14.09.2013 Views

Syllabus_11ASCINNO - ie-net

Syllabus_11ASCINNO - ie-net

Syllabus_11ASCINNO - ie-net

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

16E INNOVATIEFORUM<br />

GEOTECHNIEK<br />

15 december 2011<br />

georganiseerd door<br />

Genootschap Grondmechanica & Funderingstechn<strong>ie</strong>k<br />

Ingen<strong>ie</strong>urshuis, Antwerpen


COPYRIGHT © 2011 – <strong>ie</strong>‐<strong>net</strong> vzw<br />

Alle rechten voorbehouden. N<strong>ie</strong>ts uit deze publicat<strong>ie</strong> mag worden gereproduceerd, opgeslagen in de computer, overgenomen onder<br />

gelijk welke vorm (elektronisch, mechanisch, mag<strong>net</strong>isch) of gefotokop<strong>ie</strong>erd zonder de schriftelijke toelating van <strong>ie</strong>‐<strong>net</strong> vzw,<br />

Desguinlei 214, B‐ 2018 Antwerpen 1.<br />

Tel. : 03/260.08.40 ‐ Fax : 03/216.06.89, E‐mail INFO@IE‐NET.BE, Website HTTP ://WWW.IE‐NET.BE<br />

Elke auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar teksten. Ie‐<strong>net</strong> vzw wijst alle aansprakelijkheid af wanneer gebeurlijke<br />

fout<strong>ie</strong>ve gegevens zouden leiden tot discuss<strong>ie</strong>s of geschillen


OPZET<br />

Het vroeger aangekondigde Innovat<strong>ie</strong>forum, dat voor de 16de maal georganiseerd wordt, belooft<br />

weer een interessante bijeenkomst te worden waarbij de beoogde kennisuitwisseling uitvoerig aan<br />

bod komt.<br />

Ter gelegenheid van de huldev<strong>ie</strong>ring van em.prof.ir. Hubert Raedschelders in juni 2001, nam het<br />

(voormalig) Technologisch Instituut vzw het initiat<strong>ie</strong>f om de "prijs Hubert Raedschelders" in het leven<br />

te roepen.<br />

<strong>ie</strong>‐<strong>net</strong> vzw wil met deze prijs de verd<strong>ie</strong>nsten van em.prof.ir. Hubert Raedschelders blijvend in het<br />

licht stellen, de innovat<strong>ie</strong> in het vakdomein bevorderen en de verspreiding van bruikbare praktische<br />

wetenschappelijke informat<strong>ie</strong> stimuleren. De "prijs Hubert Raedschelders" werd in 2001 voor de<br />

eerste maal uitgereikt op het Innovat<strong>ie</strong>forum.<br />

Ook dit jaar is er een onderverdeling in 2 categor<strong>ie</strong>ën :<br />

Categor<strong>ie</strong> : innovat<strong>ie</strong>f idee, techn<strong>ie</strong>k of product<br />

Categor<strong>ie</strong> : innovat<strong>ie</strong>f project in binnen‐ of buitenland<br />

De jury nomineert één bijdrage uit elke categor<strong>ie</strong> en het publ<strong>ie</strong>k k<strong>ie</strong>st de laureaat van de "prijs<br />

Hubert Raedschelders 2011", d<strong>ie</strong> op het einde van de 16de Innovat<strong>ie</strong>forum publ<strong>ie</strong>k bekend gemaakt<br />

wordt.<br />

ir. Monika De Vos<br />

Voorzitter Genootschap Grondmechanica & Funderingstechn<strong>ie</strong>k


PROGRAMMA<br />

Aanmelding met koff<strong>ie</strong><br />

Invloed van thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> op de vermogenbepaling van een technische<br />

installat<strong>ie</strong><br />

G. G<strong>ie</strong>len, Airdeck<br />

Ontwikkeling van een laboratoriumcentrifuge voor de bepaling van de hydraulische<br />

permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van grond<br />

H. Peiffer, Alpha‐Stud<strong>ie</strong>buro<br />

Spoorzone Delft : top down tunnel onder historische gebouwen<br />

H. Mort<strong>ie</strong>r, CFE<br />

Discrete simulat<strong>ie</strong>s vann breukgroei in (soil mix) materiaal met zwakke insluitsels<br />

A. Vervoort en G. Van Lysebetten, K.U.Leuven<br />

PAUZE<br />

N<strong>ie</strong>uwe ontwikkelingen in geïnjecteerde grondverdringende schroefpalen<br />

M. Bottiau, Franki Foundations Belgium<br />

Detect<strong>ie</strong> van defecten in d<strong>ie</strong>pwandvoegen<br />

R. Spruit, GW Rotterdam<br />

Hyper Clay Innovative technology for geo‐environmental applications<br />

G. Di Emidio, Universiteit Gent<br />

Project Amoras<br />

Y. Gallet‐Verr<strong>ie</strong>st, DEME<br />

Bekendmaking laureaat "prijs Hubert Raedschelders 2011"<br />

Afsluitende borrel


Invloed van thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> op de vermogenbepaling<br />

van een technische installat<strong>ie</strong><br />

G. G<strong>ie</strong>len, Airdeck


Invloed van thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> op een gebouw<br />

Case 1 Hollandsch Huys Hasselt<br />

A Invloed op bouwfysische eigenschappen<br />

Tijdens het ontwerp van een kantoorgebouw in regio Hasselt bleek na een simulat<strong>ie</strong> dat we<br />

oververhittingverschijnselen kregen op de Zuid zijde van de gevel.<br />

In plaats van te opteren voor koelbalken hebben we besloten om de bouwfysische<br />

eigenschappen aan te passen.<br />

‐ Gevel isolat<strong>ie</strong> opgevoerd naar U=0.21 W/m²K door de inzet van een houtskelet<br />

opgevuld met gerecycleerd krantenpap<strong>ie</strong>r<br />

‐ Optimalisat<strong>ie</strong> van de raamoppervlakte naar 22% Zuidzijde,45% Noordzijde,33,5 %<br />

West‐ en Oostzijde<br />

‐ 3‐dubbele beglazing (U=0.6 W/m²K) in een houten raam<br />

‐ Externe automatische zonwering<br />

‐ Luchtdichtheid van 1 omwenteling volume per uur (n=50). H<strong>ie</strong>ruit volgde een<br />

ventilat<strong>ie</strong> van 50 m³/h per persoon.<br />

B Technische installat<strong>ie</strong><br />

Op deze wijze bekwamen we een kantoor waar de warmte en de koelbehoefte zo klein werd<br />

dat we konden k<strong>ie</strong>zen voor een laag temperatuurssysteem.<br />

Betonkernactivering werkt op de laagste temperaturen. Voor verwarming heeft men een<br />

waterregime nodig tussen 22 °C en 26 °C, voor koeling tussen 18°c en 21°C. Dit systeem<br />

werd uitgevoerd met behulp van airdeckvloeren d<strong>ie</strong> geen balken nodig hebben en waarbij de<br />

ventilat<strong>ie</strong>kanalen ingebouwd kunnen worden. H<strong>ie</strong>rdoor vergroot de act<strong>ie</strong>ve<br />

stralingsoppervlakte en heeft men geen verlaagde plafonds nodig.


Als warmte product<strong>ie</strong> kozen we voor een warmtepompsysteem water‐bodem. Er werd een<br />

BEO veld van 22 putten van 75 m d<strong>ie</strong>pte geïnstalleerd. Er werd gekozen voor een<br />

warmtepomp van 150 kW.<br />

Voor de koeling wordt het systeem kortgesloten over een warmtewisselaar en op deze wijze<br />

bekomen we freecooling.<br />

C Resultaten<br />

Kwh electrisch<br />

10000<br />

8000<br />

6000<br />

4000<br />

2000<br />

We verbruiken 4594 €/j waarvan slechts 676 €/j voor koeling. Dit komt zeer goed overeen<br />

met de gegevens vanuit de simulat<strong>ie</strong>.<br />

D Besluit<br />

0<br />

jan febrmaartapril mei juni juli aug sept okt nov dec<br />

BKA electrisch<br />

BKA sim<br />

Door in een vroege fase het gebouw te onderwerpen aan een thermisch dynamische<br />

simulat<strong>ie</strong> en consequent de aanbevelingen door te voeren zijn we er in geslaagd om het<br />

eerste kantoorgebouw in België te realiseren dat enkel met warmtepomp en<br />

betonkernactivering gekoeld en verwarmd wordt en waarbij er een goed binnenklimaat<br />

wordt bereikt. Dit gaf eindelijk een E‐peil van 49.<br />

Dit geheel werd gerealiseerd met een meerkost van 35 €/m² en dit geeft een payback van<br />

3,5 jaar.


Case 2 Rusthuis St‐Petrus<br />

In dit geval werd pas na aanbesteding een simulat<strong>ie</strong> doorgevoerd.<br />

De doelstelling was om te verifiëren of het gebouw juist zou functioneren.<br />

A Beschrijving eisen bestek<br />

Het gebouw heeft twee funct<strong>ie</strong>s: Gelijkvloers kantoor, bovenste verd<strong>ie</strong>pingen rusthuis.<br />

H<strong>ie</strong>rdoor zijn er verschillende eisen naar het binnenklimaat.<br />

Kantoor: 21‐26 °C<br />

Rusthuis: Winter 24‐27 °C<br />

Zomer Dagregime max. 260 uren boven 27°C<br />

Nachtregime max. 260 uren boven 24 °C<br />

Dit geheel werd gerealiseerd door een thermische scheiding aan te brengen tussen<br />

gelijkvloers en bovenliggende verd<strong>ie</strong>pingen.<br />

Gelijkvloers wordt verwarmd door vloerverwarming en gekoeld door klimaatplafonds.<br />

Bovenliggende verd<strong>ie</strong>pingen zijn uitgerust met betonkernactivering en convectoren van<br />

1000 W per kamer.<br />

Als warmteproduct<strong>ie</strong> werd een KWO voorgeschreven met 4 warmtepompen met een totaal<br />

vermogen van 425 kW Men voorz<strong>ie</strong>t 2 warmwater circuits. Een van 45°C tot 60°C voor o.a.<br />

de convectoren en één van 25°C tot 35°C voor vloerverwarming, klimaatplafonds en<br />

betonkernactivering. H<strong>ie</strong>rnaast zijn ook nog gasketels voorz<strong>ie</strong>n voor sanitair water.


B Simulat<strong>ie</strong><br />

De simulat<strong>ie</strong> werd uitgevoerd in TAS. H<strong>ie</strong>ruit blijkt dat het gebouw kan functioneren met de<br />

huidige voorschriften. Binnentemperaturen variëren tussen 23,5°C en 26,5 °C<br />

Graf<strong>ie</strong>k: Binnentemperatuur (vert. as) in funct<strong>ie</strong> van buitentemperatuur (hor as)<br />

Resultant Temperature °C<br />

35<br />

34<br />

33<br />

32<br />

31<br />

30<br />

29<br />

28<br />

27<br />

26<br />

25<br />

24<br />

23<br />

22<br />

21<br />

20<br />

19<br />

18<br />

17<br />

16<br />

15<br />

-10 -9 -8 -7 -6 -5 -4 -3 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1213 14 1516 17 1819 20 2122 23 2425 26 2728 29 3031 32 3334 35<br />

Z.: B2-305a S-O ; d1-365; 1-24h (020267)<br />

nach DIN 1946**<br />

External Temperature °C


Door zijn architectuur van uitstekende balken op de gevel wordt de zon voldoende geweerd<br />

in de zomer ( normaal heeft de licht purperen graf<strong>ie</strong>k een Gauss‐curve verdeling)<br />

Graf<strong>ie</strong>k: zonnewinsten<br />

JAN FEB MRZ APR MAI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEZ<br />

8760 uren per jaar werden berekend<br />

BUITENTEMPERATUUR LUCHTTEMPERATUUR ZONNEWINSTEN BINNENTEMPERATUUR<br />

Vanuit de simulat<strong>ie</strong> blijkt dat de inregeling bepalend zal zijn voor de werking en het verbruik van dit<br />

gebouw. Vooral in de tussenseizoenen zal men er over moeten waken dat de vloer temperatuur n<strong>ie</strong>t<br />

te hoog wordt ingeregeld anders bekomt men oververhitting tijdens de middag.<br />

In de winter mag de temperatuur van het beton n<strong>ie</strong>t te laag worden daar men anders gaat<br />

verwarmen via de convectoren (dure energ<strong>ie</strong> vanwege hoog temperatuurregime) en koelen via de<br />

betonkernactivering)<br />

Tevens z<strong>ie</strong>n we dat de convectoren overgedimensioneerd zijn.<br />

Volgens onze simulat<strong>ie</strong> zal de maximum afgifte ongeveer 250 w zijn.<br />

Graf<strong>ie</strong>k: vermogen convectoren lichtblauwe lijn.<br />

JAN FEB MRZ APR MAI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEZ<br />

8760 Uren per jaar werden berekend<br />

BUITENTEMPERATUUR LUCHT/ERVARINGSTEMPERATUUR VERWARMINGSELEMENTEN


C Vermogen<br />

In onderstaande graf<strong>ie</strong>k vindt U een vergelijk tussen voorz<strong>ie</strong>n vermogen(gebaseerd op<br />

statische berekeningen ) en het vermogen dat volgens ons nodig is.<br />

1 Verwarming<br />

Heizlast in kW<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

0<br />

2 Koeling<br />

Kühllast in kW<br />

700<br />

600<br />

500<br />

400<br />

300<br />

200<br />

100<br />

0<br />

588<br />

Bestek<br />

588<br />

375<br />

volgens dynamische<br />

simulat<strong>ie</strong> zonder<br />

warrmteterugwinning<br />

op de lucht<br />

151<br />

Bestek volgens dynamische<br />

simulat<strong>ie</strong><br />

209<br />

volgens dynamische simulat<strong>ie</strong><br />

met warrmteterugwinning op de<br />

lucht en gelijktijdigheidsfacturen<br />

216<br />

volgens dynamische<br />

simulat<strong>ie</strong> met<br />

gelijktijdigheidsfacturen<br />

250<br />

Warmtepompvermogen<br />

voor de verwarming<br />

met 20% reserve<br />

260<br />

Warmtepompvermogen<br />

voor de koeling met<br />

20% reserve<br />

700<br />

Geïnstalleerd vermogen<br />

gasketel (voor sanitair water, of<br />

eventueel voor p<strong>ie</strong>klasten<br />

600<br />

Maximum vermogen<br />

bronnen<br />

H<strong>ie</strong>ruit blijkt dat volgens de simulat<strong>ie</strong> de installat<strong>ie</strong> maar 260 kW zwaar had moeten zijn.


D Verbruik<br />

Een tweede opmerking van onze zijde is dat men het beste het waterregime van 45°C tot 60<br />

°C kan opwekken met de gasketels en men dit zo beperkt mogelijk moet houden door<br />

minimaal de convectoren te gebruiken.<br />

H<strong>ie</strong>rdoor wordt ook de kostprijs danig verlaagd.<br />

Algemeen Besluit<br />

Om tot een optimale wisselwerking te komen tussen binnenklimaat, warmteproduct<strong>ie</strong>,<br />

bouwkosten en verbruikskosten is een geïntegreerde benadering van het ontwerp<br />

noodzakelijk. H<strong>ie</strong>rbij is een thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> onontbeerlijk.<br />

Onze lichtgewicht vloer Airdeck is daarbij een ideale oplossing om de technische installat<strong>ie</strong><br />

te integreren in de structuur van het gebouw.<br />

Ghislain G<strong>ie</strong>len<br />

Technical Engineer<br />

Tel 0476 295763


Ontwikkeling van een laboratoriumcentrifuge voor de bepaling van de hydraulische<br />

permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van grond<br />

H. Peiffer, Alpha‐Stud<strong>ie</strong>buro


ONTWIKKELING VAN EEN LABORATORIUMCENTRIFUGE VOOR DE BEPALING VAN DE<br />

HYDRAULISCHE PERMEABILITEITSFUNCTIE VAN GROND<br />

1. INLEIDING<br />

Dr. ir. Herman PEIFFER<br />

ALPHA-STUDIEB.U.R.O. BVBA<br />

(kandidaat Prijs Hubert Raedschelders 2011)<br />

De h<strong>ie</strong>r voorgestelde techn<strong>ie</strong>k betreft de toepassingsdomeinen van slecht<br />

doorlatende afschermende barrières en infiltrat<strong>ie</strong>-inrichtingen. Door de wetgever<br />

worden h<strong>ie</strong>r eisen gesteld ten aanz<strong>ie</strong>n van bepaalde grondmechanische<br />

eigenschappen, doch zonder dat daarbij naar voldoende juiste en/of betrouwbare<br />

meettechn<strong>ie</strong>ken kan gerefereerd worden. Op heden worden dan ook in<br />

verschillende gevallen richtlijnen gegeven d<strong>ie</strong> dikwijls leiden tot het overmatige<br />

gebruik van dure materialen. Zo zal bijvoorbeeld in het geval van afscherming van<br />

de watervoerende laag bij stortplaatsen een vrij dikke beschermingslaag worden<br />

opgelegd om een voldoende afdichting naar de onderliggende lagen te kunnen<br />

garanderen. In andere gevallen wordt de bewijslast bij de ind<strong>ie</strong>ner gelegd<br />

(bijvoorbeeld bij onder- en bovenafdichting van stortplaatsen, bij buffering,<br />

vertraagd afvoeren en infiltreren van regenwater bij bouwprojecten) . Mits<br />

doorgedreven onderzoek én mits de ontwikkeling van n<strong>ie</strong>uwe meettechn<strong>ie</strong>ken, mag<br />

verwacht worden dat voor de beschreven voorbeelden zowel een uitbreiding in<br />

type materialen als een minder gebruik van de materialen kan bekomen worden dit<br />

met behoud van de beoogde eigenschappen. Het scala aan voorbeelden waar<br />

eenvoudige, accurate meettechn<strong>ie</strong>ken ontbreken is evenwel veel ruimer.<br />

De bedoeling is nu de uitvoering van een meer doorgedreven onderzoek voor de<br />

ontwikkeling van een eerste meettechn<strong>ie</strong>k in het kader van de bovengenoemde<br />

afscherming van de ondergrond en van de infiltrat<strong>ie</strong> van regenwater.<br />

De meettechn<strong>ie</strong>k bestaat uit het onderwerpen van een verzadigd of onverzadigd<br />

grondmonster aan centrifugaalkrachten in een laboratoriumcentriuge<br />

Voor de ontwikkeling van deze meettechn<strong>ie</strong>k werd een financ<strong>ie</strong>ring door het IWT<br />

verkregen.<br />

Een begeleidingsgroep werd samengesteld, waar de Vlaamse Overheid mee<br />

participeert door vertegenwoording van<br />

- OVAM - Afdeling Bodembeheer - Cel Beleidsondersteuning<br />

- VMM - Afdeling Operationeel Waterbeheer<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 1/14


De taak van de begeleidingsgroep bestaat er in adv<strong>ie</strong>s te geven met betrekking tot<br />

de gewenste doelstellingen van het onderzoek en te waken over de geschiktheid<br />

van de resultaten van deze proeftechn<strong>ie</strong>k voor de concipiëring van slecht<br />

doorlatende afschermende lagen en infiltrat<strong>ie</strong>systemen.<br />

2. ONDERWERP VAN HET INNOVATIEPROJECT<br />

Het onderwerp van dit innovat<strong>ie</strong>project betreft het ontwikkelen van een<br />

eenvoudige, accurate meettechn<strong>ie</strong>k voor de bepaling van de (hydraulische)<br />

permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van onverzadigde gronden (ku), waarbij deze waarde funct<strong>ie</strong><br />

is van de verzadigingsgraad van de bodem (θ). De meettechn<strong>ie</strong>k moet de<br />

accurate bepaling van ku(θ) toelaten en dit binnen een beperkte tijd en tegen een<br />

aanvaardbare prijs<br />

De meettechn<strong>ie</strong>k moet toepasbaar zijn op verschillende grondsoorten en moet<br />

zowel toepasbaar zijn op proefmonsters vervaardigd in het laboratorium alsook op<br />

proefmonsters ontnomen in het terrein.<br />

3. DOORLATENDHEID VAN DE BODEM<br />

De doorlatendheid van een bodem is afhankelijk van veel factoren, met name de<br />

gemiddelde korrelgrootte van het bodemmateriaal, de hoeveelheid fijne deeltjes<br />

d<strong>ie</strong> in het materiaal aanwezig zijn, de homogeniteit van het materiaal, de vorm van<br />

de bodemdeeltjes, etc. Als gevolg h<strong>ie</strong>rvan var<strong>ie</strong>ert ook de permeabiliteit per locat<strong>ie</strong><br />

in de bodem. De permeabiliteit is tevens funct<strong>ie</strong> van het type vloeistof dat er<br />

doorheen gaat.<br />

De permeabiliteit wordt bovend<strong>ie</strong>n beïnvloed door het bodemvochtgehalte, bij een<br />

verzadigde grond spreekt men over de verzadigde permeabiliteit (ks) bij een<br />

onverzadigde bodem is de onverzadigde permeabiliteit (ku) funct<strong>ie</strong> van de<br />

verzadingsgraad waarbij de laagste waarde uiteraard optreedt bij lage<br />

verzadigingsgraad. Daar de verzadigingsgraad van de grond kan wijzigen door<br />

seizoenswisselingen (uitdroging/bevochtigen), maar ook door een n<strong>ie</strong>t-constante<br />

hoogte van de grondwatertafel, kan ku(θ) wijzigen in funct<strong>ie</strong> van de tijd.<br />

Wanneer een grondmonster verzadigd is, zijn alle poriën gevuld met water.<br />

Onverzadigde gronden hebben een lagere permeabiliteit omdat een gedeelte van<br />

de poriën gevuld is met lucht en dus geen water kan getransporteerd worden. Het<br />

verschil in permeabiliteit bij onverzadigde toestand en verzadigde toestand kan zeer<br />

groot zijn. Zo is het voor fijnkorrelige materialen mogelijk dat de permeabiliteit in<br />

onverzadigde toestand een factor 10 6 keer kleiner is dan in verzadigde toestand.<br />

De bepaling van deze k-waarde is o.a. van belang voor:<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 2/14


