Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
16E INNOVATIEFORUM<br />
GEOTECHNIEK<br />
15 december 2011<br />
georganiseerd door<br />
Genootschap Grondmechanica & Funderingstechn<strong>ie</strong>k<br />
Ingen<strong>ie</strong>urshuis, Antwerpen
COPYRIGHT © 2011 – <strong>ie</strong>‐<strong>net</strong> vzw<br />
Alle rechten voorbehouden. N<strong>ie</strong>ts uit deze publicat<strong>ie</strong> mag worden gereproduceerd, opgeslagen in de computer, overgenomen onder<br />
gelijk welke vorm (elektronisch, mechanisch, mag<strong>net</strong>isch) of gefotokop<strong>ie</strong>erd zonder de schriftelijke toelating van <strong>ie</strong>‐<strong>net</strong> vzw,<br />
Desguinlei 214, B‐ 2018 Antwerpen 1.<br />
Tel. : 03/260.08.40 ‐ Fax : 03/216.06.89, E‐mail INFO@IE‐NET.BE, Website HTTP ://WWW.IE‐NET.BE<br />
Elke auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn/haar teksten. Ie‐<strong>net</strong> vzw wijst alle aansprakelijkheid af wanneer gebeurlijke<br />
fout<strong>ie</strong>ve gegevens zouden leiden tot discuss<strong>ie</strong>s of geschillen
OPZET<br />
Het vroeger aangekondigde Innovat<strong>ie</strong>forum, dat voor de 16de maal georganiseerd wordt, belooft<br />
weer een interessante bijeenkomst te worden waarbij de beoogde kennisuitwisseling uitvoerig aan<br />
bod komt.<br />
Ter gelegenheid van de huldev<strong>ie</strong>ring van em.prof.ir. Hubert Raedschelders in juni 2001, nam het<br />
(voormalig) Technologisch Instituut vzw het initiat<strong>ie</strong>f om de "prijs Hubert Raedschelders" in het leven<br />
te roepen.<br />
<strong>ie</strong>‐<strong>net</strong> vzw wil met deze prijs de verd<strong>ie</strong>nsten van em.prof.ir. Hubert Raedschelders blijvend in het<br />
licht stellen, de innovat<strong>ie</strong> in het vakdomein bevorderen en de verspreiding van bruikbare praktische<br />
wetenschappelijke informat<strong>ie</strong> stimuleren. De "prijs Hubert Raedschelders" werd in 2001 voor de<br />
eerste maal uitgereikt op het Innovat<strong>ie</strong>forum.<br />
Ook dit jaar is er een onderverdeling in 2 categor<strong>ie</strong>ën :<br />
Categor<strong>ie</strong> : innovat<strong>ie</strong>f idee, techn<strong>ie</strong>k of product<br />
Categor<strong>ie</strong> : innovat<strong>ie</strong>f project in binnen‐ of buitenland<br />
De jury nomineert één bijdrage uit elke categor<strong>ie</strong> en het publ<strong>ie</strong>k k<strong>ie</strong>st de laureaat van de "prijs<br />
Hubert Raedschelders 2011", d<strong>ie</strong> op het einde van de 16de Innovat<strong>ie</strong>forum publ<strong>ie</strong>k bekend gemaakt<br />
wordt.<br />
ir. Monika De Vos<br />
Voorzitter Genootschap Grondmechanica & Funderingstechn<strong>ie</strong>k
PROGRAMMA<br />
Aanmelding met koff<strong>ie</strong><br />
Invloed van thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> op de vermogenbepaling van een technische<br />
installat<strong>ie</strong><br />
G. G<strong>ie</strong>len, Airdeck<br />
Ontwikkeling van een laboratoriumcentrifuge voor de bepaling van de hydraulische<br />
permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van grond<br />
H. Peiffer, Alpha‐Stud<strong>ie</strong>buro<br />
Spoorzone Delft : top down tunnel onder historische gebouwen<br />
H. Mort<strong>ie</strong>r, CFE<br />
Discrete simulat<strong>ie</strong>s vann breukgroei in (soil mix) materiaal met zwakke insluitsels<br />
A. Vervoort en G. Van Lysebetten, K.U.Leuven<br />
PAUZE<br />
N<strong>ie</strong>uwe ontwikkelingen in geïnjecteerde grondverdringende schroefpalen<br />
M. Bottiau, Franki Foundations Belgium<br />
Detect<strong>ie</strong> van defecten in d<strong>ie</strong>pwandvoegen<br />
R. Spruit, GW Rotterdam<br />
Hyper Clay Innovative technology for geo‐environmental applications<br />
G. Di Emidio, Universiteit Gent<br />
Project Amoras<br />
Y. Gallet‐Verr<strong>ie</strong>st, DEME<br />
Bekendmaking laureaat "prijs Hubert Raedschelders 2011"<br />
Afsluitende borrel
Invloed van thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> op de vermogenbepaling<br />
van een technische installat<strong>ie</strong><br />
G. G<strong>ie</strong>len, Airdeck
Invloed van thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> op een gebouw<br />
Case 1 Hollandsch Huys Hasselt<br />
A Invloed op bouwfysische eigenschappen<br />
Tijdens het ontwerp van een kantoorgebouw in regio Hasselt bleek na een simulat<strong>ie</strong> dat we<br />
oververhittingverschijnselen kregen op de Zuid zijde van de gevel.<br />
In plaats van te opteren voor koelbalken hebben we besloten om de bouwfysische<br />
eigenschappen aan te passen.<br />
‐ Gevel isolat<strong>ie</strong> opgevoerd naar U=0.21 W/m²K door de inzet van een houtskelet<br />
opgevuld met gerecycleerd krantenpap<strong>ie</strong>r<br />
‐ Optimalisat<strong>ie</strong> van de raamoppervlakte naar 22% Zuidzijde,45% Noordzijde,33,5 %<br />
West‐ en Oostzijde<br />
‐ 3‐dubbele beglazing (U=0.6 W/m²K) in een houten raam<br />
‐ Externe automatische zonwering<br />
‐ Luchtdichtheid van 1 omwenteling volume per uur (n=50). H<strong>ie</strong>ruit volgde een<br />
ventilat<strong>ie</strong> van 50 m³/h per persoon.<br />
B Technische installat<strong>ie</strong><br />
Op deze wijze bekwamen we een kantoor waar de warmte en de koelbehoefte zo klein werd<br />
dat we konden k<strong>ie</strong>zen voor een laag temperatuurssysteem.<br />
Betonkernactivering werkt op de laagste temperaturen. Voor verwarming heeft men een<br />
waterregime nodig tussen 22 °C en 26 °C, voor koeling tussen 18°c en 21°C. Dit systeem<br />
werd uitgevoerd met behulp van airdeckvloeren d<strong>ie</strong> geen balken nodig hebben en waarbij de<br />
ventilat<strong>ie</strong>kanalen ingebouwd kunnen worden. H<strong>ie</strong>rdoor vergroot de act<strong>ie</strong>ve<br />
stralingsoppervlakte en heeft men geen verlaagde plafonds nodig.
Als warmte product<strong>ie</strong> kozen we voor een warmtepompsysteem water‐bodem. Er werd een<br />
BEO veld van 22 putten van 75 m d<strong>ie</strong>pte geïnstalleerd. Er werd gekozen voor een<br />
warmtepomp van 150 kW.<br />
Voor de koeling wordt het systeem kortgesloten over een warmtewisselaar en op deze wijze<br />
bekomen we freecooling.<br />
C Resultaten<br />
Kwh electrisch<br />
10000<br />
8000<br />
6000<br />
4000<br />
2000<br />
We verbruiken 4594 €/j waarvan slechts 676 €/j voor koeling. Dit komt zeer goed overeen<br />
met de gegevens vanuit de simulat<strong>ie</strong>.<br />
D Besluit<br />
0<br />
jan febrmaartapril mei juni juli aug sept okt nov dec<br />
BKA electrisch<br />
BKA sim<br />
Door in een vroege fase het gebouw te onderwerpen aan een thermisch dynamische<br />
simulat<strong>ie</strong> en consequent de aanbevelingen door te voeren zijn we er in geslaagd om het<br />
eerste kantoorgebouw in België te realiseren dat enkel met warmtepomp en<br />
betonkernactivering gekoeld en verwarmd wordt en waarbij er een goed binnenklimaat<br />
wordt bereikt. Dit gaf eindelijk een E‐peil van 49.<br />
Dit geheel werd gerealiseerd met een meerkost van 35 €/m² en dit geeft een payback van<br />
3,5 jaar.
Case 2 Rusthuis St‐Petrus<br />
In dit geval werd pas na aanbesteding een simulat<strong>ie</strong> doorgevoerd.<br />
De doelstelling was om te verifiëren of het gebouw juist zou functioneren.<br />
A Beschrijving eisen bestek<br />
Het gebouw heeft twee funct<strong>ie</strong>s: Gelijkvloers kantoor, bovenste verd<strong>ie</strong>pingen rusthuis.<br />
H<strong>ie</strong>rdoor zijn er verschillende eisen naar het binnenklimaat.<br />
Kantoor: 21‐26 °C<br />
Rusthuis: Winter 24‐27 °C<br />
Zomer Dagregime max. 260 uren boven 27°C<br />
Nachtregime max. 260 uren boven 24 °C<br />
Dit geheel werd gerealiseerd door een thermische scheiding aan te brengen tussen<br />
gelijkvloers en bovenliggende verd<strong>ie</strong>pingen.<br />
Gelijkvloers wordt verwarmd door vloerverwarming en gekoeld door klimaatplafonds.<br />
Bovenliggende verd<strong>ie</strong>pingen zijn uitgerust met betonkernactivering en convectoren van<br />
1000 W per kamer.<br />
Als warmteproduct<strong>ie</strong> werd een KWO voorgeschreven met 4 warmtepompen met een totaal<br />
vermogen van 425 kW Men voorz<strong>ie</strong>t 2 warmwater circuits. Een van 45°C tot 60°C voor o.a.<br />
de convectoren en één van 25°C tot 35°C voor vloerverwarming, klimaatplafonds en<br />
betonkernactivering. H<strong>ie</strong>rnaast zijn ook nog gasketels voorz<strong>ie</strong>n voor sanitair water.
B Simulat<strong>ie</strong><br />
De simulat<strong>ie</strong> werd uitgevoerd in TAS. H<strong>ie</strong>ruit blijkt dat het gebouw kan functioneren met de<br />
huidige voorschriften. Binnentemperaturen variëren tussen 23,5°C en 26,5 °C<br />
Graf<strong>ie</strong>k: Binnentemperatuur (vert. as) in funct<strong>ie</strong> van buitentemperatuur (hor as)<br />
Resultant Temperature °C<br />
35<br />
34<br />
33<br />
32<br />
31<br />
30<br />
29<br />
28<br />
27<br />
26<br />
25<br />
24<br />
23<br />
22<br />
21<br />
20<br />
19<br />
18<br />
17<br />
16<br />
15<br />
-10 -9 -8 -7 -6 -5 -4 -3 -2 -1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1213 14 1516 17 1819 20 2122 23 2425 26 2728 29 3031 32 3334 35<br />
Z.: B2-305a S-O ; d1-365; 1-24h (020267)<br />
nach DIN 1946**<br />
External Temperature °C
Door zijn architectuur van uitstekende balken op de gevel wordt de zon voldoende geweerd<br />
in de zomer ( normaal heeft de licht purperen graf<strong>ie</strong>k een Gauss‐curve verdeling)<br />
Graf<strong>ie</strong>k: zonnewinsten<br />
JAN FEB MRZ APR MAI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEZ<br />
8760 uren per jaar werden berekend<br />
BUITENTEMPERATUUR LUCHTTEMPERATUUR ZONNEWINSTEN BINNENTEMPERATUUR<br />
Vanuit de simulat<strong>ie</strong> blijkt dat de inregeling bepalend zal zijn voor de werking en het verbruik van dit<br />
gebouw. Vooral in de tussenseizoenen zal men er over moeten waken dat de vloer temperatuur n<strong>ie</strong>t<br />
te hoog wordt ingeregeld anders bekomt men oververhitting tijdens de middag.<br />
In de winter mag de temperatuur van het beton n<strong>ie</strong>t te laag worden daar men anders gaat<br />
verwarmen via de convectoren (dure energ<strong>ie</strong> vanwege hoog temperatuurregime) en koelen via de<br />
betonkernactivering)<br />
Tevens z<strong>ie</strong>n we dat de convectoren overgedimensioneerd zijn.<br />
Volgens onze simulat<strong>ie</strong> zal de maximum afgifte ongeveer 250 w zijn.<br />
Graf<strong>ie</strong>k: vermogen convectoren lichtblauwe lijn.<br />
JAN FEB MRZ APR MAI JUN JUL AUG SEP OKT NOV DEZ<br />
8760 Uren per jaar werden berekend<br />
BUITENTEMPERATUUR LUCHT/ERVARINGSTEMPERATUUR VERWARMINGSELEMENTEN
C Vermogen<br />
In onderstaande graf<strong>ie</strong>k vindt U een vergelijk tussen voorz<strong>ie</strong>n vermogen(gebaseerd op<br />
statische berekeningen ) en het vermogen dat volgens ons nodig is.<br />
1 Verwarming<br />
Heizlast in kW<br />
700<br />
600<br />
500<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
0<br />
2 Koeling<br />
Kühllast in kW<br />
700<br />
600<br />
500<br />
400<br />
300<br />
200<br />
100<br />
0<br />
588<br />
Bestek<br />
588<br />
375<br />
volgens dynamische<br />
simulat<strong>ie</strong> zonder<br />
warrmteterugwinning<br />
op de lucht<br />
151<br />
Bestek volgens dynamische<br />
simulat<strong>ie</strong><br />
209<br />
volgens dynamische simulat<strong>ie</strong><br />
met warrmteterugwinning op de<br />
lucht en gelijktijdigheidsfacturen<br />
216<br />
volgens dynamische<br />
simulat<strong>ie</strong> met<br />
gelijktijdigheidsfacturen<br />
250<br />
Warmtepompvermogen<br />
voor de verwarming<br />
met 20% reserve<br />
260<br />
Warmtepompvermogen<br />
voor de koeling met<br />
20% reserve<br />
700<br />
Geïnstalleerd vermogen<br />
gasketel (voor sanitair water, of<br />
eventueel voor p<strong>ie</strong>klasten<br />
600<br />
Maximum vermogen<br />
bronnen<br />
H<strong>ie</strong>ruit blijkt dat volgens de simulat<strong>ie</strong> de installat<strong>ie</strong> maar 260 kW zwaar had moeten zijn.
D Verbruik<br />
Een tweede opmerking van onze zijde is dat men het beste het waterregime van 45°C tot 60<br />
°C kan opwekken met de gasketels en men dit zo beperkt mogelijk moet houden door<br />
minimaal de convectoren te gebruiken.<br />
H<strong>ie</strong>rdoor wordt ook de kostprijs danig verlaagd.<br />
Algemeen Besluit<br />
Om tot een optimale wisselwerking te komen tussen binnenklimaat, warmteproduct<strong>ie</strong>,<br />
bouwkosten en verbruikskosten is een geïntegreerde benadering van het ontwerp<br />
noodzakelijk. H<strong>ie</strong>rbij is een thermisch dynamische simulat<strong>ie</strong> onontbeerlijk.<br />
Onze lichtgewicht vloer Airdeck is daarbij een ideale oplossing om de technische installat<strong>ie</strong><br />
te integreren in de structuur van het gebouw.<br />
Ghislain G<strong>ie</strong>len<br />
Technical Engineer<br />
Tel 0476 295763
Ontwikkeling van een laboratoriumcentrifuge voor de bepaling van de hydraulische<br />
permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van grond<br />
H. Peiffer, Alpha‐Stud<strong>ie</strong>buro
ONTWIKKELING VAN EEN LABORATORIUMCENTRIFUGE VOOR DE BEPALING VAN DE<br />
HYDRAULISCHE PERMEABILITEITSFUNCTIE VAN GROND<br />
1. INLEIDING<br />
Dr. ir. Herman PEIFFER<br />
ALPHA-STUDIEB.U.R.O. BVBA<br />
(kandidaat Prijs Hubert Raedschelders 2011)<br />
De h<strong>ie</strong>r voorgestelde techn<strong>ie</strong>k betreft de toepassingsdomeinen van slecht<br />
doorlatende afschermende barrières en infiltrat<strong>ie</strong>-inrichtingen. Door de wetgever<br />
worden h<strong>ie</strong>r eisen gesteld ten aanz<strong>ie</strong>n van bepaalde grondmechanische<br />
eigenschappen, doch zonder dat daarbij naar voldoende juiste en/of betrouwbare<br />
meettechn<strong>ie</strong>ken kan gerefereerd worden. Op heden worden dan ook in<br />
verschillende gevallen richtlijnen gegeven d<strong>ie</strong> dikwijls leiden tot het overmatige<br />
gebruik van dure materialen. Zo zal bijvoorbeeld in het geval van afscherming van<br />
de watervoerende laag bij stortplaatsen een vrij dikke beschermingslaag worden<br />
opgelegd om een voldoende afdichting naar de onderliggende lagen te kunnen<br />
garanderen. In andere gevallen wordt de bewijslast bij de ind<strong>ie</strong>ner gelegd<br />
(bijvoorbeeld bij onder- en bovenafdichting van stortplaatsen, bij buffering,<br />
vertraagd afvoeren en infiltreren van regenwater bij bouwprojecten) . Mits<br />
doorgedreven onderzoek én mits de ontwikkeling van n<strong>ie</strong>uwe meettechn<strong>ie</strong>ken, mag<br />
verwacht worden dat voor de beschreven voorbeelden zowel een uitbreiding in<br />
type materialen als een minder gebruik van de materialen kan bekomen worden dit<br />
met behoud van de beoogde eigenschappen. Het scala aan voorbeelden waar<br />
eenvoudige, accurate meettechn<strong>ie</strong>ken ontbreken is evenwel veel ruimer.<br />
De bedoeling is nu de uitvoering van een meer doorgedreven onderzoek voor de<br />
ontwikkeling van een eerste meettechn<strong>ie</strong>k in het kader van de bovengenoemde<br />
afscherming van de ondergrond en van de infiltrat<strong>ie</strong> van regenwater.<br />
De meettechn<strong>ie</strong>k bestaat uit het onderwerpen van een verzadigd of onverzadigd<br />
grondmonster aan centrifugaalkrachten in een laboratoriumcentriuge<br />
Voor de ontwikkeling van deze meettechn<strong>ie</strong>k werd een financ<strong>ie</strong>ring door het IWT<br />
verkregen.<br />
Een begeleidingsgroep werd samengesteld, waar de Vlaamse Overheid mee<br />
participeert door vertegenwoording van<br />
- OVAM - Afdeling Bodembeheer - Cel Beleidsondersteuning<br />
- VMM - Afdeling Operationeel Waterbeheer<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 1/14
De taak van de begeleidingsgroep bestaat er in adv<strong>ie</strong>s te geven met betrekking tot<br />
de gewenste doelstellingen van het onderzoek en te waken over de geschiktheid<br />
van de resultaten van deze proeftechn<strong>ie</strong>k voor de concipiëring van slecht<br />
doorlatende afschermende lagen en infiltrat<strong>ie</strong>systemen.<br />
2. ONDERWERP VAN HET INNOVATIEPROJECT<br />
Het onderwerp van dit innovat<strong>ie</strong>project betreft het ontwikkelen van een<br />
eenvoudige, accurate meettechn<strong>ie</strong>k voor de bepaling van de (hydraulische)<br />
permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van onverzadigde gronden (ku), waarbij deze waarde funct<strong>ie</strong><br />
is van de verzadigingsgraad van de bodem (θ). De meettechn<strong>ie</strong>k moet de<br />
accurate bepaling van ku(θ) toelaten en dit binnen een beperkte tijd en tegen een<br />
aanvaardbare prijs<br />
De meettechn<strong>ie</strong>k moet toepasbaar zijn op verschillende grondsoorten en moet<br />
zowel toepasbaar zijn op proefmonsters vervaardigd in het laboratorium alsook op<br />
proefmonsters ontnomen in het terrein.<br />
3. DOORLATENDHEID VAN DE BODEM<br />
De doorlatendheid van een bodem is afhankelijk van veel factoren, met name de<br />
gemiddelde korrelgrootte van het bodemmateriaal, de hoeveelheid fijne deeltjes<br />
d<strong>ie</strong> in het materiaal aanwezig zijn, de homogeniteit van het materiaal, de vorm van<br />
de bodemdeeltjes, etc. Als gevolg h<strong>ie</strong>rvan var<strong>ie</strong>ert ook de permeabiliteit per locat<strong>ie</strong><br />
in de bodem. De permeabiliteit is tevens funct<strong>ie</strong> van het type vloeistof dat er<br />
doorheen gaat.<br />
De permeabiliteit wordt bovend<strong>ie</strong>n beïnvloed door het bodemvochtgehalte, bij een<br />
verzadigde grond spreekt men over de verzadigde permeabiliteit (ks) bij een<br />
onverzadigde bodem is de onverzadigde permeabiliteit (ku) funct<strong>ie</strong> van de<br />
verzadingsgraad waarbij de laagste waarde uiteraard optreedt bij lage<br />
verzadigingsgraad. Daar de verzadigingsgraad van de grond kan wijzigen door<br />
seizoenswisselingen (uitdroging/bevochtigen), maar ook door een n<strong>ie</strong>t-constante<br />
hoogte van de grondwatertafel, kan ku(θ) wijzigen in funct<strong>ie</strong> van de tijd.<br />
Wanneer een grondmonster verzadigd is, zijn alle poriën gevuld met water.<br />
Onverzadigde gronden hebben een lagere permeabiliteit omdat een gedeelte van<br />
de poriën gevuld is met lucht en dus geen water kan getransporteerd worden. Het<br />
verschil in permeabiliteit bij onverzadigde toestand en verzadigde toestand kan zeer<br />
groot zijn. Zo is het voor fijnkorrelige materialen mogelijk dat de permeabiliteit in<br />
onverzadigde toestand een factor 10 6 keer kleiner is dan in verzadigde toestand.<br />
De bepaling van deze k-waarde is o.a. van belang voor:<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 2/14
• het aanbrengen van barrièrelagen voor stortplaatsen (landfills),<br />
tankenparken, tankstations, inkuipingen, …: de barrièrelaag moet<br />
verhinderen dat contaminanten (d<strong>ie</strong> aanwezig zijn in het afval in de<br />
gestorte laag) in de bodem zouden kunnen doordringen. H<strong>ie</strong>rvoor<br />
wordt doorgaans beroep gedaan op kleimaterialen, zoals<br />
bijvoorbeeld benton<strong>ie</strong>t. De reden voor het gebruik van kleimaterialen<br />
is dat deze een zeer lage hydraulische geleidbaarheid bezitten<br />
waardoor er als het ware een hydraulische barrière gevormd wordt<br />
rondom de omtrek van de stortplaats. De kleimaterialen worden<br />
aangebracht in zogenaamde liners. De nodige weerstand d<strong>ie</strong> door<br />
de afdichtende kleilaag moet verwezenlijkt worden, wordt in de<br />
wetgeving thans uitgedrukt als een nodige hydraulische barrière<br />
waarbij wordt uitgegaan van een verzadigde grondlaag met een<br />
bepaalde waterdoorlatendheidscoëfficiënt en een bepaalde dikte<br />
• het voorz<strong>ie</strong>n van infiltrat<strong>ie</strong>mogelijkheden bij bouwprojecten dit<br />
enerzijds voor het in stand houden van de natuurlijke grondwatertafel<br />
en anderzijds voor de ontlasting van de rioolwaterzuiveringstations: de<br />
laag moet toelaten dat het regenwater op gecontroleerde wijze tot<br />
de grondwaterlaag kan doordringen. De grondmaterialen waarin<br />
infiltrat<strong>ie</strong>voorz<strong>ie</strong>ningen kunnen geplaatst worden zijn verschillend van<br />
deze d<strong>ie</strong> gebruikt worden als liner bij stortplaatsen.<br />
Wanneer rekening gehouden wordt met de verzadigingsgraad van de grond kan<br />
(eventueel fluctuerend in de tijd) een meer nauwkeurige analyse gemaakt worden<br />
van de doorbraak- en de infiltrat<strong>ie</strong>tijd. Gez<strong>ie</strong>n de grote verschillen in k-waarden is<br />
het van belang om de permeabiliteit van onverzadigde gronden experimenteel te<br />
kunnen bepalen.<br />
4. BESTAANDE TECHNIEKEN VOOR DE BEPALING VAN DE PERMEABILITEITSFUNCTIE<br />
Voor de bepaling van de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> bij onverzadigde gronden (ku(θ))<br />
bestaan enkele techn<strong>ie</strong>ken, zij het tijdrovende en/of weinig nauwkeurige metingen.<br />
Zo ook bestaan er centrifugaalproeven waarmee per proef de ku-waarde bij een<br />
bepaalde verzadigingsgraad kan bepaald worden. Echter er is tot op heden nog<br />
