'De gespiegelde werkelijkheid van het Paleis voor Schone Kunsten ...

'De gespiegelde werkelijkheid van het Paleis voor Schone Kunsten ... 'De gespiegelde werkelijkheid van het Paleis voor Schone Kunsten ...

godfriedengbersen.com
from godfriedengbersen.com More from this publisher
14.09.2013 Views

De gespiegelde werkelijkheid van het Paleis voor Schone Kunsten te Lille Verschenen in: Trees Gubbels, Jan Vaessen & Mariet Willinge (red.) Museumarchitectuur als spiegel van de samenleving. Stichting Boekmanstudies, Amsterdam: Uitgeverij Uniepers Abcoude, pp. 69-79 Godfried Engbersen De reis naar Lille gaat per TGV. Die hoge snelheidstrein brengt mij naar de noord-Franse stad waar het Paleis voor Schone Kunsten - het Palais des Beaux Arts – na een grondige renovatie van 5 jaar – vorig jaar haar deuren weer heeft geopend. Het is een museum dat aan het einde van de vorige eeuw (in 1892) werd gevestigd. En naar de mening van een door mij geraadpleegde Baedeker reisgids uit het jaar 1906 een museum dat op zichzelf een bezoek aan Lille zou rechtvaardigen. Lille was toen nog een bruisende industriële stad. Wie in Lille aankwam in die dagen – een stad van 200.00 bewoners - kwam aan in een welvarende stad, bekend om zijn textielindustrie, maar ook om zijn fabricatie van machines, olie, suiker en chemicaliën. Wie nu aankomt in Lille ziet van deze industriële samenleving niets meer terug. Hij komt aan in een postindustrieel landschap – Euralille - waarin de hand van de OMA-groep van Rem Koolhaal zichtbaar is (Koolhaast et al 1996). Rond het Europese station liggen de grote projecten: het Grote Paleis (ontworpen door Koolhaas), de Europese Toren, de Credit Lyonnais Toren, de Hotel Toren en de Stations Triangel . Al deze projecten, zijn een fraaie belichaming van, en ik citeer Koolhaas zelf, het ‘fuck context syndrome’ (Menu 1995: 9). Ze vormen een duidelijke breuk met de bestaande stedenbouwkundige omgeving. Ze vallen op door hun mega-afmetingen en hun grijs-metalen high-tech vormgeving. Dat in de debatten over zijn werk vaak verwezen is naar het werk van Le Corbussier is begrijpelijk. Niet alleen vanwege de aanwezigheid van een Le Corbussier gebouw, een Le Corbussier Avenue en een Le Corbussier Viaduct, maar omdat verschillende kenmerken van de planvorming rond Euralille overeenstemmen met zijn benadering: de grootschaligheid, het radicaal negeren van lokale tradities en structuren, de functionele differentiatie en ook het utopisch idee dat je een nieuw stadscentrum kunt maken. 1

De <strong>gespiegelde</strong> <strong>werkelijkheid</strong> <strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Paleis</strong> <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong><br />

te Lille<br />

Verschenen in: Trees Gubbels, Jan Vaessen & Mariet Willinge (red.)<br />

Museumarchitectuur als spiegel <strong>van</strong> de samenleving. Stichting Boekmanstudies,<br />

Amsterdam: Uitgeverij Uniepers Abcoude, pp. 69-79<br />

Godfried Engbersen<br />

De reis naar Lille gaat per TGV. Die hoge snelheidstrein brengt mij naar<br />

de noord-Franse stad waar <strong>het</strong> <strong>Paleis</strong> <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> - <strong>het</strong> Palais<br />

des Beaux Arts – na een grondige renovatie <strong>van</strong> 5 jaar – vorig jaar haar<br />

deuren weer heeft geopend. Het is een museum dat aan <strong>het</strong> einde <strong>van</strong> de<br />

vorige eeuw (in 1892) werd gevestigd. En naar de mening <strong>van</strong> een door<br />

mij geraadpleegde Baedeker reisgids uit <strong>het</strong> jaar 1906 een museum dat op<br />