• het aanbrengen van barrièrelagen voor stortplaatsen (landfills),<br />

tankenparken, tankstations, inkuipingen, …: de barrièrelaag moet<br />

verhinderen dat contaminanten (d<strong>ie</strong> aanwezig zijn in het afval in de<br />

gestorte laag) in de bodem zouden kunnen doordringen. H<strong>ie</strong>rvoor<br />

wordt doorgaans beroep gedaan op kleimaterialen, zoals<br />

bijvoorbeeld benton<strong>ie</strong>t. De reden voor het gebruik van kleimaterialen<br />

is dat deze een zeer lage hydraulische geleidbaarheid bezitten<br />

waardoor er als het ware een hydraulische barrière gevormd wordt<br />

rondom de omtrek van de stortplaats. De kleimaterialen worden<br />

aangebracht in zogenaamde liners. De nodige weerstand d<strong>ie</strong> door<br />

de afdichtende kleilaag moet verwezenlijkt worden, wordt in de<br />

wetgeving thans uitgedrukt als een nodige hydraulische barrière<br />

waarbij wordt uitgegaan van een verzadigde grondlaag met een<br />

bepaalde waterdoorlatendheidscoëfficiënt en een bepaalde dikte<br />

• het voorz<strong>ie</strong>n van infiltrat<strong>ie</strong>mogelijkheden bij bouwprojecten dit<br />

enerzijds voor het in stand houden van de natuurlijke grondwatertafel<br />

en anderzijds voor de ontlasting van de rioolwaterzuiveringstations: de<br />

laag moet toelaten dat het regenwater op gecontroleerde wijze tot<br />

de grondwaterlaag kan doordringen. De grondmaterialen waarin<br />

infiltrat<strong>ie</strong>voorz<strong>ie</strong>ningen kunnen geplaatst worden zijn verschillend van<br />

deze d<strong>ie</strong> gebruikt worden als liner bij stortplaatsen.<br />

Wanneer rekening gehouden wordt met de verzadigingsgraad van de grond kan<br />

(eventueel fluctuerend in de tijd) een meer nauwkeurige analyse gemaakt worden<br />

van de doorbraak- en de infiltrat<strong>ie</strong>tijd. Gez<strong>ie</strong>n de grote verschillen in k-waarden is<br />

het van belang om de permeabiliteit van onverzadigde gronden experimenteel te<br />

kunnen bepalen.<br />

4. BESTAANDE TECHNIEKEN VOOR DE BEPALING VAN DE PERMEABILITEITSFUNCTIE<br />

Voor de bepaling van de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> bij onverzadigde gronden (ku(θ))<br />

bestaan enkele techn<strong>ie</strong>ken, zij het tijdrovende en/of weinig nauwkeurige metingen.<br />

Zo ook bestaan er centrifugaalproeven waarmee per proef de ku-waarde bij een<br />

bepaalde verzadigingsgraad kan bepaald worden. Echter er is tot op heden nog<br />

steeds geen eenvoudige proef beschikbaar op basis van de welke met 1 enkele<br />

proef ku(θ) kan bepaald worden. In vele gevallen worden de metingen dan ook n<strong>ie</strong>t<br />

uitgevoerd en wordt een goed bedoelde voorzichtige inschatting van de<br />

permeabiliteit gemaakt wat aanleiding geeft tot overmatig gebruik van<br />

afdichtingslagen. Immers voor de bepaling van de effect<strong>ie</strong>f vereiste dikte van de<br />

lagen is het noodzakelijk over een nauwkeurig ku(θ)-verloop te beschikken. Met dit<br />

ontwikkelingsproject wordt dan ook een n<strong>ie</strong>uwe techn<strong>ie</strong>k ontwikkeld d<strong>ie</strong> toelaat de<br />

permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> voor onverzadigde gronden snel en accuraat te bepalen.<br />

Problemen d<strong>ie</strong> zich op heden stellen bij het bepalen van de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> bij<br />

onverzadigde gronden zijn:<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 3/14


• de erg lange duurtijd bij klass<strong>ie</strong>ke permeabiliteitsproeven. Dit is te<br />

wijten enerzijds aan het feit dat men vooreerst een steady-state<br />

toestand voor de stroming d<strong>ie</strong>nt in te stellen en vervolgens de<br />

stromingsgradiënt opgelegd wordt in een eenheidsgravitat<strong>ie</strong>veld (1-g<br />

veld), waardoor de gradiënt en bijgevolg het doorstromingsdeb<strong>ie</strong>t<br />

beperkt is. In het bijzonder voor onverzadigde gronden vereist dit een<br />

lange doorstroomtijd<br />

• hoewel de klass<strong>ie</strong>ke 1-g proeven kunnen versneld worden door<br />

bijvoorbeeld gebruik te maken van centrifugaalkrachten (e.g. het<br />

UFA-apparaat en andere) duren deze nog steeds relat<strong>ie</strong>f lang<br />

vooraleer “steady state” per verzadigingsniveau bereikt wordt. In<br />

sommige proefopstellingen moeten bovend<strong>ie</strong>n bijkomende<br />

meetinstrumenten (tensiometers voor de bepaling van de<br />

zuigspanning) ingezet worden, waardoor het monster wordt verstoord<br />

(en de opgemeten k-waarde mogelijk n<strong>ie</strong>t meer representat<strong>ie</strong>f is) en<br />

waardoor de kostprijs soms onaanvaardbaar hoog oploopt. Om de<br />

volledige k(θ)-funct<strong>ie</strong> op te meten moet de proef meerdere malen<br />

worden herhaald dit bij verschillende verzadigingsgraden.<br />

De bedoeling van het project is de ontwikkeling van een innovat<strong>ie</strong>f concept<br />

waarmee, door gebruik te maken van een nog te ontwikkelen centrifuge met<br />

speciale zeer accurate meetsondes, de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van onverzadigde<br />

gronden kan bepaald worden en dit door middel van slechts 1 proef. Door de data<br />

d<strong>ie</strong> bekomen worden met de proef te combineren met een rekenmodel moet het<br />

mogelijk zijn een betrouwbare prognose te maken van de doorstroming in<br />

onverzadigde gronden dit zowel voor afdichtende weinig doorlatende kleilagen als<br />

voor goed doorlatende zandlagen. De techn<strong>ie</strong>k moet onder meer toelaten:<br />

• minder schaarse klei te gebruiken door een verantwoorde<br />

dimensionering van het kleimateriaal bij afdichtingen van<br />

bijvoorbeeld stortplaatsen. Er wordt verwacht dat kleilagen van 5 à 10<br />

mm kunnen gebruikt worden i.p.v. van de actuele lagen van 1 tot 5 m<br />

opgelegd door de regelgeving<br />

• een meer accurate inschatting te kunnen maken van potentiële<br />

doorbraken van contaminanten ten gevolge van slecht<br />

gedimensioneerde afdichtingslagen;<br />

• een onderbouwde prognose te kunnen maken met betrekking tot de<br />

levensduur van de afdichtende laag;<br />

• het stortvolume in een stortplaats te kunnen vergroten bij<br />

gelijkblijvende oppervlakte;<br />

• de juiste keuze te maken voor het concept en de dimensionering van<br />

infiltrat<strong>ie</strong>bekkens voor de trage infiltrat<strong>ie</strong> van regenwater in de<br />

ondergrond (volgens de regelgeving mag slechts 10 ℓ/s/ha afgevoerd<br />

worden per perceel);<br />

• een accurate berekening te maken voor wat betreft de infiltrat<strong>ie</strong> van<br />

regenwater in de bodem in het algemeen;<br />

• de modellering toe te laten van stroming van<br />

verontreinigingen/vloeistoffen in onverzadigde grondlagen.<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 4/14


Het rekenmodel zal gebruikt kunnen worden voor de dimensionering van enerzijds<br />

afdichtende kleilagen en anderzijds voor de dimensionering van<br />

infiltrat<strong>ie</strong>voorz<strong>ie</strong>ningen.<br />

5. NIEUWE AANPAK - ONTWIKKELING VAN EEN NUMERIEK ALGORITME VOOR DE<br />

BEREKENING VAN DE DOORSTROMING DOOR DE GROND IN EEN CENTRIFUGE<br />

Door de onderzoeksgroep Numer<strong>ie</strong>ke Analyse en Mathematische Modellering (NaM²)<br />

van het Departement Wiskundige Analyse van de Universiteit Gent (Prof. Van Keer<br />

en Dr. Maleng<strong>ie</strong>r), in samenwerking met het Departement Appl<strong>ie</strong>d Mathematics<br />

(Prof. Kačur) van de Comenius Universiteit van Bratislava, Slovakije, wordt een<br />

numer<strong>ie</strong>k algoritme ontwikkeld waarmee de hoeveelheid water kan berekend<br />

worden, d<strong>ie</strong> bij het centrifugeren van een al dan n<strong>ie</strong>t verzadigde grondmassa met al<br />

dan n<strong>ie</strong>t bovenstaande water hoogte, uit de grondmassa wordt verdreven. Tevens<br />

werd een invers algoritme ontwikkeld waarmee de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> (k(θ)) kan<br />

bepaald worden en in dit funct<strong>ie</strong> van specif<strong>ie</strong>ke data d<strong>ie</strong> tijdens het centrifugeren<br />

van het monster moeten bepaald kunnen worden.<br />

Het model dat op heden wordt gebruikt is een vereenvoudiging van de werkelijke<br />

processen d<strong>ie</strong> in de centrifuge plaatsvinden.<br />

Zo wordt op heden geen rekening gehouden met consolidat<strong>ie</strong>/compactering 1 van<br />

de grondmassa tijdens het centrifugeren, er wordt geen rekening gehouden met het<br />

zwellen van de gronddeeltjes, etc.<br />

Er werd een eenvoudige centrifuge aangekocht waarmee de hoeveelheid water<br />

kan bepaald worden d<strong>ie</strong> bij centrifugeren uit het grondmonster wordt verdreven.<br />

Tevens werd een offline techn<strong>ie</strong>k ontwikkeld waarmee het massamiddelpunt van de<br />

grondmassa door middel van een grondproef kan gemeten worden.<br />

Een van de traditionele techn<strong>ie</strong>ken voor de bepaling van de retent<strong>ie</strong>curve bestaat<br />

erin om een directe (rechtstreekse) meting uit te voeren van watergehalte en<br />

onderdruk. Ze kunnen in-situ of in het laboratorium worden uitgevoerd en bestaan<br />

voor beide proeftechn<strong>ie</strong>ken uit twee onderdelen:<br />

• voor een laboratoriumbepaling:<br />

een in-situ ontnomen grondmonster wordt in het laboratorium<br />

ingebouwd in een proefcel en uitgerust met tensiometers voor het<br />

opmeten van de zuigspanning boven de verzadigde zone in het<br />

grondmonster;<br />

het grondmonster wordt na het bereiken van een permanente<br />

toestand (geen wijzigingen meer in de uitlezingen van de<br />

tensiometers) in schijfjes verdeeld en voor elk 'schijfje'<br />

(grondlaagje) wordt het watergehalte bepaald. Daartoe wordt<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 5/14


<strong>ie</strong>der schijfje van het grondmonster voor en na droging (in een<br />

droogstoof bij 105°C) gewogen.<br />

• voor een in-situ bepaling:<br />

op het terrein en boven de grondwatertafel worden op<br />

verscheidene d<strong>ie</strong>ptes drukcellen geïnstalleerd voor het opmeten<br />

van de zuigspanning, boven de verzadigde zone;<br />

door ontname van grondmonsters wordt het watergehalte<br />

bepaald. Daartoe wordt het grondmonster gedroogd in een<br />

droogstoof (bij 105°C) en wordt het grondmonster voor en na<br />

droging gewogen.<br />

Er is een essent<strong>ie</strong>el verschil in het opzet tussen een laboratoriumproef en een in-situ<br />

proef:<br />

• bij een laboratoriumproef wordt het monster onderworpen telkens aan<br />

één bepaalde onderdruk aan één zijde van het grondmonster. Er<br />

wordt per proef telkens één punt van de retent<strong>ie</strong>curve bepaald;<br />

• bij de in-situ proef (in geval de te onderzoeken grondlaag een<br />

voldoende dikte heeft), worden tensiometers op verschillende d<strong>ie</strong>ptes<br />

geplaatst en kan men in één meetfaze verschillende punten van de<br />

retent<strong>ie</strong>curve bepalen.<br />

Op basis van de retent<strong>ie</strong>curve en de gemeten korrelverdeling van het grondstaal<br />

kan de permeabiliteit in funct<strong>ie</strong> van de verzadigingsgraad berekend worden. Uit de<br />

korrelverdeling kan de <strong>net</strong>to-doorstromingssect<strong>ie</strong> berekend worden. Door de kennis<br />

van de doorstroomsect<strong>ie</strong> en de gradiënt (uit de retent<strong>ie</strong>curve) kan het<br />

doorstromingsdeb<strong>ie</strong>t becijferd worden.<br />

De voordelen van deze proef zijn o.a.:<br />

• de technische complexiteit van het proefopzet is beperkt, zowel voor<br />

de laboratoriumproef als de terreinproef<br />

• monsters worden in-situ ontnomen met klass<strong>ie</strong>ke boortuigen, zowel de<br />

monsters voor uitvoering van de laboratoriumproeven als de<br />

controlemonsters voor de bepaling van het watergehalte (voor de insitu<br />

proeven)<br />

• men kan een betrouwbare meting van het watergehalte koppelen<br />

aan een betrouwbare meting van de zuigspanning (onder de<br />

voorwaarde dat de grondlaag of het grondmonster homogeen is).<br />

Een andere proeftechn<strong>ie</strong>k bestaat er in om de doorlatendheidsfunct<strong>ie</strong> k()<br />

rechtstreeks te bepalen, dus n<strong>ie</strong>t op basis van de retent<strong>ie</strong>curve (zoals h<strong>ie</strong>rvoor<br />

verduidelijkt):<br />

• door middel van consolidometers : in deze proef wordt de hydraulische<br />

conductiviteit berekend uitgaande van het tijd-vervormingsgedrag<br />

gemeten in een oedometerproef (op basis van de<br />

consolidat<strong>ie</strong>vergelijking : de snelheid waarmee een grondmonster<br />

wordt samengedrukt wordt in belangrijke mate bepaald door de<br />

dissipat<strong>ie</strong> van het grondwater en dus de doorlatendheidscoëfficiënt).<br />

Men bepaalt de doorlatendheidsheidscoëfficiënt in het midden van<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 6/14


het monster. Deze proef kan worden uitgevoerd bij zowel verzadigde<br />

als onverzadigde monsters. Het nadeel is dat men slechts de<br />

doorlatendheid van de grond gaat bepalen bij een vooraf ingesteld<br />

watergehalte en spanningsniveau.<br />

Tot slot bestaat er een proef techn<strong>ie</strong>k waar het infiltrat<strong>ie</strong>deb<strong>ie</strong>t gemeten wordt bij<br />

een ingestelde waterkolom. Dit kan zowel uitgevoerd worden in-situ als in het<br />

laboratorium. Bij deze proeven gaat men de tijd opnemen waarbij een ingestelde<br />

hoogte van een waterkolom wordt afgebouwd ofwel meet men het deb<strong>ie</strong>t dat<br />

moet toegevoegd worden aan deze waterkolom om de hoogte in de waterkolom<br />

constant te houden. Deze techn<strong>ie</strong>k leidt tot een kwalitat<strong>ie</strong>ve beoordeling van de<br />

snelheid van infiltrat<strong>ie</strong>, doch wordt bepaald door de grootte van de ingestelde<br />

waterkolom, de grootte van het proefapparaat (randverstoringen en dr<strong>ie</strong>dimensionale<br />

stroming bij uittrede d<strong>ie</strong> vertaald wordt naar een éénassige stromingsrichting.<br />

6. EERSTE KEUZE VAN CENTRIFUGE - BESTAANDE LABORATORIUMCENTRIFUGE UIT DE<br />

FARMACEUTISCHE INDUSTRIE<br />

De centrifugat<strong>ie</strong> gebeurt op basis van :<br />

• constant toerental : in de voorbereidende testen 500 - 1000 tr/min om invloed<br />

samendrukking te beperken;<br />

• vooraf ingestelde versnellingscurves;<br />

• per proef twee tegenover elkaar geplaatste grondmonsters en twee dummy's<br />

om te voorkomen dat apparaat in onbalans draait (apparaat stopt dan<br />

automatisch);<br />

Bij deze centrifuge moet bijzondere aandacht gespendeerd worden aan<br />

- een voldoend nauwkeurige bepaling van het uitstromend deb<strong>ie</strong>t<br />

- de stabiliteit van de centrifuge<br />

H<strong>ie</strong>ronder worden enkele foto’s gegeven van de proefopstelling van de centrifuge<br />

(fig. 1, 2 en3).<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 7/14


Figuur 1 - Tafelmodel van de centrifuge met toerental van max. 16000 tr/min met<br />

regeling +/- 1tr/min<br />

De grondmonsters worden ingebouwd in glazen recipiënten d<strong>ie</strong> op zich ingebouwd<br />

worden in een grotere behuizing (fig. 3).<br />

(De grondstalen hebben de afmetingen +/- 55 mm (hoogte) x 25 mm (diameter) en<br />

hebben een voldoend dikke wand (3 mm) om de radiale drukken en de krachten<br />

van de centrifugaalbeweging op te vangen.<br />

Onderaan is het recipiënt voorz<strong>ie</strong>n van een glazen filter (dikte 2,55 mm, grootte van<br />

de openingen te bepalen in funct<strong>ie</strong> van de aard van de grond)<br />

Zij worden geplaatst in een gesloten behuizing ter voorkoming van aerodynamische<br />

neveneffecten, in het bijzonder bij de randvoorwaarde van vrije uitstroming.<br />

Het recipiënt wordt bovenaan afgesloten door een dubbele schroefdop (grijs).De<br />

binnenste rode schroefdop is door middel van een bout bevestigd aan de grijze<br />

schroefdop zodat het recipiënt n<strong>ie</strong>t kan losgerukt worden tijdens de<br />

centrifugaalbeweging.<br />

In de gesloten behuizing is een gesloten systeem waarbinnen een constante<br />

luchtdruk heerst.<br />

Onderaan kan de uitstroom worden afgesloten door de plaatsing van een<br />

schroefdop (rood).<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 8/14


FIguur 2 - behuizing van de recipiënten<br />

Figuur 3 - recipiënten<br />

In 2010 werden eerste proeven uitgevoerd ter bepaling van de<br />

doorlatendheidscoëfficiënt bij verzadigde stroming en werd de representativiteit en<br />

herhaalbaarheid van de proefresultaten onderzocht.<br />

In het bijzonder werd h<strong>ie</strong>r een referent<strong>ie</strong>klei (kaolin<strong>ie</strong>tklei) genomen, waarvan de<br />

grondeigenschappen goed gekend zijn (Laboratorium voor Geotechn<strong>ie</strong>k UGent). Uit<br />

de uitgevoerde centrifugeproeven bleek een uitstekende overeenkomst tussen de<br />

resultaten van de klass<strong>ie</strong>ke doorlatendheidsproeven en de centrifugeproeven.<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 9/14


In het bijzonder kon de doorlatendheidscoëfficiënt (bij verzadigde stroming)<br />

nauwkeurig bepaald worden in een tijdsinterval van +/- 3 uur.<br />

Recent werd een deelonderzoek uitgevoerd van de versnelde consolidat<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> met<br />

de centrifuge kan gerealiseerd worden alsook de invloed van de consolidat<strong>ie</strong> op de<br />

doorlatendheid.<br />

V<strong>ie</strong>r grondmonsters met een waterhoeveelheid gelijk aan tweemaal de vloeigrens<br />

werden voorbereid en een half uur onder eigengewicht geconsolideerd. Vervolgens<br />

werden ze in de centrifuge geplaatst en onderworpen aan een rotat<strong>ie</strong> 150 TPM<br />

(toeren per minuut). De hoeveelheid van het water en de hoogte van het<br />

grondmonster werden op verschillende tijdstippen gemeten. Het uitgestroomde<br />

water bestaat ten dele uit het doorgestroomde water, ten dele uit water dat vrijkomt<br />

als gevolg van de samendrukking van het grondmonster.<br />

Bij het bereiken van de consolidat<strong>ie</strong> zal de doorlatenheidscoëfficiënt naar een<br />

constante waarde evolueren.<br />

Dit kan voorgesteld worden in onderstaande figuur.<br />

Figuur 4 - invloed van de consolidat<strong>ie</strong> op de doorlatendheidscoëfficiënt<br />

Op d<strong>ie</strong> wijze kan men de doorlatendheid van de grond bij verschillende<br />

consolidat<strong>ie</strong>spanningen meten door na stabilisat<strong>ie</strong> het toerental te verhogen naar<br />

een hoger toerental.<br />

Men kan op basis van deze resultaten onderstaande curve opstellen voor de<br />

gemeten doorlatendheid.<br />

Uit deze curve blijkt :<br />

- goede herhaalbaarheid van de metingen (totaal 5 metingen in<br />

proevenprogramma 2011))<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 10/14


- de overeenkomst met de resultaten uit 2010 is opmerkelijk (afwijking +/- 5 %)<br />

Figuur 5 - resultaten doorlatendheidscoëfficiënt als funct<strong>ie</strong> van de<br />

consoldat<strong>ie</strong>spanning<br />

Op dit ogenblik zijn de eerste testen bezig voor de bepaling van de<br />

doorlatendheidsfunct<strong>ie</strong> bij onverzadigde stroming.<br />

7. ONTWIKKELING VAN EEN NIEUWE CENTRIFUGE<br />

De doelstellingen van de n<strong>ie</strong>uwe centrifuge zijn :<br />

- de bepaling van de doorlatendheidsfunct<strong>ie</strong> in een doorlopende proef (zonder<br />

onderbreking)<br />

- een betere controle van randvoorwaarden<br />

- uitvoeren van de proeven onder een breder gamma aan randvoorwaarden<br />

Het concept van deze n<strong>ie</strong>uwe centrifuge wordt voorgesteld in onderstaande figuur<br />

6.<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 11/14


Het recipiënt en de meetsensor voor de metingen van het wateroppervlak boven<br />

het monster worden afgeschermd van aërodynamische verstoringen door een<br />

globale inkapping. Het recipiënt wordt afzonderlijk ingebouwd in een behuizing voor<br />

een solide bevestiging.<br />

De stab<strong>ie</strong>le rotat<strong>ie</strong> bij de optredende centrifugaalkracht wordt bewerkstelligd door<br />

een verplaatsbaar en variabel tegengewicht en een voldoend stijve draaias.<br />

In het recipiënt (fig. 7) wordt het grondmonster geplaatst tussen twee poreuze<br />

stenen bovenaan en onderaan het grondmonster.<br />

Het grondmonster wordt ingebouwd rechtstreeks in een dikwandig glazen recipiënt<br />

of ingebracht in het glazen recipiënt na ontname door middel van een dunwandige<br />

stalen cilinder uit een op het terrein ontnomen grondstaal.<br />

Figuur 6 - Conceptekening van de prototype centrifuge<br />

Figuur 7- Afsluitdop met afsluitbare uitloop<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 12/14


Voor dit prototype van centrifuge en de n<strong>ie</strong>uwe meettechn<strong>ie</strong>k werd een<br />

patentaanvraag inged<strong>ie</strong>nd. De ontwikkeling van dit prototype is voorz<strong>ie</strong>n voor het<br />

einde 2012.<br />

Met dank aan<br />

- Universiteit Gent - Onderzoeksgroep Numerical Analysis and Mathematic Modelling (NaM2)<br />

voor de ontwikkeling van de numer<strong>ie</strong>ke algoritmes (gefinanceerd door IWT-project<br />

CENPERON)<br />

- Hogeschool West - voor de ondersteuning bij de ontwikkeling van een starre pendulum<br />

voor de bepaling van het inertiaalmoment van een grondstaal en een systeem om de<br />

waterhoogte boven een grondstaal in een snel draa<strong>ie</strong>nde centrifuge te meten<br />

Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 13/14


Spoorzone Delft : top down tunnel onder historische gebouwen<br />

H. Mort<strong>ie</strong>r, CFE


Spoorzone Delft : top down tunnel onder historische gebouwen<br />

Mort<strong>ie</strong>r Hans, CFE Nederland / CCL hans_mort<strong>ie</strong>r@cfe.be<br />

Delfgaauw Steven, Witteveen + Bos s.delfgaauw@witteveenbos.nl<br />

Inleiding<br />

Binnen het project Spoorzone Delft wordt het drukbereden bestaande tweesporige<br />

treinviaduct vervangen door een v<strong>ie</strong>rsporige tunnel. De totale afstand waarover het<br />

project zich uitstrekt bedraagt circa 2400 m tussen noordelijke en zuidelijke toeritbakken.<br />

De voornaamste onderdelen van het project zijn enerzijds het ondergrondse station van<br />

circa 450 m lengte waarop het n<strong>ie</strong>uwe stadskantoor van Delft zal worden aangebracht<br />

en het tunneldeel in de Phoenixstraat (circa 750 m lengte) waar de tunnel wordt<br />

aangebracht op nauwelijks 3 to 4 m afstand van de gevels van de historische<br />

bebouwing, voornamelijk op staal gefundeerd. Beide deelprojecten worden vervaardigd<br />

door gebruik te maken van d<strong>ie</strong>pwanden als tijdelijke en tevens definit<strong>ie</strong>ve keerwanden.<br />

Teneinde het verkeer in de Phoenixstraat zo min mogelijk te verstoren, alsook de<br />

invloed van de uitgraving van de tunnel op de naburige belendingen zo klein mogelijk te<br />

houden, is gekozen voor de top down methode (uitgraving in stross). Vanwege de<br />

noodzaak om het treinviaduct te handhaven tot twee sporen in de tunnel klaar zijn,<br />

gekoppeld aan de nauwe beschikbare breedte in de Phoenixstraat, d<strong>ie</strong>nen de werken in<br />

twee fasen plaats te vinden; eerst de oostbuis met sporen 1 en 2, en vervolgens na<br />

afbraak van het bestaande viaduct, de westbuis met sporen 3 en 4.<br />

Figuur 1 : Eerste fase uitvoering Phoenixstraat<br />

Over circa 600 m lengte, wordt in de Phoenixstraat bovend<strong>ie</strong>n nog een tweelaagse<br />

ondergrondse parkeergarage aangebracht. Deze wordt samen met de westbuis in fase 2<br />

gerealiseerd, eveneens middels d<strong>ie</strong>pwanden.


