Het oudst bewaarde Amsterdamsche koopmansboek - De Jonge ...

Het oudst bewaarde Amsterdamsche koopmansboek - De Jonge ... Het oudst bewaarde Amsterdamsche koopmansboek - De Jonge ...

dejongeakademie.nl
from dejongeakademie.nl More from this publisher
14.09.2013 Views

HET OUDST BEWAARDE AMSTERDAMSCHE KOOPMANSBOEK DOOR N. W. POSTHUMUS Kort voor den oorlog verscheen van de hand van den Deenschen schrijver Christensen een belangwekkend boek over den handel van Amsterdam omstreeks het jaar 1600: „Dutch trade in the Baltic about 1600" geheeten, waarin de schrijver tracht het karakter van den toenmaligen Amsterdamschen handel duidelijk te maken. Daar hij echter den vollen nadruk wilde leggen op de door hein gekozen periode, is hij niet ver genoeg in zijn onderzoek teruggegaan en heeft hij daardoor dien zeventienden-eeuwschen handel karaktertrekken toegeschreven die hij bij nader onderzoek reeds honderd jaar tevoren zou hebben aangetroffen. Daardoor is le. de indruk ontstaan, dat de z.g. Oostersche handel, d.i. de handel op de Oostzee, eigenlijk pas tegen het jaar 1600 zijn voile beslag heeft gekregen, en 2e. dat de kapitalistische stijl, zooals Christensen het uitdrukt, in dien handel eerst uit die periode dateert. Geen van beide is m.i. juist en het is mede dank zij de gegevens van het koopmansboekje, dat hier vandaag wordt besproken, dat ik hoop enkele meer moderne trekken te kunnen laten zien, die den Amsterdamschen handel reeds tegen het einde der 15e eeuw eigen waren. Dergelijke koopmansregisters geven door hun aard geen uitvoerige gegevens aangaande persoonlijkheden; uit uiterst sobere, strak gehouden mededeelingen, meestal in cijfervorm, moet de geschiedenis er uit worden opgebouwd. Wat zij ons onder meer geven, is de indruk niet van op zichzelfstaande of los samenhangende koopmanshandelingen, zooals wij ze doorgaans in de oorkonden aantreffen en waarvan wij niet kunnen nagaan of zij regel dan wel uitzondering waren, maar die van een continu-bedrijf, als ik het zoo mag noemen, min of meer rationed geleid, van een onderneming dus. Ons koopmansboek geeft de transacties weer, die twee Amsterdamsche kooplieden, Symon Reyersz. en Reyer Dircsz. in de jaren 1485— 1490 te Dantzig hebben aangegaan. Willen wij het karakter ervan 1

HET OUDST BEWAARDE<br />

AMSTERDAMSCHE KOOPMANSBOEK<br />

DOOR<br />

N. W. POSTHUMUS<br />

Kort voor den oorlog verscheen van de hand van den <strong>De</strong>enschen<br />

schrijver Christensen een belangwekkend boek over den handel van<br />

Amsterdam omstreeks het jaar 1600: „Dutch trade in the Baltic about<br />

1600" geheeten, waarin de schrijver tracht het karakter van den toenmaligen<br />

<strong>Amsterdamsche</strong>n handel duidelijk te maken.<br />

Daar hij echter den vollen nadruk wilde leggen op de door hein<br />

gekozen periode, is hij niet ver genoeg in zijn onderzoek teruggegaan<br />

en heeft hij daardoor dien zeventienden-eeuwschen handel karaktertrekken<br />

toegeschreven die hij bij nader onderzoek reeds honderd jaar<br />

tevoren zou hebben aangetroffen. Daardoor is le. de indruk ontstaan,<br />

dat de z.g. Oostersche handel, d.i. de handel op de Oostzee, eigenlijk<br />

pas tegen het jaar 1600 zijn voile beslag heeft gekregen, en 2e. dat de<br />

kapitalistische stijl, zooals Christensen het uitdrukt, in dien handel<br />

eerst uit die periode dateert. Geen van beide is m.i. juist en het is<br />

mede dank zij de gegevens van het <strong>koopmansboek</strong>je, dat hier vandaag<br />

wordt besproken, dat ik hoop enkele meer moderne trekken te kunnen<br />

laten zien, die den <strong>Amsterdamsche</strong>n handel reeds tegen het einde der<br />

15e eeuw eigen waren. <strong>De</strong>rgelijke koopmansregisters geven door hun<br />

aard geen uitvoerige gegevens aangaande persoonlijkheden; uit uiterst<br />

sobere, strak gehouden mededeelingen, meestal in cijfervorm, moet de<br />

geschiedenis er uit worden opgebouwd. Wat zij ons onder meer geven,<br />

is de indruk niet van op zichzelfstaande of los samenhangende koopmanshandelingen,<br />

zooals wij ze doorgaans in de oorkonden aantreffen<br />

en waarvan wij niet kunnen nagaan of zij regel dan wel uitzondering<br />

waren, maar die van een continu-bedrijf, als ik het zoo mag noemen,<br />

min of meer rationed geleid, van een onderneming dus.<br />

Ons <strong>koopmansboek</strong> geeft de transacties weer, die twee <strong>Amsterdamsche</strong><br />

kooplieden, Symon Reyersz. en Reyer Dircsz. in de jaren 1485—<br />

1490 te Dantzig hebben aangegaan. Willen wij het karakter ervan<br />

1


2<br />

begrijpen, dan doen wij m.i. het best het met andere koopmansregisters<br />

uit de latere middeleeuwen te vergelijken en wel in het bijzonder met<br />

die welke in hetzelfde gebied gehouden zijn waarin zich de handel<br />

der twee <strong>Amsterdamsche</strong> kooplieden heeft bewogen, dat der Hanzesteden.<br />

Een aantal hiervan, die van v66r 1500 dateeren, zijn<br />

gepubliceerd. Bijna geen dezer boeken geeft een beeld van het geheele<br />

bedrijf; meestal zijn alleen de krediet-operaties daarin geboekt. <strong>De</strong><br />

contante handel kon op de hulp van het geheugen rekenen en werd<br />

dus doorgaans niet genoteerd. Wij moeten bovendien niet vergeten,<br />

dat het kapitalisme nog niet volledig was ontwikkeld, m.a.w. dat de<br />

behoefte van rationed geleide bedrijven minder was dan in later tijd<br />

en dat zich hierbij verschillende schakeeringen konden voordoen. Wij<br />

mogen deze onvolledige boekhoudingen 3us niet zien als slordigheden<br />

van de leiders of de boekhouders der bedrijven, maar als weerspiegelingen<br />

van den tijdgeest.<br />

Onze economische geschiedenis is niet rijk aan middeleeuwsche<br />

<strong>koopmansboek</strong>en. Wij bezitten een dergelijk boek van een handelaar<br />

uit Hoorn, uit de jaren tusschen 1457 en 1463, dat echter van een<br />

ander type is dan de zooeven genoemde *). <strong>De</strong> man dreef in allerlei<br />

