14.09.2013 Views

Download WoodbrookersCahier nummer 1 - Vereniging ...

Download WoodbrookersCahier nummer 1 - Vereniging ...

Download WoodbrookersCahier nummer 1 - Vereniging ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Cahier1<br />

Halfjaarlijkse uitgave van het Woodbrookershuis 2009<br />

Woodbrookers<br />

Barchem was vrijplaats voor zakenlieden en theologen<br />

Tijdens de Grote Crisis van de jaren dertig deden zakenlieden zelfonderzoek<br />

in de Kapel op de Kalenberg. In dit eerste <strong>nummer</strong> van het Woodbrookers<br />

Cahier wordt dit bijzondere fenomeen geanalyseerd. Is er een<br />

verband met wat nu maatschappelijk verantwoord ondernemen heet?<br />

Nieuwe cursussen<br />

Het nieuwe cursusprogramma is gereed. Wie zich wil verdiepen in Paul<br />

Celan, Edvard Grieg of Charles Darwin kan in het Woodbrookershuis<br />

terecht. En er zijn zomerweken over De ethiek verkend! en over de islam.


Retraitestudio’s en een team van gesprekspartners<br />

Aan de overkant van het grote gazon, in de rand van het bos zijn door het Woodbrookershuis acht ruime en<br />

comfortabele studio’s gebouwd. Door hun voorzieningen en de verstilde sfeer zijn zij bijzonder geschikt voor<br />

bezinning, studie, werken in alle rust of een retraite. De studio’s hebben een eigen ingang en een ruime kamer<br />

met zithoek, studiehoek en internetaansluiting. Er is slaapgelegenheid voor een of twee personen en elke<br />

studio heeft een royale badkamer. In de kitchenette kunnen eigen maaltijden bereid worden.<br />

Kiezen voor een korte of langere periode van rust voor jezelf geeft ruimte voor verdieping. Maar in de rust<br />

melden zich vaak ook je diepere vragen. Dan kan het plezierig zijn om daar met iemand over te kunnen praten.<br />

Of om iemand te ontmoeten die vooral naar je luistert of je gedachten helpt ordenen.<br />

Het Woodbrookershuis voorziet daarin door een team van pastores en coaches met veel ervaring in relatief<br />

korte maar passende gesprekken van (maximaal) anderhalf uur. U bepaalt daarbij zelf de agenda. Het gesprek<br />

kan plaatsvinden in het huis of in uw studio, maar ook tijdens een wandeling over de Kalenberg. Op de website<br />

presenteren zij zich kort.<br />

Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de receptie van het Woodbrookershuis, telefoon 0573 441734.<br />

Raadpleeg ook de website: www.woodbrookershuis.nl/retraite. Voor leden van de vereniging geldt de gebruikelijke<br />

10% korting.


1Van de redactie Ter Zake 2<br />

Cahier zakencursus Vrijplaats en links-liberaal alternatief 3<br />

Vrijzinnig protestantisme kent eigen soort sociale kracht 9<br />

De beschrijving: zelfonderzoek naar de moraal in het zakendoen 14<br />

Rotterdamse ondernemers prominent onder deelnemers zakencursus 24<br />

Na de oorlog: economisch systeem zit in de weg 36<br />

Over de onmisbare combinatie van markt en moraal 38<br />

Nieuw programma 2009 Vakantieweek 43<br />

Zomeracademie De ethiek verkend! 44<br />

Summerschool Islam 46<br />

Edvard Grieg 48<br />

Paul Celan 49<br />

De geestelijke binnenkant van de evolutie 50<br />

Voor hen die voor het eerst kennismaken met ‘Barchem’ 52<br />

Lezen Aanwinsten bibliotheek 54<br />

Colofon<br />

inhoud<br />

Woodbrookers Cahier 1 e jaargang <strong>nummer</strong> 1<br />

Niets uit dit blad mag zonder schriftelijke toestemming van de redactie worden overgenomen. ISSN: 1877-9093<br />

1


VAN DE REDACTIE<br />

Ter Zake<br />

dE huidiGE EConoMiSChE CRiSiS onderscheidt zich van<br />

vorige doordat nadrukkelijk de schuldvraag wordt gesteld. De<br />

internationale bankwereld wordt verweten dat zij te gemakkelijk<br />

en vaak alleen uit winstoverwegingen op korte termijn<br />

grote risico’s heeft genomen. Ook aandeelhouders en toezichthouders<br />

staan in de beklaagdenbank. Daarmee is deze crisis<br />

voor velen niet een anonieme gebeurtenis maar het gevolg van<br />

menselijk falen, vooral van leidende personen in de financiële<br />

wereld. In het verlengde hiervan worden ook vraagtekens gezet<br />

bij de rol van de economen. Enkele uitzonderingen daargelaten<br />

hebben zij niet gewaarschuwd voor de gevaren en, nu de crisis<br />

een feit is, verschillen zij sterk in hun prognoses en aanbevelingen.<br />

Dit voegt toe aan het beeld van de economie als mensenwerk<br />

en niet als de uitkomst van wetmatigheden waaraan<br />

men zich slechts kan onderwerpen. Toch is dit beeld niet heersend<br />

in de kringen waar het allemaal begon. In de top van de<br />

bankwereld wordt weinig aan zelfonderzoek gedaan. De enkele<br />

bankier die excuses uitspreekt, lijkt dit meer uit pr-overwegingen<br />

dan uit gewetensnood te doen. En de bonuscultuur kon<br />

alleen teruggedrongen worden onder druk van de politiek die<br />

op haar beurt weer de publieke opinie vreesde.<br />

dAT ZELFondERZoEK van captains of industry niet onmogelijk<br />

is, blijkt uit het onderzoek dat in dit eerste Woodbrookers<br />

Cahier – opvolger van het blad Barchem Berichten – wordt<br />

gepubliceerd. Tijdens de Grote Crisis van de jaren dertig van<br />

de vorige eeuw, kwamen in Barchem belangrijke zakenlieden<br />

– bankiers, verzekeraars, fabrikanten en havenbaronnen<br />

– bijeen met theologen en andere wetenschappers. Dit fenomeen<br />

stond te boek als de zakencursus, één van de vele cursussen<br />

die de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers in die tijd organiseerde.<br />

Centraal was de vraag naar de moraal van het zakendoen,<br />

tegenwoordig vaak aangeduid met de term maatschappelijk<br />

2<br />

verantwoord ondernemen. De deelnemers wisten dat zij er<br />

persoonlijk toe deden en verscholen zich niet achter de smalle<br />

marges die het economisch systeem hen zou laten. Integendeel.<br />

Zo waarschuwde de bekende Rotterdamse bankier-verzekeraar<br />

Rudolf Mees ‘dat men de economie als empirische wetenschap<br />

graag aanvaardt om de ethiek te knotten’. En hoogovendirecteur<br />

Ingen Housz verbond aan goed ondernemerschap de eis<br />

dat ‘zij zedelijk moet zijn in die zin dat zij de mens eerbiedigt’.<br />

Eigen aan de zakencursus was dat het besprokene besloten<br />

bleef. Alleen dan konden de deelnemers vrijuit met elkaar<br />

spreken, hun dilemma’s schetsen en bij elkaar te rade gaan.<br />

De schriftelijke verslagen van deze cursussen geven dan ook<br />

alleen een indruk van de buitenkant. Toch slaagde Wouter<br />

Lookman erin deze verslagen diepgang te geven. Met zijn<br />

grote kennis van de Nederlandse elites in de vroege twintigste<br />

eeuw plaatst hij de zakencursus tegen de achtergrond van de<br />

dan gangbare maatschappelijke en culturele verhoudingen. Hij<br />

portretteert de hoofdrolspelers als betrokken burgers, die hun<br />

religieuze overtuigingen niet wilden scheiden van hun verantwoordelijkheid<br />

als ondernemer. En hij vraagt zich af hoe het<br />

komt dat deze links-liberaal getinte stroming in werkgeverskringen<br />

na de oorlog aan betekenis verloren heeft. Daarmee<br />

ontstaat een boeiende reconstructie én duiding van een tot nu<br />

weinig opgemerkte episode in de rijke geschiedenis van de<br />

Woodbrookersvereniging. Beide zijn aanleiding voor Joost<br />

Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff om op ons verzoek<br />

in te gaan om de inzet en thematiek van de zakencursus van de<br />

jaren dertig te actualiseren.<br />

Gerlof van Rheenen


CAhIER ZAkENCuRSuS<br />

Vrijplaats en links-<br />

liberaal alternatief<br />

‘Terwijl een leider van een der grote bedrijven met de<br />

thee rondging, vroeg een arbeider wie dat was. Toen<br />

hij de naam had gehoord, krabde hij zich achter het oor<br />

en zeide: hoe moet ik nu aan met mijn klassenstrijd?’<br />

(Prof. dr. G.J. Sirks in een herinnering aan het Barchem<br />

van voor de oorlog, bij het 40-jarig jubileum van de<br />

Woodbrookers in 1948)<br />

Iets van de verwarring van deze vooroorlogse cursusdeelnemer<br />

maakt zich ook meester van wie zich in het fenomeen van<br />

de zakencursussen verdiept die in de jaren dertig – elf in getal<br />

– door de Woodbrookersvereniging werden georganiseerd.<br />

De arbeider over wie Sirks schrijft was vanuit een arbeiderscursus<br />

van de Arbeidersgemeenschap verzeild geraakt in een<br />

zakencursus van directeuren-grootaandeelhouders. Daarmee<br />

doorbrak hij – ‘onopzettelijk’ zoals Sirks opmerkt – de strikte<br />

code dat de zakencursus ook echt voor zakenlieden was, hooguit<br />

nog voor hun echtgenotes. Zonder publieke tribune beraad<br />

in afzondering. Barchem als vrijplaats voor overleg, zonder<br />

dat meteen een verslaggever van de Nieuwe Rotterdamsche<br />

Courant bij de uitgang staat, zoals het geval zou zijn geweest<br />

als de zakenelite van de Maasstad uit het Parkhotel of uit de<br />

roeisociëteit zou zijn gekomen.<br />

Hier doet zich het unieke verschijnsel voor van wat wij zouden<br />

willen noemen ‘omgekeerde katholiekendagen’. Als katholiekendagen<br />

worden wel aangeduid (het begrip stamt uit kringen<br />

van ontwerpers die over het vak spreken zonder dat de<br />

opdrachtgevers erbij zijn): bijeenkomsten zoals het pastoraal<br />

concilie indertijd in Noordwijkerhout waar parochianen en<br />

allerlei deskundigen bespreken waar het met de rooms-katho-<br />

Diep in de Gelderse bossen kon men ongestoord confereren.<br />

lieke kerk heen moet, terwijl de bisschoppen in hun paleizen<br />

zitten of bij de paus logeren. Dat was dus een ‘over u, zonder<br />

u’. Het omgekeerde daarvan is als de invloedrijken zichzelf aan<br />

kritisch overleg onderwerpen en daar liever geen pottenkijkers<br />

bij hebben. Overigens werd later vanuit Barchem wel aan<br />

– gekuiste – verslaggeving gedaan, maar de vrijplaatsfunctie<br />

was gewaarborgd voor zelfonderzoek in kwesties van de<br />

‘moraal van het zakendoen’. De verwarring waarvan hierboven<br />

wordt gesproken ontstaat doordat de onderzoeker – net als de<br />

verdwaalde arbeider van toen – moet vaststellen dat onderwerpen,<br />

sprekers en de beraadslagingen niet fel contrasteren met<br />

het overige cursuswerk, dat van de Arbeiders Gemeenschap,<br />

vanuit de V.P.R.O. en de plattelandscursussen. Zo kan pas ‘bij<br />

de thee’ een lampje gaan branden, als onze arbeider al niet<br />

door taal en voorkomen van de aanwezigen lont had geroken.<br />

Omdat ons geen uitgebreide verantwoording van de zakencursus<br />

bekend is, moeten de motieven om er in de zomer van<br />

1930 mee te beginnen bij elkaar worden gesprokkeld. Het ligt<br />

dan voor de hand om op de quakers in Birmingham te wijzen<br />

waarvan het verlichte ondernemerschap van de fabrikanten in<br />

die kring sterk leek op dat van de Rotterdamse zakenelite van<br />

3


eind-negentiende, begin-twintigste eeuw. In beide steden was<br />

er een sterk besef dat bedrijfsdirecteuren ook een publieke verantwoordelijkheid<br />

hadden voor het sociale en culturele welzijn<br />

van hun stadgenoten. Van hieruit loopt een lijn naar K.H.<br />

Roessingh, bezoeker van Woodbrooke van het eerste uur en<br />

mede-oprichter van de Nederlandse Woodbrookers, en via hem<br />

naar de Rotterdamse assuradeur R. Mees, firmant van R. Mees<br />

en Zoonen in Rotterdam.<br />

Rathenau<br />

Hiernaast valt niet over het hoofd te zien de invloed van de<br />

Duitse industrieel, denker en schrijver Walther Rathenau. Als<br />

iemand een hekel had aan het verschijnsel ‘katholiekendagen’<br />

dan wel Rathenau. Hij voelde zich persoonlijk verantwoordelijk<br />

voor het ‘industrialisme’ van ‘um 1900’ en was bereid<br />

in allerlei verbanden rekenschap af te leggen van zijn streven<br />

om via de mede door hem geleide Allgemeine Elektrizitäts-<br />

Gesellschaft AEG het economisch-industriële complex te versterken<br />

en daarbij zijn inherent kritische vragen over de gevolgen<br />

van de ‘mechanisering’ te etaleren. In 1930 vielen samen<br />

het proefschrift van de remonstrantse theoloog J.A. de Koning<br />

over Rathenau en het begin van de zakencursussen. Dat het<br />

een niet zonder het ander is te denken staat voor ons vast. De<br />

Koning heeft in Woodbrookersverband onvermoeibaar bijgedragen<br />

aan de Rathenau-receptie in Nederland, daarin bijgestaan<br />

door onder anderen de theoloog-jurist Moltzer.<br />

Er valt naar ons idee nog een factor te noemen die aan de<br />

instelling van de zakencursus heeft bijgedragen. In de loop<br />

van de jaren twintig hadden de Werkverbanden der Arbeiders<br />

Gemeenschap en die van de Modern-religieuze bewustwording<br />

(de ‘Gedifferentieerden’ van Van Senden) hun beslag<br />

gekregen. Er bleef echter een nog niet ’afgedekt’ veld van ontmoeting<br />

en beraad over naast dat van de demping en overstijging<br />

van verschillen tussen vrijzinnig en rechtzinnig in kerk<br />

en theologie, naast dat van denken en beleven tussen geloof<br />

en ongeloof en ook naast dat van de sociale verantwoordelijk-<br />

4<br />

Chocoladefabrikant George Cadbury: één van de inspiratiebronnen<br />

van de zakencursus<br />

heid (voor de arbeidersklasse). De eerder genoemde invloeden<br />

– ‘Birmingham-Rotterdam-Rathenau’ – kregen een toespitsing<br />

door de economische crisis die zich begin jaren dertig begon te<br />

voltrekken. De functie van vrijplaats wilden de Woodbrookers<br />

naast en zeker niet tegenover de bemoeienis van de bestaande<br />

werkverbanden ook toedelen aan ‘ethiek en economie’. Heel<br />

voorzichtig zou men daarbij kunnen spreken over de vorming


Max Weber en de geest van de Woodbrookers<br />

Als het gaat om protestantse dissidentie en ondernemerschap<br />

– in Birmingham de quakers en de Cadbury’s, in Noord-Italië<br />

de waldenzen en de Olivetti’s, in Nederland remonstranten,<br />

Woodbrookers en ‘zakenlieden op cursus’ – dan ligt het voor<br />

de hand om aan de Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) te<br />

denken. Hij is de schrijver van Die protestantische Ethik und der<br />

Geist des Kapitalismus (1904/’05), waarin het verband tussen<br />

het puritanisme, dus het min of meer ascetische christendom<br />

buiten de hoofdstroom, en het kapitalisme wordt weergegeven.<br />

Bij alle ambivalenties die ook deze Duitse intellectueel van<br />

omstreeks 1900 kenmerkten, deed Weber dat vanuit links-liberale<br />

gezichtspunten. Daarin is hij een geestverwant van vooral<br />

die Woodbrookers die in 1930 met de zakencursus begonnen.<br />

Webers onderzoek naar een rationele organisatie van overheid<br />

en bedrijfsleven, zijn daarin aan de dag tredende hang<br />

naar werkelijk leiderschap, elitevorming en charisma, alsook<br />

de systematische onderscheiding van Verantwortungs- en<br />

Gesinnungsethik, – het zijn even zo vele thema’s die passen<br />

bij de zakencursus (en misschien ook nog wel de ambivalentie<br />

dat Weber de genoemde rationalisering zag leiden tot de vrijheidsbenemende<br />

‘ijzeren kooi’ van de bureaucratisering). Des te<br />

merkwaardiger is het dat zijn naam geheel ontbreekt in de jaarboekjes<br />

van ‘Barchem voor de oorlog’, in tegenstelling tot die<br />

van Walther Rathenau, met wie Max Weber het een en ander<br />

gemeen had.<br />

Omdat Weber met zijn studie over het kapitalisme vooral op het<br />

punt van puritanisme en ‘de moraal van het zakendoen’ verhelderend<br />

kan werken, zijn in het volgende enige motieven van dit<br />

deel van Webers oeuvre weergegeven. Daarbij moet worden<br />

bedacht dat bij alle ‘waardevrijheid’ die Weber in zijn wetenschapsbeoefening<br />

voorstond, zijn beschrijving van de wortels<br />

van het kapitalisme en de daarmee samenhangende rationele<br />

maatschappijordening tevens zijn affiniteit weergeeft. Weber<br />

had weinig of niets op met het rooms-katholicisme en lutheranisme,<br />

die Duitsland hebben gestempeld, waarbij hij trou-<br />

wens de overeenkomsten van de twee geloven accentueerde,<br />

en zoveel te meer met de in zijn vaderland zeldzame dissidente<br />

puritanistische tak van het protestantisme. Hij vond die vooral<br />

in de Angelsaksische wereld, met name in Schotland en Noord-<br />

Amerika. Weber wees bijvoorbeeld graag op de Schotse afkomst<br />

van zijn filosofische leermeester Immanuel Kant!<br />

Max Weber fundeerde de rationele geest en de ethiek van het<br />

oerkapitalisme op de oudjoodse profeten die, tegen priesterlijke<br />

tendenties in, afrekenden met magie (tovenarij, occultisme,<br />

astrologie), de cultus relativeerden of zelfs afwezen, en<br />

stonden voor verinnerlijking en een verantwoordelijke individuele<br />

levenshouding. Hieruit is de ‘onttovering’ van de moderne<br />

samenleving voortgekomen die ruim baan maakte voor de<br />

kapitalistische productiewijze. Via het sobere oerchristendom<br />

is deze ethisch-methodische levenswijze terechtgekomen in<br />

enkele stromingen in de middeleeuwse kerk maar vooral in de<br />

puritanistische reformatie (dissenters, waaronder quakers en<br />

methodisten in Engeland, doopsgezinden, remonstranten, hugenoten<br />

en waldenzen).<br />

In het puritanisme kreeg de ‘rationele’ levenswijze gestalte in<br />

ascetische, vlijtige beroepsarbeid, de voedingsbodem van het<br />

moderne kapitalisme. Omdat de ondernemende families in de<br />

puriteinse sfeer veel meer verdienden dan ze uitgaven, kwam in<br />

later eeuwen geld vrij voor charitatieve doeleinden. De privéverdiensten<br />

legden de basis voor publieke verantwoordelijkheid.<br />

Hieruit zijn onder meer de initiatieven van de vooraanstaande<br />

quaker en chocoladefabrikant George Cadbury te verklaren<br />

om aan samenlevingsopbouw avant la lettre in Birmingham te<br />

doen, de aanleg te stimuleren van de tuinstad Bournville, en de<br />

stap om zijn landgoed Woodbrooke als bezinningscentrum aan<br />

de quakers ter beschikking te stellen.<br />

In Nederland is het zelfonderzoek van ondernemers in de zakencursussen<br />

van de Woodbrookersvereniging, het onderwerp<br />

van dit Cahier, een van de vruchten van de door Max Weber zo<br />

indringend beschreven ontwikkeling.<br />

5


van een derde politiek profiel naast de twee die zich in de twintig<br />

jaar sinds de oprichting van de vereniging in 1908 hadden<br />

gevormd. Waren de ‘Gedifferentieerden’ naar onze inschatting<br />

a-politiek en bij alle geestelijke moderniteit maatschappelijk<br />

conservatief georiënteerd en de mannen en vrouwen van<br />

de Arbeidersgemeenschap (religieus-)socialistisch, het klimaat<br />

van de zakencursus zou men links-liberaal kunnen noemen.<br />

Naar kerkelijke verkaveling, die toen nog echt van belang was,<br />

kan men zeggen dat de AG met Banning sterk vrijzinnig-hervormd<br />

was gekleurd door de afstamming van de Friese ‘rooie’<br />

Blijde-Wereld-dominees/SDAP-ers, terwijl de zakencursus<br />

gelieerd was aan wat men de ‘herenwereld van remonstranten<br />

en vrijzinnig-democraten’ zou kunnen noemen.<br />

Weliswaar heeft de zakencursus nooit een werkverband toegewezen<br />

gekregen, men moest het doen met een ‘bestuurscommissie’,<br />

maar er is onmiskenbaar sprake van een derde<br />

geestelijke poot. Dat de thematiek van de zakencursus<br />

moet hebben geresoneerd in de kring van de leden van de<br />

Woodbrookersvereniging is gelet op het overwegende karakter<br />

van welgestelde ‘culturele burgerij’ voor de hand liggend. Het<br />

oude Barchem staat nog altijd in de reuk van ‘deftig-liberaal’,<br />

zeker vergeleken met het veel meer op arbeiders en socialisme<br />

georiënteerde Bentveld en Korte Hemmen. De tweedeling was<br />

functioneel, ondanks de interactie die er steeds is gebleven.<br />

In het voorjaar van 1938 is in Barchem zelf, op een leden-cursus,<br />

aandacht besteed aan de verhouding links-rechts, zowel<br />

kerkelijk-theologisch als politiek-economisch. Wij laten het<br />

eerste rusten, maar citeren wel topbestuurder ds. F. Kleijn als<br />

hij onomwonden verklaart: … ‘Zo kon de jaarlijkse zakencursus<br />

een maatschappelijk-politieke linkse éénzijdigheid verhinderen.’<br />

Partij van de Arbeid<br />

Om nu niet meteen helemaal op de liberale toer te gaan moet<br />

hier tegenaan worden gezet een uitspraak van de prominente Walther Rathenau werd veel besproken in de Kapel.<br />