Figuur 2 : Tweede fase uitvoering Phoenixstraat<br />

Gez<strong>ie</strong>n het feit dat de oostbuis (de eerste fase) d<strong>ie</strong>nt gebouwd te worden in de nauwe<br />

beschikbare strook tussen de huizen aan de oostelijke zijde van de Phoenixstraat en het<br />

bestaande viaduct, waarbij bovend<strong>ie</strong>n bestaande auto- en tramverkeer gehandhaafd<br />

d<strong>ie</strong>nt te blijven, was het alignement van de oostbuis destijds door opdrachtgever Prorail<br />

geprojecteerd onder twee historische monumenten. Dit waren enerzijds de bagij<strong>net</strong>oren,<br />

een toren d<strong>ie</strong> deel uitmaakte van de Middeleeuwse ommuring van de Stad, en<br />

anderzijds Molen de Roos, een oude nog volledig functionerende windmolen. Om de<br />

tunnel onder deze structuren mogelijk te maken, werden twee verschillende methoden<br />

bedacht.<br />

Figuur 3 : Bagij<strong>net</strong>oren en Molen de Roos op tunneltraject


Molen de Roos<br />

Inleiding<br />

Molen de Roos is een rijksmonument uit de 18 e eeuw. Het molencomplex, bestaande uit<br />

een stellingmolen en een aangrenzend woon- en pakhuis, staat deels op een<br />

oorspronkelijke strokenfundering en deels op een later aangebrachte puttenfundering.<br />

Aangez<strong>ie</strong>n de toekomstige tunnel direct onder de Molen is geprojecteerd, d<strong>ie</strong>nt de Molen<br />

tijdens de bouwfase van de tunnel tijdelijk door een ander funderingssysteem te worden<br />

overgenomen. Combinat<strong>ie</strong> CrommeLijn (CCL) heeft h<strong>ie</strong>rvoor, samen met Civ<strong>ie</strong>le<br />

Techn<strong>ie</strong>ken de Boer en opdrachtgever Prorail, een werkmethode ontwikkeld waarbij de<br />

molen, tijdens de bouwfase van de tunnel, op een betonplaat staat welke op haar beurt<br />

is ondersteund door funderingspalen.<br />

Figuur 4 : Molen de Roos voor start werkzaamheden<br />

Vooreerst werd op basis van de arch<strong>ie</strong>ftekeningen en plaatsbeschrijvingen een<br />

lastendaling opgesteld, waarbij voor de bouwfasen enkel permanente lasten, wind- en<br />

sneeuwbelastingen werden beschouwd, er van uitgaande dat het w<strong>ie</strong>kenkruis n<strong>ie</strong>t meer<br />

aanwezig is. Voor de definit<strong>ie</strong>ve fase worden deze belastingen nog verhoogd met een<br />

aandeel van mob<strong>ie</strong>le vloerbelastingen en windbelastingen op het w<strong>ie</strong>kenkruis in alle<br />

mogelijke oriëntat<strong>ie</strong>s.<br />

Paalfundering<br />

Init<strong>ie</strong>le doorsnedeberekeningen van de tunnel ter plaatse van Molen de Roos gaven aan<br />

dat een paalpuntniveau van de d<strong>ie</strong>pwanden van maximaal – 24 m NAP een haalbare<br />

zaak was. Daar men dacht aan het toepassen van inwendig geheide stalen buispalen


met een diameter van 219 mm, en men ten allen tijde wilde vermijden dat het<br />

puntdraagvermogen van deze palen zou gereduceerd worden door het aanbrengen van<br />

de d<strong>ie</strong>pwanden, was een aanzetniveau van de funderingspalen van minimaal acht<br />

diameter lager dan de d<strong>ie</strong>pwanden een vereiste. Dit resulteerde dus in een<br />

paalpuntniveau van – 25,75 m NAP voor de funderingspalen. Een proefinstallat<strong>ie</strong> van<br />

v<strong>ie</strong>r palen werd in het uitvoeringsproces vooruit getrokken teneinde de haalbaarheid van<br />

de inheid<strong>ie</strong>pte en de door het heiproces veroorzaakte trillingen te kunnen beoordelen.<br />

Zowel de te grote trillingen als het n<strong>ie</strong>t bereiken van de vereiste inheid<strong>ie</strong>ptes,<br />

noodzaakte de overstap naar een ander paaltype.<br />

Figuur 5 : Aanbrengen inwendig geheide buispalen binnenin woonhuis<br />

Bij dit n<strong>ie</strong>uwe paaltype werd een stalen casing met diameter 219 mm en paalpunt van<br />

369 mm toegepast, waarbij de spleet tussen grond en casing werd gevuld met een<br />

groutinject<strong>ie</strong>, althans over het traject in het Pleistocene zand (vanaf circa – 19 m NAP).<br />

Daar dit n<strong>ie</strong>uwe paaltype een groter draagvermogen per paal kon garanderen, werd de<br />

init<strong>ie</strong>le hoeveelheid palen van 67 stuks gereduceerd tot 45 stuks.


Figuur 6 : Principe detail schroefinject<strong>ie</strong>palen<br />

Aanbrengen funderingsplaat<br />

Aangez<strong>ie</strong>n de voorz<strong>ie</strong>ne funderingspalen zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant<br />

van de Molen en zijn bijgebouwen zijn aangebracht, d<strong>ie</strong>nt de funderingsplaat onder de<br />

dragende muren aangebracht te worden. H<strong>ie</strong>rtoe worden op regelmatige basis gaten<br />

door de draagmuren heen voorz<strong>ie</strong>n, waardoor de wapening en later het beton wordt<br />

aangebracht. De betonberekeningen toonden aan dat de optredende krachtswerkingen<br />

konden opgenomen worden door een funderingsplaat met een dikte van circa 450 mm.<br />

Om deze plaat op het voorz<strong>ie</strong>ne niveau aan te kunnen brengen, zou de grond deels<br />

moeten worden afgegraven, en deels worden opgehoogd.<br />

Een rapport van het Laboratorium voor Grondmechanica van 1984 gaf een relaas van<br />

de optredende vevormingen van de molen tussen 1958, het jaartal waarin een naast de<br />

molen lopende gracht werd gedempt, en 1984. H<strong>ie</strong>ruit werd snel duidelijk dat de molen<br />

extreem gevoelig was voor n<strong>ie</strong>uwe belastingen op het naburige maaiveld, zodat het idee<br />

van een aanvulling met grond werd vervangen door een aanvulling met EPS. Meer nog,<br />

de voorz<strong>ie</strong>ne stort van 450 mm beton zou reeds aanleiding geven tot ontoelaatbare<br />

differentiële zettingen, zodat werd overgestapt naar een eerste stortfase van 150 mm<br />

dikte en een latere stortfase van de overige 300 mm beton, na verharding van de eerste<br />

fase en ophanging ervan aan de tijdelijke funderingspalen.


Figuur 7 : Vijzelpalen, fundat<strong>ie</strong>vloer en tijdelijke stabiliteitsvoorz<strong>ie</strong>ningen<br />

Construct<strong>ie</strong>ve berekening funderingsplaat<br />

De funderingsplaat d<strong>ie</strong>nde voor tal van belastingscenario’s doorgerekend te worden<br />

zoals<br />

• berekening van eerste stort (150 mm) met tweede stort (300 mm) als belasting<br />

• berekening van de plaat op funderingspalen met belastingen vanuit de Molen<br />

zonder w<strong>ie</strong>kenkruis<br />

• berekening van de plaat op de ribben van het definit<strong>ie</strong>ve tunneldek met<br />

belastingen vanuit de Molen met w<strong>ie</strong>kenkruis<br />

• berekening van de plaat op funderingspalen tijdens op spanning brengen palen<br />

• berekening van de plaat op funderingspalen tijdens aanbrengen d<strong>ie</strong>pwanden<br />

De eerste twee belastingsscenario’s zijn intussen voldoende duidelijk. De overige<br />

belastingsscenario’s worden in volgende paragrafen nader toegelicht.<br />

Op spanning zetten tijdelijke funderingspalen<br />

Voorafgaand aan de echte vijzelwerkzaamheden worden de tijdelijke funderingspalen<br />

gecontroleerd op hun draagvermogen. H<strong>ie</strong>rtoe wordt de berekende representat<strong>ie</strong>ve<br />

paalbelasting voor 120% door middel van vijzels in de funderingspaal aangebracht. Dit<br />

zorgt ervoor dat de paal tijdens het latere vijzelproces met een theoretische marge van<br />

20% gevrijwaard is van onverwachte zettingen. Init<strong>ie</strong>el was het de bedoeling om de<br />

palen een voor een tot 120% te testen, en ze nad<strong>ie</strong>n af te laten tot 80%. Op het einde<br />

van het proces zouden alle palen dan afgespannen zijn op 80%, zodat de molen dan


geborgd zou zijn tegen (onverwachte) differentiële zettingen tijdens de navolgende<br />

uitvoeringsfasen.<br />

Figuur 8 : Principe detail vijzeljukken<br />

Aanbrengen d<strong>ie</strong>pwanden<br />

Op basis van ervaringen bij andere d<strong>ie</strong>pwandprojecten, waarbij d<strong>ie</strong>pwanden in de<br />

nabijheid van bestaande paalfunderingen werden aangebracht, is een graf<strong>ie</strong>k opgesteld<br />

waarin de afname van de qc-waarden (ten gevolge van de ontspanning in de ondergrond<br />

nabij de sleuf) in relat<strong>ie</strong> tot de onderlinge afstand tussen d<strong>ie</strong>pwand en de paalfundering<br />

in kaart worden gebracht.


Figuur 9 : Afname qc-waarden tgv installat<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong>pwanden ifv afstand tot d<strong>ie</strong>pwand<br />

De afname van de qc-waarden zou resulteren in een blijvende afname van het<br />

berekende paaldraagvermogen. Verschillende scenario’s werden doorgerekend, waarbij<br />

voor verschillende reeksen van palen de veerstijfheden werden gereduceerd, en dit op<br />

basis van de verschillende d<strong>ie</strong>pwandpanelen d<strong>ie</strong> achtereenvolgens werden gerealiseerd.<br />

In onderstaande figuur zijn de doorgerekende rekenscenario’s aangegeven.<br />

Figuur 10 : Doorgerekende scenario’s d<strong>ie</strong>pwandinstallat<strong>ie</strong><br />

De verschillende berekeningen gaven een verschilzetting aan van maximaal 1,6 mm’ en<br />

doorgaans bleven de verschilzettingen kleiner dan 0,4 mm’, zodat alles binnen de<br />

gestelde marges bleef. De snedekrachten en paalkrachten var<strong>ie</strong>erden nauwelijks, zodat<br />

er geen aanpassing van het ontwerp nodig was. De gemaakte berekeningen zijn dus


scenario’s waar enkel d<strong>ie</strong> palen naast het uitgegraven paneel in stijfheid worden<br />

gereduceerd. Dat er nad<strong>ie</strong>n naburige panelen worden gegraven, welke op hun beurt<br />

naburige palen zullen beïnvloeden voor wat betreft hun veerstijfheid is n<strong>ie</strong>t verder<br />

beschouwd, omdat dit proces enkel weer zal migreren naar de oorspronkelijke<br />

uitgangssituat<strong>ie</strong>, zij het dan met allemaal minder stijve (rand-)palen, een scenario dat<br />

ook werd doorgerekend. De paaldraagcapaciteiten van de oorspronkelijk voorz<strong>ie</strong>ne<br />

palen voldeed nog steeds bij deze scenario’s omdat init<strong>ie</strong>el een aandeel negat<strong>ie</strong>ve kleef<br />

ten gevolge van het in een stort aanbrengen van de funderingsplaat was<br />

meebeschouwd.<br />

Figuur 11 : Aanbrengen geleidewanden<br />

Figuur 12 : Bescherming vijzeljukken tijdens d<strong>ie</strong>pwandinstallat<strong>ie</strong>


Figuur 13 : Start graafwerkzaamheden d<strong>ie</strong>pwanden<br />

Vijzelen Molen de Roos<br />

Nadat alle d<strong>ie</strong>pwanden geïnstalleerd zijn, wordt de Molen en bijgebouwen over een<br />

hoogte van circa 1,00 m’ omhoog gevijzeld. Om de gevoeligheid van de Molen en<br />

bijgebouwen ten aanz<strong>ie</strong>n van differentiële zettingen te kunnen inschatten, is een 3D<br />

eindig elementen model opgemaakt van het mestelwerk van de molen en bijgebouwen<br />

en de betonnen funderingsplaat. Een vijftal weloverwogen belastingsgevallen worden op<br />

de elastische bedding onder de funderingsplaat aangebracht. Uit de resultaten kan<br />

geconcludeerd worden dat de hoekrotat<strong>ie</strong> beperkt moet worden tot 1/2000 teneinde de<br />

optredende scheurwijdte tot 0,1 mm te beperken. Versoepeling van de eis tot 1,0 mm<br />

levert een maximaal toelaatbare hoekrotat<strong>ie</strong> op van 1/1000 of een maximale differentiële<br />

zetting van 4 mm tussen de prisma’s welke gemiddeld 4,00 m uit elkaar zijn<br />

aangebracht.


Figuur 14 : Spanningsanalyse metselwerk molenstomp<br />

Wanneer de Molen opgevijzeld is, d<strong>ie</strong>nt hij voldoende geborgd te zijn om mogelijke<br />

windbelastingen te kunnen opnemen. H<strong>ie</strong>rtoe werd init<strong>ie</strong>el gedacht om de ruimte tussen<br />

funderingsplaat en tijdelijke palen uit te wiggen na het op hoogte komen van de<br />

construct<strong>ie</strong>, maar aangez<strong>ie</strong>n er tijdens het vijzelen ook geleidingsconstruct<strong>ie</strong>s vereist<br />

waren (weliswaar op een lagere windbelasting door te rekenen), werden deze<br />

geleidingsconstruct<strong>ie</strong>s ook gedimensioneerd op de windbelastingen tijdens de<br />

“parkeerfase”, de fase tussen opvijzelen en neerlaten van de funderingsplaat en<br />

molencomplex. Deze geleidingsconstruct<strong>ie</strong>s werden in het bovenste deel van de<br />

d<strong>ie</strong>pwanden ingestort.


Figuur 15 : Vasthoudconstruct<strong>ie</strong><br />

Realisat<strong>ie</strong> spoortunnel<br />

Na het opvijzelen van het molencomplex kan de dakplaat van de oostbuis gerealiseerd<br />

worden. Normaliter was het conform de Settlement Risk Analysis (SRA) noodzakelijk om<br />

eerst een stempellaag aan te brengen tussen de d<strong>ie</strong>pwanden, vooraleer men kon<br />

ontgraven tot de onderkant van de (toekomstige) dakplaat. Aangez<strong>ie</strong>n de dakplaat<br />

voorz<strong>ie</strong>n zou worden van een ribbenstructuur, waarop de funderingsplaat zou afgelaten<br />

worden, was het uitvoeringstechnisch onmogelijk dat er tussen deze ribben nog<br />

stempels aanwezig zouden zijn tijdens de graaf-, vlecht- en stortwerkzaamheden. Een<br />

mogelijkheid werd gezocht in het vooraf enkel aanbrengen van de ribben, welke dan een<br />

stempelfunct<strong>ie</strong> zouden uitoefenen in de realisat<strong>ie</strong>fase van het dak, maar ook dit was<br />

haast onmogelijk. Een nog meer gedetailleerde SRA-beschouwing gaf echter aan dat<br />

ten gevolge van enerzijds het <strong>ie</strong>ts verder afgelegen zijn van de belendingen, en<br />

anderzijds het verstijvende effect van de “d<strong>ie</strong>pwand”-vorm van de oostelijke d<strong>ie</strong>pwand<br />

resulteerden in het kunnen weglaten van het bovenste stempelraam.<br />

Na verharding van dak en ribben, kan de funderingsplaat en molencomplex h<strong>ie</strong>rop<br />

afgelaten worden. Het spreekt voor zich dat de overname van de krachten uit de vijzels<br />

door dakplaat en ribben op een dusdanige man<strong>ie</strong>r gebeurt, dat er nauwelijks sprake is<br />

van vervormingen (doorbuigingen) van de funderingsplaat terwijl de dakplaat tijdens de<br />

belastingsovername zijn vervormingen ondergaat. Daarvoor worden vijzels gebruikt<br />

tussen funderingsplaat en dakplaat, welke in een voldoende fijn stram<strong>ie</strong>n naast de<br />

ribben zijn opgesteld. Door deze vijzels vervormingsgestuurd te bed<strong>ie</strong>nen, kan de<br />

funderingsplaat volledig horizontaal gehouden worden, terwijl de dakplaat en ribben<br />

vervormen. Bovend<strong>ie</strong>n mag de dakplaat tijdens dit overnameproces ook n<strong>ie</strong>t meer<br />

gesteund worden door het onderliggende grondmass<strong>ie</strong>f. Om dit te bewerkstelligen,<br />

worden voorafgaand aan de realisat<strong>ie</strong> van de dakplaat “Max Frank setzungsplatten” op<br />

het uitgravingsniveau aangebracht. Op deze platen wordt vervolgens een laag<br />

zuiverheidsbeton gestort, welke na verharding als bescherming van deze platen zal<br />

d<strong>ie</strong>nen tijdens de vlechtwerkzaamheden. Deze “setzungsplatten” zijn kartonnen platen<br />

met een honingraatvormige structuur. Wanneer men doorheen deze platen gedurende


afdoende lange periode water laatstromen, wordt de honingraat structuur afgebroken en<br />

ontstaat er een holle ruimte tussen de grondbedding en de verharde structuur boven<br />

deze platen.<br />

Figuur 16 : Maxfrank Setzungsplatten - werkingsprincipe<br />

Tussentijdse aanpassing uitvoeringswijze<br />

Tijdens het aanbrengen van de palen werd snel duidelijk dat de Molen heel gevoelig was<br />

voor zelfs de minste verstoring van de grond onder de funderingsaanzet. De<br />

aanbrengvolgorde van de palen was terug te vinden in de histor<strong>ie</strong>k van de opgemeten<br />

vervormingen.<br />

Figuur 17 : Zettingsevolut<strong>ie</strong> Molen de Roos - Langsraai


Bovend<strong>ie</strong>n was het op basis van arch<strong>ie</strong>fgegevens veronderstelde niveau van de<br />

bestaande ringbalk onder de molenstomp, in realiteit schuin verlopend en op een<br />

dusdanig lager niveau, dat de onder deze ringbalk voorz<strong>ie</strong>ne funderingsvloer d<strong>ie</strong>nde<br />

gere-engineerd te worden op een niveau boven deze ringbalk. Dit betekende meteen dat<br />

de funderingsplaat onder molenstomp en bijgebouwen verschillende niveaus zou<br />

hebben. Vanwege de grote vervormingen met het aanbrengen van de funderingspalen,<br />

werd dan ook besloten om na het gereedkomen van de palen binnenin de molenstomp<br />

reeds de vloer in de molenstomp te gaan aanbrengen (in een stort vanwege een ligging<br />

d<strong>ie</strong>n resulteerde in evenveel betongewicht als gewicht uitgegraven grond) en de<br />

vervolgens de molenstomp reeds te gaan stabiliseren op enkel deze negen palen. Na<br />

een testbelasting van de palen, werden de palen strak gezet op 60% van het berekende<br />

eigengewicht. Op deze man<strong>ie</strong>r bleef er nog voldoende resterende paalcapaciteit over<br />

om de mogelijks optredende windbelastingen op te nemen. Om voldoende redundant<strong>ie</strong><br />

in de structuur te voorz<strong>ie</strong>n, werd de funderingsplaat in de stomp wel berekend op<br />

paalkrachten met 100% eigengewicht en windbelastingen. Vervolgens werden dan de<br />

overige palen rondom en binnenin de bijgebouwen aangebracht. Tenslotte werd de<br />

funderingsplaat onder de bijgebouwen aangebracht en monol<strong>ie</strong>t verbonden met de<br />

funderingsplaat onder de molenstomp. Afhankelijk van de verhouding n<strong>ie</strong>uw<br />

betongewicht versus gewicht ontgraven grond, werden deze plaatdelen al dan n<strong>ie</strong>t in<br />

twee storts aangebracht.<br />

Bagij<strong>net</strong>oren<br />

Ook onder de Bagij<strong>net</strong>oren werd een n<strong>ie</strong>uwe funderingsplaat gerealiseerd door het<br />

aanbrengen van gewapend beton binnen en buiten de toren en verbindingen tussen<br />

beide plaatdelen te creeren middels “tanden” doorheen vooraf uitgehakte sparingen. Het<br />

aanzetpeil van deze funderingsplaat bedroeg – 0,60 m NAP en derhalve d<strong>ie</strong>nde de<br />

grond rondom de toren tot dit peil ontgraven te worden. Opdat de toren in d<strong>ie</strong> situat<strong>ie</strong><br />

voldoende veiligheid tegen grondbreuk zou hebben, d<strong>ie</strong>nden de funderingsmuren<br />

minimaal tot -1,40 m NAP te reiken. Daar geen eenduidige arch<strong>ie</strong>fgegevens beschikbaar<br />

waren h<strong>ie</strong>romtrent, werden verkenningssleuven gegraven. Deze gaven aan dat de<br />

onderkant funderingsmuren ongeveer het peil – 1,40 m NAP hadden.<br />

Eenmaal de funderingsplaat gerealiseerd, kon men de funderingsmuren onder de<br />

funderingsplaat middels beton kettingzagen scheiden van de bovenliggende structuur.<br />

Vervolgens werden aan beide zijden van de funderingsplaat schuifbanen op stroken van<br />

grondverbetering aangebracht. Via een structuur van dwarsbalken en trekstangen, werd<br />

de toren en zijn n<strong>ie</strong>uwe funderingsplaat vervolgens 50 millimeter omhoog gevijzeld.<br />

Nad<strong>ie</strong>n werd de gehele structuur middels horizontale vijzels verschoven over een traject<br />

van circa 18 meter. H<strong>ie</strong>rbij werden variat<strong>ie</strong>s in grondbedding factor 1,41 beschouwd, en<br />

dit zowel binnen het traject van een schuifbaan als tussen beide schuifbanen onderling.<br />

De h<strong>ie</strong>rmee gepaard gaande differentiële zetting gaven geen risico tot ontoelaatbare<br />

scheurvorming in de toren. Aan het uiteinde van de schuifbaan, werd de toren afgezet<br />

op een mass<strong>ie</strong>f van zand/cementstabilisat<strong>ie</strong>.