zaken handel, vooral in lakens, maar deze omzetten waren klein; zijn<br />

debiet vond hij alleen te Hoorn en in de omstreken dier stad, en op<br />

de bekende markten te <strong>De</strong>venter. Misschien was hij grossier, die ook<br />

in het klein aan zijn klanten verkocht. Hij valt hierdoor buiten het<br />

zooeven opgesteldc raam.<br />

Ook de handel der beide <strong>Amsterdamsche</strong> kooplieden verschilt van<br />

dien van den Hoornschen koopman, nadert daarentegen dien der<br />

Hanze-kooplieden. Evenals in de reeds genoemde koopmansregisters treft<br />

men in hun handelsboek transacties van uiteenloopenden aard en herkomst<br />

aan, niet over een lange reeks van jaren, maar samengeperst tot<br />

een zekere gelijktijdigheid van vijf jaren. Voor de kennis van den handel<br />

van Amsterdam op het einde der vijftiende eeuw opent het een aantal<br />

nieuwe gezichtspunten. Enkele trekken hiervan willen wij hier mededeelen.<br />

Aan het register ontbreken 14 bladzijden; compleet is het dus niet.<br />

Wat er aan ontbreekt is niet vast te stellen, daar een systematische<br />

volgorde van de verschillende onderdeelen niet aanwezig is. <strong>De</strong> aanteekeningen<br />

van de verschillende jaren loopen dikwijls door elkaar.<br />

En daar slechts bij enkele der 225 boekhoudposten data vermeld staan,<br />

en de overgang van het eene op het andere jaar nergens is aangegeven,<br />

kan alleen door innerlijke gegevens worden vastgesteld welke<br />

a ) Opgenomen in het Economisch-Historisch Jaarboek dl. X.<br />

2


3<br />

posten tot een bepaald jaar behooren. Eenige onzekerheid blijft daardoor<br />

altijd.<br />

<strong>Het</strong> <strong>koopmansboek</strong>je deelt aangaande de eigenaars Symon Reyersz.<br />

en Reyer Dircsz. niets mee, alleen hun namen. Wie zij waren blijkt uit<br />

andere gegevens. Op den voorgrond tredende figuren waren zij zeker<br />

niet. Nergens wordt gezegd, dat de twee kooplieden Amsterdammers<br />

waren. Toch is dit aan te nemen. Niet omdat het register in een der<br />

<strong>Amsterdamsche</strong> archieven is gevonden 2 ); dat zou toevallig kunnen zijn.<br />

Maar Amsterdam wordt herhaaldelijk als plaats van aankomst en ontvangst<br />

van goederen of geld vermeld, bijv. „92 Davids gulden, de<br />

sal ic (n.l. Symon Reyersz.) t'Amsterdam weder uutgheven", of: „geld<br />

dat ic (Symon Reyersz.) to Amsterdam voer him bitaelt heb", enz.<br />

Ook hun kennissenkring wijst op Amsterdam. Verschillende van de<br />

in het <strong>koopmansboek</strong> vermelde schippers komen ook in andere <strong>Amsterdamsche</strong><br />

bronnen voor. Zooals ik al gezegd heb, van voornamen<br />

huize waren de twee kooplui niet.<br />

In welke verhouding Symon Reyersz. en Reyer Dircsz. tot elkaar<br />

stonden, zegt de boekhouding niet. Daar een relatie van vader en zoon<br />

blijkens de namen in combinatie met de geboortedata uitgesloten is,<br />

lijkt die van oom en neef de meest waarschijnlijke. Wij hebben hier<br />

dan met een familie-vennootschap te doen, zooals er zoovele voorkwamen.<br />

Reyer Dircsz. was daarvan de jongste vennoot, blijkens het<br />

Register der Wcesboedels in 1464 geboren. Uit den aard der zaak<br />

volgde hij de leiding van zijn ouderen bloedverwant.<br />

Dat de boekhouding te Dantzig niet diende om het geheel van de<br />

daar tot stand gekomen affaires te overzien, is niet alleen op te maken<br />

uit de afwezigheid van elke poging de eindresultaten per jaar vast te<br />

stellen, maar ook hieruit, dat alle contante zaken niet vermeld staan.<br />

Wat wd door beide kooplieden gedaan werd, was het boeken van de<br />

afbetalingen op een vordering of een schuld. In veel gevallen ontbreekt<br />

echter de mededeeling, dat alles was verrekend. Voor beiden was<br />

blijkbaar de hoofdzaak, welke schulden of inschulden na afloop van de<br />

reis aan den mede-vennoot te Amsterdam moesten worden medegedeeld.<br />

In veel gevallen wordt ook merkwaardigerwijs de inkoopsprijs niet<br />

vermeld. Vertrouwde men zoo op het geheugen, kan men vragen? <strong>Het</strong><br />

anfwoord kan ik niet geven. <strong>De</strong> psychologie van den 15e-eeuwschen<br />

koopman moge een andere zijn geweest dan die van zijn 20e-eeuwschen<br />

beroepsgenoot, de prijs was beiden nooit onverschillig. In elk<br />

2 ) Archief van het Weeshuis, no. 9 van den inventaris. (Gemeente-archief<br />

van Amsterdam).<br />

3


4<br />

geval ontbrak en ontbreekt door deze omissie elke controle op de winst.<br />

Hier was nog een irrationeele inslag!<br />

Men mag echter aannemen, dat ook door den te Amsterdam achtergebleven<br />

vennoot boek werd gehouden van de inkomsten, in- en verkoopen<br />

en verschepingen, die daar geschiedden. Wij kunnen daardoor het<br />

te Dantzig gehouden boek als een der hoofdboeken beschouwen, met het<br />

karakter van een memoriaal.<br />

Uit verschillende posten is het mogelijk het verblijf der vennooten<br />

te Dantzig te reconstrueeren. In den aanhef van het register worden<br />

door Symon Reyersz. posten verantwoord over de eerste reis in 1485.<br />

Of het inderdaad de eerste reis naar Dantzig is geweest, die door een<br />

der vennooten is gemaakt, is te betwijfelen. Reeds de eerste ontvangpost<br />

wijst op een relatie met den Raad van Dantzig, die voor kooplieden,<br />

die voor het eerst in een hun geheel vreemde stad heeten te zijn<br />

aangekomen, niet wel aanvaardbaar is.<br />

Zooals voor bijna al de volgende reizen werd ook op deze eerste reis<br />

een bedrag aan contant geld door den vertrekkenden vennoot van huis<br />

meegenomen. Regelingen werden getroffen waardoor op verschillende<br />

schepen partijen koopmansgoed van Amsterdam naar Dantzig den aldaar<br />

vertoevenden vennoot door zijn mede-vennoot telkens werden<br />

toegezonden.<br />

<strong>Het</strong> zou hier te ver voeren om voor elk der vijf jaren vast te<br />