6


Industriecultuur bij Olivetti<br />

Een bedrijf als middel tot verwezenlijking van net zozeer sociaal-culturele<br />

als economische doelstellingen. Het mooiste<br />

voorbeeld van (echt!) maatschappelijk verantwoord ondernemen<br />

avant la lettre is waarschijnlijk de Italiaanse kantoormachinefabriek<br />

Olivetti. Net als zijn Duitse leeftijdgenoot Walther<br />

Rathenau met de AEG deed, groot gemaakt door, evenals<br />

Rathenau, een industrieel in de marge van de samenleving:<br />

Camillo Olivetti (1868-1943), jood, protestant, later overtuigd<br />

unitariër, socialist, republikein, en door dit alles volstrekt dissident<br />

in het rooms-katholieke Italië.<br />

De casus Olivetti stimuleert tot nadenken over het samen-<br />

gaan van ondernemerschap en het behoren tot religieuze<br />

gemeenschappen die als ‘stiefkinderen van het christendom’<br />

kunnen worden aangeduid: quakers, doopsgezinden, remonstranten<br />

bij ons, hugenoten in Frankrijk, waldenzen in Italië.<br />

Camillo Olivetti is duidelijk een voorbeeld van deze verbinding,<br />

getrouwd als hij was met de dochter van een waldenzen<br />

predikant. Opgericht in 1908 in Ivrea bij Turijn was zijn fabriek<br />

doordrenkt van de reformidealen van omstreeks 1900: Olivetti<br />

beijverde zich voor woningbouw voor zijn personeel, richtte<br />

deelnemer aan de zakencursussen J.Ph. Backx, die als<br />

Rotterdamse havenbaron in 1939 opmerkte dat hij primair<br />

‘gerechtigheid binnen het bestaand economische systeem<br />

wilde realiseren’ en ‘als het moet tegen dat systeem in’. Backx<br />

ging na de oorlog met de vrijzinnig-democraten mee op in de<br />

Partij van de Arbeid. Mogelijk is een vrucht van de zakencursussen<br />

dat Backx met enkele Rotterdamse collega-ondernemers<br />

deel ging uitmaken van een speciale werkgeversclub<br />

die in het begin in de PvdA heeft gefunctioneerd. Banning,<br />

met Schermerhorn, medeoprichter van de partij, heeft ervan<br />

getuigd dat hij zelf ook veel aan de zakencursussen heeft<br />

gehad doordat hij sociale problemen ook leerde zien vanuit het<br />

perspectief van de ondernemer.<br />

bibliotheken voor hen in, organiseerde zomerkampen voor hun<br />

kinderen, dit alles ingebed in een sociaal klimaat.<br />

Zijn zoon Adriano (1901-1960) trok zijn activiteiten zo mogelijk<br />

nog wijder. Deze was nauw betrokken bij alle moderne ontwikkelingen<br />

in Noord-Italië: streekplannen, architectuur en<br />

stedenbouw, industrieel design in en buiten zijn bedrijf, uitgever<br />

van en schrijver in tijdschriften op deze terreinen, publiceerde<br />

een boek over het thema ‘Comunità’, waarin naar een<br />

nieuwe balans tussen centraal gezag en lokale gemeenschap<br />

werd gezocht. Adriano Olivetti voelde zich aangesproken door<br />

het personalisme van de Franse denkers Maritain en Mounier.<br />

Overbodig te zeggen dat de Olivetti’s strijdbare antifascisten<br />

waren. Vader en zoon waren echter allerminst zweverig maar<br />

excellente planners, want ze loodsten hun bedrijf zonder noemenswaardige<br />

kleerscheuren door de crisis van begin jaren dertig.<br />

De ‘geest van Olivetti’ lijkt tot diep in de twintigste eeuw door<br />

te werken als men denkt aan Aurelio Peccei, de oprichter van de<br />

Club van Rome, die uit de Olivetti-gelederen voortkwam.<br />

Het gaat hier om ‘industriecultuur’ die zich dienstbaar aan de<br />

samenleving weet. Geheel anders dan bij de ‘cultuurindustrie’,<br />

die in kunst en media de consument naar zijn hand wil zetten.<br />

Voor de jaren dertig kan ook de zienswijze worden verdedigd<br />

dat het ondernemersberaad in Barchem een alternatief<br />

was voor de ‘officiële’ belangenbehartiging in het toenmalige<br />

Verbond van Nederlandsche Werkgevers (VNW), de voorloper<br />

van VNO-NCW. Zowel De Koning als Backx hebben tot<br />

uitdrukking gebracht dat zij de kijk van die ondernemersorganisatie<br />

te beperkt-materialistisch vonden, met veel te weinig<br />

oog voor godsdienst en moraal. Weliswaar waren er ook twee<br />

christelijke werkgeversverbonden, maar afkeer van iedere verzuiling<br />

is kenmerkend voor de Woodbrookers, zodat daarnaar<br />

niet kon worden uitgeweken.<br />

7


Hier aangekomen moet worden verondersteld dat er twee werkelijkheden<br />

waren van de zakencursussen in Barchem, die<br />

weliswaar niet met elkaar strijdig zijn, integendeel, maar waarvan<br />

wij moeten beseffen dat we door de aankondiging en verslaglegging<br />

slechts voor een deel zicht krijgen op één werkelijkheid.<br />

De werkelijkheid van hoofdthema, deelonderwerpen<br />

en sprekers, waarvan in de jaarboeken en Het Kouter mededeling<br />

wordt gedaan, staat naast het gezochte vertrouwelijk<br />

beraad, dat geen buitenstaanders duldde. Als men de titels en<br />

deelthema’s overziet, dan zijn die vaak zo algemeen en/of ook<br />

bruikbaar in andere cursussen, dat hier de verwarring opduikt<br />

waar we in het begin op doelden en die ook onze ‘arbeider’<br />

parten speelde: wat is nu dat speciale inhoudelijke profiel van<br />

de zakencursus? De opzet was natuurlijk om onder een vrij<br />

algemene vlag met elkaar in gesprek te komen over ‘hoe doe<br />

jij dat in jouw bedrijf?’ en ‘hoe kunnen we ons verantwoord<br />

opstellen in de zich voltrekkende economische crisis?’. Een<br />

interessante lezing was daarnaast meegenomen!<br />

Overigens zijn er ten minste twee verbindingen tussen het<br />

vooroorlogse Barchem en de naoorlogse belangenbehartiging<br />

van de werkgevers. Zo was de Utrechtse fabrikant drs T.J.<br />

Twijnstra, sinds 1934 lid van de Woodbrookers, tussen 1948 en<br />

1959 voorzitter van het Verbond van Nederlandse Werkgevers.<br />

Van hem staat vast dat hij in elk geval aan één zakencursus<br />

heeft deelgenomen. Meerdere malen was deelnemer mr. A.J.R.<br />

Mauritz te Aerdenhout, lid vanaf 1931, volgens het verslag ook<br />

het woord voerend in de cursus van 1938. Mauritz was vanaf<br />

1945 algemeen secretaris van het Centraal Sociaal Werkgevers<br />

Verbond CSWV, dat in 1967 met het genoemde VNW opging<br />

in het Verbond van Nederlandse Ondernemingen VNO.<br />

Nóg een link vanuit Barchem: die van de Groningse herenboer<br />

H.D. Louwes uit de zeer noordelijke Westpolder, is om<br />

een dubbele reden interessant. Louwes leidde eind jaren dertig<br />

driemaal de Plattelandscursus, een soort ‘groene’ versie van de<br />

zakencursus, waarin de agrarische tegenhangers van allerlei<br />

industriële thema’s werden besproken, van bedrijfsvoering tot<br />

8<br />

streek- en volksontwikkeling. Louwes bracht het tot voorzitter<br />

van het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, de spits van<br />

‘het groene front’, en was uit dien hoofde in 1945 medeoprichter<br />

van de Stichting van de Arbeid van werkgevers en werknemers.<br />

Een vergelijkbare ‘carrière’ op het algemeen-sociale vlak<br />

maakte J.A. Berger vanuit de Arbeidersgemeenschap.<br />

De conclusie kan luiden dat het onderzoek naar de zakencursus<br />

uitwijst dat het cursuswerk in Barchem een kwestie van<br />

accentuering was, maar dat het ‘frame’ van onderwerpen en<br />

sprekers in zekere mate uitwisselbaar was. De werkverbanden<br />

bepaalden vanuit hun doelstellingen de accenten. Speelde geen<br />

van de werkverbanden een rol, zoals bij de algemene ledenweekends<br />

en de V.P.R.O.- en plattelandscursussen, dan kon een<br />

programma bedrieglijk veel op dat van een zakencursus lijken.<br />

Zoals bij de cursus voor leden van de vrijzinnige omroep in de<br />

zomer van 1937, toen de vrijzinnig-democratische politicus mr.<br />

P.J. Oud sprak en het ook over Rathenau ging.<br />

Blijft over de functie van het onder-ons-beraad der zakenlieden,<br />

waarvoor Barchem de unieke vrijplaats bood. Apart wordt<br />

bezien of na de oorlog nog iets van overleg over de ‘moraal van<br />

het zakendoen’ kan worden teruggevonden.<br />

Zo werd de zakencursus ingesteld<br />

In de aankondiging van het programma der zomercursussen<br />

van 1930 wordt gezegd: ‘Cursus I is gewijd aan vraagstukken<br />

uit het zakenleven: onderwerpen en sprekers zijn zodanig<br />

gekozen, dat wij op deze cursus vooral hen verwachten, die in<br />

het zakenleven werkzaam zijn, er de grote vraagstukken van<br />

ondergaan en in dit hun leven het beginsel der religie trachten<br />

te doen gelden. Terwijl voor alle cursussen de toegang door<br />

geen enkele bepaling wordt belemmerd, meent ons bestuur,<br />

dat tot deze cursus alleen zij, die in het zakenleven werkzaam<br />

zijn (gaarne met hun echtgenoten) moeten worden toegelaten.<br />

Dat is onzerzijds één der pogingen om onze arbeid in aanraking<br />

met de praktijk van het leven vruchtbaar te doen zijn. ‘


CAhIER ZAkENCuRSuS<br />

Vrijzinnig protestantisme<br />

kent eigen soort sociale<br />

kracht<br />

Verhelderend is een opstel over ‘De sociale kracht van<br />

het vrijzinnig protestantisme’ dat dr. P. Smits in 1958<br />

heeft bijgedragen aan een liber amicorum ter ere van<br />

dr. W. Banning die in dat jaar zeventig werd. Smits was<br />

vrijzinnig-hervormd predikant, actief in Barchem sinds<br />

de jaren dertig, en bekleedde later dezelfde leerstoel<br />

in Leiden als opvolger van Banning. Smits vraagt zich in<br />

zijn beschouwing af hoe het, te beginnen in de negentiende<br />

eeuw, stond met de betekenis van het modernisme<br />

ten opzichte van het sociale vraagstuk.<br />

Uiteraard is het vrijzinnig protestantisme als cultuurbeweging<br />

altijd in hoge mate cultureel gevoelig geweest, aldus Smits,<br />

maar was het in diezelfde mate ook sociaal gevoelig? Niet in<br />

dezelfde mate, zo geeft de schrijver als antwoord, maar hij<br />

laat er op volgen: al mogen wij daarom nog niet beweren dat<br />

het modernisme van de 19de eeuw veel te individualistisch<br />

en te sterk gebonden aan de intellectuele, liberale burgerij is<br />

geweest om zich serieus te hebben kúnnen bezighouden met<br />

het sociale vraagstuk.<br />

Wij citeren nu de kern van zijn opstel, vanaf het punt dat hij de<br />

Woodbrookerspionier dr. K.H. Roessingh als getuige aanroept.<br />

“Roessingh, de auteur van het baanbrekende werk ‘Het modernisme<br />

in Nederland’ waarschuwt ons dat de in later jaren vaak<br />

geuite beschuldiging dat het modernisme volstrekt individualistisch<br />

is geweest en geen diep besef heeft gehad van de<br />

noden van het gemeenschapsleven en van de religieuze eisen<br />

hier tegenover, in z’n algemeenheid onjuist is. Zeker, men was<br />

liberaal en men juichte wanneer de stembus het liberalisme<br />

gunstig gezind was, maar even zeker was er grote belangstelling<br />

voor vragen van het gemeenschapsleven. Er wordt te vaak<br />

vergeten dat het woord ‘individualisme’ twee heel verschillende<br />

ladingen dekt, althans in de negentiende eeuw. Simmel<br />

heeft er indertijd op gewezen dat er een 18de-eeuws en een<br />

19de-eeuws individualisme is; het eerste individualisme ziet de<br />

individualiteit als iets toevalligs en baseert zich daarom op het<br />

abstracte begrip van het algemeen-menselijke, dat hier de norm<br />

wordt van het individuele en het sociale handelen, welk laatste<br />

zich vooral op de staat richt. Maar het andere individualisme<br />

baseert zich juist omgekeerd op de erkenning van de waarde<br />

van de afzonderlijke, concrete persoon; de waarde en betekenis<br />

van de menselijke ziel staat hier voorop, en dit type individualisme<br />

is dan ook zeer gevoelig voor de schending van de persoonlijkheid<br />

in en door de sociaal-politieke werkelijkheid. In<br />

onze tijd zijn wij eraan gewend geraakt om dit laatste type van<br />

individualisme met een juister term personalisme te noemen<br />

(vgl. dr. W. Noordhoff: Het godsdienstig gemeenschapsleven in<br />

het Nederlandsch vrijzinnig protestantisme, 1933, pag.96-101).<br />

Innerlijke openheid<br />

Nu mogen we zeggen dat deze twee verschillende typen van<br />

individualisme aan de ene kant de hele geschiedenis van het<br />

vrijzinnig protestantisme dóór, tot op heden toe, naast elkaar<br />

zijn blijven voortleven, vaak ook in wonderlijke vermengingen,<br />

maar dat anderzijds na 1870 en vooral vanaf het einde van de<br />

19de eeuw het tweede type steeds meer terrein gewonnen heeft<br />

en daarmee in personalistische geest de aandacht voor het<br />

concrete sociale vraagstuk geleidelijk is toegenomen. De sterkere<br />

doorwerking in de loop der 19de eeuw van het christelijk,<br />

bijbels humanisme der voorgaande eeuwen (het liberalisme<br />

vóór het Liberalisme) is stellig niet vreemd geweest aan deze<br />

koerswijziging, al dient niet minder gedacht te worden aan<br />

de invloed van de grote individualisten van die eeuw: Ibsen,<br />

Tolstoi, Kierkegaard, Nietzsche.<br />

9


De moderne vaderen in de negentiende eeuw werden op indringende wijze met de industrialisatie geconfronteerd.<br />

Reeds in de jaren zeventig van de 19de eeuw wordt er in de<br />

vrijzinnig-kerkelijke pers voortdurend over allerlei sociale<br />

vraagstukken geschreven en levendig gediscussieerd (onder<br />

andere artikelen over prostitutiebestrijding en geheelonthouding),<br />

terwijl de jaren tachtig vervolgens een vaak heftige<br />

reactie op het opkomende socialisme in ons land te zien geven<br />

in de pers en op vergaderingen. Prof. Lindeboom weerlegt<br />

in zijn Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme (dl. 3,<br />

1935, pag. 37-41) met de stukken, dat er tussen 1870 en 1900<br />

onder vrijzinnige protestanten geen belangstelling zou hebben<br />

bestaan voor de maatschappelijke vraagstukken. In 1895<br />

merkte de latere hoogleraar F. Pijper in de vergadering van<br />

Moderne Theologen op, dat één van de oorzaken van de toenmalige<br />

geringe theologische belangstelling gelegen was in het<br />

feit ‘dat de sociale kwestie ook onder de predikanten vele hoofden<br />

en harten in beslag neemt’.<br />

10<br />

Toch: deze belangstelling tussen 1870 en 1900 voor de maatschappelijke<br />

vraagstukken betekende allerminst dat er in het<br />

toenmalige vrijzinnige protestantisme veel voorstanders te<br />

vinden waren voor een radicale sociale koers en dat er veel<br />

innerlijke openheid was voor de zedelijke waarheid en waarde<br />

van het socialisme. De religieus-socialistische Blijde Wereldgroep,<br />

die in het begin van de 20ste eeuw ontstond, bleef<br />

lange tijd beperkt tot een kleine kring en eerst in en door de<br />

Eerste Wereldoorlog zou in een groter kring het sociale verantwoordelijkheidsbesef<br />

sterker doorbreken. Dr. Noordhoff<br />

wijst m.i. terecht op het individualistisch karakter van de<br />

Blijde Wereld-groep, maar dit individualisme was een individualisme<br />

van het bovengenoemde tweede type, d.w.z. personalisme,<br />

en dáárdoor bezat het een sterke sociale intentie en<br />

kon het sociale kracht uitoefenen.


In het eerste decennium van deze eeuw vond een gebeurtenis<br />

plaats, die niet slechts voor de godsdienstige vernieuwing,<br />

maar ook voor de versterking van het sociaal verantwoordelijkheidsbesef<br />

der vrijzinnige protestanten ontzaglijk<br />

veel zou gaan betekenen: de oprichting van de<br />

<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers in Holland, thans officieel de<br />

Barchembeweging geheten. Dit conferentie-oord was en is<br />

zeker niet exclusief vrijzinnig, want godsdienstig zocht en<br />

zoekt het juist naar wat mensen religieus in de diepte verbindt,<br />

ondanks verschillen in theologische menselijke standpunten,<br />

maar anderzijds heeft de vrijzinnigheid toch van meet af aan<br />

een leidende, om niet te zeggen dé leidende rol in deze beweging<br />

vervuld. Leidersfiguren in het vrijzinnig protestantisme<br />

als prof. Roessingh, prof. H.T. de Graaf en prof. Banning<br />

waren jarenlang voorzitter en de laatste bovendien lange tijd<br />

directeur voordat hij voorzitter werd. De vraag moet alleen<br />

worden gesteld of de Barchembeweging wel zo nadrukkelijk<br />

genoemd dient te worden, wanneer niet de godsdienstige verdieping<br />

van het vrijzinnig protestantisme aan de orde is, maar<br />

de sociale kracht die ervan uitgaat. Ik meen dat het antwoord<br />

dan met grote stelligheid bevestigend moet luiden.<br />

Oudere dames<br />

Van Barchem zijn nu vijftig jaar lang stille krachten uitgegaan<br />

in de richting van cultuurloutering, van daadwerkelijke<br />

hulp aan de naaste in allerlei vormen van maatschappelijke<br />

arbeid en van sociale gerechtigheid. Wie de jaargangen doorneemt,<br />

eerst van Omhoog en daarna van Barchembladen<br />

voelt zich in deze overtuiging slechts bevestigd. Kort vóór<br />

de Tweede Wereldoorlog bevond schrijver dezes zich op een<br />

Barchemcursus die door prof. Banning werd geleid. Onder de<br />

deelnemers bevonden zich relatief veel ouderen en onder die<br />

ouderen weer veel dames. Doch toen we de beroepen van die<br />

oudere dames nagingen, bleek een verrassend groot aantal<br />

van hen een taak van betekenis te vervullen of te hébben vervuld<br />

in de een of andere tak van het maatschappelijke werk.<br />

In Barchem vonden ze de inspirerende bron voor hun sociale<br />

taak. Prof. Roessingh zei vijfendertig jaar geleden dat Barchem<br />

in religieus opzicht veel betekend heeft voor het vrijzinnig protestantisme<br />

in ons land, al valt dit niet met cijfers aan te wijzen.<br />

Wij mogen er thans aan toevoegen dat Barchem ook een<br />

stuk reële sociale kracht van het vrijzinnig protestantisme<br />

vertegenwoordigt, al behoort juist dit type sociale kracht als<br />

in stilte dóórwerkende kracht veelszins tot de bovengenoemde<br />

imponderabilia.<br />

We zijn hiermee even vooruitgelopen en keren nu weer terug<br />

tot het begin van deze eeuw waarin het sociale verantwoordelijkheidsbesef<br />

in het geheel van het vrijzinnig protestantisme<br />

nog slechts zwak aanwezig was, met uitzondering van<br />

een kleine radicale minderheid. Maar de Eerste Wereldoorlog<br />

bracht hierin verandering. Als we thans achteraf terugzien<br />

op de interbellaire periode van het vrijzinnig protestantisme<br />

(1918-1940) valt vooral het volgende op: van vérstrekkende,<br />

inspirerende invloed bleek de rede van prof. G.J. Heering, die<br />

hij in 1921 op de algemene vergadering van de Remonstrantse<br />

Broederschap hield over De kerk als maatschappelijk geweten;<br />

deze rede werd daarna nader uitgewerkt in een aantal<br />

artikelen die een soort program inhielden. Niet los hiervan<br />

stond het feit dat een jaar later het Genootschap voor zedelijke<br />

Volkspolitiek ontstond, dat zuiverend in de politieke partijen<br />

bedoelde te werken en dat naast prof. Heering, prof. H.T.<br />

de Graaf onder zijn oprichters telde. Prof. Heering was ook<br />

de man die door zijn optreden ertoe geleid heeft dat de houding<br />

van de christen tegenover oorlog en bewapening als een<br />

sociaal-ethisch probleem van de eerste orde werd onderkend<br />

door een steeds groter groep van vrijzinnige en rechtzinnige<br />

christenen, getuige de anti-militaristische beweging van Kerk<br />

en Vrede sinds 1924. Van deze beweging kan hetzelfde als van<br />

de Barchembeweging gezegd worden: ze is zeker niet uitsluitend<br />

vrijzinnig, maar wel heeft de vrijzinnigheid steeds een<br />

overwegend aandeel in de leiding gehad; het handboek van<br />

11


deze beweging, namelijk De zondeval van het Christendom<br />

(1928), dat vele malen herdrukt werd en ook tal van buitenlandse<br />

uitgaven beleefde, is van de hand van de vrijzinnige<br />

prof. Heering.<br />

V.P.R.O.<br />

Van enorme betekenis is ook dat de Barchembeweging in 1920<br />

een ‘dochter’ kreeg in de vorm van het werkverband van de<br />

Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers te Bentveld, waarvan<br />