steeds geen eenvoudige proef beschikbaar op basis van de welke met 1 enkele<br />
proef ku(θ) kan bepaald worden. In vele gevallen worden de metingen dan ook n<strong>ie</strong>t<br />
uitgevoerd en wordt een goed bedoelde voorzichtige inschatting van de<br />
permeabiliteit gemaakt wat aanleiding geeft tot overmatig gebruik van<br />
afdichtingslagen. Immers voor de bepaling van de effect<strong>ie</strong>f vereiste dikte van de<br />
lagen is het noodzakelijk over een nauwkeurig ku(θ)-verloop te beschikken. Met dit<br />
ontwikkelingsproject wordt dan ook een n<strong>ie</strong>uwe techn<strong>ie</strong>k ontwikkeld d<strong>ie</strong> toelaat de<br />
permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> voor onverzadigde gronden snel en accuraat te bepalen.<br />
Problemen d<strong>ie</strong> zich op heden stellen bij het bepalen van de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> bij<br />
onverzadigde gronden zijn:<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 3/14
• de erg lange duurtijd bij klass<strong>ie</strong>ke permeabiliteitsproeven. Dit is te<br />
wijten enerzijds aan het feit dat men vooreerst een steady-state<br />
toestand voor de stroming d<strong>ie</strong>nt in te stellen en vervolgens de<br />
stromingsgradiënt opgelegd wordt in een eenheidsgravitat<strong>ie</strong>veld (1-g<br />
veld), waardoor de gradiënt en bijgevolg het doorstromingsdeb<strong>ie</strong>t<br />
beperkt is. In het bijzonder voor onverzadigde gronden vereist dit een<br />
lange doorstroomtijd<br />
• hoewel de klass<strong>ie</strong>ke 1-g proeven kunnen versneld worden door<br />
bijvoorbeeld gebruik te maken van centrifugaalkrachten (e.g. het<br />
UFA-apparaat en andere) duren deze nog steeds relat<strong>ie</strong>f lang<br />
vooraleer “steady state” per verzadigingsniveau bereikt wordt. In<br />
sommige proefopstellingen moeten bovend<strong>ie</strong>n bijkomende<br />
meetinstrumenten (tensiometers voor de bepaling van de<br />
zuigspanning) ingezet worden, waardoor het monster wordt verstoord<br />
(en de opgemeten k-waarde mogelijk n<strong>ie</strong>t meer representat<strong>ie</strong>f is) en<br />
waardoor de kostprijs soms onaanvaardbaar hoog oploopt. Om de<br />
volledige k(θ)-funct<strong>ie</strong> op te meten moet de proef meerdere malen<br />
worden herhaald dit bij verschillende verzadigingsgraden.<br />
De bedoeling van het project is de ontwikkeling van een innovat<strong>ie</strong>f concept<br />
waarmee, door gebruik te maken van een nog te ontwikkelen centrifuge met<br />
speciale zeer accurate meetsondes, de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> van onverzadigde<br />
gronden kan bepaald worden en dit door middel van slechts 1 proef. Door de data<br />
d<strong>ie</strong> bekomen worden met de proef te combineren met een rekenmodel moet het<br />
mogelijk zijn een betrouwbare prognose te maken van de doorstroming in<br />
onverzadigde gronden dit zowel voor afdichtende weinig doorlatende kleilagen als<br />
voor goed doorlatende zandlagen. De techn<strong>ie</strong>k moet onder meer toelaten:<br />
• minder schaarse klei te gebruiken door een verantwoorde<br />
dimensionering van het kleimateriaal bij afdichtingen van<br />
bijvoorbeeld stortplaatsen. Er wordt verwacht dat kleilagen van 5 à 10<br />
mm kunnen gebruikt worden i.p.v. van de actuele lagen van 1 tot 5 m<br />
opgelegd door de regelgeving<br />
• een meer accurate inschatting te kunnen maken van potentiële<br />
doorbraken van contaminanten ten gevolge van slecht<br />
gedimensioneerde afdichtingslagen;<br />
• een onderbouwde prognose te kunnen maken met betrekking tot de<br />
levensduur van de afdichtende laag;<br />
• het stortvolume in een stortplaats te kunnen vergroten bij<br />
gelijkblijvende oppervlakte;<br />
• de juiste keuze te maken voor het concept en de dimensionering van<br />
infiltrat<strong>ie</strong>bekkens voor de trage infiltrat<strong>ie</strong> van regenwater in de<br />
ondergrond (volgens de regelgeving mag slechts 10 ℓ/s/ha afgevoerd<br />
worden per perceel);<br />
• een accurate berekening te maken voor wat betreft de infiltrat<strong>ie</strong> van<br />
regenwater in de bodem in het algemeen;<br />
• de modellering toe te laten van stroming van<br />
verontreinigingen/vloeistoffen in onverzadigde grondlagen.<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 4/14
Het rekenmodel zal gebruikt kunnen worden voor de dimensionering van enerzijds<br />
afdichtende kleilagen en anderzijds voor de dimensionering van<br />
infiltrat<strong>ie</strong>voorz<strong>ie</strong>ningen.<br />
5. NIEUWE AANPAK - ONTWIKKELING VAN EEN NUMERIEK ALGORITME VOOR DE<br />
BEREKENING VAN DE DOORSTROMING DOOR DE GROND IN EEN CENTRIFUGE<br />
Door de onderzoeksgroep Numer<strong>ie</strong>ke Analyse en Mathematische Modellering (NaM²)<br />
van het Departement Wiskundige Analyse van de Universiteit Gent (Prof. Van Keer<br />
en Dr. Maleng<strong>ie</strong>r), in samenwerking met het Departement Appl<strong>ie</strong>d Mathematics<br />
(Prof. Kačur) van de Comenius Universiteit van Bratislava, Slovakije, wordt een<br />
numer<strong>ie</strong>k algoritme ontwikkeld waarmee de hoeveelheid water kan berekend<br />
worden, d<strong>ie</strong> bij het centrifugeren van een al dan n<strong>ie</strong>t verzadigde grondmassa met al<br />
dan n<strong>ie</strong>t bovenstaande water hoogte, uit de grondmassa wordt verdreven. Tevens<br />
werd een invers algoritme ontwikkeld waarmee de permeabiliteitsfunct<strong>ie</strong> (k(θ)) kan<br />
bepaald worden en in dit funct<strong>ie</strong> van specif<strong>ie</strong>ke data d<strong>ie</strong> tijdens het centrifugeren<br />
van het monster moeten bepaald kunnen worden.<br />
Het model dat op heden wordt gebruikt is een vereenvoudiging van de werkelijke<br />
processen d<strong>ie</strong> in de centrifuge plaatsvinden.<br />
Zo wordt op heden geen rekening gehouden met consolidat<strong>ie</strong>/compactering 1 van<br />
de grondmassa tijdens het centrifugeren, er wordt geen rekening gehouden met het<br />
zwellen van de gronddeeltjes, etc.<br />
Er werd een eenvoudige centrifuge aangekocht waarmee de hoeveelheid water<br />
kan bepaald worden d<strong>ie</strong> bij centrifugeren uit het grondmonster wordt verdreven.<br />
Tevens werd een offline techn<strong>ie</strong>k ontwikkeld waarmee het massamiddelpunt van de<br />
grondmassa door middel van een grondproef kan gemeten worden.<br />
Een van de traditionele techn<strong>ie</strong>ken voor de bepaling van de retent<strong>ie</strong>curve bestaat<br />
erin om een directe (rechtstreekse) meting uit te voeren van watergehalte en<br />
onderdruk. Ze kunnen in-situ of in het laboratorium worden uitgevoerd en bestaan<br />
voor beide proeftechn<strong>ie</strong>ken uit twee onderdelen:<br />
• voor een laboratoriumbepaling:<br />
een in-situ ontnomen grondmonster wordt in het laboratorium<br />
ingebouwd in een proefcel en uitgerust met tensiometers voor het<br />
opmeten van de zuigspanning boven de verzadigde zone in het<br />
grondmonster;<br />
het grondmonster wordt na het bereiken van een permanente<br />
toestand (geen wijzigingen meer in de uitlezingen van de<br />
tensiometers) in schijfjes verdeeld en voor elk 'schijfje'<br />
(grondlaagje) wordt het watergehalte bepaald. Daartoe wordt<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 5/14
<strong>ie</strong>der schijfje van het grondmonster voor en na droging (in een<br />
droogstoof bij 105°C) gewogen.<br />
• voor een in-situ bepaling:<br />
op het terrein en boven de grondwatertafel worden op<br />
verscheidene d<strong>ie</strong>ptes drukcellen geïnstalleerd voor het opmeten<br />
van de zuigspanning, boven de verzadigde zone;<br />
door ontname van grondmonsters wordt het watergehalte<br />
bepaald. Daartoe wordt het grondmonster gedroogd in een<br />
droogstoof (bij 105°C) en wordt het grondmonster voor en na<br />
droging gewogen.<br />
Er is een essent<strong>ie</strong>el verschil in het opzet tussen een laboratoriumproef en een in-situ<br />
proef:<br />
• bij een laboratoriumproef wordt het monster onderworpen telkens aan<br />
één bepaalde onderdruk aan één zijde van het grondmonster. Er<br />
wordt per proef telkens één punt van de retent<strong>ie</strong>curve bepaald;<br />
• bij de in-situ proef (in geval de te onderzoeken grondlaag een<br />
voldoende dikte heeft), worden tensiometers op verschillende d<strong>ie</strong>ptes<br />
geplaatst en kan men in één meetfaze verschillende punten van de<br />
retent<strong>ie</strong>curve bepalen.<br />
Op basis van de retent<strong>ie</strong>curve en de gemeten korrelverdeling van het grondstaal<br />
kan de permeabiliteit in funct<strong>ie</strong> van de verzadigingsgraad berekend worden. Uit de<br />
korrelverdeling kan de <strong>net</strong>to-doorstromingssect<strong>ie</strong> berekend worden. Door de kennis<br />
van de doorstroomsect<strong>ie</strong> en de gradiënt (uit de retent<strong>ie</strong>curve) kan het<br />
doorstromingsdeb<strong>ie</strong>t becijferd worden.<br />
De voordelen van deze proef zijn o.a.:<br />
• de technische complexiteit van het proefopzet is beperkt, zowel voor<br />
de laboratoriumproef als de terreinproef<br />
• monsters worden in-situ ontnomen met klass<strong>ie</strong>ke boortuigen, zowel de<br />
monsters voor uitvoering van de laboratoriumproeven als de<br />
controlemonsters voor de bepaling van het watergehalte (voor de insitu<br />
proeven)<br />
• men kan een betrouwbare meting van het watergehalte koppelen<br />
aan een betrouwbare meting van de zuigspanning (onder de<br />
voorwaarde dat de grondlaag of het grondmonster homogeen is).<br />
Een andere proeftechn<strong>ie</strong>k bestaat er in om de doorlatendheidsfunct<strong>ie</strong> k()<br />
rechtstreeks te bepalen, dus n<strong>ie</strong>t op basis van de retent<strong>ie</strong>curve (zoals h<strong>ie</strong>rvoor<br />
verduidelijkt):<br />
• door middel van consolidometers : in deze proef wordt de hydraulische<br />
conductiviteit berekend uitgaande van het tijd-vervormingsgedrag<br />
gemeten in een oedometerproef (op basis van de<br />
consolidat<strong>ie</strong>vergelijking : de snelheid waarmee een grondmonster<br />
wordt samengedrukt wordt in belangrijke mate bepaald door de<br />
dissipat<strong>ie</strong> van het grondwater en dus de doorlatendheidscoëfficiënt).<br />
Men bepaalt de doorlatendheidsheidscoëfficiënt in het midden van<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 6/14
het monster. Deze proef kan worden uitgevoerd bij zowel verzadigde<br />
als onverzadigde monsters. Het nadeel is dat men slechts de<br />
doorlatendheid van de grond gaat bepalen bij een vooraf ingesteld<br />
watergehalte en spanningsniveau.<br />
Tot slot bestaat er een proef techn<strong>ie</strong>k waar het infiltrat<strong>ie</strong>deb<strong>ie</strong>t gemeten wordt bij<br />
een ingestelde waterkolom. Dit kan zowel uitgevoerd worden in-situ als in het<br />
laboratorium. Bij deze proeven gaat men de tijd opnemen waarbij een ingestelde<br />
hoogte van een waterkolom wordt afgebouwd ofwel meet men het deb<strong>ie</strong>t dat<br />
moet toegevoegd worden aan deze waterkolom om de hoogte in de waterkolom<br />
constant te houden. Deze techn<strong>ie</strong>k leidt tot een kwalitat<strong>ie</strong>ve beoordeling van de<br />
snelheid van infiltrat<strong>ie</strong>, doch wordt bepaald door de grootte van de ingestelde<br />
waterkolom, de grootte van het proefapparaat (randverstoringen en dr<strong>ie</strong>dimensionale<br />
stroming bij uittrede d<strong>ie</strong> vertaald wordt naar een éénassige stromingsrichting.<br />
6. EERSTE KEUZE VAN CENTRIFUGE - BESTAANDE LABORATORIUMCENTRIFUGE UIT DE<br />
FARMACEUTISCHE INDUSTRIE<br />
De centrifugat<strong>ie</strong> gebeurt op basis van :<br />
• constant toerental : in de voorbereidende testen 500 - 1000 tr/min om invloed<br />
samendrukking te beperken;<br />
• vooraf ingestelde versnellingscurves;<br />
• per proef twee tegenover elkaar geplaatste grondmonsters en twee dummy's<br />
om te voorkomen dat apparaat in onbalans draait (apparaat stopt dan<br />
automatisch);<br />
Bij deze centrifuge moet bijzondere aandacht gespendeerd worden aan<br />
- een voldoend nauwkeurige bepaling van het uitstromend deb<strong>ie</strong>t<br />
- de stabiliteit van de centrifuge<br />
H<strong>ie</strong>ronder worden enkele foto’s gegeven van de proefopstelling van de centrifuge<br />
(fig. 1, 2 en3).<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 7/14
Figuur 1 - Tafelmodel van de centrifuge met toerental van max. 16000 tr/min met<br />
regeling +/- 1tr/min<br />
De grondmonsters worden ingebouwd in glazen recipiënten d<strong>ie</strong> op zich ingebouwd<br />
worden in een grotere behuizing (fig. 3).<br />
(De grondstalen hebben de afmetingen +/- 55 mm (hoogte) x 25 mm (diameter) en<br />
hebben een voldoend dikke wand (3 mm) om de radiale drukken en de krachten<br />
van de centrifugaalbeweging op te vangen.<br />
Onderaan is het recipiënt voorz<strong>ie</strong>n van een glazen filter (dikte 2,55 mm, grootte van<br />
de openingen te bepalen in funct<strong>ie</strong> van de aard van de grond)<br />
Zij worden geplaatst in een gesloten behuizing ter voorkoming van aerodynamische<br />
neveneffecten, in het bijzonder bij de randvoorwaarde van vrije uitstroming.<br />
Het recipiënt wordt bovenaan afgesloten door een dubbele schroefdop (grijs).De<br />
binnenste rode schroefdop is door middel van een bout bevestigd aan de grijze<br />
schroefdop zodat het recipiënt n<strong>ie</strong>t kan losgerukt worden tijdens de<br />
centrifugaalbeweging.<br />
In de gesloten behuizing is een gesloten systeem waarbinnen een constante<br />
luchtdruk heerst.<br />
Onderaan kan de uitstroom worden afgesloten door de plaatsing van een<br />
schroefdop (rood).<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 8/14
FIguur 2 - behuizing van de recipiënten<br />
Figuur 3 - recipiënten<br />
In 2010 werden eerste proeven uitgevoerd ter bepaling van de<br />
doorlatendheidscoëfficiënt bij verzadigde stroming en werd de representativiteit en<br />
herhaalbaarheid van de proefresultaten onderzocht.<br />
In het bijzonder werd h<strong>ie</strong>r een referent<strong>ie</strong>klei (kaolin<strong>ie</strong>tklei) genomen, waarvan de<br />
grondeigenschappen goed gekend zijn (Laboratorium voor Geotechn<strong>ie</strong>k UGent). Uit<br />
de uitgevoerde centrifugeproeven bleek een uitstekende overeenkomst tussen de<br />
resultaten van de klass<strong>ie</strong>ke doorlatendheidsproeven en de centrifugeproeven.<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 9/14
In het bijzonder kon de doorlatendheidscoëfficiënt (bij verzadigde stroming)<br />
nauwkeurig bepaald worden in een tijdsinterval van +/- 3 uur.<br />
Recent werd een deelonderzoek uitgevoerd van de versnelde consolidat<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> met<br />
de centrifuge kan gerealiseerd worden alsook de invloed van de consolidat<strong>ie</strong> op de<br />
doorlatendheid.<br />
V<strong>ie</strong>r grondmonsters met een waterhoeveelheid gelijk aan tweemaal de vloeigrens<br />
werden voorbereid en een half uur onder eigengewicht geconsolideerd. Vervolgens<br />
werden ze in de centrifuge geplaatst en onderworpen aan een rotat<strong>ie</strong> 150 TPM<br />
(toeren per minuut). De hoeveelheid van het water en de hoogte van het<br />
grondmonster werden op verschillende tijdstippen gemeten. Het uitgestroomde<br />
water bestaat ten dele uit het doorgestroomde water, ten dele uit water dat vrijkomt<br />
als gevolg van de samendrukking van het grondmonster.<br />
Bij het bereiken van de consolidat<strong>ie</strong> zal de doorlatenheidscoëfficiënt naar een<br />
constante waarde evolueren.<br />
Dit kan voorgesteld worden in onderstaande figuur.<br />
Figuur 4 - invloed van de consolidat<strong>ie</strong> op de doorlatendheidscoëfficiënt<br />
Op d<strong>ie</strong> wijze kan men de doorlatendheid van de grond bij verschillende<br />
consolidat<strong>ie</strong>spanningen meten door na stabilisat<strong>ie</strong> het toerental te verhogen naar<br />
een hoger toerental.<br />
Men kan op basis van deze resultaten onderstaande curve opstellen voor de<br />
gemeten doorlatendheid.<br />
Uit deze curve blijkt :<br />
- goede herhaalbaarheid van de metingen (totaal 5 metingen in<br />
proevenprogramma 2011))<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 10/14
- de overeenkomst met de resultaten uit 2010 is opmerkelijk (afwijking +/- 5 %)<br />
Figuur 5 - resultaten doorlatendheidscoëfficiënt als funct<strong>ie</strong> van de<br />
consoldat<strong>ie</strong>spanning<br />
Op dit ogenblik zijn de eerste testen bezig voor de bepaling van de<br />
doorlatendheidsfunct<strong>ie</strong> bij onverzadigde stroming.<br />
7. ONTWIKKELING VAN EEN NIEUWE CENTRIFUGE<br />
De doelstellingen van de n<strong>ie</strong>uwe centrifuge zijn :<br />
- de bepaling van de doorlatendheidsfunct<strong>ie</strong> in een doorlopende proef (zonder<br />
onderbreking)<br />
- een betere controle van randvoorwaarden<br />
- uitvoeren van de proeven onder een breder gamma aan randvoorwaarden<br />
Het concept van deze n<strong>ie</strong>uwe centrifuge wordt voorgesteld in onderstaande figuur<br />
6.<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 11/14
Het recipiënt en de meetsensor voor de metingen van het wateroppervlak boven<br />
het monster worden afgeschermd van aërodynamische verstoringen door een<br />
globale inkapping. Het recipiënt wordt afzonderlijk ingebouwd in een behuizing voor<br />
een solide bevestiging.<br />
De stab<strong>ie</strong>le rotat<strong>ie</strong> bij de optredende centrifugaalkracht wordt bewerkstelligd door<br />
een verplaatsbaar en variabel tegengewicht en een voldoend stijve draaias.<br />
In het recipiënt (fig. 7) wordt het grondmonster geplaatst tussen twee poreuze<br />
stenen bovenaan en onderaan het grondmonster.<br />
Het grondmonster wordt ingebouwd rechtstreeks in een dikwandig glazen recipiënt<br />
of ingebracht in het glazen recipiënt na ontname door middel van een dunwandige<br />
stalen cilinder uit een op het terrein ontnomen grondstaal.<br />
Figuur 6 - Conceptekening van de prototype centrifuge<br />
Figuur 7- Afsluitdop met afsluitbare uitloop<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 12/14
Voor dit prototype van centrifuge en de n<strong>ie</strong>uwe meettechn<strong>ie</strong>k werd een<br />
patentaanvraag inged<strong>ie</strong>nd. De ontwikkeling van dit prototype is voorz<strong>ie</strong>n voor het<br />
einde 2012.<br />
Met dank aan<br />
- Universiteit Gent - Onderzoeksgroep Numerical Analysis and Mathematic Modelling (NaM2)<br />
voor de ontwikkeling van de numer<strong>ie</strong>ke algoritmes (gefinanceerd door IWT-project<br />
CENPERON)<br />
- Hogeschool West - voor de ondersteuning bij de ontwikkeling van een starre pendulum<br />
voor de bepaling van het inertiaalmoment van een grondstaal en een systeem om de<br />
waterhoogte boven een grondstaal in een snel draa<strong>ie</strong>nde centrifuge te meten<br />
Innovat<strong>ie</strong>forum 2011 p. 13/14
Spoorzone Delft : top down tunnel onder historische gebouwen<br />
H. Mort<strong>ie</strong>r, CFE
Spoorzone Delft : top down tunnel onder historische gebouwen<br />
Mort<strong>ie</strong>r Hans, CFE Nederland / CCL hans_mort<strong>ie</strong>r@cfe.be<br />
Delfgaauw Steven, Witteveen + Bos s.delfgaauw@witteveenbos.nl<br />
Inleiding<br />
Binnen het project Spoorzone Delft wordt het drukbereden bestaande tweesporige<br />
treinviaduct vervangen door een v<strong>ie</strong>rsporige tunnel. De totale afstand waarover het<br />
project zich uitstrekt bedraagt circa 2400 m tussen noordelijke en zuidelijke toeritbakken.<br />
De voornaamste onderdelen van het project zijn enerzijds het ondergrondse station van<br />
circa 450 m lengte waarop het n<strong>ie</strong>uwe stadskantoor van Delft zal worden aangebracht<br />
en het tunneldeel in de Phoenixstraat (circa 750 m lengte) waar de tunnel wordt<br />
aangebracht op nauwelijks 3 to 4 m afstand van de gevels van de historische<br />
bebouwing, voornamelijk op staal gefundeerd. Beide deelprojecten worden vervaardigd<br />
door gebruik te maken van d<strong>ie</strong>pwanden als tijdelijke en tevens definit<strong>ie</strong>ve keerwanden.<br />
Teneinde het verkeer in de Phoenixstraat zo min mogelijk te verstoren, alsook de<br />
invloed van de uitgraving van de tunnel op de naburige belendingen zo klein mogelijk te<br />
houden, is gekozen voor de top down methode (uitgraving in stross). Vanwege de<br />
noodzaak om het treinviaduct te handhaven tot twee sporen in de tunnel klaar zijn,<br />
gekoppeld aan de nauwe beschikbare breedte in de Phoenixstraat, d<strong>ie</strong>nen de werken in<br />
twee fasen plaats te vinden; eerst de oostbuis met sporen 1 en 2, en vervolgens na<br />
afbraak van het bestaande viaduct, de westbuis met sporen 3 en 4.<br />
Figuur 1 : Eerste fase uitvoering Phoenixstraat<br />
Over circa 600 m lengte, wordt in de Phoenixstraat bovend<strong>ie</strong>n nog een tweelaagse<br />
ondergrondse parkeergarage aangebracht. Deze wordt samen met de westbuis in fase 2<br />
gerealiseerd, eveneens middels d<strong>ie</strong>pwanden.