stellen wie van de vennooten gedurende het handelsseizoen te Dantzig<br />

vertoefde en wat zij daar telkens voor contracten sloten. Voldoende<br />

blijkt dat hieruit, als wij de opleiding van den jongen Reyer Dircsz.<br />

tot ervaren koopman uit deze gegevens volgen. Eerst blijft hij thuis,<br />

dan gaat hij ter opleiding met zijn oom naar Dantzig, en ten slotte valt<br />

de voile verantwoordelijkheid in het buitenland op hem, als hij alleen<br />

de zaken te Dantzig moet drijven.<br />

Over de familie-vennootschap, die beiden verbond, is weinig te zeggen;<br />

elke mededeeling dienaangaande in de boekhouding ontbreekt,<br />

zooals gezegd. Dat er een financieele verhouding tusschen beiden bestond,<br />

blijkt uit enkele geldzendingen, die de vennooten elkaar bij tijd<br />

en wijle over en weer deden. <strong>Het</strong> is alsof de eigenaars van het boekje<br />

zich er op hebben toegelegd de tusschen hen bestaande verhouding zoo<br />

veel mogelijk te verbergen. Er zijn slechts twee posten in de boekhouding<br />

te vinden, waarin van iets dergelijks blijkt. <strong>De</strong> duidelijkste<br />

uitlating stamt uit 1488, toen Symon Reyersz. te Dantzig vertoefde, daar<br />

hout ingekocht had en toen van „onze" hout sprak. Dit hout behoorde<br />

dus aan beiden, aan hun vennootschap toe.<br />

<strong>De</strong> verhouding tusschen de vennooten in de familie-vennootschap<br />

verhinderde niet, dat elk der vennooten tevens aan andere combinaties<br />

4


5<br />

deelnam. Zoo trad Symon te Dantzig herhaaldelijk met een derde persoon<br />

als vennoot op. <strong>De</strong>rgelijke combinaties waren waarschijnlijk handelingen<br />

voor gemeene rekening en van korten duur. <strong>Het</strong> was geen<br />

toeval, dat ze naast de hoofdvennootschap werden aangegaan. <strong>De</strong><br />

moeilijkheid, voor alle transacties het benoodigde kapitaal te vinden,<br />

alsmede het steeds levendige verlangen het bedrijfsrisico te verdeelen,<br />

speelden hierbij een rol. Een bijkomend voordeel was, dat door dergelijke<br />

tijdelijke combinaties plotseling opgetreden gunstige marktconstellaties<br />

konden worden benut.<br />

<strong>De</strong> voortdurende werkzaamheid der vennooten te Dantzig laat niet<br />

alleen zien, hoe belangrijk Dantzig voor den <strong>Amsterdamsche</strong>n handel<br />

was, belangrijker zelfs dan Lubeck of eenige andere stad aan de Oostzee,<br />

maar ook dat het half Poolsche, half Pruisische Dantzig niet pas<br />

tegen het einde der zestiende eeuw het groote handelsknooppunt voor<br />

Amsterdam is geworden, zooals meestal wordt aangenomen, maar<br />

reeds honderd jaar eerder.<br />

Welke positie nam deze te Amsterdam en Dantzig werkzame handelsvennootschap<br />

in het geheel van de organisatie van den <strong>Amsterdamsche</strong>n<br />

handel omstreeks het jaar 1500 in? Een aantal verschijnselen<br />

die dezen handel eigen waren, vinden wij in het <strong>koopmansboek</strong><br />

terug.<br />

Van het resultaat van de ontwikkeling te Amsterdam op scheepvaartgebied<br />

van den zelfstandigen „sciphere" tot den schipper die nog<br />

slechts partner in zijn schip was, en den reeder, is in het register lets<br />

terug te vinden. <strong>Het</strong>geen deze kooplieden aan de scheepvaart bond,<br />

was de aankoop van een betrekkelijk klein schip te Elbing door een<br />

van hen in combinatie met derden. Elk van de deelnemers had daarin<br />

een scheepspart. <strong>Het</strong> is waarschijnlijk, dat zij dit vaartuig zijdelings<br />

in het bedrijf der vennootschap hebben willen inschakelen. In elk geval<br />

blijkt er een band met de scheepvaart bestaan te hebben en het karakter<br />

van reeder eenigszins bij de kooplieden aanwezig te zijn.<br />

<strong>Het</strong> scheepspart was, zooals uit het optreden van den schipper als<br />

partner in zijn schip kan worden opgemaakt, te Amsterdam in de<br />

tweede helft der 15e eeuw een veelverbreid instituut. <strong>Het</strong> meest voorkomende<br />

part was het zestiende deel, veel voorkomende verkleiningen<br />

daarvan het 1/32 en 1/64 deel, een enkel maal nog verder doorgevoerd,<br />

als het 1/128, 1/192 deel, enz. Splitsing der parten hing samen met de<br />

toenemende grootte der schepen en de daarmee gepaard gaande behoefte<br />

aan grootere kapitalen, verder met deeling bij erfenis en anderszins.<br />

Hoe kleiner de parten, hoe ruimer de mogelijkheid voor de kleine<br />

5


6<br />

burgerij een aandeel te verkrijgen en op die wijze deel te nemen aan de<br />

winstkansen, die de scheepvaart bood.<br />

<strong>De</strong> gang van zaken in de reederij te Amsterdam had een onderscKeid<br />

tusschen reeders en reeders doen opkomen. Te onderscheiden<br />

waren reeders, die een schip exploiteerden en het zelf ten deele als<br />

koopman bevrachtten, en die welke een scheepspart uitsluitend als<br />

geldbelegging bezaten en zich met de exploitatie van het schip niet<br />

inlieten. <strong>De</strong> eerste groep, men zou haar de actieve kunnen noemen,<br />

die alle soorten van handelaren omvatte die op eenigerlei wijze een<br />

schip exploiteerden, was vanzelfsprekend ~cTe meest markante en op<br />

den voorgrond tredende, ook in sociaal opzicht. Van hen ging alle<br />

drang tot verderen groei uit.<br />

<strong>De</strong> tweede groep omvatte de meest uiteenloopende personen: burgers,<br />

schippers, vrouwen en kinderen, die als vermogensbdegging<br />

scheepsparten hadden verworven. Gedeeltelijk kwamen deze beleggingen<br />

door middel van aankoop tot stand, gedeeltelijk door vererving.<br />

Door versterf werden parten uiteraard dikwijls aan het vermogen van<br />

personen toegevoegd, die geheel buiten de scheepvaartkringen stonden.<br />

Dit alles laat de gevolgtrekking toe, dat het scheepspart in breede<br />

kringen der <strong>Amsterdamsche</strong> maatschappij een gewilde belegging was.<br />

Van de ongeveer 1.100 boedcls, die van 1466 af tot en met 1500 in de<br />

Inbrengregisters der Weeskamer zijn ingeschreven, werden door mij<br />

in niet minder dan 147 een of meer scheepsparten aangetroffen, of<br />

ongeveer in 13% der gevallen 3). Een niet onaanzienlijk deel der<br />

burgerij bleek dus in deze vermogensbdegging belang te stellen. Er<br />

bestond dan ook een scheepspartenmarkt, waar kooper en verkooper<br />

elkaar vonden en de prijzen tot stand kwamen. <strong>Het</strong> was een uiterst<br />

bewegelijke handel; de parten wisselden herhaaldelijk van eigenaars,<br />

werden ook wel geruild tegen parten in andere schepen of tegen<br />

grootere parten in hetzelfde schip. Alleen al uit de <strong>Amsterdamsche</strong><br />

