe van ten<br />
minste honderd jaar oud (susudake), waarin zeven toongaten<br />
en een luchtgat zijn gemaakt. De meeste fluiten<br />
geven bij het overblazen een eerste boventoon van een<br />
min of meer zuiver octaaf boven de grondtoon, maar de<br />
noh-kan geeft boventonen van veel te lage octaven, die<br />
18 FLUIT <strong>2011</strong>-4
ook nog eens verschillen afhankelijk van de vingerzetting.<br />
Er zijn dus eigenlijk geen vaste toonladders te<br />
spelen op een noh-kan, de opeenvolgende toonhoogtes<br />
zijn onbepaald en ongelijk qua interval. Dit verschijnsel<br />
is een gevolg van de bouw van de noh-kan fluit. In<br />
de pijp, tussen het mondgat en het eerste toongat, zit<br />
een klein bamboe binnenpijpje, de nodo (letterlijk<br />
‘keel’), dat alle toonhoogteverhoudingen verstoort.<br />
(zie voorbeeld 2)<br />
Voorbeeld 2: constructie van de noh-kan<br />
De onbestendige toonladders die hierdoor ontstaan<br />
heeft Fukushima in westerse muzieknotatie weergegeven<br />
met kwarttonen en portamenti, glijdende toonhoogtes.<br />
Hierdoor ontstaan in zijn Mei de karakteristieke<br />
zwevende klanken die buitenaardse sferen oproepen.<br />
Voorbeeld 3 toont de Japanse notatie voor de noh-kan,<br />
een serie repeterende patronen genaamd ji ( ). Te<br />
lezen van rechts naar links en van onder naar boven<br />
bestaat dit voorbeeld uit vier verschillende ji patronen:<br />
chyu ( ), kan ( ), kan-no-chyu ( ) en ryo ( ). In<br />
voorbeeld 4 heb ik een westerse transcriptie gemaakt<br />
van de patronen in voorbeeld 3 zoals ik ze speel op<br />
mijn eigen noh-kan, waarbij ik de onbepaalde toonhoogtes<br />
aangeef met pijltjes naar boven en naar beneden.<br />
Wat opvalt is dat er overeenkomsten zijn in de<br />
aanzet van kwartnoten tussen deze patronen en de<br />
eerste bladzijde van Mei. Een voorbeeld hiervan is te<br />
zien in de vierde tel van m. 7 van Mei en de vierde tel<br />
van het kan patroon. Beiden kwartnoten worden aangezet<br />
met een korte, in toonhoogte onbestendige voorslag,<br />
die zo karakteristiek is voor de noh-kan fluit.<br />
Voorbeeld 3: Noh-kan notatie<br />
Voorbeeld 4: transcriptie van noh-kan patronen<br />
Noh-kan Hishigi en Iwabue<br />
Hishigi is een specifiek noh-kan geluid: de hoogste en<br />
zeer schelle noot van een noh-kan (zie voorbeeld 5). Het<br />
wordt veel gebruikt aan het begin en einde van Nohtoneelstukken<br />
en ook om dramatische hoogtepunten<br />
van het stuk te markeren en kracht bij te zetten.<br />
Fukushima vertaalt het geluid van hishigi naar de hoge<br />
b 3 , c 4 en d 4 op de moderne dwarsfluit. De gedachte aan<br />
hishigi op een noh-kan komt in Mei voor als hoge b 3 in<br />
mm. 24-25 en mm. 48-51.<br />
Voorbeeld 5: Hishigi in noh-kan notatie<br />
Fukushima en veel geleerden zijn het erover eens dat er<br />
een overeenkomst is in karakter en timbre tussen hishigi<br />
op een noh-kan en iwabue ( ). 8 Iwabue, letterlijk<br />
vertaald als ‘stenen fluit’, is een Japanse fluit die gangbaar<br />
was tijdens de Jomon-periode ( ), ca.13.<strong>00</strong>0<br />
– 3<strong>00</strong> voor Christus. Een iwabue ontstaat op een natuurlijke<br />
manier uit een steen met een diameter van ongeveer<br />
1,5 cm met een gat erin. Parasitaire schaaldieren<br />
lossen een deel van de oppervlakte van de steen op en<br />