Figuur 18 : Bagij<strong>net</strong>oren klaar om teruggeschoven te worden<br />

Na het weghalen van de schuifbanen en de restanten van de oorspronkelijke<br />

funderingsmuren, kon het aanbrengen van de d<strong>ie</strong>pwanden en dakplaat op de<br />

voormalige torenlocat<strong>ie</strong> aanvangen. Na gereedkomen en verharden van de dakplaat,<br />

welke een stuk uitkragend boven de toekomstige westbuis werd aangebracht omdat de<br />

toren deels boven oost- en westbuis is gesitueerd, kon de toren weer teruggeschoven<br />

worden naar zijn originele locat<strong>ie</strong>. Dit gebeurde op ident<strong>ie</strong>ke wijze als voord<strong>ie</strong>n. Een<br />

extra rekencontrole werd verricht op de schuifbanen ter plaatse van de overgang<br />

grondverbetering naar tunneldek. Eenmaal op de juiste locat<strong>ie</strong> gekomen, werd de toren<br />

en zijn funderingsplaat afgelaten op vooraf op het tunneldek aangebrachte sokkels.


Figuur 19 : Bagij<strong>net</strong>oren klaar om teruggeschoven te worden - luchtfoto


Discrete simulat<strong>ie</strong>s vann breukgroei in (soil mix) materiaal met zwakke insluitsels<br />

A. Vervoort en G. Van Lysebetten, K.U.Leuven


Innovat<strong>ie</strong>forum Geotechn<strong>ie</strong>k (16 de edit<strong>ie</strong>)<br />

15 december 2011, Ingen<strong>ie</strong>urshuis – KVIV<br />

DISCRETE SIMULATIES VAN BREUKGROEI<br />

IN (SOIL MIX) MATERIAAL MET ZWAKKE INSLUITSELS<br />

Samenvatting<br />

A. Vervoort en G. Van Lysebetten<br />

Departement Burgerlijke Bouwkunde, K.U.Leuven<br />

Het falen van gesteenten wordt vooral bepaald door de initiat<strong>ie</strong> en groei van breuken in het<br />

gesteentemateriaal. Reeds bij relat<strong>ie</strong>f kleine belastingen ontstaan er micro-breukjes, d<strong>ie</strong> later<br />

doorgroe<strong>ie</strong>n tot macro-breuken. Het globale gedrag kan meestal vrij goed benaderd worden met de<br />

klass<strong>ie</strong>ke elasto-plastische modellen. Echter wanneer men meer in detail deze breukinitiat<strong>ie</strong> en –groei<br />

wenst te analyseren, zijn discrete simulat<strong>ie</strong>s noodzakelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer men<br />

een correct onderscheid wenst te maken tussen breuken ontstaan in trek en deze t.g.v. afschuiving,<br />

maar ook wanneer men het effect van heterogeniteiten in het materiaal wenst te kwantificeren.<br />

In het kader van een lopend IWT-project uitgevoerd door WTCB, ABEF en K.U.Leuven, is deze<br />

benadering toegepast op soil mix-materiaal. Bij de soil mix-techn<strong>ie</strong>k wordt de grond in situ<br />

mechanisch vermengd met een geïnjecteerd bindmiddel om de sterkte van de grond te verhogen. In<br />

het materiaal worden insluitsels van slecht of n<strong>ie</strong>t gemengd materiaal waargenomen. Deze insluitsels<br />

zijn soms zeer klein en vertegenwoordigen slechts 1% van het totale volume, maar in andere gevallen<br />

kan het relat<strong>ie</strong>f percentage groter zijn dan 10% en/of relat<strong>ie</strong>f grote dimens<strong>ie</strong>s hebben (cm-schaal of<br />

meer). Om het effect van deze insluitsels te analyseren worden numer<strong>ie</strong>ke simulat<strong>ie</strong>s uitgevoerd met<br />

UDEC. UDEC is een 2D numer<strong>ie</strong>k programma dat gebaseerd is op de discrete elementen methode.<br />

Om individuele breukgroei te kunnen simuleren is het nodig dat het monster wordt opgedeeld in<br />

meerdere kleine discrete blokken, waarvan de randen potentiële breukpaden zijn.<br />

Uit de simulat<strong>ie</strong>s blijkt dat de vermindering in sterkte en stijfheid van een monster n<strong>ie</strong>t overeenkomt<br />

met het gewogen gemiddelde ervan gebaseerd op de totale oppervlakte van gemengd en ongemengd<br />

materiaal. Voor slechts 1% ongemengd materiaal worden de sterkte en stijfheid gereduceerd met<br />

gemiddeld respect<strong>ie</strong>velijk 20 en 2%; voor bijvoorbeeld 10% ongemengd materiaal neemt de sterkte af<br />

met gemiddeld meer dan de helft en de stijfheid met 31%. Echter n<strong>ie</strong>t alleen het percentage is<br />

belangrijk, maar ook de vorm, de individuele grootte, de onderlinge posit<strong>ie</strong>, enz. spelen een<br />

belangrijke rol in het globale gedrag.<br />

1. Inleiding: waarneming van individuele geïnduceerde breuken<br />

Typisch voor toepassingen in de rotsmechanica is dat er in gesteenten regelmatig<br />

breukvorming optreedt en dit in tegenstelling tot het gebruik en ontwerp van andere<br />

1


materialen. Soms is breukvorm breukvorming noodzakelijk, bijvoorbeeld voor het breken van het<br />

gesteente tijdens de delving. . Ook is men voor uitgravingen op grote d<strong>ie</strong>pte verplicht om het<br />

gesteente te laten ontspannen om realistische ondersteuning<br />

ondersteuningsdrukken drukken toe te laten; deze<br />

ontspanning vindt plaats ts via plastische vervorming, maar hoofdzakelijk via breukvorming<br />

rond de uitgraving. Tenslotte treedt vaak ongewenste faling op als gevolg van een bepaalde<br />

spanningsherverdeling in het materiaal materiaal; ; dit kan op microscopische schaal gebeuren, maar ook<br />

op grote schaal. . Daar komt nog bij dat de rotsmechanica voortdurend wordt geconfronteerd<br />

met zeer complexe materialen. Vele gesteenten vertonen anisotrop<strong>ie</strong>, zijn heterogeen van<br />

aard en/of zijn verzwakt door natuurlijke discontinuïteiten. Dit maakt het ontwerp van<br />

construct<strong>ie</strong>s in dergelijk materiaal er dan ook n<strong>ie</strong>t eenvoudiger op.<br />

Dit alles betekent dat in het domein van de rotsmechanica er een grote aandacht is voor de<br />

individuele breukgroei en de relat<strong>ie</strong> met de samenstelling van het gesteente materiaal. Voor<br />

het waarnemen van de individuele breukgroei en van de geïnduceerde breuken worden<br />

meerdere techn<strong>ie</strong>ken gebruikt, meestal in combinat<strong>ie</strong> met elkaar. . Bijvoorbeeld elke groeistap<br />

van een breuk gaat gepaard met het vrijkomen van energ<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> zich omzet in een akoest akoestische<br />

golf d<strong>ie</strong> zich voortplant doorheen het materiaal en bijgevolg kan opgemeten worden aan de<br />

buitenkant van bijvoorbeeld een proefmonster (akoestische emiss<strong>ie</strong>-techn<strong>ie</strong>k techn<strong>ie</strong>k; Lavrov et al.,<br />

2002). Door meerdere sensoren te gebruiken kan de bron gelokaliseerd wworden.<br />

Wanneer de<br />

vorming van een breuk op microscopische schaal belangrijk is, b<strong>ie</strong>dt de stud<strong>ie</strong> via<br />

petrografische slijpplaatjes een duidelijk toegevoegde waarde ( (Van Van de Steen et al., 2002;<br />

Tavallali en Vervoort, 2010). ). Ter illustrat<strong>ie</strong> h<strong>ie</strong>rvan is een voorb voorbeeld eeld weergegeven in Figuur<br />

1.a, waarbij een slijpplaatje van een getest kalksteenmonster wordt getoond (UCS (UCS-proef). De<br />

afschuifzones zijn duidelijk zichtbaar; deze zones hebben een breedte van ongeveer 0.1 mm<br />

i.p.v. een heel gelokaliseerde individuele breu breuk.<br />

a.<br />

b.<br />

Figuur 1. Enkele voorbeelden van geïnduceerde breuken. a. Afschuifzones gevormd tijdens<br />

UCS-proef proef in kalksteenmonster (breedte van foto = 2 mm) mm); b. CT-beeld beeld van kalksteen-kubus<br />

(zijde 31 mm), belast in een ware triaxiale spanningstoestand.<br />

De CT (Computerized Tomography) XX-stralen<br />

stralen methode is dan weer zeer geschikt om een<br />

3D-beeld beeld te produceren van het breukpatroon, waarbij wel moet opgemerkt worden dat de<br />

zeer dunne breukjes n<strong>ie</strong>t noodzakelijk kunnen gevisualis gevisualiseerd eerd worden (Vervoort et al., 2004).<br />

In Figuur 1.b is een voorbeeld weergegeven van breuken geobserveerd in kalksteen nadat<br />

deze onderworpen erworpen was aan een echte dr<strong>ie</strong> dr<strong>ie</strong>dimensionale dimensionale spanningstoestand. Deze techn<strong>ie</strong>k is<br />

zeker en vast interessant wanneer zwakke insluitsels worden geobserveerd, aangez<strong>ie</strong>n deze<br />

2


normaal ook een andere densiteit hebben dan de rest van het materiaal, of m.a.w. naast de<br />

geïnduceerde breuken worden ook de insluitsels gevisualiseerd. Uiteraard blijft de visuele<br />

directe observat<strong>ie</strong> aan de oppervlakte van het monster ook belangrijk. Door beeldanalyse-<br />

techn<strong>ie</strong>ken toe te passen kan men de evolut<strong>ie</strong> van de breuken in funct<strong>ie</strong> van tijd of belasting<br />

in kaart brengen (Debecker en Vervoort, 2009).<br />

2. Discrete simulat<strong>ie</strong>s van individuele breukgroei<br />

2.a. Inleiding tot de discrete elementen methode<br />

Er bestaan meerdere simulat<strong>ie</strong>techn<strong>ie</strong>ken d<strong>ie</strong> kunnen gebruikt worden voor het simuleren van<br />

individuele breukgroei. In Debecker (2009) vindt men een overzicht van de verschillende<br />

numer<strong>ie</strong>ke methodes d<strong>ie</strong> momenteel voorhanden zijn. Voor dit onderzoek wordt gebruik<br />

gemaakt van UDEC (Universal Distinct Element Code). UDEC is een 2D numer<strong>ie</strong>k<br />

programma, dat gebaseerd is op de discrete elementen methode. Deze methode deelt het<br />

bestudeerde medium op in een geheel van discrete blokken, d<strong>ie</strong> (stevig) met elkaar verbonden<br />

zijn door contacten. De contacten bestaan uit twee veren met stijfheden kn en ks, georiënteerd<br />

loodrecht op en evenwijdig met het contactoppervlak. Zowel de eigenschappen van de<br />

blokken als van de contacten beïnvloeden het gedrag van het geheel. De eigenschappen<br />

kunnen zuiver lineair elastisch zijn, maar een faalcriterium kan ook toegewezen worden. De<br />

eigenschappen van de blokken en de contacten kunnen verschillende waarden aannemen, om<br />

bijvoorbeeld heterogeen materiaal te modelleren.<br />

Het doel van de simulat<strong>ie</strong>s is het breukpatroon tijdens bijvoorbeeld een UCS-test op monsters<br />

te simuleren. De contacten tussen aaneengrenzende blokken doen h<strong>ie</strong>rbij d<strong>ie</strong>nst als potentiële<br />

breukpaden (z<strong>ie</strong> groene lijnen in Figuur 2). In de initiële toestand wordt het monster dan ook<br />

als ‘intact’ materiaal beschouwd, waarbij een contact tussen twee blokken geen fysische<br />

breuk voorstelt. Pas als het breukcriterium van het contact wordt overschreden, wordt het<br />

geactiveerd en stelt het contact een reële breuk voor (z<strong>ie</strong> rode lijnen in Figuur 2). Mogelijke<br />

breukvorming beperkt zich dus tot de aanwezige contacten, waardoor het <strong>net</strong>werk voldoende<br />

fijn moet zijn.<br />

Figuur 2. Voorbeeld van geheel van aaneengrenzende blokken, waarbij elk contact (groene<br />

lijnen) kan geactiveerd worden, resulterend in een bepaald breukpad (rode lijnen).<br />

3


Aan elk contact wordt een bepaalde cohes<strong>ie</strong>, jcoh, en treksterkte, jten, toegekend. Het is<br />

belangrijk van in te z<strong>ie</strong>n dat de eigenschappen van deze contacten geen fysisch meetbare<br />

materiaaleigenschappen zijn. Ze moeten bepaald worden op basis van kalibrat<strong>ie</strong> van een<br />

homogeen model, waarvan naast UCS en Young’s modulus, ook het breukpatroon onder een<br />

uniaxiale belasting bijvoorbeeld gekend is (z<strong>ie</strong> paragraaf 2.b).<br />

2.b. Simulat<strong>ie</strong> van individuele breukgroei in homogeen monster<br />

Zoals vermeld in paragraaf 2.a kunnen de sterkte-eigenschappen van de contacten n<strong>ie</strong>t fysisch<br />

opgemeten worden en moeten deze bepaald worden via kalibrat<strong>ie</strong>. H<strong>ie</strong>rvoor baseert men zich<br />

op de sterkte, de stijfheid en het breukpatroon van een homogeen monster, gekend uit<br />

laboratoriumproeven. Dat de contacteigenschappen een grote invloed hebben op de<br />

resulterende druksterkte en stijfheid van het gesimuleerde monster wordt aangetoond door<br />

volgende voorbeelden.<br />

De invloed van de contactstijfheid (kn en ks) op de Young’s modulus is weergegeven in<br />

Figuur 3. Voor de 3 modellen zijn de sterkte-eigenschappen van de contacten dezelfde en<br />

gelijk aan deze van basismodel 1 uit Tabel 1 (z<strong>ie</strong> verder). Het is duidelijk dat hogere<br />

contactstijfheden tot hogere Young’s moduli leiden. Bovend<strong>ie</strong>n lijkt de invloed van de<br />

contactstijfheid op de resulterende Young’s modulus af te nemen voor hogere waarden voor<br />

kn en ks. Daarnaast resulteert een lagere contactstijfheid in een hogere UCS-waarde. Dit komt<br />

omdat voor eenzelfde vervorming van het monster de spanningen in contacten met een lagere<br />

stijfheid lager zijn. De sterkte van deze contacten wordt dus pas voor een grotere vervorming<br />

bereikt, wat tot hogere UCS-waarden leidt (Van Lysebetten, 2011).<br />

Figuur 3. Invloed van de stijfheid van de contacten op de spanning-vervormingcurve van een<br />

uniaxiale druktest (kn=ks=17.5, 35 en 70×10 12 Pa/m).<br />

In Tabel 1 en Figuur 4 is de invloed van de cohes<strong>ie</strong> (jcoh) en de trekweerstand (jten) voor een<br />

bepaalde waarde van de contactstijfheid (65×10 12 Pa/m) weergegeven. Enerzijds is de<br />

resulterende waarde van UCS en Young’s modulus gegeven (Tabel 1) en anderzijds het<br />

resulterende breukpatroon (Figuur 4). H<strong>ie</strong>ruit blijkt dat een hogere cohes<strong>ie</strong> resulteert in een<br />

hogere druksterkte (vergelijk bijvoorbeeld model 1 en 4, 2 en 5), wat vrij logisch is. Een<br />

hogere treksterkte van de contacten lijkt echter te resulteren in een lagere UCS van het<br />

4


monster. Verder beïnvloeden de sterkteparameters van de contacten de Young’s modulus van<br />

het monster n<strong>ie</strong>t. Globaal gez<strong>ie</strong>n zijn de gesimuleerde breukpatronen sterk gelijkaardig met<br />

afschuifzones onder een hoek van 60 à 70° met de horizontale (Van Lysebetten, 2011) en<br />

kunnen allen als realistisch worden beschouwd. Zoals in Figuur 1 geïllustreerd, tonen de<br />

simulat<strong>ie</strong>s ook eerder zones waarbinnen het materiaal bezwijkt, i.p.v. 1 enkele individuele<br />

goed gelokaliseerde breuk.<br />

Tabel 1. Invloed van de cohes<strong>ie</strong>, jcoh, en de treksterkte, jten, van de contacten op de UCS en<br />

de Young’s modulus, E, van het monster.<br />

INPUT OUTPUT<br />

jcoh<br />

[MPa]<br />

kn=ks<br />

[×10 12 Pa/m]<br />

jten<br />

[MPa]<br />

UCS<br />

[MPa]<br />

E<br />

[GPa]<br />

Basismodel (1) 6 65 3 11.5 10.6<br />

Basismodel (2) 5.5 65 3.5 9.4 10.6<br />

Basismodel (3) 5.5 65 2.5 10.4 10.6<br />

Basismodel (4) 5 65 3 9.4 10.6<br />

Basismodel (5) 4.5 65 3.5 8 10.6<br />

Figuur 4. Vergelijking van het breukpatroon (nadat UCS is bereikt) voor de 5 basismodellen<br />

van Tabel 1. Het <strong>net</strong>werk van blokken en contacten is voor alle modellen hetzelfde, maar de<br />

sterkteparameters van de contacten zijn verschillend (zoals samengevat in Tabel 1). Van links<br />

naar rechts: basismodel 1, 2, 3, 4 en 5.<br />

3. Toepassing op materiaal met zwakke insluitsels (soil mix)<br />

3.a. Ontwikkeling van model<br />

Al decennia lang wordt de (deep) soil mix-techn<strong>ie</strong>k gebruikt om de mechanische<br />

eigenschappen van grond te verbeteren. De grond wordt h<strong>ie</strong>rbij in situ mechanisch vermengd<br />

terwijl een bindmiddel, bijvoorbeeld een water-cementmengsel, wordt geïnjecteerd. Sinds het<br />

begin van de jaren 2000 wordt deze techn<strong>ie</strong>k in België steeds meer gebruikt voor de<br />

uitvoering van grond- en waterkerende construct<strong>ie</strong>s (Ganne et al., 2010). De soil mixtechn<strong>ie</strong>k<br />

b<strong>ie</strong>dt immers tal van economische voordelen ten opzichte van traditionele<br />

techn<strong>ie</strong>ken zoals damwanden, palenwanden of Berlijnse wanden. Een soil mix-wand ontstaat<br />

door het uitvoeren van overlappende cilindrische kolommen of rechthoekige panelen (secans-<br />

5


methode). Op d<strong>ie</strong> man<strong>ie</strong>r verkrijgt men een continue soil mix-wand. Vooraleer de soil mix<br />

uithardt worden stalen H- of I-prof<strong>ie</strong>len in de wand geplaatst d<strong>ie</strong> de momenten en<br />

dwarskrachten in de kerende construct<strong>ie</strong> moeten opnemen. Momenteel bedraagt de maximale<br />

uitvoeringsd<strong>ie</strong>pte in België rond de 20 meter, wat ruim voldoende is voor de meest courante<br />

toepassingen.<br />

Het voorkomen van grondinsluitsels in een soil mix-wand is onvermijdelijk, gez<strong>ie</strong>n de<br />

specif<strong>ie</strong>ke uitvoeringsprocedure van deep mixing. Het volumepercentage aan insluitsels is<br />

bovend<strong>ie</strong>n afhankelijk van de grondsoort. Uit laboratoriumproeven blijkt verder dat dit<br />

volumepercentage aan insluitsels, maar ook het aantal, de relat<strong>ie</strong>ve posit<strong>ie</strong> en de vorm ervan,<br />

het mechanisch gedrag van het materiaal beïnvloeden. Om dit effect meer gedetailleerd te<br />

onderzoeken worden de laboratoriumproeven aangevuld met numer<strong>ie</strong>ke simulat<strong>ie</strong>s. Dit geeft<br />

ook de mogelijkheid gevoeligheidsanalyses uit te voeren op een relat<strong>ie</strong>f eenvoudige wijze.<br />

Het uitgangspunt h<strong>ie</strong>rbij is een reële 2D-doorsnede met afmetingen 120 × 240 mm, genomen<br />

uit de doorsnede van een in situ uitgevoerde soil mix-kolom (zoals afgebeeld in Figuur 5.a).<br />

Dit 2D-monster bevat 11 insluitsels, d<strong>ie</strong> in totaal 11% van de oppervlakte van het monster<br />

innemen. Op basis h<strong>ie</strong>rvan worden vervolgens 69 verschillende modellen gegenereerd,<br />

waarbij het oppervlaktepercentage aan insluitsels gelijk is aan 1, 5, 10 en 20% insluitsels. Het<br />

model dat getoond wordt in Figuur 5.b is het basismodel. Het bestaat uit 9 (van de 11)<br />

insluitsels van het 2D-monster, samen goed voor 10% van de oppervlakte van het monster.<br />

Voor de andere 68 modellen d<strong>ie</strong> opgesteld worden, wordt gevar<strong>ie</strong>erd met de relat<strong>ie</strong>ve posit<strong>ie</strong><br />

van de insluitsels, maar ook met het aantal en de vorm. Verder worden er ook insluitsels<br />

toegevoegd met een uitgesproken ronde en hoekige vorm (de reële insluitsels zijn h<strong>ie</strong>r een<br />

tussenvorm van).<br />

a. b.<br />

Figuur 5. a. Doorsnede van een soil mix-kolom. Uit deze doorsnede wordt een rechthoekig<br />

monster met afmetingen 120×240 mm geselecteerd; b. Soil mix-monster met het in Matlabgecreëerde<br />

<strong>net</strong>werk, waarbij blokken en contacten binnen de rode lijnen grondeigenschappen<br />

krijgen (rest van het materiaal is goed gemengd).<br />

6


3.b. Effect van frequent<strong>ie</strong> en geometr<strong>ie</strong> van insluitsels<br />