Weeskamcrboeken kon worden vastgesteld, dat in de twaalfjarige<br />

periode 1467—1478 uit nalatenschappen op een totaal van 218 parten<br />

36 maal een scheepspart werd verkocht, of een op zes. Hoe kooper en<br />

verkooper elkaar vonden, blijkt niet.<br />

Door deze mobiliteit en de splitsbaarheid, door de beperking van<br />

aansprakelijkheid en risico en door de gelegenheid, die het aan een<br />

ieder bood om aan het winstmaken in de scheepvaart deel te nemen,<br />

geleek het scheepspart veel op het latere effectenaandeel. Ook in dit<br />

opzicht bestond er overeenkomst, dat evenals bij bepaalde groepen<br />

3 ) Ketner, Handel en scheepvaart van Amsterdam in de vijftiende eeuw, biz.<br />

147, geeft een geringer aantal op.<br />

6


7<br />

van aandeelen, de algemeene reputatie van scheepsparten bij aankoop<br />

den doorslag gaf, en niet zoozeer de nauwkeurige kennis omtrent het<br />

individueele object. <strong>Het</strong> verschil was gelegen in de ongelijke grootte<br />

van de scheepsparten in tegenstelling met de onderlinge gelijkheid<br />

van de aandeelen. <strong>Het</strong> is daarom m.i. niet geoorloofd in de partenreederij<br />

een voorloopster der naamlooze vennootschap te zien, zooals<br />

sommigen willen.<br />

Men mag niet aannemen, dat de <strong>Amsterdamsche</strong> goederenmarkt<br />

reeds op het einde der 15e eeuw tot een dergelijke ontwikkeling was<br />

gekomen, dat ieder daarop alles kon koopen wat hij zocht. Daartoe<br />

was het aantal koopmanschappen nog te gering. Dit bedroeg, met de<br />

weinige kwaliteiten rekening houdend, niet meer dan 60 of 70, tegenover<br />

200 een eeuw later, en 600 twee eeuwen later.<br />

Wanneer wij ons tot den goederenhandel der vennootschap van<br />

Symon Reyersz. en Reyer Dircsz. wenden, dan treden enkele vragen<br />

meer naar voren; in het bijzonder de aard der verhandelde artikelen<br />

en de omvang der omzetten, de organisatie van hun handel en het<br />

betalingsvraagstuk.<br />

Over den aard der artikelen kunnen wij kort zijn. Wij laten de voornaamste<br />

ervan de revue passeeren, niet zoo zeer, omdat wij wenschen<br />

ze alle te noemen, dan wel om den aard van den goederenhandel der<br />

twee vennooten met dien van Amsterdam in zijn geheel te vergelijken.<br />

Te Dantzig werd door de vennootschap rogge ingekocht, dat het<br />

voornaamste artikel in den uitvoerhandel van de Oostzee naar Holland<br />

was, toen en in de volgende eeuwen. Pommeren, Pruisen, Polen en<br />

aanliggend gebied waren hiervan de voornaamste leveranciers. Hun<br />

ligging dicht bij Dantzig maakte deze stad tot de geschiktste en goedkoopste<br />

inkoopplaats. <strong>Het</strong> artikel werd nog niet naar herkomstgebieden,<br />

dus naar qualiteiten onderscheiden, zooals wel in de 17e eeuw het<br />

geval was. <strong>De</strong> toenemende industrialisatie van de Hollandsche steden<br />

deed Holland een steeds grooter afnemer van deze Oostersche rogge<br />

worden.<br />

Onmiddellijk in beteekenis na de rogge volgde het hout, met name<br />

van belang voor onzen toenemenden scheepsbouw. Volgens het <strong>koopmansboek</strong><br />

vond inkoop van drieerlei soorten hout plaats: het wagenschot,<br />

dat uit zware eikenhouten planken bestond; bogenhout voor de<br />

wapenvervaardiging, en klaphout voor woningbouw, wagens en duigen.<br />

Dantzig was hiervan een groote aanvoerhaven; de houtvlotten<br />

bereikten de stad langs de Weichsel op goedkoope wijze. Een groote<br />

consument van scheepsbouwhout was Dantzig zclf; de scheepsbouw<br />

was een der weinige grootindustrieen die aldaar gevestigd waren. Tus-<br />

7


8<br />

schen Amsterdam en Dantzig bestond dan ook op dit gebied een uitgesproken<br />

concurrentie.<br />

Als groot artikel volgde daarop de potasch, die o.a. als fixeermiddel<br />

in de belangrijke Hollandsche ververij toepassing vond. Welke groote<br />

omzetten in de potasch tot stand kwamen, moge uit een verklaring<br />

in 1448 blijken. Gemiddeld werd daarvan toen per jaar in het Hanzegebied<br />

voor 10.000 £ gr. of voor meer dan 90.000 Pruisische mark verhandeld.<br />

Ook in later tijd was de asch een der belangrijkste artikelen<br />

in den <strong>Amsterdamsche</strong>n groothandel, die op de Beurs in een tiental qualiteiten<br />

werd verhandeld.<br />

Wederom in verband met den Hollandschen scheepsbouw en scheepvaart<br />

werd te Dantzig ook pek en teer ingekocht. Dantzig was hieivan<br />

met Stettin en Riga de voornaamste productieplaats. Hierbij sloot zich<br />

de aankoop van hennep en hennepgaren aan.<br />

Ten verkoop werden door de vennootschap te Dantzig eenige zuiver<br />

Hollandsche export-artikelen, in de eerste plaats lakens aangevoerd.<br />

In de 15e eeuw stonden deze in den uitvoer vooraan; Holland dreigde<br />

Vlaanderen hierin te overtreffen. In het <strong>koopmansboek</strong> staan niet<br />

de dure Leidsche lakens vermeld, maar wel de goedkoopere sooiten,<br />

die van Amsterdam, <strong>De</strong>lft, Hoorn, Naarden en Weesp. <strong>De</strong> <strong>Amsterdamsche</strong><br />

lakenindustrie was zoowel naar qualiteit als naar quant iteit<br />

van belang; men verkrijgt telkens den indruk dat er een stille, maar<br />

verwoede concurrentiestrijd werd gevoerd tusschen Amsterdam en<br />

Naarden, van welke laatste de productie groote schommelingen vertoonde.<br />

Aan te nemen is, dat al de bovengenoemde soorten op de <strong>Amsterdamsche</strong><br />

markt waren ingekocht 4 ).<br />

Een tweede groot handelsartikel was voor de Hollandsche steden de<br />

haring. <strong>De</strong> tijd, dat de haring voornamelijk bij Schonen werd gevangen,<br />

was voorbij. Maar niettegenstaande de omvangrijke vraag, die ei in<br />

de Noordelijke landen naar dit Hollandsche zeeproduct bestond, had<br />

de vennootschap den uitvoer hiervan slechts op geringe schaal ter<br />

hand genomen. Slechts eenmaal wordt een transactie erin in het <strong>koopmansboek</strong><br />

vermeld. Nogmaals kunnen wij opmerken, hoe scherp de<br />

<strong>Amsterdamsche</strong> handel zich in zijn grondtrekken in het <strong>koopmansboek</strong><br />

weerspiegelde, daar de haring-export vanuit Amsterdam zelfs nog in de<br />

17e eeuw teleurstellend is gebleven.<br />

Wanneer wij nog de olie vermelden, die wel als exportproduct van<br />

de toenmalige <strong>Amsterdamsche</strong> olie-industrie is te beschouwen, dan is<br />