zichzelf een bezoek aan Lille zou rechtvaardigen. Lille was toen nog een<br />

bruisende industriële stad. Wie in Lille aankwam in die dagen – een stad<br />

<strong>van</strong> 200.00 bewoners - kwam aan in een welvarende stad, bekend om<br />

zijn textielindustrie, maar ook om zijn fabricatie <strong>van</strong> machines, olie,<br />

suiker en chemicaliën.<br />

Wie nu aankomt in Lille ziet <strong>van</strong> deze industriële samenleving niets meer<br />

terug. Hij komt aan in een postindustrieel landschap – Euralille - waarin<br />

de hand <strong>van</strong> de OMA-groep <strong>van</strong> Rem Koolhaal zichtbaar is (Koolhaast<br />

et al 1996). Rond <strong>het</strong> Europese station liggen de grote projecten: <strong>het</strong><br />

Grote <strong>Paleis</strong> (ontworpen door Koolhaas), de Europese Toren, de Credit<br />

Lyonnais Toren, de Hotel Toren en de Stations Triangel . Al deze<br />

projecten, zijn een fraaie belichaming <strong>van</strong>, en ik citeer Koolhaas zelf, <strong>het</strong><br />

‘fuck context syndrome’ (Menu 1995: 9). Ze vormen een duidelijke breuk<br />

met de bestaande stedenbouwkundige omgeving. Ze vallen op door hun<br />

mega-afmetingen en hun grijs-metalen high-tech vormgeving. Dat in de<br />

debatten over zijn werk vaak verwezen is naar <strong>het</strong> werk <strong>van</strong> Le<br />

Corbussier is begrijpelijk. Niet alleen <strong>van</strong>wege de aanwezigheid <strong>van</strong> een<br />

Le Corbussier gebouw, een Le Corbussier Avenue en een Le Corbussier<br />

Viaduct, maar omdat verschillende kenmerken <strong>van</strong> de planvorming rond<br />

Euralille overeenstemmen met zijn benadering: de grootschaligheid, <strong>het</strong><br />

radicaal negeren <strong>van</strong> lokale tradities en structuren, de functionele<br />

differentiatie en ook <strong>het</strong> utopisch idee dat je een nieuw stadscentrum<br />

kunt maken.<br />

1


In zijn laatste boek Seeing Like a State (1998), met als ondertitel “how<br />

certain schemes to improve the human condition have failed”, heeft de bekende<br />

antropoloog James Scott een scherpe kritiek geformuleerd op de hoogmoderne<br />

stad en de uitgangspunten <strong>van</strong> Le Corbussier. Een stad kan je<br />

niet maken, een stad ontwikkelt zich als een taal dat de gezamenlijke<br />

creatie is <strong>van</strong> miljoenen sprekers. Een levende stad, zo stelt Scott, is de<br />

neerslag <strong>van</strong> de oneindige activiteiten <strong>van</strong> bewoners die zich in hun<br />

handelen zelden laten leiden door wat stadsplanners <strong>voor</strong> ogen hebben.<br />

Een vitale en leefbare stad ontwikkelt zich <strong>van</strong>af de straat, en niet <strong>van</strong>af<br />

de tekentafel. In zijn analyse leent Scott sterk op Jane Jacobs studie The<br />

Death and Life of Great American Cities (1961). Jacobs had een scherp oog<br />

<strong>voor</strong> de subtiele, functionele ordening en werking <strong>van</strong> <strong>het</strong> sociale weefsel<br />

<strong>van</strong> de stad en <strong>voor</strong> <strong>het</strong> web <strong>van</strong> vertrouwen en publiek respect dat<br />

bewoners spinnen in <strong>voor</strong> hen betekenisvolle stedelijke ruimtes. Zij<br />

ageerde scherp tegen megalomane stadsvernieuwing en scheiding <strong>van</strong><br />

functies in de stedelijke ruimte. De vraag dringt zich op of ook Euralille<br />

onderwerp <strong>van</strong> Jacob’s en Scott’s kritiek had kunnen zijn. Ik vermoed<br />

<strong>van</strong> wel, maar weet <strong>het</strong> niet zeker. Daar<strong>voor</strong> bestaat Euralille nog te kort.<br />