Figuur 2 : Tweede fase uitvoering Phoenixstraat<br />
Gez<strong>ie</strong>n het feit dat de oostbuis (de eerste fase) d<strong>ie</strong>nt gebouwd te worden in de nauwe<br />
beschikbare strook tussen de huizen aan de oostelijke zijde van de Phoenixstraat en het<br />
bestaande viaduct, waarbij bovend<strong>ie</strong>n bestaande auto- en tramverkeer gehandhaafd<br />
d<strong>ie</strong>nt te blijven, was het alignement van de oostbuis destijds door opdrachtgever Prorail<br />
geprojecteerd onder twee historische monumenten. Dit waren enerzijds de bagij<strong>net</strong>oren,<br />
een toren d<strong>ie</strong> deel uitmaakte van de Middeleeuwse ommuring van de Stad, en<br />
anderzijds Molen de Roos, een oude nog volledig functionerende windmolen. Om de<br />
tunnel onder deze structuren mogelijk te maken, werden twee verschillende methoden<br />
bedacht.<br />
Figuur 3 : Bagij<strong>net</strong>oren en Molen de Roos op tunneltraject
Molen de Roos<br />
Inleiding<br />
Molen de Roos is een rijksmonument uit de 18 e eeuw. Het molencomplex, bestaande uit<br />
een stellingmolen en een aangrenzend woon- en pakhuis, staat deels op een<br />
oorspronkelijke strokenfundering en deels op een later aangebrachte puttenfundering.<br />
Aangez<strong>ie</strong>n de toekomstige tunnel direct onder de Molen is geprojecteerd, d<strong>ie</strong>nt de Molen<br />
tijdens de bouwfase van de tunnel tijdelijk door een ander funderingssysteem te worden<br />
overgenomen. Combinat<strong>ie</strong> CrommeLijn (CCL) heeft h<strong>ie</strong>rvoor, samen met Civ<strong>ie</strong>le<br />
Techn<strong>ie</strong>ken de Boer en opdrachtgever Prorail, een werkmethode ontwikkeld waarbij de<br />
molen, tijdens de bouwfase van de tunnel, op een betonplaat staat welke op haar beurt<br />
is ondersteund door funderingspalen.<br />
Figuur 4 : Molen de Roos voor start werkzaamheden<br />
Vooreerst werd op basis van de arch<strong>ie</strong>ftekeningen en plaatsbeschrijvingen een<br />
lastendaling opgesteld, waarbij voor de bouwfasen enkel permanente lasten, wind- en<br />
sneeuwbelastingen werden beschouwd, er van uitgaande dat het w<strong>ie</strong>kenkruis n<strong>ie</strong>t meer<br />
aanwezig is. Voor de definit<strong>ie</strong>ve fase worden deze belastingen nog verhoogd met een<br />
aandeel van mob<strong>ie</strong>le vloerbelastingen en windbelastingen op het w<strong>ie</strong>kenkruis in alle<br />
mogelijke oriëntat<strong>ie</strong>s.<br />
Paalfundering<br />
Init<strong>ie</strong>le doorsnedeberekeningen van de tunnel ter plaatse van Molen de Roos gaven aan<br />
dat een paalpuntniveau van de d<strong>ie</strong>pwanden van maximaal – 24 m NAP een haalbare<br />
zaak was. Daar men dacht aan het toepassen van inwendig geheide stalen buispalen
met een diameter van 219 mm, en men ten allen tijde wilde vermijden dat het<br />
puntdraagvermogen van deze palen zou gereduceerd worden door het aanbrengen van<br />
de d<strong>ie</strong>pwanden, was een aanzetniveau van de funderingspalen van minimaal acht<br />
diameter lager dan de d<strong>ie</strong>pwanden een vereiste. Dit resulteerde dus in een<br />
paalpuntniveau van – 25,75 m NAP voor de funderingspalen. Een proefinstallat<strong>ie</strong> van<br />
v<strong>ie</strong>r palen werd in het uitvoeringsproces vooruit getrokken teneinde de haalbaarheid van<br />
de inheid<strong>ie</strong>pte en de door het heiproces veroorzaakte trillingen te kunnen beoordelen.<br />
Zowel de te grote trillingen als het n<strong>ie</strong>t bereiken van de vereiste inheid<strong>ie</strong>ptes,<br />
noodzaakte de overstap naar een ander paaltype.<br />
Figuur 5 : Aanbrengen inwendig geheide buispalen binnenin woonhuis<br />
Bij dit n<strong>ie</strong>uwe paaltype werd een stalen casing met diameter 219 mm en paalpunt van<br />
369 mm toegepast, waarbij de spleet tussen grond en casing werd gevuld met een<br />
groutinject<strong>ie</strong>, althans over het traject in het Pleistocene zand (vanaf circa – 19 m NAP).<br />
Daar dit n<strong>ie</strong>uwe paaltype een groter draagvermogen per paal kon garanderen, werd de<br />
init<strong>ie</strong>le hoeveelheid palen van 67 stuks gereduceerd tot 45 stuks.
Figuur 6 : Principe detail schroefinject<strong>ie</strong>palen<br />
Aanbrengen funderingsplaat<br />
Aangez<strong>ie</strong>n de voorz<strong>ie</strong>ne funderingspalen zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant<br />
van de Molen en zijn bijgebouwen zijn aangebracht, d<strong>ie</strong>nt de funderingsplaat onder de<br />
dragende muren aangebracht te worden. H<strong>ie</strong>rtoe worden op regelmatige basis gaten<br />
door de draagmuren heen voorz<strong>ie</strong>n, waardoor de wapening en later het beton wordt<br />
aangebracht. De betonberekeningen toonden aan dat de optredende krachtswerkingen<br />
konden opgenomen worden door een funderingsplaat met een dikte van circa 450 mm.<br />
Om deze plaat op het voorz<strong>ie</strong>ne niveau aan te kunnen brengen, zou de grond deels<br />
moeten worden afgegraven, en deels worden opgehoogd.<br />
Een rapport van het Laboratorium voor Grondmechanica van 1984 gaf een relaas van<br />
de optredende vevormingen van de molen tussen 1958, het jaartal waarin een naast de<br />
molen lopende gracht werd gedempt, en 1984. H<strong>ie</strong>ruit werd snel duidelijk dat de molen<br />
extreem gevoelig was voor n<strong>ie</strong>uwe belastingen op het naburige maaiveld, zodat het idee<br />
van een aanvulling met grond werd vervangen door een aanvulling met EPS. Meer nog,<br />
de voorz<strong>ie</strong>ne stort van 450 mm beton zou reeds aanleiding geven tot ontoelaatbare<br />
differentiële zettingen, zodat werd overgestapt naar een eerste stortfase van 150 mm<br />
dikte en een latere stortfase van de overige 300 mm beton, na verharding van de eerste<br />
fase en ophanging ervan aan de tijdelijke funderingspalen.
Figuur 7 : Vijzelpalen, fundat<strong>ie</strong>vloer en tijdelijke stabiliteitsvoorz<strong>ie</strong>ningen<br />
Construct<strong>ie</strong>ve berekening funderingsplaat<br />
De funderingsplaat d<strong>ie</strong>nde voor tal van belastingscenario’s doorgerekend te worden<br />
zoals<br />
• berekening van eerste stort (150 mm) met tweede stort (300 mm) als belasting<br />
• berekening van de plaat op funderingspalen met belastingen vanuit de Molen<br />
zonder w<strong>ie</strong>kenkruis<br />
• berekening van de plaat op de ribben van het definit<strong>ie</strong>ve tunneldek met<br />
belastingen vanuit de Molen met w<strong>ie</strong>kenkruis<br />
• berekening van de plaat op funderingspalen tijdens op spanning brengen palen<br />
• berekening van de plaat op funderingspalen tijdens aanbrengen d<strong>ie</strong>pwanden<br />
De eerste twee belastingsscenario’s zijn intussen voldoende duidelijk. De overige<br />
belastingsscenario’s worden in volgende paragrafen nader toegelicht.<br />
Op spanning zetten tijdelijke funderingspalen<br />
Voorafgaand aan de echte vijzelwerkzaamheden worden de tijdelijke funderingspalen<br />
gecontroleerd op hun draagvermogen. H<strong>ie</strong>rtoe wordt de berekende representat<strong>ie</strong>ve<br />
paalbelasting voor 120% door middel van vijzels in de funderingspaal aangebracht. Dit<br />
zorgt ervoor dat de paal tijdens het latere vijzelproces met een theoretische marge van<br />
20% gevrijwaard is van onverwachte zettingen. Init<strong>ie</strong>el was het de bedoeling om de<br />
palen een voor een tot 120% te testen, en ze nad<strong>ie</strong>n af te laten tot 80%. Op het einde<br />
van het proces zouden alle palen dan afgespannen zijn op 80%, zodat de molen dan
geborgd zou zijn tegen (onverwachte) differentiële zettingen tijdens de navolgende<br />
uitvoeringsfasen.<br />
Figuur 8 : Principe detail vijzeljukken<br />
Aanbrengen d<strong>ie</strong>pwanden<br />
Op basis van ervaringen bij andere d<strong>ie</strong>pwandprojecten, waarbij d<strong>ie</strong>pwanden in de<br />
nabijheid van bestaande paalfunderingen werden aangebracht, is een graf<strong>ie</strong>k opgesteld<br />
waarin de afname van de qc-waarden (ten gevolge van de ontspanning in de ondergrond<br />
nabij de sleuf) in relat<strong>ie</strong> tot de onderlinge afstand tussen d<strong>ie</strong>pwand en de paalfundering<br />
in kaart worden gebracht.
Figuur 9 : Afname qc-waarden tgv installat<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong>pwanden ifv afstand tot d<strong>ie</strong>pwand<br />
De afname van de qc-waarden zou resulteren in een blijvende afname van het<br />
berekende paaldraagvermogen. Verschillende scenario’s werden doorgerekend, waarbij<br />
voor verschillende reeksen van palen de veerstijfheden werden gereduceerd, en dit op<br />
basis van de verschillende d<strong>ie</strong>pwandpanelen d<strong>ie</strong> achtereenvolgens werden gerealiseerd.<br />
In onderstaande figuur zijn de doorgerekende rekenscenario’s aangegeven.<br />
Figuur 10 : Doorgerekende scenario’s d<strong>ie</strong>pwandinstallat<strong>ie</strong><br />
De verschillende berekeningen gaven een verschilzetting aan van maximaal 1,6 mm’ en<br />
doorgaans bleven de verschilzettingen kleiner dan 0,4 mm’, zodat alles binnen de<br />
gestelde marges bleef. De snedekrachten en paalkrachten var<strong>ie</strong>erden nauwelijks, zodat<br />
er geen aanpassing van het ontwerp nodig was. De gemaakte berekeningen zijn dus
scenario’s waar enkel d<strong>ie</strong> palen naast het uitgegraven paneel in stijfheid worden<br />
gereduceerd. Dat er nad<strong>ie</strong>n naburige panelen worden gegraven, welke op hun beurt<br />
naburige palen zullen beïnvloeden voor wat betreft hun veerstijfheid is n<strong>ie</strong>t verder<br />
beschouwd, omdat dit proces enkel weer zal migreren naar de oorspronkelijke<br />
uitgangssituat<strong>ie</strong>, zij het dan met allemaal minder stijve (rand-)palen, een scenario dat<br />
ook werd doorgerekend. De paaldraagcapaciteiten van de oorspronkelijk voorz<strong>ie</strong>ne<br />
palen voldeed nog steeds bij deze scenario’s omdat init<strong>ie</strong>el een aandeel negat<strong>ie</strong>ve kleef<br />
ten gevolge van het in een stort aanbrengen van de funderingsplaat was<br />
meebeschouwd.<br />
Figuur 11 : Aanbrengen geleidewanden<br />
Figuur 12 : Bescherming vijzeljukken tijdens d<strong>ie</strong>pwandinstallat<strong>ie</strong>
Figuur 13 : Start graafwerkzaamheden d<strong>ie</strong>pwanden<br />
Vijzelen Molen de Roos<br />
Nadat alle d<strong>ie</strong>pwanden geïnstalleerd zijn, wordt de Molen en bijgebouwen over een<br />
hoogte van circa 1,00 m’ omhoog gevijzeld. Om de gevoeligheid van de Molen en<br />
bijgebouwen ten aanz<strong>ie</strong>n van differentiële zettingen te kunnen inschatten, is een 3D<br />
eindig elementen model opgemaakt van het mestelwerk van de molen en bijgebouwen<br />
en de betonnen funderingsplaat. Een vijftal weloverwogen belastingsgevallen worden op<br />
de elastische bedding onder de funderingsplaat aangebracht. Uit de resultaten kan<br />
geconcludeerd worden dat de hoekrotat<strong>ie</strong> beperkt moet worden tot 1/2000 teneinde de<br />
optredende scheurwijdte tot 0,1 mm te beperken. Versoepeling van de eis tot 1,0 mm<br />
levert een maximaal toelaatbare hoekrotat<strong>ie</strong> op van 1/1000 of een maximale differentiële<br />
zetting van 4 mm tussen de prisma’s welke gemiddeld 4,00 m uit elkaar zijn<br />
aangebracht.
Figuur 14 : Spanningsanalyse metselwerk molenstomp<br />
Wanneer de Molen opgevijzeld is, d<strong>ie</strong>nt hij voldoende geborgd te zijn om mogelijke<br />
windbelastingen te kunnen opnemen. H<strong>ie</strong>rtoe werd init<strong>ie</strong>el gedacht om de ruimte tussen<br />
funderingsplaat en tijdelijke palen uit te wiggen na het op hoogte komen van de<br />
construct<strong>ie</strong>, maar aangez<strong>ie</strong>n er tijdens het vijzelen ook geleidingsconstruct<strong>ie</strong>s vereist<br />
waren (weliswaar op een lagere windbelasting door te rekenen), werden deze<br />
geleidingsconstruct<strong>ie</strong>s ook gedimensioneerd op de windbelastingen tijdens de<br />
“parkeerfase”, de fase tussen opvijzelen en neerlaten van de funderingsplaat en<br />
molencomplex. Deze geleidingsconstruct<strong>ie</strong>s werden in het bovenste deel van de<br />
d<strong>ie</strong>pwanden ingestort.
Figuur 15 : Vasthoudconstruct<strong>ie</strong><br />
Realisat<strong>ie</strong> spoortunnel<br />
Na het opvijzelen van het molencomplex kan de dakplaat van de oostbuis gerealiseerd<br />
worden. Normaliter was het conform de Settlement Risk Analysis (SRA) noodzakelijk om<br />
eerst een stempellaag aan te brengen tussen de d<strong>ie</strong>pwanden, vooraleer men kon<br />
ontgraven tot de onderkant van de (toekomstige) dakplaat. Aangez<strong>ie</strong>n de dakplaat<br />
voorz<strong>ie</strong>n zou worden van een ribbenstructuur, waarop de funderingsplaat zou afgelaten<br />
worden, was het uitvoeringstechnisch onmogelijk dat er tussen deze ribben nog<br />
stempels aanwezig zouden zijn tijdens de graaf-, vlecht- en stortwerkzaamheden. Een<br />
mogelijkheid werd gezocht in het vooraf enkel aanbrengen van de ribben, welke dan een<br />
stempelfunct<strong>ie</strong> zouden uitoefenen in de realisat<strong>ie</strong>fase van het dak, maar ook dit was<br />
haast onmogelijk. Een nog meer gedetailleerde SRA-beschouwing gaf echter aan dat<br />
ten gevolge van enerzijds het <strong>ie</strong>ts verder afgelegen zijn van de belendingen, en<br />
anderzijds het verstijvende effect van de “d<strong>ie</strong>pwand”-vorm van de oostelijke d<strong>ie</strong>pwand<br />
resulteerden in het kunnen weglaten van het bovenste stempelraam.<br />
Na verharding van dak en ribben, kan de funderingsplaat en molencomplex h<strong>ie</strong>rop<br />
afgelaten worden. Het spreekt voor zich dat de overname van de krachten uit de vijzels<br />
door dakplaat en ribben op een dusdanige man<strong>ie</strong>r gebeurt, dat er nauwelijks sprake is<br />
van vervormingen (doorbuigingen) van de funderingsplaat terwijl de dakplaat tijdens de<br />
belastingsovername zijn vervormingen ondergaat. Daarvoor worden vijzels gebruikt<br />
tussen funderingsplaat en dakplaat, welke in een voldoende fijn stram<strong>ie</strong>n naast de<br />
ribben zijn opgesteld. Door deze vijzels vervormingsgestuurd te bed<strong>ie</strong>nen, kan de<br />
funderingsplaat volledig horizontaal gehouden worden, terwijl de dakplaat en ribben<br />
vervormen. Bovend<strong>ie</strong>n mag de dakplaat tijdens dit overnameproces ook n<strong>ie</strong>t meer<br />
gesteund worden door het onderliggende grondmass<strong>ie</strong>f. Om dit te bewerkstelligen,<br />
worden voorafgaand aan de realisat<strong>ie</strong> van de dakplaat “Max Frank setzungsplatten” op<br />
het uitgravingsniveau aangebracht. Op deze platen wordt vervolgens een laag<br />
zuiverheidsbeton gestort, welke na verharding als bescherming van deze platen zal<br />
d<strong>ie</strong>nen tijdens de vlechtwerkzaamheden. Deze “setzungsplatten” zijn kartonnen platen<br />
met een honingraatvormige structuur. Wanneer men doorheen deze platen gedurende
afdoende lange periode water laatstromen, wordt de honingraat structuur afgebroken en<br />
ontstaat er een holle ruimte tussen de grondbedding en de verharde structuur boven<br />
deze platen.<br />
Figuur 16 : Maxfrank Setzungsplatten - werkingsprincipe<br />
Tussentijdse aanpassing uitvoeringswijze<br />
Tijdens het aanbrengen van de palen werd snel duidelijk dat de Molen heel gevoelig was<br />
voor zelfs de minste verstoring van de grond onder de funderingsaanzet. De<br />
aanbrengvolgorde van de palen was terug te vinden in de histor<strong>ie</strong>k van de opgemeten<br />
vervormingen.<br />
Figuur 17 : Zettingsevolut<strong>ie</strong> Molen de Roos - Langsraai
Bovend<strong>ie</strong>n was het op basis van arch<strong>ie</strong>fgegevens veronderstelde niveau van de<br />
bestaande ringbalk onder de molenstomp, in realiteit schuin verlopend en op een<br />
dusdanig lager niveau, dat de onder deze ringbalk voorz<strong>ie</strong>ne funderingsvloer d<strong>ie</strong>nde<br />
gere-engineerd te worden op een niveau boven deze ringbalk. Dit betekende meteen dat<br />
de funderingsplaat onder molenstomp en bijgebouwen verschillende niveaus zou<br />
hebben. Vanwege de grote vervormingen met het aanbrengen van de funderingspalen,<br />
werd dan ook besloten om na het gereedkomen van de palen binnenin de molenstomp<br />
reeds de vloer in de molenstomp te gaan aanbrengen (in een stort vanwege een ligging<br />
d<strong>ie</strong>n resulteerde in evenveel betongewicht als gewicht uitgegraven grond) en de<br />
vervolgens de molenstomp reeds te gaan stabiliseren op enkel deze negen palen. Na<br />
een testbelasting van de palen, werden de palen strak gezet op 60% van het berekende<br />
eigengewicht. Op deze man<strong>ie</strong>r bleef er nog voldoende resterende paalcapaciteit over<br />
om de mogelijks optredende windbelastingen op te nemen. Om voldoende redundant<strong>ie</strong><br />
in de structuur te voorz<strong>ie</strong>n, werd de funderingsplaat in de stomp wel berekend op<br />
paalkrachten met 100% eigengewicht en windbelastingen. Vervolgens werden dan de<br />
overige palen rondom en binnenin de bijgebouwen aangebracht. Tenslotte werd de<br />
funderingsplaat onder de bijgebouwen aangebracht en monol<strong>ie</strong>t verbonden met de<br />
funderingsplaat onder de molenstomp. Afhankelijk van de verhouding n<strong>ie</strong>uw<br />
betongewicht versus gewicht ontgraven grond, werden deze plaatdelen al dan n<strong>ie</strong>t in<br />
twee storts aangebracht.<br />
Bagij<strong>net</strong>oren<br />
Ook onder de Bagij<strong>net</strong>oren werd een n<strong>ie</strong>uwe funderingsplaat gerealiseerd door het<br />
aanbrengen van gewapend beton binnen en buiten de toren en verbindingen tussen<br />
beide plaatdelen te creeren middels “tanden” doorheen vooraf uitgehakte sparingen. Het<br />
aanzetpeil van deze funderingsplaat bedroeg – 0,60 m NAP en derhalve d<strong>ie</strong>nde de<br />
grond rondom de toren tot dit peil ontgraven te worden. Opdat de toren in d<strong>ie</strong> situat<strong>ie</strong><br />
voldoende veiligheid tegen grondbreuk zou hebben, d<strong>ie</strong>nden de funderingsmuren<br />
minimaal tot -1,40 m NAP te reiken. Daar geen eenduidige arch<strong>ie</strong>fgegevens beschikbaar<br />
waren h<strong>ie</strong>romtrent, werden verkenningssleuven gegraven. Deze gaven aan dat de<br />
onderkant funderingsmuren ongeveer het peil – 1,40 m NAP hadden.<br />
Eenmaal de funderingsplaat gerealiseerd, kon men de funderingsmuren onder de<br />
funderingsplaat middels beton kettingzagen scheiden van de bovenliggende structuur.<br />
Vervolgens werden aan beide zijden van de funderingsplaat schuifbanen op stroken van<br />
grondverbetering aangebracht. Via een structuur van dwarsbalken en trekstangen, werd<br />
de toren en zijn n<strong>ie</strong>uwe funderingsplaat vervolgens 50 millimeter omhoog gevijzeld.<br />
Nad<strong>ie</strong>n werd de gehele structuur middels horizontale vijzels verschoven over een traject<br />
van circa 18 meter. H<strong>ie</strong>rbij werden variat<strong>ie</strong>s in grondbedding factor 1,41 beschouwd, en<br />
dit zowel binnen het traject van een schuifbaan als tussen beide schuifbanen onderling.<br />
De h<strong>ie</strong>rmee gepaard gaande differentiële zetting gaven geen risico tot ontoelaatbare<br />
scheurvorming in de toren. Aan het uiteinde van de schuifbaan, werd de toren afgezet<br />
op een mass<strong>ie</strong>f van zand/cementstabilisat<strong>ie</strong>.