ds. Banning in zijn kwaliteit van directeur de spil werd.<br />

Deze Arbeidersgemeenschap was een rechtstreekse voortzetting<br />

van het werk van de vroegere Blijde Wereld-groep, zoals<br />

het weekblad Tijd en Taak de voortzetting is van het blad De<br />

Blijde Wereld. Dank zij deze Arbeidersgemeenschap heeft<br />

enerzijds het religieus socialisme in ons land steeds meer z’n<br />

utopisch karakter verloren doordat het de waarheidselementen<br />

van het marxisme in zich opnam en werd anderzijds de ontmoeting<br />

van socialisme en christendom in ons land een daadwerkelijk<br />

feit. Ook van deze Arbeidersgemeenschap geldt dat<br />

ze niet uitsluitend vrijzinnig was en is – in feite stond ze vaak<br />

veeleer ‘dwars op’ de het vrijzinnig protestantisme kenmerkende<br />

sociaal-politieke gezindheid, maar dat ze niettemin steeds<br />

sterker het gehéél van het vrijzinnig protestantisme doortrokken<br />

heeft. Henriette Roland Holst is niet slechts de dichteres<br />

van het religieus-socialisme, maar ook de dichteres van het<br />

hele vrijzinnig protestantisme geworden.<br />

In 1923 kwam (…) de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig<br />

Protestantisme tot stand, die de verschillende vrijzinnige groeperingen<br />

organisatorisch samenbundelde en nieuwe impulsen<br />

schonk aan de sociale en culturele activiteit van het vrijzinnig<br />

protestantisme als geheel. Zo kwam dank zij deze CC in 1926<br />

de Vrijzinnig-Protestantse Radio-Omroep tot stand en had het<br />

Nederlandse vrijzinnig protestantisme via haar een belangrijk<br />

aandeel in de stichting van een internationaal vrijzinnig-<br />

12<br />

godsdienstige beweging op het congres te Arnhem in 1930, het<br />

tegenwoordige IVVC, dat niet alleen de godsdienstige visie<br />

van het Nederlandse vrijzinnig protestantisme zou gaan verbreden,<br />

maar tevens sterker het sociale vraagstuk in internationaal<br />

perspectief zou gaan stellen.<br />

Ten slotte noemen we nog twee brochurereeksen, die onafhankelijk<br />

van elkaar in de jaren dertig verschenen als een<br />

poging tot wat systematischer bezinning op het sociaal-politieke<br />

vraagstuk. Namens de door de CC in het leven geroepen<br />

Werkgroep voor maatschappelijke moraal kwamen enkele<br />

boekjes uit, onder andere een geschrift over Politiek en moraal<br />

van dr. W. Banning, H.D. Louwes en mr. P.J. Oud. Ongeveer in<br />

diezelfde jaren verschenen er onder de titel Eenheid-Vrijheid-<br />

Geloof ook een zestal religieus-humanistische geschriften<br />

die op verantwoorde wijze het Nederlandse volksdeel bedoelden<br />

te dienen. De titels der zes boekjes spreken voor zichzelf:<br />

Standhouden in stormtij (van dr. W. Banning), Waardigheid in<br />

onderling verkeer, Internationale rechtsorde, Het sterke gezag,<br />

De open kerk en Om een vrije Volksgemeenschap.<br />

Wat leren deze feiten uit de geschiedenis van honderd jaar vrijzinnig<br />

protestantisme in ons land, ons nu omtrent de sociale<br />

kracht van deze godsdienstige stroming? Mogen we deze feiten<br />

in optimistische dan wel in pessimistische geest interpreteren?<br />

Ik meen dat hier geen enkelvoudig antwoord past, omdat de<br />

geschiedenis van het vrijzinnig protestantisme in ons land ons<br />

zowel zijn zwakke als zijn sterke kanten toont als het gaat om<br />

de vraag welke geestelijke krachten er vanuit deze godsdienstige<br />

stroming op onze Nederlandse samenwerking inwerken. We<br />

noemen twee zwakke en twee sterke kanten.<br />

Zwakke kanten zijn ten eerste: de neiging tot sterker culturele<br />

dan sociale gevoeligheid, welke neiging het vrijzinnig protestantisme<br />

van huis uit meedraagt als cultuurbeweging, die sociologisch<br />

vooral gebonden was aan de intellectuele, welvarende<br />

burgerij. Men mag thans zeggen dat de geleidelijk minder een-


zijdig geworden sociale structuur van het vrijzinnig protestantisme<br />

zijn culturele betekenis heeft verkleind, dat het zijn culturele<br />

voorsprong ten opzichte van andere godsdienstige groepen<br />

heeft doen verliezen, doch zijn sociale gevoeligheid heeft<br />

gescherpt.<br />

Ten tweede: De opzettelijke sociaal-ethische bezinning<br />

heeft in het vrijzinnig protestantisme tot dusver een overwegend<br />

geïmproviseerd karakter gedragen en in verband hiermee<br />

ook een tamelijk wisselvallig karakter. Van tijd tot tijd<br />

worden er sociale werkprograms ontworpen en start er een<br />

brochure-reeks, die bijvoorbeeld zelfs uitgaat van een officiele<br />

Werkgroep voor maatschappelijke moraal, maar niet lang<br />

daarna is het initiatief weer weggeëbd en de sociale belangstelling<br />

blijkbaar weer geluwd. In elk geval is er tot dusver geen<br />

sprake geweest binnen deze groepering van een continue, gelovig-realistische<br />

begeleiding van de concrete vraagstukken en<br />

noden van de samenleving, in nationaal en internationaal verband.<br />

Billijkheidshalve dient alleen bedacht te worden dat bij<br />

de protestantse kerken in het algemeen, op dit punt slechts van<br />

een eerste en wel zeer recent begin kan worden gesproken.<br />

In abstracto<br />

Als sterke kanten daarentegen noemen we, ten eerste: de christelijk-humanistische<br />

inslag van het vrijzinnig protestantisme<br />

blijkt voortdurend een sterke voorkeur op te leveren voor de personalistische<br />

zijde van het sociale en politieke vraagstuk. Dit<br />

christelijk humanisme is sterk voelbaar in Kerk en Vrede. Maar<br />

dit humanisme houdt ook in dat het vrijzinnig protestantisme<br />

op sociaal terrein steeds een sterk pedagogisch karakter heeft<br />

gehad en in verband hiermee altijd een duidelijke voorkeur heeft<br />

getoond voor vormingsarbeid van allerlei aard.<br />

Ten tweede: de sterk empirische, inductieve denkwijze die<br />

eigen is aan het vrijzinnig protestantisme doet het onwillekeurig<br />

in zijn sociaal-ethische bezinning dichter bij de maatschappe-<br />

lijke werkelijkheid zelf blijven dan in het calvinisme en roomskatholicisme<br />

vaak het geval was; het ontbreken van een eigen<br />

sociale theorie laat zich wel ten dele verklaren uit z’n zwakke<br />

sociale gestalte als nevenstroom, zelfs een over verschillende<br />

kerken verdeelde nevenstroom, maar voor een ander deel ligt de<br />

verklaring ook in de vrijzinnige huiverigheid voor het opstellen<br />

van ‘eeuwige’, onveranderlijke beginselen die in de snel veranderende<br />

sociaal-politieke werkelijkheid niet daadwerkelijk<br />

zullen kunnen functioneren. Sociale normen laten zich nooit in<br />

abstracto vaststellen!”<br />

13


CAhIER ZAkENCuRSuS<br />

Zelfonderzoek naar de<br />

moraal in het zakendoen<br />

Woodbrookers helpen bedrijfsdirecteuren bij debat<br />

Nummer 1<br />

1930<br />

18 – 22 juli<br />

Titel: Vraagstukken uit het zakenleven<br />

Aantal deelnemers: 47<br />

Leiding: ds. F. Kleijn<br />

Verslag: E. Mees-Havelaar<br />

‘Ja, het is gelukt’, zo juicht mevrouw Mees in haar verslag<br />

van de eerste zakencursus in Barchem. ‘Niet in dien zin, dat<br />

er al een stevig geheel is gevormd – wij zijn voorzichtige<br />

Hollanders en bouwen geen luchtkastelen, maar ik geloof de<br />

stemming van de zaken-mensen weer te geven als ik zeg: Zij<br />

hebben zich in Barchem gelukkig gevoeld, hun geest heeft er<br />

zich ontspannen, zij hebben een saamhorigheid voelen groeien<br />

en zij hopen verder te gaan.’<br />

Waar de verslaggeefster spreekt van zaken-mensen duidt zij<br />

erop dat er twee echte zakenvrouwen in het gezelschap waren,<br />

wel te onderscheiden van de ‘femmes de leurs maris’. Het<br />

stond vol met auto’s, waardoor het zicht op het bos wel wat<br />

teloor ging; maar alles went en ze gaven ‘een gevoel van realiteit<br />

en aktie’.<br />

De eerste spreker is prof. ir. W. Schermerhorn over ‘Techniek<br />

en Kultuur’. Hij houdt een genuanceerd verhaal: op zichzelf is<br />

de techniek nòch goed nòch slecht. Zijn karakter is dienst en<br />

het misbruik ontstaat wanneer het apparaat in handen komt<br />

van de om bezit strijdende mens. ‘Het doel waartoe men de<br />

techniek aanwendt moet zedelik goed zijn, dan kunnen ook<br />

de arbeiders zich weer van hun zinvolle plaats in de samenleving<br />

bewust worden, ook al moet een deel van hen mechaniese<br />

14<br />

arbeid verrichten.’<br />

‘Bij de discussie<br />

wees een van de<br />

aanwezige industriëlen<br />

op de<br />

schuld, die wij<br />

hebben tegenover<br />

de kinderen van<br />

het oude geslacht<br />

van de onderdruktearbeiders’,<br />

aldus een<br />

van de reacties op<br />

Schermerhorns<br />

verhaal.<br />

De volgende dag<br />

houdt ir. Auguste<br />

Plate een inleiding<br />

over de politieke<br />

situatie in<br />

Europa. Tot dan<br />

een kennelijk niet<br />

In de rust van de kapel wisselden lezingen<br />

en overleg elkaar af.<br />

zo gebruikelijk onderwerp in Barchem, maar mevrouw Mees<br />

vindt het terecht om ‘vanaf onze berg’ de toestand in de wereld<br />

in ogenschouw te nemen. En bovendien: ‘aan een bespreking<br />

van de kernproblemen van het zakenleven was men nog niet<br />

toe’, schrijft ze.<br />

Zondag staat ‘Walther Rathenau de Europeaan’ op het programma,<br />

te behandelen door ds. J.A. de Koning, die in hetzelfde<br />

jaar 1930 zal promoveren op een proefschrift over deze<br />

Duitse industrieel, denker en politicus. In het verslag vallen de<br />

typeringen ‘krachtige dadenmens’en ‘stille eenzelvige dromer’.<br />

Rathenau wordt verder gekarakteriseerd als een uiterst verfijnd<br />

opmerker. De deelnemers waren zo onder de indruk van de<br />

inleider dat besloten werd geen nabespreking te houden. ‘Stil


liepen wij door het bos naar beneden. Er was maar één wens:<br />

de boodschap van Rathenau stil op ons te laten inwerken. Wij<br />

hadden op deze Zondagochtend iets gevoeld van de ‘Religiöse<br />

Verwirklichung’, aldus het verslag.<br />

Rathenau blijkt de schakel tussen Plate’s beschouwing over<br />

de politiek en meer industriële onderwerpen. Mr. M.G.<br />

Levenbach behandelt ‘Henry Ford de Amerikaan’ en de<br />

lopendebandproductie van automobielen. Van de bespiegelingen<br />

van Rathenau is hier niets meer over: Ford himself wordt<br />

getypeerd als een kleine baas uit oude tijden maar dan in het<br />

reusachtige vergroot.<br />

Vervolgens weet op maandagmorgen ir. S.H. Stoffel de industrie<br />

in een wat breder kader te behandelen. Stoffel noemt zich<br />

wat hoopvoller gestemd dan hij voordien was over de toenemende<br />

industrialisatie. ‘Het lijkt hem, dat bij nog meer doorgevoerde<br />

mechanisatie het leven van de producenten weer<br />

beter wordt. Veel laagstaand werk wordt nu door machines<br />

gedaan en men zal daarin zeker nog verder komen. Maar in de<br />

moderne fabriek blijft toch nog plaats voor vakbekwaamheid.’<br />

Stoffel onderscheidt de mens als consument en als producent,<br />

ongeacht dat laatste of hij een werkgever of werknemer is. ‘De<br />

onderneming bindt allen, die in zijn dienst samenwerken. In de<br />

moderne verhoudingen past niet meer de tegenstelling werkgever-werknemer’,<br />

aldus Stoffel. Hij is de laatste spreker, waarna<br />

de aanwezigen ‘een lange reeks van liederen’ zingen bij het<br />

haardvuur.<br />

Mevrouw Mees komt toe aan haar conclusie in het jaarboek.<br />

‘Zo zijn wij hier samen geweest als mensen, die volkomen eerlik<br />

de werkelikheid willen zien, zonder vlucht in de romantiek,<br />

maar die het geloof niet verloren hebben en bereid zijn geduldig<br />

te bouwen.’ En zij staat daarin niet alleen: ‘Bij velen was<br />

de sterke wens: hierop moet worden voortgebouwd. Wij willen<br />

niets forceren, niets opschroeven, maar het was een begin. Wij<br />

willen terugkomen, wij willen samen zien verder te komen.’<br />

Nummer 2<br />

1931<br />

17 - 21 juli<br />

Zonder titel<br />

Aantal deelnemers: 78<br />

Leiding: dr. J.A. de Koning<br />

Verslag: J.A. Riedel<br />

Een echo van de bevindingen over de eerste zakencursus<br />

klinkt door in het volgende jaarboekje, februari 1932, waarin<br />

verslag wordt gedaan van de tweede cursus. Deelnemers worden<br />

geciteerd. ‘Goddank, dat er tenminste een kring is van<br />

hen, wier geweten verontrust wordt door allerlei verschijnselen<br />

en strekkingen van het moderne leven, een kring waar men<br />

eerlik en open met elkaar kan spreken en zoeken, zonder in de<br />

krant of in het openbare leven gesignaleerd te worden.’ ‘Het<br />

bewustzijn niet alleen te staan, wanneer men als godsdienstig<br />

mens bepaalde waarden erkent, die ook voor het sociale leven<br />

en het produktieproces geldigheid hebben, is voor menigeen<br />

een steun gebleken,’ aldus het bestuur, dat zich hierdoor<br />

gesterkt zegt te voelen in zijn voornemen om deze vorm van<br />

cursuswerk uit te bouwen.<br />

In het eigenlijke verslag legt rapporteur J.A. Riedel nog een<br />

relatie met de economische crisis en de dreiging dat Hitler<br />

misbruik zal maken van het gebrek aan geloof in de mogelijkheid<br />

van eigen ontwikkeling. Vandaar dat net als in het vorige<br />

verslag de liedregel wordt geciteerd ‘Tot de taak van hoofd en<br />

handen, maak ons nu bereid.’<br />

De eerste spreker is mr. dr. A.A. van Rhijn over Het veranderend<br />

karakter van de onderneming. Van Rhijn signaleert<br />

schaalvergroting, het onpersoonlijk worden van bedrijven, het<br />

meer hechten aan calculatie dan aan intuïtie en de met dit alles<br />

samenhangende specialisatie in de bedrijfsdisciplines. Het<br />

bestaan van de werknemers is hierdoor welvarender geworden,<br />

maar door de ‘dictatoriale inslag’ van de bedrijfsleiding is er<br />

van medezeggenschap maar weinig sprake.<br />

15


Gezien de politieke situatie in Europa is vervolgens plaats<br />

ingeruimd voor de zilverfabrikant C.J.A. Begeer, die de ‘stemming’<br />

in Duitsland bespreekt in het kader van de internationale<br />

handel. Inleider H.A.M. van Hoffen vervolgt de zaterdag in<br />

de lijn van A.A. van Rhijn met als thema ‘fabrieksorganisatie’.<br />

Dr. W. Banning spreekt na de wijdingsstonde zondagmorgen<br />

op de berg over ‘Menschelijke arbeid en cultuuropbouw’.<br />

Banning vraagt zich af: ‘Is in dat gecompliceerde geheel van<br />

tegen elkaar botsende machten en belangen, dat men arbeidsproces<br />

wil noemen en dat behoeften bevredigt, doch ook<br />

steeds meer behoeften wekt, dan de kwaliteit dezer behoeften<br />

niet <strong>nummer</strong> één?’ Hij verwacht voor de beantwoording van<br />

dit soort vragen weinig van de economen. ‘Want het geheele<br />

technisch apparaat, dat in onze maatschappij aan de gang is,<br />

heeft beheersching over ons en het demonisch karakter van het<br />

arbeidsproces in zijn tegenwoordige ontwikkeling sleept ons<br />

naar amerikanisme, gebroken gezinsleven, cultuurloosheid.<br />

Hoe zullen wij de waarde der persoonlijkheid hier weer tot gelding<br />

brengen?’, zo vraagt de religieus, later als personalistisch<br />

socialist aangeduide Banning.<br />

De assuradeur mr. R. Mees is in zijn bijdrage meer op de<br />

handel – en de zedelijke kanten daarvan – dan op de industrie<br />

gericht. Hoewel de economische wetenschap vaak om de<br />

ethiek van het zakendoen heenloopt, staat voor Mees de eis<br />

van zedelijk handelen hoog genoteerd. In dit verband wraakt<br />

hij de toegenomen corruptie in de ambtelijke- en bedrijfswereld.<br />

Mr. J. Bierens de Haan borduurt op Mees voort. Hij legt de<br />

nadruk op de inweving van de onderneming in de maatschappij<br />

en de verantwoordelijkheid die daardoor tegenover mensen<br />

ontstaat. Financieel werkt dat ook zo. ‘Het aan de onderneming<br />

toevertrouwde goed vormt het voornaamste deel van het<br />

volksvermogen en de levensmogelijkheden van het volk zelf,<br />

terwijl alleen het surplus van de onderneming de welvaart blij-<br />

16<br />

vend in stand zal kunnen houden.’ Cursusleider De Koning<br />

onderstreept de conclusie van Bierens de Haan dat ongelimiteerde<br />

productie door een ‘organische democratie’ zal moeten<br />

worden ingeperkt.<br />

Evenals in de eerste zakencursus blijkt er in deze tweede een<br />

‘samenvatter’ te functioneren. Het gaat beide keren om de heer<br />

J. Paardekooper, accountant te Rotterdam.<br />

Nummer 3<br />

1932<br />

1 – 5 juli<br />

Titel: Vraagstukken uit het industriële arbeidsleven<br />

Aantal deelnemers: 45<br />

Leiding èn verslag: dr. J.A. de Koning<br />

De derde zakencursus in successie heeft geen aparte verslaggever,<br />

maar de impressie in het jaarboekje is in goede handen,<br />

namelijk van de cursusleider zelf en de directeur W. Banning,<br />

die ook als inleider deelnam. De twee attenderen op de gevarieerde<br />

sprekerslijst van deze cursus: een Delfts hoogleraar<br />

(prof. ir. W. Schermerhorn), een jurist-socioloog (mr. J. Bierens<br />

de Haan), een psychiater (A. Groeneveld), een directeur van<br />

een groot bedrijf (ir. A.H. Ingen Housz), een accountant (J.<br />

Paardekooper) en een theoloog (dr. W. Banning), allen onder<br />

de leiding van een andere theoloog (dr. J.A. de Koning). De<br />

laatste is zeer te spreken over de aanpak uit zoveel verschillende<br />

hoeken.<br />

Bierens de Haan geeft een uiteenzetting over vrijheid en<br />

onvrijheid in het bedrijfsleven, Groeneveld over arbeid, de<br />

agressieve kanten daarvan, mannelijke en vrouwelijke geaardheid,<br />

enzovoort, Banning handelt over klassentegenstellingen<br />

in de negentiende en twintigste eeuw, waarna Ingen Housz<br />

ingaat op ‘Actueele mogelijkheden en moeilijkheden van<br />

samenwerking tusschen werkgevers en werknemers’.


De Koning, die zelf ‘Religie in het dagelijksch leven’ aan de<br />

orde stelde, schrijft in zijn verslag er verheugd over te zijn ‘dat<br />

de praktici uit het zakenleven de medewerking der theologen<br />

wensen en op prijs stellen’. Hij verheelt niet dat er aanvankelijk<br />

enige aarzeling was om het religieuze in de zakencursussen te<br />

programmeren. Ook de bezoekers zullen beducht zijn geweest<br />

voor ‘goedkope stichtelijkheid’. Maar De Koning is na de<br />

derde cursus overtuigd: men wil die religieuze verbondenheid.<br />

Hij geeft ook ‘een staal van wat Barchem vermag’: ‘Terwijl<br />

de socialistiese overtuiging zonder enige terughouding werd<br />

uitgesproken, wist men aan ‘weerskanten’ van díe eerbied die<br />

in menselike verhoudingen maatschappelijke tegenstellingen<br />

overbrugt.’ Vanuit deze houding werd door de deelnemers aan<br />

deze cursus gevraagd om een meer blijvend verband, door bijvoorbeeld<br />

een kring van zakenmensen uit Barchem te vormen<br />

Ds. F. Kleijn was één van de drijvende krachten.<br />

onder een door het bestuur te benoemen commissie van leiding.<br />

Dit verzoek heeft inderdaad geleid tot een bestuurscommissie<br />

voor de zakencursus. Ook aan een andere wens van<br />

de deelnemers kon worden voldaan, namelijk een publicatie<br />

uit te geven. In de loop van 1932/’33 verscheen een dubbel<strong>nummer</strong><br />

