Download WoodbrookersCahier nummer 1 - Vereniging ...
Download WoodbrookersCahier nummer 1 - Vereniging ...
Download WoodbrookersCahier nummer 1 - Vereniging ...
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Cahier1<br />
Halfjaarlijkse uitgave van het Woodbrookershuis 2009<br />
Woodbrookers<br />
Barchem was vrijplaats voor zakenlieden en theologen<br />
Tijdens de Grote Crisis van de jaren dertig deden zakenlieden zelfonderzoek<br />
in de Kapel op de Kalenberg. In dit eerste <strong>nummer</strong> van het Woodbrookers<br />
Cahier wordt dit bijzondere fenomeen geanalyseerd. Is er een<br />
verband met wat nu maatschappelijk verantwoord ondernemen heet?<br />
Nieuwe cursussen<br />
Het nieuwe cursusprogramma is gereed. Wie zich wil verdiepen in Paul<br />
Celan, Edvard Grieg of Charles Darwin kan in het Woodbrookershuis<br />
terecht. En er zijn zomerweken over De ethiek verkend! en over de islam.
Retraitestudio’s en een team van gesprekspartners<br />
Aan de overkant van het grote gazon, in de rand van het bos zijn door het Woodbrookershuis acht ruime en<br />
comfortabele studio’s gebouwd. Door hun voorzieningen en de verstilde sfeer zijn zij bijzonder geschikt voor<br />
bezinning, studie, werken in alle rust of een retraite. De studio’s hebben een eigen ingang en een ruime kamer<br />
met zithoek, studiehoek en internetaansluiting. Er is slaapgelegenheid voor een of twee personen en elke<br />
studio heeft een royale badkamer. In de kitchenette kunnen eigen maaltijden bereid worden.<br />
Kiezen voor een korte of langere periode van rust voor jezelf geeft ruimte voor verdieping. Maar in de rust<br />
melden zich vaak ook je diepere vragen. Dan kan het plezierig zijn om daar met iemand over te kunnen praten.<br />
Of om iemand te ontmoeten die vooral naar je luistert of je gedachten helpt ordenen.<br />
Het Woodbrookershuis voorziet daarin door een team van pastores en coaches met veel ervaring in relatief<br />
korte maar passende gesprekken van (maximaal) anderhalf uur. U bepaalt daarbij zelf de agenda. Het gesprek<br />
kan plaatsvinden in het huis of in uw studio, maar ook tijdens een wandeling over de Kalenberg. Op de website<br />
presenteren zij zich kort.<br />
Voor meer informatie kunt u zich wenden tot de receptie van het Woodbrookershuis, telefoon 0573 441734.<br />
Raadpleeg ook de website: www.woodbrookershuis.nl/retraite. Voor leden van de vereniging geldt de gebruikelijke<br />
10% korting.
1Van de redactie Ter Zake 2<br />
Cahier zakencursus Vrijplaats en links-liberaal alternatief 3<br />
Vrijzinnig protestantisme kent eigen soort sociale kracht 9<br />
De beschrijving: zelfonderzoek naar de moraal in het zakendoen 14<br />
Rotterdamse ondernemers prominent onder deelnemers zakencursus 24<br />
Na de oorlog: economisch systeem zit in de weg 36<br />
Over de onmisbare combinatie van markt en moraal 38<br />
Nieuw programma 2009 Vakantieweek 43<br />
Zomeracademie De ethiek verkend! 44<br />
Summerschool Islam 46<br />
Edvard Grieg 48<br />
Paul Celan 49<br />
De geestelijke binnenkant van de evolutie 50<br />
Voor hen die voor het eerst kennismaken met ‘Barchem’ 52<br />
Lezen Aanwinsten bibliotheek 54<br />
Colofon<br />
inhoud<br />
Woodbrookers Cahier 1 e jaargang <strong>nummer</strong> 1<br />
Niets uit dit blad mag zonder schriftelijke toestemming van de redactie worden overgenomen. ISSN: 1877-9093<br />
1
VAN DE REDACTIE<br />
Ter Zake<br />
dE huidiGE EConoMiSChE CRiSiS onderscheidt zich van<br />
vorige doordat nadrukkelijk de schuldvraag wordt gesteld. De<br />
internationale bankwereld wordt verweten dat zij te gemakkelijk<br />
en vaak alleen uit winstoverwegingen op korte termijn<br />
grote risico’s heeft genomen. Ook aandeelhouders en toezichthouders<br />
staan in de beklaagdenbank. Daarmee is deze crisis<br />
voor velen niet een anonieme gebeurtenis maar het gevolg van<br />
menselijk falen, vooral van leidende personen in de financiële<br />
wereld. In het verlengde hiervan worden ook vraagtekens gezet<br />
bij de rol van de economen. Enkele uitzonderingen daargelaten<br />
hebben zij niet gewaarschuwd voor de gevaren en, nu de crisis<br />
een feit is, verschillen zij sterk in hun prognoses en aanbevelingen.<br />
Dit voegt toe aan het beeld van de economie als mensenwerk<br />
en niet als de uitkomst van wetmatigheden waaraan<br />
men zich slechts kan onderwerpen. Toch is dit beeld niet heersend<br />
in de kringen waar het allemaal begon. In de top van de<br />
bankwereld wordt weinig aan zelfonderzoek gedaan. De enkele<br />
bankier die excuses uitspreekt, lijkt dit meer uit pr-overwegingen<br />
dan uit gewetensnood te doen. En de bonuscultuur kon<br />
alleen teruggedrongen worden onder druk van de politiek die<br />
op haar beurt weer de publieke opinie vreesde.<br />
dAT ZELFondERZoEK van captains of industry niet onmogelijk<br />
is, blijkt uit het onderzoek dat in dit eerste Woodbrookers<br />
Cahier – opvolger van het blad Barchem Berichten – wordt<br />
gepubliceerd. Tijdens de Grote Crisis van de jaren dertig van<br />
de vorige eeuw, kwamen in Barchem belangrijke zakenlieden<br />
– bankiers, verzekeraars, fabrikanten en havenbaronnen<br />
– bijeen met theologen en andere wetenschappers. Dit fenomeen<br />
stond te boek als de zakencursus, één van de vele cursussen<br />
die de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers in die tijd organiseerde.<br />
Centraal was de vraag naar de moraal van het zakendoen,<br />
tegenwoordig vaak aangeduid met de term maatschappelijk<br />
2<br />
verantwoord ondernemen. De deelnemers wisten dat zij er<br />
persoonlijk toe deden en verscholen zich niet achter de smalle<br />
marges die het economisch systeem hen zou laten. Integendeel.<br />
Zo waarschuwde de bekende Rotterdamse bankier-verzekeraar<br />
Rudolf Mees ‘dat men de economie als empirische wetenschap<br />
graag aanvaardt om de ethiek te knotten’. En hoogovendirecteur<br />
Ingen Housz verbond aan goed ondernemerschap de eis<br />
dat ‘zij zedelijk moet zijn in die zin dat zij de mens eerbiedigt’.<br />
Eigen aan de zakencursus was dat het besprokene besloten<br />
bleef. Alleen dan konden de deelnemers vrijuit met elkaar<br />
spreken, hun dilemma’s schetsen en bij elkaar te rade gaan.<br />
De schriftelijke verslagen van deze cursussen geven dan ook<br />
alleen een indruk van de buitenkant. Toch slaagde Wouter<br />
Lookman erin deze verslagen diepgang te geven. Met zijn<br />
grote kennis van de Nederlandse elites in de vroege twintigste<br />
eeuw plaatst hij de zakencursus tegen de achtergrond van de<br />
dan gangbare maatschappelijke en culturele verhoudingen. Hij<br />
portretteert de hoofdrolspelers als betrokken burgers, die hun<br />
religieuze overtuigingen niet wilden scheiden van hun verantwoordelijkheid<br />
als ondernemer. En hij vraagt zich af hoe het<br />
komt dat deze links-liberaal getinte stroming in werkgeverskringen<br />
na de oorlog aan betekenis verloren heeft. Daarmee<br />
ontstaat een boeiende reconstructie én duiding van een tot nu<br />
weinig opgemerkte episode in de rijke geschiedenis van de<br />
Woodbrookersvereniging. Beide zijn aanleiding voor Joost<br />
Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff om op ons verzoek<br />
in te gaan om de inzet en thematiek van de zakencursus van de<br />
jaren dertig te actualiseren.<br />
Gerlof van Rheenen
CAhIER ZAkENCuRSuS<br />
Vrijplaats en links-<br />
liberaal alternatief<br />
‘Terwijl een leider van een der grote bedrijven met de<br />
thee rondging, vroeg een arbeider wie dat was. Toen<br />
hij de naam had gehoord, krabde hij zich achter het oor<br />
en zeide: hoe moet ik nu aan met mijn klassenstrijd?’<br />
(Prof. dr. G.J. Sirks in een herinnering aan het Barchem<br />
van voor de oorlog, bij het 40-jarig jubileum van de<br />
Woodbrookers in 1948)<br />
Iets van de verwarring van deze vooroorlogse cursusdeelnemer<br />
maakt zich ook meester van wie zich in het fenomeen van<br />
de zakencursussen verdiept die in de jaren dertig – elf in getal<br />
– door de Woodbrookersvereniging werden georganiseerd.<br />
De arbeider over wie Sirks schrijft was vanuit een arbeiderscursus<br />
van de Arbeidersgemeenschap verzeild geraakt in een<br />
zakencursus van directeuren-grootaandeelhouders. Daarmee<br />
doorbrak hij – ‘onopzettelijk’ zoals Sirks opmerkt – de strikte<br />
code dat de zakencursus ook echt voor zakenlieden was, hooguit<br />
nog voor hun echtgenotes. Zonder publieke tribune beraad<br />
in afzondering. Barchem als vrijplaats voor overleg, zonder<br />
dat meteen een verslaggever van de Nieuwe Rotterdamsche<br />
Courant bij de uitgang staat, zoals het geval zou zijn geweest<br />
als de zakenelite van de Maasstad uit het Parkhotel of uit de<br />
roeisociëteit zou zijn gekomen.<br />
Hier doet zich het unieke verschijnsel voor van wat wij zouden<br />
willen noemen ‘omgekeerde katholiekendagen’. Als katholiekendagen<br />
worden wel aangeduid (het begrip stamt uit kringen<br />
van ontwerpers die over het vak spreken zonder dat de<br />
opdrachtgevers erbij zijn): bijeenkomsten zoals het pastoraal<br />
concilie indertijd in Noordwijkerhout waar parochianen en<br />
allerlei deskundigen bespreken waar het met de rooms-katho-<br />
Diep in de Gelderse bossen kon men ongestoord confereren.<br />
lieke kerk heen moet, terwijl de bisschoppen in hun paleizen<br />
zitten of bij de paus logeren. Dat was dus een ‘over u, zonder<br />
u’. Het omgekeerde daarvan is als de invloedrijken zichzelf aan<br />
kritisch overleg onderwerpen en daar liever geen pottenkijkers<br />
bij hebben. Overigens werd later vanuit Barchem wel aan<br />
– gekuiste – verslaggeving gedaan, maar de vrijplaatsfunctie<br />
was gewaarborgd voor zelfonderzoek in kwesties van de<br />
‘moraal van het zakendoen’. De verwarring waarvan hierboven<br />
wordt gesproken ontstaat doordat de onderzoeker – net als de<br />
verdwaalde arbeider van toen – moet vaststellen dat onderwerpen,<br />
sprekers en de beraadslagingen niet fel contrasteren met<br />
het overige cursuswerk, dat van de Arbeiders Gemeenschap,<br />
vanuit de V.P.R.O. en de plattelandscursussen. Zo kan pas ‘bij<br />
de thee’ een lampje gaan branden, als onze arbeider al niet<br />
door taal en voorkomen van de aanwezigen lont had geroken.<br />
Omdat ons geen uitgebreide verantwoording van de zakencursus<br />
bekend is, moeten de motieven om er in de zomer van<br />
1930 mee te beginnen bij elkaar worden gesprokkeld. Het ligt<br />
dan voor de hand om op de quakers in Birmingham te wijzen<br />
waarvan het verlichte ondernemerschap van de fabrikanten in<br />
die kring sterk leek op dat van de Rotterdamse zakenelite van<br />
3
eind-negentiende, begin-twintigste eeuw. In beide steden was<br />
er een sterk besef dat bedrijfsdirecteuren ook een publieke verantwoordelijkheid<br />
hadden voor het sociale en culturele welzijn<br />
van hun stadgenoten. Van hieruit loopt een lijn naar K.H.<br />
Roessingh, bezoeker van Woodbrooke van het eerste uur en<br />
mede-oprichter van de Nederlandse Woodbrookers, en via hem<br />
naar de Rotterdamse assuradeur R. Mees, firmant van R. Mees<br />
en Zoonen in Rotterdam.<br />
Rathenau<br />
Hiernaast valt niet over het hoofd te zien de invloed van de<br />
Duitse industrieel, denker en schrijver Walther Rathenau. Als<br />
iemand een hekel had aan het verschijnsel ‘katholiekendagen’<br />
dan wel Rathenau. Hij voelde zich persoonlijk verantwoordelijk<br />
voor het ‘industrialisme’ van ‘um 1900’ en was bereid<br />
in allerlei verbanden rekenschap af te leggen van zijn streven<br />
om via de mede door hem geleide Allgemeine Elektrizitäts-<br />
Gesellschaft AEG het economisch-industriële complex te versterken<br />
en daarbij zijn inherent kritische vragen over de gevolgen<br />
van de ‘mechanisering’ te etaleren. In 1930 vielen samen<br />
het proefschrift van de remonstrantse theoloog J.A. de Koning<br />
over Rathenau en het begin van de zakencursussen. Dat het<br />
een niet zonder het ander is te denken staat voor ons vast. De<br />
Koning heeft in Woodbrookersverband onvermoeibaar bijgedragen<br />
aan de Rathenau-receptie in Nederland, daarin bijgestaan<br />
door onder anderen de theoloog-jurist Moltzer.<br />
Er valt naar ons idee nog een factor te noemen die aan de<br />
instelling van de zakencursus heeft bijgedragen. In de loop<br />
van de jaren twintig hadden de Werkverbanden der Arbeiders<br />
Gemeenschap en die van de Modern-religieuze bewustwording<br />
(de ‘Gedifferentieerden’ van Van Senden) hun beslag<br />
gekregen. Er bleef echter een nog niet ’afgedekt’ veld van ontmoeting<br />
en beraad over naast dat van de demping en overstijging<br />
van verschillen tussen vrijzinnig en rechtzinnig in kerk<br />
en theologie, naast dat van denken en beleven tussen geloof<br />
en ongeloof en ook naast dat van de sociale verantwoordelijk-<br />
4<br />
Chocoladefabrikant George Cadbury: één van de inspiratiebronnen<br />
van de zakencursus<br />
heid (voor de arbeidersklasse). De eerder genoemde invloeden<br />
– ‘Birmingham-Rotterdam-Rathenau’ – kregen een toespitsing<br />
door de economische crisis die zich begin jaren dertig begon te<br />
voltrekken. De functie van vrijplaats wilden de Woodbrookers<br />
naast en zeker niet tegenover de bemoeienis van de bestaande<br />
werkverbanden ook toedelen aan ‘ethiek en economie’. Heel<br />
voorzichtig zou men daarbij kunnen spreken over de vorming
Max Weber en de geest van de Woodbrookers<br />
Als het gaat om protestantse dissidentie en ondernemerschap<br />
– in Birmingham de quakers en de Cadbury’s, in Noord-Italië<br />
de waldenzen en de Olivetti’s, in Nederland remonstranten,<br />
Woodbrookers en ‘zakenlieden op cursus’ – dan ligt het voor<br />
de hand om aan de Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) te<br />
denken. Hij is de schrijver van Die protestantische Ethik und der<br />
Geist des Kapitalismus (1904/’05), waarin het verband tussen<br />
het puritanisme, dus het min of meer ascetische christendom<br />
buiten de hoofdstroom, en het kapitalisme wordt weergegeven.<br />
Bij alle ambivalenties die ook deze Duitse intellectueel van<br />
omstreeks 1900 kenmerkten, deed Weber dat vanuit links-liberale<br />
gezichtspunten. Daarin is hij een geestverwant van vooral<br />
die Woodbrookers die in 1930 met de zakencursus begonnen.<br />
Webers onderzoek naar een rationele organisatie van overheid<br />
en bedrijfsleven, zijn daarin aan de dag tredende hang<br />
naar werkelijk leiderschap, elitevorming en charisma, alsook<br />
de systematische onderscheiding van Verantwortungs- en<br />
Gesinnungsethik, – het zijn even zo vele thema’s die passen<br />
bij de zakencursus (en misschien ook nog wel de ambivalentie<br />
dat Weber de genoemde rationalisering zag leiden tot de vrijheidsbenemende<br />
‘ijzeren kooi’ van de bureaucratisering). Des te<br />
merkwaardiger is het dat zijn naam geheel ontbreekt in de jaarboekjes<br />
van ‘Barchem voor de oorlog’, in tegenstelling tot die<br />
van Walther Rathenau, met wie Max Weber het een en ander<br />
gemeen had.<br />
Omdat Weber met zijn studie over het kapitalisme vooral op het<br />
punt van puritanisme en ‘de moraal van het zakendoen’ verhelderend<br />
kan werken, zijn in het volgende enige motieven van dit<br />
deel van Webers oeuvre weergegeven. Daarbij moet worden<br />
bedacht dat bij alle ‘waardevrijheid’ die Weber in zijn wetenschapsbeoefening<br />
voorstond, zijn beschrijving van de wortels<br />
van het kapitalisme en de daarmee samenhangende rationele<br />
maatschappijordening tevens zijn affiniteit weergeeft. Weber<br />
had weinig of niets op met het rooms-katholicisme en lutheranisme,<br />
die Duitsland hebben gestempeld, waarbij hij trou-<br />
wens de overeenkomsten van de twee geloven accentueerde,<br />
en zoveel te meer met de in zijn vaderland zeldzame dissidente<br />
puritanistische tak van het protestantisme. Hij vond die vooral<br />
in de Angelsaksische wereld, met name in Schotland en Noord-<br />
Amerika. Weber wees bijvoorbeeld graag op de Schotse afkomst<br />
van zijn filosofische leermeester Immanuel Kant!<br />
Max Weber fundeerde de rationele geest en de ethiek van het<br />
oerkapitalisme op de oudjoodse profeten die, tegen priesterlijke<br />
tendenties in, afrekenden met magie (tovenarij, occultisme,<br />
astrologie), de cultus relativeerden of zelfs afwezen, en<br />
stonden voor verinnerlijking en een verantwoordelijke individuele<br />
levenshouding. Hieruit is de ‘onttovering’ van de moderne<br />
samenleving voortgekomen die ruim baan maakte voor de<br />
kapitalistische productiewijze. Via het sobere oerchristendom<br />
is deze ethisch-methodische levenswijze terechtgekomen in<br />
enkele stromingen in de middeleeuwse kerk maar vooral in de<br />
puritanistische reformatie (dissenters, waaronder quakers en<br />
methodisten in Engeland, doopsgezinden, remonstranten, hugenoten<br />
en waldenzen).<br />
In het puritanisme kreeg de ‘rationele’ levenswijze gestalte in<br />
ascetische, vlijtige beroepsarbeid, de voedingsbodem van het<br />
moderne kapitalisme. Omdat de ondernemende families in de<br />
puriteinse sfeer veel meer verdienden dan ze uitgaven, kwam in<br />
later eeuwen geld vrij voor charitatieve doeleinden. De privéverdiensten<br />
legden de basis voor publieke verantwoordelijkheid.<br />
Hieruit zijn onder meer de initiatieven van de vooraanstaande<br />
quaker en chocoladefabrikant George Cadbury te verklaren<br />
