kun je het MER rapport downloaden - Ademloos

kun je het MER rapport downloaden - Ademloos kun je het MER rapport downloaden - Ademloos

13.09.2013 Views

Resultaten gemiddelde zomer – optie Koeltoren Stroomsnelheid Door het onttrekken en lozen van het koelwater worden er in de directe zone rondom de in- en uitlaatconstructies kleine veranderingen van de stroomsnelheid verwacht. Echter deze zijn kleiner dan 0.05 m/s en derhalve verwaarloosbaar. De constructie is zodanig verondersteld dat het uitstromende koelwater naar keuze in de richting van de vaargeul of in de richting van de oever kan worden geloosd. De snelheid van het uitstromende water is echter zodanig laag dat onvoldoende impuls aanwezig is om de invloed over enige afstand merkbaar te laten zijn. Dit is aangetoond door het uitvoeren van near-field berekeningen met het CORMIX model. Deze laten zien dat het invloedsgebied van de uittreesnelheid op het omringende water zich beperkt tot enkelemeters rond de uitlaatconstructie. Door het ontbreken van een sterke horizontale uittreesnelheid zal tevens de invloed op de snelheden in de vaargeul of de oever verwaarloosbaar zijn. Temperatuur in het water Door de geringe thermische vracht van de lozing (ondanks een conservatieve daggemiddelde lozingstemperatuur van 30°C) is het effect op de algehele temperatuursverhoging van de Schelde verwaarloosbaar, zowel tijdens doodtij als tijdens springtij. Met uitzondering van de locatie direct naast het lozingspunt (zie hieronder) is er op geen enkele waterdiepte en op geen enkele locatie langs de Schelde en haar oevers sprake van een significante (in relatie tot de fout van het model) verhoging van de temperatuur. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het zeer geringe debiet (0.39 m 3 /s) in vergelijking tot het momentane debiet in de Schelde (orde 10.000 à 15.000 m 3 /s). Uit modelberekeningen volgt dat de veranderingen in de temperatuur veel kleiner zijn dan 0.2°C en binnen de marge vallen waarop resultaten zichtbaar zijn in de figuren. Figuren die het verschil in temperatuur weergeven tussen het scenario en de referentie berekening zijn daarom niet in het rapport opgenomen. Temperatuur aan de bodem Met uitzondering van de locatie direct naast het lozingspunt is ook aan de bodem op geen enkele locatie langs de Schelde en haar oevers sprake van een significante (in relatie tot de fout van het model) verhoging van de temperatuur. Uit near-field berekeningen met CORMIX blijkt dat de saliniteit een groter effect heeft op het gedrag van de warmwaterpluim dan de temperatuur zelf. Afhankelijk van de fase van het getij zal de pluim ofwel opmengen met het omgevingswater of ten gevolge van het dichtheidsverschil naar de bodem zakken. Het eerste geval treedt op gedurende het gehele getij met uitzondering van de kenteringen. Wanneer het water opmengt neemt ook direct het dichtheidsverschil af, waardoor de pluim niet snel meer zal dalen. Tijdens kentering zal de pluim binnen enkelemeters naar de bodem zakken en opmengen met de omgeving. Er vindt in deze korte fase (hoogstens een half uur per kentering) mogelijk enige accumulatie plaats in de directe omgeving van de uitlaat. Alleen tijdens kentering (0.5 h/kentering, 4 kenteringen/dag) wordt zeer lokaal in de omgeving van het lozingspunt een verhoging van de maximumtemperatuur tot ca. 1.0°C verwacht. Deze verhoging treedt mogelijk op over een lengte van circa 100 m aan weerszijde van het SGS Belgium NV Juni 2009 Discipline water 524 Projectnummer: 07.0309