4 ) Ook enkele lichtere Kamper textielstoffen waren door de vennootschap<br />

ingekocht.<br />

8


9<br />

hiermee de lijst der Hollandsche exportgoederen, die in het <strong>koopmansboek</strong><br />

voorkomen, uitgeput.<br />

Als niet-Hollandsch uitvoer-artikel is in de eerste plaats het zout<br />

te noemen. In het Noorden bestond hiernaar een groote vraag voor het<br />

zouten van de visch. Ook de <strong>Amsterdamsche</strong> schippers hadden zich<br />

op den duur een belangrijk aandeel in de internationale zoutvaart<br />

weten te verzekeren, die tevens door de Franschen, Engelschen en Hanzeaten<br />

werd uitgeoefend. <strong>Het</strong> z.g. baaizout, waarvan het gebied rondom<br />

de Baie de Bourgneuf, bij het eiland Noirmoutiers 5 ), de vind- of<br />

productieplaats was, speelde een belangrijke rol in den toenmaligen<br />

concurrentiestrijd, daar dit zout voor de schippers of reederijen, die<br />

de producten uit de Oostzee moesten halen, een uitnemende uitvracht<br />

uitmaakte, waardoor de algemeene kosten in aanzienlijke mate gedrukt,<br />

de vrachten lager gesteld en dus de mededinging scherper gevoerd<br />

kon worden. Ook in dit opzicht was er in den handelsstijl der<br />

vennootschap geen afwijking van die van den <strong>Amsterdamsche</strong>n handel;<br />

zij handelde in niet geringe mate in dit baaizout. <strong>Het</strong> zout werd<br />

blijkens het memoriaal nog op andere wijze in haar handel betrokken.<br />

<strong>De</strong> vennootschap liet nl. te Lubeck ook Trave- of Luneburger zout inkoopen,<br />

en dat zelfs op vrij groote schaal. <strong>Het</strong> pleit voor den durf dezer<br />

Hollandsche kooplieden, dat zij zich in dezen handel waagden, waarin<br />

de Lubecksche kooplieden groote kapitalen hadden geinvesteerd. <strong>Het</strong><br />

is waarschijnlijk, dat zij voor dezen inkoop te Lubeck een vertegenwoordiger,<br />

een factor, hadden aangesteld. <strong>De</strong>ze aanvulling van hun<br />

handel was voor hun liquiditeitspositie te Dantzig inderdaad gewenscht.<br />

Uit het Zuiden, Frankrijk en verder, op de <strong>Amsterdamsche</strong> markt<br />

aangevoerd en daar door de vennootschap waarschijnlijk ingekocht,<br />

komen nog de wijn en de zuidvruchten in het memoriaal voor.<br />

Als wij het geheel van deze goederenreeks overzien, mogen wij<br />

concludeeren, dat wat later de kern van den <strong>Amsterdamsche</strong>n handel<br />

uitmaakte, grootendeels reeds tot den handel der vennootschap behoorde,<br />

met uitzondering natuurlijk van de Indische producten.<br />

Zonder twijfel was de handel dien zij dreef, groothandel. Eenmaal<br />

wordt er van een aankoop te Amsterdam van enkele ellen linnen en<br />

van een stuk Goudsch laken melding gemaakt, maar dit was een inkoop<br />

ten behoeve van den waard en de waardin der vennooten te<br />

Dantzig, vriendendiensten dus. <strong>De</strong> gewone hoeveelheid waarin werd<br />

gekocht of verkocht, waren lasten rogge, groot honderden hout gelijk<br />

aan 2.880 stuks, lasten zout, enz., de normale hoeveelheden waarin<br />

toen in den groothandel de omzetten plaats vonden. Ook de jaaromzetten<br />

B ) Ten noorden van La Rochelle.<br />

9


10<br />

geven den indruk, dat de twee <strong>Amsterdamsche</strong> kooplieden niet tot de<br />

opperste laag behoorden, maar tot de grootere middellaag. Hun inkoopen<br />

te Dantzig liepen in de vier jaren 1485 t/m 1488 van 15 tot 125<br />

last rogge, ter waarde van ten hoogste 1.684 Pruisische mark 6 ), uiteen,<br />

van potasch in 1486 en 1487 van 50 en 80 last, ter waarde van 326 en<br />

552 mark. Om niet te uitvoerig te worden, zwijgen wij er verder over.<br />

Uit de genoemde getallen blijkt reeds, dat er in de aankodpen groote<br />

schommelingen voorkwamen, zoowel wat de geldbedragen als de hoeveelheden<br />

betrof. Al naar het aanbod ter plaatse en de vraag in eigen<br />

woonplaats, en dus naar den stand der prijzen of naar de conjunctuur<br />

werd er ingekocht. Maar ook als men de uiteenloopende jaarlijksche<br />

bedragen in het oog houdt, komt men tot geen andere conclusie dan<br />

dat het normale, niet zeer groote sommen betrof, die door de handen<br />

dezer kooplieden gingen. Hun gemiddelde jaarlijksche omzet te Dantzig<br />

bedroeg 3 tot 4.000 mark, of in toenmalig Hollandsch geld 2.000<br />

tot 2.500 Rijnsche guldens. Transacties die meer dan 500 mark beliepen,<br />

kwamen bij hen niet voor, met een uitzondering, die een bedrag<br />

van 537 mark betrof. Voor de vijf jaren waarover het memoriaal loopt,<br />

wijst het een totaal bedrag van rond 7.400 mark aan inkoopen en<br />

van rond 6.300 mark aan verkoopen te Dantzig aan.<br />

<strong>Het</strong> is mogelijk de beteekenis van deze bedragen door eenige vergelijking<br />

te verduidelijken. <strong>Het</strong> vermogen der Amsterdammers in dezen<br />

tijd, in geld uitgedrukt, kennen wij niet. Wat wij echter wel kennen<br />

zijn de bedragen, die zij in hun actieven handel plachten te steken,<br />

hun „coopscat". Over dezen koopschat vinden wij een en ander in de<br />

boedelbeschrijvingen. <strong>Het</strong> blijkt, in strijd met wat men verwachten zou,<br />

niet het geheele bedrijfskapitaal te zijn, maar dat deel ervan dat voor<br />

uitzending in den handel bestemd was; gereed geld behoorde er niet<br />

toe. Zoo heet het in een boedel uit 1468: „Item ant coepscat 450 R.g...,<br />

alsoe alst in voerjair uutvoer" 7 ), waarmee klaarblijkelijk de goederen<br />

bedoeld werden, die uitgevoerd waren om verhandeld te worden.<br />

Aangaande de grootte van den koopschat bezitten wij eenige gegevens.<br />

<strong>De</strong> grootste koopschat, die tusschen 1465 en 1500 in de Weeskamerregisters<br />

bij sen koopman aangetroffen werd, is er een van<br />

1.000 R.g. „meer of min", in 1476. Wel bedroegen sommige koopschatten<br />

meer dan 1.000 R.g., maar deze behoorden aan meer deelhebbers,<br />

zoodat men per persoon beneden de zooeven genoemde hoogste<br />

grens bleef. <strong>Het</strong> laagste aangetroffen bedrag van een dergelijken<br />