Wel maakt Euralille op een regenachtige zondag in oktober, een<br />

levenloze indruk. De grootschalige projecten doen zich <strong>voor</strong> als slapende<br />

giganten, en er is niemand om ze wakker te kussen. Op <strong>het</strong> TGV-station<br />

staat een verloren Hamburgerwagentje en heeft slechts een krantenkiosk<br />

zijn stalen luiken opgetrokken. Een fatsoenlijke internationale krant of<br />

tijdschrift is er echter niet te krijgen. En in <strong>het</strong> Grand Palais, dat <strong>het</strong><br />

kloppend hart zou moeten zijn, <strong>van</strong> allerhande economische en culturele<br />

activiteiten (exposities, tentoonstellingen, conferenties, conventies) heeft<br />

slechts een Perzische tapijthandelaar zijn deuren geopend. Een ding is<br />

duidelijk. Aan Euralille is de 24-uurs-economie <strong>voor</strong>alsnog <strong>voor</strong>bijgegaan<br />

en in <strong>het</strong> TGV-station weerklinkt zeker niet <strong>het</strong> lied <strong>van</strong> de kosmopoliet.<br />

Dak- en thuislozen zoeken onderdak in <strong>het</strong> ernaast gelegen oudere<br />

station.<br />

Eurallille is om meerdere zaken interessant. Het maakt, ten eerste,<br />

duidelijk dat – althans volgens de stedelijke planning – economische en<br />

culturele openstelling als fundamenteel wordt gezien <strong>voor</strong> de<br />

overlevingskansen <strong>van</strong> middelgrote steden als Lille. In <strong>het</strong> Europa <strong>van</strong> de<br />

toekomst worden lokale en nationale grenzen geherdefinieerd. Vooral<br />

<strong>het</strong> nieuwe station wordt gezien als de weerspiegeling <strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe<br />

Europa. Waar de fraaie fortificaties <strong>van</strong> Lille <strong>het</strong> symbool waren <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

zelfbewustzijn en kracht <strong>van</strong> Lille in de 17 e en 18 e eeuw, is nu een<br />

treinstation tot symbool <strong>van</strong> de nieuwe tijd geworden: Lille als kruispunt<br />

2


<strong>van</strong> Noord-Europa. Maar de postindustriële opbloei <strong>van</strong> Lille komt<br />

zeker niet automatisch ten goede aan de lokale bevolking. Het moderne<br />

Lille is een verdeelde stad. In de afgelopen 25 jaar is <strong>het</strong> aantal werklozen<br />

in en rond Lille toegenomen, evenals de segregatie <strong>van</strong> werklozen en<br />

armen in achterstandswijken. Het is een bekend verschijnsel, als <strong>het</strong> goed<br />

gaat met een stad, hoeft <strong>het</strong> niet goed te gaan met al haar burgers.<br />

Euralille is er <strong>voor</strong>al <strong>voor</strong> de passanten – er worden jaarlijks tientallen<br />

miljoenen reizigers door de stad gevoerd - en <strong>voor</strong> de symbolisch<br />

analisten <strong>van</strong> de diensteneconomie.<br />

De vestiging <strong>van</strong> Euralille laat tevens <strong>het</strong> bewijs zien <strong>van</strong> de relatieve<br />

autonomie en onafhankelijkheid <strong>van</strong> de architect ten opzichte <strong>van</strong><br />

heersende politieke en economische elites. Euralille is een illustratie <strong>van</strong><br />

de definitiemacht <strong>van</strong> de architect. Koolhaas kwam, zag en overwon (in<br />

de loop <strong>van</strong> <strong>het</strong> verdere proces zullen echter vele concessies volgen op<br />

de planvorming). Vanuit cultuursociologisch perspectief is Lille daarom<br />

een interessante casus. Aan<strong>van</strong>kelijk zien we een sterke autonomie <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> architectonisch veld, maar daarna brokkelt die autonomie af. Maar in<br />

den beginne was er de overwinning <strong>van</strong> de uitverkiezing. Zonder<br />

tekeningen en maquette, en zonder een grondige <strong>voor</strong>af studie – hij was<br />

nog nooit in Lille geweest - overtuigde hij de jury <strong>van</strong> zijn visie, en <strong>van</strong><br />

zijn, zoals hij <strong>het</strong> later zou formuleren, articulated prophecy (Koolhaas et al,<br />