lozingspunt en tot een hoogte van maximaal een halvemeter boven de bodem en wordt veroorzaakt door diffusie van temperatuur in het nagenoeg stilstaande water. Zoals blijkt uit de onderstaande figuren van de stroomsnelheid is de snelheid tijdens kentering ofwel nul of wel gericht naar de vaargeul. Gezien de grote gradiënten in de bodem (waarlangs de pluim naar beneden beweegt) en de tijdens kentering aanwezige snelheden, is het onwaarschijnlijk dat deze restanten van de pluim zich tijdens kentering in de richting van de slikken en de schorren bewegen. De Schelde is, met uitzondering van een korte periode rond vloedkentering, goed gemengd. Dat wil zeggen dat er voldoende turbulentie aanwezig is om na de kenteringfase deze kleine temperatuursverschillen te doen opmengen. Saliniteit Als gevolg van de concentratiefactor 2 heeft de saliniteit van het geloosde water een waarde die dubbel zo hoog is als de gemiddelde saliniteit van de Schelde in een typische zomer situatie. Echter, omdat ook minder water wordt geloosd dan er wordt ingenomen (de helft) is de saliniteitsflux tijdens inname en lozing aan elkaar gelijk. Er wordt evenveel zout onttrokken als er wordt geloosd. Er is derhalve geen invloed op de totale hoeveelheid zout in de Schelde. Uit de modelberekeningen volgt dat de veranderingen in de saliniteit veel kleiner zijn dan 0.5 ppt en binnen de marge vallen waarop resultaten zichtbaar zijn in de figuren. Figuren die het verschil in saliniteit weergeven tussen het scenario en de referentie berekening zijn daarom niet in het rapport opgenomen. Zoals gezegd blijkt uit de near-field berekeningen met CORMIX dat de saliniteit een groter effect heeft op het gedrag van de warmwaterpluim dan de temperatuur zelf. Afhankelijk van de fase van het getij zal de pluim ofwel opmengen met het omgevingswater of ten gevolge van het dichtheidsverschil naar de bodem zakken. Het eerste geval treedt op gedurende het gehele getij met uitzondering van de kenteringen. Wanneer het water opmengt neemt ook direct het dichtheidsverschil af, waardoor de pluim niet snel meer zal dalen. Tijdens kentering zal de pluim binnen enkelemeters naar de bodem zakken en opmengen met de omgeving. Er vindt in deze korte fase (hoogstens een half uur per kentering) mogelijk enige accumulatie plaats in de directe omgeving van de uitlaat. Tijdens kentering neemt de saliniteit in de directe omgeving van de uitlaat mogelijk toe met circa 1.5 ppt. Dit is gering in vergelijking tot de natuurlijke (jaarlijkse) variatie op die locatie 0 tot 17 ppt. De Schelde is, met uitzondering van een korte periode rond vloedkentering, goed gemengd. Dat wil zeggen dat er voldoende turbulentie aanwezig is om na de kenteringfase deze kleine saliniteitsverschillen te doen opmengen. Zoals blijkt uit de onderstaande figuren is de snelheid tijdens kentering ofwel nul of wel gericht naar de vaargeul. Gezien de grote gradiënten in de bodem (dichtheidseffect) en de tijdens kentering aanwezige snelheden, is het onwaarschijnlijk dat de restanten van de pluim zich tijdens kentering in de richting van de slikken en de schorren bewegen. Slib en doorzicht Door de geringe dimensies van de uitwateringsconstructie wordt niet verwacht dat er een merkbare obstructie van de (getij)stromingen zal optreden. Het onttrekken en lozen van het koelwater zal niet leiden tot een significante verandering van slibconcentraties of doorzicht, noch van de aanslibbingspatronen in de Schelde. SGS Belgium NV Juni 2009 Discipline water 525 Projectnummer: 07.0309

Resultaten gemiddelde zomer – optie Koeltoren<br />

Stroomsnelheid<br />

Door <strong>het</strong> onttrekken en lozen van <strong>het</strong> koelwater worden er in de directe zone rondom de in- en<br />

uitlaatconstructies kleine veranderingen van de stroomsnelheid verwacht. Echter deze zijn<br />

kleiner dan 0.05 m/s en derhalve verwaarloosbaar.<br />

De constructie is zodanig verondersteld dat <strong>het</strong> uitstromende koelwater naar keuze in de<br />

richting van de vaargeul of in de richting van de oever kan worden geloosd. De snelheid van <strong>het</strong><br />

uitstromende water is echter zodanig laag dat onvoldoende impuls aanwezig is om de invloed<br />

over enige afstand merkbaar te laten zijn.<br />

Dit is aangetoond door <strong>het</strong> uitvoeren van near-field berekeningen met <strong>het</strong> CORMIX model.<br />