Een belangrijke aanname d<strong>ie</strong> gemaakt wordt bij dit project over soil mix-materiaal is dat het<br />

heterogeen materiaal bestaat uit 2 componenten, waarbij 1 component zwakke insluitsels<br />

vormt. Soil mix bestaat uit goed gemengd, relat<strong>ie</strong>f sterk materiaal, maar in zekere mate ook<br />

uit delen d<strong>ie</strong> slecht of zelfs n<strong>ie</strong>t gemengd zijn, of m.a.w. uit delen grond. Het<br />

volumepercentage aan ongemengd materiaal kan h<strong>ie</strong>rbij variëren van 0-3.5% in zandgrond tot<br />

meer dan 35% in kleigronden (Ganne et al., 2011).<br />

De discrete simulat<strong>ie</strong>s tonen de grote invloed aan van het volumepercentage aan heterogeen<br />

materiaal op de sterkte en stijfheid van het materiaal (z<strong>ie</strong> Figuur 6). Zo blijkt dat de reduct<strong>ie</strong><br />

in sterkte en stijfheid van een monster n<strong>ie</strong>t overeenkomt met het gewogen gemiddelde ervan<br />

gebaseerd op de totale oppervlakte van gemengd en ongemengd materiaal. De UDECsimulat<strong>ie</strong>s<br />

wijzen uit dat voor slechts 1% ongemengd materiaal de sterkte en stijfheid<br />

gereduceerd worden met gemiddeld respect<strong>ie</strong>velijk 20 en 2%, terwijl voor 10% ongemengd<br />

materiaal de sterkte gemiddeld afneemt met meer dan de helft en de stijfheid met 31%.<br />

Bovend<strong>ie</strong>n is er voor de opeenvolgende bestudeerde percentages aan insluitsels (1 t.o.v. 5%,<br />

5 t.o.v. 10%, enz.) ook een duidelijke overlapping waarneembaar van de UCS-waarden,<br />

terwijl de variat<strong>ie</strong> in Young’s moduli <strong>net</strong> n<strong>ie</strong>t overlapt voor deze percentages. Voor 10%<br />

insluitsels valt het op dat hoekige insluitsels een lagere sterkte en stijfheid veroorzaken dan<br />

ronde insluitsels (z<strong>ie</strong> Figuur 7). Bovend<strong>ie</strong>n verlaagt de sterkte van een monster drastisch<br />

wanneer minder insluitsels (maar met dezelfde vorm en hetzelfde totale percentage aan<br />

ongemengd materiaal) aanwezig zijn.<br />

Deze resultaten kunnen gelinkt worden aan de breukgroei in de monsters. Voor dezelfde<br />

externe last zijn spanningsp<strong>ie</strong>ken hoger in monsters met hoekige insluitsels dan in monsters<br />

met ronde insluitsels. Algemeen gez<strong>ie</strong>n veroorzaken deze hogere spanningsp<strong>ie</strong>ken vroegere<br />

breukvorming en bijgevolg een lagere sterkte en stijfheid. Ten slotte speelt ook de ruimtelijke<br />

verdeling van de heterogeniteiten een belangrijke rol op het gedrag van het heterogeen<br />

materiaal. Zo ligt de sterkte en stijfheid van een monster waarbij het insluitsel centraal in het<br />

materiaal gelegen is, opvallend lager dan wanneer het insluitsel zich aan de boven- of<br />

onderkant van het monster bevindt.<br />

UCS [MPa]<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

0 5 10 15 20<br />

E [GPa]<br />

Ongemengd materiaal (%)<br />

Ongemengd materiaal (%)<br />

Figuur 6. Variat<strong>ie</strong> van UCS (links) en Young’s modulus (rechts) in funct<strong>ie</strong> van het<br />

(volume)percentage aan ongemengd materiaal.<br />

12<br />

10<br />

8<br />

6<br />

4<br />

2<br />

0<br />

0 5 10 15 20<br />

7


Vorm van de insluitsels<br />

Vorm van de insluitsels<br />

Rond<br />

Hoekig<br />

Rond<br />

Hoekig<br />

Reëel<br />

Reëel<br />

Rond<br />

Hoekig<br />

Rond<br />

Hoekig<br />

Reëel<br />

Reëel<br />

Gemiddelde UCS [MPa]<br />

4 4.5 5 5.5 6 6.5 7<br />

Gemiddelde E [GPa]<br />

6 6.5 7 7.5 8<br />

Figuur 7. Variat<strong>ie</strong> van de gemiddelde UCS-waarde (boven) en Young’s modulus, E (onder)<br />

voor 30 numer<strong>ie</strong>ke modellen met 10 vol% ongemengd materiaal in funct<strong>ie</strong> van de vorm en het<br />

aantal insluitsels (respect<strong>ie</strong>velijk links en rechts aangegeven).<br />

3.c. Vergelijking tussen resultaten van simulat<strong>ie</strong>s en labo-waarnemingen<br />

Figuur 8 toont de evolut<strong>ie</strong> van het breukpatroon voor het basismodel. De UCS-waarde<br />

bedraagt 4.4 MPa, tegenover een UCS-waarde van 11.5 MPa voor puur soil mix-materiaal<br />

(dit is een afname van de sterkte met meer dan 60% door de aanwezigheid van 10 vol%<br />

ongemengd materiaal). Bij relat<strong>ie</strong>f kleine belasting bezwijkt een deel van het materiaal in de<br />

insluitsels, wat logisch is aangez<strong>ie</strong>n lage sterkte-eigenschappen zijn gegeven aan dat<br />

materiaal. Echter de bezwijking is duidelijk beperkt tot bepaalde delen van de insluitsels. Bij<br />

bijvoorbeeld 2.6 MPa uniaxiale belasting, zijn reeds enkele verticale trekbreuken geïnduceerd<br />

in het matrixmateriaal aan de boven- en onderkant van gegroepeerde insluitsels (Figuur 8.a).<br />

Dit zijn typische splijtingsbreuken d<strong>ie</strong> ook geobserveerd worden tijdens drukproeven. Bij<br />

hogere belasting en zeker nadat de UCS-waarde is bereikt (Figuren 8.c en 8.d), ontstaan ook<br />

afschuifbreuken. Dit leidt uiteindelijk tot een afschuifzone d<strong>ie</strong> zich uitstrekt van de<br />

linkerbovenhoek van het monster naar rechtsonder.<br />

In Figuur 9 zijn enkele voorbeelden gegeven van details van geteste monsters, gekernd uit<br />

twee reële soil mix-wanden. In Figuur 9.a zijn dr<strong>ie</strong> voorbeelden weergegeven van materiaal<br />

met relat<strong>ie</strong>f veel insluitsels. De insluitsels zijn duidelijk zichtbaar en ook de geïnduceerde<br />

breuken er rond; analoge breukpatronen zijn zichtbaar als in de simulat<strong>ie</strong>s. In Figuur 9.b is<br />

eerder homogeen soil mix-materiaal onderzocht. Het resulterend breukpatroon is sterk<br />

gelijkend op de gesimuleerde proeven, voorgesteld in Figuur 4.<br />

Een deel van het toekomstige onderzoek richt zich op het testen van grote soil mix-blokken,<br />

gezaagd uit een in situ gemengd soil mix-paneel (z<strong>ie</strong> Figuur 10). In Figuur 10.a is het<br />

breukpatroon weergegeven van een blok van 0.5 × 0.6 × 0.9 m met relat<strong>ie</strong>f heterogene<br />

samenstelling. Verticale en hellende macroscopische breuken zijn duidelijk zichtbaar. In<br />

1<br />

1<br />

3<br />

3<br />

9<br />

10<br />

1<br />

1<br />

3<br />

3<br />

9<br />

10<br />

Aantal insluitsels<br />

Aantal insluitsels<br />

8


Figuur 10.b is een vrij homogene blok weergegeven (0.6 × 0.5 × 1.2 m). Doorheen deze blok<br />

zijn ook meerdere kernen geboord, tussen beide oorspronkelijke wanden (Figuur 10.c). De 2<br />

macroscopische breuken zijn duidelijk zichtbaar (z<strong>ie</strong> witte artificiële lijnen), maar in de buurt<br />

van deze breuken zijn ook dunne breuken geïnduceerd, d<strong>ie</strong> nu zichtbaar zijn door hun lichtere<br />

kleur (gele adertjes). Deze breuken komen voor over een breedte van 10 à 20 cm rond de<br />

macroscopische breuken.<br />

a. 2.6 MPa b. 4.4 MPa (UCS) c. 3.8 MPa d. 4 MPa<br />

Figuur 8. Evolut<strong>ie</strong> van het breukpatroon voor het basismodel gedurende de gesimuleerde<br />

UCS-test. Figuur b komt overeen met het breukpatroon op het moment dat de maximale<br />

sterkte (UCS= 4.4 MPa) wordt bereikt. Figuur a is gesitueerd voor de belastingsp<strong>ie</strong>k, terwijl<br />

Figuur c en d gesitueerd zijn na de belastingsp<strong>ie</strong>k.<br />

a.<br />

b.<br />

Figuur 9. Details van geïnduceerde breukpatronen in uniaxiaal belaste monsters, gekernd uit<br />

twee reële soil mix-wanden (breedte van foto’s komt ongeveer overeen met 2 cm). a. Relat<strong>ie</strong>f<br />

heterogeen soil mix-materiaal; b. Relat<strong>ie</strong>f homogeen soil mix-materiaal.<br />

9


86°<br />

71°<br />

90°<br />

63°<br />

a. b.<br />

c.<br />

Figuur 10. a. Uniaxiaal belaste blok van relat<strong>ie</strong>f heterogeen soil mix mix-materiaal materiaal (dimens<strong>ie</strong>s<br />

0.5 × 0.6 × 0.9 m); b. Uniaxiaal belaste blok van relat<strong>ie</strong>f homogeen soil mix mix-materiaal<br />

(dimens<strong>ie</strong>s 0.6 × 0.5 × 1.2 m); c. Kern geboord uit blok van Figuur 10.b (ongeveer op 1/3<br />

van de onderkant).<br />

4. Algemeen besluit en toekomstperspect<strong>ie</strong>ven<br />

De aangehaalde voorbeelden illustreren zeer duidelijk dat de discontinue benadering, zoals<br />

vaak gehanteerd binnen het domein van de rotsme rotsmechanica, chanica, een toegevoegde waarde geven<br />

aan dit soort onderzoek. Het breukpatroon dat verkregen wordt door de UDEC UDEC-simulat<strong>ie</strong>s is<br />

gelijkaardig aan dat wat in realiteit wordt waargenomen. Dit is een eerste aanwijzing dat de<br />

simulat<strong>ie</strong>s vrij betrouwbaar zijn en een beter inzicht geven in het falen van materiaal met<br />

zwakke insluitsels.<br />

Uit de simulat<strong>ie</strong>s blijkt dat de vermindering in sterkte en stijfheid van een monster n<strong>ie</strong>t<br />

overeenkomt met het gewogen gemiddelde ervan gebaseerd op de totale oppervlakte van<br />

gemengd en ongemengd materiaal. Voor slechts 1% ongemengd materiaal worden de sterkte<br />

en stijfheid gereduceerd met gemiddeld respect<strong>ie</strong>velijk espect<strong>ie</strong>velijk 20 en 2%, terwijl voor 10%<br />

ongemengd materiaal de sterkte afneemt met gemiddeld meer dan de helft en de stijfheid met<br />

31%. Bovend<strong>ie</strong>n is er voor 1, 5, 10 en 20% insluitsels ook een duidelijke overlap overlapping<br />

waarneembaar van de UCS-waarden. waarden. De va variat<strong>ie</strong> riat<strong>ie</strong> in Young’s moduli overlapt <strong>net</strong> n<strong>ie</strong>t voor<br />

deze percentages. Voor 10% insluitsels valt het op dat hoekige insluitsels een lagere sterkte<br />

en stijfheid veroorzaken dan ronde insluitsels. Bovend<strong>ie</strong>n verlaagt de sterkte van een monster<br />

drastisch wanneer minder nder insluitsels (maar met dezelfde vorm en hetzelfde totale percentage<br />

aan ongemengd materiaal) aanwezig zijn.<br />

Deze besluiten zijn vrij gelijklopend met de besluiten gebaseerd op een<br />

continuümbenadering, waarbij slechts elastische en/of elasto-plastische vervorming van het<br />

10


continuüm wordt toegelaten (Ganne et al., 2011). De continuümsimulat<strong>ie</strong>s werden uitgevoerd<br />

met de FLAC-code. Echter het grote verschil tussen beide benaderingen is dat de discontinue<br />

benadering overeenkomt met het induceren van individuele breuken, zoals ook in de realiteit.<br />

Deze breuken zijn duidelijk discreet en worden ofwel door te grote trekspanningen, ofwel te<br />

grote schuifspanningen veroorzaakt. Zoals in de realiteit kan een volledige falingszone in het<br />

discontinu model opgebouwd zijn uit individuele kleinere breuken. Binnenin zo 1 zone,<br />

kunnen zowel trek-, als afschuifbreuken aanwezig zijn. Bij een continue benadering wordt dit<br />

onderscheid n<strong>ie</strong>t gemaakt en observeert men eerder macroscopisch een band van meerdere<br />

elementen d<strong>ie</strong> bezwijkt in afschuiving bijvoorbeeld. Of m.a.w. een continu model staat verder<br />

af van de realiteit. Wanneer 1 samenstelling van het materiaal, 1 grootte van monster en 1<br />

belastingswijze wordt bestudeerd, is dit verschil tussen een continu en discontinu model<br />

waarschijnlijk aanvaardbaar; vooral omwille van het feit dat alles is gekalibreerd voor een<br />

bepaalde samenstelling van het materiaal, een bepaalde geometr<strong>ie</strong> en een bepaalde<br />

belastingswijze. Echter het hoofddoel van deze simulat<strong>ie</strong>s is om via simulat<strong>ie</strong>s andere<br />

samenstellingen, andere groottes en andere belastingswijzen te bestuderen. Uiteindelijk zou<br />

dit moeten resulteren in de simulat<strong>ie</strong>s van een totale wand. Het is duidelijk dat wanneer<br />

andere situat<strong>ie</strong>s worden bestudeerd dan in het labo, het heel belangrijk is dat wat gesimuleerd<br />

wordt fysisch zo kort mogelijk bij de realiteit ligt.<br />

Om dat ganse proces te ondersteunen zullen in het kader van het lopende IWT-project<br />

uitgevoerd door WTCB, ABEF en K.U.Leuven, nog bijkomende proeven worden uitgevoerd.<br />

Zowel klass<strong>ie</strong>ke kernen, afkomstig van wanden in verschillende grondsoorten, zullen worden<br />

getest, als monsters d<strong>ie</strong> zo goed mogelijk in het laboratorium worden gemengd en blokken<br />

met hoogtes van 1 tot 1.5 m. Eventueel worden ook buigproeven ingepland. Simulat<strong>ie</strong>s van<br />

deze verschillende proeven zouden enerzijds voldoende inzicht moeten geven in de<br />

falingsmechanismes, maar anderzijds ook voldoende vertrouwen om de stap te zetten naar de<br />

simulat<strong>ie</strong> van in situ gedrag van soil mix-wanden.<br />

Dankwoord<br />

De meeste resultaten in dit artikel zijn afkomstig van het onderzoek dat G. Van Lysebetten<br />

heeft uitgevoerd in het kader van zijn masterproef, voor het behalen van het MSc-diploma<br />

burgerlijk ingen<strong>ie</strong>ur, Geotechn<strong>ie</strong>k en Mijnbouwkunde aan de K.U.Leuven (2010-2011). Dit<br />

onderzoek is gekoppeld aan het IWT-project 080736, “Soil Mix in construct<strong>ie</strong>ve toepassingen<br />

– Karakterisat<strong>ie</strong> van het materiaal en ontwikkeling van n<strong>ie</strong>uwe mechanische wetmatigheden”.<br />

Alle leden van de werkgroep worden bedankt voor het ter beschikking stellen van de nodige<br />

gegevens i.v.m. de uitvoering van soil mix-wanden en labo-resultaten. In het bijzonder<br />

worden N. Den<strong>ie</strong>s, F. De Cock, N. Huybrechts, B. Lameire en J. Maertens bedankt voor de<br />

waardevolle discuss<strong>ie</strong>s tijdens het uitvoeren van dit onderzoek.<br />

Referent<strong>ie</strong>s<br />

Debecker B., 2009. Influence of planar heterogeneit<strong>ie</strong>s on the fracture behaviour of rock,<br />

PhD-thesis K.U.Leuven.<br />

Debecker B. and Vervoort A., 2009. Experimental observation of fracture patterns in layered<br />

11


slate. Int. J. Fract., 159(1), 51-62.<br />

Ganne P., Huybrechts N., De Cock F., Lameire B. and Maertens J., 2010. Soil Mix wanden<br />

als kerende construct<strong>ie</strong>s – kritische analyse van de ontwerpparameters van het<br />

materiaal. Geotechn<strong>ie</strong>k.<br />

Ganne P., Den<strong>ie</strong>s N., Huybrechts N., Vervoort A., Tavallali A., Maertens J., Lameire B. and<br />

De Cock F., 2011. Soil Mix: influence of soil inclusions on the structural behaviour,<br />

15th ECSMGE, Athens (Greece), 12-15 september 2011.<br />

Lavrov A.V., Vervoort A., Filimonov Y., Wevers M. and Mertens J., 2002. Acoustic<br />

emission in host rock material for radioactive waste disposal: comparison between clay<br />

and rock salt. Bulletin of Engineering Geology and the Environment, Vol. 61 (4),<br />

November 2002, pp 379-387.<br />

Tavallali A. and Vervoort A., 2010. Failure of layered sandstone under Brazilian test<br />

conditions: effect of microscale parameters on macro-scale behaviour. Rock Mechanics<br />

and Rock Engineering, 43, 641-653.<br />

Van de Steen B., Vervoort A. and Sahin K., 2002. Influence of internal structure of crinoidal<br />

limestone on fracture paths. International Journal of Engineering Geology 67, 2002,<br />

pp 109-125.<br />

Van Lysebetten G., 2011. Soil Mix in construct<strong>ie</strong>ve toepassingen: kwaliteitscontrole. MSc<br />

thesis (Burgerlijk Ingen<strong>ie</strong>ur, Geotechn<strong>ie</strong>k en Mijnbouwkunde). K.U.Leuven.<br />

Vervoort A., Wevers M., Swennen R., Roels S., Van Geet M. and Sellers E., 2004. Recent<br />

advances of X-ray CT and its applications for rock material. In: X-ray CT for<br />

Geomaterials, Swets & Zeitlinger, Lisse (The Netherlands), ISBN 90 5809 666 1, pp<br />

79-91.<br />

12


N<strong>ie</strong>uwe ontwikkelingen in geïnjecteerde grondverdringende schroefpalen<br />

M. Bottiau, Franki Foundations Belgium


Schroefpalen met zijdelingse<br />

wegpersing en groutinject<strong>ie</strong><br />

Ir Maurice Bottiau


Schroefpalen met groutinject<strong>ie</strong><br />

Korte beschrijving van de problemat<strong>ie</strong>k<br />

Toepassingsgeb<strong>ie</strong>d<br />

Systemen/case stud<strong>ie</strong>s<br />

Ervaringen/ geleerde lessen<br />

Conclus<strong>ie</strong>s en aanbevelingen


Schroefpalen met zijdelingse wegpersing<br />

Driven piles Bored piles<br />

Screw piles<br />

Displacement Micropiles Excavation


• Grondverdringende boorkop<br />

• Dr<strong>ie</strong> generat<strong>ie</strong>s van systemen<br />

• Vereisen hoge koppels en grote pull-down vermogens<br />

ATLAS<br />

OMEGA


Base<br />

Atlas


BT 60<br />

Atlas palen


Betonneren:<br />

•Gesloten circuit<br />

•C25/30 ; C30/37<br />

•S4<br />

•Granulometr<strong>ie</strong><br />

•Warmte ontwikkeling<br />

Wapeningen:<br />

•Voor of na betonneren<br />

Omega palen


Omega pile


Schroefkokerpalen


Beperkingen van de<br />

grondverdringende<br />

schroefpalen<br />

• Doorboren van hardere lagen<br />

• Verankeren in harde lagen<br />

• Slijtage<br />

• Capaciteit van de machines


Recentere ontwikkelingen<br />

Inject<strong>ie</strong> van cementgrout onder de punt<br />

tijdens installat<strong>ie</strong> van de paal<br />

Inject<strong>ie</strong> vindt plaats via centrale inject<strong>ie</strong>buis<br />

Grout zorgt voor tijdelijke wateroverspanning<br />

onder de punt waardoor korrelspanning zakt<br />

Grout zorgt voor smering langs de<br />

paalschacht


Toepassingsgeb<strong>ie</strong>d<br />

Geschroefde stalen buispalen<br />

Grondverdringende buisschroefpalen<br />

Franki Omegapalen<br />

Atlaspalen (in ontwikkeling)


Schroefinject<strong>ie</strong> kokerpalen


Belastingsproeven-RER Anderlecht


Schroefinject<strong>ie</strong>palen<br />

RER Anderlecht


Proefopstelling


K08<br />

Proefresultaten<br />

• Breukweerstand bepaald door Tuc Rail is 1100 kN<br />

• 10 stappen voorz<strong>ie</strong>n van110 kN.<br />

• Breukweerstand n<strong>ie</strong>t bereikt : twee extra stappen tot 1320<br />

kN.<br />

K11<br />

• Breukweerstand aangepast tot 3000 kN<br />

• 10 stappen voorz<strong>ie</strong>n van110 kN.<br />

• Breukweerstand n<strong>ie</strong>t bereikt : twee extra stappen tot 1320<br />

kN.


Proefresultaten


Proefresultaten


Proefresultaten


• Bijzondere goed resultaten<br />

• Breukweerstand n<strong>ie</strong>t bereikt<br />

• Verplaatsingen:<br />

– K08 :15.03 mm<br />

– K11: 30.74 mm<br />

Proefresultaten


FRANKI OMEGA PALEN


Case study<br />

Werk Meerrijk Eindhoven<br />

Franki Omegapalen<br />

Bodem bestaat uit zand<br />

Diameter 610mm<br />

Paalpuntniveau 8,00-NAP<br />

Paallengte 26,0m


Inschatting boortijd zonder<br />

inject<strong>ie</strong>: 50’ (2’/m1)<br />

Grote vraagtekens bij<br />

haalbaarheid<br />

Inschatting boortijd met<br />

inject<strong>ie</strong>: 30’<br />

Meerrijk Eindhoven


Zonder groutinject<strong>ie</strong><br />

• Boren: 50’<br />

• Trekken: 12’<br />

• Omstellen: 5’<br />

• Totaal: 67’/0,85= 79’<br />

• Rendement: 5/dag= 130m<br />

Meerrijk Eindhoven<br />

Met groutinject<strong>ie</strong><br />

• Boren: 30’<br />

• Trekken: 12’<br />

• Omstellen: 5’<br />

• Totaal: 47’/0,85= 55’<br />

• Rendement: 8/dag= 208m


Meerrijk Eindhoven<br />

Het verwachte rendement werd gehaald!<br />

Bijkomende voordelen:<br />

Aanz<strong>ie</strong>nlijk minder slijtage van de boren<br />

Veel lagere belasting van het mater<strong>ie</strong>el


Controle sonderingen<br />

• TOREN ERASMUSPARK TE DEN HAAG-september<br />

2008<br />

• Omega palen aangezet in het pleistocene<br />

zandpakket<br />

• 14 controlesonderingen uitgevoerd door Fugro


Voorbeeld: palen 169 en 170-<br />

Sonderingen 166<br />

• Voorafgaand aan de installat<strong>ie</strong> van de palen sondering DKM200<br />

uitgevoerd.<br />

• De beide sonderingen voorafgaand aan de paalinstallat<strong>ie</strong><br />

vertonen een goede overeenkomst.<br />

• Sondering DKM203 is uitgevoerd na installat<strong>ie</strong> van de palen.<br />

• Het eerste zandpakket (maaiveld tot ca. NAP - 14 m) is<br />

aanz<strong>ie</strong>nlijk verdicht is, lokaal factor 2.<br />

• In het pleistocene zandpakket wordt een toename in<br />

conusweerstand gemeten van ca. 10 MPa.<br />

• De teruggang welke bij DKM166 en DKM200 wordt aangetroffen<br />

op ca. NAP - 23 m laat een toename in conusweerstand z<strong>ie</strong>n van<br />

ca. 14 MPa naar ca. 16 MPa.