1996). Ik citeer hem opnieuw: “Ik sprak over <strong>het</strong> belang <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

onvermijdelijke: indien de stad een radicale verandering moest ondergaan<br />

<strong>van</strong>wege de komst <strong>van</strong> de TGV, dan was <strong>het</strong> niet iets dat je kon<br />

verbergen of ergens weg zou kunnen stoppen. Daarnaast, zei ik<br />

nauwelijks iets over Lille, in plaats daar<strong>van</strong> richtte ik mijn aandacht op<br />

<strong>het</strong> probleem en de potentie <strong>van</strong> steden in zijn algemeenheid <strong>van</strong>daag de<br />

dag” (Koolhaas et al, 1996: 52). Laat Jane Jacobs <strong>het</strong> niet horen.<br />

Euralille en <strong>het</strong> vernieuwde museum zij de twee belangrijkste symbolen<br />

<strong>van</strong> de metamorfose die een deel <strong>van</strong> de stad heeft ondergaan. Zij zijn<br />

overigens geen spiegels <strong>van</strong> de eigen, stedelijke samenleving. Zij<br />

belichamen <strong>voor</strong>al de transitie <strong>van</strong> een industriële naar een<br />

postindustriële stad en tevens <strong>het</strong> verlangen <strong>van</strong> stedelijke elites omtrent<br />

een gewenste stadspopulatie (toeristen, reizigers en een welvarende<br />

middenklasse). Maar natuurlijk is er een verschil tussen de beide<br />

projecten. Koolhaas en anderen, pogen uit <strong>het</strong> niets een nieuw<br />

stadscentrum te maken, terwijl de twee Parijse architecten Ibos en Vitart<br />

tot taak kregen om een bestaand, verwaarloosd gebouw te renoveren.<br />

Dat gebouw herbergde overigens een prachtige collectie kunstwerken,<br />

3


die tot stand kwam tijdens de Franse revolutie. De stad wist toen een<br />

belangrijk deel <strong>van</strong> kunstwerken afkomstig uit kerken, verlaten kloosters<br />

en uitgeweken burgers te bemachtigen. Het huidige museum wordt door<br />

sommigen als <strong>het</strong> tweede nationale museum beschouwd (na <strong>het</strong> Louvre).<br />

Deze rangschikking dankt <strong>het</strong> museum aan zijn rijke collectie <strong>van</strong><br />

middeleeuwse- en renaissance kunst en aan zijn om<strong>van</strong>grijke collectie<br />

schilderskunst, waarin men de Vlaamse, Franse, Nederlandse, Italiaanse<br />

en Spaanse School kan terugvinden.<br />

Het oorspronkelijke ontwerp <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum is overigens nimmer<br />

voltooid, dit gold met name <strong>voor</strong> de zuidzijde <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum. De<br />

vernieuwing <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum lijkt die voltooiing te hebben gebracht. Het<br />

Museum <strong>van</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> huist in een neoklassiek gebouw. Het<br />

heeft een imposante, wat bombastische façade die al vrij snel als<br />

gedateerd werd beschouwd. Maar lelijk nieuw is na ruim honderd jaar<br />

mooi oud geworden. De schoonheid <strong>van</strong> <strong>het</strong> huidige museum is echter<br />