6 ) <strong>De</strong> Prusische mark was verdeeld in 24 schot of 60 schillingen en gelijlc<br />

aan 2 /3 deel van den Rijnschen gulden van 20 stuivers.<br />

7 ) Oudste Weesboedelregister, fol. 90 vo.<br />

10


11<br />

koopschat liep tot ongeveer 60 R.g. terug. Er lagen dus heel wat gradaties<br />

tusschen de aangewezen grenzen, en dus ook heel wat verschillen<br />

in den omvang der handelsondernemingen. <strong>Het</strong> straks door ons<br />

genoemde bedrag van ongeveer 2.000 a 2.500 R.g., dat Symon Reyersz.<br />

en Reyer Dircsz. als hoogsten jaaromzet, koopen en inkoopen tezamen<br />

gerekend, konden aanwijzen, of 500 tot 650 R.g. aan gemiddelden<br />

koopomzet per keer en per persoon, blijft in den kring van dezelfde<br />

grootte. Precies is dit natuurlijk niet na te gaan, daar de snelheid der<br />

omzetten niet bekend is, maar meer dan tweemaal per jaar zal dit, mede<br />

in verband met het langzame scheepvaartverkeer, nauwelijks geweest<br />

zijn. Ook hier dus kan onze conclusie zijn, dat de twee vennooten niet<br />

aan den top stonden, maar tot het tweede plan van den gegoeden <strong>Amsterdamsche</strong>n<br />

koopmansstand behoorden.<br />

<strong>De</strong> straks genoemde getallen van koop en verkoop per jaar laten<br />

zien, dat er door de vennootschap voor een veel grooter bedrag te<br />

Dantzig werd ingekocht dan verkocht. In vijf jaar tijds bedroeg dit<br />

meer dan 1.100 mark, in 1487 alleen ongeveer 2.400 mark. Dit doet<br />

de vraag rijzen, op welke wijze de vennooten in de behoeften aan aanvullende<br />

geldbedragen konden voorzien, teneinde aan hun financieele<br />

verplichtingen te voldoen. Dantzig was voor de vennootschap blijkbaar<br />

in de eerste plaats inkoopmarkt, in de tweede plaats verkoopmarkt.<br />

<strong>Het</strong> nadeelige verschil werd verminderd door de bedragen,<br />

die de vennooten van huis meenamen. Maar veel is dit nooit geweest.<br />

Een hoofdbron was het geld, dat hun factor te Lubeck hun geregeld<br />

kon verschaffen, blijkbaar afkomstig uit door hem daar ter stede gerealiseerde<br />

bedragen, die hij hun meestal door middel van een schipper<br />

naar Dantzig toezond. <strong>De</strong> vennootschap kon door deze hulp aan<br />

haar verplichtingen te Dantzig voldoen. Ongetwijfeld zal zij daar wel<br />

eens moeilijke dagen hebben gekend als een vervaldag verscheen,<br />

waarop dekking niet aanwezig was. Dan moest het krediet, dat zij<br />

dank zij haar relaties onder den handel te Dantzig genoot, haar<br />

helpen. Tweeerlei steunde haar daarbij; de goede naam, dien de Hollanders<br />

van oudsher te Dantzig hadden, en hun lidmaatschap van den<br />

Artushof, een instelling waarin de vooraanstaande kooplieden van<br />

Dantzig elkaar dagelijks ontmoetten, en waarin de Hollanders een<br />

eigen „bank", een eigen broederschap, hadden. <strong>Het</strong> maakt den indruk,<br />

dat in deze instelling ook zaken tusschen de leden werden gedaan.<br />

Daardoor kende men elkaar meer van nabij.<br />

<strong>Het</strong> spreekt vanzelf, dat het vraagstuk hoe de in den Oosterschen<br />

handel gekochte goederen betaald moesten worden, ook een algemeen<br />

probleem was, dat voor alle kooplieden bestond.<br />

11


12<br />

lets nieuws leert het <strong>koopmansboek</strong> ten aanzien van het betalingsverkeer.<br />

<strong>De</strong> usance bestond in deze jaren, dat indien er plaatsverschil tusschen<br />

een crediteur en een debiteur bestond, de vereffening van de<br />

schuld op tweeerlei wijze kon geschieden, n.L: door z.g. overschrijven<br />

of door overkoop.<br />

<strong>Het</strong> overschrijven 8 ) was een schriftelijke opdracht door middel van<br />

een brief, waarin door den crediteur A aan zijn debiteur B elders,<br />

opdracht gegeven werd een betaling te doen aan A's crediteur C, ter<br />

vereffening of in mindering van diens vordering op A. Er was hier<br />

plaatsverschil en daardoor tevens verschil in munt.<br />

Van deze wijze van vereffening levert het <strong>koopmansboek</strong> herhaaldelijk<br />

het bewijs. Zoo wordt in 1488 melding gemaakt van 200 mark,<br />

die Reyer Dircsz. aan zijn waard kon betalen, omdat Symon Roelofsz.<br />

tn Lubeck hem dit bedrag door middel van een overschrijving had<br />

doen toekomen. Symon Roelofsz. was, naar aan te nemen is, Symon<br />

Reyersz.' schuldenaar; de debiteur die betaalde, wordt niet genoemd.<br />

In hetzelfde jaar kreeg Reyer 50 mark in handen, die hij van zijn<br />

factor te Lubeck had ontvangen, aan wien dit geld was overgeschreven<br />

door Dire Sonc van Hoorn, die een zekeren Claes Caersstensen, waarschijnlijk<br />

zijn schuldenaar, had opgedragen dit bedrag aan den factor<br />

te betalen, aan wien hij, Sonc, het blijkbaar verschuldigd was. Een<br />

derde maal in hetzelfde jaar betrof het een som, die den waard door<br />

een schipper namens een derde ter hand werd gesteld, maar die vooraf<br />

aan den waard was ,,gescreven": „Ende het was an hem gescreven",<br />

luidt het als verklaring.<br />

Wij bezitten helaas geen voorbeeld van een dergelijke overschrijving<br />

van de hand van een Amsterdamsch koopman. Wel is een dergelijk<br />

stuk bewaard van een Dordtsch handelaar, die in 1471 uit Dantzig een<br />

brief van dien aard aan zijn zakenvriend te Dordrecht zond. Evenals<br />

later de trekker van een wisselbrief bij den betrokkene „fonds" behoorde<br />

te bezorgen 9 ), had de schrijver van den brief goederen (rogg'u<br />

en asch) uit Dantzig als fonds naar zijn vriend te Dordrecht gezonden,<br />

die daardoor zijn schuldenaar werd, met verzoek uit de opbrengst<br />

daarvan het te Dantzig geleende bedrag te voldoen aan zija<br />

schuldeischer, als die naar Dordrecht zou komen.<br />

<strong>De</strong> tweede manier van schuldvereffening bij plaatsverschil, de overkoop,<br />

betrof het koopen door een debiteur A van een vordering op H,<br />

8 ) <strong>Het</strong> zelfstandig naamwoord „overschrijving" werd niet gebruikt.<br />