om aan samenlevingsopbouw avant la lettre in Birmingham te<br />
doen, de aanleg te stimuleren van de tuinstad Bournville, en de<br />
stap om zijn landgoed Woodbrooke als bezinningscentrum aan<br />
de quakers ter beschikking te stellen.<br />
In Nederland is het zelfonderzoek van ondernemers in de zakencursussen<br />
van de Woodbrookersvereniging, het onderwerp<br />
van dit Cahier, een van de vruchten van de door Max Weber zo<br />
indringend beschreven ontwikkeling.<br />
5
van een derde politiek profiel naast de twee die zich in de twintig<br />
jaar sinds de oprichting van de vereniging in 1908 hadden<br />
gevormd. Waren de ‘Gedifferentieerden’ naar onze inschatting<br />
a-politiek en bij alle geestelijke moderniteit maatschappelijk<br />
conservatief georiënteerd en de mannen en vrouwen van<br />
de Arbeidersgemeenschap (religieus-)socialistisch, het klimaat<br />
van de zakencursus zou men links-liberaal kunnen noemen.<br />
Naar kerkelijke verkaveling, die toen nog echt van belang was,<br />
kan men zeggen dat de AG met Banning sterk vrijzinnig-hervormd<br />
was gekleurd door de afstamming van de Friese ‘rooie’<br />
Blijde-Wereld-dominees/SDAP-ers, terwijl de zakencursus<br />
gelieerd was aan wat men de ‘herenwereld van remonstranten<br />
en vrijzinnig-democraten’ zou kunnen noemen.<br />
Weliswaar heeft de zakencursus nooit een werkverband toegewezen<br />
gekregen, men moest het doen met een ‘bestuurscommissie’,<br />
maar er is onmiskenbaar sprake van een derde<br />
geestelijke poot. Dat de thematiek van de zakencursus<br />
moet hebben geresoneerd in de kring van de leden van de<br />
Woodbrookersvereniging is gelet op het overwegende karakter<br />
van welgestelde ‘culturele burgerij’ voor de hand liggend. Het<br />
oude Barchem staat nog altijd in de reuk van ‘deftig-liberaal’,<br />
zeker vergeleken met het veel meer op arbeiders en socialisme<br />
georiënteerde Bentveld en Korte Hemmen. De tweedeling was<br />
functioneel, ondanks de interactie die er steeds is gebleven.<br />
In het voorjaar van 1938 is in Barchem zelf, op een leden-cursus,<br />
aandacht besteed aan de verhouding links-rechts, zowel<br />
kerkelijk-theologisch als politiek-economisch. Wij laten het<br />
eerste rusten, maar citeren wel topbestuurder ds. F. Kleijn als<br />
hij onomwonden verklaart: … ‘Zo kon de jaarlijkse zakencursus<br />
een maatschappelijk-politieke linkse éénzijdigheid verhinderen.’<br />
Partij van de Arbeid<br />
Om nu niet meteen helemaal op de liberale toer te gaan moet<br />
hier tegenaan worden gezet een uitspraak van de prominente Walther Rathenau werd veel besproken in de Kapel.<br />
6
Industriecultuur bij Olivetti<br />
Een bedrijf als middel tot verwezenlijking van net zozeer sociaal-culturele<br />
als economische doelstellingen. Het mooiste<br />
voorbeeld van (echt!) maatschappelijk verantwoord ondernemen<br />
avant la lettre is waarschijnlijk de Italiaanse kantoormachinefabriek<br />
Olivetti. Net als zijn Duitse leeftijdgenoot Walther<br />
Rathenau met de AEG deed, groot gemaakt door, evenals<br />
Rathenau, een industrieel in de marge van de samenleving:<br />
Camillo Olivetti (1868-1943), jood, protestant, later overtuigd<br />
unitariër, socialist, republikein, en door dit alles volstrekt dissident<br />
in het rooms-katholieke Italië.<br />
De casus Olivetti stimuleert tot nadenken over het samen-<br />
gaan van ondernemerschap en het behoren tot religieuze<br />
gemeenschappen die als ‘stiefkinderen van het christendom’<br />
kunnen worden aangeduid: quakers, doopsgezinden, remonstranten<br />
bij ons, hugenoten in Frankrijk, waldenzen in Italië.<br />
Camillo Olivetti is duidelijk een voorbeeld van deze verbinding,<br />
getrouwd als hij was met de dochter van een waldenzen<br />
predikant. Opgericht in 1908 in Ivrea bij Turijn was zijn fabriek<br />
doordrenkt van de reformidealen van omstreeks 1900: Olivetti<br />
beijverde zich voor woningbouw voor zijn personeel, richtte<br />
deelnemer aan de zakencursussen J.Ph. Backx, die als<br />
Rotterdamse havenbaron in 1939 opmerkte dat hij primair<br />
‘gerechtigheid binnen het bestaand economische systeem<br />
wilde realiseren’ en ‘als het moet tegen dat systeem in’. Backx<br />
ging na de oorlog met de vrijzinnig-democraten mee op in de<br />
Partij van de Arbeid. Mogelijk is een vrucht van de zakencursussen<br />
dat Backx met enkele Rotterdamse collega-ondernemers<br />
deel ging uitmaken van een speciale werkgeversclub<br />
die in het begin in de PvdA heeft gefunctioneerd. Banning,<br />
met Schermerhorn, medeoprichter van de partij, heeft ervan<br />
getuigd dat hij zelf ook veel aan de zakencursussen heeft<br />
gehad doordat hij sociale problemen ook leerde zien vanuit het<br />
perspectief van de ondernemer.<br />
bibliotheken voor hen in, organiseerde zomerkampen voor hun<br />
kinderen, dit alles ingebed in een sociaal klimaat.<br />
Zijn zoon Adriano (1901-1960) trok zijn activiteiten zo mogelijk<br />
nog wijder. Deze was nauw betrokken bij alle moderne ontwikkelingen<br />
in Noord-Italië: streekplannen, architectuur en<br />
stedenbouw, industrieel design in en buiten zijn bedrijf, uitgever<br />
van en schrijver in tijdschriften op deze terreinen, publiceerde<br />
een boek over het thema ‘Comunità’, waarin naar een<br />
nieuwe balans tussen centraal gezag en lokale gemeenschap<br />
werd gezocht. Adriano Olivetti voelde zich aangesproken door<br />
het personalisme van de Franse denkers Maritain en Mounier.<br />
Overbodig te zeggen dat de Olivetti’s strijdbare antifascisten<br />
waren. Vader en zoon waren echter allerminst zweverig maar<br />
excellente planners, want ze loodsten hun bedrijf zonder noemenswaardige<br />
kleerscheuren door de crisis van begin jaren dertig.<br />
De ‘geest van Olivetti’ lijkt tot diep in de twintigste eeuw door<br />
te werken als men denkt aan Aurelio Peccei, de oprichter van de<br />
Club van Rome, die uit de Olivetti-gelederen voortkwam.<br />
Het gaat hier om ‘industriecultuur’ die zich dienstbaar aan de<br />
samenleving weet. Geheel anders dan bij de ‘cultuurindustrie’,<br />
die in kunst en media de consument naar zijn hand wil zetten.<br />
Voor de jaren dertig kan ook de zienswijze worden verdedigd<br />
dat het ondernemersberaad in Barchem een alternatief<br />
was voor de ‘officiële’ belangenbehartiging in het toenmalige<br />
Verbond van Nederlandsche Werkgevers (VNW), de voorloper<br />
van VNO-NCW. Zowel De Koning als Backx hebben tot<br />
uitdrukking gebracht dat zij de kijk van die ondernemersorganisatie<br />
te beperkt-materialistisch vonden, met veel te weinig<br />
oog voor godsdienst en moraal. Weliswaar waren er ook twee<br />
christelijke werkgeversverbonden, maar afkeer van iedere verzuiling<br />
is kenmerkend voor de Woodbrookers, zodat daarnaar<br />
niet kon worden uitgeweken.<br />
7
Hier aangekomen moet worden verondersteld dat er twee werkelijkheden<br />
waren van de zakencursussen in Barchem, die<br />
weliswaar niet met elkaar strijdig zijn, integendeel, maar waarvan<br />
wij moeten beseffen dat we door de aankondiging en verslaglegging<br />
slechts voor een deel zicht krijgen op één werkelijkheid.<br />
De werkelijkheid van hoofdthema, deelonderwerpen<br />
en sprekers, waarvan in de jaarboeken en Het Kouter mededeling<br />
wordt gedaan, staat naast het gezochte vertrouwelijk<br />
beraad, dat geen buitenstaanders duldde. Als men de titels en<br />
deelthema’s overziet, dan zijn die vaak zo algemeen en/of ook<br />
bruikbaar in andere cursussen, dat hier de verwarring opduikt<br />
waar we in het begin op doelden en die ook onze ‘arbeider’<br />
parten speelde: wat is nu dat speciale inhoudelijke profiel van<br />
de zakencursus? De opzet was natuurlijk om onder een vrij<br />
algemene vlag met elkaar in gesprek te komen over ‘hoe doe<br />
jij dat in jouw bedrijf?’ en ‘hoe kunnen we ons verantwoord<br />
opstellen in de zich voltrekkende economische crisis?’. Een<br />
interessante lezing was daarnaast meegenomen!<br />
Overigens zijn er ten minste twee verbindingen tussen het<br />
vooroorlogse Barchem en de naoorlogse belangenbehartiging<br />
van de werkgevers. Zo was de Utrechtse fabrikant drs T.J.<br />
Twijnstra, sinds 1934 lid van de Woodbrookers, tussen 1948 en<br />
1959 voorzitter van het Verbond van Nederlandse Werkgevers.<br />
Van hem staat vast dat hij in elk geval aan één zakencursus<br />
heeft deelgenomen. Meerdere malen was deelnemer mr. A.J.R.<br />
Mauritz te Aerdenhout, lid vanaf 1931, volgens het verslag ook<br />
het woord voerend in de cursus van 1938. Mauritz was vanaf<br />
1945 algemeen secretaris van het Centraal Sociaal Werkgevers<br />
Verbond CSWV, dat in 1967 met het genoemde VNW opging<br />
in het Verbond van Nederlandse Ondernemingen VNO.<br />
Nóg een link vanuit Barchem: die van de Groningse herenboer<br />
H.D. Louwes uit de zeer noordelijke Westpolder, is om<br />
een dubbele reden interessant. Louwes leidde eind jaren dertig<br />
driemaal de Plattelandscursus, een soort ‘groene’ versie van de<br />
zakencursus, waarin de agrarische tegenhangers van allerlei<br />
industriële thema’s werden besproken, van bedrijfsvoering tot<br />
8<br />
streek- en volksontwikkeling. Louwes bracht het tot voorzitter<br />
van het Koninklijk Nederlands Landbouwcomité, de spits van<br />
‘het groene front’, en was uit dien hoofde in 1945 medeoprichter<br />
van de Stichting van de Arbeid van werkgevers en werknemers.<br />
Een vergelijkbare ‘carrière’ op het algemeen-sociale vlak<br />
maakte J.A. Berger vanuit de Arbeidersgemeenschap.<br />
De conclusie kan luiden dat het onderzoek naar de zakencursus<br />
uitwijst dat het cursuswerk in Barchem een kwestie van<br />
accentuering was, maar dat het ‘frame’ van onderwerpen en<br />
sprekers in zekere mate uitwisselbaar was. De werkverbanden<br />
bepaalden vanuit hun doelstellingen de accenten. Speelde geen<br />
van de werkverbanden een rol, zoals bij de algemene ledenweekends<br />
en de V.P.R.O.- en plattelandscursussen, dan kon een<br />
programma bedrieglijk veel op dat van een zakencursus lijken.<br />
Zoals bij de cursus voor leden van de vrijzinnige omroep in de<br />
zomer van 1937, toen de vrijzinnig-democratische politicus mr.<br />
P.J. Oud sprak en het ook over Rathenau ging.<br />
Blijft over de functie van het onder-ons-beraad der zakenlieden,<br />
waarvoor Barchem de unieke vrijplaats bood. Apart wordt<br />
bezien of na de oorlog nog iets van overleg over de ‘moraal van<br />
het zakendoen’ kan worden teruggevonden.<br />
Zo werd de zakencursus ingesteld<br />
In de aankondiging van het programma der zomercursussen<br />
van 1930 wordt gezegd: ‘Cursus I is gewijd aan vraagstukken<br />
uit het zakenleven: onderwerpen en sprekers zijn zodanig<br />
gekozen, dat wij op deze cursus vooral hen verwachten, die in<br />
het zakenleven werkzaam zijn, er de grote vraagstukken van<br />
ondergaan en in dit hun leven het beginsel der religie trachten<br />
te doen gelden. Terwijl voor alle cursussen de toegang door<br />
geen enkele bepaling wordt belemmerd, meent ons bestuur,<br />
dat tot deze cursus alleen zij, die in het zakenleven werkzaam<br />
zijn (gaarne met hun echtgenoten) moeten worden toegelaten.<br />
Dat is onzerzijds één der pogingen om onze arbeid in aanraking<br />
met de praktijk van het leven vruchtbaar te doen zijn. ‘
CAhIER ZAkENCuRSuS<br />
Vrijzinnig protestantisme<br />
kent eigen soort sociale<br />
kracht<br />
Verhelderend is een opstel over ‘De sociale kracht van<br />
het vrijzinnig protestantisme’ dat dr. P. Smits in 1958<br />
heeft bijgedragen aan een liber amicorum ter ere van<br />
dr. W. Banning die in dat jaar zeventig werd. Smits was<br />
vrijzinnig-hervormd predikant, actief in Barchem sinds<br />
de jaren dertig, en bekleedde later dezelfde leerstoel<br />
in Leiden als opvolger van Banning. Smits vraagt zich in<br />
zijn beschouwing af hoe het, te beginnen in de negentiende<br />
eeuw, stond met de betekenis van het modernisme<br />
ten opzichte van het sociale vraagstuk.<br />
Uiteraard is het vrijzinnig protestantisme als cultuurbeweging<br />
altijd in hoge mate cultureel gevoelig geweest, aldus Smits,<br />
maar was het in diezelfde mate ook sociaal gevoelig? Niet in<br />
dezelfde mate, zo geeft de schrijver als antwoord, maar hij<br />
laat er op volgen: al mogen wij daarom nog niet beweren dat<br />
het modernisme van de 19de eeuw veel te individualistisch<br />
en te sterk gebonden aan de intellectuele, liberale burgerij is<br />
geweest om zich serieus te hebben kúnnen bezighouden met<br />
het sociale vraagstuk.<br />
Wij citeren nu de kern van zijn opstel, vanaf het punt dat hij de<br />
Woodbrookerspionier dr. K.H. Roessingh als getuige aanroept.<br />
“Roessingh, de auteur van het baanbrekende werk ‘Het modernisme<br />
in Nederland’ waarschuwt ons dat de in later jaren vaak<br />
geuite beschuldiging dat het modernisme volstrekt individualistisch<br />
is geweest en geen diep besef heeft gehad van de<br />
noden van het gemeenschapsleven en van de religieuze eisen<br />
hier tegenover, in z’n algemeenheid onjuist is. Zeker, men was<br />
liberaal en men juichte wanneer de stembus het liberalisme<br />
gunstig gezind was, maar even zeker was er grote belangstelling<br />
voor vragen van het gemeenschapsleven. Er wordt te vaak<br />
vergeten dat het woord ‘individualisme’ twee heel verschillende<br />
ladingen dekt, althans in de negentiende eeuw. Simmel<br />
heeft er indertijd op gewezen dat er een 18de-eeuws en een<br />
19de-eeuws individualisme is; het eerste individualisme ziet de<br />
individualiteit als iets toevalligs en baseert zich daarom op het<br />
abstracte begrip van het algemeen-menselijke, dat hier de norm<br />
wordt van het individuele en het sociale handelen, welk laatste<br />
zich vooral op de staat richt. Maar het andere individualisme<br />
baseert zich juist omgekeerd op de erkenning van de waarde<br />
van de afzonderlijke, concrete persoon; de waarde en betekenis<br />
van de menselijke ziel staat hier voorop, en dit type individualisme<br />
is dan ook zeer gevoelig voor de schending van de persoonlijkheid<br />
in en door de sociaal-politieke werkelijkheid. In<br />
onze tijd zijn wij eraan gewend geraakt om dit laatste type van<br />
individualisme met een juister term personalisme te noemen<br />
(vgl. dr. W. Noordhoff: Het godsdienstig gemeenschapsleven in<br />
het Nederlandsch vrijzinnig protestantisme, 1933, pag.96-101).<br />
Innerlijke openheid<br />
Nu mogen we zeggen dat deze twee verschillende typen van<br />
individualisme aan de ene kant de hele geschiedenis van het<br />
vrijzinnig protestantisme dóór, tot op heden toe, naast elkaar<br />
zijn blijven voortleven, vaak ook in wonderlijke vermengingen,<br />
maar dat anderzijds na 1870 en vooral vanaf het einde van de<br />
19de eeuw het tweede type steeds meer terrein gewonnen heeft<br />
en daarmee in personalistische geest de aandacht voor het<br />
concrete sociale vraagstuk geleidelijk is toegenomen. De sterkere<br />
doorwerking in de loop der 19de eeuw van het christelijk,<br />
bijbels humanisme der voorgaande eeuwen (het liberalisme<br />
vóór het Liberalisme) is stellig niet vreemd geweest aan deze<br />
koerswijziging, al dient niet minder gedacht te worden aan<br />
de invloed van de grote individualisten van die eeuw: Ibsen,<br />
Tolstoi, Kierkegaard, Nietzsche.<br />
9
De moderne vaderen in de negentiende eeuw werden op indringende wijze met de industrialisatie geconfronteerd.<br />
Reeds in de jaren zeventig van de 19de eeuw wordt er in de<br />
vrijzinnig-kerkelijke pers voortdurend over allerlei sociale<br />
vraagstukken geschreven en levendig gediscussieerd (onder<br />
andere artikelen over prostitutiebestrijding en geheelonthouding),<br />
terwijl de jaren tachtig vervolgens een vaak heftige<br />
reactie op het opkomende socialisme in ons land te zien geven<br />
in de pers en op vergaderingen. Prof. Lindeboom weerlegt<br />
in zijn Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme (dl. 3,<br />
1935, pag. 37-41) met de stukken, dat er tussen 1870 en 1900<br />
onder vrijzinnige protestanten geen belangstelling zou hebben<br />
bestaan voor de maatschappelijke vraagstukken. In 1895<br />
merkte de latere hoogleraar F. Pijper in de vergadering van<br />
Moderne Theologen op, dat één van de oorzaken van de toenmalige<br />
geringe theologische belangstelling gelegen was in het<br />
feit ‘dat de sociale kwestie ook onder de predikanten vele hoofden<br />
en harten in beslag neemt’.<br />
10<br />
Toch: deze belangstelling tussen 1870 en 1900 voor de maatschappelijke<br />
vraagstukken betekende allerminst dat er in het<br />
toenmalige vrijzinnige protestantisme veel voorstanders te<br />
vinden waren voor een radicale sociale koers en dat er veel<br />
innerlijke openheid was voor de zedelijke waarheid en waarde<br />
van het socialisme. De religieus-socialistische Blijde Wereldgroep,<br />
die in het begin van de 20ste eeuw ontstond, bleef<br />
lange tijd beperkt tot een kleine kring en eerst in en door de<br />
Eerste Wereldoorlog zou in een groter kring het sociale verantwoordelijkheidsbesef<br />
sterker doorbreken. Dr. Noordhoff<br />
wijst m.i. terecht op het individualistisch karakter van de<br />
Blijde Wereld-groep, maar dit individualisme was een individualisme<br />
van het bovengenoemde tweede type, d.w.z. personalisme,<br />
en dáárdoor bezat het een sterke sociale intentie en<br />
kon het sociale kracht uitoefenen.