Figuur 18 : Bagij<strong>net</strong>oren klaar om teruggeschoven te worden<br />
Na het weghalen van de schuifbanen en de restanten van de oorspronkelijke<br />
funderingsmuren, kon het aanbrengen van de d<strong>ie</strong>pwanden en dakplaat op de<br />
voormalige torenlocat<strong>ie</strong> aanvangen. Na gereedkomen en verharden van de dakplaat,<br />
welke een stuk uitkragend boven de toekomstige westbuis werd aangebracht omdat de<br />
toren deels boven oost- en westbuis is gesitueerd, kon de toren weer teruggeschoven<br />
worden naar zijn originele locat<strong>ie</strong>. Dit gebeurde op ident<strong>ie</strong>ke wijze als voord<strong>ie</strong>n. Een<br />
extra rekencontrole werd verricht op de schuifbanen ter plaatse van de overgang<br />
grondverbetering naar tunneldek. Eenmaal op de juiste locat<strong>ie</strong> gekomen, werd de toren<br />
en zijn funderingsplaat afgelaten op vooraf op het tunneldek aangebrachte sokkels.
Figuur 19 : Bagij<strong>net</strong>oren klaar om teruggeschoven te worden - luchtfoto
Discrete simulat<strong>ie</strong>s vann breukgroei in (soil mix) materiaal met zwakke insluitsels<br />
A. Vervoort en G. Van Lysebetten, K.U.Leuven
Innovat<strong>ie</strong>forum Geotechn<strong>ie</strong>k (16 de edit<strong>ie</strong>)<br />
15 december 2011, Ingen<strong>ie</strong>urshuis – KVIV<br />
DISCRETE SIMULATIES VAN BREUKGROEI<br />
IN (SOIL MIX) MATERIAAL MET ZWAKKE INSLUITSELS<br />
Samenvatting<br />
A. Vervoort en G. Van Lysebetten<br />
Departement Burgerlijke Bouwkunde, K.U.Leuven<br />
Het falen van gesteenten wordt vooral bepaald door de initiat<strong>ie</strong> en groei van breuken in het<br />
gesteentemateriaal. Reeds bij relat<strong>ie</strong>f kleine belastingen ontstaan er micro-breukjes, d<strong>ie</strong> later<br />
doorgroe<strong>ie</strong>n tot macro-breuken. Het globale gedrag kan meestal vrij goed benaderd worden met de<br />
klass<strong>ie</strong>ke elasto-plastische modellen. Echter wanneer men meer in detail deze breukinitiat<strong>ie</strong> en –groei<br />
wenst te analyseren, zijn discrete simulat<strong>ie</strong>s noodzakelijk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer men<br />
een correct onderscheid wenst te maken tussen breuken ontstaan in trek en deze t.g.v. afschuiving,<br />
maar ook wanneer men het effect van heterogeniteiten in het materiaal wenst te kwantificeren.<br />
In het kader van een lopend IWT-project uitgevoerd door WTCB, ABEF en K.U.Leuven, is deze<br />
benadering toegepast op soil mix-materiaal. Bij de soil mix-techn<strong>ie</strong>k wordt de grond in situ<br />
mechanisch vermengd met een geïnjecteerd bindmiddel om de sterkte van de grond te verhogen. In<br />
het materiaal worden insluitsels van slecht of n<strong>ie</strong>t gemengd materiaal waargenomen. Deze insluitsels<br />
zijn soms zeer klein en vertegenwoordigen slechts 1% van het totale volume, maar in andere gevallen<br />
kan het relat<strong>ie</strong>f percentage groter zijn dan 10% en/of relat<strong>ie</strong>f grote dimens<strong>ie</strong>s hebben (cm-schaal of<br />
meer). Om het effect van deze insluitsels te analyseren worden numer<strong>ie</strong>ke simulat<strong>ie</strong>s uitgevoerd met<br />
UDEC. UDEC is een 2D numer<strong>ie</strong>k programma dat gebaseerd is op de discrete elementen methode.<br />
Om individuele breukgroei te kunnen simuleren is het nodig dat het monster wordt opgedeeld in<br />
meerdere kleine discrete blokken, waarvan de randen potentiële breukpaden zijn.<br />
Uit de simulat<strong>ie</strong>s blijkt dat de vermindering in sterkte en stijfheid van een monster n<strong>ie</strong>t overeenkomt<br />
met het gewogen gemiddelde ervan gebaseerd op de totale oppervlakte van gemengd en ongemengd<br />
materiaal. Voor slechts 1% ongemengd materiaal worden de sterkte en stijfheid gereduceerd met<br />
gemiddeld respect<strong>ie</strong>velijk 20 en 2%; voor bijvoorbeeld 10% ongemengd materiaal neemt de sterkte af<br />
met gemiddeld meer dan de helft en de stijfheid met 31%. Echter n<strong>ie</strong>t alleen het percentage is<br />
belangrijk, maar ook de vorm, de individuele grootte, de onderlinge posit<strong>ie</strong>, enz. spelen een<br />
belangrijke rol in het globale gedrag.<br />
1. Inleiding: waarneming van individuele geïnduceerde breuken<br />
Typisch voor toepassingen in de rotsmechanica is dat er in gesteenten regelmatig<br />
breukvorming optreedt en dit in tegenstelling tot het gebruik en ontwerp van andere<br />
1
materialen. Soms is breukvorm breukvorming noodzakelijk, bijvoorbeeld voor het breken van het<br />
gesteente tijdens de delving. . Ook is men voor uitgravingen op grote d<strong>ie</strong>pte verplicht om het<br />
gesteente te laten ontspannen om realistische ondersteuning<br />
ondersteuningsdrukken drukken toe te laten; deze<br />
ontspanning vindt plaats ts via plastische vervorming, maar hoofdzakelijk via breukvorming<br />
rond de uitgraving. Tenslotte treedt vaak ongewenste faling op als gevolg van een bepaalde<br />
spanningsherverdeling in het materiaal materiaal; ; dit kan op microscopische schaal gebeuren, maar ook<br />
op grote schaal. . Daar komt nog bij dat de rotsmechanica voortdurend wordt geconfronteerd<br />
met zeer complexe materialen. Vele gesteenten vertonen anisotrop<strong>ie</strong>, zijn heterogeen van<br />
aard en/of zijn verzwakt door natuurlijke discontinuïteiten. Dit maakt het ontwerp van<br />
construct<strong>ie</strong>s in dergelijk materiaal er dan ook n<strong>ie</strong>t eenvoudiger op.<br />
Dit alles betekent dat in het domein van de rotsmechanica er een grote aandacht is voor de<br />
individuele breukgroei en de relat<strong>ie</strong> met de samenstelling van het gesteente materiaal. Voor<br />
het waarnemen van de individuele breukgroei en van de geïnduceerde breuken worden<br />
meerdere techn<strong>ie</strong>ken gebruikt, meestal in combinat<strong>ie</strong> met elkaar. . Bijvoorbeeld elke groeistap<br />
van een breuk gaat gepaard met het vrijkomen van energ<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> zich omzet in een akoest akoestische<br />
golf d<strong>ie</strong> zich voortplant doorheen het materiaal en bijgevolg kan opgemeten worden aan de<br />
buitenkant van bijvoorbeeld een proefmonster (akoestische emiss<strong>ie</strong>-techn<strong>ie</strong>k techn<strong>ie</strong>k; Lavrov et al.,<br />
2002). Door meerdere sensoren te gebruiken kan de bron gelokaliseerd wworden.<br />
Wanneer de<br />
vorming van een breuk op microscopische schaal belangrijk is, b<strong>ie</strong>dt de stud<strong>ie</strong> via<br />
petrografische slijpplaatjes een duidelijk toegevoegde waarde ( (Van Van de Steen et al., 2002;<br />
Tavallali en Vervoort, 2010). ). Ter illustrat<strong>ie</strong> h<strong>ie</strong>rvan is een voorb voorbeeld eeld weergegeven in Figuur<br />
1.a, waarbij een slijpplaatje van een getest kalksteenmonster wordt getoond (UCS (UCS-proef). De<br />
afschuifzones zijn duidelijk zichtbaar; deze zones hebben een breedte van ongeveer 0.1 mm<br />
i.p.v. een heel gelokaliseerde individuele breu breuk.<br />
a.<br />
b.<br />
Figuur 1. Enkele voorbeelden van geïnduceerde breuken. a. Afschuifzones gevormd tijdens<br />
UCS-proef proef in kalksteenmonster (breedte van foto = 2 mm) mm); b. CT-beeld beeld van kalksteen-kubus<br />
(zijde 31 mm), belast in een ware triaxiale spanningstoestand.<br />
De CT (Computerized Tomography) XX-stralen<br />
stralen methode is dan weer zeer geschikt om een<br />
3D-beeld beeld te produceren van het breukpatroon, waarbij wel moet opgemerkt worden dat de<br />
zeer dunne breukjes n<strong>ie</strong>t noodzakelijk kunnen gevisualis gevisualiseerd eerd worden (Vervoort et al., 2004).<br />
In Figuur 1.b is een voorbeeld weergegeven van breuken geobserveerd in kalksteen nadat<br />
deze onderworpen erworpen was aan een echte dr<strong>ie</strong> dr<strong>ie</strong>dimensionale dimensionale spanningstoestand. Deze techn<strong>ie</strong>k is<br />
zeker en vast interessant wanneer zwakke insluitsels worden geobserveerd, aangez<strong>ie</strong>n deze<br />
2
normaal ook een andere densiteit hebben dan de rest van het materiaal, of m.a.w. naast de<br />
geïnduceerde breuken worden ook de insluitsels gevisualiseerd. Uiteraard blijft de visuele<br />
directe observat<strong>ie</strong> aan de oppervlakte van het monster ook belangrijk. Door beeldanalyse-<br />
techn<strong>ie</strong>ken toe te passen kan men de evolut<strong>ie</strong> van de breuken in funct<strong>ie</strong> van tijd of belasting<br />
in kaart brengen (Debecker en Vervoort, 2009).<br />
2. Discrete simulat<strong>ie</strong>s van individuele breukgroei<br />
2.a. Inleiding tot de discrete elementen methode<br />
Er bestaan meerdere simulat<strong>ie</strong>techn<strong>ie</strong>ken d<strong>ie</strong> kunnen gebruikt worden voor het simuleren van<br />
individuele breukgroei. In Debecker (2009) vindt men een overzicht van de verschillende<br />
numer<strong>ie</strong>ke methodes d<strong>ie</strong> momenteel voorhanden zijn. Voor dit onderzoek wordt gebruik<br />
gemaakt van UDEC (Universal Distinct Element Code). UDEC is een 2D numer<strong>ie</strong>k<br />
programma, dat gebaseerd is op de discrete elementen methode. Deze methode deelt het<br />
bestudeerde medium op in een geheel van discrete blokken, d<strong>ie</strong> (stevig) met elkaar verbonden<br />
zijn door contacten. De contacten bestaan uit twee veren met stijfheden kn en ks, georiënteerd<br />
loodrecht op en evenwijdig met het contactoppervlak. Zowel de eigenschappen van de<br />
blokken als van de contacten beïnvloeden het gedrag van het geheel. De eigenschappen<br />
kunnen zuiver lineair elastisch zijn, maar een faalcriterium kan ook toegewezen worden. De<br />
eigenschappen van de blokken en de contacten kunnen verschillende waarden aannemen, om<br />
bijvoorbeeld heterogeen materiaal te modelleren.<br />
Het doel van de simulat<strong>ie</strong>s is het breukpatroon tijdens bijvoorbeeld een UCS-test op monsters<br />
te simuleren. De contacten tussen aaneengrenzende blokken doen h<strong>ie</strong>rbij d<strong>ie</strong>nst als potentiële<br />
breukpaden (z<strong>ie</strong> groene lijnen in Figuur 2). In de initiële toestand wordt het monster dan ook<br />
als ‘intact’ materiaal beschouwd, waarbij een contact tussen twee blokken geen fysische<br />
breuk voorstelt. Pas als het breukcriterium van het contact wordt overschreden, wordt het<br />
geactiveerd en stelt het contact een reële breuk voor (z<strong>ie</strong> rode lijnen in Figuur 2). Mogelijke<br />
breukvorming beperkt zich dus tot de aanwezige contacten, waardoor het <strong>net</strong>werk voldoende<br />
fijn moet zijn.<br />
Figuur 2. Voorbeeld van geheel van aaneengrenzende blokken, waarbij elk contact (groene<br />
lijnen) kan geactiveerd worden, resulterend in een bepaald breukpad (rode lijnen).<br />
3
Aan elk contact wordt een bepaalde cohes<strong>ie</strong>, jcoh, en treksterkte, jten, toegekend. Het is<br />
belangrijk van in te z<strong>ie</strong>n dat de eigenschappen van deze contacten geen fysisch meetbare<br />
materiaaleigenschappen zijn. Ze moeten bepaald worden op basis van kalibrat<strong>ie</strong> van een<br />
homogeen model, waarvan naast UCS en Young’s modulus, ook het breukpatroon onder een<br />
uniaxiale belasting bijvoorbeeld gekend is (z<strong>ie</strong> paragraaf 2.b).<br />
2.b. Simulat<strong>ie</strong> van individuele breukgroei in homogeen monster<br />
Zoals vermeld in paragraaf 2.a kunnen de sterkte-eigenschappen van de contacten n<strong>ie</strong>t fysisch<br />
opgemeten worden en moeten deze bepaald worden via kalibrat<strong>ie</strong>. H<strong>ie</strong>rvoor baseert men zich<br />
op de sterkte, de stijfheid en het breukpatroon van een homogeen monster, gekend uit<br />
laboratoriumproeven. Dat de contacteigenschappen een grote invloed hebben op de<br />
resulterende druksterkte en stijfheid van het gesimuleerde monster wordt aangetoond door<br />
volgende voorbeelden.<br />
De invloed van de contactstijfheid (kn en ks) op de Young’s modulus is weergegeven in<br />
Figuur 3. Voor de 3 modellen zijn de sterkte-eigenschappen van de contacten dezelfde en<br />
gelijk aan deze van basismodel 1 uit Tabel 1 (z<strong>ie</strong> verder). Het is duidelijk dat hogere<br />
contactstijfheden tot hogere Young’s moduli leiden. Bovend<strong>ie</strong>n lijkt de invloed van de<br />
contactstijfheid op de resulterende Young’s modulus af te nemen voor hogere waarden voor<br />
kn en ks. Daarnaast resulteert een lagere contactstijfheid in een hogere UCS-waarde. Dit komt<br />
omdat voor eenzelfde vervorming van het monster de spanningen in contacten met een lagere<br />
stijfheid lager zijn. De sterkte van deze contacten wordt dus pas voor een grotere vervorming<br />
bereikt, wat tot hogere UCS-waarden leidt (Van Lysebetten, 2011).<br />
Figuur 3. Invloed van de stijfheid van de contacten op de spanning-vervormingcurve van een<br />
uniaxiale druktest (kn=ks=17.5, 35 en 70×10 12 Pa/m).<br />
In Tabel 1 en Figuur 4 is de invloed van de cohes<strong>ie</strong> (jcoh) en de trekweerstand (jten) voor een<br />
bepaalde waarde van de contactstijfheid (65×10 12 Pa/m) weergegeven. Enerzijds is de<br />
resulterende waarde van UCS en Young’s modulus gegeven (Tabel 1) en anderzijds het<br />
resulterende breukpatroon (Figuur 4). H<strong>ie</strong>ruit blijkt dat een hogere cohes<strong>ie</strong> resulteert in een<br />
hogere druksterkte (vergelijk bijvoorbeeld model 1 en 4, 2 en 5), wat vrij logisch is. Een<br />
hogere treksterkte van de contacten lijkt echter te resulteren in een lagere UCS van het<br />
4
monster. Verder beïnvloeden de sterkteparameters van de contacten de Young’s modulus van<br />
het monster n<strong>ie</strong>t. Globaal gez<strong>ie</strong>n zijn de gesimuleerde breukpatronen sterk gelijkaardig met<br />
afschuifzones onder een hoek van 60 à 70° met de horizontale (Van Lysebetten, 2011) en<br />
kunnen allen als realistisch worden beschouwd. Zoals in Figuur 1 geïllustreerd, tonen de<br />
simulat<strong>ie</strong>s ook eerder zones waarbinnen het materiaal bezwijkt, i.p.v. 1 enkele individuele<br />
goed gelokaliseerde breuk.<br />
Tabel 1. Invloed van de cohes<strong>ie</strong>, jcoh, en de treksterkte, jten, van de contacten op de UCS en<br />
de Young’s modulus, E, van het monster.<br />
INPUT OUTPUT<br />
jcoh<br />
[MPa]<br />
kn=ks<br />
[×10 12 Pa/m]<br />
jten<br />
[MPa]<br />
UCS<br />
[MPa]<br />
E<br />
[GPa]<br />
Basismodel (1) 6 65 3 11.5 10.6<br />
Basismodel (2) 5.5 65 3.5 9.4 10.6<br />
Basismodel (3) 5.5 65 2.5 10.4 10.6<br />
Basismodel (4) 5 65 3 9.4 10.6<br />
Basismodel (5) 4.5 65 3.5 8 10.6<br />
Figuur 4. Vergelijking van het breukpatroon (nadat UCS is bereikt) voor de 5 basismodellen<br />
van Tabel 1. Het <strong>net</strong>werk van blokken en contacten is voor alle modellen hetzelfde, maar de<br />
sterkteparameters van de contacten zijn verschillend (zoals samengevat in Tabel 1). Van links<br />
naar rechts: basismodel 1, 2, 3, 4 en 5.<br />
3. Toepassing op materiaal met zwakke insluitsels (soil mix)<br />
3.a. Ontwikkeling van model<br />
Al decennia lang wordt de (deep) soil mix-techn<strong>ie</strong>k gebruikt om de mechanische<br />
eigenschappen van grond te verbeteren. De grond wordt h<strong>ie</strong>rbij in situ mechanisch vermengd<br />
terwijl een bindmiddel, bijvoorbeeld een water-cementmengsel, wordt geïnjecteerd. Sinds het<br />
begin van de jaren 2000 wordt deze techn<strong>ie</strong>k in België steeds meer gebruikt voor de<br />
uitvoering van grond- en waterkerende construct<strong>ie</strong>s (Ganne et al., 2010). De soil mixtechn<strong>ie</strong>k<br />
b<strong>ie</strong>dt immers tal van economische voordelen ten opzichte van traditionele<br />
techn<strong>ie</strong>ken zoals damwanden, palenwanden of Berlijnse wanden. Een soil mix-wand ontstaat<br />
door het uitvoeren van overlappende cilindrische kolommen of rechthoekige panelen (secans-<br />
5
methode). Op d<strong>ie</strong> man<strong>ie</strong>r verkrijgt men een continue soil mix-wand. Vooraleer de soil mix<br />
uithardt worden stalen H- of I-prof<strong>ie</strong>len in de wand geplaatst d<strong>ie</strong> de momenten en<br />
dwarskrachten in de kerende construct<strong>ie</strong> moeten opnemen. Momenteel bedraagt de maximale<br />
uitvoeringsd<strong>ie</strong>pte in België rond de 20 meter, wat ruim voldoende is voor de meest courante<br />
toepassingen.<br />
Het voorkomen van grondinsluitsels in een soil mix-wand is onvermijdelijk, gez<strong>ie</strong>n de<br />
specif<strong>ie</strong>ke uitvoeringsprocedure van deep mixing. Het volumepercentage aan insluitsels is<br />
bovend<strong>ie</strong>n afhankelijk van de grondsoort. Uit laboratoriumproeven blijkt verder dat dit<br />
volumepercentage aan insluitsels, maar ook het aantal, de relat<strong>ie</strong>ve posit<strong>ie</strong> en de vorm ervan,<br />
het mechanisch gedrag van het materiaal beïnvloeden. Om dit effect meer gedetailleerd te<br />
onderzoeken worden de laboratoriumproeven aangevuld met numer<strong>ie</strong>ke simulat<strong>ie</strong>s. Dit geeft<br />
ook de mogelijkheid gevoeligheidsanalyses uit te voeren op een relat<strong>ie</strong>f eenvoudige wijze.<br />
Het uitgangspunt h<strong>ie</strong>rbij is een reële 2D-doorsnede met afmetingen 120 × 240 mm, genomen<br />
uit de doorsnede van een in situ uitgevoerde soil mix-kolom (zoals afgebeeld in Figuur 5.a).<br />
Dit 2D-monster bevat 11 insluitsels, d<strong>ie</strong> in totaal 11% van de oppervlakte van het monster<br />
innemen. Op basis h<strong>ie</strong>rvan worden vervolgens 69 verschillende modellen gegenereerd,<br />
waarbij het oppervlaktepercentage aan insluitsels gelijk is aan 1, 5, 10 en 20% insluitsels. Het<br />
model dat getoond wordt in Figuur 5.b is het basismodel. Het bestaat uit 9 (van de 11)<br />
insluitsels van het 2D-monster, samen goed voor 10% van de oppervlakte van het monster.<br />
Voor de andere 68 modellen d<strong>ie</strong> opgesteld worden, wordt gevar<strong>ie</strong>erd met de relat<strong>ie</strong>ve posit<strong>ie</strong><br />
van de insluitsels, maar ook met het aantal en de vorm. Verder worden er ook insluitsels<br />
toegevoegd met een uitgesproken ronde en hoekige vorm (de reële insluitsels zijn h<strong>ie</strong>r een<br />
tussenvorm van).<br />
a. b.<br />
Figuur 5. a. Doorsnede van een soil mix-kolom. Uit deze doorsnede wordt een rechthoekig<br />
monster met afmetingen 120×240 mm geselecteerd; b. Soil mix-monster met het in Matlabgecreëerde<br />
<strong>net</strong>werk, waarbij blokken en contacten binnen de rode lijnen grondeigenschappen<br />
krijgen (rest van het materiaal is goed gemengd).<br />
6
3.b. Effect van frequent<strong>ie</strong> en geometr<strong>ie</strong> van insluitsels<br />
Een belangrijke aanname d<strong>ie</strong> gemaakt wordt bij dit project over soil mix-materiaal is dat het<br />
heterogeen materiaal bestaat uit 2 componenten, waarbij 1 component zwakke insluitsels<br />
vormt. Soil mix bestaat uit goed gemengd, relat<strong>ie</strong>f sterk materiaal, maar in zekere mate ook<br />
uit delen d<strong>ie</strong> slecht of zelfs n<strong>ie</strong>t gemengd zijn, of m.a.w. uit delen grond. Het<br />
volumepercentage aan ongemengd materiaal kan h<strong>ie</strong>rbij variëren van 0-3.5% in zandgrond tot<br />
meer dan 35% in kleigronden (Ganne et al., 2011).<br />
