Kunstschilder Willem Delsaux - Ghislain Potvlieghe - Eigen schoon
Kunstschilder Willem Delsaux - Ghislain Potvlieghe - Eigen schoon
Kunstschilder Willem Delsaux - Ghislain Potvlieghe - Eigen schoon
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Kunstschilder</strong> <strong>Willem</strong> <strong>Delsaux</strong><br />
Elsene 4 mei 1862 - Grimbergen 28 aug. 1945<br />
<strong>Ghislain</strong> <strong>Potvlieghe</strong><br />
Nieuwsbrief <strong>Eigen</strong> Schoon Grimbergen vzw<br />
2006-1<br />
<strong>Willem</strong> <strong>Delsaux</strong> heeft op veel plaatsen gewoond en gewerkt, maar hij is in 1945 in Grimbergen<br />
gestorven. Wie heeft daar nog weet van? Hij woonde als kind in Brussel, later bij William de Gouves<br />
de Nuncques en Henry de Groux in Machelen, daarna weer in Brussel, in 1907 in Bouffioulx en enige<br />
tijd in Charleroi, van 1937 af in Oudergem en op verschillende adressen in Elsene. In 1945 komt hij<br />
naar Grimbergen en hier sterft hij. <strong>Ghislain</strong> <strong>Potvlieghe</strong>, bouwer van het grote orgel in de abdijkerk én<br />
lid van <strong>Eigen</strong> Schoon, stelt hem op de volgende bladzijden in het licht. Er kwam behoorlijk wat<br />
opzoekingswerk kijken bij dit allereerste artikel over <strong>Delsaux</strong>. Dankbaar is ook gebruik gemaakt van<br />
de hulp van Eddy Gaytant, die op de publicatie van Eggermont 1945 attendeerde, en van de<br />
aanwijzingen van Isabelle Six, wetenschappelijk medewerker aan het Gemeentelijk Museum van<br />
Elsene en van het C. Lemonniermuseum. (1)<br />
Laten we hem uit een vergeethoek van de<br />
geschiedenis halen: <strong>Willem</strong>-Charles-Liévin <strong>Delsaux</strong>,<br />
kunstschilder, keramist, lithograaf. Wim en<br />
Greet Pas (2000, p. 254) noemen hem bovendien<br />
ook nog beeldhouwer en Jules Du Jardin (1900,<br />
p. 39) rekende hem bij de groten, met Jean<br />
Degreef, Albert Baertsoen, Alexandre Marcette,<br />
Charles Samuel, Godefroid Devreese en Jules<br />
Lagae al lijkt dat eerder te slaan op zijn<br />
gleiswerk.<br />
Eerst koestert <strong>Delsaux</strong> het plan rechten te<br />
studeren maar hij geeft er al na een jaar de brui<br />
aan en verkiest een artistieke carrière en volgt<br />
zoals nogal gebruikelijk in die tijd van 1878 tot<br />
1880 een opleiding decoratieve schilderkunst aan<br />
de ‘Académie’ in Brussel. Voor de finishing<br />
touch trekt hij naar de Ecole des Beaux-Arts in<br />
Parijs. Over een nederige gave om zich aan<br />
banden te laten leggen beschikt hij niet en zo is<br />
zijn studieverhaal telkens ook kort; hij heeft de<br />
pest aan academische conventies, de canon kan<br />
hem gestolen worden. De enkele raadgevingen<br />
van de oude landschapschilder Joseph Quinaux<br />
aan de Brusselse Academie moeten maar<br />
volstaan, vindt hij (hoewel <strong>Delsaux</strong> landschappen<br />
schilderde waarin zijn leermeester onbetwistbaar<br />
te herkennen is). Een andere schrijvende schilder<br />
of schilderende schrijver zo men wil, en die<br />
Armand Eggermont (1945, p. 299) heet, is<br />
daarover al wat gedetailleerder dan Jules Du<br />
Jardin. Voor Eggermont is <strong>Delsaux</strong> als een jonge<br />
Turk, te paard op hoge principes, die zijn leraar<br />
hautain de hielen toont en door de velden van zijn<br />
eigen inzichten galoppeert. Hij kent hem in<br />
november 1945 als een schilder met een wild<br />
temperament, met een puntige baard, een<br />
opgekrulde snor, de haren in de wind, een<br />
stoutmoedig oog, kortom als iemand die helemaal<br />
zeker is van zichzelf.<br />
Vergelijkt men Eggermonts beschrijving met<br />
een foto van de schilder-pottenbakker enkele<br />
jaren later temidden van een groepje leerlingen,<br />