In het eerste decennium van deze eeuw vond een gebeurtenis<br />
plaats, die niet slechts voor de godsdienstige vernieuwing,<br />
maar ook voor de versterking van het sociaal verantwoordelijkheidsbesef<br />
der vrijzinnige protestanten ontzaglijk<br />
veel zou gaan betekenen: de oprichting van de<br />
<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers in Holland, thans officieel de<br />
Barchembeweging geheten. Dit conferentie-oord was en is<br />
zeker niet exclusief vrijzinnig, want godsdienstig zocht en<br />
zoekt het juist naar wat mensen religieus in de diepte verbindt,<br />
ondanks verschillen in theologische menselijke standpunten,<br />
maar anderzijds heeft de vrijzinnigheid toch van meet af aan<br />
een leidende, om niet te zeggen dé leidende rol in deze beweging<br />
vervuld. Leidersfiguren in het vrijzinnig protestantisme<br />
als prof. Roessingh, prof. H.T. de Graaf en prof. Banning<br />
waren jarenlang voorzitter en de laatste bovendien lange tijd<br />
directeur voordat hij voorzitter werd. De vraag moet alleen<br />
worden gesteld of de Barchembeweging wel zo nadrukkelijk<br />
genoemd dient te worden, wanneer niet de godsdienstige verdieping<br />
van het vrijzinnig protestantisme aan de orde is, maar<br />
de sociale kracht die ervan uitgaat. Ik meen dat het antwoord<br />
dan met grote stelligheid bevestigend moet luiden.<br />
Oudere dames<br />
Van Barchem zijn nu vijftig jaar lang stille krachten uitgegaan<br />
in de richting van cultuurloutering, van daadwerkelijke<br />
hulp aan de naaste in allerlei vormen van maatschappelijke<br />
arbeid en van sociale gerechtigheid. Wie de jaargangen doorneemt,<br />
eerst van Omhoog en daarna van Barchembladen<br />
voelt zich in deze overtuiging slechts bevestigd. Kort vóór<br />
de Tweede Wereldoorlog bevond schrijver dezes zich op een<br />
Barchemcursus die door prof. Banning werd geleid. Onder de<br />
deelnemers bevonden zich relatief veel ouderen en onder die<br />
ouderen weer veel dames. Doch toen we de beroepen van die<br />
oudere dames nagingen, bleek een verrassend groot aantal<br />
van hen een taak van betekenis te vervullen of te hébben vervuld<br />
in de een of andere tak van het maatschappelijke werk.<br />
In Barchem vonden ze de inspirerende bron voor hun sociale<br />
taak. Prof. Roessingh zei vijfendertig jaar geleden dat Barchem<br />
in religieus opzicht veel betekend heeft voor het vrijzinnig protestantisme<br />
in ons land, al valt dit niet met cijfers aan te wijzen.<br />
Wij mogen er thans aan toevoegen dat Barchem ook een<br />
stuk reële sociale kracht van het vrijzinnig protestantisme<br />
vertegenwoordigt, al behoort juist dit type sociale kracht als<br />
in stilte dóórwerkende kracht veelszins tot de bovengenoemde<br />
imponderabilia.<br />
We zijn hiermee even vooruitgelopen en keren nu weer terug<br />
tot het begin van deze eeuw waarin het sociale verantwoordelijkheidsbesef<br />
in het geheel van het vrijzinnig protestantisme<br />
nog slechts zwak aanwezig was, met uitzondering van<br />
een kleine radicale minderheid. Maar de Eerste Wereldoorlog<br />
bracht hierin verandering. Als we thans achteraf terugzien<br />
op de interbellaire periode van het vrijzinnig protestantisme<br />
(1918-1940) valt vooral het volgende op: van vérstrekkende,<br />
inspirerende invloed bleek de rede van prof. G.J. Heering, die<br />
hij in 1921 op de algemene vergadering van de Remonstrantse<br />
Broederschap hield over De kerk als maatschappelijk geweten;<br />
deze rede werd daarna nader uitgewerkt in een aantal<br />
artikelen die een soort program inhielden. Niet los hiervan<br />
stond het feit dat een jaar later het Genootschap voor zedelijke<br />
Volkspolitiek ontstond, dat zuiverend in de politieke partijen<br />
bedoelde te werken en dat naast prof. Heering, prof. H.T.<br />
de Graaf onder zijn oprichters telde. Prof. Heering was ook<br />
de man die door zijn optreden ertoe geleid heeft dat de houding<br />
van de christen tegenover oorlog en bewapening als een<br />
sociaal-ethisch probleem van de eerste orde werd onderkend<br />
door een steeds groter groep van vrijzinnige en rechtzinnige<br />
christenen, getuige de anti-militaristische beweging van Kerk<br />
en Vrede sinds 1924. Van deze beweging kan hetzelfde als van<br />
de Barchembeweging gezegd worden: ze is zeker niet uitsluitend<br />
vrijzinnig, maar wel heeft de vrijzinnigheid steeds een<br />
overwegend aandeel in de leiding gehad; het handboek van<br />
11
deze beweging, namelijk De zondeval van het Christendom<br />
(1928), dat vele malen herdrukt werd en ook tal van buitenlandse<br />
uitgaven beleefde, is van de hand van de vrijzinnige<br />
prof. Heering.<br />
V.P.R.O.<br />
Van enorme betekenis is ook dat de Barchembeweging in 1920<br />
een ‘dochter’ kreeg in de vorm van het werkverband van de<br />
Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers te Bentveld, waarvan<br />
ds. Banning in zijn kwaliteit van directeur de spil werd.<br />
Deze Arbeidersgemeenschap was een rechtstreekse voortzetting<br />
van het werk van de vroegere Blijde Wereld-groep, zoals<br />
het weekblad Tijd en Taak de voortzetting is van het blad De<br />
Blijde Wereld. Dank zij deze Arbeidersgemeenschap heeft<br />
enerzijds het religieus socialisme in ons land steeds meer z’n<br />
utopisch karakter verloren doordat het de waarheidselementen<br />
van het marxisme in zich opnam en werd anderzijds de ontmoeting<br />
van socialisme en christendom in ons land een daadwerkelijk<br />
feit. Ook van deze Arbeidersgemeenschap geldt dat<br />
ze niet uitsluitend vrijzinnig was en is – in feite stond ze vaak<br />
veeleer ‘dwars op’ de het vrijzinnig protestantisme kenmerkende<br />
sociaal-politieke gezindheid, maar dat ze niettemin steeds<br />
sterker het gehéél van het vrijzinnig protestantisme doortrokken<br />
heeft. Henriette Roland Holst is niet slechts de dichteres<br />
van het religieus-socialisme, maar ook de dichteres van het<br />
hele vrijzinnig protestantisme geworden.<br />
In 1923 kwam (…) de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig<br />
Protestantisme tot stand, die de verschillende vrijzinnige groeperingen<br />
organisatorisch samenbundelde en nieuwe impulsen<br />
schonk aan de sociale en culturele activiteit van het vrijzinnig<br />
protestantisme als geheel. Zo kwam dank zij deze CC in 1926<br />
de Vrijzinnig-Protestantse Radio-Omroep tot stand en had het<br />
Nederlandse vrijzinnig protestantisme via haar een belangrijk<br />
aandeel in de stichting van een internationaal vrijzinnig-<br />
12<br />
godsdienstige beweging op het congres te Arnhem in 1930, het<br />
tegenwoordige IVVC, dat niet alleen de godsdienstige visie<br />
van het Nederlandse vrijzinnig protestantisme zou gaan verbreden,<br />
maar tevens sterker het sociale vraagstuk in internationaal<br />
perspectief zou gaan stellen.<br />
Ten slotte noemen we nog twee brochurereeksen, die onafhankelijk<br />
van elkaar in de jaren dertig verschenen als een<br />
poging tot wat systematischer bezinning op het sociaal-politieke<br />
vraagstuk. Namens de door de CC in het leven geroepen<br />
Werkgroep voor maatschappelijke moraal kwamen enkele<br />
boekjes uit, onder andere een geschrift over Politiek en moraal<br />
van dr. W. Banning, H.D. Louwes en mr. P.J. Oud. Ongeveer in<br />
diezelfde jaren verschenen er onder de titel Eenheid-Vrijheid-<br />
Geloof ook een zestal religieus-humanistische geschriften<br />
die op verantwoorde wijze het Nederlandse volksdeel bedoelden<br />
te dienen. De titels der zes boekjes spreken voor zichzelf:<br />
Standhouden in stormtij (van dr. W. Banning), Waardigheid in<br />
onderling verkeer, Internationale rechtsorde, Het sterke gezag,<br />
De open kerk en Om een vrije Volksgemeenschap.<br />
Wat leren deze feiten uit de geschiedenis van honderd jaar vrijzinnig<br />
protestantisme in ons land, ons nu omtrent de sociale<br />
kracht van deze godsdienstige stroming? Mogen we deze feiten<br />
in optimistische dan wel in pessimistische geest interpreteren?<br />
Ik meen dat hier geen enkelvoudig antwoord past, omdat de<br />
geschiedenis van het vrijzinnig protestantisme in ons land ons<br />
zowel zijn zwakke als zijn sterke kanten toont als het gaat om<br />
de vraag welke geestelijke krachten er vanuit deze godsdienstige<br />
stroming op onze Nederlandse samenwerking inwerken. We<br />
noemen twee zwakke en twee sterke kanten.<br />
Zwakke kanten zijn ten eerste: de neiging tot sterker culturele<br />
dan sociale gevoeligheid, welke neiging het vrijzinnig protestantisme<br />
van huis uit meedraagt als cultuurbeweging, die sociologisch<br />
vooral gebonden was aan de intellectuele, welvarende<br />
burgerij. Men mag thans zeggen dat de geleidelijk minder een-
zijdig geworden sociale structuur van het vrijzinnig protestantisme<br />
zijn culturele betekenis heeft verkleind, dat het zijn culturele<br />
voorsprong ten opzichte van andere godsdienstige groepen<br />
heeft doen verliezen, doch zijn sociale gevoeligheid heeft<br />
gescherpt.<br />
Ten tweede: De opzettelijke sociaal-ethische bezinning<br />
heeft in het vrijzinnig protestantisme tot dusver een overwegend<br />
geïmproviseerd karakter gedragen en in verband hiermee<br />
ook een tamelijk wisselvallig karakter. Van tijd tot tijd<br />
worden er sociale werkprograms ontworpen en start er een<br />
brochure-reeks, die bijvoorbeeld zelfs uitgaat van een officiele<br />
Werkgroep voor maatschappelijke moraal, maar niet lang<br />
daarna is het initiatief weer weggeëbd en de sociale belangstelling<br />
blijkbaar weer geluwd. In elk geval is er tot dusver geen<br />
sprake geweest binnen deze groepering van een continue, gelovig-realistische<br />
begeleiding van de concrete vraagstukken en<br />
noden van de samenleving, in nationaal en internationaal verband.<br />
Billijkheidshalve dient alleen bedacht te worden dat bij<br />
de protestantse kerken in het algemeen, op dit punt slechts van<br />
een eerste en wel zeer recent begin kan worden gesproken.<br />
In abstracto<br />
Als sterke kanten daarentegen noemen we, ten eerste: de christelijk-humanistische<br />
inslag van het vrijzinnig protestantisme<br />
blijkt voortdurend een sterke voorkeur op te leveren voor de personalistische<br />
zijde van het sociale en politieke vraagstuk. Dit<br />
christelijk humanisme is sterk voelbaar in Kerk en Vrede. Maar<br />
dit humanisme houdt ook in dat het vrijzinnig protestantisme<br />
op sociaal terrein steeds een sterk pedagogisch karakter heeft<br />
gehad en in verband hiermee altijd een duidelijke voorkeur heeft<br />
getoond voor vormingsarbeid van allerlei aard.<br />
Ten tweede: de sterk empirische, inductieve denkwijze die<br />
eigen is aan het vrijzinnig protestantisme doet het onwillekeurig<br />
in zijn sociaal-ethische bezinning dichter bij de maatschappe-<br />
lijke werkelijkheid zelf blijven dan in het calvinisme en roomskatholicisme<br />
vaak het geval was; het ontbreken van een eigen<br />
sociale theorie laat zich wel ten dele verklaren uit z’n zwakke<br />
sociale gestalte als nevenstroom, zelfs een over verschillende<br />
kerken verdeelde nevenstroom, maar voor een ander deel ligt de<br />
verklaring ook in de vrijzinnige huiverigheid voor het opstellen<br />
van ‘eeuwige’, onveranderlijke beginselen die in de snel veranderende<br />
sociaal-politieke werkelijkheid niet daadwerkelijk<br />
zullen kunnen functioneren. Sociale normen laten zich nooit in<br />
abstracto vaststellen!”<br />
13
CAhIER ZAkENCuRSuS<br />
Zelfonderzoek naar de<br />
moraal in het zakendoen<br />
Woodbrookers helpen bedrijfsdirecteuren bij debat<br />
Nummer 1<br />
1930<br />
18 – 22 juli<br />
Titel: Vraagstukken uit het zakenleven<br />
Aantal deelnemers: 47<br />
Leiding: ds. F. Kleijn<br />
Verslag: E. Mees-Havelaar<br />
‘Ja, het is gelukt’, zo juicht mevrouw Mees in haar verslag<br />
van de eerste zakencursus in Barchem. ‘Niet in dien zin, dat<br />
er al een stevig geheel is gevormd – wij zijn voorzichtige<br />
Hollanders en bouwen geen luchtkastelen, maar ik geloof de<br />
stemming van de zaken-mensen weer te geven als ik zeg: Zij<br />
hebben zich in Barchem gelukkig gevoeld, hun geest heeft er<br />
zich ontspannen, zij hebben een saamhorigheid voelen groeien<br />
en zij hopen verder te gaan.’<br />
Waar de verslaggeefster spreekt van zaken-mensen duidt zij<br />
erop dat er twee echte zakenvrouwen in het gezelschap waren,<br />
wel te onderscheiden van de ‘femmes de leurs maris’. Het<br />
stond vol met auto’s, waardoor het zicht op het bos wel wat<br />
teloor ging; maar alles went en ze gaven ‘een gevoel van realiteit<br />
en aktie’.<br />
De eerste spreker is prof. ir. W. Schermerhorn over ‘Techniek<br />
en Kultuur’. Hij houdt een genuanceerd verhaal: op zichzelf is<br />
de techniek nòch goed nòch slecht. Zijn karakter is dienst en<br />
het misbruik ontstaat wanneer het apparaat in handen komt<br />
van de om bezit strijdende mens. ‘Het doel waartoe men de<br />
techniek aanwendt moet zedelik goed zijn, dan kunnen ook<br />
de arbeiders zich weer van hun zinvolle plaats in de samenleving<br />
bewust worden, ook al moet een deel van hen mechaniese<br />
14<br />
arbeid verrichten.’<br />
‘Bij de discussie<br />
wees een van de<br />
aanwezige industriëlen<br />
op de<br />
schuld, die wij<br />
hebben tegenover<br />
de kinderen van<br />
het oude geslacht<br />
van de onderdruktearbeiders’,<br />
aldus een<br />
van de reacties op<br />
Schermerhorns<br />
verhaal.<br />
De volgende dag<br />
houdt ir. Auguste<br />
Plate een inleiding<br />
over de politieke<br />
situatie in<br />
Europa. Tot dan<br />
een kennelijk niet<br />
In de rust van de kapel wisselden lezingen<br />
en overleg elkaar af.<br />
zo gebruikelijk onderwerp in Barchem, maar mevrouw Mees<br />
vindt het terecht om ‘vanaf onze berg’ de toestand in de wereld<br />
in ogenschouw te nemen. En bovendien: ‘aan een bespreking<br />
van de kernproblemen van het zakenleven was men nog niet<br />
toe’, schrijft ze.<br />
Zondag staat ‘Walther Rathenau de Europeaan’ op het programma,<br />
te behandelen door ds. J.A. de Koning, die in hetzelfde<br />
jaar 1930 zal promoveren op een proefschrift over deze<br />
Duitse industrieel, denker en politicus. In het verslag vallen de<br />
typeringen ‘krachtige dadenmens’en ‘stille eenzelvige dromer’.<br />
Rathenau wordt verder gekarakteriseerd als een uiterst verfijnd<br />
opmerker. De deelnemers waren zo onder de indruk van de<br />
inleider dat besloten werd geen nabespreking te houden. ‘Stil
liepen wij door het bos naar beneden. Er was maar één wens:<br />
de boodschap van Rathenau stil op ons te laten inwerken. Wij<br />
hadden op deze Zondagochtend iets gevoeld van de ‘Religiöse<br />
Verwirklichung’, aldus het verslag.<br />
Rathenau blijkt de schakel tussen Plate’s beschouwing over<br />
de politiek en meer industriële onderwerpen. Mr. M.G.<br />
Levenbach behandelt ‘Henry Ford de Amerikaan’ en de<br />
lopendebandproductie van automobielen. Van de bespiegelingen<br />
van Rathenau is hier niets meer over: Ford himself wordt<br />
getypeerd als een kleine baas uit oude tijden maar dan in het<br />
reusachtige vergroot.<br />
Vervolgens weet op maandagmorgen ir. S.H. Stoffel de industrie<br />
in een wat breder kader te behandelen. Stoffel noemt zich<br />
wat hoopvoller gestemd dan hij voordien was over de toenemende<br />
industrialisatie. ‘Het lijkt hem, dat bij nog meer doorgevoerde<br />
mechanisatie het leven van de producenten weer<br />
beter wordt. Veel laagstaand werk wordt nu door machines<br />
gedaan en men zal daarin zeker nog verder komen. Maar in de<br />
moderne fabriek blijft toch nog plaats voor vakbekwaamheid.’<br />
Stoffel onderscheidt de mens als consument en als producent,<br />
ongeacht dat laatste of hij een werkgever of werknemer is. ‘De<br />
onderneming bindt allen, die in zijn dienst samenwerken. In de<br />
moderne verhoudingen past niet meer de tegenstelling werkgever-werknemer’,<br />
aldus Stoffel. Hij is de laatste spreker, waarna<br />
de aanwezigen ‘een lange reeks van liederen’ zingen bij het<br />
haardvuur.<br />
Mevrouw Mees komt toe aan haar conclusie in het jaarboek.<br />
‘Zo zijn wij hier samen geweest als mensen, die volkomen eerlik<br />
de werkelikheid willen zien, zonder vlucht in de romantiek,<br />
maar die het geloof niet verloren hebben en bereid zijn geduldig<br />
te bouwen.’ En zij staat daarin niet alleen: ‘Bij velen was<br />
de sterke wens: hierop moet worden voortgebouwd. Wij willen<br />
niets forceren, niets opschroeven, maar het was een begin. Wij<br />
willen terugkomen, wij willen samen zien verder te komen.’<br />
Nummer 2<br />
1931<br />
17 - 21 juli<br />
Zonder titel<br />
Aantal deelnemers: 78<br />
Leiding: dr. J.A. de Koning<br />
Verslag: J.A. Riedel<br />
Een echo van de bevindingen over de eerste zakencursus<br />
klinkt door in het volgende jaarboekje, februari 1932, waarin<br />
verslag wordt gedaan van de tweede cursus. Deelnemers worden<br />
geciteerd. ‘Goddank, dat er tenminste een kring is van<br />
hen, wier geweten verontrust wordt door allerlei verschijnselen<br />
en strekkingen van het moderne leven, een kring waar men<br />
eerlik en open met elkaar kan spreken en zoeken, zonder in de<br />
krant of in het openbare leven gesignaleerd te worden.’ ‘Het<br />
bewustzijn niet alleen te staan, wanneer men als godsdienstig<br />
mens bepaalde waarden erkent, die ook voor het sociale leven<br />
en het produktieproces geldigheid hebben, is voor menigeen<br />
een steun gebleken,’ aldus het bestuur, dat zich hierdoor<br />
gesterkt zegt te voelen in zijn voornemen om deze vorm van<br />
cursuswerk uit te bouwen.<br />
In het eigenlijke verslag legt rapporteur J.A. Riedel nog een<br />
relatie met de economische crisis en de dreiging dat Hitler<br />
misbruik zal maken van het gebrek aan geloof in de mogelijkheid<br />
van eigen ontwikkeling. Vandaar dat net als in het vorige<br />
verslag de liedregel wordt geciteerd ‘Tot de taak van hoofd en<br />
handen, maak ons nu bereid.’<br />
De eerste spreker is mr. dr. A.A. van Rhijn over Het veranderend<br />
karakter van de onderneming. Van Rhijn signaleert<br />
schaalvergroting, het onpersoonlijk worden van bedrijven, het<br />
meer hechten aan calculatie dan aan intuïtie en de met dit alles<br />
samenhangende specialisatie in de bedrijfsdisciplines. Het<br />
bestaan van de werknemers is hierdoor welvarender geworden,<br />
maar door de ‘dictatoriale inslag’ van de bedrijfsleiding is er<br />
van medezeggenschap maar weinig sprake.<br />
15
Gezien de politieke situatie in Europa is vervolgens plaats<br />
ingeruimd voor de zilverfabrikant C.J.A. Begeer, die de ‘stemming’<br />
in Duitsland bespreekt in het kader van de internationale<br />
handel. Inleider H.A.M. van Hoffen vervolgt de zaterdag in<br />
de lijn van A.A. van Rhijn met als thema ‘fabrieksorganisatie’.<br />
Dr. W. Banning spreekt na de wijdingsstonde zondagmorgen<br />
op de berg over ‘Menschelijke arbeid en cultuuropbouw’.<br />
Banning vraagt zich af: ‘Is in dat gecompliceerde geheel van<br />
tegen elkaar botsende machten en belangen, dat men arbeidsproces<br />
wil noemen en dat behoeften bevredigt, doch ook<br />
steeds meer behoeften wekt, dan de kwaliteit dezer behoeften<br />
niet <strong>nummer</strong> één?’ Hij verwacht voor de beantwoording van<br />
dit soort vragen weinig van de economen. ‘Want het geheele<br />
technisch apparaat, dat in onze maatschappij aan de gang is,<br />
heeft beheersching over ons en het demonisch karakter van het<br />
arbeidsproces in zijn tegenwoordige ontwikkeling sleept ons<br />
naar amerikanisme, gebroken gezinsleven, cultuurloosheid.<br />
Hoe zullen wij de waarde der persoonlijkheid hier weer tot gelding<br />
brengen?’, zo vraagt de religieus, later als personalistisch<br />
socialist aangeduide Banning.<br />
De assuradeur mr. R. Mees is in zijn bijdrage meer op de<br />
handel – en de zedelijke kanten daarvan – dan op de industrie<br />
gericht. Hoewel de economische wetenschap vaak om de<br />
ethiek van het zakendoen heenloopt, staat voor Mees de eis<br />
van zedelijk handelen hoog genoteerd. In dit verband wraakt<br />
hij de toegenomen corruptie in de ambtelijke- en bedrijfswereld.<br />
Mr. J. Bierens de Haan borduurt op Mees voort. Hij legt de<br />
nadruk op de inweving van de onderneming in de maatschappij<br />
en de verantwoordelijkheid die daardoor tegenover mensen<br />
ontstaat. Financieel werkt dat ook zo. ‘Het aan de onderneming<br />
toevertrouwde goed vormt het voornaamste deel van het<br />
volksvermogen en de levensmogelijkheden van het volk zelf,<br />
terwijl alleen het surplus van de onderneming de welvaart blij-<br />
16<br />
vend in stand zal kunnen houden.’ Cursusleider De Koning<br />
onderstreept de conclusie van Bierens de Haan dat ongelimiteerde<br />
productie door een ‘organische democratie’ zal moeten<br />
worden ingeperkt.<br />
Evenals in de eerste zakencursus blijkt er in deze tweede een<br />
‘samenvatter’ te functioneren. Het gaat beide keren om de heer<br />
J. Paardekooper, accountant te Rotterdam.<br />
Nummer 3<br />
1932<br />
1 – 5 juli<br />
Titel: Vraagstukken uit het industriële arbeidsleven<br />
Aantal deelnemers: 45<br />
Leiding èn verslag: dr. J.A. de Koning<br />
De derde zakencursus in successie heeft geen aparte verslaggever,<br />
maar de impressie in het jaarboekje is in goede handen,<br />
namelijk van de cursusleider zelf en de directeur W. Banning,<br />
die ook als inleider deelnam. De twee attenderen op de gevarieerde<br />
sprekerslijst van deze cursus: een Delfts hoogleraar<br />
(prof. ir. W. Schermerhorn), een jurist-socioloog (mr. J. Bierens<br />
de Haan), een psychiater (A. Groeneveld), een directeur van<br />
een groot bedrijf (ir. A.H. Ingen Housz), een accountant (J.<br />
Paardekooper) en een theoloog (dr. W. Banning), allen onder<br />
de leiding van een andere theoloog (dr. J.A. de Koning). De<br />
laatste is zeer te spreken over de aanpak uit zoveel verschillende<br />
hoeken.<br />
Bierens de Haan geeft een uiteenzetting over vrijheid en<br />
onvrijheid in het bedrijfsleven, Groeneveld over arbeid, de<br />
agressieve kanten daarvan, mannelijke en vrouwelijke geaardheid,<br />
enzovoort, Banning handelt over klassentegenstellingen<br />
in de negentiende en twintigste eeuw, waarna Ingen Housz<br />
ingaat op ‘Actueele mogelijkheden en moeilijkheden van<br />
samenwerking tusschen werkgevers en werknemers’.