De discrete simulat<strong>ie</strong>s tonen de grote invloed aan van het volumepercentage aan heterogeen<br />
materiaal op de sterkte en stijfheid van het materiaal (z<strong>ie</strong> Figuur 6). Zo blijkt dat de reduct<strong>ie</strong><br />
in sterkte en stijfheid van een monster n<strong>ie</strong>t overeenkomt met het gewogen gemiddelde ervan<br />
gebaseerd op de totale oppervlakte van gemengd en ongemengd materiaal. De UDECsimulat<strong>ie</strong>s<br />
wijzen uit dat voor slechts 1% ongemengd materiaal de sterkte en stijfheid<br />
gereduceerd worden met gemiddeld respect<strong>ie</strong>velijk 20 en 2%, terwijl voor 10% ongemengd<br />
materiaal de sterkte gemiddeld afneemt met meer dan de helft en de stijfheid met 31%.<br />
Bovend<strong>ie</strong>n is er voor de opeenvolgende bestudeerde percentages aan insluitsels (1 t.o.v. 5%,<br />
5 t.o.v. 10%, enz.) ook een duidelijke overlapping waarneembaar van de UCS-waarden,<br />
terwijl de variat<strong>ie</strong> in Young’s moduli <strong>net</strong> n<strong>ie</strong>t overlapt voor deze percentages. Voor 10%<br />
insluitsels valt het op dat hoekige insluitsels een lagere sterkte en stijfheid veroorzaken dan<br />
ronde insluitsels (z<strong>ie</strong> Figuur 7). Bovend<strong>ie</strong>n verlaagt de sterkte van een monster drastisch<br />
wanneer minder insluitsels (maar met dezelfde vorm en hetzelfde totale percentage aan<br />
ongemengd materiaal) aanwezig zijn.<br />
Deze resultaten kunnen gelinkt worden aan de breukgroei in de monsters. Voor dezelfde<br />
externe last zijn spanningsp<strong>ie</strong>ken hoger in monsters met hoekige insluitsels dan in monsters<br />
met ronde insluitsels. Algemeen gez<strong>ie</strong>n veroorzaken deze hogere spanningsp<strong>ie</strong>ken vroegere<br />
breukvorming en bijgevolg een lagere sterkte en stijfheid. Ten slotte speelt ook de ruimtelijke<br />
verdeling van de heterogeniteiten een belangrijke rol op het gedrag van het heterogeen<br />
materiaal. Zo ligt de sterkte en stijfheid van een monster waarbij het insluitsel centraal in het<br />
materiaal gelegen is, opvallend lager dan wanneer het insluitsel zich aan de boven- of<br />
onderkant van het monster bevindt.<br />
UCS [MPa]<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
0 5 10 15 20<br />
E [GPa]<br />
Ongemengd materiaal (%)<br />
Ongemengd materiaal (%)<br />
Figuur 6. Variat<strong>ie</strong> van UCS (links) en Young’s modulus (rechts) in funct<strong>ie</strong> van het<br />
(volume)percentage aan ongemengd materiaal.<br />
12<br />
10<br />
8<br />
6<br />
4<br />
2<br />
0<br />
0 5 10 15 20<br />
7
Vorm van de insluitsels<br />
Vorm van de insluitsels<br />
Rond<br />
Hoekig<br />
Rond<br />
Hoekig<br />
Reëel<br />
Reëel<br />
Rond<br />
Hoekig<br />
Rond<br />
Hoekig<br />
Reëel<br />
Reëel<br />
Gemiddelde UCS [MPa]<br />
4 4.5 5 5.5 6 6.5 7<br />
Gemiddelde E [GPa]<br />
6 6.5 7 7.5 8<br />
Figuur 7. Variat<strong>ie</strong> van de gemiddelde UCS-waarde (boven) en Young’s modulus, E (onder)<br />
voor 30 numer<strong>ie</strong>ke modellen met 10 vol% ongemengd materiaal in funct<strong>ie</strong> van de vorm en het<br />
aantal insluitsels (respect<strong>ie</strong>velijk links en rechts aangegeven).<br />
3.c. Vergelijking tussen resultaten van simulat<strong>ie</strong>s en labo-waarnemingen<br />
Figuur 8 toont de evolut<strong>ie</strong> van het breukpatroon voor het basismodel. De UCS-waarde<br />
bedraagt 4.4 MPa, tegenover een UCS-waarde van 11.5 MPa voor puur soil mix-materiaal<br />
(dit is een afname van de sterkte met meer dan 60% door de aanwezigheid van 10 vol%<br />
ongemengd materiaal). Bij relat<strong>ie</strong>f kleine belasting bezwijkt een deel van het materiaal in de<br />
insluitsels, wat logisch is aangez<strong>ie</strong>n lage sterkte-eigenschappen zijn gegeven aan dat<br />
materiaal. Echter de bezwijking is duidelijk beperkt tot bepaalde delen van de insluitsels. Bij<br />
bijvoorbeeld 2.6 MPa uniaxiale belasting, zijn reeds enkele verticale trekbreuken geïnduceerd<br />
in het matrixmateriaal aan de boven- en onderkant van gegroepeerde insluitsels (Figuur 8.a).<br />
Dit zijn typische splijtingsbreuken d<strong>ie</strong> ook geobserveerd worden tijdens drukproeven. Bij<br />
hogere belasting en zeker nadat de UCS-waarde is bereikt (Figuren 8.c en 8.d), ontstaan ook<br />
afschuifbreuken. Dit leidt uiteindelijk tot een afschuifzone d<strong>ie</strong> zich uitstrekt van de<br />
linkerbovenhoek van het monster naar rechtsonder.<br />
In Figuur 9 zijn enkele voorbeelden gegeven van details van geteste monsters, gekernd uit<br />
twee reële soil mix-wanden. In Figuur 9.a zijn dr<strong>ie</strong> voorbeelden weergegeven van materiaal<br />
met relat<strong>ie</strong>f veel insluitsels. De insluitsels zijn duidelijk zichtbaar en ook de geïnduceerde<br />
breuken er rond; analoge breukpatronen zijn zichtbaar als in de simulat<strong>ie</strong>s. In Figuur 9.b is<br />
eerder homogeen soil mix-materiaal onderzocht. Het resulterend breukpatroon is sterk<br />
gelijkend op de gesimuleerde proeven, voorgesteld in Figuur 4.<br />
Een deel van het toekomstige onderzoek richt zich op het testen van grote soil mix-blokken,<br />
gezaagd uit een in situ gemengd soil mix-paneel (z<strong>ie</strong> Figuur 10). In Figuur 10.a is het<br />
breukpatroon weergegeven van een blok van 0.5 × 0.6 × 0.9 m met relat<strong>ie</strong>f heterogene<br />
samenstelling. Verticale en hellende macroscopische breuken zijn duidelijk zichtbaar. In<br />
1<br />
1<br />
3<br />
3<br />
9<br />
10<br />
1<br />
1<br />
3<br />
3<br />
9<br />
10<br />
Aantal insluitsels<br />
Aantal insluitsels<br />
8
Figuur 10.b is een vrij homogene blok weergegeven (0.6 × 0.5 × 1.2 m). Doorheen deze blok<br />
zijn ook meerdere kernen geboord, tussen beide oorspronkelijke wanden (Figuur 10.c). De 2<br />
macroscopische breuken zijn duidelijk zichtbaar (z<strong>ie</strong> witte artificiële lijnen), maar in de buurt<br />
van deze breuken zijn ook dunne breuken geïnduceerd, d<strong>ie</strong> nu zichtbaar zijn door hun lichtere<br />
kleur (gele adertjes). Deze breuken komen voor over een breedte van 10 à 20 cm rond de<br />
macroscopische breuken.<br />
a. 2.6 MPa b. 4.4 MPa (UCS) c. 3.8 MPa d. 4 MPa<br />
Figuur 8. Evolut<strong>ie</strong> van het breukpatroon voor het basismodel gedurende de gesimuleerde<br />
UCS-test. Figuur b komt overeen met het breukpatroon op het moment dat de maximale<br />
sterkte (UCS= 4.4 MPa) wordt bereikt. Figuur a is gesitueerd voor de belastingsp<strong>ie</strong>k, terwijl<br />
Figuur c en d gesitueerd zijn na de belastingsp<strong>ie</strong>k.<br />
a.<br />
b.<br />
Figuur 9. Details van geïnduceerde breukpatronen in uniaxiaal belaste monsters, gekernd uit<br />
twee reële soil mix-wanden (breedte van foto’s komt ongeveer overeen met 2 cm). a. Relat<strong>ie</strong>f<br />
heterogeen soil mix-materiaal; b. Relat<strong>ie</strong>f homogeen soil mix-materiaal.<br />
9
86°<br />
71°<br />
90°<br />
63°<br />
a. b.<br />
c.<br />
Figuur 10. a. Uniaxiaal belaste blok van relat<strong>ie</strong>f heterogeen soil mix mix-materiaal materiaal (dimens<strong>ie</strong>s<br />
0.5 × 0.6 × 0.9 m); b. Uniaxiaal belaste blok van relat<strong>ie</strong>f homogeen soil mix mix-materiaal<br />
(dimens<strong>ie</strong>s 0.6 × 0.5 × 1.2 m); c. Kern geboord uit blok van Figuur 10.b (ongeveer op 1/3<br />
van de onderkant).<br />
4. Algemeen besluit en toekomstperspect<strong>ie</strong>ven<br />
De aangehaalde voorbeelden illustreren zeer duidelijk dat de discontinue benadering, zoals<br />
vaak gehanteerd binnen het domein van de rotsme rotsmechanica, chanica, een toegevoegde waarde geven<br />
aan dit soort onderzoek. Het breukpatroon dat verkregen wordt door de UDEC UDEC-simulat<strong>ie</strong>s is<br />
gelijkaardig aan dat wat in realiteit wordt waargenomen. Dit is een eerste aanwijzing dat de<br />
simulat<strong>ie</strong>s vrij betrouwbaar zijn en een beter inzicht geven in het falen van materiaal met<br />
zwakke insluitsels.<br />
Uit de simulat<strong>ie</strong>s blijkt dat de vermindering in sterkte en stijfheid van een monster n<strong>ie</strong>t<br />
overeenkomt met het gewogen gemiddelde ervan gebaseerd op de totale oppervlakte van<br />
gemengd en ongemengd materiaal. Voor slechts 1% ongemengd materiaal worden de sterkte<br />
en stijfheid gereduceerd met gemiddeld respect<strong>ie</strong>velijk espect<strong>ie</strong>velijk 20 en 2%, terwijl voor 10%<br />
ongemengd materiaal de sterkte afneemt met gemiddeld meer dan de helft en de stijfheid met<br />
31%. Bovend<strong>ie</strong>n is er voor 1, 5, 10 en 20% insluitsels ook een duidelijke overlap overlapping<br />
waarneembaar van de UCS-waarden. waarden. De va variat<strong>ie</strong> riat<strong>ie</strong> in Young’s moduli overlapt <strong>net</strong> n<strong>ie</strong>t voor<br />
deze percentages. Voor 10% insluitsels valt het op dat hoekige insluitsels een lagere sterkte<br />
en stijfheid veroorzaken dan ronde insluitsels. Bovend<strong>ie</strong>n verlaagt de sterkte van een monster<br />
drastisch wanneer minder nder insluitsels (maar met dezelfde vorm en hetzelfde totale percentage<br />
aan ongemengd materiaal) aanwezig zijn.<br />
Deze besluiten zijn vrij gelijklopend met de besluiten gebaseerd op een<br />
continuümbenadering, waarbij slechts elastische en/of elasto-plastische vervorming van het<br />
10
continuüm wordt toegelaten (Ganne et al., 2011). De continuümsimulat<strong>ie</strong>s werden uitgevoerd<br />
met de FLAC-code. Echter het grote verschil tussen beide benaderingen is dat de discontinue<br />
benadering overeenkomt met het induceren van individuele breuken, zoals ook in de realiteit.<br />
Deze breuken zijn duidelijk discreet en worden ofwel door te grote trekspanningen, ofwel te<br />
grote schuifspanningen veroorzaakt. Zoals in de realiteit kan een volledige falingszone in het<br />
discontinu model opgebouwd zijn uit individuele kleinere breuken. Binnenin zo 1 zone,<br />
kunnen zowel trek-, als afschuifbreuken aanwezig zijn. Bij een continue benadering wordt dit<br />
onderscheid n<strong>ie</strong>t gemaakt en observeert men eerder macroscopisch een band van meerdere<br />
elementen d<strong>ie</strong> bezwijkt in afschuiving bijvoorbeeld. Of m.a.w. een continu model staat verder<br />
af van de realiteit. Wanneer 1 samenstelling van het materiaal, 1 grootte van monster en 1<br />
belastingswijze wordt bestudeerd, is dit verschil tussen een continu en discontinu model<br />
waarschijnlijk aanvaardbaar; vooral omwille van het feit dat alles is gekalibreerd voor een<br />
bepaalde samenstelling van het materiaal, een bepaalde geometr<strong>ie</strong> en een bepaalde<br />
belastingswijze. Echter het hoofddoel van deze simulat<strong>ie</strong>s is om via simulat<strong>ie</strong>s andere<br />
samenstellingen, andere groottes en andere belastingswijzen te bestuderen. Uiteindelijk zou<br />
dit moeten resulteren in de simulat<strong>ie</strong>s van een totale wand. Het is duidelijk dat wanneer<br />
andere situat<strong>ie</strong>s worden bestudeerd dan in het labo, het heel belangrijk is dat wat gesimuleerd<br />
wordt fysisch zo kort mogelijk bij de realiteit ligt.<br />
Om dat ganse proces te ondersteunen zullen in het kader van het lopende IWT-project<br />
uitgevoerd door WTCB, ABEF en K.U.Leuven, nog bijkomende proeven worden uitgevoerd.<br />
Zowel klass<strong>ie</strong>ke kernen, afkomstig van wanden in verschillende grondsoorten, zullen worden<br />
getest, als monsters d<strong>ie</strong> zo goed mogelijk in het laboratorium worden gemengd en blokken<br />
met hoogtes van 1 tot 1.5 m. Eventueel worden ook buigproeven ingepland. Simulat<strong>ie</strong>s van<br />
deze verschillende proeven zouden enerzijds voldoende inzicht moeten geven in de<br />
falingsmechanismes, maar anderzijds ook voldoende vertrouwen om de stap te zetten naar de<br />
simulat<strong>ie</strong> van in situ gedrag van soil mix-wanden.<br />
Dankwoord<br />
De meeste resultaten in dit artikel zijn afkomstig van het onderzoek dat G. Van Lysebetten<br />
heeft uitgevoerd in het kader van zijn masterproef, voor het behalen van het MSc-diploma<br />
burgerlijk ingen<strong>ie</strong>ur, Geotechn<strong>ie</strong>k en Mijnbouwkunde aan de K.U.Leuven (2010-2011). Dit<br />
onderzoek is gekoppeld aan het IWT-project 080736, “Soil Mix in construct<strong>ie</strong>ve toepassingen<br />
– Karakterisat<strong>ie</strong> van het materiaal en ontwikkeling van n<strong>ie</strong>uwe mechanische wetmatigheden”.<br />
Alle leden van de werkgroep worden bedankt voor het ter beschikking stellen van de nodige<br />
gegevens i.v.m. de uitvoering van soil mix-wanden en labo-resultaten. In het bijzonder<br />
worden N. Den<strong>ie</strong>s, F. De Cock, N. Huybrechts, B. Lameire en J. Maertens bedankt voor de<br />
waardevolle discuss<strong>ie</strong>s tijdens het uitvoeren van dit onderzoek.<br />
Referent<strong>ie</strong>s<br />
Debecker B., 2009. Influence of planar heterogeneit<strong>ie</strong>s on the fracture behaviour of rock,<br />
PhD-thesis K.U.Leuven.<br />
Debecker B. and Vervoort A., 2009. Experimental observation of fracture patterns in layered<br />
11
slate. Int. J. Fract., 159(1), 51-62.<br />
Ganne P., Huybrechts N., De Cock F., Lameire B. and Maertens J., 2010. Soil Mix wanden<br />
als kerende construct<strong>ie</strong>s – kritische analyse van de ontwerpparameters van het<br />
materiaal. Geotechn<strong>ie</strong>k.<br />
Ganne P., Den<strong>ie</strong>s N., Huybrechts N., Vervoort A., Tavallali A., Maertens J., Lameire B. and<br />
De Cock F., 2011. Soil Mix: influence of soil inclusions on the structural behaviour,<br />
15th ECSMGE, Athens (Greece), 12-15 september 2011.<br />
Lavrov A.V., Vervoort A., Filimonov Y., Wevers M. and Mertens J., 2002. Acoustic<br />
emission in host rock material for radioactive waste disposal: comparison between clay<br />
and rock salt. Bulletin of Engineering Geology and the Environment, Vol. 61 (4),<br />
November 2002, pp 379-387.<br />
Tavallali A. and Vervoort A., 2010. Failure of layered sandstone under Brazilian test<br />
conditions: effect of microscale parameters on macro-scale behaviour. Rock Mechanics<br />
and Rock Engineering, 43, 641-653.<br />
Van de Steen B., Vervoort A. and Sahin K., 2002. Influence of internal structure of crinoidal<br />
limestone on fracture paths. International Journal of Engineering Geology 67, 2002,<br />
pp 109-125.<br />
Van Lysebetten G., 2011. Soil Mix in construct<strong>ie</strong>ve toepassingen: kwaliteitscontrole. MSc<br />
thesis (Burgerlijk Ingen<strong>ie</strong>ur, Geotechn<strong>ie</strong>k en Mijnbouwkunde). K.U.Leuven.<br />
Vervoort A., Wevers M., Swennen R., Roels S., Van Geet M. and Sellers E., 2004. Recent<br />
advances of X-ray CT and its applications for rock material. In: X-ray CT for<br />
Geomaterials, Swets & Zeitlinger, Lisse (The Netherlands), ISBN 90 5809 666 1, pp<br />
79-91.<br />
12
N<strong>ie</strong>uwe ontwikkelingen in geïnjecteerde grondverdringende schroefpalen<br />
M. Bottiau, Franki Foundations Belgium
Schroefpalen met zijdelingse<br />
wegpersing en groutinject<strong>ie</strong><br />
Ir Maurice Bottiau
Schroefpalen met groutinject<strong>ie</strong><br />
Korte beschrijving van de problemat<strong>ie</strong>k<br />
Toepassingsgeb<strong>ie</strong>d<br />
Systemen/case stud<strong>ie</strong>s<br />
Ervaringen/ geleerde lessen<br />
Conclus<strong>ie</strong>s en aanbevelingen
Schroefpalen met zijdelingse wegpersing<br />
Driven piles Bored piles<br />
Screw piles<br />
Displacement Micropiles Excavation
• Grondverdringende boorkop<br />
• Dr<strong>ie</strong> generat<strong>ie</strong>s van systemen<br />
• Vereisen hoge koppels en grote pull-down vermogens<br />
ATLAS<br />
OMEGA
Base<br />
Atlas
BT 60<br />
Atlas palen
Betonneren:<br />
•Gesloten circuit<br />
•C25/30 ; C30/37<br />
•S4<br />
•Granulometr<strong>ie</strong><br />
•Warmte ontwikkeling<br />
Wapeningen:<br />
•Voor of na betonneren<br />
Omega palen
Omega pile
Schroefkokerpalen
Beperkingen van de<br />
grondverdringende<br />
schroefpalen<br />
• Doorboren van hardere lagen<br />
• Verankeren in harde lagen<br />
• Slijtage<br />
• Capaciteit van de machines
Recentere ontwikkelingen<br />
Inject<strong>ie</strong> van cementgrout onder de punt<br />
tijdens installat<strong>ie</strong> van de paal<br />
Inject<strong>ie</strong> vindt plaats via centrale inject<strong>ie</strong>buis<br />
Grout zorgt voor tijdelijke wateroverspanning<br />
onder de punt waardoor korrelspanning zakt<br />
Grout zorgt voor smering langs de<br />
paalschacht
Toepassingsgeb<strong>ie</strong>d<br />
Geschroefde stalen buispalen<br />
Grondverdringende buisschroefpalen<br />
Franki Omegapalen<br />
Atlaspalen (in ontwikkeling)
Schroefinject<strong>ie</strong> kokerpalen
Belastingsproeven-RER Anderlecht
Schroefinject<strong>ie</strong>palen<br />
RER Anderlecht
Proefopstelling
K08<br />
Proefresultaten<br />
• Breukweerstand bepaald door Tuc Rail is 1100 kN<br />
• 10 stappen voorz<strong>ie</strong>n van110 kN.<br />
• Breukweerstand n<strong>ie</strong>t bereikt : twee extra stappen tot 1320<br />
kN.<br />
K11<br />
• Breukweerstand aangepast tot 3000 kN<br />
• 10 stappen voorz<strong>ie</strong>n van110 kN.<br />
• Breukweerstand n<strong>ie</strong>t bereikt : twee extra stappen tot 1320<br />
kN.
Proefresultaten
Proefresultaten
Proefresultaten
• Bijzondere goed resultaten<br />
• Breukweerstand n<strong>ie</strong>t bereikt<br />
• Verplaatsingen:<br />
– K08 :15.03 mm<br />
– K11: 30.74 mm<br />
Proefresultaten
FRANKI OMEGA PALEN
Case study<br />
Werk Meerrijk Eindhoven<br />
Franki Omegapalen<br />
Bodem bestaat uit zand<br />
Diameter 610mm<br />
Paalpuntniveau 8,00-NAP<br />
Paallengte 26,0m
Inschatting boortijd zonder<br />
inject<strong>ie</strong>: 50’ (2’/m1)<br />
Grote vraagtekens bij<br />
haalbaarheid<br />
Inschatting boortijd met<br />
inject<strong>ie</strong>: 30’<br />
Meerrijk Eindhoven
Zonder groutinject<strong>ie</strong><br />
• Boren: 50’<br />
• Trekken: 12’<br />
• Omstellen: 5’<br />
• Totaal: 67’/0,85= 79’<br />
• Rendement: 5/dag= 130m<br />
Meerrijk Eindhoven<br />
Met groutinject<strong>ie</strong><br />
• Boren: 30’<br />
• Trekken: 12’<br />
• Omstellen: 5’<br />
• Totaal: 47’/0,85= 55’<br />
• Rendement: 8/dag= 208m
Meerrijk Eindhoven<br />
Het verwachte rendement werd gehaald!<br />
Bijkomende voordelen:<br />
Aanz<strong>ie</strong>nlijk minder slijtage van de boren<br />
Veel lagere belasting van het mater<strong>ie</strong>el
Controle sonderingen<br />
• TOREN ERASMUSPARK TE DEN HAAG-september<br />
2008<br />
• Omega palen aangezet in het pleistocene<br />
zandpakket<br />
• 14 controlesonderingen uitgevoerd door Fugro
Voorbeeld: palen 169 en 170-<br />
Sonderingen 166<br />
• Voorafgaand aan de installat<strong>ie</strong> van de palen sondering DKM200<br />
uitgevoerd.<br />
• De beide sonderingen voorafgaand aan de paalinstallat<strong>ie</strong><br />
vertonen een goede overeenkomst.<br />
• Sondering DKM203 is uitgevoerd na installat<strong>ie</strong> van de palen.<br />
• Het eerste zandpakket (maaiveld tot ca. NAP - 14 m) is<br />
aanz<strong>ie</strong>nlijk verdicht is, lokaal factor 2.<br />
• In het pleistocene zandpakket wordt een toename in<br />
conusweerstand gemeten van ca. 10 MPa.<br />
• De teruggang welke bij DKM166 en DKM200 wordt aangetroffen<br />
op ca. NAP - 23 m laat een toename in conusweerstand z<strong>ie</strong>n van<br />
ca. 14 MPa naar ca. 16 MPa.