Controle sonderingen na uitvoering


Sonderingen voor (DKM 200) en na (DKM 203)


paalpuntnivo<br />

Toepassing in België: Rixensart


Toepassing in België: Rixensart<br />

• Omega palen diameter 56 en 66 cm, 22 m lang<br />

• Proef zonder inject<strong>ie</strong> geblokkeerd op 15 m<br />

• Proef met inject<strong>ie</strong> in 40 ‘ op d<strong>ie</strong>pte


Conclus<strong>ie</strong>s/aanbevelingen<br />

Groutinject<strong>ie</strong> is een middel om rendement te verhogen<br />

en uitvoering in hardere lagen mogelijk te maken<br />

Toepassingsgeb<strong>ie</strong>d van grondverdringende<br />

schroefpalen wordt met groutinject<strong>ie</strong> uitgebreid<br />

Posit<strong>ie</strong>f invloed op draagvermogen<br />

Groutinject<strong>ie</strong> brengt uitvoerinsgimpacten waarmee<br />

rekening moet worden gehouden<br />

Toepassing van groutinject<strong>ie</strong> is zeker n<strong>ie</strong>t uitontwikkeld


Detect<strong>ie</strong> van defecten in d<strong>ie</strong>pwandvoegen<br />

R. Spruit, GW Rotterdam


kandidaat Prijs Hubert Raedschelders<br />

Detect<strong>ie</strong> van defecten in d<strong>ie</strong>pwandvoegen<br />

1 Samenvatting<br />

Recente incidenten met lekkende d<strong>ie</strong>pwanden tijdens de bouw van metrolijnen in Amsterdam en<br />

Rotterdam (Nederland) hebben geleid tot heroverweging van de d<strong>ie</strong>pwand als grond kerende<br />

construct<strong>ie</strong> voor d<strong>ie</strong>pe ontgravingen. Naar onze mening zijn de voegen tussen de panelen de zwakke<br />

plek. Tijdens het beton storten moet de benton<strong>ie</strong>t suspens<strong>ie</strong> worden verdrongen door beton. Als dit<br />

n<strong>ie</strong>t goed lukt, zullen benton<strong>ie</strong>t insluitingen ontstaan (vooral) in de voegen. Deze insluitingen zijn<br />

bijna n<strong>ie</strong>t te detecteren met een pompproef of reeds beschikbare lekdetect<strong>ie</strong>methoden, omdat de<br />

hydraulische weerstand van de insluiting zeer hoog is. Na het ontgraven kan echter de benton<strong>ie</strong>t<br />

insluiting instab<strong>ie</strong>l worden, waardoor lekkage kan optreden met mogelijk zakking in de omgeving tot<br />

gevolg.<br />

Daarom twee onderzoeksprojecten gestart aan de TU Delft, één gericht op het optimaliseren van het<br />

product<strong>ie</strong>proces van d<strong>ie</strong>pwanden en één (zoals beschreven in dit artikel) op het ontwikkelen van<br />

meettechn<strong>ie</strong>ken voor het vroegtijdig (voor ontgraving) detecteren van defecten in de<br />

d<strong>ie</strong>pwandvoegen.<br />

In twee projecten met d<strong>ie</strong>pe ontgravingen in Nederland, zijn veldproeven met vijf verschillende<br />

meettechn<strong>ie</strong>ken uitgevoerd. In een schaaltest met een bekende anomal<strong>ie</strong> is de respons van de<br />

meetprincipes getest. De geteste principes zijn: gedistribueerd temperatuurprof<strong>ie</strong>l, natuurlijke<br />

gammastraling, Cross‐hole Sonic Logging (CSL), Single‐hole Sonic Logging (SSL) en elektrische<br />

weerstand. In dit artikel worden de resultaten tot nu toe gepresenteerd en besproken. Voorlopige<br />

conclus<strong>ie</strong>s zullen worden getrokken. Een gedetailleerde setup van de meest veelbelovende methode,<br />

Cross‐hole Sonic loggen, in een d<strong>ie</strong>pwand zal worden getoond met aanbevelingen voor de<br />

interpretat<strong>ie</strong> van de veldmetingen. Een vooruitblik op de komende onderzoeks‐stappen en de<br />

verwachte resultaten zal worden gegeven.<br />

2 Inleiding<br />

Traditioneel werden d<strong>ie</strong>pwanden beschouwd als een veilige en bewezen technolog<strong>ie</strong> voor de<br />

kerende construct<strong>ie</strong> van een d<strong>ie</strong>pe ontgraving. Door recente grote lekkages d<strong>ie</strong> zich in de metro<br />

bouwprojecten in Amsterdam en Rotterdam voordeden, is het risicoprof<strong>ie</strong>l van de d<strong>ie</strong>pwand<br />

veranderd.<br />

In projecten bestaat een duidelijke behoefte om de onzekerheid van de kwaliteit van de in de grond<br />

gevormde elementen te verminderen. Daarom is een onderzoeksproject gestart om te bepalen of<br />

geb<strong>ie</strong>den met een hoog risico op lekkage kunnen worden opgespoord voordat ontgraving binnen de<br />

bouwkuip plaatsvindt. Net als in boorgat geofysica, is verondersteld dat de combinat<strong>ie</strong> van<br />

verschillende meettechn<strong>ie</strong>ken zal leiden tot een betrouwbare conclus<strong>ie</strong>. Daarom zijn vijf<br />

verschillende meettechn<strong>ie</strong>ken onderzocht. Deze zijn: gedistribueerd temperatuurprof<strong>ie</strong>l, natuurlijke


gammastraling, Cross‐hole Sonic Logging (CSL), Single‐hole Sonic Logging (SSL) en elektrische<br />

weerstand. De metingen werden uitgevoerd op locat<strong>ie</strong> en op schaalmodellen.<br />

3 Test locat<strong>ie</strong>s<br />

Onder het 'Kruisplein' in het centrum van Rotterdam wordt een ondergrondse parkeergarage van 6<br />

verd<strong>ie</strong>pingen gebouwd. D<strong>ie</strong>pwanden tot 42 m minus maaiveld (op deze d<strong>ie</strong>pte komt een kleiige laag<br />

met een hoge hydraulische weerstand voor) zorgen voor een robuuste en waterdichte grondkerende<br />

construct<strong>ie</strong>.<br />

Verschillende maatregelen om de kwaliteit van de d<strong>ie</strong>pwanden te verbeteren werden opgenomen in<br />

het contract (elke vracht beton is bijvoorbeeld getest op consistent<strong>ie</strong> eigenschappen). Ter<br />

vermindering van de onzekerheid van de uiteindelijke bouwkwaliteit, is de hydraulische weerstand<br />

van de wand ook getest door het verlagen van het grondwaterpeil in de bouwput.<br />

Toch zullen de potentiële zwakke plekken in de d<strong>ie</strong>pwand n<strong>ie</strong>t worden gevonden in een pompproef<br />

als er sprake is van benton<strong>ie</strong>t insluitingen in de voegen tussen de d<strong>ie</strong>pwand panelen. Een benton<strong>ie</strong>t<br />

insluiting heeft namelijk een hoge hydraulische weerstand waardoor de instroom van water door de<br />

d<strong>ie</strong>pwanden wordt voorkomen. Tijdens de ontgraving kunnen echter de benton<strong>ie</strong>t insluitingen<br />

instab<strong>ie</strong>l worden als gevolg van de verandering in de horizontale grond‐ en waterdrukken. Door de<br />

geleidelijke degradat<strong>ie</strong> van de benton<strong>ie</strong>t insluiting, kan een plotselinge grote lekkage ontstaan, wat<br />

resulteert in grote hoeveelheden water en (eventueel) zand d<strong>ie</strong> de bouwkuip in stromen. Als<br />

transport van zand optreedt, zal zakking buiten de bouwput optreden, waardoor schade aan<br />

belendingen en aangrenzende infrastructuur kan ontstaan.<br />

Het werd dan ook zinvol geacht om de mogelijkheden te onderzoeken om benton<strong>ie</strong>t insluitingen te<br />

detecteren voorafgaand aan de ontgraving. Metingen op locat<strong>ie</strong> in v<strong>ie</strong>r d<strong>ie</strong>pwandvoegen en in twee<br />

grote laboratoriumblokken werden uitgevoerd in het najaar van 2009 en het voorjaar van 2010.<br />

Na de eerste posit<strong>ie</strong>ve resultaten van de tests in Rotterdam, heeft de aannemer van het 'Spoorzone'<br />

spoortunnel‐project in Delft besloten om een van de techn<strong>ie</strong>ken (Cross‐hole Sonic Logging) op grote<br />

schaal toe te passen. In dit 'Spoorzone' project wordt het bestaande spoorwegviaduct vervangen<br />

door een 3 km lange 4 sporige tunnel. De tunnel wordt met de wanden‐dak methode gebouwd. Alle<br />

voegen van de d<strong>ie</strong>pwand grenzend aan de gebouwen aan de oostelijke kant van de tunnel worden<br />

met de CSL methode getest (2010‐2011) en een speciaal gedeelte met 10 voegen (voorjaar 2011) is<br />

opgezet om de metingen verder te optimaliseren. De d<strong>ie</strong>pwanden in dit project steken tot een d<strong>ie</strong>pte<br />

van 25 m minus maaiveld.


Figuur 1: Bovenaanzicht van de test configurat<strong>ie</strong> zoals d<strong>ie</strong> in Rotterdam is toegepast<br />

4 Beschrijving van de tests en de resultaten<br />

4.1 Temperatuur<br />

Tijdens het vervaardigen van een d<strong>ie</strong>pwand wordt het volume in de uitgegraven sleuf meerdere<br />

keren vervangen. Na het bereiken van de eindd<strong>ie</strong>pte wordt de graafbenton<strong>ie</strong>t vervangen door verse<br />

(lichtere) benton<strong>ie</strong>t, d<strong>ie</strong> in de volgende fase moet worden vervangen door beton. Elk materiaal heeft<br />

een bepaalde temperatuur op het moment dat het in de sleuf wordt gestort. Door gebruik te maken<br />

van verticaal geplaatste temperatuur sensoren (d<strong>ie</strong> het temperatuurprof<strong>ie</strong>l langs de sensor<br />

weergeven) is het mogelijk om bij te houden waar de verschillende materialen in de d<strong>ie</strong>pwandsleuf<br />

blijven. De temperatuur is gemeten met optische vezels (Del Grosso et al. 2001). Voor de uitlezing is<br />

gebruik gemaakt van een Sensor<strong>net</strong> Oryx DTS (Sensor<strong>net</strong> 2009). De temperatuur nauwkeurigheid ligt<br />

rond 0,01 ° C terwijl volgens de specificat<strong>ie</strong>s van de fabrikant de nauwkeurigheid van de posit<strong>ie</strong> van<br />

de metingen 1 m is. In de projecten in Rotterdam en Delft werd duidelijk dat de meest interessante<br />

locat<strong>ie</strong> om het temperatuurprof<strong>ie</strong>l te meten in de voeg met het eerder geproduceerd<br />

d<strong>ie</strong>pwandpaneel is. De optische vezel kan worden neergelaten in de ontgraven sleuf door het<br />

aanbrengen van een gewicht aan het gesloten einde van de sensor. De vervanging van de<br />

graafbenton<strong>ie</strong>t door verse benton<strong>ie</strong>t kon in detail worden gecontroleerd (figuur 2). De<br />

graafbenton<strong>ie</strong>t bevat relat<strong>ie</strong>f veel zand en is daardoor moeilijker te vervangen door beton. Als tijdens<br />

het ontzanden graafbenton<strong>ie</strong>t in de sleuf achterblijft, dan neemt de kans op benton<strong>ie</strong>t insluitingen


toe. Ook tijdens het betonstorten waren we goed in staat om het stortfront in de sleuf te volgen.<br />

Figuur 3 toont (aangegeven met een pijl) hoe een korte stortonderbreking wordt gedetecteerd in de<br />

meting.<br />

We denken daarom dat de gedistribueerde temperatuurmeting een belangrijk instrument kan<br />

worden om het product<strong>ie</strong>proces van d<strong>ie</strong>pwanden te controleren en vast te leggen. Tijdens het<br />

ontzanden is het zelfs nog mogelijk om in te grijpen naar aanleiding van de metingen: Als onvolledig<br />

verversen van de benton<strong>ie</strong>t in de voeg wordt waargenomen, is het nog mogelijk om bijvoorbeeld de<br />

voeg te borstelen.<br />

Figuur 2: Verse benton<strong>ie</strong>t (12,5 ° C) ter vervanging van graafbenton<strong>ie</strong>t (16,3 ° C), 117 m tot 140 m<br />

langs de sensor is in de d<strong>ie</strong>pwandsleuf<br />

De test blokken werden ook uitgerust met optische temperatuursensoren. Een volledige analyse van<br />

deze resultaten is verder uitgewerkt in Doornenbal et al. (2011). Het blijkt mogelijk te zijn om tijdens<br />

de hydratat<strong>ie</strong>fase de hoeveelheid benton<strong>ie</strong>t ten opzichte van beton te herleiden per meter glasvezel.


Figuur 3: Temperatuur prof<strong>ie</strong>l tijdens het betonstorten<br />

4.2 Natuurlijke gammastraling<br />

Normaal gesproken hebben kleimineralen een hogere natuurlijke radioactiviteit dan de ingrediënten<br />

van beton. Het zou daarom theoretisch mogelijk moeten zijn om geb<strong>ie</strong>den met grote hoeveelheden<br />

achtergebleven benton<strong>ie</strong>t in de sleuf na het storten van beton aan te tonen door de natuurlijke<br />

radioactiviteit te meten. Met behulp van een gamma‐ray detector, is de straling langs de voeg<br />

gemeten, vanuit de PVC‐buizen aangegeven in figuur 1.<br />

Helaas blijkt de natuurlijke radioactiviteit van het beton hoger te zijn dan de radioactiviteit van het<br />

benton<strong>ie</strong>t. Zelfs met een gamma‐spectrometer kon geen onderscheid tussen benton<strong>ie</strong>t en beton<br />

worden gemaakt.<br />

Tabel 1: Radioactiviteit van beton en benton<strong>ie</strong>t zoals bepaald op monsters van de site<br />

Monster 40 K (Bq / kg) 232 Th (Bq / kg) 238 U (Bq / kg)<br />

Beton 215 20 30<br />

Benton<strong>ie</strong>t<br />

(droog)<br />

160 12 15<br />

Benton<strong>ie</strong>t (nat) 107 9 7


Omdat het bijna onmogelijk is om een kleine hoeveelheid laag radioact<strong>ie</strong>f materiaal (benton<strong>ie</strong>t) in de<br />

voeg te detecteren wanneer de meerderheid van het materiaal een relat<strong>ie</strong>f hoge radioactiviteit<br />

(beton) heeft, is deze detect<strong>ie</strong>methode n<strong>ie</strong>t verder onderzocht.<br />

4.3 Cross-hole Sonic Logging (CSL)<br />

De snelheid van geluid in een vast medium is afhankelijk van de dichtheid en de stijfheid. Omdat<br />

beton en benton<strong>ie</strong>t een andere dichtheid en stijfheid hebben, moet het mogelijk zijn om onderscheid<br />

te maken tussen beton en benton<strong>ie</strong>t met behulp van een akoestisch signaal. Door meetbuizen aan te<br />

brengen op de hoeken van de wapeningskorven aan beide zijden van de voeg (figuur 1), kan een<br />

akoestisch signaal over de voeg worden gestuurd.<br />

Deze methode is al commerc<strong>ie</strong>el beschikbaar voor het testen van de integriteit van grote diameter<br />

boorpalen (Amir et al. 2008). In de tests gebruikten we de CHUM apparatuur van PileTest (PileTest<br />

2009).<br />

Van te voren was n<strong>ie</strong>t bekend welke invloed de voeg zou hebben op de signaaloverdracht, omdat er<br />

nog weinig ervaring was in vergelijkbare situat<strong>ie</strong>s.<br />

In de literatuur (Likins et al. 2.004, Amir et al. 2008) worden verschillende meningen over het te<br />

gebruiken materiaal voor de buis gevonden. Voor robuustheid en een betere hechting met het beton<br />

zou voor stalen buizen moeten worden gekozen. Een ander onderzoek (Likins et al. 2004) geeft aan<br />

dat onthechting tussen PVC meetbuis en beton n<strong>ie</strong>t op zal treden als de PVC‐buizen zijn gevuld met<br />

water voorafgaand aan het betonneren. In het veld proeven (met PVC‐buizen d<strong>ie</strong> met water werden<br />

gevuld) zijn geen tekenen van onthechting waargenomen.<br />

De wapeningskorven in Rotterdam waren n<strong>ie</strong>t voorbereid op de meetbuizen, waardoor ze later<br />

moesten worden ingebouwd. PVC buizen zijn veel gemakkelijker te hanteren en goedkoper dan<br />

stalen exemplaren. Daarom zijn 14 van de 16 buizen in Rotterdam in PVC uitgevoerd en waren 2<br />

buizen van staal, waardoor het mogelijk werd om de verschillende buismaterialen te vergelijken. Uit<br />

de veldproeven is gebleken dat het signaal dat in de PVC‐buizen werd gemeten minder ruis bevatte<br />

dan het meetsignaal dat in de stalen buizen werd gemeten.<br />

De metingen op locat<strong>ie</strong> konden heel snel worden uitgevoerd zeker gelet op de d<strong>ie</strong>pte van 42 m<br />

(Rotterdam). Binnen 30 minuten konden alle 6 cross‐hole combinat<strong>ie</strong>s worden gemeten. Dit is de tijd<br />

d<strong>ie</strong> nodig is voor de eenvoudige 'horizontale' meting, waarin zowel de bron als de ontvanger op<br />

hetzelfde niveau starten en gelijktijdig worden opgetrokken. Theoretisch is het ook mogelijk te<br />

variëren met de bron / ontvanger posit<strong>ie</strong>s op een zodanige wijze dat 2D tomograf<strong>ie</strong> wordt verkregen.<br />

In het gemeten signaal was over het algemeen geen aanleiding om deze extra meetdichtheid uit te<br />

voeren.<br />

In twee voegen werden afwijkingen gevonden. Beide afwijkingen zijn alleen zichtbaar in één van de<br />

zes CSL prof<strong>ie</strong>len van d<strong>ie</strong> specif<strong>ie</strong>ke voeg. Er werd daarom verwacht dat de afwijkingen maar aan één<br />

kant van de d<strong>ie</strong>pwand zichtbaar zouden zijn. Op de d<strong>ie</strong>pte waar de anomal<strong>ie</strong>ën werden verwacht<br />

worden buiten de bouwkuip kleilagen aangetroffen. Daarom zijn geen verdere maatregelen<br />

genomen om lekkage te voorkomen omdat de klei zelf fungeert als barrière. Na het ontgraven bleek


één anomal<strong>ie</strong> een grindnest te zijn. Verder onderzoek op het materiaal in de anomal<strong>ie</strong> is gepland<br />

voor een later stadium van het bouwproces. De andere anomal<strong>ie</strong> bestaat uit benton<strong>ie</strong>t.<br />

0m<br />

2.5<br />

5.0<br />

7.5<br />

10.0<br />

12.5<br />

15.0<br />

17.5<br />

20.0<br />

22.5<br />

25.0<br />

27.5<br />

30.0<br />

32.5<br />

35.0<br />

37.5<br />

40.0<br />

41.9<br />

0.0<br />

0<br />

0.1<br />

0.2 0.3<br />

Arrival time [ms]<br />

12 24<br />

Attenuation [db]<br />

36<br />

0.4<br />

48<br />

Figuur 4: Cross‐hole seismische prof<strong>ie</strong>l met anomal<strong>ie</strong> 8 tot 9,5 m<br />

0.5<br />

60<br />

0.6<br />

72<br />

0.7<br />

84<br />

In figuur 4 is de anomal<strong>ie</strong> op 8‐9 meter minus maaiveld duidelijk te z<strong>ie</strong>n. De bovenste 4 m vertoont<br />

een zeer lage geluidssnelheid door 1) lage kwaliteit beton als gevolg van vervuiling met benton<strong>ie</strong>t<br />

(onderste meter) en 2) benton<strong>ie</strong>t (bovenste 3 m) omdat de bovenste dr<strong>ie</strong> meter n<strong>ie</strong>t werden<br />

gebetonneerd om zo de latere bouw van de betonnen koppelbalk aan de bovenzijde van de<br />

d<strong>ie</strong>pwand te vergemakkelijken.<br />

Uit de laboratoriumtests (fig. 8) werd een eerste indicat<strong>ie</strong> van de anomal<strong>ie</strong>grootte op basis van het<br />

meetsignaal verkregen. De testblokken werden gestort in een normale bekisting met een stalen<br />

voegprof<strong>ie</strong>l als onderzijde van de bekisting. Na uitharding van de eerste helft, werd het blok<br />

omgekeerd, waarna een anomal<strong>ie</strong> werd geboetseerd in de trapeziumvormige voeg. Nad<strong>ie</strong>n werd de<br />

bekisting weer opgebouwd en werd het bovenste blok gegoten. Instrumentat<strong>ie</strong> is opgezet<br />

vergelijkbaar met de in‐situ tests.<br />

Een typische CSL graf<strong>ie</strong>k uit de test blokken is weergegeven in figuur 5. De anomal<strong>ie</strong> is aanwezig van<br />

0,1 m tot 1 m en var<strong>ie</strong>ert in dikte van 0 tot 0,3 m.<br />

0.8<br />

96


0m<br />

1.0<br />

1.9<br />

0.0<br />

0<br />

0.1<br />

Arrival time [ms]<br />

12<br />

Attenuation [db]<br />

0.2<br />

24<br />

0.3<br />

36<br />

Figuur 5: Typisch CSL prof<strong>ie</strong>l van het laboratorium blok, loodrecht door de voeg gemeten<br />

Figuur 6: Laboratorium blok<br />

0.4<br />

48


De gemiddelde extra aankomsttijd (van twee testblokken) voor een voeg verontreinigd met 0,3 m<br />

benton<strong>ie</strong>t is loodrecht door de voeg 0,23 ms en 0,35 ms diagonaal door de voeg. Omdat het<br />

'loodrechte' signaal gedeeltelijk om de anomal<strong>ie</strong> heen kan, zal de verwachte extra reistijd rond de 0,1<br />

ms per 0,1 m benton<strong>ie</strong>t insluiting zijn.<br />

De gemiddelde demping van het signaal is 20 dB voor een voeg met 0,3 m benton<strong>ie</strong>t. Er wordt<br />

daarom rekening gehouden met 7 dB demping per 0,1 m benton<strong>ie</strong>t.<br />

In het vervolgonderzoek werken we aan een frequent<strong>ie</strong>domein analyse van het signaal dat door de<br />

voeg komt. Op basis van de resultaten van de testblokken (figuur 7) lijkt het erop dat de<br />

hoogfrequente componenten van het signaal meer worden geabsorbeerd door de benton<strong>ie</strong>t<br />

insluiting dan de laagfrequente componenten. De spectrale analyse van het gemeten signaal zou<br />

kunnen helpen bij het bepalen van het soort materiaal in de anomal<strong>ie</strong>. Materialen met een lage<br />

stijfheid (bijv. benton<strong>ie</strong>t) hebben de neiging om de hoge frequent<strong>ie</strong>s meer te absorberen dan stijvere<br />

materialen zoals zand of lage sterkte beton.<br />

Figuur 7: Spectrale analyse van de CSL‐signaal<br />

De anomal<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> werd gevonden in het in‐situ prof<strong>ie</strong>l van figuur 4 toont 0,25 ms extra aankomsttijd in<br />

combinat<strong>ie</strong> met 24 dB demping. Ind<strong>ie</strong>n de laboratorium monsters representat<strong>ie</strong>f zijn, zou rekening<br />

moeten worden gehouden met een anomal<strong>ie</strong> in de orde van 0,25 m (op basis van aankomsttijd) of<br />

0,35 m (op basis van demping). Door de extra aankomsttijd te combineren met de demping, werd<br />

een anomal<strong>ie</strong> van mogelijk benton<strong>ie</strong>t van ongeveer 0,3 m in de voeg verwacht.