De Koning, die zelf ‘Religie in het dagelijksch leven’ aan de<br />
orde stelde, schrijft in zijn verslag er verheugd over te zijn ‘dat<br />
de praktici uit het zakenleven de medewerking der theologen<br />
wensen en op prijs stellen’. Hij verheelt niet dat er aanvankelijk<br />
enige aarzeling was om het religieuze in de zakencursussen te<br />
programmeren. Ook de bezoekers zullen beducht zijn geweest<br />
voor ‘goedkope stichtelijkheid’. Maar De Koning is na de<br />
derde cursus overtuigd: men wil die religieuze verbondenheid.<br />
Hij geeft ook ‘een staal van wat Barchem vermag’: ‘Terwijl<br />
de socialistiese overtuiging zonder enige terughouding werd<br />
uitgesproken, wist men aan ‘weerskanten’ van díe eerbied die<br />
in menselike verhoudingen maatschappelijke tegenstellingen<br />
overbrugt.’ Vanuit deze houding werd door de deelnemers aan<br />
deze cursus gevraagd om een meer blijvend verband, door bijvoorbeeld<br />
een kring van zakenmensen uit Barchem te vormen<br />
Ds. F. Kleijn was één van de drijvende krachten.<br />
onder een door het bestuur te benoemen commissie van leiding.<br />
Dit verzoek heeft inderdaad geleid tot een bestuurscommissie<br />
voor de zakencursus. Ook aan een andere wens van<br />
de deelnemers kon worden voldaan, namelijk een publicatie<br />
uit te geven. In de loop van 1932/’33 verscheen een dubbel<strong>nummer</strong><br />
van het verenigingstijdschrift Barchem-Bladen over<br />
‘Arbeidsverhoudingen en kultuur’. Dit boekje is ook buiten de<br />
eigen kring in de pers besproken.<br />
Nummer 4<br />
1932<br />
16 - 20 augustus<br />
Titel: Kentering in het Maatschappelijk leven<br />
Aantal deelnemers: 58<br />
Leiding èn verslag: ds. F. Kleijn<br />
Het jaar 1932 biedt nog een nieuw aspect, namelijk een zakencursus<br />
in de tweede helft van de zomer gecombineerd met<br />
inleiders en deelnemers met wat genoemd wordt ‘een maatschappelijk<br />
beroep’. Verslaggever ds. F. Kleijn sluit in zijn<br />
motivering aan bij wat De Koning al over de ‘echte’ zakencursus<br />
te berde heeft gebracht, namelijk dat het niet goed is om<br />
het zakenleven te isoleren van wat breder in de maatschappij<br />
leeft.<br />
Aan het eind wordt geconcludeerd dat deze multidisciplinaire<br />
aanpak als zodanig geslaagd is en dus dient te worden voortgezet,<br />
maar dat men de zakencursus daarmee niet wil belasten.<br />
Het aantal deelnemers uit het bedrijfsleven bleef namelijk<br />
fors achter bij dat van elders en gesuggereerd wordt dat dat<br />
kwam omdat de expliciete wens tot verbreding van de formule<br />
afkomstig was uit ‘het maatschappelijk veld’.<br />
Het programma vermeldt een inleiding van conferentievoorzitter<br />
Kleijn over Chaos en ordening en van mr. J. Bierens de<br />
Haan over Individualisme en collectivisme. Banning herhaalt<br />
17
Commissie voor de zakencursus<br />
In 1932 wordt een speciale ‘bestuurscommissie voor de leiding<br />
van den Zakencursus’ ingesteld. Deze commissie heeft als<br />
opdracht ‘in samenwerking met het bestuur aan alle plannen<br />
en verlangens van de groep der Zakenkursisten vorm te geven’.<br />
Voorzitter is ds. F. Kleijn, secretaris mr. J. Bierens de Haan, met<br />
als leden dr. J.A. de Koning, mr. R. Mees, ir. S.H. Stoffel, ir. A.H.<br />
Ingen Housz en dr. W. Banning.<br />
als invaller zijn lezing over klassentegenstellingen, waarna dr.<br />
J.A. de Koning over de Duitse rijkskanselier Brüning spreekt.<br />
‘Humanistische idealen’ worden achtereenvolgens behandeld<br />
door mr. J.J. Boasson en dr. J.C.A. Fetter. Tussendoor vertelt<br />
Banning als ‘genodigde’ over het werklozenwerk in Bentveld<br />
(met collecte! – het is crisistijd).<br />
Nummer 5<br />
1933<br />
13 – 17 juli<br />
Titel: Ordening van het maatschappelijk-economisch<br />
leven<br />
Aantal deelnemers: 50<br />
Leiding: dr. J.A. de Koning<br />
Verslag: dr. W. Banning<br />
Onder verantwoordelijkheid van de inmiddels ingestelde<br />
speciale bestuurscommissie wordt de zakencursus van 1933<br />
gehouden. De aftrap komt ditmaal van de econoom prof. dr.<br />
H. Frijda. Hij gaat in op de kernvragen van het streven naar<br />
een Planwirtschaft. De term komt van Duitse denkers van<br />
omstreeks 1900 die gedachten uitten over een min of meer<br />
geleide economie. Uit Bannings verslag blijkt dat de zakencursisten<br />
behoorlijk verdeeld zijn over dit met veel emoties omgeven<br />
onderwerp. Mogelijk kon men een beetje op adem komen<br />
al luisterend naar Bannings eigen bijdrage over sociologie en<br />
ethiek.<br />
18<br />
Mr. J.J. Boasson behandelt de drie eigentijdse dictatoren Hitler,<br />
Mussolini en Stalin en prof. mr. A.C. Josephus Jitta nationalisme<br />
en internationalisme. Ook hier rept Banning van ‘een nogal<br />
gespannen nabespreking’ – het is per slot van rekening 1933:<br />
het jaar van Hitlers machtsovername. Lezingen van dr. J.A.<br />
de Koning en dr. J.C.A. Fetter richten zich rechtstreeks op het<br />
religieuze leven. Ook deze cursus voorziet in een samenvattende<br />
lezing, dit keer door prof. ir. W. Schermerhorn.<br />
In zijn rapportage signaleert Banning op het geheel terugziende<br />
‘dat de moeilijkheid van de zakenkursussen toeneemt<br />
naarmate de krisis verergert en de verhoudingen zich toespitsen’.<br />
Hij constateert dat menigeen zich bewust te weer stelt<br />
‘tegen de heerschappij van instinkten en emoties in het soci-<br />
Barchem-Bladen maakt ‘special’ Arbeidsverhoudingen<br />
en Cultuur<br />
Het geheel is meer dan de som der delen. Dat vindt<br />
Hoogovendirecteur ir. A.H. Ingen Housz van de bundel<br />
Arbeidsverhoudingen en Cultuur die in het voorjaar van 1933<br />
verschijnt als speciaal <strong>nummer</strong> van het Woodbrookersorgaan<br />
Barchem-Bladen. Hij bespreekt het boekje dat als vrucht van<br />
de mede onder zijn leiding staande zakencursussen in Barchem<br />
werd gepubliceerd, in De Stroom – Weekblad voor Religieus<br />
Humanisme.<br />
Hoewel de Barchem-schrijvers van inzicht verschillen, signaleert<br />
Ingen Housz toch dat ‘de opstellen juist sterk het karakter dragen<br />
van dat gemeenschappelijk, elkander eerbiedigend en elkander<br />
helpend zoeken, dat aan de Barchem-sfeer zoo eigen is’. Een<br />
en ander doet ons zien ‘hoe steeds weer in de zedelijke vragen<br />
de kern ligt’, aldus de recensent.<br />
De bundel, in de bibliotheek van het Woodbrookershuis aanwezig,<br />
bevat Bannings visie op de klassentegenstellingen in de<br />
19de en 20ste eeuw, een bespiegeling van Schermerhorn over<br />
Mensch-Techniek-Arbeid, ‘onze kritische situatie’ bezien door<br />
Bierens de Haan en een slotwoord door J.A. de Koning over ‘De<br />
religieuze mensch en zijn taak in het dagelijksch leven’.
ale leven’. Heel mooi, zegt Banning, maar het kan in Barchem,<br />
waar openheid voorwaarde is, ook een verarming betekenen.<br />
Misschien dat het door hem ervaren theoretische karakter van<br />
de inleidingen hiermee samenhangt. Hijzelf trekt althans voor<br />
zijn eigen lezing de hem passende schoen aan.<br />
Nummer 6<br />
1934<br />
6 – 9 juli<br />
Titel: Gezag en leiding<br />
Aantal deelnemers: 56<br />
Leiding: ir. S.H. Stoffel<br />
Verslag: (vermoedelijk) dr. W. Banning<br />
De rapporteur maakt zich tot tolk van de ‘geregelde bezoekers’<br />
van de zakencursussen dat déze boven het niveau van die van<br />
vorig jaar uitsteekt. Prof. Schermerhorn opent nu de rij, waar<br />
hij de vorige maal als ‘samenvatter’ fungeerde, met als thema<br />
‘Onze houding in sociale en politieke vraagstukken’. Uit de<br />
weergave in het jaarboek: ‘Ook wanneer er uit onze religieuze<br />
overtuiging geen uniform politiek program is af te leiden, er<br />
staan in alle partijen en in de partijverhoudingen geestelijke<br />
waarden op het spel, wier handhaving ons onmiddellijk samenbrengt.’<br />
Vervolgens ir. A.H. Ingen Housz met ‘Praktijk van de bedrijfsleiding’.<br />
In het verslag worden drie kenmerken van een goede<br />
gezagsuitoefening weergegeven. ‘Zij moet zakelijk zijn, d.w.z.<br />
het algemeen belang van de onderneming in het oog vatten;<br />
zij moet redelijk zijn, en zich als zodanig ook laten rechtvaardigen<br />
voor hen die aan het gezag onderworpen zijn, waarom<br />
beroepsinstanties, tot een beroep op de directie toe, nodig zijn;<br />
zij moet zedelijk zijn in die zin dat zij de mens eerbiedigt.’<br />
Aansluitend handelt dr. Joh. Van der Spek over de psychologie<br />
van gezagsdragers, maar volgens het verslag ‘werd veel meer<br />
gegeven dan de titel beloofde’.<br />
De altijd weer actieve en inventieve Banning completeert zijn<br />
twee lezingen over leider en massa met een preek op de zondagmorgen<br />
over Mozes en het volk Israël. Tot slot spreekt prof.<br />
mr. P. Scholten over de grond van het gezag. Ook nu weer in<br />
de discussie over het geheel: ‘Sommige vragen sneden diep<br />
in, andere gaven uiting aan de dikwijls langdurig opgekropte<br />
moeilijkheden van het zakenleven in krisistijd.’<br />
Nummer 7<br />
1935<br />
4 – 8 juli<br />
Titel: Mens en samenleving in overgangstijd<br />
Aantal deelnemers: niet vermeld<br />
Leiding: idem<br />
Verslag: G.A. Schöne<br />
‘Er was een innerlijke, niet te omschrijven, onrust bij de deelnemers,<br />
die de van ouds bekende sfeer niet voldoende tot zijn<br />
recht liet komen. Er moeten tegenstrijdigheden in ons aan het<br />
werk geweest zijn, die we niet zonder meer hebben kunnen<br />
bannen toen we Barchemse grond betraden’, aldus de verslaggever<br />
over de zakencursus van 1935. Maar uiteindelijk heeft<br />
de leiding gezegevierd en de deelnemers rijker naar huis doen<br />
gaan dan zij gekomen waren.<br />
Het is dan ook volop crisistijd en de eerste inleider, prof. dr. J.<br />
Lieftinck (niet te verwarren met de latere minister van financiën<br />
Piet Lieftinck), pakt er dan ook meteen breed over uit.<br />
Structurele en conjuncturele oorzaken passeren de revue. Een<br />
van Lieftincks conclusies is dat het productieapparaat ‘groepsgewijze’<br />
gesaneerd dient te worden. De vrije concurrentie<br />
moet plaats maken voor planmatige productie, terwijl op industrieel<br />
gebied gestreefd moet worden naar coördinatie.<br />
De politieke stromingen van de jaren dertig verklaren dat prof.<br />
dr. L.J. van Holk ingaat op ‘Het fascinerende en de gevaren<br />
van het irrationalisme’.<br />
19
Zondagmorgen is nogal eens het tijdstip voor de overdenking<br />
van dr. W. Banning. Titel ditmaal: ’s Mensen houding in de<br />
ongunst van het lot. Zondagavond sluit dr. J.A. de Koning hierop<br />
aan met: Onze situatie religieus gezien. Citaat uit het verslag:<br />
‘We hebben zorg te dragen, dat onze godsdienstige ontvankelijkheid<br />
met een goed geestelijk ontwikkeld leven, zorgvuldig<br />
aangekweekt en behouden wordt.’<br />
Nummer 8<br />
1936<br />
4 – 6 juli<br />
Titel: Vraagstukken uit het zakenleven<br />
Aantal deelnemers: 64<br />
Leiding: ds. F. Kleijn<br />
Verslag: ene ‘K’<br />
Voor het eerst wordt in 1936 een indicatie gegeven over<br />
de samenstelling van de deelnemers aan de zakencursus.<br />
Verslaggever K. meldt namelijk dat er dit keer ongeveer evenveel<br />
‘getrouwen’ als nieuwkomers zijn. Het lijkt even een cursus<br />
van de Arbeiders Gemeenschap te worden als ir. H. Vos<br />
het woord krijgt over ‘Winstmotief, risico en sociale verantwoordelijkheid’.<br />
Hein Vos is een vooraanstaand SDAP-er en<br />
een van de samenstellers van het Plan van den Arbeid van zijn<br />
partij. Logisch dat er kritiek komt, maar ook bijval – net als<br />
in 1933 toen het (eveneens) over Planwirtschaft ging. Daarna<br />
is het woord aan de fabrikant ir. S.H. Stoffel over ‘Het begrip<br />
dienstbaarheid in het arbeidsproces’. Een van zijn conclusies is<br />
dat wanneer het lukt om de onderneming tot een als gemeenschap<br />
aangevoeld werkverband te maken het element dwang<br />
bij de arbeid sterk kan worden afgezwakt. Die ontwikkeling is<br />
volgens hem in de westerse wereld gaande.<br />
Het valt op dat de zondag midden in de zakencursussen een<br />
kleuring krijgt die zowel recht doet aan het godsdienstigmeditatieve<br />
karakter dat verwant is met een kerkdienst en het<br />
thema van de cursus. Zo ook bij deze cursus, waarin ds. Kleijn<br />
20<br />
het ’s morgens heeft over ’s Menschen lot’ en de arts dr. A.M.<br />
Meerlo ’s avonds ingaat op ‘De waarde van het persoonlijk<br />
leven’.<br />
Maandagochtend is er toch geen nuchter-zakelijk onderwerp,<br />
maar wel weer een bijdrage van C.A.J. Begeer, van de zilverfabriek,<br />
ditmaal over ‘Roeping en beroep’, waarin de spreker<br />
zich ontpopt als aanhanger van de astrologie. Ook in het korte<br />
verslag is het begrip ‘kosmisch’ in verband met de levensloop<br />
niet van de lucht en het is de vraag of het bij deze lezing was<br />
of een andere, dat iemand ooit zijn vinger opstak om de in ijle<br />
sferen verblijvende inleider erop te wijzen dat kosmos simpelweg<br />
heelal betekent; althans zo wil het een hardnekkige overlevering<br />
over deze ’correctie’.<br />
Wie zich afvraagt waar de ‘vraagstukken uit het zakenleven’<br />
zijn gebleven – het thema van deze cursus – , kan misschien<br />
tevreden zijn als hij hoort dat dr. J.A. de Koning ten slotte<br />
spreekt over ‘Het geduld’. Want wie zou willen betwisten dat<br />
geduld een ‘groote krachtbron voor dienend leven’ is, zoals K.<br />
concludeert. Ook in het bedrijfsleven.<br />
Nummer 9<br />
1937<br />
10 – 12 juli<br />
Titel: Arbeid als scheppende functie<br />
Aantal deelnemers: 90<br />
Leiding: ds. F. Kleijn<br />
Verslag: opnieuw ‘K’<br />
Een vast onderdeel van de verslaggeving over de zakencursussen<br />
zijn naar goed Hollands gebruik de beschrijvingen van<br />
het weer. Omdat het om zomercursussen gaat draait het nogal<br />
eens om de vraag: kunnen we wel of niet naar buiten? De aan<br />
Kafka’s boeken herinnerende rapporteur K. is ook dit jaar<br />
onze gids door de cursus en hij begint meteen over het weer.
Limonadefabrikant J.A. Riedel: …bedrijf behoeft<br />
ethische norm…<br />
Gelukkig! Het weer is goed, waardoor de ‘opwekkende en stimuleerende<br />
factor’ van Barchems schoonheid luister bijzette<br />
aan de ‘bemoedigende opgewektheid’ van de cursus, die de<br />
‘groote ernst’ niet in de weg stond.<br />
Vrijdagavond bijt dr.ir. A. Korevaar het spits af over ‘De plaats<br />
van het bedrijfsleven in de cultuur’. Korevaar ziet bij een evenwichtige<br />
leiding dat een bedrijf een instituut kan worden van<br />
‘hooge cultureele waarde’. Het betrachten van evenwicht ziet<br />
hij niet in de ‘kapitalist als ondernemerskarakter’. ‘Voor den<br />
kapitalistischen mensch wordt de geldwereld de ware wereld,<br />
de winst het ware resultaat en het ware doel des levens. Hij<br />
kent geen gewetenswroeging, geen twijfel. Hij is ongebroken,<br />
energiek, capabel, doelbewust, ondubbelzinnig, sterk, werkt<br />
hard, maar is ook rücksichtlos, bekrompen, hard, gevoels-<br />
en gemoedsarm, eenzijdig, monomaan aan de grens van het<br />
pathologische.’<br />
De volgende spreker is mr. R. Mees over ‘Conflicten der praktijk<br />
in het licht der roeping’. De centrale vraag van Mees is:<br />
‘Hoe kan men de handelsmoraal zoo hoog mogelijk opheffen?’<br />
Hij noemt ‘beangstigend groot’ de kracht van het persoonlijke<br />
voorbeeld in het zijn van een zo goed mogelijk koopman.<br />
Streven naar een zedelijk verantwoord uitoefenen van het<br />
ondernemerschap is geboden. ‘Ten onrechte meent men, dat<br />
men daardoor geen goed koopman zou zijn, omdat men dan<br />
niet elk voordeel nemen kan, dat te krijgen is. Maar hij zal er<br />
een hoogeren vorm van koopmanschap en van geluk voor winnen’,<br />
aldus Mees.<br />
De zondagmorgenpreek van ds. G.J. Hoenderdaal gaat over<br />
daadkracht en contemplatie. De van origine Duitser prof. C.A.<br />
Mennicke bepleit op zondagavond ‘De noodzaak tot vorming<br />
eener maatschappelijke élite’. In de lijn van Duitse denkers<br />
als Rathenau, Spengler en Weber, die zich met elites hebben<br />
beziggehouden, onderzoekt Mennicke nieuwe mogelijkheden<br />
van elitevorming. Hij ziet de maatschappelijke crisis van de<br />
jaren dertig voor een groot deel als elitevorming-in-de-crisis,<br />
zoals het vertwijfeld grijpen naar dictatoriale methoden.<br />
Daartegenover kiest hij voor sociaal-pedagogische middelen<br />
om tot volksontwikkeling te komen. Methoden van ‘psychotechniek’<br />
zouden leiders van dit soort opbouwprocessen te<br />
voorschijn moeten brengen en verder dienen te vormen.<br />
De maandagochtend brengt ds. G.J. Sirks over ‘Verantwoordelijkheid<br />
en schuld’. De remonstrantse predikant die Sirks<br />
is, komt om de hoek kijken als hij na behandeling van allerlei<br />
projectie-theorieën (zondebok, schuldoffer) stelt dat de mens<br />
verlossing van schuld niet ‘mechanisch-naïef’ kan aanvaarden.<br />
21
‘Verlossing gaat nooit geheel buiten hemzelf om. Het humanistisch<br />
christendom vindt hier zijn grote taak’, aldus Sirks.<br />
Nummer 10<br />
1938<br />
2 – 4 juli<br />
Titel: Leiding in de hedendaagsche maatschappij<br />
Aantal deelnemers: niet vermeld<br />
Leiding: ds. F. Kleijn<br />
Verslag: mr. R.C. Schlingemann<br />
Hoewel ook nu de zakencursus in de midzomer wordt gehouden<br />
is het, anders dan vorig jaar, regenachtig en koud weer.<br />
Maar de Barchemgeest blijft onverstoord, aldus de verslaggever.<br />
De cursus trok wel ‘minder’ deelnemers, zonder opgave<br />
overigens van het aantal, ‘wegens het samenvallen met een<br />
Delfts lustrum’. De eerste spreker, mr. J. Bierens de Haan, handelt<br />
over ‘Zin en Noodzaak van Leiding’. Een enkel citaat: ‘De<br />
functie van den leider is noch het opleggen van zijn wil aan de<br />
groep, zelfs niet in de dictatuur, noch het louter uitvoeren van<br />
de wil van het volk (valsche voorstelling van de democratie).’<br />
Wat wij al eerder hebben gemerkt, wordt nu ook door de rapporteur<br />
gesignaleerd: de discussie in Barchem waaiert snel alle<br />
kanten uit. Dat blijkt. Want in de nabespreking komt mr. A.J.R.<br />
Mauritz tot de vaststelling (in verband met Leiding? WL) dat<br />
een samengaan van de verschillende vrijzinnig-christelijke<br />
groepen in ons land meer dan ooit noodzakelijk is.<br />
De draad waar Bierens de Haan hem heeft laten liggen wordt<br />
’s avonds weer opgepakt door ds. A.M. Brouwer, die spreekt<br />
over ‘Leiding in de democratie’. Die heeft volgens hem tot<br />
taak: het opvoeden tot zelftucht en het voorkomen van te<br />
ver doorgevoerd individualisme ‘en verwildering’. Zeker bij<br />
Barchem hoort Brouwers observatie dat sommige kerken politieke<br />
groepen vormen ‘en daarmee verdeeling in geloofsgroepen’.<br />
Gaan zij daarmee door, dan voorspelt spreker hen, dat zij<br />
22<br />
eens het oordeel zullen vernemen: ‘òf van den totalitairen staat<br />
of van het volk, dat zich van de kerken los zal maken’.<br />
Weer is het zondagmorgen en de preek is van prof. dr. M.C.<br />
van Mourik Broekman: rustig, mooi, goeddoend aan de verslaggever.<br />
Daarna is er een invaller: de Twentse textielfabrikant<br />
E. van Heek vervangt zijn staalcollega ir. A.H. Ingen<br />
Housz. Hij schetst de ideale situatie zoals hij die ziet in een<br />
middelgroot industrieel bedrijf met drie- tot vierhonderd<br />
arbeiders. De directie moet zo onmerkbaar mogelijk leiding<br />
geven, moet de grote lijnen zien, en het meeste werk overlaten<br />
aan de tussenschakels. Directe medezeggenschap van de<br />
arbeiders kan niet, wel getrapt. Dat lokt een reactie uit van de<br />
in het gezelschap aanwezige mr. P.J. Oud, burgemeester van<br />
Rotterdam, die opmerkt dat medezeggenschap nooit opgelegd<br />
kan worden maar hooguit kan groeien als alle partijen willen.<br />
Was Van Heek een invaller ‘ad hoc’, Banning lijkt, als<br />
directeur bij alle cursussen aanwezig, een vaste vervanger.<br />
Zo ook nu. Kennelijk is hij er bedreven in geworden,<br />
want verslaggever Schlingemann rept van ‘een zeer mooie<br />
improvisatie’. Gezien de temperatuur is er sprake van twee<br />
haardvuren, waarbij tot na middernacht wordt gediscussieerd.<br />
Maandagmorgen. Prof. C. Mennicke over ‘Leiding en<br />
Opvoeding van de Massa’. Hij beveelt aan dat instanties worden<br />
gevormd die de verantwoordelijkheid op zich nemen voor<br />
het bedenken en uitvoeren van middelen (symbolen) ter massapsychologische<br />
beïnvloeding in goede zin, dus tegen die<br />
van totalitaire regiems in. Opnieuw meldt zich mr. Oud, die<br />
waarschuwt voor demagogie. Het feit dat volksopvoeders als<br />
Mennicke geen ‘theater’ kunnen en willen leveren zal steeds<br />
onze grote handicap zijn, aldus Oud. De inleider repliceert dat<br />
symbolen onontbeerlijk zijn, maar dat duidelijk moet blijven<br />
dat het om symbolen en niet om idolen gaat. Het slotwoord is<br />
weer aan de voorzitter die op de berg over Gehoorzaamheid<br />
spreekt.