kruipen erin, waardoor een gat in de steen ontstaat. 9 Er<br />
zijn veel iwabue opgegraven bij oude Japanse graftombes,<br />
maar ze worden ook gevonden bij rivieren en aan<br />
het strand.<br />
Iwabue, stenen fluitjes<br />
FLUIT <strong>2011</strong>-4 19
De iwabue produceren een puur en levendig geluid met<br />
een hoge frequentie, dat gelijkenis vertoont met de<br />
hishigi op een noh-kan fluit. Het fluitje werd gebruikt<br />
tijdens een Sjamanistisch ritueel waarbij gecommuniceerd<br />
werd met oude geesten in de ‘andere wereld’. In<br />
sommige Japanse tempels wordt de iwabue nog gebruikt<br />
bij de heilige ceremonie genaamd Kami Oroshi ( ).<br />
Noh-toneelstukken en Tomurai-bue<br />
In Noh-toneelstukken worden geesten opgeroepen,<br />
zoals dat ook in Fukushima’s Mei met de geest van<br />
Steinecke gebeurt. Het Noh-toneelstuk Kiyotsune is een<br />
goed voorbeeld van hoe dat gaat. Kiyotsune vertelt het<br />
verhaal van de familie van Taira no Kiyotsune (Heike),<br />
die vlucht naar de zee in het westen van Japan, maar<br />
uiteindelijk wordt verslagen door de familie Genji.<br />
Kiyotsune, het hoofd van de Heike weet dat hij kansloos<br />
is en werpt zichzelf in zee. Awatsu no Saburo, een<br />
dienaar van Kiyotsune, brengt het slechte nieuws over<br />
aan Kiyotsunes vrouw en zij rouwt om zijn dood. Als zij<br />
verdoofd is door het verdriet en de eindeloze tranen<br />
verschijnt de geest van Kiyotsune in haar dromen. Zij<br />
smeekt hem haar niet te verlaten. Kiyotsune vertelt<br />
haar hoeveel hij heeft geleden in de strijd, maar dat hij<br />
nu gered is door de leer van Boeddha. Zijn gemoed kan<br />
nu tot rust komen. Dan verdwijnt hij weer en is de<br />
droom voorbij.<br />
Als Kiyotsunes vrouw troost probeert te vinden in<br />
haar droom en Kiyotsunes geest ten tonele verschijnt<br />
begint de noh-kan te spelen, opdat die klanken zijn<br />
geest in de andere wereld kunnen bereiken. Dit gedeelte<br />
van het Noh-toneelstuk heet de Koi-no-Netori ( )<br />
(het afstemmen op de liefde): de vrouw tracht haar<br />
man te bereiken en hoopt dat zijn geest tot rust komt.<br />
Fukushima heeft gezegd dat hij geloof hecht aan de<br />
Japanse Tomurai-bue ( ) legende: Tomurai is het<br />
geven van troost en verlichting aan de geest en bue<br />
betekent fluit. Volgens deze traditie wordt de geest van<br />
Steinecke getroost bij elke uitvoering van Mei.<br />
Fukushima schrijft als bijschrift: “volgens oude Japanse<br />
overlevering kan het geluid van de fluit de wereld aan<br />
gene zijde bereiken, mits bespeeld met oprechte<br />
intensiteit.” 10<br />
Korte voorslagen in Noh-kan notatie<br />
In Mei komen veel korte voorslagen voor. In voorbeeld<br />
3 zien we de Japanse noh-kan notatie. Deze bestaat uit<br />
herkenningslettergrepen met cijfers voor vingerzetting<br />
en een globale puls (acht tellen). Een beginnende nohkan<br />
speler wordt opgeleid met de shoga ( ), een<br />
traditionele methode waarbij de klank van de noh-kan<br />
fonetisch moet worden uitgesproken. De eerste lessen<br />
bestaan uit het aanleren van vier van deze patronen (ji).<br />
De docent zingt een patroon en de leerling herhaalt dit<br />
totdat het goed in het geheugen is gegrift. Tijdens deze<br />
lessen leert de leerling globale toonhoogtes en ritmes.<br />
Voorbeeld 4 is de westerse notatie van hoe ik zelf de<br />