van het verenigingstijdschrift Barchem-Bladen over<br />

‘Arbeidsverhoudingen en kultuur’. Dit boekje is ook buiten de<br />

eigen kring in de pers besproken.<br />

Nummer 4<br />

1932<br />

16 - 20 augustus<br />

Titel: Kentering in het Maatschappelijk leven<br />

Aantal deelnemers: 58<br />

Leiding èn verslag: ds. F. Kleijn<br />

Het jaar 1932 biedt nog een nieuw aspect, namelijk een zakencursus<br />

in de tweede helft van de zomer gecombineerd met<br />

inleiders en deelnemers met wat genoemd wordt ‘een maatschappelijk<br />

beroep’. Verslaggever ds. F. Kleijn sluit in zijn<br />

motivering aan bij wat De Koning al over de ‘echte’ zakencursus<br />

te berde heeft gebracht, namelijk dat het niet goed is om<br />

het zakenleven te isoleren van wat breder in de maatschappij<br />

leeft.<br />

Aan het eind wordt geconcludeerd dat deze multidisciplinaire<br />

aanpak als zodanig geslaagd is en dus dient te worden voortgezet,<br />

maar dat men de zakencursus daarmee niet wil belasten.<br />

Het aantal deelnemers uit het bedrijfsleven bleef namelijk<br />

fors achter bij dat van elders en gesuggereerd wordt dat dat<br />

kwam omdat de expliciete wens tot verbreding van de formule<br />

afkomstig was uit ‘het maatschappelijk veld’.<br />

Het programma vermeldt een inleiding van conferentievoorzitter<br />

Kleijn over Chaos en ordening en van mr. J. Bierens de<br />

Haan over Individualisme en collectivisme. Banning herhaalt<br />

17


Commissie voor de zakencursus<br />

In 1932 wordt een speciale ‘bestuurscommissie voor de leiding<br />

van den Zakencursus’ ingesteld. Deze commissie heeft als<br />

opdracht ‘in samenwerking met het bestuur aan alle plannen<br />

en verlangens van de groep der Zakenkursisten vorm te geven’.<br />

Voorzitter is ds. F. Kleijn, secretaris mr. J. Bierens de Haan, met<br />

als leden dr. J.A. de Koning, mr. R. Mees, ir. S.H. Stoffel, ir. A.H.<br />

Ingen Housz en dr. W. Banning.<br />

als invaller zijn lezing over klassentegenstellingen, waarna dr.<br />

J.A. de Koning over de Duitse rijkskanselier Brüning spreekt.<br />

‘Humanistische idealen’ worden achtereenvolgens behandeld<br />

door mr. J.J. Boasson en dr. J.C.A. Fetter. Tussendoor vertelt<br />

Banning als ‘genodigde’ over het werklozenwerk in Bentveld<br />

(met collecte! – het is crisistijd).<br />

Nummer 5<br />

1933<br />

13 – 17 juli<br />

Titel: Ordening van het maatschappelijk-economisch<br />

leven<br />

Aantal deelnemers: 50<br />

Leiding: dr. J.A. de Koning<br />

Verslag: dr. W. Banning<br />

Onder verantwoordelijkheid van de inmiddels ingestelde<br />

speciale bestuurscommissie wordt de zakencursus van 1933<br />

gehouden. De aftrap komt ditmaal van de econoom prof. dr.<br />

H. Frijda. Hij gaat in op de kernvragen van het streven naar<br />

een Planwirtschaft. De term komt van Duitse denkers van<br />

omstreeks 1900 die gedachten uitten over een min of meer<br />

geleide economie. Uit Bannings verslag blijkt dat de zakencursisten<br />

behoorlijk verdeeld zijn over dit met veel emoties omgeven<br />

onderwerp. Mogelijk kon men een beetje op adem komen<br />

al luisterend naar Bannings eigen bijdrage over sociologie en<br />

ethiek.<br />

18<br />

Mr. J.J. Boasson behandelt de drie eigentijdse dictatoren Hitler,<br />

Mussolini en Stalin en prof. mr. A.C. Josephus Jitta nationalisme<br />

en internationalisme. Ook hier rept Banning van ‘een nogal<br />

gespannen nabespreking’ – het is per slot van rekening 1933:<br />

het jaar van Hitlers machtsovername. Lezingen van dr. J.A.<br />

de Koning en dr. J.C.A. Fetter richten zich rechtstreeks op het<br />

religieuze leven. Ook deze cursus voorziet in een samenvattende<br />

lezing, dit keer door prof. ir. W. Schermerhorn.<br />

In zijn rapportage signaleert Banning op het geheel terugziende<br />

‘dat de moeilijkheid van de zakenkursussen toeneemt<br />

naarmate de krisis verergert en de verhoudingen zich toespitsen’.<br />

Hij constateert dat menigeen zich bewust te weer stelt<br />

‘tegen de heerschappij van instinkten en emoties in het soci-<br />

Barchem-Bladen maakt ‘special’ Arbeidsverhoudingen<br />

en Cultuur<br />

Het geheel is meer dan de som der delen. Dat vindt<br />

Hoogovendirecteur ir. A.H. Ingen Housz van de bundel<br />

Arbeidsverhoudingen en Cultuur die in het voorjaar van 1933<br />

verschijnt als speciaal <strong>nummer</strong> van het Woodbrookersorgaan<br />

Barchem-Bladen. Hij bespreekt het boekje dat als vrucht van<br />

de mede onder zijn leiding staande zakencursussen in Barchem<br />

werd gepubliceerd, in De Stroom – Weekblad voor Religieus<br />

Humanisme.<br />

Hoewel de Barchem-schrijvers van inzicht verschillen, signaleert<br />

Ingen Housz toch dat ‘de opstellen juist sterk het karakter dragen<br />

van dat gemeenschappelijk, elkander eerbiedigend en elkander<br />

helpend zoeken, dat aan de Barchem-sfeer zoo eigen is’. Een<br />

en ander doet ons zien ‘hoe steeds weer in de zedelijke vragen<br />

de kern ligt’, aldus de recensent.<br />

De bundel, in de bibliotheek van het Woodbrookershuis aanwezig,<br />

bevat Bannings visie op de klassentegenstellingen in de<br />

19de en 20ste eeuw, een bespiegeling van Schermerhorn over<br />

Mensch-Techniek-Arbeid, ‘onze kritische situatie’ bezien door<br />

Bierens de Haan en een slotwoord door J.A. de Koning over ‘De<br />

religieuze mensch en zijn taak in het dagelijksch leven’.


ale leven’. Heel mooi, zegt Banning, maar het kan in Barchem,<br />

waar openheid voorwaarde is, ook een verarming betekenen.<br />

Misschien dat het door hem ervaren theoretische karakter van<br />

de inleidingen hiermee samenhangt. Hijzelf trekt althans voor<br />

zijn eigen lezing de hem passende schoen aan.<br />

Nummer 6<br />

1934<br />

6 – 9 juli<br />

Titel: Gezag en leiding<br />

Aantal deelnemers: 56<br />

Leiding: ir. S.H. Stoffel<br />

Verslag: (vermoedelijk) dr. W. Banning<br />

De rapporteur maakt zich tot tolk van de ‘geregelde bezoekers’<br />

van de zakencursussen dat déze boven het niveau van die van<br />

vorig jaar uitsteekt. Prof. Schermerhorn opent nu de rij, waar<br />

hij de vorige maal als ‘samenvatter’ fungeerde, met als thema<br />

‘Onze houding in sociale en politieke vraagstukken’. Uit de<br />

weergave in het jaarboek: ‘Ook wanneer er uit onze religieuze<br />

overtuiging geen uniform politiek program is af te leiden, er<br />

staan in alle partijen en in de partijverhoudingen geestelijke<br />

waarden op het spel, wier handhaving ons onmiddellijk samenbrengt.’<br />

Vervolgens ir. A.H. Ingen Housz met ‘Praktijk van de bedrijfsleiding’.<br />

In het verslag worden drie kenmerken van een goede<br />

gezagsuitoefening weergegeven. ‘Zij moet zakelijk zijn, d.w.z.<br />

het algemeen belang van de onderneming in het oog vatten;<br />

zij moet redelijk zijn, en zich als zodanig ook laten rechtvaardigen<br />

voor hen die aan het gezag onderworpen zijn, waarom<br />

beroepsinstanties, tot een beroep op de directie toe, nodig zijn;<br />

zij moet zedelijk zijn in die zin dat zij de mens eerbiedigt.’<br />

Aansluitend handelt dr. Joh. Van der Spek over de psychologie<br />

van gezagsdragers, maar volgens het verslag ‘werd veel meer<br />

gegeven dan de titel beloofde’.<br />

De altijd weer actieve en inventieve Banning completeert zijn<br />

twee lezingen over leider en massa met een preek op de zondagmorgen<br />

over Mozes en het volk Israël. Tot slot spreekt prof.<br />

mr. P. Scholten over de grond van het gezag. Ook nu weer in<br />

de discussie over het geheel: ‘Sommige vragen sneden diep<br />

in, andere gaven uiting aan de dikwijls langdurig opgekropte<br />

moeilijkheden van het zakenleven in krisistijd.’<br />

Nummer 7<br />

1935<br />

4 – 8 juli<br />

Titel: Mens en samenleving in overgangstijd<br />

Aantal deelnemers: niet vermeld<br />

Leiding: idem<br />

Verslag: G.A. Schöne<br />

‘Er was een innerlijke, niet te omschrijven, onrust bij de deelnemers,<br />

die de van ouds bekende sfeer niet voldoende tot zijn<br />

recht liet komen. Er moeten tegenstrijdigheden in ons aan het<br />

werk geweest zijn, die we niet zonder meer hebben kunnen<br />

bannen toen we Barchemse grond betraden’, aldus de verslaggever<br />

over de zakencursus van 1935. Maar uiteindelijk heeft<br />

de leiding gezegevierd en de deelnemers rijker naar huis doen<br />

gaan dan zij gekomen waren.<br />

Het is dan ook volop crisistijd en de eerste inleider, prof. dr. J.<br />

Lieftinck (niet te verwarren met de latere minister van financiën<br />

Piet Lieftinck), pakt er dan ook meteen breed over uit.<br />

Structurele en conjuncturele oorzaken passeren de revue. Een<br />

van Lieftincks conclusies is dat het productieapparaat ‘groepsgewijze’<br />

gesaneerd dient te worden. De vrije concurrentie<br />

moet plaats maken voor planmatige productie, terwijl op industrieel<br />

gebied gestreefd moet worden naar coördinatie.<br />

De politieke stromingen van de jaren dertig verklaren dat prof.<br />

dr. L.J. van Holk ingaat op ‘Het fascinerende en de gevaren<br />

van het irrationalisme’.<br />

19


Zondagmorgen is nogal eens het tijdstip voor de overdenking<br />

van dr. W. Banning. Titel ditmaal: ’s Mensen houding in de<br />

ongunst van het lot. Zondagavond sluit dr. J.A. de Koning hierop<br />

aan met: Onze situatie religieus gezien. Citaat uit het verslag:<br />

‘We hebben zorg te dragen, dat onze godsdienstige ontvankelijkheid<br />

met een goed geestelijk ontwikkeld leven, zorgvuldig<br />

aangekweekt en behouden wordt.’<br />

Nummer 8<br />

1936<br />

4 – 6 juli<br />

Titel: Vraagstukken uit het zakenleven<br />

Aantal deelnemers: 64<br />

Leiding: ds. F. Kleijn<br />

Verslag: ene ‘K’<br />

Voor het eerst wordt in 1936 een indicatie gegeven over<br />

de samenstelling van de deelnemers aan de zakencursus.<br />

Verslaggever K. meldt namelijk dat er dit keer ongeveer evenveel<br />

‘getrouwen’ als nieuwkomers zijn. Het lijkt even een cursus<br />

van de Arbeiders Gemeenschap te worden als ir. H. Vos<br />

het woord krijgt over ‘Winstmotief, risico en sociale verantwoordelijkheid’.<br />

Hein Vos is een vooraanstaand SDAP-er en<br />

een van de samenstellers van het Plan van den Arbeid van zijn<br />

partij. Logisch dat er kritiek komt, maar ook bijval – net als<br />

in 1933 toen het (eveneens) over Planwirtschaft ging. Daarna<br />

is het woord aan de fabrikant ir. S.H. Stoffel over ‘Het begrip<br />

dienstbaarheid in het arbeidsproces’. Een van zijn conclusies is<br />

dat wanneer het lukt om de onderneming tot een als gemeenschap<br />

aangevoeld werkverband te maken het element dwang<br />

bij de arbeid sterk kan worden afgezwakt. Die ontwikkeling is<br />

volgens hem in de westerse wereld gaande.<br />

Het valt op dat de zondag midden in de zakencursussen een<br />

kleuring krijgt die zowel recht doet aan het godsdienstigmeditatieve<br />

karakter dat verwant is met een kerkdienst en het<br />

thema van de cursus. Zo ook bij deze cursus, waarin ds. Kleijn<br />

20<br />

het ’s morgens heeft over ’s Menschen lot’ en de arts dr. A.M.<br />

Meerlo ’s avonds ingaat op ‘De waarde van het persoonlijk<br />

leven’.<br />

Maandagochtend is er toch geen nuchter-zakelijk onderwerp,<br />

maar wel weer een bijdrage van C.A.J. Begeer, van de zilverfabriek,<br />

ditmaal over ‘Roeping en beroep’, waarin de spreker<br />

zich ontpopt als aanhanger van de astrologie. Ook in het korte<br />

verslag is het begrip ‘kosmisch’ in verband met de levensloop<br />

niet van de lucht en het is de vraag of het bij deze lezing was<br />

of een andere, dat iemand ooit zijn vinger opstak om de in ijle<br />

sferen verblijvende inleider erop te wijzen dat kosmos simpelweg<br />

heelal betekent; althans zo wil het een hardnekkige overlevering<br />

over deze ’correctie’.<br />

Wie zich afvraagt waar de ‘vraagstukken uit het zakenleven’<br />

zijn gebleven – het thema van deze cursus – , kan misschien<br />

tevreden zijn als hij hoort dat dr. J.A. de Koning ten slotte<br />

spreekt over ‘Het geduld’. Want wie zou willen betwisten dat<br />

geduld een ‘groote krachtbron voor dienend leven’ is, zoals K.<br />

concludeert. Ook in het bedrijfsleven.<br />

Nummer 9<br />

1937<br />

10 – 12 juli<br />

Titel: Arbeid als scheppende functie<br />

Aantal deelnemers: 90<br />

Leiding: ds. F. Kleijn<br />

Verslag: opnieuw ‘K’<br />

Een vast onderdeel van de verslaggeving over de zakencursussen<br />

zijn naar goed Hollands gebruik de beschrijvingen van<br />

het weer. Omdat het om zomercursussen gaat draait het nogal<br />

eens om de vraag: kunnen we wel of niet naar buiten? De aan<br />

Kafka’s boeken herinnerende rapporteur K. is ook dit jaar<br />

onze gids door de cursus en hij begint meteen over het weer.


Limonadefabrikant J.A. Riedel: …bedrijf behoeft<br />

ethische norm…<br />

Gelukkig! Het weer is goed, waardoor de ‘opwekkende en stimuleerende<br />

factor’ van Barchems schoonheid luister bijzette<br />

aan de ‘bemoedigende opgewektheid’ van de cursus, die de<br />

‘groote ernst’ niet in de weg stond.<br />

Vrijdagavond bijt dr.ir. A. Korevaar het spits af over ‘De plaats<br />

van het bedrijfsleven in de cultuur’. Korevaar ziet bij een evenwichtige<br />

leiding dat een bedrijf een instituut kan worden van<br />

‘hooge cultureele waarde’. Het betrachten van evenwicht ziet<br />

hij niet in de ‘kapitalist als ondernemerskarakter’. ‘Voor den<br />

kapitalistischen mensch wordt de geldwereld de ware wereld,<br />

de winst het ware resultaat en het ware doel des levens. Hij<br />

kent geen gewetenswroeging, geen twijfel. Hij is ongebroken,<br />

energiek, capabel, doelbewust, ondubbelzinnig, sterk, werkt<br />

hard, maar is ook rücksichtlos, bekrompen, hard, gevoels-<br />

en gemoedsarm, eenzijdig, monomaan aan de grens van het<br />

pathologische.’<br />

De volgende spreker is mr. R. Mees over ‘Conflicten der praktijk<br />

in het licht der roeping’. De centrale vraag van Mees is:<br />

‘Hoe kan men de handelsmoraal zoo hoog mogelijk opheffen?’<br />

Hij noemt ‘beangstigend groot’ de kracht van het persoonlijke<br />

voorbeeld in het zijn van een zo goed mogelijk koopman.<br />

Streven naar een zedelijk verantwoord uitoefenen van het<br />

ondernemerschap is geboden. ‘Ten onrechte meent men, dat<br />

men daardoor geen goed koopman zou zijn, omdat men dan<br />

niet elk voordeel nemen kan, dat te krijgen is. Maar hij zal er<br />

een hoogeren vorm van koopmanschap en van geluk voor winnen’,<br />

aldus Mees.<br />

De zondagmorgenpreek van ds. G.J. Hoenderdaal gaat over<br />

daadkracht en contemplatie. De van origine Duitser prof. C.A.<br />

Mennicke bepleit op zondagavond ‘De noodzaak tot vorming<br />

eener maatschappelijke élite’. In de lijn van Duitse denkers<br />

als Rathenau, Spengler en Weber, die zich met elites hebben<br />

beziggehouden, onderzoekt Mennicke nieuwe mogelijkheden<br />

van elitevorming. Hij ziet de maatschappelijke crisis van de<br />

jaren dertig voor een groot deel als elitevorming-in-de-crisis,<br />

zoals het vertwijfeld grijpen naar dictatoriale methoden.<br />

Daartegenover kiest hij voor sociaal-pedagogische middelen<br />

om tot volksontwikkeling te komen. Methoden van ‘psychotechniek’<br />

zouden leiders van dit soort opbouwprocessen te<br />

voorschijn moeten brengen en verder dienen te vormen.<br />

De maandagochtend brengt ds. G.J. Sirks over ‘Verantwoordelijkheid<br />

en schuld’. De remonstrantse predikant die Sirks<br />

is, komt om de hoek kijken als hij na behandeling van allerlei<br />

projectie-theorieën (zondebok, schuldoffer) stelt dat de mens<br />

verlossing van schuld niet ‘mechanisch-naïef’ kan aanvaarden.<br />

21


‘Verlossing gaat nooit geheel buiten hemzelf om. Het humanistisch<br />

christendom vindt hier zijn grote taak’, aldus Sirks.<br />

Nummer 10<br />

1938<br />

2 – 4 juli<br />

Titel: Leiding in de hedendaagsche maatschappij<br />

Aantal deelnemers: niet vermeld<br />

Leiding: ds. F. Kleijn<br />

Verslag: mr. R.C. Schlingemann<br />

Hoewel ook nu de zakencursus in de midzomer wordt gehouden<br />

is het, anders dan vorig jaar, regenachtig en koud weer.<br />

Maar de Barchemgeest blijft onverstoord, aldus de verslaggever.<br />

De cursus trok wel ‘minder’ deelnemers, zonder opgave<br />

overigens van het aantal, ‘wegens het samenvallen met een<br />

Delfts lustrum’. De eerste spreker, mr. J. Bierens de Haan, handelt<br />

over ‘Zin en Noodzaak van Leiding’. Een enkel citaat: ‘De<br />

functie van den leider is noch het opleggen van zijn wil aan de<br />

groep, zelfs niet in de dictatuur, noch het louter uitvoeren van<br />

de wil van het volk (valsche voorstelling van de democratie).’<br />

Wat wij al eerder hebben gemerkt, wordt nu ook door de rapporteur<br />

gesignaleerd: de discussie in Barchem waaiert snel alle<br />

kanten uit. Dat blijkt. Want in de nabespreking komt mr. A.J.R.<br />

Mauritz tot de vaststelling (in verband met Leiding? WL) dat<br />

een samengaan van de verschillende vrijzinnig-christelijke<br />

groepen in ons land meer dan ooit noodzakelijk is.<br />

De draad waar Bierens de Haan hem heeft laten liggen wordt<br />

’s avonds weer opgepakt door ds. A.M. Brouwer, die spreekt<br />

over ‘Leiding in de democratie’. Die heeft volgens hem tot<br />

taak: het opvoeden tot zelftucht en het voorkomen van te<br />

ver doorgevoerd individualisme ‘en verwildering’. Zeker bij<br />

Barchem hoort Brouwers observatie dat sommige kerken politieke<br />

groepen vormen ‘en daarmee verdeeling in geloofsgroepen’.<br />

Gaan zij daarmee door, dan voorspelt spreker hen, dat zij<br />

22<br />

eens het oordeel zullen vernemen: ‘òf van den totalitairen staat<br />

of van het volk, dat zich van de kerken los zal maken’.<br />

Weer is het zondagmorgen en de preek is van prof. dr. M.C.<br />

van Mourik Broekman: rustig, mooi, goeddoend aan de verslaggever.<br />

Daarna is er een invaller: de Twentse textielfabrikant<br />

E. van Heek vervangt zijn staalcollega ir. A.H. Ingen<br />

Housz. Hij schetst de ideale situatie zoals hij die ziet in een<br />

middelgroot industrieel bedrijf met drie- tot vierhonderd<br />

arbeiders. De directie moet zo onmerkbaar mogelijk leiding<br />

geven, moet de grote lijnen zien, en het meeste werk overlaten<br />

aan de tussenschakels. Directe medezeggenschap van de<br />

arbeiders kan niet, wel getrapt. Dat lokt een reactie uit van de<br />

in het gezelschap aanwezige mr. P.J. Oud, burgemeester van<br />

Rotterdam, die opmerkt dat medezeggenschap nooit opgelegd<br />

kan worden maar hooguit kan groeien als alle partijen willen.<br />

Was Van Heek een invaller ‘ad hoc’, Banning lijkt, als<br />

directeur bij alle cursussen aanwezig, een vaste vervanger.<br />

Zo ook nu. Kennelijk is hij er bedreven in geworden,<br />

want verslaggever Schlingemann rept van ‘een zeer mooie<br />

improvisatie’. Gezien de temperatuur is er sprake van twee<br />

haardvuren, waarbij tot na middernacht wordt gediscussieerd.<br />

Maandagmorgen. Prof. C. Mennicke over ‘Leiding en<br />

Opvoeding van de Massa’. Hij beveelt aan dat instanties worden<br />

gevormd die de verantwoordelijkheid op zich nemen voor<br />

het bedenken en uitvoeren van middelen (symbolen) ter massapsychologische<br />

beïnvloeding in goede zin, dus tegen die<br />

van totalitaire regiems in. Opnieuw meldt zich mr. Oud, die<br />

waarschuwt voor demagogie. Het feit dat volksopvoeders als<br />

Mennicke geen ‘theater’ kunnen en willen leveren zal steeds<br />

onze grote handicap zijn, aldus Oud. De inleider repliceert dat<br />

symbolen onontbeerlijk zijn, maar dat duidelijk moet blijven<br />

dat het om symbolen en niet om idolen gaat. Het slotwoord is<br />

weer aan de voorzitter die op de berg over Gehoorzaamheid<br />

spreekt.