Nummer 11<br />
1939<br />
8 – 10 juli<br />
Titel: Geestelijke herbewapening<br />
Aantal deelnemers: 40<br />
Leiding: ds. F. Kleijn<br />
Verslag: L. Westerouen van Meeteren-François<br />
De nood der tijden dringt nu volop ook in de titel van de<br />
zakencursus door. Toch houdt de voorzitter in zijn openingswoord<br />
er rekening mee dat sommigen erdoor afgeschrikt zouden<br />
kunnen zijn om zich aan te melden. Ten onrechte, vindt<br />
hij. Zal Barchem niet garant staan voor een degelijke behandeling<br />
van een dergelijk thema? Dr. ir. A. Korevaar geeft de<br />
aftrap met een overzicht van de vraagstukken die zich bevinden<br />
tussen de maatschappelijke realiteit en geestelijke overtuigingen.<br />
Op de eerste dag ook een nieuwe spreker op dit type cursus, te<br />
weten R.F. Beerling, die na de oorlog bekendheid zal krijgen<br />
als filosoof en publicist. Uit het feit dat Beerling het begrippenpaar<br />
geestelijke en morele herbewapening gebruikt, terwijl<br />
de titel van de cursus ‘geestelijke herbewapening’ is, kan<br />
men enige ongemakkelijkheid vermoeden tegenover deze<br />
in de jaren dertig zich vormende beweging die stamt uit de<br />
Oxfordgroep. Overigens: Beerling blijkt verre van een aanhanger,<br />
laat staan propagandist van Morele Herbewapening te zijn.<br />
Hij is eerder uit op de ontmaskering van een dergelijk woordmasker,<br />
dat veelal wordt gebruikt om bepaalde bedoelingen te<br />
maskeren. Omdat het met de Woodbrookers verwante blad Het<br />
Kouter in zijn weergave van Beerlings lezing op de zakencursus<br />
deze nog wel betitelt als ‘Geestelijke en moreele herbewapening’,<br />
terwijl het jaarboekje (later) het woord moreel schrapt,<br />
zou afgeleid kunnen worden dat de cursus oorspronkelijk wel<br />
degelijk die dubbele aanduiding heeft gehad. Hoe dan ook, uit<br />
al dit gespartel blijkt dat de organisatie Morele Herbewapening<br />
niet alleen na de oorlog omstreden was.<br />
Voor de tekst van de daaropvolgende inleider, dr. J. Backx,<br />
worden we opnieuw verwezen naar Het Kouter. Omdat wij uit<br />
zijn verhandeling ‘De verantwoordelijkheid van den ondernemer’<br />
in Barchem Berichten 2008/1, bloemlezend uit dit vooroorlogse<br />
blad, al ruim hebben geciteerd, volstaan wij kortheidshalve<br />
met terug te verwijzen naar die passages op de<br />
pagina’s 18 en 19. De strekking van Backx’ benadering is verwant<br />
met de naar een evenwichtige bedrijfsgemeenschap zoekende<br />
Korevaar en de naar moraliteit in het zakendoen strevende<br />
Mees, die beiden optraden in de zakencursus van 1937.<br />
Inmiddels is een goede bekende, ds. A.M. Brouwer, aangetreden<br />
voor zijn visie op geestelijke herbewapening, die hij confronteert<br />
met de verschillende sociale en geestelijke groepen in<br />
Nederland. Brouwer is gespitst op ‘een oecumenisch christendom’,<br />
dat op allerlei cultuurgebieden mee moet spreken. En:<br />
een krachtige, doelbewuste staat, die rechtvaardig zijn taken<br />
doorzet. Door zijn uiteenzetting over alle staatstaken krijgt de<br />
spreker het verwijt ‘crypto-fascist’ te zijn. De gevoeligheden<br />
van de late jaren dertig manifesteren zich in het door mevrouw<br />
Westerouen van Meeteren gemaakte verslag: ‘Ds. Brouwer<br />
verdedigde zich krachtig; hij heeft fascisme uitdrukkelijk verworpen.<br />
Hij vreest echter, dat men met al de goedwillendheid<br />
het terrein effent voor fascisme. Daarom acht hij ingrijpen van<br />
bovenaf nodig. In tegenstelling met mr. Oud meent hij, dat de<br />
dynamiek in de bestaande partijen te kort schiet. Daarom zou<br />
hij een nieuwe politieke partij wensen, die de bestaande zou<br />
beïnvloeden en tot eenheid dwingen.’<br />
Voorzitter Kleijn concludeert dat de meningen niet zoveel uiteenlopen.<br />
23
CAhIER ZAkENCuRSuS<br />
Rotterdamse ondernemers<br />
prominent onder<br />
deelnemers zakencursus<br />
Enkele portretten als typering<br />
De Rotterdamse ondernemerselite van voor de oorlog<br />
was prominent vertegenwoordigd op de zakencursussen<br />
in Barchem. Daarnaast waren er directeuren van<br />
bedrijven (en hun echtgenotes) uit de industriële centra<br />
Twente, Amsterdam, de IJmond en Utrecht.<br />
Uit de kenschets hieronder van enkele ‘dramatis personae’,<br />
die meer bedoeld is als typering van het netwerk<br />
en het klimaat waarin gewerkt werd dan als sluitend<br />
vademecum, blijkt de verwevenheid van de zakencursus<br />
met het economische en sociaal-culturele landschap<br />
in het toenmalige Nederland.<br />
R. Mees<br />
Een van de sleutelfiguren in het vooroorlogse Rotterdam<br />
was mr. Rudolf Mees (1880-1951), firmant van de sinds 1720<br />
bestaande bankiers- en assurantiefirma R. Mees en Zoonen.<br />
Hij bleek ook een sleutelfiguur in Barchem te zijn bij de opzet<br />
van de zakencursussen, waarvan de eerste in de zomer van<br />
1930 door zijn vrouw E. Mees-Havelaar werd verslagen<br />
voor het Woodbrookers-jaarboek 1931. Wat later kwam hij<br />
in de bestuurscommissie die voor de ontwikkeling en leiding<br />
van de zakencursussen werd ingesteld. Maar al een kleine<br />
tien jaar eerder, in 1922, hadden de wegen van Mees en<br />
K.H. Roessingh, de Barchem-pionier, elkaar gekruist in het<br />
Genootschap voor Zedelijke Volkspolitiek dat in dat jaar werd<br />
opgericht. Roessingh werd voorzitter, Mees de auteur van<br />
wat vermoedelijk de eerste publicatie van het genootschap is<br />
geweest: de brochure Maatschappelijke Roeping.<br />
Typerend voor de eerste jaren na de als echec ervaren Eerste<br />
24<br />
Mevrouw E. Mees-Havelaar schreef over 1930 het eerste verslag.<br />
Wereldoorlog is het doel van het genootschap, namelijk te<br />
getuigen voor de zedelijke beginselen in de politiek. Enkele<br />
jaren eerder schreef Mees De moraal in het handelsleven<br />
(1919, herdruk 1952), waarmee de toon werd gezet voor de<br />
Barchemactiviteiten die eveneens draaiden om de ethiek in<br />
het zakendoen. Het is ook het thema van Mees in de tweede<br />
zakencursus van 1931, die maar liefst door ruim tachtig deelnemers<br />
(allen ondernemers, gevolg: dikke rijen auto’s rond het<br />
gebouw) werd bijgewoond. Notulist J.A. Riedel haalt in het<br />
verslag aan de uitspraak ‘dat men de economie als empirische<br />
wetenschap vaak gaarne aanvaardt om de ethiek te knotten’. In<br />
zijn inleiding blijkt Mees onder meer de toegenomen corruptie<br />
bij de overheid en het bedrijfsleven op de korrel te hebben<br />
genomen.<br />
Bij ‘Ru’ Mees vloeit de belangstelling voor het economisch<br />
leven primair voort uit zijn positie als firmant van het familiebedrijf.<br />
Maar zij blijkt ingebed in een veel breder patroon van<br />
sociale en culturele betrokkenheid, een patroon dat hij deelde<br />
met een aantal andere leden van de Rotterdamse elite, maar
dat ook terug te vinden is bij de vooroorlogse Woodbrookers.<br />
In die verwantschap ligt dan ook de wisselwerking in de as<br />
Rotterdam-Barchem.<br />
Vijf jaar na de oprichting van de Woodbrookersvereniging<br />
stond Rudolf Mees aan de wieg van De Rotterdamsche Kring<br />
en wordt hij de eerste voorzitter. Het gaat om ‘bevordering van<br />
wetenschap, wijsbegeerte, godsdienst, ethica en kunst, kortom<br />
van alle geestelijk leven, en aanraking tussen personen van<br />
verschillende levensrichting’. In het rijtje oprichters zien wij<br />
bekende Rotterdamse namen die nog tientallen jaren het particulier<br />
initiatief in de stad zullen dragen. Namen als Schadee,<br />
Bierens de Haan, Baelde, Dutilh, Plate, Siegenbeek van<br />
Heukelom, Havelaar, Hudig, Van der Leeuw, Van der Mandele<br />
en Van Stolk. Ontwerpers als Gispen, Granpré Molière en Oud<br />
werden lid. De kring organiseerde tal van lezingen en excursies<br />
naar nieuwe tuindorpen als Vreewijk en Betondorp. Vanuit<br />
de kring werd in 1919 de Vereeniging voor Stadsvernieuwing<br />
‘Nieuw Rotterdam’ opgericht.<br />
De betrokkenheid op stedenbouw en volkshuisvesting deelt<br />
Mees met andere vooraanstaanden in het Rotterdamse zakenmilieu.<br />
Talrijk zijn de initiatieven op dit gebied. Zij komen<br />
voort uit ‘civic culture’, de behoefte om wat voor de stad te<br />
betekenen. De elite blijft er ook wonen, zij het betrekkelijk<br />
riant in Kralingen. Maar de Amsterdammers in het Gooi en<br />
Kennemerland krijgen geen navolging; slechts een enkeling<br />
verhuist naar Wassenaar of naar Rockanje/Oostvoorne.<br />
Rudolf Mees spreekt in 1924 het Internationaal<br />
Stedebouwkundig Congres toe tijdens een excursie naar<br />
Rotterdam. Dat zijn stad niet ‘op de bodem van een grotestadscultuur’<br />
is gebouwd, verklaart hij uit de eenzijdige orientatie<br />
op de haven en een beperkte blik op de behoefte van<br />
de stadsmens aan licht en lucht, aan stilte, wetenschap, kunst<br />
en cultuur. Hij merkt op dat Rotterdam in vergelijking met<br />
Amsterdam altijd ‘misdeeld is geweest’ met nationale instellingen<br />
op dit gebied. Vroeger was dat wel verklaarbaar uit het<br />
verschil in omvang en betekenis tussen beide steden, maar dat<br />
is nu verleden tijd.<br />
Rudolf Mees behoorde tot de inner circle van Rotterdamse<br />
fondsenwervers en ad hoc inzamelaars. Was er weer een idee<br />
uitgebroed, dan grepen ‘mannen van de daad’ als Mees, K.P.<br />
van der Mandele en C.H. van der Leeuw de telefoon en brachten<br />
in een uur tijd aanmerkelijke bedragen bijeen uit de hen<br />
bekende gefortuneerde milieus. Dan had men al het startkapitaal<br />
voor de zoveelste kring, stichting of vereniging. Het<br />
gemeentebestuur placht dan dit particulier initiatief te fiatteren,<br />
mede omdat een en ander al voorgekookt was via tal<br />
van dubbelfuncties in de raad. Want de invloedrijke particulieren<br />
en de gemeentelijke overheid vormden voor de oorlog<br />
één circuit. Men ontmoette elkaar in het stadhuis, op de societeit<br />
van de Roei- en Zeilvereniging De Maas, in de remonstrantse<br />
gemeente en op de vergaderingen van de Vrijzinnig-<br />
Democratische Bond, een soort voorloper van D66. ‘In<br />
Rotterdam is iedereen liberaal, van reder tot rode vakverenigingsbestuurder’,<br />
is een uitspraak van de volkshuisvestingspionier<br />
Dirk Hudig. Hieraan valt toe te voegen dat dat liberale<br />
wel van een wat linksere signatuur was, dus in de richting van<br />
de vrijzinnig-democraten. Toen de VDB na de oorlog opging<br />
in de Partij van de Arbeid vond het vooruitstrevende ondernemersmilieu<br />
in Rotterdam onderdak in een speciale werkgeversclub<br />
binnen de PvdA.<br />
Zeker met het oog op Barchem valt over de verbindende<br />
functie van de remonstranten nog wel wat op te merken.<br />
Vergelijkbaar met de rol die de quakers in en om Birmingham<br />
in het negentiende-eeuwse ondernemersmilieu vervulden en<br />
de doopsgezinden en joden in Amsterdam, zijn in Rotterdam<br />
de remonstranten verbonden met de zaken- en bestuurselite.<br />
Alleen al getalsmatig vormen de remonstranten al heel lang de<br />
grootste gemeente binnen de Broederschap. Er zijn berekeningen<br />
dat rond 1860 een derde van de Rotterdamse gemeente-<br />
25
aad remonstrant was en omstreeks 1880 nog steeds een kwart,<br />
terwijl van de inwoners van de stad slechts enkele percenten<br />
tot dit kerkgenootschap behoorde. En lid zijn van de gemeenteraad<br />
was in die jaren vrijwel identiek met te behoren tot de<br />
maatschappelijke bovenlaag.<br />
Deze constellatie wordt weerspiegeld in de samenstelling<br />
van de toen nog bestuur geheten kerkenraad van de remonstrantse<br />
gemeente in Rotterdam. Nog in de eerste decennia<br />
van de twintigste eeuw, tot 1940, de periode waarover het gaat<br />
bij de beschrijving van de as Rotterdam-Barchem, wortelde<br />
steeds zo’n 90% van dit college in de zakenelite. Dat families<br />
als Mees-Havelaar c.s. zo’n belangrijke rol speelden in de<br />
uitwisseling is, gezien ook de banden in het algemeen tussen<br />
de remonstranten en de Woodbrookers, dááruit te verklaren.<br />
Het progressieve, tolerante, van dit vrijzinnige milieu komt<br />
in Rotterdam ook hierin tot uitdrukking dat men de radicaalsocialistische<br />
en pacifistische predikant P. Eldering altijd in<br />
bescherming heeft genomen tegen geluiden uit de gemeente<br />
die er ook wel waren, die wilden dat Eldering zou vertrekken<br />
of zich matigen in zijn gedrag. Elderings collega J.C.A. Fetter<br />
schreef deze verdraagzaamheid toe aan de eigen dissidente<br />
afstamming van de remonstranten, die immers drie eeuwen<br />
tevoren met de oude Nederduits gereformeerde kerk moesten<br />
breken.<br />
Maar al ver voor de oorlog blijkt de vooruitstrevende inslag<br />
van deze zakenelite door de drijvende kracht die zij vormde<br />
achter het International Industrial Relations Institute (IRI).<br />
Van Nelle-directeur C.H. van der Leeuw is president van dit<br />
in Den Haag zetelende instituut. Betrokken zijn verder Rudolf<br />
Mees, Auguste Plate, D.W. Stork jr (ook deelnemer aan de<br />
zakencursus) en de volkshuisvestingspionier F.M. Wibaut.<br />
Was men oorspronkelijk gericht op verbetering van de arbeidsomstandigheden<br />
van de werknemers (Van der Leeuw was de<br />
opdrachtgever van de ergonomisch uitgekiende Van Nelle-<br />
26<br />
fabriek, eind jaren twintig door Brinkman en Van der Vlugt<br />
ontworpen), nadat de crisis was ingezet richtte men zich ook<br />
op de economische politiek. Van der Leeuw stelde zich meer<br />
dan eens garant voor de tekorten van het IRI, daarin bijgestaan<br />
door Dorothy A. Cadbury en Joseph Rowntree, families<br />
uit de met de Woodbrookers verbonden quakerwereld van<br />
Birmingham die veel overeenkomsten vertoont met de toenmalige<br />
zakenelite van Rotterdam. Via dit internationale gezelschap<br />
kon Rudolf Mees, naast zijn vele functies in de volkshuisvesting<br />
van Rotterdam, in de praktijk brengen wat hij in<br />
de brochure Maatschappelijke Roeping stelde: ‘Men moet de<br />
economische problemen zien als zedelijke problemen, zich wel<br />
bewust dat de behartiging van stoffelijke belangen van zeer<br />
grote zedelijke waarde is.’ In het Rotterdams Jaarboekje 1952<br />
is hij na zijn overlijden herdacht door mede-Barchemlid J.E.<br />
van der Pot, bibliothecaris van het Rotterdams Leeskabinet,<br />
wiens dagboek als student in het Engelse Woodbrooke zich<br />
in het Woodbrookershuis bevindt. In dit In Memoriam wordt<br />
Mees’ verknochtheid aan Barchem aangehaald, alsmede zijn<br />
vriendschap met Banning.<br />
Mees was een vooraanstaand assurantiedeskundige, zoals<br />
blijkt uit het feit dat hij na de twee wereldoorlogen gevolmachtigde<br />
van de Nederlandse regering is geweest voor de<br />
Staatsmolest-verzekering. Hij was ondervoorzitter van de<br />
Rotterdamse Kamer van Koophandel en enige tijd voorzitter<br />
van de Internationale KvK. In het zakelijk vlak heeft<br />
Mees ook gefungeerd als voorzitter van de raad van beheer<br />
van de Nederlandsche Handelshogeschool, de voorloper van<br />
de Erasmus Universiteit. Door zijn huwelijk met Dorothée<br />
Havelaar was hij de zwager van de veelvuldig in het Barchem<br />
van voor de oorlog optredende Just Havelaar.<br />
J. Backx<br />
Ook bij dr. J.Ph. Backx (1903-1982) is er een duidelijk verband<br />
tussen zijn ondernemerschap (in de haven), de bemoei-
Dr. J.P.H. Backx: ...gemeenschap in<br />
bedrijf en stedenbouw...<br />
enissen met de volkshuisvesting en de standpunten die hij<br />
verwoordt op de zakencursussen in Barchem. Het kernbegrip<br />
is ‘gemeenschap’. Het bedrijf dient de gemeenschap en het is<br />
de gemeenschap die stuwt tot de wijkgedachte in steden- en<br />
woningbouw. Backx is de stuwende kracht achter de Stichting<br />
‘De Rotterdamse Gemeenschap’ die in 1944, hetzelfde jaar<br />
dat de Studiegroep Bos werd ingesteld, van start ging. Beide<br />
organisaties opteerden voor de wijkgedachte. Haast iedereen<br />
kon er in het Rotterdam van toen iets van zijn gading in terugvinden:<br />
stedenbouwers en architecten kregen een handzaam<br />
ontwikkelingsmodel voor de wederopbouw en uitbreiding van<br />
de stad, vanuit de gezondheidszorg werd de aandacht voor<br />
recreatie in groene zones verwelkomd, progressieve werkgevers<br />
zagen verband met bedrijfsgemeenschappen en de kerken<br />
vonden de aansluiting bij wijkgemeenten en parochies.<br />
Ook dat laatste sprak Backx aan, want hij voorzag (hierdoor)<br />
een verdieping van het religieuze leven. Ondertussen groeide<br />
Thomsen’s Havenbedrijf, waarvan hij firmant-directeur was,<br />
van tweehonderd naar tweeduizend man personeel en werd zo<br />
het grootste stuwadoorsbedrijf in de haven. Daar ondernam<br />
Backx tal van initiatieven, waarna hij in 1967 voorzitter wordt<br />
van de Scheepvaartvereniging Zuid, de organisatie van havenwerkgevers.<br />
Backx’ wijdgeschakeerde activiteiten vinden hun<br />
weerslag in de brede opzet van zijn publicaties. Zo gaat ‘De<br />
opbouw van Rotterdam’ niet alleen over stedenbouw, maar<br />
komen ook sociaal-economische en sociologische aspecten aan<br />
de orde: tegen verbrokkeling van de samenleving en massificatie,<br />
naar een waarachtige volksgemeenschap.<br />
In Barchem deed hij ook het nodige. Tijdens de zomer-zakencursus<br />
van 1939 signaleerde Backx dat in de eerste decennia<br />
van de twintigste eeuw de onderneming een meer publiek<br />
karakter heeft gekregen in de naamloze vennootschap, die het<br />
privé-eigendom van één man of één familie heeft afgelost. Het<br />
bedrijf is tot een radertje in de nationale economie geworden<br />
en dat schept een extra verantwoordelijkheid voor de ondernemer<br />
(de titel van zijn lezing). Oog hebben voor de bestendigheid<br />
van de onderneming is een wezenlijk onderdeel van die<br />
verantwoordelijkheid. Backx lijkt al te reiken naar het actuele<br />
begrip ‘duurzaamheid’ als hij zegt dat verkwisting van mate-<br />
27
iaal en arbeid moet worden tegengegaan en hij wijst dan op<br />
rationele productiemethoden. Als van die rationalisatie maar<br />
geen karikatuur wordt gemaakt, zodat deze blijft hangen in<br />
‘een wetenschappelijke uitbuiting en het opjagen van de arbeiders’.<br />
Nee, goede rationalisatie is, aldus Backx, alleen mogelijk<br />
bij werkelijke samenwerking tussen bedrijfsleiding en arbeiders.<br />
Werkelijke rationalisatie dient ook oog te hebben voor de<br />
arbeidsvreugde, waaraan het zozeer ontbreekt, betoogt Backx.<br />
De juiste man op de juiste plaats kan hieraan bijdragen, maar<br />
ook orde en netheid, meer veiligheid in ruime, lichte fabrieken,<br />
behoorlijke sanitaire voorzieningen, interne bedrijfsinformatie<br />
via een ‘fabriekskrant’ enzovoort.<br />
Maar ook naar buiten, naar de klant, heeft de ondernemer verantwoordelijkheid.<br />
Hij dient oog te hebben voor de eisen van<br />
trouw en billijkheid. Ondernemers zouden ook hierover meer<br />
contact moeten hebben. Aan een ondernemersorganisatie als<br />
het Verbond van Nederlandsche Werkgevers zegt hij op dit<br />
soort punten niets te hebben. Die wereld is doortrokken van<br />
het engste groepsbelang, uitgesproken materialistisch-economisch.<br />
Omdat er in die jaren nog nauwelijks andere organisaties<br />
voor overleg bestonden, prijst hij de zakencursussen in<br />
Barchem. ‘Zij hebben ons dikwijls gesterkt en bevestigd in de<br />
richting, waarin wij hebben te gaan.’ Backx hoopt dat zich in<br />
de werkgeversorganisatie nog eens een kern zal vormen van<br />
ondernemers à la Barchem, die dit verbond kunnen transformeren<br />
tot een lichaam van niet-louter defensieve aard.<br />
A. Plate<br />
Meteen al op de eerste zakencursus, zomer 1930, was een<br />
plaats ingeruimd voor ir. Auguste Plate (1881-1953), ten minste<br />
zo’n Rotterdamse duizendpoot als de eerder genoemden.<br />
Verslaggeefster E. Mees-Havelaar meldt ons dat Plate de ‘toestand<br />
in de wereld’ heeft ingeleid en dat deed zonder ‘romantiek’<br />
en met realisme. Mevrouw Mees typeert de waarde van<br />
28<br />
Plate’s betoog door op te merken dat het zakenleven uiteraard<br />
als eerste wordt beïnvloed door het internationale gebeuren,<br />
maar dat ook door de behandeling daarvan eerst een omtrekkende<br />
beweging kan worden gemaakt vooraleer de kernproblemen<br />
zelf aan de orde komen.<br />
Bij Plate was een verhaal over de internationale politiek wel<br />
in goede handen. Sinds 1923 fungeerde hij als voorzitter van<br />
de Scheepvaartvereniging Zuid (SVZ), nadat hij vanaf 1917<br />
– terugkerend uit Indië – directeur van de Gemeentelijke<br />
Woningdienst was geweest. Bij de SVZ had Plate te maken met<br />
tal van internationale aangelegenheden als de Rijnvaart en de<br />
handels- en douanetarieven. Scheepvaart zat Plate net zozeer<br />
in het bloed als woningbouw, alleen al doordat zijn vader de<br />
rederij Plate, Reuchlin & Co., de latere Holland-Amerika Lijn<br />
had opgericht en – uiteraard – tal van belangrijke nevenfuncties<br />
had in Rotterdam.<br />
‘De huisvesting der onderste bevolkingslagen is een maatstaf<br />
voor het beschavings- en welstandsniveau van een samenleving’,<br />
zo schreef Auguste Plate in 1923 bij zijn vertrek van de<br />
woningdienst, dat overigens geen afscheid van de Rotterdamse<br />
volkshuisvesting betekende. Wat Plate hierin tot uitdrukking<br />
brengt is min of meer hetzelfde als wat zijn neef K.P. van der<br />
Mandele en de eerder in dit stuk behandelde Rotterdammers<br />
bedoelden: woning- en stedenbouw dienden in één cultureelethisch<br />
en organisatorisch traject te liggen. De havenbedrijven<br />
en hun leiders moesten voor hetzelfde staan als de volkshuisvesters<br />
en zich richten op waarachtige gemeenschappen.<br />
Daaruit is het te verklaren dat de bovenlaag van de zakenwereld<br />
zich zo geëngageerd toonde bij het bouwen en beheren.<br />
Het is een ‘civic culture’ die ook te vinden was in het<br />
Birmingham van de tweede helft van de negentiende eeuw<br />
met de quakers als fabrikanten en betrokken bij de woningbouw.<br />
De link met Barchem is te vinden bij de Engelse<br />
Woodbrookerspionier George Cadbury, die zijn bedrijvigheid
in de chocoladefabriek zeer sociaal-gezind organiseerde en<br />
daaruit voortvloeiend tot de realisatie kwam van de tuinstad<br />
Bournville. In Rotterdam was er de bouw van tuindorpen als<br />
Vreewijk, eveneens op particulier initiatief. Men kan dus veilig<br />
stellen dat de Engelse en Nederlandse Woodbrookers van<br />
origine met dit stedelijke cultureel-ethische initiatief van een<br />
vooruitstrevende burgerij zijn verbonden. Het vehikel in de<br />
jaren dertig voor bezinning op de genoemde thema’s was in<br />