<strong>het</strong> gevolg <strong>van</strong> de grondige schoonmaakbeurt <strong>van</strong> binnen, waarbij allerlei<br />

zaken en elementen die in de loop der jaren in <strong>het</strong> museum zijn<br />

aangespoeld en aangekoekt zijn weggehaald of weggestopt. En is ook <strong>het</strong><br />

gevolg <strong>van</strong> de nieuwbouw aan de achterzijde. De grote schoonmaak<br />

heeft een transparant gebouw opgeleverd, met een schitterend atrium,<br />

terwijl de nieuwbouw aan de zuidzijde <strong>het</strong> museum ‘af’ heeft gemaakt. In<br />

de spiegelfaçade <strong>van</strong> de nieuwbouw – een gebouw waarin diverse<br />

museale diensten en <strong>het</strong> restaurant zijn ondergebracht - weerspiegelt<br />

zich de achterzijde <strong>van</strong> <strong>het</strong> oude gebouw.<br />

In de kakofonie <strong>van</strong> metaforen die gebruikt zijn om <strong>het</strong> museum te<br />

duiden zijn drie constanten aan te wijzen. Ten eerste de metafoor <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

herboren zijn, de metamorfose, en de tweede jeugd. Ten tweede – en dat<br />

is natuurlijk onontkoombaar - de metafoor <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum als<br />

spiegeling <strong>van</strong> heden, verleden en toekomst. En ten derde de metafoor<br />

<strong>van</strong> onthulling, openstelling en openbaarheid. Laat ik met die laatste<br />

metafoor beginnen. Het is een juiste metafoor als <strong>het</strong> gaat om de<br />

ontsluiting <strong>van</strong> een fraaie collectie – door de enorme uitbreiding <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

museum kan meer dan twee keer zo veel worden tentoongesteld.<br />

Bij<strong>voor</strong>beeld de 17-eeuwse en 18-eeuwse stadsmaquettes <strong>van</strong> elk zo’n<br />

veertig vierkante meter groot die, in de gewelfde catacomben, menig<br />

jongenshart sneller zullen laten kloppen. Met behulp <strong>van</strong> die<br />

nauwkeurige gedetailleerde maquettes waarin stad, fortificaties en legers,<br />

nauwkeurig zijn aangegeven bereidde de Franse koning (<strong>van</strong>af Lodewijk<br />

XIV) zich <strong>voor</strong> op de mogelijke verovering <strong>van</strong> steden als Calais,<br />

4


Doornik, Rijssel en ook Maastricht. Deze maquettes – en <strong>het</strong> doel<br />

waar<strong>voor</strong> ze zijn gemaakt - doen onwillekeurig denken aan de<br />

stedenbouwkundige verovering <strong>van</strong> Lille door de OMA-groep <strong>van</strong><br />

Koolhaas. Al zijn ze een stuk begrijpelijker dan de maquettes en<br />

visualiseringen – en <strong>voor</strong>al de toelichtingen daarop - <strong>van</strong> hedendaagse<br />

architecten. De metafoor is ook juist waar <strong>het</strong> gaat om <strong>het</strong> weer<br />

zichtbaar maken of accentueren <strong>van</strong> bepaalde architectonische facetten<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> gebouw (selectieve onthulling). Maar <strong>het</strong> is de vraag of <strong>het</strong><br />

museum erin zal slagen om <strong>het</strong> contact tussen <strong>het</strong> museum en de<br />

openbaarheid weer te herstellen. Door sommigen is gesuggereerd dat de<br />

stad Lille met <strong>het</strong> – vrij toegankelijke - nieuwe atrium een prachtig<br />

stedelijke binnenplein rijker is geworden. Van een drukbezocht plein is<br />

bij bezoek weinig te merken. En dat is maar goed ook. Het kleine,<br />

aanlokkelijke restaurant blijkt op een rustige zaterdag al geen plaats te<br />

kunnen bieden aan de hongerige museumbezoeker, en in <strong>het</strong> café in <strong>het</strong><br />

atrium kan nog slechts koffie worden geschonken omdat drank en kleine<br />

spijzen niet meer <strong>voor</strong>radig zijn.<br />

De culinair-logistieke problemen doen overigens weinig af aan de<br />

fraaiheid <strong>van</strong> <strong>het</strong> gebouw, maar wijzen wel op een gevaar dat de<br />

wedergeboorte of de tweede jeugd <strong>van</strong> dit museum zou kunnen<br />

bedreigen, namelijk de grote verwachtingen die zijn gewekt omtrent de<br />

nieuwe functies <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum, bij<strong>voor</strong>beeld als educatief centrum, als<br />

flexibele locatie <strong>voor</strong> opeenvolgende tijdelijke tentoonstellingen en als<br />

nieuw binnenplein <strong>voor</strong> de stad. Deze nieuwe functies zijn een mooi<br />