Controle sonderingen na uitvoering
Sonderingen voor (DKM 200) en na (DKM 203)
paalpuntnivo<br />
Toepassing in België: Rixensart
Toepassing in België: Rixensart<br />
• Omega palen diameter 56 en 66 cm, 22 m lang<br />
• Proef zonder inject<strong>ie</strong> geblokkeerd op 15 m<br />
• Proef met inject<strong>ie</strong> in 40 ‘ op d<strong>ie</strong>pte
Conclus<strong>ie</strong>s/aanbevelingen<br />
Groutinject<strong>ie</strong> is een middel om rendement te verhogen<br />
en uitvoering in hardere lagen mogelijk te maken<br />
Toepassingsgeb<strong>ie</strong>d van grondverdringende<br />
schroefpalen wordt met groutinject<strong>ie</strong> uitgebreid<br />
Posit<strong>ie</strong>f invloed op draagvermogen<br />
Groutinject<strong>ie</strong> brengt uitvoerinsgimpacten waarmee<br />
rekening moet worden gehouden<br />
Toepassing van groutinject<strong>ie</strong> is zeker n<strong>ie</strong>t uitontwikkeld
Detect<strong>ie</strong> van defecten in d<strong>ie</strong>pwandvoegen<br />
R. Spruit, GW Rotterdam
kandidaat Prijs Hubert Raedschelders<br />
Detect<strong>ie</strong> van defecten in d<strong>ie</strong>pwandvoegen<br />
1 Samenvatting<br />
Recente incidenten met lekkende d<strong>ie</strong>pwanden tijdens de bouw van metrolijnen in Amsterdam en<br />
Rotterdam (Nederland) hebben geleid tot heroverweging van de d<strong>ie</strong>pwand als grond kerende<br />
construct<strong>ie</strong> voor d<strong>ie</strong>pe ontgravingen. Naar onze mening zijn de voegen tussen de panelen de zwakke<br />
plek. Tijdens het beton storten moet de benton<strong>ie</strong>t suspens<strong>ie</strong> worden verdrongen door beton. Als dit<br />
n<strong>ie</strong>t goed lukt, zullen benton<strong>ie</strong>t insluitingen ontstaan (vooral) in de voegen. Deze insluitingen zijn<br />
bijna n<strong>ie</strong>t te detecteren met een pompproef of reeds beschikbare lekdetect<strong>ie</strong>methoden, omdat de<br />
hydraulische weerstand van de insluiting zeer hoog is. Na het ontgraven kan echter de benton<strong>ie</strong>t<br />
insluiting instab<strong>ie</strong>l worden, waardoor lekkage kan optreden met mogelijk zakking in de omgeving tot<br />
gevolg.<br />
Daarom twee onderzoeksprojecten gestart aan de TU Delft, één gericht op het optimaliseren van het<br />
product<strong>ie</strong>proces van d<strong>ie</strong>pwanden en één (zoals beschreven in dit artikel) op het ontwikkelen van<br />
meettechn<strong>ie</strong>ken voor het vroegtijdig (voor ontgraving) detecteren van defecten in de<br />
d<strong>ie</strong>pwandvoegen.<br />
In twee projecten met d<strong>ie</strong>pe ontgravingen in Nederland, zijn veldproeven met vijf verschillende<br />
meettechn<strong>ie</strong>ken uitgevoerd. In een schaaltest met een bekende anomal<strong>ie</strong> is de respons van de<br />
meetprincipes getest. De geteste principes zijn: gedistribueerd temperatuurprof<strong>ie</strong>l, natuurlijke<br />
gammastraling, Cross‐hole Sonic Logging (CSL), Single‐hole Sonic Logging (SSL) en elektrische<br />
weerstand. In dit artikel worden de resultaten tot nu toe gepresenteerd en besproken. Voorlopige<br />
conclus<strong>ie</strong>s zullen worden getrokken. Een gedetailleerde setup van de meest veelbelovende methode,<br />
Cross‐hole Sonic loggen, in een d<strong>ie</strong>pwand zal worden getoond met aanbevelingen voor de<br />
interpretat<strong>ie</strong> van de veldmetingen. Een vooruitblik op de komende onderzoeks‐stappen en de<br />
verwachte resultaten zal worden gegeven.<br />
2 Inleiding<br />
Traditioneel werden d<strong>ie</strong>pwanden beschouwd als een veilige en bewezen technolog<strong>ie</strong> voor de<br />
kerende construct<strong>ie</strong> van een d<strong>ie</strong>pe ontgraving. Door recente grote lekkages d<strong>ie</strong> zich in de metro<br />
bouwprojecten in Amsterdam en Rotterdam voordeden, is het risicoprof<strong>ie</strong>l van de d<strong>ie</strong>pwand<br />
veranderd.<br />
In projecten bestaat een duidelijke behoefte om de onzekerheid van de kwaliteit van de in de grond<br />
gevormde elementen te verminderen. Daarom is een onderzoeksproject gestart om te bepalen of<br />
geb<strong>ie</strong>den met een hoog risico op lekkage kunnen worden opgespoord voordat ontgraving binnen de<br />
bouwkuip plaatsvindt. Net als in boorgat geofysica, is verondersteld dat de combinat<strong>ie</strong> van<br />
verschillende meettechn<strong>ie</strong>ken zal leiden tot een betrouwbare conclus<strong>ie</strong>. Daarom zijn vijf<br />
verschillende meettechn<strong>ie</strong>ken onderzocht. Deze zijn: gedistribueerd temperatuurprof<strong>ie</strong>l, natuurlijke
gammastraling, Cross‐hole Sonic Logging (CSL), Single‐hole Sonic Logging (SSL) en elektrische<br />
weerstand. De metingen werden uitgevoerd op locat<strong>ie</strong> en op schaalmodellen.<br />
3 Test locat<strong>ie</strong>s<br />
Onder het 'Kruisplein' in het centrum van Rotterdam wordt een ondergrondse parkeergarage van 6<br />
verd<strong>ie</strong>pingen gebouwd. D<strong>ie</strong>pwanden tot 42 m minus maaiveld (op deze d<strong>ie</strong>pte komt een kleiige laag<br />
met een hoge hydraulische weerstand voor) zorgen voor een robuuste en waterdichte grondkerende<br />
construct<strong>ie</strong>.<br />
Verschillende maatregelen om de kwaliteit van de d<strong>ie</strong>pwanden te verbeteren werden opgenomen in<br />
het contract (elke vracht beton is bijvoorbeeld getest op consistent<strong>ie</strong> eigenschappen). Ter<br />
vermindering van de onzekerheid van de uiteindelijke bouwkwaliteit, is de hydraulische weerstand<br />
van de wand ook getest door het verlagen van het grondwaterpeil in de bouwput.<br />
Toch zullen de potentiële zwakke plekken in de d<strong>ie</strong>pwand n<strong>ie</strong>t worden gevonden in een pompproef<br />
als er sprake is van benton<strong>ie</strong>t insluitingen in de voegen tussen de d<strong>ie</strong>pwand panelen. Een benton<strong>ie</strong>t<br />
insluiting heeft namelijk een hoge hydraulische weerstand waardoor de instroom van water door de<br />
d<strong>ie</strong>pwanden wordt voorkomen. Tijdens de ontgraving kunnen echter de benton<strong>ie</strong>t insluitingen<br />
instab<strong>ie</strong>l worden als gevolg van de verandering in de horizontale grond‐ en waterdrukken. Door de<br />
geleidelijke degradat<strong>ie</strong> van de benton<strong>ie</strong>t insluiting, kan een plotselinge grote lekkage ontstaan, wat<br />
resulteert in grote hoeveelheden water en (eventueel) zand d<strong>ie</strong> de bouwkuip in stromen. Als<br />
transport van zand optreedt, zal zakking buiten de bouwput optreden, waardoor schade aan<br />
belendingen en aangrenzende infrastructuur kan ontstaan.<br />
Het werd dan ook zinvol geacht om de mogelijkheden te onderzoeken om benton<strong>ie</strong>t insluitingen te<br />
detecteren voorafgaand aan de ontgraving. Metingen op locat<strong>ie</strong> in v<strong>ie</strong>r d<strong>ie</strong>pwandvoegen en in twee<br />
grote laboratoriumblokken werden uitgevoerd in het najaar van 2009 en het voorjaar van 2010.<br />
Na de eerste posit<strong>ie</strong>ve resultaten van de tests in Rotterdam, heeft de aannemer van het 'Spoorzone'<br />
spoortunnel‐project in Delft besloten om een van de techn<strong>ie</strong>ken (Cross‐hole Sonic Logging) op grote<br />
schaal toe te passen. In dit 'Spoorzone' project wordt het bestaande spoorwegviaduct vervangen<br />
door een 3 km lange 4 sporige tunnel. De tunnel wordt met de wanden‐dak methode gebouwd. Alle<br />
voegen van de d<strong>ie</strong>pwand grenzend aan de gebouwen aan de oostelijke kant van de tunnel worden<br />
met de CSL methode getest (2010‐2011) en een speciaal gedeelte met 10 voegen (voorjaar 2011) is<br />
opgezet om de metingen verder te optimaliseren. De d<strong>ie</strong>pwanden in dit project steken tot een d<strong>ie</strong>pte<br />
van 25 m minus maaiveld.
Figuur 1: Bovenaanzicht van de test configurat<strong>ie</strong> zoals d<strong>ie</strong> in Rotterdam is toegepast<br />
4 Beschrijving van de tests en de resultaten<br />
4.1 Temperatuur<br />
Tijdens het vervaardigen van een d<strong>ie</strong>pwand wordt het volume in de uitgegraven sleuf meerdere<br />
keren vervangen. Na het bereiken van de eindd<strong>ie</strong>pte wordt de graafbenton<strong>ie</strong>t vervangen door verse<br />
(lichtere) benton<strong>ie</strong>t, d<strong>ie</strong> in de volgende fase moet worden vervangen door beton. Elk materiaal heeft<br />
een bepaalde temperatuur op het moment dat het in de sleuf wordt gestort. Door gebruik te maken<br />
van verticaal geplaatste temperatuur sensoren (d<strong>ie</strong> het temperatuurprof<strong>ie</strong>l langs de sensor<br />
weergeven) is het mogelijk om bij te houden waar de verschillende materialen in de d<strong>ie</strong>pwandsleuf<br />
blijven. De temperatuur is gemeten met optische vezels (Del Grosso et al. 2001). Voor de uitlezing is<br />
gebruik gemaakt van een Sensor<strong>net</strong> Oryx DTS (Sensor<strong>net</strong> 2009). De temperatuur nauwkeurigheid ligt<br />
rond 0,01 ° C terwijl volgens de specificat<strong>ie</strong>s van de fabrikant de nauwkeurigheid van de posit<strong>ie</strong> van<br />
de metingen 1 m is. In de projecten in Rotterdam en Delft werd duidelijk dat de meest interessante<br />
locat<strong>ie</strong> om het temperatuurprof<strong>ie</strong>l te meten in de voeg met het eerder geproduceerd<br />
d<strong>ie</strong>pwandpaneel is. De optische vezel kan worden neergelaten in de ontgraven sleuf door het<br />
aanbrengen van een gewicht aan het gesloten einde van de sensor. De vervanging van de<br />
graafbenton<strong>ie</strong>t door verse benton<strong>ie</strong>t kon in detail worden gecontroleerd (figuur 2). De<br />
graafbenton<strong>ie</strong>t bevat relat<strong>ie</strong>f veel zand en is daardoor moeilijker te vervangen door beton. Als tijdens<br />
het ontzanden graafbenton<strong>ie</strong>t in de sleuf achterblijft, dan neemt de kans op benton<strong>ie</strong>t insluitingen
toe. Ook tijdens het betonstorten waren we goed in staat om het stortfront in de sleuf te volgen.<br />
Figuur 3 toont (aangegeven met een pijl) hoe een korte stortonderbreking wordt gedetecteerd in de<br />
meting.<br />
We denken daarom dat de gedistribueerde temperatuurmeting een belangrijk instrument kan<br />
worden om het product<strong>ie</strong>proces van d<strong>ie</strong>pwanden te controleren en vast te leggen. Tijdens het<br />
ontzanden is het zelfs nog mogelijk om in te grijpen naar aanleiding van de metingen: Als onvolledig<br />
verversen van de benton<strong>ie</strong>t in de voeg wordt waargenomen, is het nog mogelijk om bijvoorbeeld de<br />
voeg te borstelen.<br />
Figuur 2: Verse benton<strong>ie</strong>t (12,5 ° C) ter vervanging van graafbenton<strong>ie</strong>t (16,3 ° C), 117 m tot 140 m<br />
langs de sensor is in de d<strong>ie</strong>pwandsleuf<br />
De test blokken werden ook uitgerust met optische temperatuursensoren. Een volledige analyse van<br />
deze resultaten is verder uitgewerkt in Doornenbal et al. (2011). Het blijkt mogelijk te zijn om tijdens<br />
de hydratat<strong>ie</strong>fase de hoeveelheid benton<strong>ie</strong>t ten opzichte van beton te herleiden per meter glasvezel.
Figuur 3: Temperatuur prof<strong>ie</strong>l tijdens het betonstorten<br />
4.2 Natuurlijke gammastraling<br />
Normaal gesproken hebben kleimineralen een hogere natuurlijke radioactiviteit dan de ingrediënten<br />
van beton. Het zou daarom theoretisch mogelijk moeten zijn om geb<strong>ie</strong>den met grote hoeveelheden<br />
achtergebleven benton<strong>ie</strong>t in de sleuf na het storten van beton aan te tonen door de natuurlijke<br />
radioactiviteit te meten. Met behulp van een gamma‐ray detector, is de straling langs de voeg<br />
gemeten, vanuit de PVC‐buizen aangegeven in figuur 1.<br />
Helaas blijkt de natuurlijke radioactiviteit van het beton hoger te zijn dan de radioactiviteit van het<br />
benton<strong>ie</strong>t. Zelfs met een gamma‐spectrometer kon geen onderscheid tussen benton<strong>ie</strong>t en beton<br />
worden gemaakt.<br />
Tabel 1: Radioactiviteit van beton en benton<strong>ie</strong>t zoals bepaald op monsters van de site<br />
Monster 40 K (Bq / kg) 232 Th (Bq / kg) 238 U (Bq / kg)<br />
Beton 215 20 30<br />
Benton<strong>ie</strong>t<br />
(droog)<br />
160 12 15<br />
Benton<strong>ie</strong>t (nat) 107 9 7
Omdat het bijna onmogelijk is om een kleine hoeveelheid laag radioact<strong>ie</strong>f materiaal (benton<strong>ie</strong>t) in de<br />
voeg te detecteren wanneer de meerderheid van het materiaal een relat<strong>ie</strong>f hoge radioactiviteit<br />
(beton) heeft, is deze detect<strong>ie</strong>methode n<strong>ie</strong>t verder onderzocht.<br />
4.3 Cross-hole Sonic Logging (CSL)<br />
De snelheid van geluid in een vast medium is afhankelijk van de dichtheid en de stijfheid. Omdat<br />
beton en benton<strong>ie</strong>t een andere dichtheid en stijfheid hebben, moet het mogelijk zijn om onderscheid<br />
te maken tussen beton en benton<strong>ie</strong>t met behulp van een akoestisch signaal. Door meetbuizen aan te<br />
brengen op de hoeken van de wapeningskorven aan beide zijden van de voeg (figuur 1), kan een<br />
akoestisch signaal over de voeg worden gestuurd.<br />
Deze methode is al commerc<strong>ie</strong>el beschikbaar voor het testen van de integriteit van grote diameter<br />
boorpalen (Amir et al. 2008). In de tests gebruikten we de CHUM apparatuur van PileTest (PileTest<br />
2009).<br />
Van te voren was n<strong>ie</strong>t bekend welke invloed de voeg zou hebben op de signaaloverdracht, omdat er<br />
nog weinig ervaring was in vergelijkbare situat<strong>ie</strong>s.<br />
In de literatuur (Likins et al. 2.004, Amir et al. 2008) worden verschillende meningen over het te<br />
gebruiken materiaal voor de buis gevonden. Voor robuustheid en een betere hechting met het beton<br />
zou voor stalen buizen moeten worden gekozen. Een ander onderzoek (Likins et al. 2004) geeft aan<br />
dat onthechting tussen PVC meetbuis en beton n<strong>ie</strong>t op zal treden als de PVC‐buizen zijn gevuld met<br />
water voorafgaand aan het betonneren. In het veld proeven (met PVC‐buizen d<strong>ie</strong> met water werden<br />
gevuld) zijn geen tekenen van onthechting waargenomen.<br />
De wapeningskorven in Rotterdam waren n<strong>ie</strong>t voorbereid op de meetbuizen, waardoor ze later<br />
moesten worden ingebouwd. PVC buizen zijn veel gemakkelijker te hanteren en goedkoper dan<br />
stalen exemplaren. Daarom zijn 14 van de 16 buizen in Rotterdam in PVC uitgevoerd en waren 2<br />
buizen van staal, waardoor het mogelijk werd om de verschillende buismaterialen te vergelijken. Uit<br />
de veldproeven is gebleken dat het signaal dat in de PVC‐buizen werd gemeten minder ruis bevatte<br />
dan het meetsignaal dat in de stalen buizen werd gemeten.<br />
De metingen op locat<strong>ie</strong> konden heel snel worden uitgevoerd zeker gelet op de d<strong>ie</strong>pte van 42 m<br />
(Rotterdam). Binnen 30 minuten konden alle 6 cross‐hole combinat<strong>ie</strong>s worden gemeten. Dit is de tijd<br />
d<strong>ie</strong> nodig is voor de eenvoudige 'horizontale' meting, waarin zowel de bron als de ontvanger op<br />
hetzelfde niveau starten en gelijktijdig worden opgetrokken. Theoretisch is het ook mogelijk te<br />
variëren met de bron / ontvanger posit<strong>ie</strong>s op een zodanige wijze dat 2D tomograf<strong>ie</strong> wordt verkregen.<br />
In het gemeten signaal was over het algemeen geen aanleiding om deze extra meetdichtheid uit te<br />
voeren.<br />
In twee voegen werden afwijkingen gevonden. Beide afwijkingen zijn alleen zichtbaar in één van de<br />
zes CSL prof<strong>ie</strong>len van d<strong>ie</strong> specif<strong>ie</strong>ke voeg. Er werd daarom verwacht dat de afwijkingen maar aan één<br />
kant van de d<strong>ie</strong>pwand zichtbaar zouden zijn. Op de d<strong>ie</strong>pte waar de anomal<strong>ie</strong>ën werden verwacht<br />
worden buiten de bouwkuip kleilagen aangetroffen. Daarom zijn geen verdere maatregelen<br />
genomen om lekkage te voorkomen omdat de klei zelf fungeert als barrière. Na het ontgraven bleek
één anomal<strong>ie</strong> een grindnest te zijn. Verder onderzoek op het materiaal in de anomal<strong>ie</strong> is gepland<br />
voor een later stadium van het bouwproces. De andere anomal<strong>ie</strong> bestaat uit benton<strong>ie</strong>t.<br />
0m<br />
2.5<br />
5.0<br />
7.5<br />
10.0<br />
12.5<br />
15.0<br />
17.5<br />
20.0<br />
22.5<br />
25.0<br />
27.5<br />
30.0<br />
32.5<br />
35.0<br />
37.5<br />
40.0<br />
41.9<br />
0.0<br />
0<br />
0.1<br />
0.2 0.3<br />
Arrival time [ms]<br />
12 24<br />
Attenuation [db]<br />
36<br />
0.4<br />
48<br />
Figuur 4: Cross‐hole seismische prof<strong>ie</strong>l met anomal<strong>ie</strong> 8 tot 9,5 m<br />
0.5<br />
60<br />
0.6<br />
72<br />
0.7<br />
84<br />
In figuur 4 is de anomal<strong>ie</strong> op 8‐9 meter minus maaiveld duidelijk te z<strong>ie</strong>n. De bovenste 4 m vertoont<br />
een zeer lage geluidssnelheid door 1) lage kwaliteit beton als gevolg van vervuiling met benton<strong>ie</strong>t<br />
(onderste meter) en 2) benton<strong>ie</strong>t (bovenste 3 m) omdat de bovenste dr<strong>ie</strong> meter n<strong>ie</strong>t werden<br />
gebetonneerd om zo de latere bouw van de betonnen koppelbalk aan de bovenzijde van de<br />
d<strong>ie</strong>pwand te vergemakkelijken.<br />
Uit de laboratoriumtests (fig. 8) werd een eerste indicat<strong>ie</strong> van de anomal<strong>ie</strong>grootte op basis van het<br />
meetsignaal verkregen. De testblokken werden gestort in een normale bekisting met een stalen<br />
voegprof<strong>ie</strong>l als onderzijde van de bekisting. Na uitharding van de eerste helft, werd het blok<br />
omgekeerd, waarna een anomal<strong>ie</strong> werd geboetseerd in de trapeziumvormige voeg. Nad<strong>ie</strong>n werd de<br />
bekisting weer opgebouwd en werd het bovenste blok gegoten. Instrumentat<strong>ie</strong> is opgezet<br />
vergelijkbaar met de in‐situ tests.<br />
Een typische CSL graf<strong>ie</strong>k uit de test blokken is weergegeven in figuur 5. De anomal<strong>ie</strong> is aanwezig van<br />
0,1 m tot 1 m en var<strong>ie</strong>ert in dikte van 0 tot 0,3 m.<br />
0.8<br />
96
0m<br />
1.0<br />
1.9<br />
0.0<br />
0<br />
0.1<br />
Arrival time [ms]<br />
12<br />
Attenuation [db]<br />
0.2<br />
24<br />
0.3<br />
36<br />
Figuur 5: Typisch CSL prof<strong>ie</strong>l van het laboratorium blok, loodrecht door de voeg gemeten<br />
Figuur 6: Laboratorium blok<br />
0.4<br />
48
De gemiddelde extra aankomsttijd (van twee testblokken) voor een voeg verontreinigd met 0,3 m<br />
benton<strong>ie</strong>t is loodrecht door de voeg 0,23 ms en 0,35 ms diagonaal door de voeg. Omdat het<br />
'loodrechte' signaal gedeeltelijk om de anomal<strong>ie</strong> heen kan, zal de verwachte extra reistijd rond de 0,1<br />
ms per 0,1 m benton<strong>ie</strong>t insluiting zijn.<br />
De gemiddelde demping van het signaal is 20 dB voor een voeg met 0,3 m benton<strong>ie</strong>t. Er wordt<br />
daarom rekening gehouden met 7 dB demping per 0,1 m benton<strong>ie</strong>t.<br />
In het vervolgonderzoek werken we aan een frequent<strong>ie</strong>domein analyse van het signaal dat door de<br />
voeg komt. Op basis van de resultaten van de testblokken (figuur 7) lijkt het erop dat de<br />
hoogfrequente componenten van het signaal meer worden geabsorbeerd door de benton<strong>ie</strong>t<br />
insluiting dan de laagfrequente componenten. De spectrale analyse van het gemeten signaal zou<br />
kunnen helpen bij het bepalen van het soort materiaal in de anomal<strong>ie</strong>. Materialen met een lage<br />
stijfheid (bijv. benton<strong>ie</strong>t) hebben de neiging om de hoge frequent<strong>ie</strong>s meer te absorberen dan stijvere<br />
materialen zoals zand of lage sterkte beton.<br />
Figuur 7: Spectrale analyse van de CSL‐signaal<br />
De anomal<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> werd gevonden in het in‐situ prof<strong>ie</strong>l van figuur 4 toont 0,25 ms extra aankomsttijd in<br />
combinat<strong>ie</strong> met 24 dB demping. Ind<strong>ie</strong>n de laboratorium monsters representat<strong>ie</strong>f zijn, zou rekening<br />
moeten worden gehouden met een anomal<strong>ie</strong> in de orde van 0,25 m (op basis van aankomsttijd) of<br />
0,35 m (op basis van demping). Door de extra aankomsttijd te combineren met de demping, werd<br />
een anomal<strong>ie</strong> van mogelijk benton<strong>ie</strong>t van ongeveer 0,3 m in de voeg verwacht.