patronen zing. Toonhoogte, ritme en herkenningslettergrepen<br />
met de puls moeten daarbij niet te precies<br />
genomen worden, maar zo heb ik ze ongeveer geleerd<br />
van mijn Japanse docent Takanori Fujita. Als je de<br />
patronen uit het hoofd kan zingen en spelen dan moet<br />
je je eigen gevoel bij de patronen ontwikkelen en korte<br />
voorslagen gaan toevoegen. Voorbeeld 6 is de notatie<br />
van de voorslagen die mijn docent aan de patronen<br />
toevoegde. Andere opnames en uitvoeringen kunnen<br />
nog veel meer voorslagen bevatten. In Mei schrijft<br />
Fukushima een glissando/portamento op de eerste tel van<br />
maat 16 (b 1 -cis 3 ) en op de tweede tel van maat 17 (ook<br />
b 1 -cis 3 ) om een noh-kan effect te krijgen. Ook andere<br />
voorslagen, zoals die met een accent op de eerste en<br />
derde tel in maat 20 zijn bedoeld als noh-kan effect en<br />
moeten als zodanig gespeeld worden.<br />
Voorbeeld 6: Noh-kan patronen met versieringen in westerse<br />
notatie.<br />
De noh-kan voorslagen klinken vreemd voor westerse<br />
oren. Om er vertrouwd mee te raken raad ik mensen<br />
aan om naar Noh-theatermuziek te luisteren, vooral<br />
naar uitvoeringen met de noh-kan. Fukushima geeft<br />
overigens zelf ook uitleg over de voorslagen in de<br />
uitgave van Mei.<br />
In m. 7 is de voorslag voor de kwartnoot op de vierde<br />
tel een kwarttoon hoger dan een f 2 . Als vingerzetting<br />
bijvoorbeeld een fis met als toevoeging de ring van de<br />
(open) f-klep.<br />
De voorslag in de eerste tel van maat 9 voor de<br />
gepuncteerde achtste is een kwarttoon lager dan de f 2 .<br />
Vingerzetting bijvoorbeeld f met rechter<br />
ringvinger(fisklep) en dan laag intoneren.<br />
20 FLUIT <strong>2011</strong>-4
In maat 17 is de korte voorslag (sff) voor de achtste<br />
noot cis 3 in de derde tel een c 2 .<br />
17<br />
In maat 30 zijn de overgebonden noten na de voorslag<br />
ook cis 3 .<br />
30<br />
In maat 32 is de voorslag voor de laatste zestiende van<br />
de tweede tel een b 2 .<br />
32<br />
De kleppenslagen in m. 36 moeten zonder klank<br />
gespeeld worden. Ik stel voor dat de as 1 wordt ‘geslagen’<br />
met de middelvinger en ringvinger van de linkerhand,<br />
de fis 1 met de linker ringvinger.<br />
36<br />
In maat 38 is de laatste zestiende van de derde tel een<br />
f 2 . De gepuncteerde achtste na de voorslag in de vierde<br />
tel is een b 1 .<br />
38<br />
In m. 59 is de voorslag in de tweede tel een fis 2 , die in<br />
de derde tel een kwarttoon boven f 2 .<br />
59<br />
Noh-kan ritme<br />
Het eerste gedeelte (A) van Mei is ritmisch helemaal<br />
gebaseerd op het noh-kan patroon. In voorbeeld 4 is te<br />
zien dat elke frase begint met een achtste rust op de<br />
tweede tel. Daardoor ontstaat een grote intensiteit bij<br />
de noot die daarop volgt. Zo ook in Mei. De frasen in de<br />
maten 2, 4, 6 en 8 beginnen met een rust waarin kracht<br />
wordt verzameld voor de komende noot. Je kan de<br />
rusten zien als een kleine vorm van ma voordat de frase<br />
met veel intensiteit wordt ingezet.<br />
Al met al is het gewenst om de ‘bovenaardse’ klank<br />
van de noh-kan te benaderen bij het spelen van Mei.<br />
Fukushima’s rouw om Steinecke klinkt daar in door,<br />
alsof de fluit zijn geest oproept om op het toneel te<br />
verschijnen.<br />