Nummer 11<br />

1939<br />

8 – 10 juli<br />

Titel: Geestelijke herbewapening<br />

Aantal deelnemers: 40<br />

Leiding: ds. F. Kleijn<br />

Verslag: L. Westerouen van Meeteren-François<br />

De nood der tijden dringt nu volop ook in de titel van de<br />

zakencursus door. Toch houdt de voorzitter in zijn openingswoord<br />

er rekening mee dat sommigen erdoor afgeschrikt zouden<br />

kunnen zijn om zich aan te melden. Ten onrechte, vindt<br />

hij. Zal Barchem niet garant staan voor een degelijke behandeling<br />

van een dergelijk thema? Dr. ir. A. Korevaar geeft de<br />

aftrap met een overzicht van de vraagstukken die zich bevinden<br />

tussen de maatschappelijke realiteit en geestelijke overtuigingen.<br />

Op de eerste dag ook een nieuwe spreker op dit type cursus, te<br />

weten R.F. Beerling, die na de oorlog bekendheid zal krijgen<br />

als filosoof en publicist. Uit het feit dat Beerling het begrippenpaar<br />

geestelijke en morele herbewapening gebruikt, terwijl<br />

de titel van de cursus ‘geestelijke herbewapening’ is, kan<br />

men enige ongemakkelijkheid vermoeden tegenover deze<br />

in de jaren dertig zich vormende beweging die stamt uit de<br />

Oxfordgroep. Overigens: Beerling blijkt verre van een aanhanger,<br />

laat staan propagandist van Morele Herbewapening te zijn.<br />

Hij is eerder uit op de ontmaskering van een dergelijk woordmasker,<br />

dat veelal wordt gebruikt om bepaalde bedoelingen te<br />

maskeren. Omdat het met de Woodbrookers verwante blad Het<br />

Kouter in zijn weergave van Beerlings lezing op de zakencursus<br />

deze nog wel betitelt als ‘Geestelijke en moreele herbewapening’,<br />

terwijl het jaarboekje (later) het woord moreel schrapt,<br />

zou afgeleid kunnen worden dat de cursus oorspronkelijk wel<br />

degelijk die dubbele aanduiding heeft gehad. Hoe dan ook, uit<br />

al dit gespartel blijkt dat de organisatie Morele Herbewapening<br />

niet alleen na de oorlog omstreden was.<br />

Voor de tekst van de daaropvolgende inleider, dr. J. Backx,<br />

worden we opnieuw verwezen naar Het Kouter. Omdat wij uit<br />

zijn verhandeling ‘De verantwoordelijkheid van den ondernemer’<br />

in Barchem Berichten 2008/1, bloemlezend uit dit vooroorlogse<br />

blad, al ruim hebben geciteerd, volstaan wij kortheidshalve<br />

met terug te verwijzen naar die passages op de<br />

pagina’s 18 en 19. De strekking van Backx’ benadering is verwant<br />

met de naar een evenwichtige bedrijfsgemeenschap zoekende<br />

Korevaar en de naar moraliteit in het zakendoen strevende<br />

Mees, die beiden optraden in de zakencursus van 1937.<br />

Inmiddels is een goede bekende, ds. A.M. Brouwer, aangetreden<br />

voor zijn visie op geestelijke herbewapening, die hij confronteert<br />

met de verschillende sociale en geestelijke groepen in<br />

Nederland. Brouwer is gespitst op ‘een oecumenisch christendom’,<br />

dat op allerlei cultuurgebieden mee moet spreken. En:<br />

een krachtige, doelbewuste staat, die rechtvaardig zijn taken<br />

doorzet. Door zijn uiteenzetting over alle staatstaken krijgt de<br />

spreker het verwijt ‘crypto-fascist’ te zijn. De gevoeligheden<br />

van de late jaren dertig manifesteren zich in het door mevrouw<br />

Westerouen van Meeteren gemaakte verslag: ‘Ds. Brouwer<br />

verdedigde zich krachtig; hij heeft fascisme uitdrukkelijk verworpen.<br />

Hij vreest echter, dat men met al de goedwillendheid<br />

het terrein effent voor fascisme. Daarom acht hij ingrijpen van<br />

bovenaf nodig. In tegenstelling met mr. Oud meent hij, dat de<br />

dynamiek in de bestaande partijen te kort schiet. Daarom zou<br />

hij een nieuwe politieke partij wensen, die de bestaande zou<br />

beïnvloeden en tot eenheid dwingen.’<br />

Voorzitter Kleijn concludeert dat de meningen niet zoveel uiteenlopen.<br />

23


CAhIER ZAkENCuRSuS<br />

Rotterdamse ondernemers<br />

prominent onder<br />

deelnemers zakencursus<br />

Enkele portretten als typering<br />

De Rotterdamse ondernemerselite van voor de oorlog<br />

was prominent vertegenwoordigd op de zakencursussen<br />

in Barchem. Daarnaast waren er directeuren van<br />

bedrijven (en hun echtgenotes) uit de industriële centra<br />

Twente, Amsterdam, de IJmond en Utrecht.<br />

Uit de kenschets hieronder van enkele ‘dramatis personae’,<br />

die meer bedoeld is als typering van het netwerk<br />

en het klimaat waarin gewerkt werd dan als sluitend<br />

vademecum, blijkt de verwevenheid van de zakencursus<br />

met het economische en sociaal-culturele landschap<br />

in het toenmalige Nederland.<br />

R. Mees<br />

Een van de sleutelfiguren in het vooroorlogse Rotterdam<br />

was mr. Rudolf Mees (1880-1951), firmant van de sinds 1720<br />

bestaande bankiers- en assurantiefirma R. Mees en Zoonen.<br />

Hij bleek ook een sleutelfiguur in Barchem te zijn bij de opzet<br />

van de zakencursussen, waarvan de eerste in de zomer van<br />

1930 door zijn vrouw E. Mees-Havelaar werd verslagen<br />

voor het Woodbrookers-jaarboek 1931. Wat later kwam hij<br />

in de bestuurscommissie die voor de ontwikkeling en leiding<br />

van de zakencursussen werd ingesteld. Maar al een kleine<br />

tien jaar eerder, in 1922, hadden de wegen van Mees en<br />

K.H. Roessingh, de Barchem-pionier, elkaar gekruist in het<br />

Genootschap voor Zedelijke Volkspolitiek dat in dat jaar werd<br />

opgericht. Roessingh werd voorzitter, Mees de auteur van<br />

wat vermoedelijk de eerste publicatie van het genootschap is<br />

geweest: de brochure Maatschappelijke Roeping.<br />

Typerend voor de eerste jaren na de als echec ervaren Eerste<br />

24<br />

Mevrouw E. Mees-Havelaar schreef over 1930 het eerste verslag.<br />

Wereldoorlog is het doel van het genootschap, namelijk te<br />

getuigen voor de zedelijke beginselen in de politiek. Enkele<br />

jaren eerder schreef Mees De moraal in het handelsleven<br />

(1919, herdruk 1952), waarmee de toon werd gezet voor de<br />

Barchemactiviteiten die eveneens draaiden om de ethiek in<br />

het zakendoen. Het is ook het thema van Mees in de tweede<br />

zakencursus van 1931, die maar liefst door ruim tachtig deelnemers<br />

(allen ondernemers, gevolg: dikke rijen auto’s rond het<br />

gebouw) werd bijgewoond. Notulist J.A. Riedel haalt in het<br />

verslag aan de uitspraak ‘dat men de economie als empirische<br />

wetenschap vaak gaarne aanvaardt om de ethiek te knotten’. In<br />

zijn inleiding blijkt Mees onder meer de toegenomen corruptie<br />

bij de overheid en het bedrijfsleven op de korrel te hebben<br />

genomen.<br />

Bij ‘Ru’ Mees vloeit de belangstelling voor het economisch<br />

leven primair voort uit zijn positie als firmant van het familiebedrijf.<br />

Maar zij blijkt ingebed in een veel breder patroon van<br />

sociale en culturele betrokkenheid, een patroon dat hij deelde<br />

met een aantal andere leden van de Rotterdamse elite, maar


dat ook terug te vinden is bij de vooroorlogse Woodbrookers.<br />

In die verwantschap ligt dan ook de wisselwerking in de as<br />

Rotterdam-Barchem.<br />

Vijf jaar na de oprichting van de Woodbrookersvereniging<br />

stond Rudolf Mees aan de wieg van De Rotterdamsche Kring<br />

en wordt hij de eerste voorzitter. Het gaat om ‘bevordering van<br />

wetenschap, wijsbegeerte, godsdienst, ethica en kunst, kortom<br />

van alle geestelijk leven, en aanraking tussen personen van<br />

verschillende levensrichting’. In het rijtje oprichters zien wij<br />

bekende Rotterdamse namen die nog tientallen jaren het particulier<br />

initiatief in de stad zullen dragen. Namen als Schadee,<br />

Bierens de Haan, Baelde, Dutilh, Plate, Siegenbeek van<br />

Heukelom, Havelaar, Hudig, Van der Leeuw, Van der Mandele<br />

en Van Stolk. Ontwerpers als Gispen, Granpré Molière en Oud<br />

werden lid. De kring organiseerde tal van lezingen en excursies<br />

naar nieuwe tuindorpen als Vreewijk en Betondorp. Vanuit<br />

de kring werd in 1919 de Vereeniging voor Stadsvernieuwing<br />

‘Nieuw Rotterdam’ opgericht.<br />

De betrokkenheid op stedenbouw en volkshuisvesting deelt<br />

Mees met andere vooraanstaanden in het Rotterdamse zakenmilieu.<br />

Talrijk zijn de initiatieven op dit gebied. Zij komen<br />

voort uit ‘civic culture’, de behoefte om wat voor de stad te<br />

betekenen. De elite blijft er ook wonen, zij het betrekkelijk<br />

riant in Kralingen. Maar de Amsterdammers in het Gooi en<br />

Kennemerland krijgen geen navolging; slechts een enkeling<br />

verhuist naar Wassenaar of naar Rockanje/Oostvoorne.<br />

Rudolf Mees spreekt in 1924 het Internationaal<br />

Stedebouwkundig Congres toe tijdens een excursie naar<br />

Rotterdam. Dat zijn stad niet ‘op de bodem van een grotestadscultuur’<br />

is gebouwd, verklaart hij uit de eenzijdige orientatie<br />

op de haven en een beperkte blik op de behoefte van<br />

de stadsmens aan licht en lucht, aan stilte, wetenschap, kunst<br />

en cultuur. Hij merkt op dat Rotterdam in vergelijking met<br />

Amsterdam altijd ‘misdeeld is geweest’ met nationale instellingen<br />

op dit gebied. Vroeger was dat wel verklaarbaar uit het<br />

verschil in omvang en betekenis tussen beide steden, maar dat<br />

is nu verleden tijd.<br />

Rudolf Mees behoorde tot de inner circle van Rotterdamse<br />

fondsenwervers en ad hoc inzamelaars. Was er weer een idee<br />

uitgebroed, dan grepen ‘mannen van de daad’ als Mees, K.P.<br />

van der Mandele en C.H. van der Leeuw de telefoon en brachten<br />

in een uur tijd aanmerkelijke bedragen bijeen uit de hen<br />

bekende gefortuneerde milieus. Dan had men al het startkapitaal<br />

voor de zoveelste kring, stichting of vereniging. Het<br />

gemeentebestuur placht dan dit particulier initiatief te fiatteren,<br />

mede omdat een en ander al voorgekookt was via tal<br />

van dubbelfuncties in de raad. Want de invloedrijke particulieren<br />

en de gemeentelijke overheid vormden voor de oorlog<br />

één circuit. Men ontmoette elkaar in het stadhuis, op de societeit<br />

van de Roei- en Zeilvereniging De Maas, in de remonstrantse<br />

gemeente en op de vergaderingen van de Vrijzinnig-<br />

Democratische Bond, een soort voorloper van D66. ‘In<br />

Rotterdam is iedereen liberaal, van reder tot rode vakverenigingsbestuurder’,<br />

is een uitspraak van de volkshuisvestingspionier<br />

Dirk Hudig. Hieraan valt toe te voegen dat dat liberale<br />

wel van een wat linksere signatuur was, dus in de richting van<br />

de vrijzinnig-democraten. Toen de VDB na de oorlog opging<br />

in de Partij van de Arbeid vond het vooruitstrevende ondernemersmilieu<br />

in Rotterdam onderdak in een speciale werkgeversclub<br />

binnen de PvdA.<br />

Zeker met het oog op Barchem valt over de verbindende<br />

functie van de remonstranten nog wel wat op te merken.<br />

Vergelijkbaar met de rol die de quakers in en om Birmingham<br />

in het negentiende-eeuwse ondernemersmilieu vervulden en<br />

de doopsgezinden en joden in Amsterdam, zijn in Rotterdam<br />

de remonstranten verbonden met de zaken- en bestuurselite.<br />

Alleen al getalsmatig vormen de remonstranten al heel lang de<br />

grootste gemeente binnen de Broederschap. Er zijn berekeningen<br />

dat rond 1860 een derde van de Rotterdamse gemeente-<br />

25


aad remonstrant was en omstreeks 1880 nog steeds een kwart,<br />

terwijl van de inwoners van de stad slechts enkele percenten<br />

tot dit kerkgenootschap behoorde. En lid zijn van de gemeenteraad<br />

was in die jaren vrijwel identiek met te behoren tot de<br />

maatschappelijke bovenlaag.<br />

Deze constellatie wordt weerspiegeld in de samenstelling<br />

van de toen nog bestuur geheten kerkenraad van de remonstrantse<br />

gemeente in Rotterdam. Nog in de eerste decennia<br />

van de twintigste eeuw, tot 1940, de periode waarover het gaat<br />

bij de beschrijving van de as Rotterdam-Barchem, wortelde<br />

steeds zo’n 90% van dit college in de zakenelite. Dat families<br />

als Mees-Havelaar c.s. zo’n belangrijke rol speelden in de<br />

uitwisseling is, gezien ook de banden in het algemeen tussen<br />

de remonstranten en de Woodbrookers, dááruit te verklaren.<br />

Het progressieve, tolerante, van dit vrijzinnige milieu komt<br />

in Rotterdam ook hierin tot uitdrukking dat men de radicaalsocialistische<br />

en pacifistische predikant P. Eldering altijd in<br />

bescherming heeft genomen tegen geluiden uit de gemeente<br />

die er ook wel waren, die wilden dat Eldering zou vertrekken<br />

of zich matigen in zijn gedrag. Elderings collega J.C.A. Fetter<br />

schreef deze verdraagzaamheid toe aan de eigen dissidente<br />

afstamming van de remonstranten, die immers drie eeuwen<br />

tevoren met de oude Nederduits gereformeerde kerk moesten<br />

breken.<br />

Maar al ver voor de oorlog blijkt de vooruitstrevende inslag<br />

van deze zakenelite door de drijvende kracht die zij vormde<br />

achter het International Industrial Relations Institute (IRI).<br />

Van Nelle-directeur C.H. van der Leeuw is president van dit<br />

in Den Haag zetelende instituut. Betrokken zijn verder Rudolf<br />

Mees, Auguste Plate, D.W. Stork jr (ook deelnemer aan de<br />

zakencursus) en de volkshuisvestingspionier F.M. Wibaut.<br />

Was men oorspronkelijk gericht op verbetering van de arbeidsomstandigheden<br />

van de werknemers (Van der Leeuw was de<br />

opdrachtgever van de ergonomisch uitgekiende Van Nelle-<br />

26<br />

fabriek, eind jaren twintig door Brinkman en Van der Vlugt<br />

ontworpen), nadat de crisis was ingezet richtte men zich ook<br />

op de economische politiek. Van der Leeuw stelde zich meer<br />

dan eens garant voor de tekorten van het IRI, daarin bijgestaan<br />

door Dorothy A. Cadbury en Joseph Rowntree, families<br />

uit de met de Woodbrookers verbonden quakerwereld van<br />

Birmingham die veel overeenkomsten vertoont met de toenmalige<br />

zakenelite van Rotterdam. Via dit internationale gezelschap<br />

kon Rudolf Mees, naast zijn vele functies in de volkshuisvesting<br />

van Rotterdam, in de praktijk brengen wat hij in<br />

de brochure Maatschappelijke Roeping stelde: ‘Men moet de<br />

economische problemen zien als zedelijke problemen, zich wel<br />

bewust dat de behartiging van stoffelijke belangen van zeer<br />

grote zedelijke waarde is.’ In het Rotterdams Jaarboekje 1952<br />

is hij na zijn overlijden herdacht door mede-Barchemlid J.E.<br />

van der Pot, bibliothecaris van het Rotterdams Leeskabinet,<br />

wiens dagboek als student in het Engelse Woodbrooke zich<br />

in het Woodbrookershuis bevindt. In dit In Memoriam wordt<br />

Mees’ verknochtheid aan Barchem aangehaald, alsmede zijn<br />

vriendschap met Banning.<br />

Mees was een vooraanstaand assurantiedeskundige, zoals<br />

blijkt uit het feit dat hij na de twee wereldoorlogen gevolmachtigde<br />

van de Nederlandse regering is geweest voor de<br />

Staatsmolest-verzekering. Hij was ondervoorzitter van de<br />

Rotterdamse Kamer van Koophandel en enige tijd voorzitter<br />

van de Internationale KvK. In het zakelijk vlak heeft<br />

Mees ook gefungeerd als voorzitter van de raad van beheer<br />

van de Nederlandsche Handelshogeschool, de voorloper van<br />

de Erasmus Universiteit. Door zijn huwelijk met Dorothée<br />

Havelaar was hij de zwager van de veelvuldig in het Barchem<br />

van voor de oorlog optredende Just Havelaar.<br />

J. Backx<br />

Ook bij dr. J.Ph. Backx (1903-1982) is er een duidelijk verband<br />

tussen zijn ondernemerschap (in de haven), de bemoei-


Dr. J.P.H. Backx: ...gemeenschap in<br />

bedrijf en stedenbouw...<br />

enissen met de volkshuisvesting en de standpunten die hij<br />

verwoordt op de zakencursussen in Barchem. Het kernbegrip<br />

is ‘gemeenschap’. Het bedrijf dient de gemeenschap en het is<br />

de gemeenschap die stuwt tot de wijkgedachte in steden- en<br />

woningbouw. Backx is de stuwende kracht achter de Stichting<br />

‘De Rotterdamse Gemeenschap’ die in 1944, hetzelfde jaar<br />

dat de Studiegroep Bos werd ingesteld, van start ging. Beide<br />

organisaties opteerden voor de wijkgedachte. Haast iedereen<br />

kon er in het Rotterdam van toen iets van zijn gading in terugvinden:<br />

stedenbouwers en architecten kregen een handzaam<br />

ontwikkelingsmodel voor de wederopbouw en uitbreiding van<br />

de stad, vanuit de gezondheidszorg werd de aandacht voor<br />

recreatie in groene zones verwelkomd, progressieve werkgevers<br />

zagen verband met bedrijfsgemeenschappen en de kerken<br />

vonden de aansluiting bij wijkgemeenten en parochies.<br />

Ook dat laatste sprak Backx aan, want hij voorzag (hierdoor)<br />

een verdieping van het religieuze leven. Ondertussen groeide<br />

Thomsen’s Havenbedrijf, waarvan hij firmant-directeur was,<br />

van tweehonderd naar tweeduizend man personeel en werd zo<br />

het grootste stuwadoorsbedrijf in de haven. Daar ondernam<br />

Backx tal van initiatieven, waarna hij in 1967 voorzitter wordt<br />

van de Scheepvaartvereniging Zuid, de organisatie van havenwerkgevers.<br />

Backx’ wijdgeschakeerde activiteiten vinden hun<br />

weerslag in de brede opzet van zijn publicaties. Zo gaat ‘De<br />

opbouw van Rotterdam’ niet alleen over stedenbouw, maar<br />

komen ook sociaal-economische en sociologische aspecten aan<br />

de orde: tegen verbrokkeling van de samenleving en massificatie,<br />

naar een waarachtige volksgemeenschap.<br />

In Barchem deed hij ook het nodige. Tijdens de zomer-zakencursus<br />

van 1939 signaleerde Backx dat in de eerste decennia<br />

van de twintigste eeuw de onderneming een meer publiek<br />

karakter heeft gekregen in de naamloze vennootschap, die het<br />

privé-eigendom van één man of één familie heeft afgelost. Het<br />

bedrijf is tot een radertje in de nationale economie geworden<br />

en dat schept een extra verantwoordelijkheid voor de ondernemer<br />

(de titel van zijn lezing). Oog hebben voor de bestendigheid<br />

van de onderneming is een wezenlijk onderdeel van die<br />

verantwoordelijkheid. Backx lijkt al te reiken naar het actuele<br />

begrip ‘duurzaamheid’ als hij zegt dat verkwisting van mate-<br />

27


iaal en arbeid moet worden tegengegaan en hij wijst dan op<br />

rationele productiemethoden. Als van die rationalisatie maar<br />

geen karikatuur wordt gemaakt, zodat deze blijft hangen in<br />

‘een wetenschappelijke uitbuiting en het opjagen van de arbeiders’.<br />

Nee, goede rationalisatie is, aldus Backx, alleen mogelijk<br />

bij werkelijke samenwerking tussen bedrijfsleiding en arbeiders.<br />

Werkelijke rationalisatie dient ook oog te hebben voor de<br />

arbeidsvreugde, waaraan het zozeer ontbreekt, betoogt Backx.<br />

De juiste man op de juiste plaats kan hieraan bijdragen, maar<br />

ook orde en netheid, meer veiligheid in ruime, lichte fabrieken,<br />

behoorlijke sanitaire voorzieningen, interne bedrijfsinformatie<br />

via een ‘fabriekskrant’ enzovoort.<br />

Maar ook naar buiten, naar de klant, heeft de ondernemer verantwoordelijkheid.<br />