Barchem de zakencursus en het kan daarom niet meer verbazen<br />
dat er uit het Rotterdamse zoveel animo hiervoor bestond.<br />
Trouwens, de ledenlijsten van de Woodbrookers van voor de<br />
oorlog laten er geen misverstand over bestaan dat de overgrote<br />
meerderheid behoorde tot wat wel genoemd wordt de ‘culturele<br />
bourgeoisie en adel’.<br />
Auguste Plate belichaamde de bovenstaande strevingen perfect.<br />
Van alle prominente Rotterdammers is hij stellig de<br />
grootste publicist. Tientallen beschouwingen van uiteenlopende<br />
omvang en op heel verschillende gebieden zijn er van hem<br />
in druk verschenen. Plate blijkt diep geraakt door de reformidealen<br />
van omstreeks 1900. Hij is te situeren in de buurt van<br />
het ‘ingenieurs-socialisme’, al was hij nooit bij de SDAP aangesloten.<br />
Al voor zijn dertigste jaar heeft hij contact met de<br />
bouwmeester H.P. Berlage, veel ouder dan hij (en later lid van<br />
de Arbeiders Gemeenschap, maar dit tussen haakjes). Plate’s<br />
interessen raken kunst en cultuur, met name de architectuur,<br />
maar ook muziek (hij bespeelt een Stradivarius) en literatuur,<br />
verder (sociale) filosofie en politiek, maar zeker ook techniek<br />
en organisatie. Hij wordt een steunpilaar van het Nieuwe<br />
Bouwen en gaat er als civiel ingenieur ook zelf op uit, bijvoorbeeld<br />
in Duitsland, om onderzoek te doen naar nieuwe constructiemethoden.<br />
Houdt hij enerzijds staande dat ware kunst ingenieurskunst is,<br />
bepaald door volume en snelheid, anderzijds ontbreekt daaraan<br />
het menselijk diepere – de ziel. Daardoor is techniek zelf<br />
niet in staat schoonheid voort te brengen. Techniek is areligieus,<br />
een middel. Wordt de mens religieus, dan bouwt hij een<br />
samenleving op waarin techniek gaandeweg als middel wordt<br />
gebruikt om op een hoger plan te komen. De oorsprong van<br />
schoonheid zoekt de remonstrant Plate in de religie. In het<br />
christelijk geloof is dat de openbaring van de liefde. Hij ziet in<br />
zijn tijd de cultuur door het diepste punt heengaan, de diepte<br />
van het materialisme.<br />
Wat Plate hier met elkaar in verband brengt, doet sterk denken<br />
aan de beschouwingswijze van de Duitse industrieel, econoom,<br />
politicus en cultuurfilosooof Walther Rathenau (1867-<br />
1922), niet toevallig iemand die op Barchemcursussen veel<br />
werd besproken. De theoloog dr. J.A. de Koning, nauw betrokken<br />
bij de zakencursus, was in 1930 op Walther Rathenau<br />
gepromoveerd. In de jaren daarop was hij een veelgevraagd<br />
inleider van diens levenskijk. Ook in zijn denkbeelden over de<br />
economie doet Plate sterk aan Rathenau denken. Er kan van<br />
beïnvloeding sprake zijn, want de publicaties van de Duitse<br />
denker werden na zijn dood in de jaren twintig veel gelezen,<br />
ook in Nederland. Zo Plate’s ideeën over een Planwirtschaft,<br />
waarin productie en consumptie nauwer op elkaar kunnen<br />
worden afgestemd dan in het ‘vergruizelde’ kapitalisme mogelijk<br />
was. Collectieve belangen vormen de grondslag voor nieuwe<br />
samenwerkingsvormen tussen kapitaal en arbeid, alsmede<br />
betere contacten met consumentenorganisaties. Het individu<br />
functionerend in de gemeenschap, is zijn ideaal. Maar een verstarrende<br />
staatsinvloed moet verre worden gehouden. Evenals<br />
Rathenau kan Plate worden geplaatst in de links-liberale sfeer<br />
en niet in de socialistische/ communistische. Dit soort ideeën<br />
past naadloos in de strekking van de zakencursussen, begin<br />
jaren dertig. Zo schrijft de limonadefabrikant J.A. Riedel<br />
(tevens langjarig penningmeester van de Woodbrookers) concluderend<br />
in zijn verslag van de zomer-zakencursus 1931:<br />
‘Over productie en distributie werd in verband met teugelloos<br />
winststreven instede van behoeftenvoorziening, terecht de<br />
29
staf gebroken. Wanneer geen ethische norm wordt aangelegd,<br />
beduidt productie van gifgassen, verdoovende middelen enz.<br />
volgens het huidig systeem, gemeenschapsdienst’. (een bijdrage<br />
aan het bruto nationaal product, zou een moderne econoom<br />
zeggen, WL).<br />
A.H. Ingen Housz<br />
Een van de drijvende krachten achter de zakencursus en in<br />
menig opzicht de belichaming ervan was ir. A.H. Ingen Housz<br />
(1888-1983), meerdere malen deelnemer, lid van de bestuurscommissie,<br />
en door zijn lange leven een verbindende schakel<br />
met de naoorlogse jaren in de combinatie kerk en industrie.<br />
Ingen Housz is ruim veertig jaar, van 1917 tot 1958, werkzaam<br />
geweest bij de Koninklijke Nederlandse Hoogovens en<br />
Staalfabrieken in IJmuiden, sedert 1924 als directeur en na de<br />
oorlog als voorzitter van de directie. In de wandeling werd hij<br />
daar als ‘IH’ aangeduid.<br />
Voortkomend uit een buitenkerkelijk milieu ging Ingen Housz<br />
zich in de jaren dertig oriënteren op de kerk en trad hij bij de<br />
Amsterdamse predikant G.J. Sirks toe tot de Remonstrantse<br />
Broederschap. Bezoeken aan het conferentieoord Schloss<br />
Elmau in Beieren, waar de ‘vrijprotestantse’ theoloog<br />
Johannes Müller de scepter zwaaide, en aan de Woodbrookers<br />
in Barchem, beide volgens IH ‘open en bevrijdend’, hadden<br />
mede voor de voedingsbodem van zijn kerkelijke oriëntatie<br />
gezorgd. De bevriende sociale denker dr. H.M. de Lange<br />
heeft Ingen Housz ooit een vertegenwoordiger van het ‘sociaal<br />
remonstrantisme’ genoemd. Op de zakencursus van 1936<br />
omschreef de Hoogovendirecteur de taak van de industrieel<br />
als volgt: ‘Het opvoeden van de arbeider tot collectieve verantwoordelijkheid<br />
voor het bedrijf en het scheppen van een levende<br />
werkgemeenschap. Iedere medewerker moet een duidelijk<br />
begrip hebben van zijn aandeel in het grote geheel.’<br />
Ingen Housz was zo enthousiast over het Woodbrookerswerk<br />
dat hij, toen dat door de oorlog stil kwam te liggen, in 1941<br />
30<br />
Ir. A.H. Ingen Housz: ‘…vertegenwoordiger van sociaal remonstrantisme…’<br />
thuis in Beverwijk een ‘Barchemcursus’ organiseerde, met<br />
inleidingen van Banning en de remonstrantse predikanten<br />
Noordhoff en Van Holk. Er volgden meer van deze bijeenkomsten<br />
met bijbelse noties als inspiratiebron. Hij was ook
ij uitstek de man die de Barchemgeest en het remonstrantisme<br />
in één lijn zag: lid voor het leven van de Woodbrookers<br />
en van 1947 tot 1953 deel uitmakend van de Commissie tot<br />
de Zaken (Coza), het dagelijks bestuur van de Remonstrantse<br />
Broederschap.<br />
In remonstrantse kring heeft IH ook tal van inleidingen gehouden<br />
over de sociale verantwoordelijkheid in het bedrijfsleven.<br />
Maar ook daarbuiten. Tijdens een Studium Generale van de<br />
Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam, waarvan<br />
hij zesentwintig jaar toezichthouder was, zei hij in 1964<br />
zich ‘als de derde macht in de onderneming te zien … met als<br />
fundamentele taak het welzijn der onderneming zelve … aan<br />
de aandeelhouders verantwoordelijk … maar ook tegenover de<br />
arbeiders’.<br />
Ingen Housz is generaties lang een animator van allerlei soorten<br />
overleg geweest. Hij maakte deel uit van het in ondernemerskring<br />
bekende Pijp-netwerk, waaruit ook wel weer eens<br />
een lijn liep naar de zakencursus en de werkgevers-belangenbehartiging,<br />
zoals in de persoon van T.J. Twijnstra. In het<br />
begin van de jaren zeventig was de ruim tachtigjarige IH nog<br />
de inspirator van de Spaensweerd-conferenties, genoemd naar<br />
zijn woonhuis aan de IJssel bij het Gelderse Brummen. Zij<br />
dienden ‘tot doorbreking van het groeiende wantrouwen tussen<br />
de ondernemers en hun critici’. Ook hier weer het model van<br />
de zakencursus: vertrouwelijk beraad over bedrijf, markt en<br />
samenleving, waarbij niet alleen geestverwanten van IH aanwezig<br />
waren. Erbij betrokken was bijvoorbeeld ook de mederemonstrant<br />
en Bentveld-man dr. H.M. de Lange.<br />
Eerder had al het bedrijfspastoraat de aandacht van Ingen<br />
Housz. Samen met J.A. de Koning spreekt hij voor het remonstrantse<br />
Convent van Predikanten over ‘de ontwikkeling van<br />
den arbeid der kerk met medewerking van leken’. Volgens zijn<br />
zoon Jan legt IH in deze voordracht een grondslag voor het<br />
industriepastoraat. Aan deze vorm van pastoraat in de IJmond<br />
heeft IH ook praktisch bijgedragen.<br />
W. Schermerhorn<br />
Een typische brugfunctie tussen voor en na de oorlog, tussen<br />
vrijzinnig-democraten en de doorbraak-socialisten van de<br />
Partij van de Arbeid, tussen de zakencursussen en het naoorlogse<br />
engagement van het personalistisch socialisme en tussen<br />
de wederopbouw van Rotterdam en Nederland als geheel,<br />
is vervuld door W. Schermerhorn (1894-1977). Al ruim voor<br />
de oorlog was Schermerhorn Barchemlid. Weliswaar in Delft<br />
woonachtig, waar hij als civiel ingenieur hoogleraar was<br />
aan de Technische Hogeschool, valt hij te rekenen tot het<br />
Rotterdamse milieu in de relatie met de Woodbrookers. Zo<br />
was hij na het bombardement van Rotterdam direct bij de verhoudingen<br />
in de Maasstad betrokken vanwege zijn reputatie<br />
van vermaard cartograaf. Schermerhorn was een pionier in de<br />
luchtkartering en de fotografie moest behulpzaam zijn bij de<br />
waardebepaling van de restanten van de stad.<br />
Direct al op de eerste zakencursus van 1930 beet<br />
Schermerhorn de spits af met een inleiding over ‘Techniek en<br />
Kultuur’. Van een Delftse professor kan niet worden verwacht<br />
dat hij de techniek zomaar in de ban zal doen. Het is een kwestie<br />
van ermee omgaan. De remonstrant en vrijzinnig-democraat<br />
Schermerhorn lichten op als onze trouwe verslaggeefster<br />
mevrouw Mees de aan hem gewijde paragraaf in het jaarboek<br />
1931 aldus besluit: ‘Prof. Schermerhorn meent dat opgelegde<br />
socialisatie hier niets zal helpen, als daar niet aan vooraf is<br />
gegaan een morele socialisatie. De techniek heeft de gevolgen<br />
van het kwaad sterk vergroot. Hij gelooft echter niet dat<br />
de wereld aan techniek ten gronde zal gaan; zijn godsdienstig<br />
geloof verzet zich daar absoluut tegen’.<br />
Schermerhorn en Banning ontmoetten elkaar buiten Barchem<br />
in de organisatie Eenheid door Democratie (EDD), die tot<br />
doel had de democratie tegenover elke ‘totalitaire verleiding’<br />
te handhaven en een ‘zedelijk volksbewustzijn boven partijgroepering’<br />
te versterken. Schermerhorn was voorzitter en<br />
31
Banning trad voor deze beweging af en toe als spreker op.<br />
In de oorlog leerden ze elkaar nog beter kennen in het gijzelaarskamp<br />
Sint Michielsgestel. Na de oorlog trokken<br />
Schermerhorn en Banning samen op in de Nederlandse<br />
Volksbeweging (NVB), respectievelijk als eerste en tweede<br />
voorzitter. De vrijzinnig-democraten gingen met enkele linkschristelijke<br />
splinterpartijen en de SDAP op in de nieuw opgerichte<br />
Partij van de Arbeid. Het al genoemde ‘personalistisch<br />
socialisme, van Banning cs, dat verwant was met het religieus<br />
socialisme, bleek verenigbaar met de links-liberale inslag van<br />
de VDB. Schermerhorn werd kortstondig minister-president<br />
in het eerste naoorlogse kabinet-Schermerhorn/Drees. Hij had<br />
Banning graag willen hebben als minister van Onderwijs,<br />
maar die verkoos vrij te willen blijven voor de PvdA en de (AG<br />
der) Woodbrookers. Schermerhorn vroeg toen de Groninger<br />
theologisch hoogleraar G. van der Leeuw, die trouwens ook<br />
veel in Barchem is geweest. Daarbij telde het kabinet-Schermerhorn<br />
vier ministers die rechtstreeks bij de wederopbouw<br />
van Rotterdam betrokken waren geweest: naast Schermerhorn<br />
zelf waren dat Ringers, Vos en Lieftinck, terwijl de eerste<br />
directeur van het Centraal Planbureau en belangrijke adviseur<br />
van de regering, Jan Tinbergen, als econoom ook zijn kennis<br />
had ingezet voor Rotterdam.<br />
A. van Beuningen-Eschauzier<br />
Zijdelings staat met Rotterdam in verband mevrouw A. van<br />
Beuningen-Eschauzier (1880-1968), die voor de oorlog deel<br />
heeft uitgemaakt van de Commissie voor den Meisjeskring<br />
in Barchem. Zij woonde op het landgoed Thedingsweert in<br />
Kerk Avezaath bij Tiel, maar broers van haar man waren de<br />
Rotterdamse Van Beuningens, van wie ‘DG’ de grote man was<br />
van de Steenkolen Handels-<strong>Vereniging</strong> (SHV) en aan wiens<br />
kunstverzameling het museum Boymans-van Beuningen mede<br />
zijn naam dankt.<br />
Annie van Beuningen was bevriend met het echtpaar Mankes-<br />
Zernike. Mevrouw Van Beuningen kocht werk van de schilder<br />
32<br />
Jan Mankes en was dus bekend met zijn vrouw, later weduwe<br />
dr. A. Mankes-Zernike te Rotterdam, de eerste vrouwelijke<br />
predikant (doopsgezind) in Nederland en eveneens lid van de<br />
Woodbrookersvereniging.<br />
Annie Eschauzier was geboren in Nederlandsch-Indië, waar<br />
haar vader fortuin maakte met een grote suikerplantage, en<br />
verhuisde op jeugdige leeftijd naar Den Haag. De Haagse finde-siècle-sfeer,<br />
die zo fijn getekend is in de romans van Louis<br />
Couperus, heeft zeker bijgedragen aan haar belangstelling<br />
voor literatuur, beeldende kunst en geestelijk leven. Ze was<br />
bevriend met een andere bekende Woodbrooker, de publicist<br />
Just Havelaar. De architect Frits Eschauzier was haar broer;<br />
hij ontwierp landhuizen en voor Thedingsweert enkele meubels.<br />
In die Betuwse omgeving moet Annie van Beuningen een<br />
opmerkelijke verschijning zijn geweest: ze liep altijd in elegante,<br />
lange gewaden met veel juwelen behangen, was vegetarisch<br />
en zocht spiritualiteit in de theosofie, zo weten familieleden<br />
zich te herinneren. Met de links-vrijzinnige Annie Mankes-<br />
Zernike, die later voorganger werd van de Nederlandse<br />
Protestantenbond NPB, zal zij zeker verwantschap hebben<br />
gevoeld.<br />
C.M. Löhnis<br />
Door en door Rotterdams is weer wel mejuffrouw C.M.<br />
Löhnis, trouw Woodbrookerslid in de vooroorlogse periode.<br />
Catharina Maria Löhnis (1886-1944), dochter van de machinefabrikant<br />
Theodoor Pieter Löhnis en Catharina Maria van<br />
Vollenhoven, heeft haar leven gewijd aan de woningbouw in<br />
de snel groeiende havenstad. Vijfentwintig jaar oud wordt zij<br />
in 1911 Rotterdamse tweede ‘woningopzichteres’. Haar vader<br />
was al eerder aandeelhouder van de NV Maatschappij voor<br />
Volkswoningen. Maar ook haar grootvader H.Th. Löhnis was<br />
al in de negentiende eeuw betrokken bij het particulier woninginitiatief.<br />
Catharina Maria en haar vader zijn in de jaren tien<br />
en twintig van de twintigste eeuw steunpilaren onder de bouw
van de tuindorpen in Rotterdam. Trouwens, familieverhoudingen<br />
doen er nogal toe in het oude Rotterdam. Niet alleen<br />
gaat veel van vader op zoon (en in het geval-Löhnis van vader<br />
op dochter) over, maar de zakenelite was ook nog eens op<br />
grote schaal verzwagerd, zodat steeds dezelfde namen terugkeren.<br />
De familie Löhnis behoorde met tal van Rotterdamse<br />
(en Amsterdamse) families tot de investeerders in de Twentse<br />
machine- en textielindustrie.<br />
A. Bos<br />
Andere personele relaties tussen Rotterdam en Barchem treft<br />
men aan in een studiegroep die in 1944 wordt gevormd ter<br />
voorbereiding van de naoorlogse wederopbouw. Deze commissie<br />
heet naar zijn voorzitter ir. Alexander Bos (1894-1984),<br />
directeur Volkshuisvesting, de studiegroep Bos. Vier leden van<br />
deze groep waren lid van Barchem en/of kwamen er regelmatig.<br />
Behalve voorzitter Bos was dat de Rotterdamse remonstrantse<br />
predikant H.J. Mispelblom Beijer en zijn echtgenote<br />
de geografe dr. L.M. Mispelblom Beijer-van den Bergh van<br />
Eysinga, die als secretaris optrad, alsmede dr. K.F. Proost,<br />
directeur van Ons Huis. In het in 1946 uitgebrachte rapport De<br />
stad der toekomst, de toekomst der stad wordt sterk het accent<br />
gelegd op de zogenoemde wijkgedachte.<br />
De studiegroep wil de ontbindingsverschijnselen als gevolg<br />
van de negentiende-eeuwse ‘commerciële en rationele geestesgesteldheid<br />
in de stadssamenleving’ bestrijden. Erfenis van die<br />
negentiende eeuw is de ‘onder de mechanisatie lijdende massamens’.<br />
Er is gebrek aan gemeenschapszin, cultuurontwikkeling<br />
en zelfwerkzaamheid. Resultaat: willekeurige stadsopbouw.<br />
Hiertegen dient te worden ingezet ‘de bouw van een<br />
gezond en natuurlijk groot-stedelijk gemeenschapsleven’ dat<br />
de stad overzichtelijk maakt door de vorming van wijken met<br />
telkens ongeveer twintigduizend inwoners. De realisering<br />
moet in handen van de overheid en bewoners te worden gelegd.<br />
Van projectontwikkeling (avant la lettre) kan geen sprake zijn.<br />
Deze stellingname houdt verband met de overwegend linkse<br />
gezindheid van de studiegroep. Alex Bos was een socialist die<br />
zich in allerlei opzichten tot samenlevingsopbouw voelde aangetrokken,<br />
ook als directeur van zogenoemde volkshuizen.<br />
Vanaf 1938 oriënteerde hij zich ook op de antroposofie, waarvan<br />
de benadering ‘synthese door geleding’ in het pleidooi<br />
voor de wijkgedachte kan worden teruggevonden. ‘In laatste<br />
instantie is dus het probleem van de stedebouw er een van<br />
Planwirtschaft’, aldus Bos in 1936. Hij ziet ook een tendentie<br />
van het particuliere naar het gemeenschapsbelang, waarvan<br />
de stedenbouw kan profiteren. Na de oorlog zouden de meeste<br />
leden van de groep Bos tot de Partij van de Arbeid toetreden,<br />
onder wie Bos zelf, Mispelblom Beijer en Proost.<br />
S.H. Stoffel<br />
In de sfeer van bouwen en industrie mag ook het voormalige<br />
Barchemlid ir. S.H. Stoffel worden genoemd (1881-<br />
1964), een fabrikant (Machinefabriek Reineveld) die in Delft<br />
voorzitter van de Kamer van Koophandel is geweest en het<br />
daar zelfs tot ereburger heeft gebracht. Ook hij was bij de<br />
Woodbrookers voor voordrachten. Niet alleen door de nabijheid<br />
van Rotterdam past hij in dit verband, maar ook vanwege<br />
zijn nauwe relatie met het instituut Stad en Landschap<br />
van Zuid-Holland, dat in 1928 in sterke mate op Rotterdams<br />
initiatief is ontstaan. Stoffel was lid van het Rotterdamsch<br />
Vliegveldcomité en curator van de Nederlandse Economische<br />
Hogeschool, de voorloper van de Erasmus Universiteit.<br />
Stoffel sprak op zakencursussen in Barchem, waarvan de<br />
weerslag nogal eens in het tijdschrift Het Kouter kon worden<br />
aangetroffen. Een van zijn onderwerpen was ‘Arbeid in de<br />
burgerlijke maatschappij’.<br />
C. van Traa<br />
In zijn bestuursfunctie bij Stad en Landschap zal Stoffel<br />
ongetwijfeld de jonge architect ir. C. van Traa (1899-1970) hebben<br />
gekend en hem mogelijk hebben verlokt om een verhaal te<br />
33
leveren voor Het Kouter van 1936: ‘Enkele opmerkingen over<br />
het verval der landelijke schoonheid’. Van Traa is tien jaar later<br />
nauw betrokken bij de wederopbouw van Rotterdam.<br />
In het jaarverslag van de Vereeniging Woodbrookers in<br />
Holland over 1932-’33 wordt de instelling van een bestuurscommissie<br />
voor de leiding van de Zakencursus genoemd.<br />
Hierin hebben zitting dr. J.A. de Koning, mr. R. Mees, ir. S.H.<br />
Stoffel, ir. A.H. Ingen Housz, dr. W. Banning, mr. J. Bierens de<br />
Haan, secretaris en ds. F. Kleijn, voorzitter. Vanuit deze commissie<br />
werden onder andere sprekers aangezocht , waarvan de<br />
uitgesproken teksten nogal eens in Het Kouter werden gepubliceerd.<br />
R. Baelde<br />
Een uitgesproken Rotterdamse achtergrond had mr. Robert<br />
Baelde, die in 1942 op 35-jarige leeftijd als gijzelaar door de<br />
Duitsers werd gefusilleerd. Baelde was als lid van de vereniging<br />
directeur van De Vonk in Noordwijkerhout en redacteur<br />
van Het Kouter, waarin hij regelmatig schreef. Len de Klerk<br />
rekent de familie Baelde in zijn boek Particuliere plannen tot<br />
de kern van de negentiende-eeuwse Rotterdamse elite. De<br />
Baeldes waren er al eeuwenlang toonaangevend.<br />
C.J.A. Begeer<br />
Aan de zakencursussen werd ook een bijdrage geleverd door<br />
het lid C.J.A. Begeer (1883-1956), die van 1904 tot zijn overlijden<br />
in de (artistieke) leiding zat van de zilverfabriek Van<br />
Kempen en Begeer te Voorschoten. Carel Begeer was ontwerper<br />
en publicist op zijn vakgebied en had zijn opleiding genoten<br />
in Hanau (bij Frankfurt am Main). Zijn eerste ontwerpen<br />
vertonen ook Duits-Oostenrijkse kenmerken. Het zal aan zijn<br />
bekendheid met Duitsland gelegen hebben dat hij tijdens de<br />
genoemde cursus de toestand bij onze oosterburen in de aanloop<br />
naar het Derde Rijk mocht belichten.<br />
34<br />
E. van Cleeff<br />
Ed van Cleeff (1899-1972) is een van de voorbeelden van het<br />
door elkaar lopen van loyaliteiten. Hij was voor de oorlog<br />
toonaangevend lid van de jongerenorganisatie AMVJ, als econoom<br />
bij Jan Tinbergen werkzaam op het Centraal Bureau<br />
voor de Statistiek (CBS), later met deze oprichter van het<br />
Centraal Planbureau (CPB). Hij voelde zich thuis bij het religieus-socialisme<br />
van de Woodbrookers, maar nam als algemeen<br />
Barchemlid ook deel aan de zakencursussen. Mede door zijn<br />
vriendschap met dr. H.M. de Lange is hij een van de schakels<br />
met het naoorlogse Nederland.<br />
J.A. de Koning<br />
Johannes Albert de Koning (1899-1973) heeft een spilfunctie<br />
vervuld in het vrijzinnige protestantisme van zowel voor als<br />
na de oorlog. Jeugdwerk, predikantschap (remonstrant), radio<br />
en cultuur (V.P.R.O.), sociaal (Remonstrantse Broederschap,<br />
Woodbrookers) en als veelzijdig publicist.<br />
J. Bierens de Haan<br />
Johan Bierens de Haan (1892-1971) was van 1927 tot 1955<br />
algemeen secretaris van de Nederlandse Maatschappij voor<br />
Nijverheid en Handel. Vanuit de Nederlandse Christelijke<br />
Studentenvereniging NCSV onder anderen bevriend met J.<br />
Eijkman. Publiceerde over tal van sociale onderwerpen in de<br />
jaren dertig.<br />
H.D. Louwes<br />
H.D. Louwes (1893-1960). Woonde als herenboer in de<br />
Noordgroningse Westpolder (Ulrum). Voorzitter Koninklijk<br />
Nederlands Landbouw-Comité. Publiceerde in 1943 het rapport<br />
Kerk en Boeren in hervormd verband, met de Delftse<br />
hoogleraar Schermerhorn als een van zijn adviseurs. In 1945<br />
medeoprichter van het Stichting van de Arbeid. Eind jaren<br />
dertig leidde hij enkele plattelandscursussen in Barchem, de<br />
groene pendant van de zakencursus.