ANDERE MUZIKALE INVLOEDEN VAN NOH<br />
Er zitten nog meer specifieke Noh-elementen in Mei,<br />
zoals invloeden van Utai ( ) en het gebruik van<br />
kakegoe ( ).<br />
Utai<br />
De hoofdrolspeler, een tweede toneelspeler en het koor<br />
zingen gezamenlijk de Utai, het vocale gedeelte van een<br />
Noh-voorstelling. Met een specifieke modaliteit en door<br />
een karakteristiek gebruik van de stemmen en melodie<br />
wordt in deze Utai de kenmerkende Noh-stemming<br />
opgeroepen en vertolkt. Er zijn twee manieren waarop<br />
de Utai kan worden voorgedragen, afhankelijk van het<br />
verhaal waarin het voorkomt: de tsuyo-gin manier (de<br />
sterke declamatie) waarbij de toon plechtig en resonerend<br />
is en de yowa-gin manier (de zwakke declamatie)<br />
die meer melodisch is en sentimenteel klinkt.<br />
De gedeeltes A en A' van Mei doen denken aan de<br />
yowa-gin declamatie door het gebruik van het melodische<br />
materiaal. In yowa-gin worden drie toonladders<br />
gebruikt: allereerst de yowa ladder, gebaseerd op drie<br />
toonhoogtes (laag, midden, hoog) zoals weergegeven in<br />
voorbeeld 7. Ten tweede de sashi ladder, die eveneens<br />
uit drie tonen bestaat, Chyu (bes), Jo (tussen e en es) en<br />
Jo Uki (van f tot fis) en die gebruikt wordt in de<br />
recitatieve gedeeltes van het Noh-stuk en ten slotte de<br />
kuzushi ladder, bestaande uit vier tonen, Ge no Chyu (a),<br />
Ge (tussen f en fis), Kuzushi no Ge (tussen d en es) en<br />
Ryo (tussen c en b). In beide gedeeltes A en A' van Mei<br />
komen kleine stukjes van deze yowa ladders voor. 11 Elk<br />
van deze toonladders heeft regels met betrekking tot de<br />
beweging die kan plaatsvinden tussen de verschillende<br />
tonen.<br />
Voorbeeld 7 Yowa-gin toonladders in Mei<br />
Over het algemeen beweegt de yowa-gin zich over twee<br />
octaven. Voorbeeld 7 toont de noten die voorkomen in<br />
de gedeeltes A en A' van Mei met daarin de drie basistoonhoogtes<br />
f-fis, bes en e-es, tweemaal een reine kwart<br />
boven elkaar. In het A-gedeelte van Mei is het bereik<br />
inderdaad ongeveer twee octaven (van c 1 tot b 2 ).<br />
Binnen dit bereik worden twee typische yowa-gin<br />
elementen gebruikt.<br />
Het eerste is het portamento waarbij een toon glijdt naar<br />
een hogere of lagere toon en dat gebruikt wordt als in<br />
het verhaal een stille sfeer wordt gecreëerd. Een prach-<br />
FLUIT <strong>2011</strong>-4 21
tig voorbeeld daarvan schrijft Fukushima in de<br />
mm. 5-6, 8, 10-11 en 13-14 in het gedeelte A en in de<br />
mm. 55 en 57 van gedeelte A'.<br />
Een andere specifieke melodische beweging van de<br />
yowa-gin bestaat uit de sprong van de laagste van de<br />
drie zogenoemde basistoonhoogtes (de Ge) naar de<br />
laagste noot in het bereik (de Ryo) via de kuzishi<br />
ladder. 12 In m. 14 is het gebruik van de kuzushi ladder,<br />
deel van de yowa ladder, te zien om een onbestendige<br />
sfeer te scheppen. Fukushima schrijft de lage Ge toon<br />
iets te hoog (tussen f en fis) om deze instabiele sfeer te<br />
creëren en daarna op de laagste toon Ryo (c 1 ) van de<br />
yowa-gin ladder terecht te komen. Kortom, Fukushima<br />
gebruikt de karakteristieke elementen van de yowa-gin<br />
in de gedeeltes A en A' om een stille, onbestendige sfeer<br />
te creëren en zo de geest van Steinecke op te roepen.<br />