Na ontgraving werd duidelijk dat de anomal<strong>ie</strong> van figuur 4 een grindnest was met grotere afmetingen<br />

dan verwacht op basis van de laboratoriumproeven. Het materiaal nabij de voeg was echter lage<br />

kwaliteit beton met een hogere geluidssnelheid dan benton<strong>ie</strong>t. Bij de anomal<strong>ie</strong> met benton<strong>ie</strong>t was de<br />

grootte in overeenstemming met de laboratoriumresultaten.<br />

4.4 Single-Hole Sonic Logging (SSL)<br />

In Delft is een proefvak van 10 voegen uitgevoerd waarin dr<strong>ie</strong> pvc‐buizen per kant van de voeg<br />

werden gebruikt. Vanuit de middelste buis zijn Single‐hole Sonic Logging (SSL) testen uitgevoerd. SSL<br />

metingen zijn alleen mogelijk in plastic buizen. Bij de SSL methode zijn zender en ontvangen boven<br />

elkaar gepositioneerd in dezelfde meetbuis. De geluidsgolf kan dan door reflect<strong>ie</strong> op een sterke<br />

overgang in dichtheid weer terugkomen in de meetbuis. Doordat de geluidssnelheid in beton<br />

aanz<strong>ie</strong>nlijk hoger licht dan de geluidssnelheid in water, kan een signaal met een langere weg door<br />

beton toch eerder aankomen dan het directe signaal dat door het water in de meetbuis loopt. Het<br />

wordt verwacht dat de SSL methode een aanvulling vormt op de CSL meting. Als er veel signaal<br />

verloren gaat in de CSL metingen, moet de energ<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> n<strong>ie</strong>t door de voeg is gepasseerd gereflecteerd<br />

zijn, zodat op d<strong>ie</strong> locat<strong>ie</strong> een sterke reflect<strong>ie</strong> in de SSL‐metingen wordt verwacht.<br />

De SSL‐metingen zijn alleen uitgevoerd vanuit de extra buizen d<strong>ie</strong> in het hart van de panelen waren<br />

geplaatst. Deze centrale buizen waren nodig omdat de buizen in de buurt van het grensvlak tussen<br />

de wand en de grond vooral de reflect<strong>ie</strong> aan de buitenzijde van de d<strong>ie</strong>pwand zullen laten z<strong>ie</strong>n en n<strong>ie</strong>t<br />

de reflect<strong>ie</strong> op de voeg in de d<strong>ie</strong>pwand. De interpretat<strong>ie</strong> van de SSL gegevens bleek minder voor de<br />

hand te liggen dan de interpretat<strong>ie</strong> van de CSL data. De SSL veldgegevens van het Spoorzone‐project<br />

leken de CSL gegevens tegen te spreken. In de komende laboratoriumproeven met anomal<strong>ie</strong>ën met<br />

een bekende geometr<strong>ie</strong> zullen de SSL‐metingen nader worden onderzocht.<br />

4.5 Weerstand<br />

Gebaseerd op het principe dat uitgehard beton een hoge elektrische weerstand (in vergelijking met<br />

grond) heeft, wordt verwacht dat een onvolkomenheid in de voeg zichtbaar kan worden gemaakt<br />

door de elektrische weerstand over de voeg te meten (Hwang et al. 2007). Voor deze meting is een<br />

referent<strong>ie</strong>‐elektrode (stalen staaf) buiten de bouwput in de grond gedrukt met een sondeerwagen.<br />

Door een geleidbaarheidsconus met de sondeerwagen binnen de bouwkuip in de grond te drukken<br />

kon de weerstand naar een steeds d<strong>ie</strong>per gelegen elektrode worden gemeten.<br />

De lokale elektrische weerstand van de grond werd gemeten met de sondeerconus (conus in figuur<br />

8). De elektrische weerstand van de conus naar de referent<strong>ie</strong>‐elektrode buiten de bouwput werd<br />

gemeten (REF in figuur 8) en de weerstand tussen de conus en de wapeningskorven aan beide zijden<br />

van de voeg (RBG_N, RBG_S in figuur 8) werd gemeten.


Figuur 8: weerstand prof<strong>ie</strong>l<br />

Het weerstandsprof<strong>ie</strong>l werd gemeten op dezelfde voeg als waar in het CSL prof<strong>ie</strong>l van figuur 4 een<br />

afwijking werd geconstateerd bij 8 tot 9,5 m minus referent<strong>ie</strong>‐niveau. In figuur 8 is op dezelfde d<strong>ie</strong>pte<br />

een 30% afname van de weerstand (ten opzichte van het gemiddelde van 1 MOhm weerstand) over<br />

de d<strong>ie</strong>pwand zichtbaar (REF in Fig. 9). De anomal<strong>ie</strong> reikt daarom waarschijnlijk tot 1/3 van de<br />

wanddikte. De d<strong>ie</strong>pte van het werkelijke 'defect' is nog n<strong>ie</strong>t vastgesteld, omdat het defect prec<strong>ie</strong>s op<br />

een niveau van de gording aanwezig is en het daardoor n<strong>ie</strong>t toegankelijk is voordat de stempels en<br />

gordingen zijn verwijderd.<br />

5 Aanbevelingen voor veldproeven<br />

De CSL metingen zijn op dit punt in het onderzoeksproces de meest veelbelovende methode voor het<br />

opsporen van defecten in d<strong>ie</strong>pwanden. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de beschikbaarheid<br />

van apparatuur, de korte meettijd per voeg en de daaruit voortvloe<strong>ie</strong>nde relat<strong>ie</strong>f lage kosten van de<br />

meting. Hoewel in de interpretat<strong>ie</strong> nog veel kan worden verbeterd en nog veel inspanning nodig is<br />

voor het verwerven van betrouwbare referent<strong>ie</strong>gegevens uit bekende gebreken, kan de techn<strong>ie</strong>k al<br />

worden toegepast in een projectomgeving. Als het CSL prof<strong>ie</strong>l alleen rechte lijnen vertoont, wat duidt<br />

op een zeer constant en homogeen materiaal tussen de meetbuizen, en het signaal vertoont een<br />

geringe demping, dan kan worden geconcludeerd dat de voeg geen defecten heeft. Als plaatselijke<br />

afwijkingen in het signaal zichtbaar worden dan zijn de extra tijd d<strong>ie</strong> nodig is voor het signaal om bij<br />

de ontvanger aan te komen in combinat<strong>ie</strong> met de demping van het signaal de eerste indicatoren om<br />

de grootte van de anomal<strong>ie</strong> in te schatten. Voor een meer gedetailleerde analyse kan een Four<strong>ie</strong>r‐<br />

transformat<strong>ie</strong> van het signaal extra informat<strong>ie</strong> geven over de consistent<strong>ie</strong> van het materiaal in de


voeg omdat de hogere frequent<strong>ie</strong>s uit het spectrum worden gefilterd door zachter materiaal. In het<br />

geval van een groot defect zouden de SSL‐metingen in theor<strong>ie</strong> nuttig kunnen zijn om de vorm van het<br />

defect beter vast te stellen. Voor optimale kwaliteit van de CSL meting kan het beste PVC als<br />

materiaal voor de meetbuizen worden gebruikt. H<strong>ie</strong>rdoor wordt minder ruis in de metingen<br />

verkregen ten opzichte van staal. Als de mogelijkheid om de SSL‐techn<strong>ie</strong>k te gebruiken n<strong>ie</strong>t op<br />

voorhand wordt uitgesloten is PVC het aangewezen materiaal omdat SSL‐metingen n<strong>ie</strong>t kunnen<br />

worden uitgevoerd vanuit stalen buizen.<br />

De voorkeursposit<strong>ie</strong> van de PVC‐buizen voor de CSL metingen is aan de buitenkant van de buitenste<br />

hoeken van de wapeningskorven. In het geval van (extra) SSL metingen moeten extra pvc‐buizen in<br />

het midden van het paneel aan beide zijden van de voeg worden toegevoegd.<br />

6 Conclus<strong>ie</strong>s<br />

De metingen d<strong>ie</strong> zijn uitgevoerd op de locat<strong>ie</strong> van het 'Kruisplein' in Rotterdam, de 'Spoorzone' in<br />

Delft en in het laboratorium hebben ons begrip van de product<strong>ie</strong> van d<strong>ie</strong>pwanden verbeterd.<br />

De meting van de natuurlijke gammastraling heeft n<strong>ie</strong>t gefunctioneerd als voorz<strong>ie</strong>n als gevolg van de<br />

hoge natuurlijke radioactiviteit van het beton. Als de ingrediënten van het beton zouden kunnen<br />

worden gescreend op lage radioactiviteit, dan kan deze methode nuttig zijn.<br />

De gedistribueerde temperatuurmetingen kunnen worden gebruikt om de efficiënt<strong>ie</strong> van het<br />

ontzanden van de benton<strong>ie</strong>t te controleren voorafgaand aan het beton storten. Tijdens het beton<br />

storten, kan het proces waarin het benton<strong>ie</strong>t wordt vervangen door beton worden gecontroleerd.<br />

Met de gedistribueerde temperatuurmeting is het al in het product<strong>ie</strong> stadium mogelijk om geb<strong>ie</strong>den<br />

aan te geven d<strong>ie</strong> een grotere kans op defecten hebben. Tijdens het ontzanden is het zelfs mogelijk<br />

om nog in te grijpen: als sub‐optimale ontzanding wordt gedetecteerd, kan bijvoorbeeld door te<br />

borstelen het ontzanden in de voeg worden verbeterd.<br />

De CSL metingen blijken gedetailleerde informat<strong>ie</strong> over de kwaliteit van de voegen op te leveren.<br />

Met de eerste referent<strong>ie</strong>‐informat<strong>ie</strong> van de laboratoriumblokken, is het mogelijk gebleken om een<br />

schatting te maken van de omvang van de onregelmatigheden d<strong>ie</strong> werden aangetroffen in het<br />

testgeb<strong>ie</strong>d. Na ontgraving van de bouwput bleek dat er inderdaad afwijkingen waren op de locat<strong>ie</strong>s<br />

waar het signaal afwijkingen vertoonde. Eén anomal<strong>ie</strong> bestaat n<strong>ie</strong>t uit benton<strong>ie</strong>t, maar blijkt een<br />

grindnest te zijn. De andere anomal<strong>ie</strong> bestaat inderdaad benton<strong>ie</strong>t. De grootte van de benton<strong>ie</strong>t<br />

insluiting kwam overeen met de verwachtingen op basis van de schaal tests.<br />

De weerstandsmetingen kunnen nuttig te zijn voor het onderzoeken van de d<strong>ie</strong>pte in de muur van<br />

een anomal<strong>ie</strong>. Ook kunnen deze metingen worden ingezet als controlemeting ind<strong>ie</strong>n in de CSL<br />

metingen anomal<strong>ie</strong>ën zijn aangetroffen. De weerstandsmetingen kunnen ook worden uitgevoerd als<br />

vooraf geen voorz<strong>ie</strong>ningen in de d<strong>ie</strong>pwanden zijn aangebracht.<br />

Verder onderzoek op de CSL‐methode richt zich op de verandering in het signaal (frequent<strong>ie</strong> domein)<br />

tijdens de passage van de voeg. De verandering in de stijfheid van beton naar het materiaal in de<br />

voeg kan zichtbaar worden als een wijziging van de frequent<strong>ie</strong>karakterist<strong>ie</strong>k van het signaal. Dit kan


extra informat<strong>ie</strong> verstrekken over de inhoud van het voegmateriaal. H<strong>ie</strong>rvoor zullen extra referent<strong>ie</strong><br />

metingen worden uitgevoerd.<br />

Nader onderzoek van de weerstandsmeting zal zich richten op verbetering van de meetopstelling,<br />

zodat de uitvoeringstijd korter wordt en de resolut<strong>ie</strong> hoger wordt.<br />

7 Met dank aan<br />

De tests in Rotterdam zijn gefinanc<strong>ie</strong>rd door de gemeente Rotterdam en de aannemer Besix / Franki.<br />

Een deel van de metingen werden gesponsord door Deltares, Medusa Exploration, Gemeentewerken<br />

Rotterdam‐VLG, Fugro en Brem Funderingsexpertise. De metingen in Delft zijn gefinanc<strong>ie</strong>rd door<br />

ProRail, Combinat<strong>ie</strong> Cromme Lijn, GeoImpuls en TUDelft met bijdragen van Brem<br />

Funderingsexpertise, Strukton en Deltares.<br />

Referent<strong>ie</strong>s<br />

Amir, J.M. & Amir, E.I. 2008. Capabilit<strong>ie</strong>s and Limitations of Cross Hole Ultrasonic Testing of Piles;<br />

http://www.piletest.com/papers/IFCEE2009.Capabilit<strong>ie</strong>s_and_Limitations_of_Cross_Hole_Ultrasonic<br />

_Testing_of_Piles.pdf<br />

Del Grosso,A. & Inaudi, D. 2001. Monitoring of Bridges and Concrete Structures with Fibre Optic<br />

Sensors in Europe; http://195.186.87.221/Bibliography/PDF/C92.pdf<br />

Doornenbal, P. & Hopman, V. & Spruit, R. 2011. High resolution monitoring of temperature in<br />

diaphragm wall concrete; FMGM2011 Berlin<br />

Hwang, R.N. & Ishihara, K. & Lee, W.F. 2007. Forensic Stud<strong>ie</strong>s for Failure in Construction of An<br />

Underground Station of the Kaohsiung MRT System;<br />

http://civil.iisc.er<strong>net</strong>.in/~gls/Courses_files/FORENSIC%20GEOTECHNICAL%20ENGINEERING.pdf<br />

Likins, G. & Webster, S. & Saavedra, M. 2004. Evaluation of defects and tomography for CSL;<br />

http://www.pile.com/reference/stresswave2004/SW2004‐046‐<br />

Eval_of_Defects_and_Tomography_for_CSL.pdf<br />

PileTest 2009 http://www.piletest.com/show.asp?page=chum<br />

Sensor<strong>net</strong> 2009 http://www.sensor<strong>net</strong>.co.uk/news/product‐literature/


Hyper Clay Innovative technology for geo‐environmental applications<br />

G. Di Emidio, Universiteit Gent


Kandidaat Prijs Hubert Raedschelders<br />

Categor<strong>ie</strong>: Innovat<strong>ie</strong>f idee, techn<strong>ie</strong>k of product<br />

HYPER clay: innovative technology for Geoenvironmental Applications<br />

Dr. ir Gemmina Di Emidio<br />

Laboratory of Geotechnics, Ghent University, Technolog<strong>ie</strong>park 905, 9052 Zwijnaarde<br />

gemmina.d<strong>ie</strong>midio@ugent.be, Tel. +32 496 84 77 05<br />

Introduction<br />

Clayey barr<strong>ie</strong>rs are widely used for the isolation of pollutants because of their low hydraulic<br />

conductivity to water. However, prolonged exposure of the clays to these polluted liquids can<br />

drastically decrease their sealing performance, with a consequent enormous damage for the<br />

environment and for the human health. To overcome this problem, a more suitable engineered<br />

clay, the HYPER clay, has been developed at Ghent University resulting in a patent pending<br />

(PCT/EP2011/064542). This “HYPER clay” technology consists of a new method to treat a clay<br />

with an anionic polymer which is irreversibly adsorbed in the clay fabric. Other engineered clays<br />

have already been made available, but none seems suitable, especially in the long term. This latter<br />

aspect is however crucial for practical applications and is the main product advancement aimed<br />

with the HYPER clay.<br />

Application<br />

The “HYPER clay technology” is an innovative method to treat clayey soils to obtain a new<br />

superior product resistant to chemical attack for implementation in geoenvironmental applications<br />

such as impermeable barr<strong>ie</strong>rs for the confinement of waste disposals and of polluted sites, for the<br />

sealing and protective layers under roads and railways, for the containment of above ground tank<br />

farms, for the sealing under dams, canals, ponds, rivers and lakes, for waterproofing of<br />

foundations and other similar geotechnical applications.<br />

Methods and Results<br />

In this research natural clays were treated with an anionic polymer, Sodium-CarboxyMethyl<br />

Cellulose, using a novel technique: the HYPER clay technology. The sealing ability of the<br />

HYPER clays showed to be superior when compared to untreated clays. This HYPER clay, in<br />

fact, shows an improved sealing performance to aggressive solutions in the long term, unlike<br />

other treated clays available in the market. This improvement was demonstrated out of extensive<br />

long-term test data (see detailed attached manuscript).


ABSTRACT Chemical attack can destroy the hydraulic sealing performance of Compacted Clay Liners (CCLs) and<br />

Geosynthetic Clay Liners (GCLs), commonly used as hydraulic barr<strong>ie</strong>rs for the confinement of landfills and polluted<br />

sites, for the sealing and as protective layers under roads and railways, for the containment of above ground tanks, for<br />

the sealing under dams, canals, ponds, rivers and lakes, for waterproofing of foundations and other similar<br />

geotechnical applications. A chemically-resistant clay, HYPER clay (patent pending PCT/EP2011/064542), is stud<strong>ie</strong>d<br />

here to overcome the problem of the chemical attack on the hydraulic effic<strong>ie</strong>ncy of the clay. In this research, natural<br />

clays have been modif<strong>ie</strong>d with different concentrations of an anionic polymer, Sodium-CarboxyMethyl Cellulose (Na-<br />

CMC). The treatment with this polymer decreased considerably the hydraulic conductivity of the clays analyzed in<br />

presence of aggressive solutions (such as sea water and CaCl 2 solutions) suggesting that this new treatment method is<br />

able to improve the hydraulic sealing performance of a clay. It was demonstrated that the improved performance in<br />

aggressive environments was maintained in the long-term, which is crucial for such geotechnical applications.<br />

INTRODUCTION<br />

High concentrations of electrolytes and organic<br />

molecules can increase the hydraulic conductivity<br />

of clays, used as hydraulic barr<strong>ie</strong>r materials. This<br />

behaviour is due to a reduction in the thickness of<br />

the diffuse double layer (DDL) of the clay. A<br />

compression of the DDL thickness creates an<br />

aggregated structure of the clay with limited<br />

tortuosity and short flow paths, with a consequent<br />

considerable increase of the hydraulic<br />

conductivity of the clay, which is deleterious. The<br />

DDL thickness can be compressed by permeant<br />

solutions with high ion concentrations (such as<br />

seawater), high valence of the ions (such as CaCl2<br />

solutions) and low d<strong>ie</strong>lectric constants (Mitchell<br />

1993).<br />

POLYMER TREATED CLAYS<br />

Other treated clays have been recently developed<br />

to improve the chemical resistance of clays to<br />

aggressive permeants. Unfortunately, none of<br />

these treatment methods seem suitable on the long<br />

term. This latter aspect is however crucial for<br />

practical applications and is the main product<br />

advancement aimed with the HYPER clay<br />

technology introduced here.<br />

“Kandidaat Prijs Hubert Raedschelders”<br />

“Categor<strong>ie</strong>: Innovat<strong>ie</strong>f idee, techn<strong>ie</strong>k of product”<br />

HYPER clay: innovative technology for geoenvironmental applications<br />

Dr. ir Gemmina Di Emidio<br />

Laboratory of Geotechnics, Ghent University, Belgium (Gemmina.DiEmidio@UGent.be)<br />

Organoclays<br />

Extensive research has been conducted to<br />

characterize the sorption of organic compounds<br />

onto clay surfaces (Lo et al. 1997; Lorenzetti et al.<br />

2005; Bartelt-Hunt et al. 2005). Organoclays are<br />

clays, typically amended by exchanging<br />

quaternary ammonium for the naturally occurring<br />

sodium. Organoclays have sorption capacit<strong>ie</strong>s for<br />

organic compounds 4-5 times higher than<br />

untreated clays. However, the hydraulic<br />

conductivity of these clays may increase<br />

significantly upon treatment.<br />

Multiswellable Bentonite (MSB)<br />

Multi-Swellable Bentonite (MSB), developed by<br />

Kondo (1996), is a bentonite which has been<br />

mixed with Propylene Carbonate (PC) to activate<br />

the osmotic swelling capacity. The hydraulic<br />

conductivity of MSB is one to two orders of<br />

magnitude lower than that of the untreated clay<br />

(Katsumi et al., 2008). On the other hand, after<br />

prolonged permeation with water, the hydraulic<br />

conductivity of the MSB increases one order of<br />

magnitude, probably due to gradual release of the<br />

amendment (Mazz<strong>ie</strong>ri and Pasqualini, 2006; Di<br />

Emidio, 2010).