<strong>voor</strong>beeld <strong>van</strong> <strong>het</strong> door Vaessen (1986) beschreven proces <strong>van</strong><br />

‘musealisering <strong>van</strong> de cultuur’. Het museum koloniseert en creëert<br />

bepaalde kennis- en culturele consumptiesferen en treedt fysiek ook<br />

buiten de muren <strong>van</strong> de eigen expositieruimten. Burgers (1999) spreekt<br />

in dit verband <strong>van</strong> de musealisering <strong>van</strong> de openbare ruimte. Maar <strong>het</strong> zal<br />

duidelijk zijn dat er een structuur nodig is - organisatie, mensen en<br />

middelen - die de waaier aan doelstellingen weet te implementeren om<br />

deze musealiseringstendens waar te maken. Dit implementatievraagstuk<br />

lijkt mij overigens een <strong>van</strong> de belangrijkste opgaven <strong>voor</strong> de huidige<br />

musea. En dat geldt ook <strong>voor</strong> dit <strong>Paleis</strong> <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong>. De droog<br />

liggende fontein op <strong>het</strong> plein staat wat dat betreft symbool <strong>voor</strong> de<br />

bestaande gebreken, waaronder gebrekkige <strong>voor</strong>zieningen, maar <strong>voor</strong>al<br />

ook <strong>het</strong> niet-gebruik <strong>van</strong> de nieuw gecreëerde expositieruimtes, 12 meter<br />

onder de grond, <strong>voor</strong> tijdelijke tentoonstellingen. De stijgende<br />

verwachtingen ten aanzien <strong>van</strong> musea – zoals die tot uitdrukking komen<br />

in de veelheid <strong>van</strong> doelstellingen – staan veelal in een problematische<br />

5


verhouding tot de beschikbare middelen. De Amerikaanse socioloog<br />

Sieber heeft deze situatie in zijn boek Fatal Remedies: the Ironies of Social<br />

Intervention (1981) aangeduid met <strong>het</strong> begrip ‘overcommitment’. Daarmee<br />

doelt hij op hij op <strong>het</strong> gevaar <strong>van</strong> <strong>het</strong> wekken <strong>van</strong> overspannen<br />

verwachtingen die vervolgens niet gerealiseerd worden, waardoor<br />

burgers zich juist afkeren <strong>van</strong> of zich afzetten tegen datgene wat wordt<br />

beoogt. In de sfeer <strong>van</strong> cultuurpolitiek en stadspromotie zijn daar diverse<br />

<strong>voor</strong>beelden <strong>van</strong> aan te geven: <strong>van</strong> fraaie musea zonder collectie (en<br />

omgekeerd) tot museumparken zonder noemenswaardige musea.<br />

Tot slot de metafoor <strong>van</strong> de spiegel. Het zal duidelijk zijn dat de reiziger<br />

die met de spiegelmetafoor op studiereis wordt gestuurd in Lille<br />

ruimschoots aan zijn trekken komt. Het spiegelglas schittert hem bij<br />

aankomst direct al tegemoet. Maar waar de glazen kathedralen <strong>van</strong> de<br />

diensteneconomie <strong>voor</strong>al elkaar afbeelden, spiegelt de nieuwbouw,<br />

enerzijds, zichzelf in de vijver <strong>van</strong> de beeldentuin, en wordt anderzijds de<br />

oude achterzijde <strong>het</strong> Museum <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> zichtbaar in de<br />

glazen spiegelwand <strong>van</strong> <strong>het</strong> nieuwe gebouw. Narcistische eigenwaan en<br />

historistische besef gaan hand in hand. En dat lijkt mij een gelukkige<br />

combinatie <strong>voor</strong> bijna elk museum. Heden en verleden, en er is geen<br />

commentator die <strong>het</strong> nalaat om daar op te wijzen, worden op die manier<br />

op een speelse manier met elkaar verbonden. Niet alleen in <strong>het</strong><br />

uitwendige, maar ook in <strong>het</strong> inwendige <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum, bij<strong>voor</strong>beeld<br />

door <strong>het</strong> gebruik <strong>van</strong> nieuwe materialen (met name glas en beton), door<br />