Voorbeeld 8: Tsuyo-gin ladder in Mei<br />
Als contrast verschijnt in het begin van gedeelte B<br />
(mm.16-23) van Mei de tsuyo-gin. Deze bestaat uit drie<br />
basistonen, die dicht bij elkaar liggen. De eerste twee<br />
verschillen een kleine secunde, de derde is in toonhoogte<br />
ongeveer gelijk aan de tweede: cis 3 , d 3 , d 3 . Het<br />
karakteristieke tsuyo-gin geluid wordt verkregen door<br />
een sterk en wijd vibrato. Hierdoor wordt de intonatie<br />
vaag en worden de intervallen onduidelijk en nog kleiner<br />
dan genoteerd. Het begin van gedeelte B moet dus<br />
gespeeld worden met een sterk en wijd vibrato en met<br />
te kleine intervallen.<br />
Kakegoe<br />
Ten slotte is er de kakegoe, eveneens een karakteristiek<br />
onderdeel van Noh-muziek dat in Mei te horen is.<br />
Kakegoe is een afgesproken uitroep die de kotsuzumi,<br />
otsuzumi en taiko slagwerkers geven aan de zangers of<br />
de fluitist (noh-kan) om iedereen bij elkaar te houden.<br />
Met een kakegoe worden ook veranderingen in tempo<br />
en dynamiek aangekondigd.<br />
Voor deze vocale seinen worden vier klanken<br />
gebruikt: yo, ho, iya en yoi. Yo en ho komen regelmatig<br />
in de ji-patronen voor en worden genoteerd als ya en ha<br />
in Noh-partituren. Yo wordt meestal uitgeroepen voor<br />
de eerste en de vijfde tel, ho voor de derde en zevende<br />
tel. 13 Iya wordt gebruikt aan het einde van een deel en<br />
bij het begin van het volgende gedeelte van de Nohvoorstelling.<br />
In opnames van Noh-voorstellingen is te<br />
horen dat de ‘i’ van een iya meestal gezongen wordt<br />
met een kort accentje, terwijl de ‘ya’ lager van toonhoogte<br />
is dan de ‘i’, en een langer accent heeft met een<br />
crescendo erin.<br />
Ik hoor het geluidseffect van een iya in Mei bijvoorbeeld<br />
in m. 19. Er staat een accent op de eerste noot<br />
(d 3 ), dat is de ‘i’. Daarna komt de lange cis 3 , met een<br />
accent en een crescendo, de ‘ya’. In de partituur is te<br />
zien dat m. 19 het einde van een frase is. In m. 24 zien<br />
we hetzelfde effect: een c met een accent als ‘i’ en een<br />
lange b als ‘ya’.<br />
GRIJP DE KANS<br />
Mei is als een korte biografie van Fukushima zelf. In de<br />
ongeveer vijf minuten die Mei voor fluit solo duurt<br />
horen we veel Japanse esthetiek, elementen van het<br />
Noh-theater en Fukushima’s eigen reflectie op het leven,<br />
die gevormd werd door de herinnering aan sterfte in de<br />
oorlog, zijn omgang met de Jikken Kobo, zijn vriendschap<br />
met Steinecke en Gazzelloni en zijn verdriet om<br />
Steineckes dood.<br />
Tot slot zei Fukushima: “Als je de muziek beheerst,<br />
denk dan niet meer aan de maatstrepen of het tellen<br />
van de noten, zie het als een schets... Elke uitvoering<br />
moet uniek zijn door de eigen intensiteit van de<br />
uitvoerder op dat moment. Musicus en publiek zijn op<br />
dat moment in interactie met elkaar… Als elke uitvoering<br />
hetzelfde klinkt dan wordt de muziek saai.” 14 Het is<br />
zijn overtuiging dat de muziek pas tot leven komt bij de<br />
uitvoering ervan.<br />
Fukushima noemde het uitvoeren van muziek<br />
(ichigo ichie). Ichigo ichie is een term uit de<br />
Japanse theeceremonie. Het betekent dat als je deelneemt<br />
aan de ceremonie, als gast dan wel in de<br />
bediening, je je rol getrouw moet vervullen alsof het<br />