Ten slotte<br />
De hierboven genoemde ondernemers en functionarissen<br />
waren overwegend meer links-liberaal dan socialistisch.<br />
Menigeen onder hen was actief lid van de Vrijzinnig-<br />
Democratische Bond (VDB). Banning herinnert er in zijn<br />
Terugblik aan dat de tegenstellingen in de jaren twintig en dertig<br />
tussen socialisten en niet-socialisten veel scherper waren<br />
dan na de oorlog. En Barchemleden waren, naar Banning<br />
schrijft, in overgrote meerderheid stellig géén socialist. Hij<br />
haalt in hetzelfde boekje een uitspraak aan van een van die<br />
bevlogen Rotterdammers die zei: ‘Ik begrijp, Banning, dat<br />
jij als christen solidair wilt zijn met de arbeiders. Maar als ik<br />
op mijn post als bedrijfsleider ploeter om van mijn christelijk<br />
geloof iets waar te maken, dan vind ik dat jij ook met ons solidair<br />
moet willen zijn.’<br />
De wijze waarop R. Mees in 1950 van Banning, bij zijn vertrek<br />
als voorzitter van Barchem, afscheid heeft genomen, heeft blijkens<br />
publicaties op meerderen grote indruk gemaakt.<br />
35
CAhIER ZAkENCuRSuS<br />
na de oorlog:<br />
economisch systeem zit<br />
in de weg<br />
‘(...) de captains of industry, bankiers, leiders van grote<br />
en kleine bedrijven, arbeiders en arbeidersleiders:<br />
(…) bij hen allen tezamen is het, voor zover zij tot het<br />
geseculariseerde deel van ons volk behoren, bijna alles<br />
geestloosheid en leegte wat de klok slaat (…)’.<br />
Dit schreef met een scherpe en vooruitziende blik, midden<br />
in de oorlog, op ongepubliceerde kladblocvelletjes, dr. J.<br />
Eijkman, de pionier van de AMVJ en voorbereider van Kerk<br />
en Wereld in Driebergen, dat hij zelf, in 1945 overleden, niet<br />
meer heeft zien functioneren. Eijkman signaleert een geestelijk<br />
nihilisme, dat gemakkelijk ‘volloopt’ met ideologie, in zijn tijd<br />
‘de nieuwe onzin van ras, bloed en bodem’.<br />
Eijkman wist waarover hij schreef, want hij was een man met<br />
een enorm relatienetwerk in het Nederlandse establishment<br />
van voor de oorlog, kerkelijk en niet-kerkelijk. Hier had hij zijn<br />
steunpunten voor nieuwe wegen in de omgang van ‘kerk’ en<br />
‘wereld’, een onderscheiding trouwens waar hij gereserveerd<br />
tegenover stond.<br />
Na 1945 zijn de verhoudingen, die in Barchem met de zakencursussen<br />
op kleine schaal nog betrekkelijk dicht bij elkaar<br />
lagen, verder uiteen geraakt. Oorzaken hiervan zijn de verdere<br />
secularisatie met functieverlies van de kerken, de toenemende<br />
invloed van de overheid die sociale verantwoordelijkheden<br />
overnam, de economie die steeds meer een systeem werd<br />
gericht op groei, en de institutionalisering van het bedrijfsleven,<br />
waardoor de invloed van de ‘directeuren-grootaandeelhouders’<br />
taande, met name van die behorend tot het ‘old boys<br />
network’ van adel en patriciaat dat traditioneel sterk hechtte<br />
aan een, al of niet kerkelijk bepaald, ethos.<br />
36<br />
Hoogovendirecteur ir. A.H. Ingen Housz (later voorzitter van<br />
de directie) kende tot 1940 bijna al zijn arbeiders persoonlijk<br />
en leefde met ze mee in dagen van ziekte en rouw. ‘Hij ging<br />
graag op zondagmiddag de fabriek in, waar de continudienst<br />
was, en sprak daar met de mensen zonder de bemoeienis van<br />
de in de dagdienst werkende bazen’, zo herinnert zich zijn<br />
zoon Jan Ingen Housz.<br />
De bureaucratisering van personeelsdiensten en ‘human<br />
resources’ wordt al in 1982 ten voeten uit beschreven in<br />
een citaat van een oud-juriste van de staalfabriek: ‘Bij mijn<br />
naspeuringen naar de sociale geschiedenis van Hoogovens<br />
geniet ik vooral van de stukken uit de periode vóór 1950,<br />
waarin het mee-denken van de directie zelf zo veel duidelijker<br />
tot uiting komt dan in recenter tijden, waarin de specialisten<br />
ontzettend veel nota’s schrijven maar je eigenlijk niet merkt of<br />
ze werkelijk ter harte worden genomen.’<br />
Eenzijdig systeem<br />
Wat zeker ook een rol speelt in de ‘systematisering’ van de<br />
economie en het bedrijfsleven is dat de beoefening van de<br />
economische wetenschap zoveel eenzijdiger is geworden en<br />
gefixeerd is geraakt op groei. Vroeg in de twintigste eeuw<br />
waren er schrijvers over het economisch leven met een ruime<br />
geestelijke bagage als Rathenau, Simmel, Weber, Schumpeter,<br />
Galbraith en Keynes. Ten minste waren zij sociologen en vaak<br />
ook nog breder van interesse. Zij wisten indringende vragen<br />
te stellen over productie en consumptie. Honderd jaar geleden<br />
was in Duitsland de combinatie economie en kunstgeschiedenis<br />
niet ongewoon en dat laatste zeker niet als ‘pret’- of bijvak,<br />
getuige bijvoorbeeld de loopbaan van de journalist, en latere<br />
Bondspresident, Theodor Heuss, die publicaties op een breed<br />
gebied van de ontwerpcultuur op zijn naam heeft staan.<br />
In Nederland heeft het vak economie steeds meer een technocratische<br />
inslag gekregen. Is een econoom wat breder georienteerd,<br />
zoals Arnold Heertje, dan valt onmiddellijk zijn kritische<br />
gezindheid op. Dezelfde soort eenzijdigheid op manage-
mentgebied is na de oorlog in toenemende mate ook op te merken<br />
bij ondernemers/directeuren, zeker wanneer het familiekarakter<br />
op de achtergrond raakt. Dit verklaart trouwens mede<br />
waarom in het ‘grote bedrijfsleven’, dat marktconform moet<br />
handelen op straffe van ondergang, ecologisch en/of anderszins<br />
‘verantwoord’ ondernemen, zo moeilijk in business-plannen<br />
is op te nemen.<br />
Uitgesproken familiebedrijven kúnnen een sterk kapitalistisch<br />
karakter hebben, zeker als ze in de pioniersfase verkeren en<br />
de markt veroverd moet worden, maar het ligt in de rede dat<br />
de zeggenschap van een familie de ‘mores’ ook in het bedrijf<br />
tot uitdrukking brengt in wat je wel of niet doet. Die nuancering<br />
maakt dan inbreuk op het systeem van het kapitalistisch<br />
bedrijf als geldverdienmachine.<br />
In een beschouwing over de recente ‘woede over bonussen’<br />
schreef Tom Eijsbouts, hoogleraar Europees constitutioneel<br />
recht aan de Universiteit van Amsterdam, in Het Financieele<br />
Dagblad van 27 maart 2009: ‘Vergeten wordt wel dat het<br />
moderne kapitalisme niet op verantwoordelijkheid maar op<br />
beperking van aansprakelijkheid, verantwoordelijkheid en<br />
moraliteit is gebouwd. De morele vrijplaats van geldverkeer<br />
en zakenleven is een uitvinding van deze tijd.’ Eijsbouts vervolgt<br />
dan: ‘Morele woede over die bonussen is misplaatst,<br />
want ze miskent de vrijplaats van schaamteloosheid die wij<br />
binnen het ondernemerschap aan het geld en zijn verkeer gunnen.’<br />
Eijsbouts herinnert aan de juridische vorm van de naamloze<br />
vennootschap – of zoals de Duitsers zeggen: GmbH,<br />
Gesellschaft mit beschränkter Haftung (vennootschap met<br />
beperkte aansprakelijkheid) – waarin nu juist de moderne vrijheid<br />
van het zakendoen is gegoten. Dat is niet het kader voor<br />
een ‘toon van rechtschapenheid en wrok’. Op zijn plaats is<br />
alleen ‘klinische juridische actie, waarbij geen middel onbenut<br />
blijft’, aldus Eijsbouts.<br />
Het bovenstaande kan worden gerelativeerd vanuit een nieuwe<br />
discipline als de bedrijfsethiek. ‘In veel familiebedrijven tref<br />
je vaak een ondubbelzinnige houding aan van: “Hier trekken<br />
wij een streep, zo iemand komt er bij ons niet in, met zulke<br />
praktijken wensen wij niets te maken te hebben, en natuurlijk<br />
laten wij ons personeel niet vallen, want zo is ons bedrijf<br />
opgebouwd en groot geworden.”’ (Dr. H. van Luijk, hoogleraar<br />
Bedrijfsethiek aan de Universiteit Nijenrode, in een bijdrage<br />
aan de bundel Maatschappelijk verantwoord ondernemen –<br />
Eén stap verder dan ethiek, 2000).<br />
Had Van Luijk meer de directie van middelgrote (familie)bedrijven<br />
op het oog, de econoom Bob Goudzwaard focuste op<br />
de multinationals toen hij in 1986 in het oecumenisch maandblad<br />
Wending schreef:<br />
‘Ik vind het inhumaan, mensen als het ware van a tot z in hun<br />
eigen maatschappelijk lot op te sluiten en hen er als het ware<br />
naar toe te drijven dat ze alleen maar de rol vervullen die het<br />
systeem van hen verwacht. Ik erken ten volle dat het voor een<br />
persoon in de leiding van een transnationale onderneming<br />
een zware gang is en moet zijn om distantie te nemen van het<br />
zogenaamde concernbelang binnen de door het bestaande economische<br />
systeem bepaalde grenzen. Toch blijf ik volhouden<br />
dat zélfs mensen-in-functie meer kunnen zijn en behoren te<br />
zijn dan hun eigen rolbewakers.’<br />
Erfenis zakencursus<br />
Terug naar de zakencursus. Als erfenis van dit fenomeen zouden<br />
in zekere zin het naoorlogse beroepsgroepenwerk op De<br />
Horst in Driebergen en het vormingswerk voor ondernemingsraden<br />
in het Woodbrookershuis beschouwd kunnen worden.<br />
Maar hoe nuttig ook voor respectievelijk vrije beroepsbeoefenaren<br />
en werknemers, het is toch iets anders dan het zelfonderzoek<br />
van de werkgevers zelf.<br />
Ook het oecumenisch bedrijfspastoraat van na de oorlog zal<br />
mede geïnspireerd zijn door de zakencursussen (de remonstrant<br />
Ingen Housz heeft zelf meegewerkt aan initiatieven in de<br />
IJmond), maar de ‘institutionalisering’ in ‘kerk’ en ’industrie’<br />
werkte niet mee aan een hechte samenwerking. De werelden<br />
groeiden steeds meer uit elkaar als gevolg van de secularisatie<br />
37
en de ‘specialisering’ van de partijen.<br />
De pionier van de zakencursussen J. de Koning zag na de oorlog<br />
de noodzaak van een eigen remonstrantse aanpak in een<br />
‘Werkgroep nieuwe gebieden’, waarmee nieuw ontstane brandpunten<br />
van economische bedrijvigheid in Botlek-Europoort<br />
werden bedoeld. Maar ook dit werk bloedde dood.<br />
Vooroorlogse romantiek kreeg het te kwaad met naoorlogse<br />
systemen<br />
38<br />
CAhIER ZAkENCuRSuS<br />
over de onmisbare<br />
combinatie van markt en<br />
moraal<br />
Is er een verband tussen de zakencursus van de jaren<br />
dertig en wat tegenwoordig maatschappelijk verantwoord<br />
ondernemen heet? Deze vraag stelden wij aan<br />
Joost Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff, beiden<br />
betrokken bij de remonstrantse beraadsdag Tel uit je<br />
winst, dit voorjaar gehouden.<br />
De geschiedenis herhaalt zich steeds, maar nooit op dezelfde<br />
wijze. ‘Pantha rhei; heette dat bij de oude Grieken. In de economie<br />
spreekt men van ‘dynamiek’ of in de woorden van de<br />
Oostenrijkse econoom Schumpeter creatieve destructie. En in<br />
de christelijke traditie gaat het over het pad, het levenspad, dat<br />
een ieder te gaan heeft en waarvan het pelgrimspad mede een<br />
symbool is.<br />
Waarden en wetten<br />
Hoe je je onderweg dient te gedragen wordt verbeeld in de bijbelse<br />
parabel over de Barmhartige Samaritaan. Daar kan men<br />
ook lezen dat wetten te statisch zijn om antwoord te geven<br />
op de concrete, ook economische uitdagingen die we op ons<br />
levenspad tegenkomen. Immers, de priester met z’n grote kennis<br />
van de joodse wetten en de Leviet, de leraar der wetten,<br />
weten niet wat te doen wanneer zij onderweg van Jeruzalem<br />
naar Jericho het slachtoffer van een roofoverval langs de weg<br />
zien liggen: zij lopen er met een boog omheen. De daarna passerende<br />
Samaritaan, in de ogen van de rechtzinnige joden een<br />
soort allochtoon of lid van een afvallige sekte, weet het wél.<br />
Als voorbeeld voor de hele christenheid, zo niet mensheid,<br />
draagt hij sindsdien – althans: tót de nieuwe bijbelvertaling –<br />
de naam van ‘Barmhartige Samaritaan’.