9 ) <strong>De</strong>ze verplichting bestond nog voor den trekker tot aan de laatste wijzi-<br />

ging van ons Wetboek van Koophandel.<br />

12


13<br />

ten einde die te doen uitbetalen aan A's schuldeischer C. <strong>De</strong> overkoop<br />

was te Dantzig bekend en komt zelfs in het <strong>koopmansboek</strong> voor, maar<br />

heeft daar geen betrekking op de vennootschap 10 ).<br />

<strong>Het</strong> is duidelijk, dat de overschrijving in Holland de voorlooper van<br />

den wissel was: het was een wisselbrief, waarin opdracht gegeven (of<br />

verzoek gedaan) werd een derde in een andere plaats in een andere<br />

munt te betalen — nog niet de wissel zelf.<br />

Maar het is ook duidelijk, dat het overschrijven en overkoopen ten<br />

slotte slechts hulpmiddelen waren, geenszins in staat aan de eischen<br />

van den zich toen sterk ontplooienden handel te voldoen.<br />

<strong>Het</strong> probleem was niet of de handel zich kon ontwikkelen, maar hoe<br />

een beter betalingsmiddel in den handel in toepassing kon worden gebracht.<br />

<strong>De</strong> behoefte aan den wissel deed zich steeds dringender gevoelen.<br />

Maar al vertoonde dit handelspapier zich nog niet in het verkeer<br />

tusschen <strong>Amsterdamsche</strong> en Dantziger kooplieden, de voorbode<br />

ervan was aanwezig.<br />

Reeds was er een licht netwerk van vennootschappen in Noord-West-<br />

Europa voorhanden; naar wij weten, is de oprichting van over wijde gebieden<br />

verspreide filialen door de groote Italiaansche handelshuizen<br />

de voorwaarde voor het ontstaan van den wissel geweest. Bij de overschrijving<br />

zoowel als bij den wissel bestond het geschreven stuk; er<br />

was in beide gevallen plaatsverschil; er bestond bij beide de driemansverhouding<br />

trekker, betrokkene en houder; bij beide moest fonds<br />

bij den betrokkene aanwezig zijn; ook bij de overschrijving moest er<br />

in wijden kring vertrouwen in de personen, die handel dreven, heerschen;<br />

daarom kwam de borgtocht bij de tallooze schuldverhoudingen<br />

in dezen Amsterdam-Dantzighandel niet voor H). Bijna alles wat voor<br />

het bestaan van den wissel noodig was, blijkt dus op het einde der<br />

vijftiende eeuw al aanwezig te zijn. Tweeerlei ontbrak nog slechts; de<br />

overdraagbaarheid aan order, en de stricte rechtskracht, die den wissel<br />

eigen is. <strong>De</strong> wissel was er nog niet, de voorbereiding ertoe wel.<br />

Steeds bestond het probleem hoe de kooplieden op de voor hen belangrijke<br />

markten zooveel mogelijk aanwezig zouden zijn. Oorspronkelijk<br />

was het de koopman zelf, die zijn goederen vergezelde naar de<br />

plaats waar hij zijn goederen wilde verkoopen. <strong>Het</strong> was de zorg voor<br />

eigen goed, die hem dreef zelf op pad te gaan; nog in het begin der<br />

10 ) „Ic heb.... overkoft." Waarschijnlijk heeft ook H. J. Smit op biz. 130<br />

van zijn „<strong>De</strong> opkomst van den handel van Amsterdam" den overkoop op<br />

het oog.<br />

") Op 6en uitzondering na.<br />

13


14<br />

15e eeuw ontmoeten wij dit verschijnsel. <strong>De</strong>ze noodzaak, met zijn goederen<br />

ter plaatse te zijn, bewoog in later tijd den koopman deze aan een<br />

schipper mee te geven, die zich met den verkoop in de aanloophaven<br />

belastte. <strong>De</strong>ze verhouding vinden wij in het Amsterdamsch Waterrecht<br />

uit het laatste kwart der 14e eeuw terug.<br />

<strong>Het</strong> is duidelijk, dat dit op den duur niet de goede oplossing kon<br />

zijn. <strong>De</strong> koopman was wel, in de persoon van den schipper, op de<br />

markt aanwezig, maar het kon van den schipper niet verlangd worden<br />

dat hij de noodige handelsgeest en kennis bezat op het gunstigste<br />

oogenblik zaken te doen, allerminst om daarop te wachten, als hij<br />

haast had verder te zeilen. <strong>Het</strong> belang van den schipper en dat van<br />

den koopman waren in dit opzicht tegengesteld. Ook andere oplossingen<br />

konden geen remedie brengen.<br />

<strong>De</strong> vennootschap, in welken vorm ook, hetzij met vreemden of met<br />

familieleden aangegaan, kon dit wel, daar een of meer der vennooten<br />

zich naar de groote marktplaatsen konden begeven en zich daar ophouden<br />

zoolang als noodig bleek. Dit was ook, zooals wij weten, met<br />

de vennootschap van Symon Reyersz. en Reyer Dircsz. het geval. lets<br />

nieuws was dit in 1485 niet meer. <strong>De</strong> vennootschap van de twee kooplieden<br />

heeft zich daartoe echter niet beperkt; zij heeft op een bepaalde<br />

wijze uitbreiding aan haar zaken gegeven, waarbij wij een oogenblik<br />

willen blijven stilstaan.<br />

Christensen stelt het, naar reeds is meegedeeld, in zijn reeds genoemde<br />

boek voor, alsof er in de tweede helft der 16e eeuw in de<br />

<strong>Amsterdamsche</strong> handelswereld een strijd over de organisatie van den<br />

handel werd gevoerd tusschen den schipper die koopmansgoederen<br />

vervoerde en buitcnlands verkocht, en het factor-systeem. <strong>De</strong> eerste<br />

zou het traditioneefle systeem vertegenwoordigd hebben, de factor,<br />

als de man die den koopman tegen het genot van provisie steeds vertegenwoordigde,<br />

de nieuwe commercieele techniek. „This capitalistic<br />

development inevitably must knock out the old shipmaster's trade."<br />

Men kan met die opvatting accoord gaan, maar tegen de dateering<br />

van het verschijnsel bezwaar hebben. Al honderd jaar eerder staat<br />

het vast, dat de schipper grootendeels uitgeschakeld en de factor ingeschakeld<br />