Na ontgraving werd duidelijk dat de anomal<strong>ie</strong> van figuur 4 een grindnest was met grotere afmetingen<br />
dan verwacht op basis van de laboratoriumproeven. Het materiaal nabij de voeg was echter lage<br />
kwaliteit beton met een hogere geluidssnelheid dan benton<strong>ie</strong>t. Bij de anomal<strong>ie</strong> met benton<strong>ie</strong>t was de<br />
grootte in overeenstemming met de laboratoriumresultaten.<br />
4.4 Single-Hole Sonic Logging (SSL)<br />
In Delft is een proefvak van 10 voegen uitgevoerd waarin dr<strong>ie</strong> pvc‐buizen per kant van de voeg<br />
werden gebruikt. Vanuit de middelste buis zijn Single‐hole Sonic Logging (SSL) testen uitgevoerd. SSL<br />
metingen zijn alleen mogelijk in plastic buizen. Bij de SSL methode zijn zender en ontvangen boven<br />
elkaar gepositioneerd in dezelfde meetbuis. De geluidsgolf kan dan door reflect<strong>ie</strong> op een sterke<br />
overgang in dichtheid weer terugkomen in de meetbuis. Doordat de geluidssnelheid in beton<br />
aanz<strong>ie</strong>nlijk hoger licht dan de geluidssnelheid in water, kan een signaal met een langere weg door<br />
beton toch eerder aankomen dan het directe signaal dat door het water in de meetbuis loopt. Het<br />
wordt verwacht dat de SSL methode een aanvulling vormt op de CSL meting. Als er veel signaal<br />
verloren gaat in de CSL metingen, moet de energ<strong>ie</strong> d<strong>ie</strong> n<strong>ie</strong>t door de voeg is gepasseerd gereflecteerd<br />
zijn, zodat op d<strong>ie</strong> locat<strong>ie</strong> een sterke reflect<strong>ie</strong> in de SSL‐metingen wordt verwacht.<br />
De SSL‐metingen zijn alleen uitgevoerd vanuit de extra buizen d<strong>ie</strong> in het hart van de panelen waren<br />
geplaatst. Deze centrale buizen waren nodig omdat de buizen in de buurt van het grensvlak tussen<br />
de wand en de grond vooral de reflect<strong>ie</strong> aan de buitenzijde van de d<strong>ie</strong>pwand zullen laten z<strong>ie</strong>n en n<strong>ie</strong>t<br />
de reflect<strong>ie</strong> op de voeg in de d<strong>ie</strong>pwand. De interpretat<strong>ie</strong> van de SSL gegevens bleek minder voor de<br />
hand te liggen dan de interpretat<strong>ie</strong> van de CSL data. De SSL veldgegevens van het Spoorzone‐project<br />
leken de CSL gegevens tegen te spreken. In de komende laboratoriumproeven met anomal<strong>ie</strong>ën met<br />
een bekende geometr<strong>ie</strong> zullen de SSL‐metingen nader worden onderzocht.<br />
4.5 Weerstand<br />
Gebaseerd op het principe dat uitgehard beton een hoge elektrische weerstand (in vergelijking met<br />
grond) heeft, wordt verwacht dat een onvolkomenheid in de voeg zichtbaar kan worden gemaakt<br />
door de elektrische weerstand over de voeg te meten (Hwang et al. 2007). Voor deze meting is een<br />
referent<strong>ie</strong>‐elektrode (stalen staaf) buiten de bouwput in de grond gedrukt met een sondeerwagen.<br />
Door een geleidbaarheidsconus met de sondeerwagen binnen de bouwkuip in de grond te drukken<br />
kon de weerstand naar een steeds d<strong>ie</strong>per gelegen elektrode worden gemeten.<br />
De lokale elektrische weerstand van de grond werd gemeten met de sondeerconus (conus in figuur<br />
8). De elektrische weerstand van de conus naar de referent<strong>ie</strong>‐elektrode buiten de bouwput werd<br />
gemeten (REF in figuur 8) en de weerstand tussen de conus en de wapeningskorven aan beide zijden<br />
van de voeg (RBG_N, RBG_S in figuur 8) werd gemeten.
Figuur 8: weerstand prof<strong>ie</strong>l<br />
Het weerstandsprof<strong>ie</strong>l werd gemeten op dezelfde voeg als waar in het CSL prof<strong>ie</strong>l van figuur 4 een<br />
afwijking werd geconstateerd bij 8 tot 9,5 m minus referent<strong>ie</strong>‐niveau. In figuur 8 is op dezelfde d<strong>ie</strong>pte<br />
een 30% afname van de weerstand (ten opzichte van het gemiddelde van 1 MOhm weerstand) over<br />
de d<strong>ie</strong>pwand zichtbaar (REF in Fig. 9). De anomal<strong>ie</strong> reikt daarom waarschijnlijk tot 1/3 van de<br />
wanddikte. De d<strong>ie</strong>pte van het werkelijke 'defect' is nog n<strong>ie</strong>t vastgesteld, omdat het defect prec<strong>ie</strong>s op<br />
een niveau van de gording aanwezig is en het daardoor n<strong>ie</strong>t toegankelijk is voordat de stempels en<br />
gordingen zijn verwijderd.<br />
5 Aanbevelingen voor veldproeven<br />
De CSL metingen zijn op dit punt in het onderzoeksproces de meest veelbelovende methode voor het<br />
opsporen van defecten in d<strong>ie</strong>pwanden. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de beschikbaarheid<br />
van apparatuur, de korte meettijd per voeg en de daaruit voortvloe<strong>ie</strong>nde relat<strong>ie</strong>f lage kosten van de<br />
meting. Hoewel in de interpretat<strong>ie</strong> nog veel kan worden verbeterd en nog veel inspanning nodig is<br />
voor het verwerven van betrouwbare referent<strong>ie</strong>gegevens uit bekende gebreken, kan de techn<strong>ie</strong>k al<br />
worden toegepast in een projectomgeving. Als het CSL prof<strong>ie</strong>l alleen rechte lijnen vertoont, wat duidt<br />
op een zeer constant en homogeen materiaal tussen de meetbuizen, en het signaal vertoont een<br />
geringe demping, dan kan worden geconcludeerd dat de voeg geen defecten heeft. Als plaatselijke<br />
afwijkingen in het signaal zichtbaar worden dan zijn de extra tijd d<strong>ie</strong> nodig is voor het signaal om bij<br />
de ontvanger aan te komen in combinat<strong>ie</strong> met de demping van het signaal de eerste indicatoren om<br />
de grootte van de anomal<strong>ie</strong> in te schatten. Voor een meer gedetailleerde analyse kan een Four<strong>ie</strong>r‐<br />
transformat<strong>ie</strong> van het signaal extra informat<strong>ie</strong> geven over de consistent<strong>ie</strong> van het materiaal in de
voeg omdat de hogere frequent<strong>ie</strong>s uit het spectrum worden gefilterd door zachter materiaal. In het<br />
geval van een groot defect zouden de SSL‐metingen in theor<strong>ie</strong> nuttig kunnen zijn om de vorm van het<br />
defect beter vast te stellen. Voor optimale kwaliteit van de CSL meting kan het beste PVC als<br />
materiaal voor de meetbuizen worden gebruikt. H<strong>ie</strong>rdoor wordt minder ruis in de metingen<br />
verkregen ten opzichte van staal. Als de mogelijkheid om de SSL‐techn<strong>ie</strong>k te gebruiken n<strong>ie</strong>t op<br />
voorhand wordt uitgesloten is PVC het aangewezen materiaal omdat SSL‐metingen n<strong>ie</strong>t kunnen<br />
worden uitgevoerd vanuit stalen buizen.<br />
De voorkeursposit<strong>ie</strong> van de PVC‐buizen voor de CSL metingen is aan de buitenkant van de buitenste<br />
hoeken van de wapeningskorven. In het geval van (extra) SSL metingen moeten extra pvc‐buizen in<br />
het midden van het paneel aan beide zijden van de voeg worden toegevoegd.<br />
6 Conclus<strong>ie</strong>s<br />
De metingen d<strong>ie</strong> zijn uitgevoerd op de locat<strong>ie</strong> van het 'Kruisplein' in Rotterdam, de 'Spoorzone' in<br />
Delft en in het laboratorium hebben ons begrip van de product<strong>ie</strong> van d<strong>ie</strong>pwanden verbeterd.<br />
De meting van de natuurlijke gammastraling heeft n<strong>ie</strong>t gefunctioneerd als voorz<strong>ie</strong>n als gevolg van de<br />
hoge natuurlijke radioactiviteit van het beton. Als de ingrediënten van het beton zouden kunnen<br />
worden gescreend op lage radioactiviteit, dan kan deze methode nuttig zijn.<br />
De gedistribueerde temperatuurmetingen kunnen worden gebruikt om de efficiënt<strong>ie</strong> van het<br />
ontzanden van de benton<strong>ie</strong>t te controleren voorafgaand aan het beton storten. Tijdens het beton<br />
storten, kan het proces waarin het benton<strong>ie</strong>t wordt vervangen door beton worden gecontroleerd.<br />
Met de gedistribueerde temperatuurmeting is het al in het product<strong>ie</strong> stadium mogelijk om geb<strong>ie</strong>den<br />
aan te geven d<strong>ie</strong> een grotere kans op defecten hebben. Tijdens het ontzanden is het zelfs mogelijk<br />
om nog in te grijpen: als sub‐optimale ontzanding wordt gedetecteerd, kan bijvoorbeeld door te<br />
borstelen het ontzanden in de voeg worden verbeterd.<br />
De CSL metingen blijken gedetailleerde informat<strong>ie</strong> over de kwaliteit van de voegen op te leveren.<br />
Met de eerste referent<strong>ie</strong>‐informat<strong>ie</strong> van de laboratoriumblokken, is het mogelijk gebleken om een<br />
schatting te maken van de omvang van de onregelmatigheden d<strong>ie</strong> werden aangetroffen in het<br />
testgeb<strong>ie</strong>d. Na ontgraving van de bouwput bleek dat er inderdaad afwijkingen waren op de locat<strong>ie</strong>s<br />
waar het signaal afwijkingen vertoonde. Eén anomal<strong>ie</strong> bestaat n<strong>ie</strong>t uit benton<strong>ie</strong>t, maar blijkt een<br />
grindnest te zijn. De andere anomal<strong>ie</strong> bestaat inderdaad benton<strong>ie</strong>t. De grootte van de benton<strong>ie</strong>t<br />
insluiting kwam overeen met de verwachtingen op basis van de schaal tests.<br />
De weerstandsmetingen kunnen nuttig te zijn voor het onderzoeken van de d<strong>ie</strong>pte in de muur van<br />
een anomal<strong>ie</strong>. Ook kunnen deze metingen worden ingezet als controlemeting ind<strong>ie</strong>n in de CSL<br />
metingen anomal<strong>ie</strong>ën zijn aangetroffen. De weerstandsmetingen kunnen ook worden uitgevoerd als<br />
vooraf geen voorz<strong>ie</strong>ningen in de d<strong>ie</strong>pwanden zijn aangebracht.<br />
Verder onderzoek op de CSL‐methode richt zich op de verandering in het signaal (frequent<strong>ie</strong> domein)<br />
tijdens de passage van de voeg. De verandering in de stijfheid van beton naar het materiaal in de<br />
voeg kan zichtbaar worden als een wijziging van de frequent<strong>ie</strong>karakterist<strong>ie</strong>k van het signaal. Dit kan
extra informat<strong>ie</strong> verstrekken over de inhoud van het voegmateriaal. H<strong>ie</strong>rvoor zullen extra referent<strong>ie</strong><br />
metingen worden uitgevoerd.<br />
Nader onderzoek van de weerstandsmeting zal zich richten op verbetering van de meetopstelling,<br />
zodat de uitvoeringstijd korter wordt en de resolut<strong>ie</strong> hoger wordt.<br />
7 Met dank aan<br />
De tests in Rotterdam zijn gefinanc<strong>ie</strong>rd door de gemeente Rotterdam en de aannemer Besix / Franki.<br />
Een deel van de metingen werden gesponsord door Deltares, Medusa Exploration, Gemeentewerken<br />
Rotterdam‐VLG, Fugro en Brem Funderingsexpertise. De metingen in Delft zijn gefinanc<strong>ie</strong>rd door<br />
ProRail, Combinat<strong>ie</strong> Cromme Lijn, GeoImpuls en TUDelft met bijdragen van Brem<br />
Funderingsexpertise, Strukton en Deltares.<br />
Referent<strong>ie</strong>s<br />
Amir, J.M. & Amir, E.I. 2008. Capabilit<strong>ie</strong>s and Limitations of Cross Hole Ultrasonic Testing of Piles;<br />
http://www.piletest.com/papers/IFCEE2009.Capabilit<strong>ie</strong>s_and_Limitations_of_Cross_Hole_Ultrasonic<br />
_Testing_of_Piles.pdf<br />
Del Grosso,A. & Inaudi, D. 2001. Monitoring of Bridges and Concrete Structures with Fibre Optic<br />
Sensors in Europe; http://195.186.87.221/Bibliography/PDF/C92.pdf<br />
Doornenbal, P. & Hopman, V. & Spruit, R. 2011. High resolution monitoring of temperature in<br />
diaphragm wall concrete; FMGM2011 Berlin<br />
Hwang, R.N. & Ishihara, K. & Lee, W.F. 2007. Forensic Stud<strong>ie</strong>s for Failure in Construction of An<br />
Underground Station of the Kaohsiung MRT System;<br />
http://civil.iisc.er<strong>net</strong>.in/~gls/Courses_files/FORENSIC%20GEOTECHNICAL%20ENGINEERING.pdf<br />
Likins, G. & Webster, S. & Saavedra, M. 2004. Evaluation of defects and tomography for CSL;<br />
http://www.pile.com/reference/stresswave2004/SW2004‐046‐<br />
Eval_of_Defects_and_Tomography_for_CSL.pdf<br />
PileTest 2009 http://www.piletest.com/show.asp?page=chum<br />
Sensor<strong>net</strong> 2009 http://www.sensor<strong>net</strong>.co.uk/news/product‐literature/
Hyper Clay Innovative technology for geo‐environmental applications<br />
G. Di Emidio, Universiteit Gent
Kandidaat Prijs Hubert Raedschelders<br />
Categor<strong>ie</strong>: Innovat<strong>ie</strong>f idee, techn<strong>ie</strong>k of product<br />
HYPER clay: innovative technology for Geoenvironmental Applications<br />
Dr. ir Gemmina Di Emidio<br />
Laboratory of Geotechnics, Ghent University, Technolog<strong>ie</strong>park 905, 9052 Zwijnaarde<br />
gemmina.d<strong>ie</strong>midio@ugent.be, Tel. +32 496 84 77 05<br />
Introduction<br />
Clayey barr<strong>ie</strong>rs are widely used for the isolation of pollutants because of their low hydraulic<br />
conductivity to water. However, prolonged exposure of the clays to these polluted liquids can<br />
drastically decrease their sealing performance, with a consequent enormous damage for the<br />
environment and for the human health. To overcome this problem, a more suitable engineered<br />
clay, the HYPER clay, has been developed at Ghent University resulting in a patent pending<br />
(PCT/EP2011/064542). This “HYPER clay” technology consists of a new method to treat a clay<br />
with an anionic polymer which is irreversibly adsorbed in the clay fabric. Other engineered clays<br />
have already been made available, but none seems suitable, especially in the long term. This latter<br />
aspect is however crucial for practical applications and is the main product advancement aimed<br />
with the HYPER clay.<br />
Application<br />
The “HYPER clay technology” is an innovative method to treat clayey soils to obtain a new<br />
superior product resistant to chemical attack for implementation in geoenvironmental applications<br />
such as impermeable barr<strong>ie</strong>rs for the confinement of waste disposals and of polluted sites, for the<br />
sealing and protective layers under roads and railways, for the containment of above ground tank<br />
farms, for the sealing under dams, canals, ponds, rivers and lakes, for waterproofing of<br />
foundations and other similar geotechnical applications.<br />
Methods and Results<br />
In this research natural clays were treated with an anionic polymer, Sodium-CarboxyMethyl<br />
Cellulose, using a novel technique: the HYPER clay technology. The sealing ability of the<br />
HYPER clays showed to be superior when compared to untreated clays. This HYPER clay, in<br />
fact, shows an improved sealing performance to aggressive solutions in the long term, unlike<br />
other treated clays available in the market. This improvement was demonstrated out of extensive<br />
long-term test data (see detailed attached manuscript).
ABSTRACT Chemical attack can destroy the hydraulic sealing performance of Compacted Clay Liners (CCLs) and<br />
Geosynthetic Clay Liners (GCLs), commonly used as hydraulic barr<strong>ie</strong>rs for the confinement of landfills and polluted<br />
sites, for the sealing and as protective layers under roads and railways, for the containment of above ground tanks, for<br />
the sealing under dams, canals, ponds, rivers and lakes, for waterproofing of foundations and other similar<br />
geotechnical applications. A chemically-resistant clay, HYPER clay (patent pending PCT/EP2011/064542), is stud<strong>ie</strong>d<br />
here to overcome the problem of the chemical attack on the hydraulic effic<strong>ie</strong>ncy of the clay. In this research, natural<br />
clays have been modif<strong>ie</strong>d with different concentrations of an anionic polymer, Sodium-CarboxyMethyl Cellulose (Na-<br />
CMC). The treatment with this polymer decreased considerably the hydraulic conductivity of the clays analyzed in<br />
presence of aggressive solutions (such as sea water and CaCl 2 solutions) suggesting that this new treatment method is<br />
able to improve the hydraulic sealing performance of a clay. It was demonstrated that the improved performance in<br />
aggressive environments was maintained in the long-term, which is crucial for such geotechnical applications.<br />
INTRODUCTION<br />
High concentrations of electrolytes and organic<br />
molecules can increase the hydraulic conductivity<br />
of clays, used as hydraulic barr<strong>ie</strong>r materials. This<br />
behaviour is due to a reduction in the thickness of<br />
the diffuse double layer (DDL) of the clay. A<br />
compression of the DDL thickness creates an<br />
aggregated structure of the clay with limited<br />
tortuosity and short flow paths, with a consequent<br />
considerable increase of the hydraulic<br />
conductivity of the clay, which is deleterious. The<br />
DDL thickness can be compressed by permeant<br />
solutions with high ion concentrations (such as<br />
seawater), high valence of the ions (such as CaCl2<br />
solutions) and low d<strong>ie</strong>lectric constants (Mitchell<br />
1993).<br />
POLYMER TREATED CLAYS<br />
Other treated clays have been recently developed<br />
to improve the chemical resistance of clays to<br />
aggressive permeants. Unfortunately, none of<br />
these treatment methods seem suitable on the long<br />
term. This latter aspect is however crucial for<br />
practical applications and is the main product<br />
advancement aimed with the HYPER clay<br />
technology introduced here.<br />
“Kandidaat Prijs Hubert Raedschelders”<br />
“Categor<strong>ie</strong>: Innovat<strong>ie</strong>f idee, techn<strong>ie</strong>k of product”<br />
HYPER clay: innovative technology for geoenvironmental applications<br />
Dr. ir Gemmina Di Emidio<br />
Laboratory of Geotechnics, Ghent University, Belgium (Gemmina.DiEmidio@UGent.be)<br />
Organoclays<br />
Extensive research has been conducted to<br />
characterize the sorption of organic compounds<br />
onto clay surfaces (Lo et al. 1997; Lorenzetti et al.<br />
2005; Bartelt-Hunt et al. 2005). Organoclays are<br />
clays, typically amended by exchanging<br />
quaternary ammonium for the naturally occurring<br />
sodium. Organoclays have sorption capacit<strong>ie</strong>s for<br />
organic compounds 4-5 times higher than<br />
untreated clays. However, the hydraulic<br />
conductivity of these clays may increase<br />
significantly upon treatment.<br />
Multiswellable Bentonite (MSB)<br />
Multi-Swellable Bentonite (MSB), developed by<br />
Kondo (1996), is a bentonite which has been<br />
mixed with Propylene Carbonate (PC) to activate<br />
the osmotic swelling capacity. The hydraulic<br />
conductivity of MSB is one to two orders of<br />
magnitude lower than that of the untreated clay<br />
(Katsumi et al., 2008). On the other hand, after<br />
prolonged permeation with water, the hydraulic<br />
conductivity of the MSB increases one order of<br />
magnitude, probably due to gradual release of the<br />
amendment (Mazz<strong>ie</strong>ri and Pasqualini, 2006; Di<br />
Emidio, 2010).