Een soortgelijke kritische houding tegenover de mogelijkheid<br />
van morele sturing via (extra) wetten is te vinden in het SERadvies<br />
‘De winst van waarden’ van december 2000 over maatschappelijk<br />
verantwoord ondernemen (MVO). Het advies stelt<br />
dat MVO – de huidige korte samenvatting van de combinatie<br />
van ethiek en economie – altijd een kwestie is van máátwerk.<br />
Additionele wetgeving, speciaal gericht op MVO, is daarom<br />
ongewenst, want die zou te algemeen zijn om in specifieke<br />
MVO-situaties nut te hebben. Tevens beloven de sociale partners<br />
– ondernemersorganisaties en vakbonden – in dat SERadvies<br />
hun leden te zullen stimuleren tot verantwoord gedrag.<br />
Een niet wettelijk vastgelegde ‘zorgplicht’ wordt daarmee aanvaard.<br />
Markt en zorgplicht<br />
Al sinds de dagen van Kaïn en Abel is het de vraag hoe je die<br />
zorgplicht – of ook wel: naastenliefde – kunt realiseren. En al<br />
sinds diezelfde dagen is het duidelijk dat niet iedereen even<br />
overtuigd is van die zorg- of broederplicht: ‘ben ik mijn broeders<br />
hoeder?’ vragen, vooral in de economie, velen zich af.<br />
Met een beroep op Adam Smith, grondlegger van de economische<br />
wetenschap, lijkt het antwoord ‘neen’ te mogen zijn.<br />
Immers, zoals Adam Smith vaak (te) kort wordt samengevat:<br />
de bakker op de hoek en de slager op de andere hoek leveren<br />
ons hun brood en vlees niet uit naastenliefde maar uit eigenbelang.<br />
Barmhartige Samaritanen en MVO lijken daarmee<br />
naar de marge van Frederik van Eeden en andere idealisten en<br />
Malle Pietjes te worden verwezen. Zorg voor de zwakken in de<br />
samenleving is een zaak voor de overheid, niet voor de marktspelers.<br />
Tenzij er natuurlijk gewoon winst gemaakt kan worden<br />
met die zwakken of althans: met respect voor die zwakken.<br />
En daar zijn best voorbeelden van te noemen. Voor sommige<br />
merken is hun groene of ethische karakter juist een unique selling<br />
point, zoals voor de Body Shop en de Triodosbank. In<br />
wezen is ook de invoering van marktwerking in de zorg er een<br />
voorbeeld van, en meer nog de zogenaamde ‘Bottom of the<br />
Pyramid’. Dit slaat op het inzicht dat in het rijke westen vele<br />
behoeften nu wel vervuld zijn en dat bedrijven zich voor groeikansen<br />
dus noodzakelijkerwijs moeten richten op de nu-nogarmen,<br />
‘aan de voet van de welvaartspiramide’. In lijn met dit<br />
marktdenken wordt door velen MVO nu vooral aangeprezen<br />
omdat het zo goed bijdraagt aan de winst: de kortste definitie<br />
van MVO – PPP oftewel People Profit Planet – wordt daarmee<br />
weer teruggebracht tot de éne P van Profit. Op die manier<br />
is MVO misschien wel het toppunt van secularisatie of beter<br />
gezegd: van a- of demoralisering van de samenleving: net als<br />
Adam Smith al deed wordt verantwoord gedrag, dat rekening<br />
houdt met mens en milieu, teruggebracht tot eigenbelang. Of<br />
in de woorden van Max Weber: een verdere stap in de onttovering<br />
van de wereld.<br />
Hertovering<br />
Er zijn vele redenen om je tegen die onttovering en de-moralisering<br />
van de wereld en van de economie te verzetten. Voor<br />
velen is de huidige economische en vooral de daaraan voorafgaande<br />
financiële crisis de reden om de moraal van de markt<br />
weer op de agenda te plaatsen: een variant van ‘nood leert<br />
bidden’. Met name de torenhoge bonussen wijzen op een verderfelijke<br />
‘graaicultuur’, maar ook de vergaande afhankelijkheid<br />
van consumptieve en andere kredieten kan wijzen op een<br />
ongebreideld consumentisme en kortetermijndenken: zelfs in<br />
‘vette’ jaren weigeren we veelal te sparen, waardoor problemen<br />
in de magere jaren onvermijdelijk zijn. Sommigen zien<br />
de economische crisis dan ook voornamelijk als het symptoom<br />
van een diepergaande geestelijke crisis: en wie om zich heen<br />
kijkt ziet ook in andere sectoren zoals de zorg, de rechtspraak,<br />
de politiek en het onderwijs problemen die als ‘moreel’ of ’spiritueel’<br />
kunnen worden aangeduid. Maar voor de geestelijke<br />
gesteldheid van de maatschappij bestaan er nu eenmaal geen<br />
simpele graadmeters zoals de Amsterdamse AEX en de Dow<br />
Jones van Wall Street.<br />
39
Ook op een geheel andere manier zou de kredietcrisis geloof<br />
en economie echter dichter bij elkaar kunnen brengen. Krediet<br />
en Credo komen namelijk beide van het latijnse woord ‘credere’:<br />
geloven/vertrouwen. En voor praktisch iedereen is duidelijk<br />
geworden dat ’vertrouwen’ een onmisbare voorwaarde is<br />
voor het goed functioneren van de financiële sector en dus van<br />
de huidige maatschappij. Zoals dat in wezen ten tijde van de<br />
oudste bijbelboeken al het geval was, al werden daar toen veelal<br />
andere termen voor gebruikt.<br />
De remonstranten als voorhoede<br />
De Remonstranten vormen een vrijzinnig-protestantse geloofsgemeenschap,<br />
die staat in de traditie van Erasmus en Hugo de<br />
Groot. Zij kunnen kort beschreven worden als ‘christen-humanisten’:<br />
‘vrijheid en verantwoordelijkheid’ en tolerantie zijn voor<br />
hen kernbegrippen in de omgang met zowel de bijbel als de<br />
maatschappij. Ze ontstonden in 1619 toen een aantal predikanten<br />
door de Synode van Dordrecht werd verbannen. Dit vanwege<br />
hun ‘vrijzinnige’ ideeën over vooral de predestinatie of voorbeschikking,<br />
die zij enkele jaren tevoren hadden neergelegd in een<br />
Remonstrantie. De Remonstrantse Broederschap, zoals hun officiële<br />
naam luidt, vervulde traditioneel een voorhoederol op het<br />
protestantse erf: zij kenden al vroeg het ‘open avondmaal’, na<br />
de doopsgezinden waren zij het tweede kerkgenootschap met<br />
vrouwen op de kansel, als eersten legden ze ook kerkordelijk de<br />
mogelijkheid vast tot inzegening van homoseksuele relaties. De<br />
Remonstranten hebben ruim zesduizend leden en vrienden, verdeeld<br />
over zesenveertig gemeenten.<br />
Nieuwe woorden, oude inzichten<br />
Het herkennen van de parallellen in belangrijke begrippen van<br />
toen en nu kan een eerste stap zijn om de werelden van geloof<br />
en economie, dus van de zondag en de maandag, van spiritualiteit<br />
en dagelijks leven, dichter bij elkaar te brengen. Om<br />
in het verlengde van het voorgaande enkele sprekende voorbeelden<br />
te noemen: toen ging het om geloof, nu om vertrou-<br />
40<br />
wen, toen om rentmeesterschap, nu om duurzaamheid, toen<br />
om bekeren, nu om wake-up-calls en mentaliteitsverandering,<br />
toen om naastenliefde en je broeders hoeder, nu om People en<br />
zorgplicht, toen om leerzame twistgesprekken met rabbi’s en<br />
Farizeeën, nu om zakencursussen en stakeholdersdialoog, toen<br />
heette het de weg of het pad, nu heet het flexibiliteit en dynamiek,<br />
toen waren het de priesters en Levieten die symbool<br />
stonden voor de betrekkelijke onmacht van wetten en regels,<br />
nu is er het inzicht dat er geen blauwdrukken beschikbaar<br />
en mogelijk zijn. Zowel toen als nu was en is er hoop dat de<br />
betreffende begrippen en ideeën een ‘zoutende’ werking hebben<br />
op het grotere geheel. Toen echter waren al die begrippen<br />
onderdeel van een alomvattend kader dat we levensbeschouwing<br />
of geloof noemden. Nu hebben die beide termen veel van<br />
hun betekenis en aantrekkingskracht verloren en zullen velen<br />
zich afvragen of die begrippen iets met de huidige dagelijkse<br />
praktijk te maken hebben. En omgekeerd zijn er maar vrij weinigen<br />
die het huidige MVO en de huidige crisis (willen of kunnen)<br />
duiden in levensbeschouwelijke termen.<br />
Geen recepten, wel lessen<br />
Interessant is hierbij het bovenvermelde inzicht, dat er geen<br />
standaard-recepten zijn voor ‘goed’ economisch gedrag. Dit is<br />
één van de conclusies die James Collins en Jerry Porras trokken<br />
uit hun onderzoek naar enduring great companies, dat wil<br />
zeggen bedrijven die het al generaties lang goed deden in de<br />
ogen van het grote publiek, de beurs en managers die bedrijven<br />
beoordeelden op hun aantrekkelijkheid als werkgever. Hun<br />
studie naar achttien grote bedrijven – zeventien Amerikaanse<br />
en Sony – werd in 1995 gepubliceerd onder de titel ‘Built to<br />
last, succesful habits of visionary companies’. En hoewel niet<br />
te overzien is hoe deze bedrijven – waaronder Ford, Merck,<br />
Johnson & Johnson – de huidige crisis door zullen komen, de<br />
conclusies zijn in dit kader zeker interessant. Ten eerste was<br />
het voor de onderzoekers onmogelijk een algemeen recept te<br />
vinden voor het generatieslange succes van deze bedrijven.
Integendeel, ze concludeerden dat ieder bedrijf zozeer op z’n<br />
eigen manier succesvol was, dat één van de kernbegrippen van<br />
dat succes moest worden aangeduid als authenticiteit. Niets<br />
geen morele of andere lessen uit het boekje dus: er leiden vele<br />
wegen naar Rome en naar zakelijk succes. Maar ook bleek dat<br />
dat succes geen kwestie was van je volledig concentreren op<br />
de financieel-economische kanten van een bedrijf ten koste<br />
van aandacht voor de meer menselijke aspecten. Ook hier:<br />
integendeel, want deze bedrijven werden, in de woorden van<br />
Collins en Porras, gekarakteriseerd door ‘het genie van het<br />
én … én …’ en lieten zich dus niet knevelen door de ‘tirannie<br />
van het óf …. óf ….’. Een soortgelijke conclusie bereikte Arie<br />
de Geus in zijn boek ‘De levende onderneming, over leven en<br />
leren in een turbulente omgeving’ (1997). Daarin concludeerde<br />
hij uit een onderzoek voor Shell naar grote bedrijven die<br />
al eeuwenlang bestonden – in die zin dus: duurzame bedrijven<br />
– dat deze bedrijven niet primair economische eenheden<br />
waren, maar primair gemeenschappen. Uit beide onderzoeken<br />
kwam naar voren dat winst eerder een effect was van – en<br />
ook wel: graadmeter voor – het goede functioneren van deze<br />
bedrijven dan een doelstelling. Die doelstellingen waren altijd<br />
veel breder en gericht op bijvoorbeeld de goede energievoorziening<br />
of de gezondheidssituatie in een land. Aandacht voor<br />
klanten en eigen medewerkers staan in de mission statements<br />
van dergelijke bedrijven vaak hoger genoteerd dan die voor de<br />
aandeelhouders. Samenvattend stellen Collins en Porras dat<br />
deze bedrijven worden gekarakteriseerd door praktisch idealisme.<br />
Weer een ander woord voor de combinatie van markt en<br />
moraal.<br />
‘Tel uit je winst’ anno 2009<br />
Begin 2008 besloten de Remonstranten hun jaarlijkse<br />
Beraadsdag in 2009 te wijden aan het thema van ethische<br />
vragen bij economische ontwikkelingen, onder de titel ‘Tel<br />
uit je winst’. Aanleiding tot dit thema was in eerste instantie<br />
het zogenaamde AGAPE-rapport, waarin AGAPE stond<br />
voor Alternative Globalization Adressing Peoples and Earth.<br />
Dit rapport werd in 2006 door de Wereldraad van Kerken aan<br />
haar leden aangeboden om een proces van bezinning over een<br />
rechtvaardige en duurzame economie tot stand te brengen.<br />
Tijdens de voorbereiding van de Beraadsdag, in de tweede<br />
helft van 2008, kreeg het thema steeds meer actualiteit door<br />
de opkomende financiële en economische crisis. Maar tevens<br />
groeide het besef dat de combinatie van economie en ethiek,<br />
van de zondag en de maandag of van spiritualiteit en dagelijks<br />
leven een zaak van permanente aandacht moest zijn en niet<br />
slechts in tijden van crisis of ter voorbereiding van één specifieke<br />
Beraadsdag.<br />
Die permanente aandacht kan alleen vorm krijgen wanneer er<br />
voldoende wederzijds begrip is, men elkaar uit beide ‘kampen’<br />
voldoende ontmoet en vooral ook: elkaars taal spreekt en<br />
begrijpt. Dat vergt enerzijds duiding van de dagelijkse, ook<br />
economische gebeurtenissen in bijbelse of andere levensbeschouwelijke<br />
termen, anderzijds een ook economisch relevante<br />
uitleg van bijbelteksten. Beide is mogelijk, maar gebeurt weinig.<br />
Daarnaast zijn er ontmoetingen nodig tussen beide werelden,<br />
zowel om elkaar te ‘bevragen’ als om elkaar te ‘bemoedigen’,<br />
elkaar te versterken. Dit in de wetenschap dat, zoals in<br />
het begin van dit artikel gesteld, er geen blijvende oplossingen<br />
of standaardrecepten bestaan voor ons optreden in het economische<br />
domein. Een permanente toetsing van en bezinning op<br />
ons (economische) handelen is dus nodig; een kwestie van éducation<br />
permanente.<br />
Hoopvolle ontwikkelingen<br />
Daarbij is het allereerst nuttig te constateren dat er de afgelopen<br />
tien à vijftien jaar vele hoopvolle ontwikkelingen zijn<br />
geweest rond duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord<br />
ondernemen. In vele branches zijn er keurmerken tot stand<br />
gekomen, die – zo goed mogelijk – garanderen dat bepaalde<br />
producten milieuvriendelijk en met respect voor mensen- en<br />
41
arbeidsrechten zijn geproduceerd. Vaak speelden Nederland<br />
of Nederlanders een belangrijke rol bij de totstandkoming van<br />
dergelijke keurmerken. Na en naast Max Havelaar kwam er<br />
Utz Kapeh (‘goede koffie’) en later Utz Certified; Fair Wear en<br />
FSC (Forestry Stewardship Council, voor duurzaam hout) kunnen<br />
ook op enige naamsbekendheid bogen, maar ze zijn slechts<br />
een top van een veel grotere en nog groeiende ijsberg. Veel van<br />
deze keurmerken zijn zogenaamde multi-stakeholder-initiatieven,<br />
d.w.z. samenwerkingsprojecten tussen ondernemingen en<br />
NGO’s (non-governmental organisations). Ook microkredieten<br />
en steun van grote bedrijven aan bijvoorbeeld HIV/AIDSpreventieprogramma’s<br />
zijn hoopvolle ontwikkelingen, die in<br />
het genoemde AGAPE-rapport, en dus bij de Wereldraad van<br />
Kerken, te weinig aandacht kregen. Maar die ook niet voldoende<br />
zijn om te denken: het gaat wel goed zo. En bovendien: deze<br />
hoopvolle ontwikkelingen spelen zich veelal af op een ander<br />
niveau – bijvoorbeeld van industriële branches – dan waarop<br />
de gewone burger, consument of werknemer opereert.<br />
Dóórgaan<br />
In het programma voor de Beraadsdag is een aantal voorstellen<br />
gedaan om het thema van economie en ethiek ook ná de<br />
Beraadsdag in beeld te houden. In wezen om twee redenen:<br />
enerzijds om gelovigen, predikanten en kerken te steunen bij<br />
hun bewustwording van de praktische en economische kanten<br />
van hun geloof en spiritualiteit. Anderzijds om de maatschappij<br />
en met name degenen die MVO en duurzaamheid<br />
een warm hart toedragen, een breder of zingevend kader te<br />
bieden. Beide vanuit de overtuiging dat spiritualiteit en dagelijks<br />
leven, de zondag en de maandag onlosmakelijk bij elkaar<br />
horen. En tegelijkertijd in het besef dat de verbinding van de<br />
twee een eeuwig zoeken is. Onderdeel van het pad van een<br />
gelovige en van de dynamiek van de economie.<br />
Doorgaan met dit thema betekent dan vooral: doorgaan met<br />
de gesprekken, met de dialoog over het thema van economie<br />
42<br />
en ethiek, onder welke naam dan ook. De zakencursussen in<br />
Barchem waren een goed voorbeeld. In de jaren vijftig werden<br />
door onder anderen Harry de Lange kleinschalige sociale<br />
kringen en de landelijke zogeheten Sociale Conferenties<br />
georganiseerd, waarin sociale problemen met deelnemers<br />
uit bedrijfsleven, wetenschap, politiek en ambtenarij werden<br />
besproken. In de jaren zestig – en daarna – organiseerden de<br />
Remonstranten in Eindhoven de zgn. mannenlunches, waarin<br />
economie en ethiek bepaald niet centraal stonden, maar die<br />
door hun samenstelling, met velen die bij Philips werkten, toch<br />
konden bijdragen tot onderling begrip dat in dit verband van<br />
groot belang kan zijn: het gaat er immers niet om elkaar de les<br />
te lezen, maar meer om ‘vorming’ als basis voor ‘verantwoord’<br />
gedrag. Op gemeentelijk en landelijk niveau zal nu naar eigentijdse<br />
varianten van deze activiteiten worden uitgekeken.<br />
Voor veel vooral jongere managers is de combinatie van werken<br />
en idealisme of zelfs spiritualiteit geen vreemde zaak. Er<br />
is de afgelopen circa tien jaar over die combinatie een ruim<br />
aanbod van cursussen en boeken op de markt verschenen.<br />
Kerken bleven daarin achter. Jammer. Niet omdat met behulp<br />
van religieuze inzichten de huidige crisis en meer algemeen:<br />
vragen omtrent duurzaamheid en MVO simpel beantwoord<br />
zouden kunnen worden. Maar wel omdat – bijvoorbeeld – de<br />
bijbel te lezen is als één lang verslag van de zoektocht van de<br />
mens naar het werkelijk goede leven, dat wil zeggen naar de<br />
toepassing van de hoogste waarden in het dagelijkse leven. De<br />
mens is in wezen ook na 2000 jaar dezelfde gebleven, we blijven<br />
onderweg, met de verplichting goed om ons heen te kijken<br />
en te reageren op wat op ons pad komt. Bereidheid tot samenspraak,<br />
dialoog en bezinning zijn daarbij noodzakelijke voorwaarden.<br />
Joost Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff<br />
Voorzitter respectievelijk lid van de voorbereidingscommissie<br />
van de Remonstrantse Beraadsdag 2009. Joost Röselaers
is remonstrants predikant te Nieuwkoop en Boskoop, Bram<br />
Rutgers van der Loeff was tot 2008 VNO-NCW-secretaris<br />
maatschappelijk ondernemen en onder meer lid van het<br />
advies-panel van de Triodosbank. Hij is sinds 2009 lid van<br />
de programmacommissie van de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers<br />
Barchem<br />
Enkele geraadpleegde publicaties<br />
• Wouter Lookman: De Woodbrookers en de tuinstad. In: Barchem<br />
Berichten 2003/2 en 2004/1<br />
• Jaarboeken Vereeniging Woodbrookers in Holland<br />
• Jaargangen Het Kouter<br />
• Len de Klerk: Particuliere plannen NAi Uitgevers 1998<br />
• Catalogus tentoonstelling Jan Mankes 2007/’08 Waanders uitgevers Zwolle<br />
• W. Banning: Terugblik Uitg. De Arbeiderspers 1958.<br />
• J.A. de Koning: Rathenau’s denkbeelden over onze samenleving Uitg.<br />
Van Loghum Slaterus 1930<br />
• Lothar Gall: Walther Rathenau; Portrait einer Epoche Verlag C.H. Beck<br />
München 2009<br />
• Harry Graf Kessler: Walther Rathenau, sein Leben und sein Werk Berlijn<br />
1928 (ook in vertaling verschenen)<br />
• Patrick Dassen: Max Weber en het probleem van de moderniteit in<br />
Duitsland Uitg. Van Oorschot 1999<br />
• P. Smits e.a.: de maatschappij van nu en morgen Arbeiderspers 1958<br />
• Maarten van der Linde: Het visioen van Eijkman Uitg. Verloren<br />
Hilversum 2003<br />
Michsjol over de crisis<br />
Michsjol, tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek verschijnt<br />
deze zomer met een thema<strong>nummer</strong> over de financiële en economische<br />
crisis. Onder anderen Erik Borgman, Greetje Witte-Rang,<br />
Gert van Manen en Roelf Haan reflecteren op waar de economie<br />
wereldwijd onder te lijden heeft gekregen.<br />
Voor meer informatie: www.michsjol.nl.<br />
NIEuW PROGRAmmA 2009<br />
1Vakantieweek<br />
met als thema Gaandeweg<br />
Datum 18 – 25 juli<br />
Gastvrouwen Joke Keuning en Joke Reints<br />
Een week vakantie vieren in het sfeervolle Woodbrookershuis. U<br />
kunt volop genieten van alles wat er te beleven is in huis en in de<br />
prachtige omgeving.<br />
Er zal een facultatief programma worden georganiseerd. U bent vrij<br />
om uw eigen week in te vullen, maar er zullen ook verschillende<br />
middaguitstapjes worden georganiseerd.<br />
Het Woodbrookershuis lig in een mooie omgeving in het<br />
Achterhoekse landschap vlakbij de Lochemse en de Kalenberg.<br />
We beginnen de dag na het ontbijt met een stilte in de Kapel op de<br />
Kalenberg.<br />
Er zal een avondprogramma worden georganiseerd met verschillende<br />
activiteiten: lezing over de natuur in de omgeving, film met nagesprek,<br />
diverse activiteiten rondom het thema, sacrale dans etc.<br />
Er zijn allerlei mogelijkheden in de omgeving, zowel in de natuur als<br />
het bezoeken van leuke plaatsjes en stadjes.<br />
In Lochem bijvoorbeeld is een interessante stadswandeling uitgezet.<br />
In Borculo is een Kristalmuseum en er is een boekenmarkt op 25<br />
juli. Hanzestad Zutphen heeft leuke musea en galerieën. Ook zijn er<br />
verschillende mooie wandelingen te maken, zoals een boekenwandeling<br />
of hofjeswandeling. Het boekenstadje Bredevoort heeft vele<br />
winkeltjes en een boekenmarkt, enzovoort<br />
Tevens zijn er volop mogelijkheden om in de natuur te genieten,<br />
zowel wandelend, fietsend of met de auto. In Barchem zijn fietsen<br />
te huur.<br />
43
LEZEN<br />
Aanwinsten bibliotheek<br />
Kader Abdolah Het huis van de Moskee<br />
54<br />
Buiten de Vesting;<br />
een woord-voor-woord vertaling van alle deuterocanonieke<br />
en vele apocriefe bijbelboeken<br />
Pink Dandelion The Quakers; a very short introduction<br />
Stephan van Erp Vrijheid en verdeeldheid; geschiedenis en actualiteit<br />
(red.) van religieuze tolerantie<br />
C.O. Jellema Verzameld werk; gedichten en essays<br />
In de tweede werkelijkheid;<br />
herinneringen van en aan C.O. Jellema<br />
Otto Kroesen Leven in organisaties; ethiek, communicatie, inspiratie<br />
W.G. Sebald Duizelingen; naamloze verteller maakt een reis door<br />
Europa in heden en verleden<br />
W.G. Sebald Naar de natuur; een poëtisch drieluik<br />
Dagboek van J.E. van der Pot;<br />
29 september – 24 december 1909<br />
Fotoalbum Jubileumweekend 2008;<br />
<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem
AANTEkENINGEN<br />
55
AANTEkENINGEN<br />
56
Wie de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem een warm<br />
hart toedraagt, kan ons werk steunen met een legaat of<br />
erfstelling.<br />
Daartoe kan van de navolgende gegevens gebruik worden gemaakt:<br />
De <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem is een zelfstandige rechtspersoon.<br />
Het maken van een legaat of erfstelling geschiedt bij testament.<br />
Een beschikking ten behoeve van de <strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem<br />
kan bijvoorbeeld luiden: ‘Ik legateer, vrij van rechten en kosten, aan de<br />
<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem een bedrag van Euro ....’<br />
Het is mogelijk aan een dergelijke beschikking een bepaalde bestemming<br />
te verbinden.<br />
Zij die een schenking aan onze vereniging willen doen, kunnen over de<br />
vorm waarin dit kan geschieden telefonisch contact opnemen met de<br />
penningmeester tel.0299-655557<br />
Colofon<br />
Woodbrookers Cahier<br />
Tijdschrift vanuit het Woodbrookershuis. Verschijnt twee keer per jaar. Prijs<br />
per stuk: € 7,50<br />
<strong>Vereniging</strong>slidmaatschap<br />
Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk. Donateurs, aspirantleden<br />
en leden met een minimuminkomen: € 32,50 per jaar, leden € 65,00.<br />
Wat meer bijgedragen wordt, beschouwt de vereniging als een welkome<br />
gift. Giro 93 00 00.<br />
Administratie<br />
Woodbrookersweg 1, 7244 RB Barchem<br />
Telefoon 0573 44 17 34 (maandag, woensdag en donderdag)<br />
E-mail adm@woodbrookershuis.nl<br />
Website www.woodbrookershuis.nl<br />
Mevrouw G. Oltvoort is bereikbaar op maandag, woensdag en donderdag.<br />
Bestuur vereniging<br />
Cees Otto (voorzitter), Rudolf de Graaff (secretaris telefoon 070-5176292,<br />
e-mail rgraaff@2hetnet.nl), AriePieter Versloot (penningmeester), Wim<br />
Dobbe en Annemarieke van der Woude.<br />
Redactie Woodbrookers Cahier<br />
Gerlof van Rheenen, Wouter Lookman<br />
Redactie-adres: Woodbrookersweg 1, 7244 RB Barchem<br />
Telefoon 0573 44 17 34<br />
E-mail barchem.berichten@woodbrookershuis.nl<br />
Auteurs van dit Cahier<br />
Wouter Lookman<br />
Joost Röselaers en Bram Rutgers van der Loeff<br />
Vormgeving<br />
Tekst & Opmaak<br />
Druk<br />
Van Marle Grafische Bedrijven
Persoonlijke verdieping en maatschappelijke betrokkenheid<br />
Rond deze twee kernbegrippen is het cursuswerk in het Woodbrookershuis<br />
opgebouwd. Centraal staat wat mensen bezielt en welke keuzes men maakt – privé<br />
en maatschappelijk. Het gaat om bezinning én engagement.<br />
Al in 1912 werden hierover cursussen georganiseerd op het landgoed in Barchem,<br />
waar kort daarna het Woodbrookershuis verrees. Nog steeds organiseert de<br />
<strong>Vereniging</strong> Woodbrookers Barchem een eigen cursusprogramma. Het accent ligt op<br />
levensbeschouwelijke, culturele en maatschappelijke verdieping.