<strong>het</strong> ‘terugbrengen <strong>van</strong> <strong>het</strong> licht’ (iets typisch moderns), door de twee<br />

enorme kroonluchters of ballonlampen gemaakt <strong>van</strong> plaatjes veelkleurig<br />

glas, door de 48 ‘spiegelkubussen’ (jawel opnieuw) die een glazen tuin<br />

vormen in <strong>het</strong> atrium en door de honderden glasvezellampjes die een<br />

sterrenhemel vormen op de zuilengalerij. Van een “fuck context<br />

syndrome” is hier geen sprake, al is niet iedereen even gecharmeerd <strong>van</strong><br />

de ballonlampen en de verlichting. Ik vind ze overigens wel mooi. Maar<br />

duidelijk is dat <strong>het</strong> <strong>Paleis</strong> <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> de tirannie <strong>van</strong> <strong>het</strong><br />

architectonisch cliché heeft weten te vermijden (Zijderveld 1982). Van<br />

<strong>het</strong> gevaar dat Euralille bedreigt, namelijk dat functionele rationaliteit de<br />

substantiële rationaliteit bedreigt, is hier geen sprake. Overwegingen <strong>van</strong><br />

museale marketing en doelstellingen <strong>van</strong> publieksparticipatie spelen wel<br />

een rol, al was <strong>het</strong> maar omdat <strong>het</strong> moet, maar staan nog altijd in de<br />

schaduw <strong>van</strong> de traditionele rol <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum, namelijk als toonkamer<br />

<strong>van</strong> kunstschatten. Die rol wordt met verve gespeeld. Geen verdwaalde<br />

schilderijen op spierwitte muren, maar lekker veel schilderijen, die twee<br />

en driehoog boven elkaar zijn opgehangen op roodgekleurde wanden.<br />

6


Ik kom tot een afronding. In geval <strong>van</strong> Euralille en <strong>het</strong> Museum <strong>voor</strong><br />

<strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> gaat <strong>het</strong> om twee grootschalige projecten die hun<br />

oorsprong vonden in een Mitterand-tijdperk waarin veel mogelijk was. In<br />

die periode zijn enorme bedragen door de centrale staat vrij gemaakt<br />

<strong>voor</strong> stedelijke en culturele ontwikkeling. Stedelijke elites in Lille hebben<br />

daar strategisch gebruik om hun stad <strong>het</strong> juiste profiel te geven waardoor<br />

Lille kan concurreren met andere steden als gunstige vestigingsplaats<br />

<strong>voor</strong> bedrijven en als museale uitstad <strong>voor</strong> burgers en buitenlui. In<br />

hoeverre de hooggespannen verwachtingen en doelstellingen zullen<br />

worden gerealiseerd is moeilijk te <strong>voor</strong>spellen. Koolhaas hanteerde <strong>het</strong><br />

begrip articulated prophecy dat als een positieve variant <strong>van</strong> de self-fulfilling<br />

prophecy kan worden beschouwd, namelijk een eigenzinnige stedelijke<br />

definitie <strong>van</strong> de situatie die zich weet waar te maken. De sociologie kent<br />

nog ander type <strong>voor</strong>spelling, en wel de suïcidale <strong>voor</strong>spelling, waarin<br />

hoogmoed <strong>voor</strong> de val komt. Dat is <strong>het</strong> risico dat beide projecten<br />

natuurlijk lopen. En de twee beroemde Vanitas-schilderijen in de<br />

collectie waarschuwen er<strong>voor</strong> (werk <strong>van</strong> Jan Sanders <strong>van</strong> Hemessen en<br />

Pieter Boel). Want <strong>het</strong> is niet erg aannemelijk dat Lille zal uitgroeien tot<br />

<strong>het</strong> kruispunt <strong>van</strong> Noord-Europa. Het is ook niet aannemelijk dat <strong>het</strong><br />