Clays Treated with Cationic Polymers<br />

The adsorption of a cationic polymer chain in<br />

clays displaces many water molecules and<br />

contains thousands of cations which would need<br />

to be displaced simultaneously (Theng, 1982). For<br />

this reason cationic polymers may protect the clay<br />

from cation exchange, that is the main reason for<br />

the increase of permeability. However, cationic<br />

polymers amendment provides no improvement to<br />

the hydraulic conductivity of bentonites because<br />

they lead to an aggregated, flocculated clay<br />

structure.<br />

Clays Treated with Anionic Polymers<br />

Adsorption of anionic polymers onto clay surface<br />

is promoted by the presence of polyvalent cations<br />

which act as bridges between the anionic groups<br />

on the polymer and the negatively charged sites on<br />

the clay (Mortensen, 1960; Theng, 1982). Qiu &<br />

Yu (2007) modif<strong>ie</strong>d a bentonite with CMC. XRD<br />

and FTIR analyses showed that the polymer<br />

chains had intercalated into the clay sheets.<br />

A product in this category is a Dense Prehydrated<br />

GCL (DPH GCL), densif<strong>ie</strong>d by calendering after<br />

prehydration with a polymeric solution containing<br />

Na-CMC, sodium polyacrylate and methanol<br />

(Flynn & Carter, 1998). This DPH GCL showed<br />

excellent performance in various aggressive<br />

solutions (Schroeder et al. 2001; Kolstad et al.<br />

2004; Katsumi et al., 2008; Di Emidio, 2010).<br />

However, the method of preparation could lead to<br />

the loss of the polymers in the long term. Mazz<strong>ie</strong>ri<br />

and Pasqualini (2008) stud<strong>ie</strong>d the permeability of<br />

the DPH GCL subjected to dry/wet cycles and<br />

using a 12.5 mM CaCl2 solution as hydrating<br />

liquid. They observed that the polymer was<br />

probably removed during the test.<br />

This research evaluates a new treatment method<br />

(the HYPER clay technology) to improve the<br />

pollutant containment ability of clays in the longterm.<br />

MATERIALS<br />

For a detailed description of material preparation<br />

please refer to Di Emidio (2010). A bentonite clay<br />

was treated with an anionic polymer Sodium<br />

CarboxyMethyl Cellulose (Na-CMC), with<br />

different polymer dosage (2% - 8%) by dry weight.<br />

The clay was poured in a polymeric solution<br />

containing Na-CMC using a mechanical stirrer,<br />

then dr<strong>ie</strong>d and grinded. This method is meant to<br />

adsorb irreversibly the anionic polymer into the<br />

clay fabric.<br />

Electrolyte solutions<br />

The solutions used in this study are deionised<br />

water, natural sea water and a CaCl2 5 mM<br />

solution. The deionised water, used as reference<br />

solution, was produced using a water purification<br />

system PURELAB Option-R. The electrolyte<br />

solutions were prepared by dissolving<br />

CaCl2•2H2O (>99.7%) in deionised water. Natural<br />

sea water was collected in the Adriatic Sea (Italy).<br />

The chemical composition of the sea water is<br />

shown in Table 1.<br />

TABLE 1. Chemical composition of the sea water.<br />

Ions Na + K + Ca 2 + Mg2 + Cl - SO4 2-<br />

conc.[M] 0.5 0.012 0.011 0.049 0.547 0.027<br />

salinity [-] 35.5<br />

pH [-] 7.89<br />

EC [mS/cm] 55<br />

Eh [mV] 201<br />

METHODS<br />

Swell Index Test (ASTM D5890)<br />

Swell Index Tests were performed following the<br />

ASTM D5890. Two grams of dry bentonite were<br />

poured in the aqueous solutions into a 100 ml<br />

cylinder. After the last increment and 16 hours of<br />

hydration period, the final temperature and the<br />

volume of swollen bentonite were measured.<br />

Hydraulic Conductivity Test (ASTM D5084)<br />

Hydraulic conductivity tests were conducted in<br />

flexible wall permeameters following the ASTM<br />

D5084, in order to investigate the impact of<br />

polymer addition on the hydraulic performance of<br />

the clay to aggressive solutions. The permeant<br />

solutions used for the tests were: deionized water,


sea water and a CaCl2 solution (5 mM). The<br />

hydraulic conductivity tests were performed with<br />

an average effective stress of 14 kPa on 7.1 cm<br />

diameter samples, with initial porosity n=0.717.<br />

RESULTS AND DISCUSSION<br />

Material propert<strong>ie</strong>s<br />

X-Ray diffraction analyses demonstrated that the<br />

HYPER clay technology increases the basal<br />

spacing between clay particles with increasing<br />

polymer dosage, as shown in Fig. 1. This result<br />

reflects the presence of the polymer in the<br />

interlayer region that maintains the interlayer open,<br />

increasing the DDL thickness upon hydration.<br />

Fig. 1 Increase of the basal spacing with increasing<br />

polymer dosage.<br />

Some physical and chemical propert<strong>ie</strong>s of the<br />

materials are summarized in Table 2. The specific<br />

gravity of the material decreased with increasing<br />

polymer dosage (Table 2). These results may<br />

depend not only on the lower specific gravity of<br />

the polymer alone (about 1.59), but may also be<br />

due to a dispersed configuration of the treated clay,<br />

corroborating the hypothesis that the presence of<br />

the polymer maintains the interlayer between clay<br />

platelets open, limiting aggregation, increasing the<br />

tortuosity and the length of the flow paths, and<br />

consequently reducing the hydraulic conductivity.<br />

Moreover, the liquid limit of the HYPER clay was<br />

higher than that of the untreated clay and that of<br />

other treated clays, as shown in Fig. 2. This<br />

demonstrates that the polymer addition may<br />

potentially improve the water adsorption capacity<br />

of the clay, indicating a possible improved barr<strong>ie</strong>r<br />

performance. The liquid limit is in fact inversely<br />

related to the hydraulic conductivity of a clay.<br />

TABLE 2 Material propert<strong>ie</strong>s<br />

--------------------------------------------------------------------<br />

Clay Clay Clay<br />

+ 2% polymer +4% polymer<br />

--------------------------------------------------------------------<br />

Specific gravity 2.66 2.53 2.47<br />

Liquid Limit (%) 654.63 650.45 659.18<br />

CEC (meq/100g) 44.51 47.29 44.26<br />

Swell index (ml/2g) 26 37 55<br />

--------------------------------------------------------------------<br />

Fig. 2 Liquid limit of the HYPER clay is higher<br />

compared to other untreated and treated clays<br />

Swelling ability of Polymer Treated Clays<br />

Swell index tests showed that the swelling of the<br />

materials to water increased with increasing<br />

polymer dosage (Table 2). The swell index is<br />

inversely related to the hydraulic conductivity,<br />

therefore these results suggest the polymer<br />

improves the hydraulic performance of the clay.<br />

Hydraulic Performance<br />

The impact of polymer addition on the hydraulic<br />

performance of the clay was investigated. The<br />

hydraulic conductivity to sea water and CaCl2 of<br />

the clay decreased by treating the clay with the<br />

HYPER clay technology, as shown in Fig. 3.


Figure 3a shows that the hydraulic conductivity of<br />

the HYPER clay to seawater was lower than that<br />

of the untreated clay. This result was maintained<br />

in the long term. Fig. 3a also shows in fact that the<br />

hydraulic conductivity of the HYPER clay to sea<br />

water was maintained low so far up to 1000 days<br />

of permeation. This test is still running.<br />

The hydraulic conductivity of the clay to CaCl2<br />

also decreased by treating the clay with the<br />

polymer. Figure 3b shows that the hydraulic<br />

conductivity to CaCl2 decreased with increasing<br />

polymer dosage. The hydraulic conductivity of the<br />

HYPER clay (8%) to CaCl2 5 mM was k= 7x10 -12<br />

m/s, which is comparable to the hydraulic<br />

conductivity to deionised water, that was k =<br />

6x10 -12 m/s.<br />

(a)<br />

(b)<br />

Fig. 3 Hydraulic conductivity of the HYPER clay to<br />

(a) Sea Water and (b) CaCl 2 solution compared to that<br />

of the untreated clay<br />

Figure 4 shows that the hydraulic conductivity of<br />

the HYPER clay after prolonged prehydration was<br />

lower than that of the untreated clay,<br />

demonstrating the long-term stability of the<br />

polymer treated with the HYPER clay technology,<br />

compared to other treatment methods.<br />

Fig. 4 hydraulic conductivity (k) to CaCl 2 of the<br />

HYPER clay was lower than that of the untreated clay<br />

even after prolonged prehydration<br />

SUMMARY AND CONCLUSIONS<br />

In this research natural clays were treated using a<br />

novel technique: the HYPER clay technology. The<br />

sealing ability of the resulting HYPER clays<br />

showed to be superior compared to untreated clays.<br />

This HYPER clay in fact shows an improved<br />

sealing performance to aggressive solutions in the<br />

long-term, unlike other treated clays available in<br />

the market, as demonstrated out of extensive longterm<br />

test data.<br />

Test results showed that the treatment method<br />

increased the basal spacing between clay particles,<br />

increasing as a consequence the DDL thickness<br />

upon hydration. Moreover, the liquid limit and the<br />

swell index, which are inversely related to the<br />

hydraulic conductivity, increased with polymer<br />

dosage, indicating a potential improvement in the<br />

hydraulic performance. The hydraulic<br />

conductivity of the clay to aggressive solutions,<br />

decreased with increasing polymer dosage. More<br />

importantly, this result was maintained in the long<br />

term, which is fundamental in geotechnical and<br />

environmental applications.


REFERENCES<br />

Di Emidio, G. (2010). Hydraulic and Chemico-<br />

Osmotic Performance of Polymer Enhanced<br />

Clays. PhD dissertation. Ghent Univ., Belgium<br />

Flynn, B.N., Carter, G.C. (1998). Waterproofing<br />

Material and Method of Fabrication Thereof.<br />

Patent Number: 6,537,676 B1.<br />

Katsumi, T., Ishimori, H., Onikata, M. and<br />

Fukagawa, R. (2008). Long-term barr<strong>ie</strong>r<br />

performance of modif<strong>ie</strong>d bentonite materials<br />

against sodium and calcium permeant solutions,<br />

Geotextiles and Geomembranes 26: 14–30.<br />

Kolstad, D.C., Benson, C.H., Edil, T.B., Jo, H.Y.,<br />

(2004). Hydraulic conductivity of a DPH GCL<br />

permeated with aggressive inorganic solutions.<br />

Geosynthetics International 11 (3), 233–241.<br />

Kondo M. (1996). Method of Activation of Clay<br />

and Activated Clay. Patent Number: 5,573,583.<br />

Lorenzetti, R. J., Bartelt-Hunt, S. L., Burns, S.,<br />

Smith, J. A. (2005). Hydraulic Conductivit<strong>ie</strong>s<br />

and Effective Diffusion Coeffic<strong>ie</strong>nts of GCLs<br />

with Organobentonite Amendments. Geo-<br />

Front<strong>ie</strong>rs 2005, ASCE, GSP 142.<br />

Mazz<strong>ie</strong>ri, F. and Pasqualini, E. (2006). Evaluating<br />

the permeability of an organically modif<strong>ie</strong>d<br />

bentonite to natural seawater, Proceedings of<br />

the 5th ICEG, Cardiff, Wales, UK.<br />

Mazz<strong>ie</strong>ri, F. and Pasqualini, E. (2008). Effect of<br />

dry/wet cycles and cation exchange on the<br />

permeability of a dense prehydrated gcl,<br />

Proceedings Eurogeo4, ed. by N. Dixon.<br />

Mitchell, J.K. (1993). Fundamentals of Soil<br />

Behaviour. John Wiley & Sons.<br />

Mortensen, J. L. (1962) Adsorption of hydrolysed<br />

polyacrylonitrile on kaolinite, Proc. 9 th Natl.<br />

Conf., West Lafayette, Indiana, 1960, 530-545.<br />

Qiu, H., Yu, J. (2007). Polyacrylate/(CMC MMT)<br />

Superabsorbent Nanocomposite: Preparation<br />

and Water Absorbency, J. of Appl<strong>ie</strong>d Polymer<br />

Sc<strong>ie</strong>nce, 107, 118–123<br />

Schroeder, C., Monjo<strong>ie</strong>, A., Illing, P. Dosquet, D.<br />

and Thorez, J. (2001). Testing a Factory-<br />

Prehydrated GCL under Several Conditions.<br />

Proceedings Sardinia 2001, 1: 188-196.<br />

Simon, F.-G., Müller, W.W. (2005). Standard and<br />

alternative landfill capping design in Germany.<br />

Environmental Sc<strong>ie</strong>nce and Policy, 7, 277-290.<br />

Theng, B. K. G. (1982). Clay-Polymer<br />

Interactions: Summary and Perspectives, Clays<br />

and Clay Minerals, 30, 1-10.


Project Amoras<br />

Y. Gallet‐Verr<strong>ie</strong>st, DEME


Innovat<strong>ie</strong>forum geotechn<strong>ie</strong>k<br />

15/12/2011<br />

AMORAS: Innovat<strong>ie</strong>f werken op slib<br />

Yannick Gallet-Verr<strong>ie</strong>st<br />

Geotechnical engineer<br />

Met dank aan: Prof. Jan Maertens, Filip Vandeweghe en Patrick Mengé


Inhoudstafel<br />

• Project<br />

Situering<br />

Onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong> -> Filterkoeken (herkomst, transport, persen)<br />

Kanaaldok<br />

B<strong>ie</strong>tenveld<br />

Zandwinningsput<br />

• Zandwinningsput<br />

Karakterisat<strong>ie</strong> materialen<br />

Aanwezig slib Zandwinningsput<br />

Filterkoeken<br />

Doelstelling - uitgangspunten<br />

Tender aanb<strong>ie</strong>ding<br />

Zandbed<br />

Locat<strong>ie</strong> transportband<br />

Verdere aanpak<br />

2


Project - Situering<br />

• Doelstelling: Duurzame oplossing voor het verwerken en bergen<br />

van baggerspec<strong>ie</strong> uit de haven van Antwerpen<br />

• AMORAS: Antwerpse Mechanische Ontwatering, Recyclage en<br />

Applicat<strong>ie</strong> van Slib<br />

• Opdrachtgever:<br />

• Aannemer: SeReAnt = Tijdelijke handelsvereniging tussen:<br />

3


Project – Onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong><br />

-> Filterkoeken<br />

4


Project – Slib -> Koeken<br />

• Zone Kanaaldok<br />

Ontvangst<br />

onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong> in<br />

onderwatercellen<br />

Verpompen van geborgen<br />

baggerspec<strong>ie</strong><br />

Zandafscheiding<br />

5


Project – Onderhoudsbagger<br />

-> Filterkoeken<br />

• Locat<strong>ie</strong> B<strong>ie</strong>tenveld<br />

• Hydraulisch transport<br />

Ongeveer 4km<br />

6


Project – Slib -> Koeken<br />

• Zone B<strong>ie</strong>tenveld<br />

Indikvijvers met baggerport<strong>ie</strong>k<br />

Mechanische<br />

ontwateringsinstallat<strong>ie</strong><br />

7


Project – Slib -> Koeken<br />

• Zone B<strong>ie</strong>tenveld<br />

Indikvijvers met baggerport<strong>ie</strong>k<br />

Ontwateringsinstallat<strong>ie</strong><br />

Membraankamerfilterpersen<br />

Kalk en PE conditionering<br />

Gaswasser<br />

Waterzuiveringsinstallat<strong>ie</strong><br />

Filterkoek<br />

DS van ca. OEKEN 20% (onderwatercel)<br />

DS van > 65% (filterkoek)<br />

8


Project – Onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong> -><br />

Filterkoeken<br />

• Zone Zandwinningsput<br />

Transportbanden<br />

Bergingslocat<strong>ie</strong><br />

9


Zandwinningsput – Aanwezige spec<strong>ie</strong><br />

• Gegevens:<br />

Oppervlakte +/- 35 ha<br />

Zand ontgraven/ put opgevuld met onderhoudsbaggerwerken<br />

Bodem -9,0mTAW, top sliblaag +1,0mTAW -> Dikte sliblaag +/- 10m<br />

Waterpeil +1,0mTAW à +3,5mTAW<br />

Stapelen van filterkoeken (fabr<strong>ie</strong>k) tot ongeveer 50m boven maaiveld over 30jaar exploitat<strong>ie</strong><br />

• Karakterisat<strong>ie</strong> slib (test in situ en labo):<br />

Zandfract<strong>ie</strong>:10%, siltfract<strong>ie</strong> 65% en kleifract<strong>ie</strong>25%<br />

Volumegewichten: γ n=13,2kN/m³ en γ d=5,1kN/m³<br />

Plasticiteitsindex: 60%<br />

Watergehaltes: 110 à 150%<br />

Ongedraineerde cohes<strong>ie</strong>: c u,p<strong>ie</strong>k =5 kPa en c u,res =2kPa<br />

Gedraineerde schuifweerstandskarakterist<strong>ie</strong>ken: c’=2kPa en φ’=10°(in situ slib) , c’=5kPa en<br />

φ’=25°(verbeterd slib)<br />

Samendrukkingsparameters en doorlatendheden (Plaxis, hardening soil model)<br />

10


•<br />

Zandwinningsput - Slib<br />

-> c v~2*10 -8 m/s<br />

11


•<br />

Zandwinningsput - Slib<br />

-> c v~2*10 -8 m/s<br />

12


•<br />

Zandwinningsput - Filterkoeken<br />

1*10 -9 m/s<br />

13


Zandwinningsput - Bestek<br />

• Bestek<br />

Methode bestek:<br />

• 500.000 tonDS/jaar verwerken = totaal jaarlijkse hoeveelheid onderhoudsbaggerwerken<br />

Haven van Antwerpen<br />

• Filterkoeken “dumpen” in Zandwinningsput -> Wegpersen in situ slib<br />

• Weggeperst in situ slib -> behandelen in ontwateringsinstallat<strong>ie</strong>. Inschatting 30.000 tonDS/jaar<br />

(bestek) ↔ 300.000 tonDS/jaar (stabiliteitsstud<strong>ie</strong>)<br />

Gevolgen:<br />

• Mechanische ontwateringsinstallat<strong>ie</strong> kan eerste 5 exploitat<strong>ie</strong>jaar slechts 200.000 tonDS<br />

spec<strong>ie</strong> ontwateren afkomstig van onderhoudsbaggerwerken ( restcapaciteit na ontwateren<br />

weggeperst slib zandwinningsput),<br />

• Geen alternat<strong>ie</strong>ve bergingscapaciteit aanwezig.<br />

• Jaarlijks budget exploitat<strong>ie</strong>: ca. 20.000.000 €<br />

14


Zandwinningsput - Tenderaanb<strong>ie</strong>ding<br />

• Aanb<strong>ie</strong>ding SeReAnt<br />

In slib zandwinningsput laten zitten en consolideren -> gefaseerde opbouw<br />

• Afpompen van bovenstaand water -> korstvorming<br />

• Aanbrengen zandbed (of dunne laag op geotext<strong>ie</strong>l maechanisch; of hydraulisch met flauwe taluds<br />

• Plaatsen van verticale drains (PVD’s) en consolideren van het slib<br />

• Gefaseerde opbouw: Aanbrengen van filterkoeken (voldoende stabiliteit)<br />

15


Zandwinningsput - Zones<br />

• Twee zones<br />

Hydraulisch aanbrengen zandbed<br />

Beperkt squeezen ter hoogte van de transportband<br />

Persleiding<br />

Transportband<br />

ontwateringshal<br />

16


Zandwinningsput - Zandbed<br />

• Zandbed<br />

Verlagen van de watertafel (korstvorming)<br />

Zandlaag aanbrengen met een dikte van 1,5 à 2m<br />

Zand met gemiddelde d 50 van 200 µm<br />

Hydraulisch aanbrengen -> Flauwe hellingen<br />

• ~1/50 (V/H) boven de watertafel<br />

• ~1/12 (V/H) onder de watertafel<br />

• Installat<strong>ie</strong> van verticale drains (PVD’s)<br />

17


Zandwinningsput - Zandbed<br />

• Zandbed<br />

Plaxis berekeningen<br />

FS > 2 helling 1/50 boven de watertafel<br />

FS ~1,5 helling 1/12 onder de watertafel<br />

Bijkomend grondonderzoek (CPTU)<br />

depth [m]<br />

0<br />

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5<br />

-1<br />

-2<br />

-3<br />

-4<br />

-5<br />

-6<br />

-7<br />

-8<br />

-9<br />

-10<br />

-11<br />

Helling 1/50 boven de watertafel<br />

Helling 1/12 onder de watertafel<br />

qc [MPa]<br />

S12<br />

S11<br />

S10<br />

S9<br />

S8<br />

S7<br />

S6<br />

S4<br />

S3<br />

S2<br />

S1<br />

18


Zandwinningsput – Transportband<br />

• Beperkt en ‘gecontroleerd’ squeezen<br />

Ter hoogte van de transportband -> acceptat<strong>ie</strong> van filterkoeken<br />

Met flauwe taluds verwerken van filterkoeken in de put (Dumper -> Buldozer -> Kraan)<br />

Squeezen beperken tot max +1,0m LAT<br />

Oppersen van het slib voor het front<br />

19


0 0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 1.4<br />

0<br />

Zandwinningsput – Transportband<br />

1<br />

• Beperkt en gecontroleerd squeezen<br />

Uitvoeren van bijkomend grondonderzoek<br />

depth [m]<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

D ep th [m ]<br />

qc [MPa]<br />

S16<br />

S15<br />

S14<br />

S13<br />

S17<br />

S18<br />

S19<br />

S20<br />

S21<br />

S22<br />

S23<br />

S24<br />

S25<br />

S26<br />

0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5<br />

0<br />

1<br />

2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

7<br />

8<br />

qc [Mpa]<br />

S17<br />

S18<br />

S19<br />

S20<br />

S21<br />

S23<br />

S24<br />

S25<br />

S26<br />

S16<br />

S15<br />

S14<br />

S13<br />

20


Zandwinningsput – Transportband<br />

• Beperkt en ‘gecontroleerd’ squeezen<br />

In vergelijking met de oorspronkelijke bathymetr<strong>ie</strong><br />

Achteraan 2 à 3m slib wegpersen<br />

Vooraan oppersen van het in situ slib<br />

Vooruitschrijdend ‘squeezing front’<br />

Volgende fase<br />

Aanbrengen van een zandlaag (~1m dikte)<br />

Installat<strong>ie</strong> van PVD’s<br />

Gefaseerde opbouw<br />

21


Zandwinningsput – Overgangszone<br />

• Verdere aanpak<br />

Werkbaar platfom aanbrengen op de ca. 10m dikke sliblaag<br />

Aanbrengen zandbed en plaatsen van verticale drainage (PVD’s)->consolidat<strong>ie</strong> in situ slib<br />

Aanbrengen van de minerale onderafdichting (ca, 6m koeken)<br />

Stapelen van filterkoeken tot ongeveer 50m boven maaiveld<br />

• Gefaseerde opbouw<br />

• In relat<strong>ie</strong> tot de toeneme van schuifweerstand van het slib (consolidat<strong>ie</strong>)<br />

Gefaseerde opbouw<br />

Vertikale vervormingen<br />

22


Zandwinningsput – Overgangszone<br />

Bedankt voor uw aandacht!<br />

Yannick Gallet-Verr<strong>ie</strong>st<br />

23


Consulteer onze website http://www.<strong>ie</strong>-<strong>net</strong>.be<br />

<strong>ie</strong>-<strong>net</strong> vzw<br />

Ingen<strong>ie</strong>urhuis<br />

Desguinlei 214, B-2018 Antwerpen 1, Tel. 03-260 08 40, Fax 03-216 06 89, E-mail info@<strong>ie</strong>-<strong>net</strong>.be<br />

Dexia 068-2142216-95 ING 320-0843321-73 BTW BE435567909<br />

http://www.<strong>ie</strong>-<strong>net</strong>.be

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!