Hij dient oog te hebben voor de eisen van<br />

trouw en billijkheid. Ondernemers zouden ook hierover meer<br />

contact moeten hebben. Aan een ondernemersorganisatie als<br />

het Verbond van Nederlandsche Werkgevers zegt hij op dit<br />

soort punten niets te hebben. Die wereld is doortrokken van<br />

het engste groepsbelang, uitgesproken materialistisch-economisch.<br />

Omdat er in die jaren nog nauwelijks andere organisaties<br />

voor overleg bestonden, prijst hij de zakencursussen in<br />

Barchem. ‘Zij hebben ons dikwijls gesterkt en bevestigd in de<br />

richting, waarin wij hebben te gaan.’ Backx hoopt dat zich in<br />

de werkgeversorganisatie nog eens een kern zal vormen van<br />

ondernemers à la Barchem, die dit verbond kunnen transformeren<br />

tot een lichaam van niet-louter defensieve aard.<br />

A. Plate<br />

Meteen al op de eerste zakencursus, zomer 1930, was een<br />

plaats ingeruimd voor ir. Auguste Plate (1881-1953), ten minste<br />

zo’n Rotterdamse duizendpoot als de eerder genoemden.<br />

Verslaggeefster E. Mees-Havelaar meldt ons dat Plate de ‘toestand<br />

in de wereld’ heeft ingeleid en dat deed zonder ‘romantiek’<br />

en met realisme. Mevrouw Mees typeert de waarde van<br />

28<br />

Plate’s betoog door op te merken dat het zakenleven uiteraard<br />

als eerste wordt beïnvloed door het internationale gebeuren,<br />

maar dat ook door de behandeling daarvan eerst een omtrekkende<br />

beweging kan worden gemaakt vooraleer de kernproblemen<br />

zelf aan de orde komen.<br />

Bij Plate was een verhaal over de internationale politiek wel<br />

in goede handen. Sinds 1923 fungeerde hij als voorzitter van<br />

de Scheepvaartvereniging Zuid (SVZ), nadat hij vanaf 1917<br />

– terugkerend uit Indië – directeur van de Gemeentelijke<br />

Woningdienst was geweest. Bij de SVZ had Plate te maken met<br />

tal van internationale aangelegenheden als de Rijnvaart en de<br />

handels- en douanetarieven. Scheepvaart zat Plate net zozeer<br />

in het bloed als woningbouw, alleen al doordat zijn vader de<br />

rederij Plate, Reuchlin & Co., de latere Holland-Amerika Lijn<br />

had opgericht en – uiteraard – tal van belangrijke nevenfuncties<br />

had in Rotterdam.<br />

‘De huisvesting der onderste bevolkingslagen is een maatstaf<br />

voor het beschavings- en welstandsniveau van een samenleving’,<br />

zo schreef Auguste Plate in 1923 bij zijn vertrek van de<br />

woningdienst, dat overigens geen afscheid van de Rotterdamse<br />

volkshuisvesting betekende. Wat Plate hierin tot uitdrukking<br />

brengt is min of meer hetzelfde als wat zijn neef K.P. van der<br />

Mandele en de eerder in dit stuk behandelde Rotterdammers<br />

bedoelden: woning- en stedenbouw dienden in één cultureelethisch<br />

en organisatorisch traject te liggen. De havenbedrijven<br />

en hun leiders moesten voor hetzelfde staan als de volkshuisvesters<br />

en zich richten op waarachtige gemeenschappen.<br />

Daaruit is het te verklaren dat de bovenlaag van de zakenwereld<br />

zich zo geëngageerd toonde bij het bouwen en beheren.<br />

Het is een ‘civic culture’ die ook te vinden was in het<br />

Birmingham van de tweede helft van de negentiende eeuw<br />

met de quakers als fabrikanten en betrokken bij de woningbouw.<br />

De link met Barchem is te vinden bij de Engelse<br />

Woodbrookerspionier George Cadbury, die zijn bedrijvigheid


in de chocoladefabriek zeer sociaal-gezind organiseerde en<br />

daaruit voortvloeiend tot de realisatie kwam van de tuinstad<br />

Bournville. In Rotterdam was er de bouw van tuindorpen als<br />

Vreewijk, eveneens op particulier initiatief. Men kan dus veilig<br />

stellen dat de Engelse en Nederlandse Woodbrookers van<br />

origine met dit stedelijke cultureel-ethische initiatief van een<br />

vooruitstrevende burgerij zijn verbonden. Het vehikel in de<br />

jaren dertig voor bezinning op de genoemde thema’s was in<br />

Barchem de zakencursus en het kan daarom niet meer verbazen<br />

dat er uit het Rotterdamse zoveel animo hiervoor bestond.<br />

Trouwens, de ledenlijsten van de Woodbrookers van voor de<br />

oorlog laten er geen misverstand over bestaan dat de overgrote<br />

meerderheid behoorde tot wat wel genoemd wordt de ‘culturele<br />

bourgeoisie en adel’.<br />

Auguste Plate belichaamde de bovenstaande strevingen perfect.<br />

Van alle prominente Rotterdammers is hij stellig de<br />

grootste publicist. Tientallen beschouwingen van uiteenlopende<br />

omvang en op heel verschillende gebieden zijn er van hem<br />

in druk verschenen. Plate blijkt diep geraakt door de reformidealen<br />

van omstreeks 1900. Hij is te situeren in de buurt van<br />

het ‘ingenieurs-socialisme’, al was hij nooit bij de SDAP aangesloten.<br />

Al voor zijn dertigste jaar heeft hij contact met de<br />

bouwmeester H.P. Berlage, veel ouder dan hij (en later lid van<br />

de Arbeiders Gemeenschap, maar dit tussen haakjes). Plate’s<br />

interessen raken kunst en cultuur, met name de architectuur,<br />

maar ook muziek (hij bespeelt een Stradivarius) en literatuur,<br />

verder (sociale) filosofie en politiek, maar zeker ook techniek<br />

en organisatie. Hij wordt een steunpilaar van het Nieuwe<br />

Bouwen en gaat er als civiel ingenieur ook zelf op uit, bijvoorbeeld<br />

in Duitsland, om onderzoek te doen naar nieuwe constructiemethoden.<br />

Houdt hij enerzijds staande dat ware kunst ingenieurskunst is,<br />

bepaald door volume en snelheid, anderzijds ontbreekt daaraan<br />

het menselijk diepere – de ziel. Daardoor is techniek zelf<br />

niet in staat schoonheid voort te brengen. Techniek is areligieus,<br />

een middel. Wordt de mens religieus, dan bouwt hij een<br />

samenleving op waarin techniek gaandeweg als middel wordt<br />

gebruikt om op een hoger plan te komen. De oorsprong van<br />

schoonheid zoekt de remonstrant Plate in de religie. In het<br />

christelijk geloof is dat de openbaring van de liefde. Hij ziet in<br />

zijn tijd de cultuur door het diepste punt heengaan, de diepte<br />

van het materialisme.<br />

Wat Plate hier met elkaar in verband brengt, doet sterk denken<br />

aan de beschouwingswijze van de Duitse industrieel, econoom,<br />

politicus en cultuurfilosooof Walther Rathenau (1867-<br />

1922), niet toevallig iemand die op Barchemcursussen veel<br />

werd besproken. De theoloog dr. J.A. de Koning, nauw betrokken<br />

bij de zakencursus, was in 1930 op Walther Rathenau<br />

gepromoveerd. In de jaren daarop was hij een veelgevraagd<br />

inleider van diens levenskijk. Ook in zijn denkbeelden over de<br />

economie doet Plate sterk aan Rathenau denken. Er kan van<br />

beïnvloeding sprake zijn, want de publicaties van de Duitse<br />

denker werden na zijn dood in de jaren twintig veel gelezen,<br />

ook in Nederland. Zo Plate’s ideeën over een Planwirtschaft,<br />

waarin productie en consumptie nauwer op elkaar kunnen<br />

worden afgestemd dan in het ‘vergruizelde’ kapitalisme mogelijk<br />

was. Collectieve belangen vormen de grondslag voor nieuwe<br />

samenwerkingsvormen tussen kapitaal en arbeid, alsmede<br />

betere contacten met consumentenorganisaties. Het individu<br />

functionerend in de gemeenschap, is zijn ideaal. Maar een verstarrende<br />

staatsinvloed moet verre worden gehouden. Evenals<br />

Rathenau kan Plate worden geplaatst in de links-liberale sfeer<br />

en niet in de socialistische/ communistische. Dit soort ideeën<br />

past naadloos in de strekking van de zakencursussen, begin<br />

jaren dertig. Zo schrijft de limonadefabrikant J.A. Riedel<br />

(tevens langjarig penningmeester van de Woodbrookers) concluderend<br />

in zijn verslag van de zomer-zakencursus 1931:<br />

‘Over productie en distributie werd in verband met teugelloos<br />

winststreven instede van behoeftenvoorziening, terecht de<br />

29


staf gebroken. Wanneer geen ethische norm wordt aangelegd,<br />

beduidt productie van gifgassen, verdoovende middelen enz.<br />

volgens het huidig systeem, gemeenschapsdienst’. (een bijdrage<br />

aan het bruto nationaal product, zou een moderne econoom<br />

zeggen, WL).<br />

A.H. Ingen Housz<br />

Een van de drijvende krachten achter de zakencursus en in<br />

menig opzicht de belichaming ervan was ir. A.H. Ingen Housz<br />

(1888-1983), meerdere malen deelnemer, lid van de bestuurscommissie,<br />

en door zijn lange leven een verbindende schakel<br />

met de naoorlogse jaren in de combinatie kerk en industrie.<br />

Ingen Housz is ruim veertig jaar, van 1917 tot 1958, werkzaam<br />

geweest bij de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en<br />

Staalfabrieken in IJmuiden, sedert 1924 als directeur en na de<br />

oorlog als voorzitter van de directie. In de wandeling werd hij<br />

daar als ‘IH’ aangeduid.<br />

Voortkomend uit een buitenkerkelijk milieu ging Ingen Housz<br />

zich in de jaren dertig oriënteren op de kerk en trad hij bij de<br />

Amsterdamse predikant G.J. Sirks toe tot de Remonstrantse<br />

Broederschap. Bezoeken aan het conferentieoord Schloss<br />

Elmau in Beieren, waar de ‘vrijprotestantse’ theoloog<br />

Johannes Müller de scepter zwaaide, en aan de Woodbrookers<br />

in Barchem, beide volgens IH ‘open en bevrijdend’, hadden<br />

mede voor de voedingsbodem van zijn kerkelijke oriëntatie<br />

gezorgd. De bevriende sociale denker dr. H.M. de Lange<br />

heeft Ingen Housz ooit een vertegenwoordiger van het ‘sociaal<br />

remonstrantisme’ genoemd. Op de zakencursus van 1936<br />

omschreef de Hoogovendirecteur de taak van de industrieel<br />

als volgt: ‘Het opvoeden van de arbeider tot collectieve verantwoordelijkheid<br />

voor het bedrijf en het scheppen van een levende<br />

werkgemeenschap. Iedere medewerker moet een duidelijk<br />

begrip hebben van zijn aandeel in het grote geheel.’<br />

Ingen Housz was zo enthousiast over het Woodbrookerswerk<br />

dat hij, toen dat door de oorlog stil kwam te liggen, in 1941<br />

30<br />

Ir. A.H. Ingen Housz: ‘…vertegenwoordiger van sociaal remonstrantisme…’<br />

thuis in Beverwijk een ‘Barchemcursus’ organiseerde, met<br />

inleidingen van Banning en de remonstrantse predikanten<br />

Noordhoff en Van Holk. Er volgden meer van deze bijeenkomsten<br />

met bijbelse noties als inspiratiebron. Hij was ook


ij uitstek de man die de Barchemgeest en het remonstrantisme<br />

in één lijn zag: lid voor het leven van de Woodbrookers<br />

en van 1947 tot 1953 deel uitmakend van de Commissie tot<br />

de Zaken (Coza), het dagelijks bestuur van de Remonstrantse<br />

Broederschap.<br />

In remonstrantse kring heeft IH ook tal van inleidingen gehouden<br />

over de sociale verantwoordelijkheid in het bedrijfsleven.<br />

Maar ook daarbuiten. Tijdens een Studium Generale van de<br />

Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, waarvan<br />

hij zesentwintig jaar toezichthouder was, zei hij in 1964<br />

zich ‘als de derde macht in de onderneming te zien … met als<br />

fundamentele taak het welzijn der onderneming zelve … aan<br />

de aandeelhouders verantwoordelijk … maar ook tegenover de<br />

arbeiders’.<br />

Ingen Housz is generaties lang een animator van allerlei soorten<br />

overleg geweest. Hij maakte deel uit van het in ondernemerskring<br />

bekende Pijp-netwerk, waaruit ook wel weer eens<br />

een lijn liep naar de zakencursus en de werkgevers-belangenbehartiging,<br />

zoals in de persoon van T.J. Twijnstra. In het<br />

begin van de jaren zeventig was de ruim tachtigjarige IH nog<br />

de inspirator van de Spaensweerd-conferenties, genoemd naar<br />

zijn woonhuis aan de IJssel bij het Gelderse Brummen. Zij<br />

dienden ‘tot doorbreking van het groeiende wantrouwen tussen<br />

de ondernemers en hun critici’. Ook hier weer het model van<br />

de zakencursus: vertrouwelijk beraad over bedrijf, markt en<br />

samenleving, waarbij niet alleen geestverwanten van IH aanwezig<br />

waren. Erbij betrokken was bijvoorbeeld ook de mederemonstrant<br />

en Bentveld-man dr. H.M. de Lange.<br />

Eerder had al het bedrijfspastoraat de aandacht van Ingen<br />

Housz. Samen met J.A. de Koning spreekt hij voor het remonstrantse<br />

Convent van Predikanten over ‘de ontwikkeling van<br />

den arbeid der kerk met medewerking van leken’. Volgens zijn<br />

zoon Jan legt IH in deze voordracht een grondslag voor het<br />

industriepastoraat. Aan deze vorm van pastoraat in de IJmond<br />

heeft IH ook praktisch bijgedragen.<br />

W. Schermerhorn<br />

Een typische brugfunctie tussen voor en na de oorlog, tussen<br />

vrijzinnig-democraten en de doorbraak-socialisten van de<br />

Partij van de Arbeid, tussen de zakencursussen en het naoorlogse<br />

engagement van het personalistisch socialisme en tussen<br />

de wederopbouw van Rotterdam en Nederland als geheel,<br />

is vervuld door W. Schermerhorn (1894-1977). Al ruim voor<br />

de oorlog was Schermerhorn Barchemlid. Weliswaar in Delft<br />

woonachtig, waar hij als civiel ingenieur hoogleraar was<br />

aan de Technische Hogeschool, valt hij te rekenen tot het<br />

Rotterdamse milieu in de relatie met de Woodbrookers. Zo<br />

was hij na het bombardement van Rotterdam direct bij de verhoudingen<br />

in de Maasstad betrokken vanwege zijn reputatie<br />

van vermaard cartograaf. Schermerhorn was een pionier in de<br />

luchtkartering en de fotografie moest behulpzaam zijn bij de<br />

waardebepaling van de restanten van de stad.<br />

Direct al op de eerste zakencursus van 1930 beet<br />

Schermerhorn de spits af met een inleiding over ‘Techniek en<br />

Kultuur’. Van een Delftse professor kan niet worden verwacht<br />

dat hij de techniek zomaar in de ban zal doen. Het is een kwestie<br />

van ermee omgaan. De remonstrant en vrijzinnig-democraat<br />

Schermerhorn lichten op als onze trouwe verslaggeefster<br />

mevrouw Mees de aan hem gewijde paragraaf in het jaarboek<br />

1931 aldus besluit: ‘Prof. Schermerhorn meent dat opgelegde<br />

socialisatie hier niets zal helpen, als daar niet aan vooraf is<br />

gegaan een morele socialisatie. De techniek heeft de gevolgen<br />

van het kwaad sterk vergroot. Hij gelooft echter niet dat<br />

de wereld aan techniek ten gronde zal gaan; zijn godsdienstig<br />

geloof verzet zich daar absoluut tegen’.<br />

Schermerhorn en Banning ontmoetten elkaar buiten Barchem<br />

in de organisatie Eenheid door Democratie (EDD), die tot<br />

doel had de democratie tegenover elke ‘totalitaire verleiding’<br />

te handhaven en een ‘zedelijk volksbewustzijn boven partijgroepering’<br />

te versterken. Schermerhorn was voorzitter en<br />

31


Banning trad voor deze beweging af en toe als spreker op.<br />

In de oorlog leerden ze elkaar nog beter kennen in het gijzelaarskamp<br />

Sint Michielsgestel. Na de oorlog trokken<br />

Schermerhorn en Banning samen op in de Nederlandse<br />

Volksbeweging (NVB), respectievelijk als eerste en tweede<br />

voorzitter. De vrijzinnig-democraten gingen met enkele linkschristelijke<br />

splinterpartijen en de SDAP op in de nieuw opgerichte<br />

Partij van de Arbeid. Het al genoemde ‘personalistisch<br />

socialisme, van Banning cs, dat verwant was met het religieus<br />

socialisme, bleek verenigbaar met de links-liberale inslag van<br />

de VDB. Schermerhorn werd kortstondig minister-president<br />

in het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn/Drees. Hij had<br />

Banning graag willen hebben als minister van Onderwijs,<br />

maar die verkoos vrij te willen blijven voor de PvdA en de (AG<br />

der) Woodbrookers. Schermerhorn vroeg toen de Groninger<br />

theologisch hoogleraar G. van der Leeuw, die trouwens ook<br />

veel in Barchem is geweest. Daarbij telde het kabinet-Schermerhorn<br />

vier ministers die rechtstreeks bij de wederopbouw<br />

van Rotterdam betrokken waren geweest: naast Schermerhorn<br />

zelf waren dat Ringers, Vos en Lieftinck, terwijl de eerste<br />

directeur van het Centraal Planbureau en belangrijke adviseur<br />

van de regering, Jan Tinbergen, als econoom ook zijn kennis<br />

had ingezet voor Rotterdam.<br />

A. van Beuningen-Eschauzier<br />

Zijdelings staat met Rotterdam in verband mevrouw A. van<br />

Beuningen-Eschauzier (1880-1968), die voor de oorlog deel<br />

heeft uitgemaakt van de Commissie voor den Meisjeskring<br />

in Barchem. Zij woonde op het landgoed Thedingsweert in<br />

Kerk Avezaath bij Tiel, maar broers van haar man waren de<br />

Rotterdamse Van Beuningens, van wie ‘DG’ de grote man was<br />

van de Steenkolen Handels-<strong>Vereniging</strong> (SHV) en aan wiens<br />

kunstverzameling het museum Boymans-van Beuningen mede<br />

zijn naam dankt.<br />

Annie van Beuningen was bevriend met het echtpaar Mankes-<br />

Zernike. Mevrouw Van Beuningen kocht werk van de schilder<br />

32<br />

Jan Mankes en was dus bekend met zijn vrouw, later weduwe<br />

dr. A. Mankes-Zernike te Rotterdam, de eerste vrouwelijke<br />

predikant (doopsgezind) in Nederland en eveneens lid van de<br />

Woodbrookersvereniging.<br />

Annie Eschauzier was geboren in Nederlandsch-Indië, waar<br />

haar vader fortuin maakte met een grote suikerplantage, en<br />

verhuisde op jeugdige leeftijd naar Den Haag. De Haagse finde-siècle-sfeer,<br />

die zo fijn getekend is in de romans van Louis<br />

Couperus, heeft zeker bijgedragen aan haar belangstelling<br />

voor literatuur, beeldende kunst en geestelijk leven. Ze was<br />

bevriend met een andere bekende Woodbrooker, de publicist<br />

Just Havelaar. De architect Frits Eschauzier was haar broer;<br />

hij ontwierp landhuizen en voor Thedingsweert enkele meubels.<br />

In die Betuwse omgeving moet Annie van Beuningen een<br />

opmerkelijke verschijning zijn geweest: ze liep altijd in elegante,<br />

lange gewaden met veel juwelen behangen, was vegetarisch<br />

en zocht spiritualiteit in de theosofie, zo weten familieleden<br />

zich te herinneren. Met de links-vrijzinnige Annie Mankes-<br />

Zernike, die later voorganger werd van de Nederlandse<br />

Protestantenbond NPB, zal zij zeker verwantschap hebben<br />

gevoeld.<br />

C.M. Löhnis<br />

Door en door Rotterdams is weer wel mejuffrouw C.M.<br />

Löhnis, trouw Woodbrookerslid in de vooroorlogse periode.<br />

Catharina Maria Löhnis (1886-1944), dochter van de machinefabrikant<br />

Theodoor Pieter Löhnis en Catharina Maria van<br />

Vollenhoven, heeft haar leven gewijd aan de woningbouw in<br />

de snel groeiende havenstad. Vijfentwintig jaar oud wordt zij<br />

in 1911 Rotterdamse tweede ‘woningopzichteres’. Haar vader<br />

was al eerder aandeelhouder van de NV Maatschappij voor<br />

Volkswoningen. Maar ook haar grootvader H.Th. Löhnis was<br />

al in de negentiende eeuw betrokken bij het particulier woninginitiatief.<br />

Catharina Maria en haar vader zijn in de jaren tien<br />

en twintig van de twintigste eeuw steunpilaren onder de bouw


van de tuindorpen in Rotterdam. Trouwens, familieverhoudingen<br />

doen er nogal toe in het oude Rotterdam. Niet alleen<br />

gaat veel van vader op zoon (en in het geval-Löhnis van vader<br />

op dochter) over, maar de zakenelite was ook nog eens op<br />

grote schaal verzwagerd, zodat steeds dezelfde namen terugkeren.<br />

De familie Löhnis behoorde met tal van Rotterdamse<br />

(en Amsterdamse) families tot de investeerders in de Twentse<br />

machine- en textielindustrie.<br />

A. Bos<br />

Andere personele relaties tussen Rotterdam en Barchem treft<br />

men aan in een studiegroep die in 1944 wordt gevormd ter<br />

voorbereiding van de naoorlogse wederopbouw. Deze commissie<br />

heet naar zijn voorzitter ir. Alexander Bos (1894-1984),<br />

directeur Volkshuisvesting, de studiegroep Bos. Vier leden van<br />

deze groep waren lid van Barchem en/of kwamen er regelmatig.<br />

Behalve voorzitter Bos was dat de Rotterdamse remonstrantse<br />

predikant H.J. Mispelblom Beijer en zijn echtgenote<br />

de geografe dr. L.M. Mispelblom Beijer-van den Bergh van<br />

Eysinga, die als secretaris optrad, alsmede dr. K.F. Proost,<br />

directeur van Ons Huis. In het in 1946 uitgebrachte rapport De<br />

stad der toekomst, de toekomst der stad wordt sterk het accent<br />

gelegd op de zogenoemde wijkgedachte.<br />

De studiegroep wil de ontbindingsverschijnselen als gevolg<br />

van de negentiende-eeuwse ‘commerciële en rationele geestesgesteldheid<br />

in de stadssamenleving’ bestrijden. Erfenis van die<br />

negentiende eeuw is de ‘onder de mechanisatie lijdende massamens’.<br />

Er is gebrek aan gemeenschapszin, cultuurontwikkeling<br />

en zelfwerkzaamheid. Resultaat: willekeurige stadsopbouw.<br />

Hiertegen dient te worden ingezet ‘de bouw van een<br />

gezond en natuurlijk groot-stedelijk gemeenschapsleven’ dat<br />

de stad overzichtelijk maakt door de vorming van wijken met<br />

telkens ongeveer twintigduizend inwoners. De realisering<br />

moet in handen van de overheid en bewoners te worden gelegd.<br />

Van projectontwikkeling (avant la lettre) kan geen sprake zijn.<br />

Deze stellingname houdt verband met de overwegend linkse<br />

gezindheid van de studiegroep. Alex Bos was een socialist die<br />

zich in allerlei opzichten tot samenlevingsopbouw voelde aangetrokken,<br />

ook als directeur van zogenoemde volkshuizen.<br />

Vanaf 1938 oriënteerde hij zich ook op de antroposofie, waarvan<br />

de benadering ‘synthese door geleding’ in het pleidooi<br />

voor de wijkgedachte kan worden teruggevonden. ‘In laatste<br />

instantie is dus het probleem van de stedebouw er een van<br />

Planwirtschaft’, aldus Bos in 1936. Hij ziet ook een tendentie<br />

van het particuliere naar het gemeenschapsbelang, waarvan<br />

de stedenbouw kan profiteren. Na de oorlog zouden de meeste<br />

leden van de groep Bos tot de Partij van de Arbeid toetreden,<br />

onder wie Bos zelf, Mispelblom Beijer en Proost.<br />

S.H. Stoffel<br />

In de sfeer van bouwen en industrie mag ook het voormalige<br />

Barchemlid ir. S.H. Stoffel worden genoemd (1881-<br />

1964), een fabrikant (Machinefabriek Reineveld) die in Delft<br />

voorzitter van de Kamer van Koophandel is geweest en het<br />

daar zelfs tot ereburger heeft gebracht. Ook hij was bij de<br />

Woodbrookers voor voordrachten. Niet alleen door de nabijheid<br />

van Rotterdam past hij in dit verband, maar ook vanwege<br />

zijn nauwe relatie met het instituut Stad en Landschap<br />

van Zuid-Holland, dat in 1928 in sterke mate op Rotterdams<br />

initiatief is ontstaan. Stoffel was lid van het Rotterdamsch<br />

Vliegveldcomité en curator van de Nederlandse Economische<br />

Hogeschool, de voorloper van de Erasmus Universiteit.<br />

Stoffel sprak op zakencursussen in Barchem, waarvan de<br />

weerslag nogal eens in het tijdschrift Het Kouter kon worden<br />

aangetroffen. Een van zijn onderwerpen was ‘Arbeid in de<br />

burgerlijke maatschappij’.<br />

C. van Traa<br />

In zijn bestuursfunctie bij Stad en Landschap zal Stoffel<br />

ongetwijfeld de jonge architect ir. C. van Traa (1899-1970) hebben<br />

gekend en hem mogelijk hebben verlokt om een verhaal te<br />

33


leveren voor Het Kouter van 1936: ‘Enkele opmerkingen over<br />

het verval der landelijke schoonheid’. Van Traa is tien jaar later<br />

nauw betrokken bij de wederopbouw van Rotterdam.<br />

In het jaarverslag van de Vereeniging Woodbrookers in<br />

Holland over 1932-’33 wordt de instelling van een bestuurscommissie<br />

voor de leiding van de Zakencursus genoemd.<br />

Hierin hebben zitting dr. J.A. de Koning, mr. R. Mees, ir. S.H.<br />

Stoffel, ir. A.H. Ingen Housz, dr. W. Banning, mr. J. Bierens de<br />

Haan, secretaris en ds. F. Kleijn, voorzitter. Vanuit deze commissie<br />

werden onder andere sprekers aangezocht , waarvan de<br />

uitgesproken teksten nogal eens in Het Kouter werden gepubliceerd.<br />

R. Baelde<br />

Een uitgesproken Rotterdamse achtergrond had mr. Robert<br />

Baelde, die in 1942 op 35-jarige leeftijd als gijzelaar door de<br />

Duitsers werd gefusilleerd. Baelde was als lid van de vereniging<br />

directeur van De Vonk in Noordwijkerhout en redacteur<br />

van Het Kouter, waarin hij regelmatig schreef. Len de Klerk<br />

rekent de familie Baelde in zijn boek Particuliere plannen tot<br />

de kern van de negentiende-eeuwse Rotterdamse elite. De<br />

Baeldes waren er al eeuwenlang toonaangevend.<br />

C.J.A. Begeer<br />

Aan de zakencursussen werd ook een bijdrage geleverd door<br />

het lid C.J.A. Begeer (1883-1956), die van 1904 tot zijn overlijden<br />

in de (artistieke) leiding zat van de zilverfabriek Van<br />

Kempen en Begeer te Voorschoten. Carel Begeer was ontwerper<br />

en publicist op zijn vakgebied en had zijn opleiding genoten<br />

in Hanau (bij Frankfurt am Main). Zijn eerste ontwerpen<br />

vertonen ook Duits-Oostenrijkse kenmerken. Het zal aan zijn<br />

bekendheid met Duitsland gelegen hebben dat hij tijdens de<br />

genoemde cursus de toestand bij onze oosterburen in de aanloop<br />

naar het Derde Rijk mocht belichten.<br />

34<br />

E. van Cleeff<br />

Ed van Cleeff (1899-1972) is een van de voorbeelden van het<br />

door elkaar lopen van loyaliteiten. Hij was voor de oorlog<br />

toonaangevend lid van de jongerenorganisatie AMVJ, als econoom<br />

bij Jan Tinbergen werkzaam op het Centraal Bureau<br />

voor de Statistiek (CBS), later met deze oprichter van het<br />

Centraal Planbureau (CPB). Hij voelde zich thuis bij het religieus-socialisme<br />