Deze laten zien dat <strong>het</strong> invloedsgebied van de uittreesnelheid op <strong>het</strong> omringende water zich<br />

beperkt tot enkelemeters rond de uitlaatconstructie. Door <strong>het</strong> ontbreken van een sterke<br />

horizontale uittreesnelheid zal tevens de invloed op de snelheden in de vaargeul of de oever<br />

verwaarloosbaar zijn.<br />

Temperatuur in <strong>het</strong> water<br />

Door de geringe thermische vracht van de lozing (ondanks een conservatieve daggemiddelde<br />

lozingstemperatuur van 30°C) is <strong>het</strong> effect op de algehele temperatuursverhoging van de<br />

Schelde verwaarloosbaar, zowel tijdens doodtij als tijdens springtij. Met uitzondering van de<br />

locatie direct naast <strong>het</strong> lozingspunt (zie hieronder) is er op geen enkele waterdiepte en op geen<br />

enkele locatie langs de Schelde en haar oevers sprake van een significante (in relatie tot de<br />

fout van <strong>het</strong> model) verhoging van de temperatuur. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door <strong>het</strong><br />

zeer geringe debiet (0.39 m 3 /s) in vergelijking tot <strong>het</strong> momentane debiet in de Schelde (orde<br />

10.000 à 15.000 m 3 /s).<br />

Uit modelberekeningen volgt dat de veranderingen in de temperatuur veel kleiner zijn dan 0.2°C<br />

en binnen de marge vallen waarop resultaten zichtbaar zijn in de figuren. Figuren die <strong>het</strong><br />

verschil in temperatuur weergeven tussen <strong>het</strong> scenario en de referentie berekening zijn daarom<br />

niet in <strong>het</strong> <strong>rapport</strong> opgenomen.<br />

Temperatuur aan de bodem<br />

Met uitzondering van de locatie direct naast <strong>het</strong> lozingspunt is ook aan de bodem op geen<br />

enkele locatie langs de Schelde en haar oevers sprake van een significante (in relatie tot de<br />

fout van <strong>het</strong> model) verhoging van de temperatuur.<br />

Uit near-field berekeningen met CORMIX blijkt dat de saliniteit een groter effect heeft op <strong>het</strong><br />

gedrag van de warmwaterpluim dan de temperatuur zelf. Afhankelijk van de fase van <strong>het</strong> getij<br />

zal de pluim ofwel opmengen met <strong>het</strong> omgevingswater of ten gevolge van <strong>het</strong> dichtheidsverschil<br />

naar de bodem zakken. Het eerste geval treedt op gedurende <strong>het</strong> gehele getij met uitzondering<br />

van de kenteringen. Wanneer <strong>het</strong> water opmengt neemt ook direct <strong>het</strong> dichtheidsverschil af,<br />

waardoor de pluim niet snel meer zal dalen. Tijdens kentering zal de pluim binnen enkelemeters<br />

naar de bodem zakken en opmengen met de omgeving. Er vindt in deze korte fase (hoogstens<br />

een half uur per kentering) mogelijk enige accumulatie plaats in de directe omgeving van de<br />

uitlaat.<br />

Alleen tijdens kentering (0.5 h/kentering, 4 kenteringen/dag) wordt zeer lokaal in de omgeving<br />

van <strong>het</strong> lozingspunt een verhoging van de maximumtemperatuur tot ca. 1.0°C verwacht. Deze<br />

verhoging treedt mogelijk op over een lengte van circa 100 m aan weerszijde van <strong>het</strong><br />

SGS Belgium NV Juni 2009 Discipline water 524<br />

Pro<strong>je</strong>ctnummer: 07.0309

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!