<strong>Paleis</strong> <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> de publieke en openbare rol zal gaan<br />

vervullen die velen haar toedichten. Maar dat neemt niet weg dat Station<br />

Lille <strong>van</strong> belang is en dat Lille een mooi museum rijker is dat alleen al<br />

een reis naar Lille rechtvaardigt. Dat was in 1906 <strong>het</strong> geval en dat is zeker<br />

ook nu <strong>het</strong> geval. Wat dat betreft is er weinig veranderd.<br />

En <strong>voor</strong> <strong>het</strong> laatste oordeel over de architectuur, kunnen we afdalen naar<br />

de donkere catacomben <strong>van</strong> <strong>het</strong> museum. Daar hangt ‘De weg naar <strong>het</strong><br />

paradijs’ en ‘De val <strong>van</strong> de verdoemden’ <strong>van</strong> Dirck Bouts, geschilderd<br />

rond 1470. Het betreft de reis <strong>van</strong> ridder Owein naar <strong>het</strong> paradijs en de<br />

hel (gebaseerd op een Ierse legende). Op <strong>het</strong> eerste paneel waarop de hel<br />

wordt afgebeeld zien we oplaaiend zwavelzuur en duivels die vrouwen en<br />

mannen in een onheilspellende, bevroren stroom gooien, op <strong>het</strong> andere<br />

paneel begeleiden lieftallige engelen mannen en vrouwen langs een bos-<br />

en mosrijk paadje naar de hemel. Welke weg zullen de architecten gaan?<br />

Het antwoord daarop hangt deels af <strong>van</strong> de positie die mensen innemen<br />

of niet innemen in <strong>het</strong> culturele veld. Dak- en thuislozen zullen Koolhaas<br />

naar alle waarschijnlijkheid naar de hel verwensen. Een zelfde risico<br />

lopen Ibos en Vitart bij de diegenen die werkzaam zijn in de nieuwbouw<br />

<strong>van</strong> <strong>het</strong> <strong>Paleis</strong> <strong>voor</strong> <strong>Schone</strong> <strong>Kunsten</strong> en die in de zomer schijnen weg te<br />

branden in hun kantoor met wanden <strong>van</strong> bladergoud. Bij de vakbroeders<br />

7


en –zusters zijn de meningen verdeeld over de prestaties <strong>van</strong> de<br />

architecten, over de een overigens meer dan over de ander. De twee<br />

panelen vormen overigens de luiken <strong>van</strong> een tripliek waar<strong>van</strong> <strong>het</strong> centrale<br />

gedeelte ‘Het laatste Oordeel’ <strong>voor</strong>stelde. Dit centrale gedeelte is echter<br />

verdwenen. Dat levert een aardig beeld op <strong>voor</strong> een open afsluiting.<br />

Oordeel zelf. Een bezoek aan <strong>het</strong> museum is de moeite waard en men zit<br />

juist op u te wachten.<br />

Gebruikte literatuur<br />

Burgers, Jack, 1999, Stedelijke landschappen: over de openbare ruimte,<br />

in: Ries <strong>van</strong> der Wouden (red.), De stad op straat, Sociale en Culturele<br />

Studies – 27, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau<br />

Jacobs, Jane, 1961, The Death and Life of Great American Cities, New York:<br />

Vintage Books<br />

Koolhaas, et al, 1996, Euralille: The Making of a New City Center, Basel:<br />

Birkhauser<br />

Menu, Isabelle, 1996, Euralille: The Making of a New City Center, in:<br />

Koolhaas, et al, 1996, Euralille: The Making of a New City Center, Basel:<br />

Birkhauser, pp. 9-10<br />

Scott, James, 1998, Seeing Like a State: How Certain Schemes to Improve the<br />

Human Condition Have Failed, Stanford: Stanford University Press<br />

Sieber, Sam, 1981, Fatal Remedies: The Ironies of Social Intervention, New<br />

York: Plenum Press<br />

Vaessen, J.A.M.F, 1986, Musea in een museale cultuur, Zeist: Kerkebosch<br />

Zijderveld, A,C., 1982, De tirannie <strong>van</strong> <strong>het</strong> cliché: Deventer: Van Loghum<br />

Slaterus<br />

8

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!