van de Woodbrookers, maar nam als algemeen<br />

Barchemlid ook deel aan de zakencursussen. Mede door zijn<br />

vriendschap met dr. H.M. de Lange is hij een van de schakels<br />

met het naoorlogse Nederland.<br />

J.A. de Koning<br />

Johannes Albert de Koning (1899-1973) heeft een spilfunctie<br />

vervuld in het vrijzinnige protestantisme van zowel voor als<br />

na de oorlog. Jeugdwerk, predikantschap (remonstrant), radio<br />

en cultuur (V.P.R.O.), sociaal (Remonstrantse Broederschap,<br />

Woodbrookers) en als veelzijdig publicist.<br />

J. Bierens de Haan<br />

Johan Bierens de Haan (1892-1971) was van 1927 tot 1955<br />

algemeen secretaris van de Nederlandse Maatschappij voor<br />

Nijverheid en Handel. Vanuit de Nederlandse Christelijke<br />

Studentenvereniging NCSV onder anderen bevriend met J.<br />

Eijkman. Publiceerde over tal van sociale onderwerpen in de<br />

jaren dertig.<br />

H.D. Louwes<br />

H.D. Louwes (1893-1960). Woonde als herenboer in de<br />

Noordgroningse Westpolder (Ulrum). Voorzitter Koninklijk<br />

Nederlands Landbouw-Comité. Publiceerde in 1943 het rapport<br />

Kerk en Boeren in hervormd verband, met de Delftse<br />

hoogleraar Schermerhorn als een van zijn adviseurs. In 1945<br />

medeoprichter van het Stichting van de Arbeid. Eind jaren<br />

dertig leidde hij enkele plattelandscursussen in Barchem, de<br />

groene pendant van de zakencursus.


Ten slotte<br />

De hierboven genoemde ondernemers en functionarissen<br />

waren overwegend meer links-liberaal dan socialistisch.<br />

Menigeen onder hen was actief lid van de Vrijzinnig-<br />

Democratische Bond (VDB). Banning herinnert er in zijn<br />

Terugblik aan dat de tegenstellingen in de jaren twintig en dertig<br />

tussen socialisten en niet-socialisten veel scherper waren<br />

dan na de oorlog. En Barchemleden waren, naar Banning<br />

schrijft, in overgrote meerderheid stellig géén socialist. Hij<br />

haalt in hetzelfde boekje een uitspraak aan van een van die<br />

bevlogen Rotterdammers die zei: ‘Ik begrijp, Banning, dat<br />

jij als christen solidair wilt zijn met de arbeiders. Maar als ik<br />

op mijn post als bedrijfsleider ploeter om van mijn christelijk<br />

geloof iets waar te maken, dan vind ik dat jij ook met ons solidair<br />

moet willen zijn.’<br />

De wijze waarop R. Mees in 1950 van Banning, bij zijn vertrek<br />

als voorzitter van Barchem, afscheid heeft genomen, heeft blijkens<br />

publicaties op meerderen grote indruk gemaakt.<br />

35


CAhIER ZAkENCuRSuS<br />

na de oorlog:<br />

economisch systeem zit<br />

in de weg<br />

‘(...) de captains of industry, bankiers, leiders van grote<br />

en kleine bedrijven, arbeiders en arbeidersleiders:<br />

(…) bij hen allen tezamen is het, voor zover zij tot het<br />

geseculariseerde deel van ons volk behoren, bijna alles<br />

geestloosheid en leegte wat de klok slaat (…)’.<br />

Dit schreef met een scherpe en vooruitziende blik, midden<br />

in de oorlog, op ongepubliceerde kladblocvelletjes, dr. J.<br />

Eijkman, de pionier van de AMVJ en voorbereider van Kerk<br />

en Wereld in Driebergen, dat hij zelf, in 1945 overleden, niet<br />

meer heeft zien functioneren. Eijkman signaleert een geestelijk<br />

nihilisme, dat gemakkelijk ‘volloopt’ met ideologie, in zijn tijd<br />

‘de nieuwe onzin van ras, bloed en bodem’.<br />

Eijkman wist waarover hij schreef, want hij was een man met<br />

een enorm relatienetwerk in het Nederlandse establishment<br />

van voor de oorlog, kerkelijk en niet-kerkelijk. Hier had hij zijn<br />

steunpunten voor nieuwe wegen in de omgang van ‘kerk’ en<br />

‘wereld’, een onderscheiding trouwens waar hij gereserveerd<br />

tegenover stond.<br />

Na 1945 zijn de verhoudingen, die in Barchem met de zakencursussen<br />

op kleine schaal nog betrekkelijk dicht bij elkaar<br />

lagen, verder uiteen geraakt. Oorzaken hiervan zijn de verdere<br />

secularisatie met functieverlies van de kerken, de toenemende<br />

invloed van de overheid die sociale verantwoordelijkheden<br />

overnam, de economie die steeds meer een systeem werd<br />

gericht op groei, en de institutionalisering van het bedrijfsleven,<br />

waardoor de invloed van de ‘directeuren-grootaandeelhouders’<br />

taande, met name van die behorend tot het ‘old boys<br />

network’ van adel en patriciaat dat traditioneel sterk hechtte<br />

aan een, al of niet kerkelijk bepaald, ethos.<br />

36<br />

Hoogovendirecteur ir. A.H. Ingen Housz (later voorzitter van<br />

de directie) kende tot 1940 bijna al zijn arbeiders persoonlijk<br />

en leefde met ze mee in dagen van ziekte en rouw. ‘Hij ging<br />

graag op zondagmiddag de fabriek in, waar de continudienst<br />

was, en sprak daar met de mensen zonder de bemoeienis van<br />

de in de dagdienst werkende bazen’, zo herinnert zich zijn<br />

zoon Jan Ingen Housz.<br />

De bureaucratisering van personeelsdiensten en ‘human<br />

resources’ wordt al in 1982 ten voeten uit beschreven in<br />

een citaat van een oud-juriste van de staalfabriek: ‘Bij mijn<br />

naspeuringen naar de sociale geschiedenis van Hoogovens<br />

geniet ik vooral van de stukken uit de periode vóór 1950,<br />

waarin het mee-denken van de directie zelf zo veel duidelijker<br />

tot uiting komt dan in recenter tijden, waarin de specialisten<br />

ontzettend veel nota’s schrijven maar je eigenlijk niet merkt of<br />

ze werkelijk ter harte worden genomen.’<br />

Eenzijdig systeem<br />

Wat zeker ook een rol speelt in de ‘systematisering’ van de<br />

economie en het bedrijfsleven is dat de beoefening van de<br />

economische wetenschap zoveel eenzijdiger is geworden en<br />

gefixeerd is geraakt op groei. Vroeg in de twintigste eeuw<br />

waren er schrijvers over het economisch leven met een ruime<br />

geestelijke bagage als Rathenau, Simmel, Weber, Schumpeter,<br />

Galbraith en Keynes. Ten minste waren zij sociologen en vaak<br />

ook nog breder van interesse. Zij wisten indringende vragen<br />

te stellen over productie en consumptie. Honderd jaar geleden<br />

was in Duitsland de combinatie economie en kunstgeschiedenis<br />

niet ongewoon en dat laatste zeker niet als ‘pret’- of bijvak,<br />

getuige bijvoorbeeld de loopbaan van de journalist, en latere<br />

Bondspresident, Theodor Heuss, die publicaties op een breed<br />

gebied van de ontwerpcultuur op zijn naam heeft staan.<br />

In Nederland heeft het vak economie steeds meer een technocratische<br />

inslag gekregen. Is een econoom wat breder georienteerd,<br />

zoals Arnold Heertje, dan valt onmiddellijk zijn kritische<br />

gezindheid op. Dezelfde soort eenzijdigheid op manage-


mentgebied is na de oorlog in toenemende mate ook op te merken<br />

bij ondernemers/directeuren, zeker wanneer het familiekarakter<br />

op de achtergrond raakt. Dit verklaart trouwens mede<br />

waarom in het ‘grote bedrijfsleven’, dat marktconform moet<br />

handelen op straffe van ondergang, ecologisch en/of anderszins<br />

‘verantwoord’ ondernemen, zo moeilijk in business-plannen<br />

is op te nemen.<br />

Uitgesproken familiebedrijven kúnnen een sterk kapitalistisch<br />

karakter hebben, zeker als ze in de pioniersfase verkeren en<br />

de markt veroverd moet worden, maar het ligt in de rede dat<br />

de zeggenschap van een familie de ‘mores’ ook in het bedrijf<br />

tot uitdrukking brengt in wat je wel of niet doet. Die nuancering<br />

maakt dan inbreuk op het systeem van het kapitalistisch<br />

bedrijf als geldverdienmachine.<br />

In een beschouwing over de recente ‘woede over bonussen’<br />

schreef Tom Eijsbouts, hoogleraar Europees constitutioneel<br />

recht aan de Universiteit van Amsterdam, in Het Financieele<br />

Dagblad van 27 maart 2009: ‘Vergeten wordt wel dat het<br />

moderne kapitalisme niet op verantwoordelijkheid maar op<br />

beperking van aansprakelijkheid, verantwoordelijkheid en<br />

moraliteit is gebouwd. De morele vrijplaats van geldverkeer<br />

en zakenleven is een uitvinding van deze tijd.’ Eijsbouts vervolgt<br />

dan: ‘Morele woede over die bonussen is misplaatst,<br />

want ze miskent de vrijplaats van schaamteloosheid die wij<br />

binnen het ondernemerschap aan het geld en zijn verkeer gunnen.’<br />

Eijsbouts herinnert aan de juridische vorm van de naamloze<br />

vennootschap – of zoals de Duitsers zeggen: GmbH,<br />

Gesellschaft mit beschränkter Haftung (vennootschap met<br />

beperkte aansprakelijkheid) – waarin nu juist de moderne vrijheid<br />

van het zakendoen is gegoten. Dat is niet het kader voor<br />

een ‘toon van rechtschapenheid en wrok’. Op zijn plaats is<br />

alleen ‘klinische juridische actie, waarbij geen middel onbenut<br />

blijft’, aldus Eijsbouts.<br />

Het bovenstaande kan worden gerelativeerd vanuit een nieuwe<br />

discipline als de bedrijfsethiek. ‘In veel familiebedrijven tref<br />

je vaak een ondubbelzinnige houding aan van: “Hier trekken<br />

wij een streep, zo iemand komt er bij ons niet in, met zulke<br />

praktijken wensen wij niets te maken te hebben, en natuurlijk<br />

laten wij ons personeel niet vallen, want zo is ons bedrijf<br />

opgebouwd en groot geworden.”’ (Dr. H. van Luijk, hoogleraar<br />

Bedrijfsethiek aan de Universiteit Nijenrode, in een bijdrage<br />

aan de bundel Maatschappelijk verantwoord ondernemen –<br />

Eén stap verder dan ethiek, 2000).<br />

Had Van Luijk meer de directie van middelgrote (familie)bedrijven<br />

op het oog, de econoom Bob Goudzwaard focuste op<br />

de multinationals toen hij in 1986 in het oecumenisch maandblad<br />

Wending schreef:<br />

‘Ik vind het inhumaan, mensen als het ware van a tot z in hun<br />

eigen maatschappelijk lot op te sluiten en hen er als het ware<br />

naar toe te drijven dat ze alleen maar de rol vervullen die het<br />

systeem van hen verwacht. Ik erken ten volle dat het voor een<br />

persoon in de leiding van een transnationale onderneming<br />

een zware gang is en moet zijn om distantie te nemen van het<br />

zogenaamde concernbelang binnen de door het bestaande economische<br />

systeem bepaalde grenzen. Toch blijf ik volhouden<br />

dat zélfs mensen-in-functie meer kunnen zijn en behoren te<br />

zijn dan hun eigen rolbewakers.’<br />

Erfenis zakencursus<br />

Terug naar de zakencursus. Als erfenis van dit fenomeen zouden<br />

in zekere zin het naoorlogse beroepsgroepenwerk op De<br />

Horst in Driebergen en het vormingswerk voor ondernemingsraden<br />

in het Woodbrookershuis beschouwd kunnen worden.<br />

Maar hoe nuttig ook voor respectievelijk vrije beroepsbeoefenaren<br />

en werknemers, het is toch iets anders dan het zelfonderzoek<br />

van de werkgevers zelf.<br />

Ook het oecumenisch bedrijfspastoraat van na de oorlog zal<br />

mede geïnspireerd zijn door de zakencursussen (de remonstrant<br />

Ingen Housz heeft zelf meegewerkt aan initiatieven in de<br />

IJmond), maar de ‘institutionalisering’ in ‘kerk’ en ’industrie’<br />

werkte niet mee aan een hechte samenwerking. De werelden<br />

groeiden steeds meer uit elkaar als gevolg van de secularisatie<br />

37


en de ‘specialisering’ van de partijen.<br />

De pionier van de zakencursussen J. de Koning zag na de oorlog<br />

de noodzaak van een eigen remonstrantse aanpak in een<br />

‘Werkgroep nieuwe gebieden’, waarmee nieuw ontstane brandpunten<br />

van economische bedrijvigheid in Botlek-Europoort<br />

werden bedoeld. Maar ook dit werk bloedde dood.<br />

Vooroorlogse romantiek kreeg het te kwaad met naoorlogse<br />

systemen<br />

38<br />

CAhIER ZAkENCuRSuS<br />

over de onmisbare<br />

combinatie van markt en<br />

moraal<br />

Is er een verband tussen de zakencursus van de jaren<br />

dertig en wat tegenwoordig maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen heet? Deze vraag stelden wij aan<br />

Joost Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff, beiden<br />

betrokken bij de remonstrantse beraadsdag Tel uit je<br />

winst, dit voorjaar gehouden.<br />

De geschiedenis herhaalt zich steeds, maar nooit op dezelfde<br />

wijze. ‘Pantha rhei; heette dat bij de oude Grieken. In de economie<br />

spreekt men van ‘dynamiek’ of in de woorden van de<br />

Oostenrijkse econoom Schumpeter creatieve destructie. En in<br />

de christelijke traditie gaat het over het pad, het levenspad, dat<br />

een ieder te gaan heeft en waarvan het pelgrimspad mede een<br />

symbool is.<br />

Waarden en wetten<br />

Hoe je je onderweg dient te gedragen wordt verbeeld in de bijbelse<br />

parabel over de Barmhartige Samaritaan. Daar kan men<br />

ook lezen dat wetten te statisch zijn om antwoord te geven<br />

op de concrete, ook economische uitdagingen die we op ons<br />

levenspad tegenkomen. Immers, de priester met z’n grote kennis<br />

van de joodse wetten en de Leviet, de leraar der wetten,<br />

weten niet wat te doen wanneer zij onderweg van Jeruzalem<br />

naar Jericho het slachtoffer van een roofoverval langs de weg<br />

zien liggen: zij lopen er met een boog omheen. De daarna passerende<br />

Samaritaan, in de ogen van de rechtzinnige joden een<br />

soort allochtoon of lid van een afvallige sekte, weet het wél.<br />

Als voorbeeld voor de hele christenheid, zo niet mensheid,<br />

draagt hij sindsdien – althans: tót de nieuwe bijbelvertaling –<br />

de naam van ‘Barmhartige Samaritaan’.