dan lijkt het of hij een heel ander iemand heeft<br />
gezien. <strong>Willem</strong> <strong>Delsaux</strong>: eerder mager van stuk,<br />
iemand met een sobere elegantie, een geraffi-neerde<br />
gereserveerdheid met een Latijnse<br />
distinctie, met het voorkomen van een welwillend<br />
inspecteur – wat hij ook werd – of van een wat<br />
afstandelijke arts - wat hij niet werd - , of van<br />
een concertpianist - een beetje Arturo Benedetti<br />
Michelangeli, maar geornamenteerd met een wat<br />
nobeler brede snor - afwezig en toch present, als<br />
in stille vervoering.<br />
Nadat hij zijn brokkelige studieparcours heeft<br />
afgerond, gaat hij op eigen houtje aan de slag, in<br />
de omgeving van Brussel, en organiseert er al<br />
snel enkele persoonlijke tentoonstellingen waarvoor<br />
Du Jardin (1900, p. 43) hem royaal het<br />
wierookvat toezwaait: een krachtig penseel, een<br />
zoeken van de juiste tonaliteit, een blijvende zorg<br />
voor rijkelijke kleurharmonieën.<br />
In 1881 gaan de deuren van de Brusselse<br />
groepering l’Union des Arts voor hem open. Vlot<br />
als hij in de omgang steeds is, frequenteert hij een<br />
cultureel leven zoals dat naar het voorbeeld van<br />
de Parijse high society welig wordt gecultiveerd<br />
7
8<br />
en waarin een auteur als Proust zich zo intens<br />
verkneukelt, ‘à la recherche du temps perdu’. In<br />
het Brusselse Salon van de romancier Camille<br />
Lemonnier, door Georges Rodenbach verheven<br />
tot ‘maréchal des lettres belges’ en door de<br />
meesten als een Belgische Zola erkend, vinden<br />
onze artiesten evenzeer de hartslag van het<br />
artistieke leven. Daar ontmoet <strong>Delsaux</strong> de groten<br />
van zijn tijd, en degenen die ooit tot de groten uit<br />
de schildersplejade van Ensor tot Baretta<br />
gerekend zullen worden. Ook Verhaeren buigt<br />
zich over hen. In het Lemonniermuseum in<br />
Elsene herinnert een map met een schilderijtje en<br />
houtskooltekeningen van <strong>Delsaux</strong> aan die<br />
glorieuze jaren.<br />
Als hij twintig is, in 1882, valt Verhaerens<br />
scherpe en kritische blik op een paar van zijn<br />
doeken, de Bretèqnes sur la Sambre en La<br />
Sambre à Namur, wat hem tot een taktvolle<br />
bespreking in la Jeune Belgique aanzet. Hij prijst<br />
de schilder om zijn kwaliteit als landschapschilder,<br />
zijn ongewoon vrije schilderstijl, het<br />
grote gemak waarmee hij de gepaste en lichtende<br />
toon weet te vinden. Al staat de schilder nog aan<br />
het begin, toch weet hij volgens Verhaeren<br />
ondanks ondankbare kleuren toch de illusie van<br />
werkelijkheid op te roepen.<br />
In 1884 slaat <strong>Delsaux</strong> een opmerkelijke slag:<br />
Leopold II koopt op het Salon triennal de<br />
Bruxelles zijn Montée à Furnfoo. Hij wordt dan<br />
als luminist erkend, een nerveuze natuur, een<br />
ambitieuze jongeman, rad van tong en snel met<br />
het penseel. Zijn snelle impressies op het canvas<br />
doen Lemonnier de wenkbrauwen optrekken en<br />
het voorhoofd fronsen: ‘Tu peins à la truelle,’<br />
moppert hij. Voor Eggermont ontpopt <strong>Delsaux</strong><br />
zich op dat moment als een ‘fauve’, en noemt<br />
hem evenzeer een ‘expressionist’.<br />
Schilders van het Rogiergebied<br />
Omstreeks 1887 noteert kunstschilder Henry de<br />
Groux het in een van zijn dagboeken, bijna met<br />
broze woorden als klinkt de melopee van zijn<br />
zachte stem er doorheen, dat hij met William de<br />
Gouves een atelier gevonden had in de Brusselse<br />
‘rue des Côteaux’, een straat van schilders sinds<br />
mensenheugenis. Ze hebben er uitzicht op een<br />
grote tuin en zien er volgens Baumann (1936, p.<br />