de laatste kans van je leven is. Dit is je enige kans om<br />
het op dat moment goed te doen. Zo ook met een<br />
uitvoering. Het specifieke moment bepaalt wat dan de<br />
beste uitvoering is, grijp de kans om het op dat unieke<br />
moment zo goed mogelijk te spelen.<br />
Voetnoten<br />
1. Kazuo Fukushima, in gesprekken met de auteur, 1994 en<br />
2<strong>00</strong>4.<br />
2. Kanazawa, Masakata, ‘Japan: Music in the period of<br />
Westernization’, in Grove Music Online, ed. I. Macy,<br />
http://www.grovemusic.com. (opgetekend op 1 augustus<br />
2<strong>00</strong>6).<br />
3. Kuniharu Akiyama, The 11th Exhibition Homage to Shuzo<br />
Takiguchi: Experimental Workshop. Tokio: Satani Gallery,<br />
1991.<br />
4. Kazuo Fukushima, Mei per flauto solo, 1962. Milaan,<br />
Edizioni Suvini Zerboni, 1966.<br />
5. ‘Mai to watashi to furutisuto tachi (Mei, myself and flautists)’.<br />
Pipers 92. Tokio, 1989, p. 74-77.<br />
6. De componist verbeterde de partituur tijdens het interview.<br />
7. Pierre-Yves Artaud, ‘Aspects of the Flute in the Twentieth<br />
Century’. Contemporary Music Review 8, <strong>nr</strong>. 2 (1992), p.<br />
131-216.<br />
8. Namio Shibata, Nihon no Oto o Kiku (Luisteren naar<br />
Japanse klanken). Tokio, Seido Sha, 1994, p. 10-13.<br />
22 FLUIT <strong>2011</strong>-4
9. Kiyoshi Kasahara, Umoreta Gakki: Ongaku koukogaku no<br />
genbak ara (Vergeten muziekinstrumenten uit de<br />
archeologie). Tokio, Shinjusha, 2<strong>00</strong>4, p. 39-58.<br />
10. Kazuo Fukushima, Mei per flauto solo, 1962.<br />
11. Hiroko Miura, Nou-kyogen no ongaku nyumon (Introductie<br />
tot de muziek van Noh en Kyogen). Tokio, Ongaku no<br />
tomo sha, 1998.<br />
12. Idem.<br />
13. Idem.<br />
14. Kanazawa, Kazuo Fukushima, in gesprekken met de<br />
auteur, 1994 en 2<strong>00</strong>4.<br />
Aantekeningen van de auteur: ik ben veel dank verschuldigd<br />
aan Dr. David Lasocki, van Indiana University, voor alle tijd<br />
die hij heeft besteed aan het redigeren van dit artikel, en aan<br />
Professor Leone Buyse van Rice University voor de steun aan<br />
dit project. Dit artikel is gebaseerd op een presentatie gehouden<br />
tijdens de NFA Convention in augustus 2<strong>00</strong>7.<br />
Vertaling Hansje Schonebaum en Theo Proeskie.<br />
Partituur van Mei<br />
Japanse titels<br />
Hieronder volgt Fukushima’s lijst met composities<br />
voor fluit, die zijn voorkeur voor het gebruik van<br />
Japanse titels voor bijna al zijn fluitcomposities<br />
toont. Chu - -u ( ) bijvoorbeeld is een<br />
Boeddhistische term die de duur (ongeveer 49<br />
dagen) aangeeft van de reis van een overleden<br />
persoon naar de andere wereld.<br />
Requiem ( ) voor fluit solo (1956)<br />
Eka - gura ( ) voor fluit en piano (1957)<br />
Kadha Karuna ( ) Gedicht van Medeleven,<br />
voor 2 fluiten, piano en drum (1960); herzien voor<br />
fluit en piano (1961)<br />
Shizu-uta ( ) voor vrouwenkoor, 2 fluiten en<br />
harp (1961)<br />
Three pieces from Chu - -u ( ) voor fluit en piano<br />
(1961)<br />
Hi-Kyo - ( De vliegende spiegel) voor fluit solo,<br />
strijkers en slagwerk (1962); het tweede deel is Mei<br />
Mei ( ) voor fluit solo (1962)<br />
Shun-san ( Een hymne op het voorjaar) voor<br />
fluit solo (1969)<br />
Rai ( ) voor fluit en piano (1971)<br />
FLUIT <strong>2011</strong>-4 23