Een soortgelijke kritische houding tegenover de mogelijkheid<br />

van morele sturing via (extra) wetten is te vinden in het SERadvies<br />

‘De winst van waarden’ van december 2000 over maatschappelijk<br />

verantwoord ondernemen (MVO). Het advies stelt<br />

dat MVO – de huidige korte samenvatting van de combinatie<br />

van ethiek en economie – altijd een kwestie is van máátwerk.<br />

Additionele wetgeving, speciaal gericht op MVO, is daarom<br />

ongewenst, want die zou te algemeen zijn om in specifieke<br />

MVO-situaties nut te hebben. Tevens beloven de sociale partners<br />

– ondernemersorganisaties en vakbonden – in dat SERadvies<br />

hun leden te zullen stimuleren tot verantwoord gedrag.<br />

Een niet wettelijk vastgelegde ‘zorgplicht’ wordt daarmee aanvaard.<br />

Markt en zorgplicht<br />

Al sinds de dagen van Kaïn en Abel is het de vraag hoe je die<br />

zorgplicht – of ook wel: naastenliefde – kunt realiseren. En al<br />

sinds diezelfde dagen is het duidelijk dat niet iedereen even<br />

overtuigd is van die zorg- of broederplicht: ‘ben ik mijn broeders<br />

hoeder?’ vragen, vooral in de economie, velen zich af.<br />

Met een beroep op Adam Smith, grondlegger van de economische<br />

wetenschap, lijkt het antwoord ‘neen’ te mogen zijn.<br />

Immers, zoals Adam Smith vaak (te) kort wordt samengevat:<br />

de bakker op de hoek en de slager op de andere hoek leveren<br />

ons hun brood en vlees niet uit naastenliefde maar uit eigenbelang.<br />

Barmhartige Samaritanen en MVO lijken daarmee<br />

naar de marge van Frederik van Eeden en andere idealisten en<br />

Malle Pietjes te worden verwezen. Zorg voor de zwakken in de<br />

samenleving is een zaak voor de overheid, niet voor de marktspelers.<br />

Tenzij er natuurlijk gewoon winst gemaakt kan worden<br />

met die zwakken of althans: met respect voor die zwakken.<br />

En daar zijn best voorbeelden van te noemen. Voor sommige<br />

merken is hun groene of ethische karakter juist een unique selling<br />

point, zoals voor de Body Shop en de Triodosbank. In<br />

wezen is ook de invoering van marktwerking in de zorg er een<br />

voorbeeld van, en meer nog de zogenaamde ‘Bottom of the<br />

Pyramid’. Dit slaat op het inzicht dat in het rijke westen vele<br />

behoeften nu wel vervuld zijn en dat bedrijven zich voor groeikansen<br />

dus noodzakelijkerwijs moeten richten op de nu-nogarmen,<br />

‘aan de voet van de welvaartspiramide’. In lijn met dit<br />

marktdenken wordt door velen MVO nu vooral aangeprezen<br />

omdat het zo goed bijdraagt aan de winst: de kortste definitie<br />

van MVO – PPP oftewel People Profit Planet – wordt daarmee<br />

weer teruggebracht tot de éne P van Profit. Op die manier<br />

is MVO misschien wel het toppunt van secularisatie of beter<br />

gezegd: van a- of demoralisering van de samenleving: net als<br />

Adam Smith al deed wordt verantwoord gedrag, dat rekening<br />

houdt met mens en milieu, teruggebracht tot eigenbelang. Of<br />

in de woorden van Max Weber: een verdere stap in de onttovering<br />

van de wereld.<br />

Hertovering<br />

Er zijn vele redenen om je tegen die onttovering en de-moralisering<br />

van de wereld en van de economie te verzetten. Voor<br />

velen is de huidige economische en vooral de daaraan voorafgaande<br />

financiële crisis de reden om de moraal van de markt<br />

weer op de agenda te plaatsen: een variant van ‘nood leert<br />

bidden’. Met name de torenhoge bonussen wijzen op een verderfelijke<br />

‘graaicultuur’, maar ook de vergaande afhankelijkheid<br />

van consumptieve en andere kredieten kan wijzen op een<br />

ongebreideld consumentisme en kortetermijndenken: zelfs in<br />

‘vette’ jaren weigeren we veelal te sparen, waardoor problemen<br />

in de magere jaren onvermijdelijk zijn. Sommigen zien<br />

de economische crisis dan ook voornamelijk als het symptoom<br />

van een diepergaande geestelijke crisis: en wie om zich heen<br />

kijkt ziet ook in andere sectoren zoals de zorg, de rechtspraak,<br />

de politiek en het onderwijs problemen die als ‘moreel’ of ’spiritueel’<br />

kunnen worden aangeduid. Maar voor de geestelijke<br />

gesteldheid van de maatschappij bestaan er nu eenmaal geen<br />

simpele graadmeters zoals de Amsterdamse AEX en de Dow<br />

Jones van Wall Street.<br />

39


Ook op een geheel andere manier zou de kredietcrisis geloof<br />

en economie echter dichter bij elkaar kunnen brengen. Krediet<br />

en Credo komen namelijk beide van het latijnse woord ‘credere’:<br />

geloven/vertrouwen. En voor praktisch iedereen is duidelijk<br />

geworden dat ’vertrouwen’ een onmisbare voorwaarde is<br />

voor het goed functioneren van de financiële sector en dus van<br />

de huidige maatschappij. Zoals dat in wezen ten tijde van de<br />

oudste bijbelboeken al het geval was, al werden daar toen veelal<br />

andere termen voor gebruikt.<br />

De remonstranten als voorhoede<br />

De Remonstranten vormen een vrijzinnig-protestantse geloofsgemeenschap,<br />

die staat in de traditie van Erasmus en Hugo de<br />

Groot. Zij kunnen kort beschreven worden als ‘christen-humanisten’:<br />

‘vrijheid en verantwoordelijkheid’ en tolerantie zijn voor<br />

hen kernbegrippen in de omgang met zowel de bijbel als de<br />

maatschappij. Ze ontstonden in 1619 toen een aantal predikanten<br />

door de Synode van Dordrecht werd verbannen. Dit vanwege<br />

hun ‘vrijzinnige’ ideeën over vooral de predestinatie of voorbeschikking,<br />

die zij enkele jaren tevoren hadden neergelegd in een<br />

Remonstrantie. De Remonstrantse Broederschap, zoals hun officiële<br />

naam luidt, vervulde traditioneel een voorhoederol op het<br />

protestantse erf: zij kenden al vroeg het ‘open avondmaal’, na<br />

de doopsgezinden waren zij het tweede kerkgenootschap met<br />

vrouwen op de kansel, als eersten legden ze ook kerkordelijk de<br />

mogelijkheid vast tot inzegening van homoseksuele relaties. De<br />

Remonstranten hebben ruim zesduizend leden en vrienden, verdeeld<br />

over zesenveertig gemeenten.<br />

Nieuwe woorden, oude inzichten<br />

Het herkennen van de parallellen in belangrijke begrippen van<br />

toen en nu kan een eerste stap zijn om de werelden van geloof<br />

en economie, dus van de zondag en de maandag, van spiritualiteit<br />

en dagelijks leven, dichter bij elkaar te brengen. Om<br />

in het verlengde van het voorgaande enkele sprekende voorbeelden<br />

te noemen: toen ging het om geloof, nu om vertrou-<br />

40<br />

wen, toen om rentmeesterschap, nu om duurzaamheid, toen<br />

om bekeren, nu om wake-up-calls en mentaliteitsverandering,<br />

toen om naastenliefde en je broeders hoeder, nu om People en<br />

zorgplicht, toen om leerzame twistgesprekken met rabbi’s en<br />

Farizeeën, nu om zakencursussen en stakeholdersdialoog, toen<br />

heette het de weg of het pad, nu heet het flexibiliteit en dynamiek,<br />

toen waren het de priesters en Levieten die symbool<br />

stonden voor de betrekkelijke onmacht van wetten en regels,<br />

nu is er het inzicht dat er geen blauwdrukken beschikbaar<br />

en mogelijk zijn. Zowel toen als nu was en is er hoop dat de<br />

betreffende begrippen en ideeën een ‘zoutende’ werking hebben<br />

op het grotere geheel. Toen echter waren al die begrippen<br />

onderdeel van een alomvattend kader dat we levensbeschouwing<br />

of geloof noemden. Nu hebben die beide termen veel van<br />

hun betekenis en aantrekkingskracht verloren en zullen velen<br />

zich afvragen of die begrippen iets met de huidige dagelijkse<br />

praktijk te maken hebben. En omgekeerd zijn er maar vrij weinigen<br />

die het huidige MVO en de huidige crisis (willen of kunnen)<br />

duiden in levensbeschouwelijke termen.<br />

Geen recepten, wel lessen<br />

Interessant is hierbij het bovenvermelde inzicht, dat er geen<br />

standaard-recepten zijn voor ‘goed’ economisch gedrag. Dit is<br />

één van de conclusies die James Collins en Jerry Porras trokken<br />

uit hun onderzoek naar enduring great companies, dat wil<br />

zeggen bedrijven die het al generaties lang goed deden in de<br />

ogen van het grote publiek, de beurs en managers die bedrijven<br />

beoordeelden op hun aantrekkelijkheid als werkgever. Hun<br />

studie naar achttien grote bedrijven – zeventien Amerikaanse<br />

en Sony – werd in 1995 gepubliceerd onder de titel ‘Built to<br />

last, succesful habits of visionary companies’. En hoewel niet<br />

te overzien is hoe deze bedrijven – waaronder Ford, Merck,<br />

Johnson & Johnson – de huidige crisis door zullen komen, de<br />

conclusies zijn in dit kader zeker interessant. Ten eerste was<br />

het voor de onderzoekers onmogelijk een algemeen recept te<br />

vinden voor het generatieslange succes van deze bedrijven.


Integendeel, ze concludeerden dat ieder bedrijf zozeer op z’n<br />

eigen manier succesvol was, dat één van de kernbegrippen van<br />

dat succes moest worden aangeduid als authenticiteit. Niets<br />

geen morele of andere lessen uit het boekje dus: er leiden vele<br />

wegen naar Rome en naar zakelijk succes. Maar ook bleek dat<br />

dat succes geen kwestie was van je volledig concentreren op<br />

de financieel-economische kanten van een bedrijf ten koste<br />

van aandacht voor de meer menselijke aspecten. Ook hier:<br />

integendeel, want deze bedrijven werden, in de woorden van<br />

Collins en Porras, gekarakteriseerd door ‘het genie van het<br />

én … én …’ en lieten zich dus niet knevelen door de ‘tirannie<br />

van het óf …. óf ….’. Een soortgelijke conclusie bereikte Arie<br />

de Geus in zijn boek ‘De levende onderneming, over leven en<br />

leren in een turbulente omgeving’ (1997). Daarin concludeerde<br />

hij uit een onderzoek voor Shell naar grote bedrijven die<br />

al eeuwenlang bestonden – in die zin dus: duurzame bedrijven<br />

– dat deze bedrijven niet primair economische eenheden<br />

waren, maar primair gemeenschappen. Uit beide onderzoeken<br />

kwam naar voren dat winst eerder een effect was van – en<br />

ook wel: graadmeter voor – het goede functioneren van deze<br />

bedrijven dan een doelstelling. Die doelstellingen waren altijd<br />

veel breder en gericht op bijvoorbeeld de goede energievoorziening<br />

of de gezondheidssituatie in een land. Aandacht voor<br />

klanten en eigen medewerkers staan in de mission statements<br />

van dergelijke bedrijven vaak hoger genoteerd dan die voor de<br />

aandeelhouders. Samenvattend stellen Collins en Porras dat<br />

deze bedrijven worden gekarakteriseerd door praktisch idealisme.<br />

Weer een ander woord voor de combinatie van markt en<br />

moraal.<br />

‘Tel uit je winst’ anno 2009<br />

Begin 2008 besloten de Remonstranten hun jaarlijkse<br />

Beraadsdag in 2009 te wijden aan het thema van ethische<br />

vragen bij economische ontwikkelingen, onder de titel ‘Tel<br />

uit je winst’. Aanleiding tot dit thema was in eerste instantie<br />

het zogenaamde AGAPE-rapport, waarin AGAPE stond<br />

voor Alternative Globalization Adressing Peoples and Earth.<br />

Dit rapport werd in 2006 door de Wereldraad van Kerken aan<br />

haar leden aangeboden om een proces van bezinning over een<br />

rechtvaardige en duurzame economie tot stand te brengen.<br />

Tijdens de voorbereiding van de Beraadsdag, in de tweede<br />

helft van 2008, kreeg het thema steeds meer actualiteit door<br />

de opkomende financiële en economische crisis. Maar tevens<br />

groeide het besef dat de combinatie van economie en ethiek,<br />

van de zondag en de maandag of van spiritualiteit en dagelijks<br />

leven een zaak van permanente aandacht moest zijn en niet<br />

slechts in tijden van crisis of ter voorbereiding van één specifieke<br />

Beraadsdag.<br />

Die permanente aandacht kan alleen vorm krijgen wanneer er<br />

voldoende wederzijds begrip is, men elkaar uit beide ‘kampen’<br />

voldoende ontmoet en vooral ook: elkaars taal spreekt en<br />

begrijpt. Dat vergt enerzijds duiding van de dagelijkse, ook<br />

economische gebeurtenissen in bijbelse of andere levensbeschouwelijke<br />

termen, anderzijds een ook economisch relevante<br />

uitleg van bijbelteksten. Beide is mogelijk, maar gebeurt weinig.<br />

Daarnaast zijn er ontmoetingen nodig tussen beide werelden,<br />

zowel om elkaar te ‘bevragen’ als om elkaar te ‘bemoedigen’,<br />

elkaar te versterken. Dit in de wetenschap dat, zoals in<br />

het begin van dit artikel gesteld, er geen blijvende oplossingen<br />

of standaardrecepten bestaan voor ons optreden in het economische<br />

domein. Een permanente toetsing van en bezinning op<br />

ons (economische) handelen is dus nodig; een kwestie van éducation<br />

permanente.<br />

Hoopvolle ontwikkelingen<br />

Daarbij is het allereerst nuttig te constateren dat er de afgelopen<br />

tien à vijftien jaar vele hoopvolle ontwikkelingen zijn<br />

geweest rond duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord<br />

ondernemen. In vele branches zijn er keurmerken tot stand<br />

gekomen, die – zo goed mogelijk – garanderen dat bepaalde<br />

producten milieuvriendelijk en met respect voor mensen- en<br />

41


arbeidsrechten zijn geproduceerd. Vaak speelden Nederland<br />

of Nederlanders een belangrijke rol bij de totstandkoming van<br />

dergelijke keurmerken. Na en naast Max Havelaar kwam er<br />

Utz Kapeh (‘goede koffie’) en later Utz Certified; Fair Wear en<br />

FSC (Forestry Stewardship Council, voor duurzaam hout) kunnen<br />

ook op enige naamsbekendheid bogen, maar ze zijn slechts<br />

een top van een veel grotere en nog groeiende ijsberg. Veel van<br />

deze keurmerken zijn zogenaamde multi-stakeholder-initiatieven,<br />

d.w.z. samenwerkingsprojecten tussen ondernemingen en<br />

NGO’s (non-governmental organisations). Ook microkredieten<br />

en steun van grote bedrijven aan bijvoorbeeld HIV/AIDSpreventieprogramma’s<br />

zijn hoopvolle ontwikkelingen, die in<br />

het genoemde AGAPE-rapport, en dus bij de Wereldraad van<br />

Kerken, te weinig aandacht kregen. Maar die ook niet voldoende<br />

zijn om te denken: het gaat wel goed zo. En bovendien: deze<br />

hoopvolle ontwikkelingen spelen zich veelal af op een ander<br />

niveau – bijvoorbeeld van industriële branches – dan waarop<br />

de gewone burger, consument of werknemer opereert.<br />

Dóórgaan<br />

In het programma voor de Beraadsdag is een aantal voorstellen<br />

gedaan om het thema van economie en ethiek ook ná de<br />

Beraadsdag in beeld te houden. In wezen om twee redenen:<br />

enerzijds om gelovigen, predikanten en kerken te steunen bij<br />

hun bewustwording van de praktische en economische kanten<br />

van hun geloof en spiritualiteit. Anderzijds om de maatschappij<br />

en met name degenen die MVO en duurzaamheid<br />

een warm hart toedragen, een breder of zingevend kader te<br />

bieden. Beide vanuit de overtuiging dat spiritualiteit en dagelijks<br />

leven, de zondag en de maandag onlosmakelijk bij elkaar<br />

horen. En tegelijkertijd in het besef dat de verbinding van de<br />

twee een eeuwig zoeken is. Onderdeel van het pad van een<br />

gelovige en van de dynamiek van de economie.<br />

Doorgaan met dit thema betekent dan vooral: doorgaan met<br />

de gesprekken, met de dialoog over het thema van economie<br />

42<br />

en ethiek, onder welke naam dan ook. De zakencursussen in<br />

Barchem waren een goed voorbeeld. In de jaren vijftig werden<br />

door onder anderen Harry de Lange kleinschalige sociale<br />

kringen en de landelijke zogeheten Sociale Conferenties<br />

georganiseerd, waarin sociale problemen met deelnemers<br />

uit bedrijfsleven, wetenschap, politiek en ambtenarij werden<br />

besproken. In de jaren zestig – en daarna – organiseerden de<br />

Remonstranten in Eindhoven de zgn. mannenlunches, waarin<br />

economie en ethiek bepaald niet centraal stonden, maar die<br />

door hun samenstelling, met velen die bij Philips werkten, toch<br />

konden bijdragen tot onderling begrip dat in dit verband van<br />

groot belang kan zijn: het gaat er immers niet om elkaar de les<br />

te lezen, maar meer om ‘vorming’ als basis voor ‘verantwoord’<br />

gedrag. Op gemeentelijk en landelijk niveau zal nu naar eigentijdse<br />

varianten van deze activiteiten worden uitgekeken.<br />

Voor veel vooral jongere managers is de combinatie van werken<br />

en idealisme of zelfs spiritualiteit geen vreemde zaak. Er<br />

is de afgelopen circa tien jaar over die combinatie een ruim<br />

aanbod van cursussen en boeken op de markt verschenen.<br />

Kerken bleven daarin achter. Jammer. Niet omdat met behulp<br />

van religieuze inzichten de huidige crisis en meer algemeen:<br />

vragen omtrent duurzaamheid en MVO simpel beantwoord<br />

zouden kunnen worden. Maar wel omdat – bijvoorbeeld – de<br />

bijbel te lezen is als één lang verslag van de zoektocht van de<br />

mens naar het werkelijk goede leven, dat wil zeggen naar de<br />

toepassing van de hoogste waarden in het dagelijkse leven. De<br />

mens is in wezen ook na 2000 jaar dezelfde gebleven, we blijven<br />

onderweg, met de verplichting goed om ons heen te kijken<br />

en te reageren op wat op ons pad komt. Bereidheid tot samenspraak,<br />

dialoog en bezinning zijn daarbij noodzakelijke voorwaarden.<br />

Joost Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff<br />

Voorzitter respectievelijk lid van de voorbereidingscommissie<br />

van de Remonstrantse Beraadsdag 2009. Joost Röselaers


is remonstrants predikant te Nieuwkoop en Boskoop, Bram<br />

Rutgers van der Loeff was tot 2008 VNO-NCW-secretaris<br />

maatschappelijk ondernemen en onder meer lid van het<br />

advies-panel van de Triodosbank. Hij is sinds 2009 lid van<br />

de programmacommissie van de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers<br />

Barchem<br />

Enkele geraadpleegde publicaties<br />

• Wouter Lookman: De Woodbrookers en de tuinstad. In: Barchem<br />

Berichten 2003/2 en 2004/1<br />

• Jaarboeken Vereeniging Woodbrookers in Holland<br />

• Jaargangen Het Kouter<br />

• Len de Klerk: Particuliere plannen NAi Uitgevers 1998<br />

• Catalogus tentoonstelling Jan Mankes 2007/’08 Waanders uitgevers Zwolle<br />

• W. Banning: Terugblik Uitg. De Arbeiderspers 1958.<br />

• J.A. de Koning: Rathenau’s denkbeelden over onze samenleving Uitg.<br />

Van Loghum Slaterus 1930<br />

• Lothar Gall: Walther Rathenau; Portrait einer Epoche Verlag C.H. Beck<br />

München 2009<br />

• Harry Graf Kessler: Walther Rathenau, sein Leben und sein Werk Berlijn<br />

1928 (ook in vertaling verschenen)<br />

• Patrick Dassen: Max Weber en het probleem van de moderniteit in<br />

Duitsland Uitg. Van Oorschot 1999<br />

• P. Smits e.a.: de maatschappij van nu en morgen Arbeiderspers 1958<br />

• Maarten van der Linde: Het visioen van Eijkman Uitg. Verloren<br />

Hilversum 2003<br />

Michsjol over de crisis<br />

Michsjol, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek verschijnt<br />

deze zomer met een thema<strong>nummer</strong> over de financiële en economische<br />

crisis. Onder anderen Erik Borgman, Greetje Witte-Rang,<br />

Gert van Manen en Roelf Haan reflecteren op waar de economie<br />

wereldwijd onder te lijden heeft gekregen.<br />

Voor meer informatie: www.michsjol.nl.<br />

NIEuW PROGRAmmA 2009<br />

1Vakantieweek<br />

met als thema Gaandeweg<br />

Datum 18 – 25 juli<br />

Gastvrouwen Joke Keuning en Joke Reints<br />

Een week vakantie vieren in het sfeervolle Woodbrookershuis. U<br />

kunt volop genieten van alles wat er te beleven is in huis en in de<br />

prachtige omgeving.<br />

Er zal een facultatief programma worden georganiseerd. U bent vrij<br />

om uw eigen week in te vullen, maar er zullen ook verschillende<br />

middaguitstapjes worden georganiseerd.<br />

Het Woodbrookershuis lig in een mooie omgeving in het<br />

Achterhoekse landschap vlakbij de Lochemse en de Kalenberg.<br />

We beginnen de dag na het ontbijt met een stilte in de Kapel op de<br />

Kalenberg.<br />

Er zal een avondprogramma worden georganiseerd met verschillende<br />

activiteiten: lezing over de natuur in de omgeving, film met nagesprek,<br />

diverse activiteiten rondom het thema, sacrale dans etc.<br />

Er zijn allerlei mogelijkheden in de omgeving, zowel in de natuur als<br />

het bezoeken van leuke plaatsjes en stadjes.<br />

In Lochem bijvoorbeeld is een interessante stadswandeling uitgezet.<br />

In Borculo is een Kristalmuseum en er is een boekenmarkt op 25<br />

juli. Hanzestad Zutphen heeft leuke musea en galerieën. Ook zijn er<br />

verschillende mooie wandelingen te maken, zoals een boekenwandeling<br />

of hofjeswandeling. Het boekenstadje Bredevoort heeft vele<br />

winkeltjes en een boekenmarkt, enzovoort<br />

Tevens zijn er volop mogelijkheden om in de natuur te genieten,<br />

zowel wandelend, fietsend of met de auto. In Barchem zijn fietsen<br />

te huur.<br />

43


LEZEN<br />

Aanwinsten bibliotheek<br />

Kader Abdolah Het huis van de Moskee<br />

54<br />

Buiten de Vesting;<br />

een woord-voor-woord vertaling van alle deuterocanonieke<br />

en vele apocriefe bijbelboeken<br />

Pink Dandelion The Quakers; a very short introduction<br />

Stephan van Erp Vrijheid en verdeeldheid; geschiedenis en actualiteit<br />

(red.) van religieuze tolerantie<br />

C.O. Jellema Verzameld werk; gedichten en essays<br />

In de tweede werkelijkheid;<br />

herinneringen van en aan C.O. Jellema<br />

Otto Kroesen Leven in organisaties; ethiek, communicatie, inspiratie<br />

W.G. Sebald Duizelingen; naamloze verteller maakt een reis door<br />

Europa in heden en verleden<br />

W.G. Sebald Naar de natuur; een poëtisch drieluik<br />

Dagboek van J.E. van der Pot;<br />

29 september – 24 december 1909<br />

Fotoalbum Jubileumweekend 2008;<br />

<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem


AANTEkENINGEN<br />

55


AANTEkENINGEN<br />

56


Wie de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem een warm<br />

hart toedraagt, kan ons werk steunen met een legaat of<br />

erfstelling.<br />

Daartoe kan van de navolgende gegevens gebruik worden gemaakt:<br />

De <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem is een zelfstandige rechtspersoon.<br />

Het maken van een legaat of erfstelling geschiedt bij testament.<br />

Een beschikking ten behoeve van de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem<br />

kan bijvoorbeeld luiden: ‘Ik legateer, vrij van rechten en kosten, aan de<br />

<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem een bedrag van Euro ....’<br />

Het is mogelijk aan een dergelijke beschikking een bepaalde bestemming<br />

te verbinden.<br />

Zij die een schenking aan onze vereniging willen doen, kunnen over de<br />

vorm waarin dit kan geschieden telefonisch contact opnemen met de<br />

penningmeester tel.0299-655557<br />

Colofon<br />

Woodbrookers Cahier<br />

Tijdschrift vanuit het Woodbrookershuis. Verschijnt twee keer per jaar. Prijs<br />

per stuk: € 7,50<br />

<strong>Vereniging</strong>slidmaatschap<br />

Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk. Donateurs, aspirantleden<br />

en leden met een minimuminkomen: € 32,50 per jaar, leden € 65,00.<br />

Wat meer bijgedragen wordt, beschouwt de vereniging als een welkome<br />

gift. Giro 93 00 00.<br />

Administratie<br />

Woodbrookersweg 1, 7244 RB Barchem<br />

Telefoon 0573 44 17 34 (maandag, woensdag en donderdag)<br />

E-mail adm@woodbrookershuis.nl<br />

Website www.woodbrookershuis.nl<br />

Mevrouw G. Oltvoort is bereikbaar op maandag, woensdag en donderdag.<br />

Bestuur vereniging<br />

Cees Otto (voorzitter), Rudolf de Graaff (secretaris telefoon 070-5176292,<br />

e-mail rgraaff@2hetnet.nl), AriePieter Versloot (penningmeester), Wim<br />

Dobbe en Annemarieke van der Woude.<br />

Redactie Woodbrookers Cahier<br />

Gerlof van Rheenen, Wouter Lookman<br />

Redactie-adres: Woodbrookersweg 1, 7244 RB Barchem<br />

Telefoon 0573 44 17 34<br />

E-mail barchem.berichten@woodbrookershuis.nl<br />

Auteurs van dit Cahier<br />

Wouter Lookman<br />

Joost Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff<br />

Vormgeving<br />

Tekst & Opmaak<br />

Druk<br />

Van Marle Grafische Bedrijven


Persoonlijke verdieping en maatschappelijke betrokkenheid<br />

Rond deze twee kernbegrippen is het cursuswerk in het Woodbrookershuis<br />

opgebouwd. Centraal staat wat mensen bezielt en welke keuzes men maakt – privé<br />

en maatschappelijk. Het gaat om bezinning én engagement.<br />

Al in 1912 werden hierover cursussen georganiseerd op het landgoed in Barchem,<br />

waar kort daarna het Woodbrookershuis verrees. Nog steeds organiseert de<br />

<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem een eigen cursusprogramma. Het accent ligt op<br />

levensbeschouwelijke, culturele en maatschappelijke verdieping.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!