Clays Treated with Cationic Polymers<br />
The adsorption of a cationic polymer chain in<br />
clays displaces many water molecules and<br />
contains thousands of cations which would need<br />
to be displaced simultaneously (Theng, 1982). For<br />
this reason cationic polymers may protect the clay<br />
from cation exchange, that is the main reason for<br />
the increase of permeability. However, cationic<br />
polymers amendment provides no improvement to<br />
the hydraulic conductivity of bentonites because<br />
they lead to an aggregated, flocculated clay<br />
structure.<br />
Clays Treated with Anionic Polymers<br />
Adsorption of anionic polymers onto clay surface<br />
is promoted by the presence of polyvalent cations<br />
which act as bridges between the anionic groups<br />
on the polymer and the negatively charged sites on<br />
the clay (Mortensen, 1960; Theng, 1982). Qiu &<br />
Yu (2007) modif<strong>ie</strong>d a bentonite with CMC. XRD<br />
and FTIR analyses showed that the polymer<br />
chains had intercalated into the clay sheets.<br />
A product in this category is a Dense Prehydrated<br />
GCL (DPH GCL), densif<strong>ie</strong>d by calendering after<br />
prehydration with a polymeric solution containing<br />
Na-CMC, sodium polyacrylate and methanol<br />
(Flynn & Carter, 1998). This DPH GCL showed<br />
excellent performance in various aggressive<br />
solutions (Schroeder et al. 2001; Kolstad et al.<br />
2004; Katsumi et al., 2008; Di Emidio, 2010).<br />
However, the method of preparation could lead to<br />
the loss of the polymers in the long term. Mazz<strong>ie</strong>ri<br />
and Pasqualini (2008) stud<strong>ie</strong>d the permeability of<br />
the DPH GCL subjected to dry/wet cycles and<br />
using a 12.5 mM CaCl2 solution as hydrating<br />
liquid. They observed that the polymer was<br />
probably removed during the test.<br />
This research evaluates a new treatment method<br />
(the HYPER clay technology) to improve the<br />
pollutant containment ability of clays in the longterm.<br />
MATERIALS<br />
For a detailed description of material preparation<br />
please refer to Di Emidio (2010). A bentonite clay<br />
was treated with an anionic polymer Sodium<br />
CarboxyMethyl Cellulose (Na-CMC), with<br />
different polymer dosage (2% - 8%) by dry weight.<br />
The clay was poured in a polymeric solution<br />
containing Na-CMC using a mechanical stirrer,<br />
then dr<strong>ie</strong>d and grinded. This method is meant to<br />
adsorb irreversibly the anionic polymer into the<br />
clay fabric.<br />
Electrolyte solutions<br />
The solutions used in this study are deionised<br />
water, natural sea water and a CaCl2 5 mM<br />
solution. The deionised water, used as reference<br />
solution, was produced using a water purification<br />
system PURELAB Option-R. The electrolyte<br />
solutions were prepared by dissolving<br />
CaCl2•2H2O (>99.7%) in deionised water. Natural<br />
sea water was collected in the Adriatic Sea (Italy).<br />
The chemical composition of the sea water is<br />
shown in Table 1.<br />
TABLE 1. Chemical composition of the sea water.<br />
Ions Na + K + Ca 2 + Mg2 + Cl - SO4 2-<br />
conc.[M] 0.5 0.012 0.011 0.049 0.547 0.027<br />
salinity [-] 35.5<br />
pH [-] 7.89<br />
EC [mS/cm] 55<br />
Eh [mV] 201<br />
METHODS<br />
Swell Index Test (ASTM D5890)<br />
Swell Index Tests were performed following the<br />
ASTM D5890. Two grams of dry bentonite were<br />
poured in the aqueous solutions into a 100 ml<br />
cylinder. After the last increment and 16 hours of<br />
hydration period, the final temperature and the<br />
volume of swollen bentonite were measured.<br />
Hydraulic Conductivity Test (ASTM D5084)<br />
Hydraulic conductivity tests were conducted in<br />
flexible wall permeameters following the ASTM<br />
D5084, in order to investigate the impact of<br />
polymer addition on the hydraulic performance of<br />
the clay to aggressive solutions. The permeant<br />
solutions used for the tests were: deionized water,
sea water and a CaCl2 solution (5 mM). The<br />
hydraulic conductivity tests were performed with<br />
an average effective stress of 14 kPa on 7.1 cm<br />
diameter samples, with initial porosity n=0.717.<br />
RESULTS AND DISCUSSION<br />
Material propert<strong>ie</strong>s<br />
X-Ray diffraction analyses demonstrated that the<br />
HYPER clay technology increases the basal<br />
spacing between clay particles with increasing<br />
polymer dosage, as shown in Fig. 1. This result<br />
reflects the presence of the polymer in the<br />
interlayer region that maintains the interlayer open,<br />
increasing the DDL thickness upon hydration.<br />
Fig. 1 Increase of the basal spacing with increasing<br />
polymer dosage.<br />
Some physical and chemical propert<strong>ie</strong>s of the<br />
materials are summarized in Table 2. The specific<br />
gravity of the material decreased with increasing<br />
polymer dosage (Table 2). These results may<br />
depend not only on the lower specific gravity of<br />
the polymer alone (about 1.59), but may also be<br />
due to a dispersed configuration of the treated clay,<br />
corroborating the hypothesis that the presence of<br />
the polymer maintains the interlayer between clay<br />
platelets open, limiting aggregation, increasing the<br />
tortuosity and the length of the flow paths, and<br />
consequently reducing the hydraulic conductivity.<br />
Moreover, the liquid limit of the HYPER clay was<br />
higher than that of the untreated clay and that of<br />
other treated clays, as shown in Fig. 2. This<br />
demonstrates that the polymer addition may<br />
potentially improve the water adsorption capacity<br />
of the clay, indicating a possible improved barr<strong>ie</strong>r<br />
performance. The liquid limit is in fact inversely<br />
related to the hydraulic conductivity of a clay.<br />
TABLE 2 Material propert<strong>ie</strong>s<br />
--------------------------------------------------------------------<br />
Clay Clay Clay<br />
+ 2% polymer +4% polymer<br />
--------------------------------------------------------------------<br />
Specific gravity 2.66 2.53 2.47<br />
Liquid Limit (%) 654.63 650.45 659.18<br />
CEC (meq/100g) 44.51 47.29 44.26<br />
Swell index (ml/2g) 26 37 55<br />
--------------------------------------------------------------------<br />
Fig. 2 Liquid limit of the HYPER clay is higher<br />
compared to other untreated and treated clays<br />
Swelling ability of Polymer Treated Clays<br />
Swell index tests showed that the swelling of the<br />
materials to water increased with increasing<br />
polymer dosage (Table 2). The swell index is<br />
inversely related to the hydraulic conductivity,<br />
therefore these results suggest the polymer<br />
improves the hydraulic performance of the clay.<br />
Hydraulic Performance<br />
The impact of polymer addition on the hydraulic<br />
performance of the clay was investigated. The<br />
hydraulic conductivity to sea water and CaCl2 of<br />
the clay decreased by treating the clay with the<br />
HYPER clay technology, as shown in Fig. 3.
Figure 3a shows that the hydraulic conductivity of<br />
the HYPER clay to seawater was lower than that<br />
of the untreated clay. This result was maintained<br />
in the long term. Fig. 3a also shows in fact that the<br />
hydraulic conductivity of the HYPER clay to sea<br />
water was maintained low so far up to 1000 days<br />
of permeation. This test is still running.<br />
The hydraulic conductivity of the clay to CaCl2<br />
also decreased by treating the clay with the<br />
polymer. Figure 3b shows that the hydraulic<br />
conductivity to CaCl2 decreased with increasing<br />
polymer dosage. The hydraulic conductivity of the<br />
HYPER clay (8%) to CaCl2 5 mM was k= 7x10 -12<br />
m/s, which is comparable to the hydraulic<br />
conductivity to deionised water, that was k =<br />
6x10 -12 m/s.<br />
(a)<br />
(b)<br />
Fig. 3 Hydraulic conductivity of the HYPER clay to<br />
(a) Sea Water and (b) CaCl 2 solution compared to that<br />
of the untreated clay<br />
Figure 4 shows that the hydraulic conductivity of<br />
the HYPER clay after prolonged prehydration was<br />
lower than that of the untreated clay,<br />
demonstrating the long-term stability of the<br />
polymer treated with the HYPER clay technology,<br />
compared to other treatment methods.<br />
Fig. 4 hydraulic conductivity (k) to CaCl 2 of the<br />
HYPER clay was lower than that of the untreated clay<br />
even after prolonged prehydration<br />
SUMMARY AND CONCLUSIONS<br />
In this research natural clays were treated using a<br />
novel technique: the HYPER clay technology. The<br />
sealing ability of the resulting HYPER clays<br />
showed to be superior compared to untreated clays.<br />
This HYPER clay in fact shows an improved<br />
sealing performance to aggressive solutions in the<br />
long-term, unlike other treated clays available in<br />
the market, as demonstrated out of extensive longterm<br />
test data.<br />
Test results showed that the treatment method<br />
increased the basal spacing between clay particles,<br />
increasing as a consequence the DDL thickness<br />
upon hydration. Moreover, the liquid limit and the<br />
swell index, which are inversely related to the<br />
hydraulic conductivity, increased with polymer<br />
dosage, indicating a potential improvement in the<br />
hydraulic performance. The hydraulic<br />
conductivity of the clay to aggressive solutions,<br />
decreased with increasing polymer dosage. More<br />
importantly, this result was maintained in the long<br />
term, which is fundamental in geotechnical and<br />
environmental applications.
REFERENCES<br />
Di Emidio, G. (2010). Hydraulic and Chemico-<br />
Osmotic Performance of Polymer Enhanced<br />
Clays. PhD dissertation. Ghent Univ., Belgium<br />
Flynn, B.N., Carter, G.C. (1998). Waterproofing<br />
Material and Method of Fabrication Thereof.<br />
Patent Number: 6,537,676 B1.<br />
Katsumi, T., Ishimori, H., Onikata, M. and<br />
Fukagawa, R. (2008). Long-term barr<strong>ie</strong>r<br />
performance of modif<strong>ie</strong>d bentonite materials<br />
against sodium and calcium permeant solutions,<br />
Geotextiles and Geomembranes 26: 14–30.<br />
Kolstad, D.C., Benson, C.H., Edil, T.B., Jo, H.Y.,<br />
(2004). Hydraulic conductivity of a DPH GCL<br />
permeated with aggressive inorganic solutions.<br />
Geosynthetics International 11 (3), 233–241.<br />
Kondo M. (1996). Method of Activation of Clay<br />
and Activated Clay. Patent Number: 5,573,583.<br />
Lorenzetti, R. J., Bartelt-Hunt, S. L., Burns, S.,<br />
Smith, J. A. (2005). Hydraulic Conductivit<strong>ie</strong>s<br />
and Effective Diffusion Coeffic<strong>ie</strong>nts of GCLs<br />
with Organobentonite Amendments. Geo-<br />
Front<strong>ie</strong>rs 2005, ASCE, GSP 142.<br />
Mazz<strong>ie</strong>ri, F. and Pasqualini, E. (2006). Evaluating<br />
the permeability of an organically modif<strong>ie</strong>d<br />
bentonite to natural seawater, Proceedings of<br />
the 5th ICEG, Cardiff, Wales, UK.<br />
Mazz<strong>ie</strong>ri, F. and Pasqualini, E. (2008). Effect of<br />
dry/wet cycles and cation exchange on the<br />
permeability of a dense prehydrated gcl,<br />
Proceedings Eurogeo4, ed. by N. Dixon.<br />
Mitchell, J.K. (1993). Fundamentals of Soil<br />
Behaviour. John Wiley & Sons.<br />
Mortensen, J. L. (1962) Adsorption of hydrolysed<br />
polyacrylonitrile on kaolinite, Proc. 9 th Natl.<br />
Conf., West Lafayette, Indiana, 1960, 530-545.<br />
Qiu, H., Yu, J. (2007). Polyacrylate/(CMC MMT)<br />
Superabsorbent Nanocomposite: Preparation<br />
and Water Absorbency, J. of Appl<strong>ie</strong>d Polymer<br />
Sc<strong>ie</strong>nce, 107, 118–123<br />
Schroeder, C., Monjo<strong>ie</strong>, A., Illing, P. Dosquet, D.<br />
and Thorez, J. (2001). Testing a Factory-<br />
Prehydrated GCL under Several Conditions.<br />
Proceedings Sardinia 2001, 1: 188-196.<br />
Simon, F.-G., Müller, W.W. (2005). Standard and<br />
alternative landfill capping design in Germany.<br />
Environmental Sc<strong>ie</strong>nce and Policy, 7, 277-290.<br />
Theng, B. K. G. (1982). Clay-Polymer<br />
Interactions: Summary and Perspectives, Clays<br />
and Clay Minerals, 30, 1-10.
Project Amoras<br />
Y. Gallet‐Verr<strong>ie</strong>st, DEME
Innovat<strong>ie</strong>forum geotechn<strong>ie</strong>k<br />
15/12/2011<br />
AMORAS: Innovat<strong>ie</strong>f werken op slib<br />
Yannick Gallet-Verr<strong>ie</strong>st<br />
Geotechnical engineer<br />
Met dank aan: Prof. Jan Maertens, Filip Vandeweghe en Patrick Mengé
Inhoudstafel<br />
• Project<br />
Situering<br />
Onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong> -> Filterkoeken (herkomst, transport, persen)<br />
Kanaaldok<br />
B<strong>ie</strong>tenveld<br />
Zandwinningsput<br />
• Zandwinningsput<br />
Karakterisat<strong>ie</strong> materialen<br />
Aanwezig slib Zandwinningsput<br />
Filterkoeken<br />
Doelstelling - uitgangspunten<br />
Tender aanb<strong>ie</strong>ding<br />
Zandbed<br />
Locat<strong>ie</strong> transportband<br />
Verdere aanpak<br />
2
Project - Situering<br />
• Doelstelling: Duurzame oplossing voor het verwerken en bergen<br />
van baggerspec<strong>ie</strong> uit de haven van Antwerpen<br />
• AMORAS: Antwerpse Mechanische Ontwatering, Recyclage en<br />
Applicat<strong>ie</strong> van Slib<br />
• Opdrachtgever:<br />
• Aannemer: SeReAnt = Tijdelijke handelsvereniging tussen:<br />
3
Project – Onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong><br />
-> Filterkoeken<br />
4
Project – Slib -> Koeken<br />
• Zone Kanaaldok<br />
Ontvangst<br />
onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong> in<br />
onderwatercellen<br />
Verpompen van geborgen<br />
baggerspec<strong>ie</strong><br />
Zandafscheiding<br />
5
Project – Onderhoudsbagger<br />
-> Filterkoeken<br />
• Locat<strong>ie</strong> B<strong>ie</strong>tenveld<br />
• Hydraulisch transport<br />
Ongeveer 4km<br />
6
Project – Slib -> Koeken<br />
• Zone B<strong>ie</strong>tenveld<br />
Indikvijvers met baggerport<strong>ie</strong>k<br />
Mechanische<br />
ontwateringsinstallat<strong>ie</strong><br />
7
Project – Slib -> Koeken<br />
• Zone B<strong>ie</strong>tenveld<br />
Indikvijvers met baggerport<strong>ie</strong>k<br />
Ontwateringsinstallat<strong>ie</strong><br />
Membraankamerfilterpersen<br />
Kalk en PE conditionering<br />
Gaswasser<br />
Waterzuiveringsinstallat<strong>ie</strong><br />
Filterkoek<br />
DS van ca. OEKEN 20% (onderwatercel)<br />
DS van > 65% (filterkoek)<br />
8
Project – Onderhoudsbaggerspec<strong>ie</strong> -><br />
Filterkoeken<br />
• Zone Zandwinningsput<br />
Transportbanden<br />
Bergingslocat<strong>ie</strong><br />
9
Zandwinningsput – Aanwezige spec<strong>ie</strong><br />
• Gegevens:<br />
Oppervlakte +/- 35 ha<br />
Zand ontgraven/ put opgevuld met onderhoudsbaggerwerken<br />
Bodem -9,0mTAW, top sliblaag +1,0mTAW -> Dikte sliblaag +/- 10m<br />
Waterpeil +1,0mTAW à +3,5mTAW<br />
Stapelen van filterkoeken (fabr<strong>ie</strong>k) tot ongeveer 50m boven maaiveld over 30jaar exploitat<strong>ie</strong><br />
• Karakterisat<strong>ie</strong> slib (test in situ en labo):<br />
Zandfract<strong>ie</strong>:10%, siltfract<strong>ie</strong> 65% en kleifract<strong>ie</strong>25%<br />
Volumegewichten: γ n=13,2kN/m³ en γ d=5,1kN/m³<br />
Plasticiteitsindex: 60%<br />
Watergehaltes: 110 à 150%<br />
Ongedraineerde cohes<strong>ie</strong>: c u,p<strong>ie</strong>k =5 kPa en c u,res =2kPa<br />
Gedraineerde schuifweerstandskarakterist<strong>ie</strong>ken: c’=2kPa en φ’=10°(in situ slib) , c’=5kPa en<br />
φ’=25°(verbeterd slib)<br />
Samendrukkingsparameters en doorlatendheden (Plaxis, hardening soil model)<br />
10
•<br />
Zandwinningsput - Slib<br />
-> c v~2*10 -8 m/s<br />
11
•<br />
Zandwinningsput - Slib<br />
-> c v~2*10 -8 m/s<br />
12
•<br />
Zandwinningsput - Filterkoeken<br />
1*10 -9 m/s<br />
13
Zandwinningsput - Bestek<br />
• Bestek<br />
Methode bestek:<br />
• 500.000 tonDS/jaar verwerken = totaal jaarlijkse hoeveelheid onderhoudsbaggerwerken<br />
Haven van Antwerpen<br />
• Filterkoeken “dumpen” in Zandwinningsput -> Wegpersen in situ slib<br />
• Weggeperst in situ slib -> behandelen in ontwateringsinstallat<strong>ie</strong>. Inschatting 30.000 tonDS/jaar<br />
(bestek) ↔ 300.000 tonDS/jaar (stabiliteitsstud<strong>ie</strong>)<br />
Gevolgen:<br />
• Mechanische ontwateringsinstallat<strong>ie</strong> kan eerste 5 exploitat<strong>ie</strong>jaar slechts 200.000 tonDS<br />
spec<strong>ie</strong> ontwateren afkomstig van onderhoudsbaggerwerken ( restcapaciteit na ontwateren<br />
weggeperst slib zandwinningsput),<br />
• Geen alternat<strong>ie</strong>ve bergingscapaciteit aanwezig.<br />
• Jaarlijks budget exploitat<strong>ie</strong>: ca. 20.000.000 €<br />
14
Zandwinningsput - Tenderaanb<strong>ie</strong>ding<br />
• Aanb<strong>ie</strong>ding SeReAnt<br />
In slib zandwinningsput laten zitten en consolideren -> gefaseerde opbouw<br />
• Afpompen van bovenstaand water -> korstvorming<br />
• Aanbrengen zandbed (of dunne laag op geotext<strong>ie</strong>l maechanisch; of hydraulisch met flauwe taluds<br />
• Plaatsen van verticale drains (PVD’s) en consolideren van het slib<br />
• Gefaseerde opbouw: Aanbrengen van filterkoeken (voldoende stabiliteit)<br />
15
Zandwinningsput - Zones<br />
• Twee zones<br />
Hydraulisch aanbrengen zandbed<br />
Beperkt squeezen ter hoogte van de transportband<br />
Persleiding<br />
Transportband<br />
ontwateringshal<br />
16
Zandwinningsput - Zandbed<br />
• Zandbed<br />
Verlagen van de watertafel (korstvorming)<br />
Zandlaag aanbrengen met een dikte van 1,5 à 2m<br />
Zand met gemiddelde d 50 van 200 µm<br />
Hydraulisch aanbrengen -> Flauwe hellingen<br />
• ~1/50 (V/H) boven de watertafel<br />
• ~1/12 (V/H) onder de watertafel<br />
• Installat<strong>ie</strong> van verticale drains (PVD’s)<br />
17
Zandwinningsput - Zandbed<br />
• Zandbed<br />
Plaxis berekeningen<br />
FS > 2 helling 1/50 boven de watertafel<br />
FS ~1,5 helling 1/12 onder de watertafel<br />
Bijkomend grondonderzoek (CPTU)<br />
depth [m]<br />
0<br />
0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5<br />
-1<br />
-2<br />
-3<br />
-4<br />
-5<br />
-6<br />
-7<br />
-8<br />
-9<br />
-10<br />
-11<br />
Helling 1/50 boven de watertafel<br />
Helling 1/12 onder de watertafel<br />
qc [MPa]<br />
S12<br />
S11<br />
S10<br />
S9<br />
S8<br />
S7<br />
S6<br />
S4<br />
S3<br />
S2<br />
S1<br />
18
Zandwinningsput – Transportband<br />
• Beperkt en ‘gecontroleerd’ squeezen<br />
Ter hoogte van de transportband -> acceptat<strong>ie</strong> van filterkoeken<br />
Met flauwe taluds verwerken van filterkoeken in de put (Dumper -> Buldozer -> Kraan)<br />
Squeezen beperken tot max +1,0m LAT<br />
Oppersen van het slib voor het front<br />
19
0 0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 1.4<br />
0<br />
Zandwinningsput – Transportband<br />
1<br />
• Beperkt en gecontroleerd squeezen<br />
Uitvoeren van bijkomend grondonderzoek<br />
depth [m]<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
8<br />
D ep th [m ]<br />
qc [MPa]<br />
S16<br />
S15<br />
S14<br />
S13<br />
S17<br />
S18<br />
S19<br />
S20<br />
S21<br />
S22<br />
S23<br />
S24<br />
S25<br />
S26<br />
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5<br />
0<br />
1<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
6<br />
7<br />
8<br />
qc [Mpa]<br />
S17<br />
S18<br />
S19<br />
S20<br />
S21<br />
S23<br />
S24<br />
S25<br />
S26<br />
S16<br />
S15<br />
S14<br />
S13<br />
20
Zandwinningsput – Transportband<br />
• Beperkt en ‘gecontroleerd’ squeezen<br />
In vergelijking met de oorspronkelijke bathymetr<strong>ie</strong><br />
Achteraan 2 à 3m slib wegpersen<br />
Vooraan oppersen van het in situ slib<br />
Vooruitschrijdend ‘squeezing front’<br />
Volgende fase<br />
Aanbrengen van een zandlaag (~1m dikte)<br />
Installat<strong>ie</strong> van PVD’s<br />
Gefaseerde opbouw<br />
21
Zandwinningsput – Overgangszone<br />
• Verdere aanpak<br />
Werkbaar platfom aanbrengen op de ca. 10m dikke sliblaag<br />
Aanbrengen zandbed en plaatsen van verticale drainage (PVD’s)->consolidat<strong>ie</strong> in situ slib<br />
Aanbrengen van de minerale onderafdichting (ca, 6m koeken)<br />
Stapelen van filterkoeken tot ongeveer 50m boven maaiveld<br />
• Gefaseerde opbouw<br />
• In relat<strong>ie</strong> tot de toeneme van schuifweerstand van het slib (consolidat<strong>ie</strong>)<br />
Gefaseerde opbouw<br />
Vertikale vervormingen<br />
22
Zandwinningsput – Overgangszone<br />
Bedankt voor uw aandacht!<br />
Yannick Gallet-Verr<strong>ie</strong>st<br />
23
Consulteer onze website http://www.<strong>ie</strong>-<strong>net</strong>.be<br />
<strong>ie</strong>-<strong>net</strong> vzw<br />
Ingen<strong>ie</strong>urhuis<br />
Desguinlei 214, B-2018 Antwerpen 1, Tel. 03-260 08 40, Fax 03-216 06 89, E-mail info@<strong>ie</strong>-<strong>net</strong>.be<br />
Dexia 068-2142216-95 ING 320-0843321-73 BTW BE435567909<br />
http://www.<strong>ie</strong>-<strong>net</strong>.be