was in den handel van Amsterdam. Dit was ook het geval<br />

bij onze vennootschap. Voor het drijven van haar zaken hadden de<br />

vennooten te Lubeck als het centrum van den handel der Hanze een<br />

factor aangesteld. Wel wordt hij niet met dien naam aangeduid, maar<br />

uit alles blijkt, dat hij het was. Hij deed uiteenloopende zaken voor<br />

hen, maar het maakt den indruk dat tot zijn hoofdwerkzaamheid het<br />

inkoopen van het aanvullende handelsartikel, het travezout behoorde.<br />

Hij droeg ook zorg voor de verscheping ervan naar Dantzig. Daar-<br />

14


15<br />

naast schijnt hij als hun agent voor den aankoop van bepaalde producten<br />

te Lubeck opgetreden te zijn. Hoe zijn anders de remises te<br />

verklaren, die de factor telkens aan zijn principalen te Dantzig zond?<br />

Een enkele maal beschikten zij ook over het tegoed, dat zij bij hun<br />

factor hadden staan. Misschien speelde hij ook bij het geldwisselbedrijf,<br />

dat de vennootschap eenigermate uitoefende, een rol.<br />

Dit geval van factorschap stond volstrekt niet op zichzelf. Toen in 1502<br />

van overheidswege een onderzoek werd ingesteld naar de gevolgen<br />

van den door de Hanzeaten gehandhaafden stapel te Brugge, konden<br />

verschillende Amsterdammers bij hun ondervraging verklaren, dat zij<br />

lange jaren in Lubeck en in Hamburg als factor voor <strong>Amsterdamsche</strong><br />

kooplieden werkzaam waren geweest !2). Dat voert ons terug tot ongeveer<br />

den tijd waaruit het <strong>koopmansboek</strong> stamt.<br />

Kapitalistische elementen, ik zou liever zeggen, nieuwe kapitalistische<br />

elementen, blijken dus reeds op het einde der 15e eeuw in den<br />

handel van Amsterdam te hebben bestaan.<br />

Ik kies nog een punt uit, waarop ik in het kort de aandacht meen te<br />

mogen vestigen. In het memoriaal komen herhaaldelijk boekingsposten<br />

voor, die niet koop van goederen, maar ruil betreffen. Van tweeen<br />

een. Of het zijn toevallig voorkomende verschijnselen, voortspruitend<br />

uit toevallig zich voordoende marktposities, of zij hebben een diepere<br />

en meer conjunctureele beteekenis. Ik geloof, dat het laatste het geval<br />

was, daar de ruilhandel in de gepubliceerde <strong>koopmansboek</strong>en naar mijn<br />

weten niet voorkomt. <strong>Het</strong> was alles handel tegen een in geld uitgedrukte<br />

waarde.<br />

<strong>De</strong> jaren, waaruit het <strong>koopmansboek</strong> stamt, vallen in een tijd van<br />

dalende conjunctuur; na 1480 gaat het in Holland economisch gezien<br />

een tijdlang bergaf. Op het platteland van Holland traden belangrijke<br />

structureele veranderingen op. Waarschijnlijk staat met de bijna<br />

overal terugloopende productie de buitengewone grilligheid van de<br />

muntpolitiek der hertogen hier te lande in verband. <strong>Het</strong> aantal groten,<br />

dat uit een mark fijn zilver werd geslagen, bedroeg volgens de<br />

zeven muntordonnanties tusschen de jaren 1474 en 1495 resp. 393, 449,<br />

607, 326, 411, 469 en 499. Afwisselend werd dus eerst een deflatie-,<br />

later een devaluatiepolitiek gevolgd, waarvan het resultaat was, dat de<br />

kooplieden hier te lande hun schulden jegens hun buitenlandsche<br />

schuldeischers tegen een ongunstigen geldkoers moesten voldoen. <strong>Het</strong><br />

was daarom niet te verwonderen, dat de Hollanders naar andere wegen<br />

omzagen, en, indien mogelijk, tot den ruil van goed tegen goed<br />

12 ) Hanse-Recesse 3, IV, no. 334 §§ 17—23.<br />

15


16<br />

zijn overgegaan. Omstreeks 1500 blijkt dit bijna gewoonte te zijn geworden.<br />

Tijdens het hierboven vermelde onderzoek in 1502 werd<br />

door een tweetal <strong>Amsterdamsche</strong> kooplieden verklaard, dat hun bekende<br />

<strong>Amsterdamsche</strong> kooplieden, die te Hamburg en Lubeck schulden<br />

hadden, daarheen koopmanschappen hadden gezonden om daarmee hun<br />

schuldeischers te betalen, „alsoe de coophiyden hier (n.l. te Amsterdam)<br />

voortiits gewoenlick ziin van doene ware voor waere, ende goet<br />

voor goed te gevene mits der differencie van den gelde". <strong>Het</strong> waren<br />

dus, zooals uit de verklaringen blijkt, de groote verschillen in de<br />

waarde van het geld, die tot den goederenruil aandreven.<br />

Ook in ons <strong>koopmansboek</strong> vindt men, zooals gezegd, aanwijzingen<br />

van dezen ruil. Door goederen in betaling te geven, werden tal van<br />

rekeningen geheel of gedeeltelijk vereffend. Zoo te Dantzig t.o.v. een<br />

zekeren Mauricius, met wien de vennootschap nauwe relaties had en<br />

die een vat rogge van ongeveer 14 last tegen 13}/£ mark de last aan<br />

haar had verkocht. „Hyer sel hij an hebben", zoo vervolgt de post, dus:<br />

hiervoor in de plaats, zal hij ontvangen 4 <strong>Amsterdamsche</strong> lakens a 17<br />

mark. <strong>De</strong> rest werd vereffend. <strong>Het</strong> volgende jaar herhaalde zich deze<br />

figuur, toen de vennooten hun rogge-aankoopen met zout betaalden.<br />

In hoeverre in deze ontwikkeling de Oosterlingen een rol hebben<br />

gespeeld, is niet uit te maken. <strong>De</strong> <strong>oudst</strong>e mij bekende plaats, die'hierover<br />

spreekt, is een klacht van den Duitschen koopman te Brugge in<br />

1476, dat de kooplieden van Kampen en <strong>De</strong>venter de handelsgebruiken<br />

overschreden, door goederen met gereed geld te koopen en niet waar<br />

tegen waar te ruilen: „Zij kopslagen myt redeme ghelde unde nycht<br />

myt ware umme ware". Ook bij transacties, die de Hanzeaten te Bergen<br />

in Noorwegen met naar het Noorden varende schippers aangingen,<br />

kwamen dergelijke ruilverhoudingen voor. Zij verkochten Duitsche en<br />

andere producten aan deze schippers, die eerst het volgend jaar hun<br />

schuld door middel van stokvischleveranties vereffenden.<br />

Over een uitgestrekt gebied derhalve, van Bergen en Dantzig in<br />

het Noorden, tot Kampen, <strong>De</strong>venter en Amsterdam in het Zuiden,<br />

kwamen dergelijke ruil-transacties voor, en wel in de vijfentwintigjarige<br />

periode van 1475 tot ongeveer 1500. Daarna hoort men er niet<br />

meer van. Dus toch een conjunctuur-verschijnsel? Ik heb er geen antwoord<br />

op. <strong>De</strong> conjunctuur-geschiedenis moet nog worden onderzocht,<br />

in internationaal verband, ook die van de middeleeuwen. Is dit niet<br />

een taak, waardig aan onze Akademic?<br />

16

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!