43) een omgeving met bloeiende seringen, hoge<br />
populieren en aantrekkelijk struikgewas. Naar een<br />
onverwoestbaar Belgische traditie is sindsdien dit<br />
hele gebied met zijn ongelooflijk grote<br />
historische rijkdom in verval geraakt,<br />
getransformeerd, wat steeds het begin is van het<br />
verval. Nu is het een nogal rommelige en afgebladderde<br />
buurt geworden, met enkele zeldzame<br />
herinneringen aan die eens stralende<br />
periode uit de romantiek.<br />
In die buurt van het Rogiergebied zoekt <strong>Delsaux</strong><br />
de fine fleur van de Brusselse kunstschilders op.<br />
Hij neemt zijn intrek bij William de Gouves en<br />
Henry de Groux, zo blijkt uit een overzichtslijst<br />
van schilders in Schaarbeek, die ons door<br />
Godelieve Denhaene ter hand is gesteld. Ze<br />
werken en leven er broederlijk onder hetzelfde<br />
dak, zetten koffie voor elkaar, stoven samen hun<br />
middagpotje en houden de vlam in het haardvuur.<br />
William de Gouves, die met verfijnde melancholie<br />
en zachtblauwe tinten en schaduwen landschappen<br />
en pauwen schildert, poseert voor zijn<br />
al even gepassioneerde als getormenteerde<br />
compagnon Henry de Groux, die bezig is een<br />
vreselijk gegeselde en met bloed besmeurde<br />
Christus te schilderen: de voorstelling van een<br />
onmenselijk lijden zoals in de schilderkunst<br />
misschien nog maar zelden of nooit is gezien. Ze<br />
liggen er niet wakker van: ze zijn volbloed<br />
romantici.<br />
Op een boogscheut daarvandaan, aan de<br />
Rogierlaan, leeft drie hoog, op een armtierige<br />
zolderverdieping, als een goed verborgen kluizenaar<br />
<strong>Delsaux</strong>’ jeugdvriend Louis Baretta, ook een<br />
kunstschilder, die geraakt is door de vleugelslag<br />
van mystiek en waanzin. Een mysticus op zwart<br />
zaad, die spreekt over een onbegrijpelijk paradijs,<br />
waar het bloed overvloedig vloeit, en die zich<br />
daarvoor in bevliegingen de aders openkerft. Dat<br />
soort wreedheden weergalmt niet in <strong>Delsaux</strong>’<br />
ziel. Hij is en blijft een ware vriend van de<br />
zelfverklaarde ‘mystieke martelaar’, die zich erover<br />
verheugt de familienaam te dragen van een<br />
zeer gevreesde schurk uit Corsica die in die dagen<br />
gezocht en gevat werd. In tegenstelling tot die<br />
bevlogen vriend en ondanks zijn eigen wilde<br />
temperament zoekt <strong>Delsaux</strong> rust en evenwicht in<br />
de mystiek van de natuur, in goudgele lichtschakeringen<br />
van de winterzon of in de ingetogenheid<br />
van sneeuwvelden: hij is een geboren<br />
landschapschilder. Niet dan als bij toeval is de<br />
mens in zijn verhaal aanwezig, dat gaat over<br />
lichteffecten in een wereld van hoeven, dorpen<br />
onder de sneeuw, intérieurs, duinen, de golven<br />
van de zee en boten.<br />
Het ligt voor de hand dat het <strong>Delsaux</strong>’ krijtkusten<br />
zeegezichten waren die zijn vriend Baretta in<br />
zijn debuutjaren ertoe hebben aangezet om ook<br />
even met dat genre bezig te zijn. Van wie anders<br />
dan van deze zee- en landschapschilder wist hij er<br />
wat van? Zelf heeft Baretta nooit de zee gezien,
hij kende ze overigens alleen maar van horen<br />
zeggen. <strong>Delsaux</strong> schilderde niet alleen de zee, in<br />
vervoering schreef hij er zelfs over: ‘La haute<br />
mer roule ses émeraudes et ses lapis–lazulis coupés<br />
d’écumes argentifères ver l’estuaire d’où<br />
sortent dramatiques, les grand navires couverts de<br />
voiles grises.’ Maar de zee kan ook woelig zijn,<br />
zoals hij die in 1901 voor het Paleis der Natiën in<br />
Brussel schilderde (Pas 2000, p. 254).<br />
W. <strong>Delsaux</strong>, Sneeuwlandschap met bruggetje.<br />
Uit de flarden van zijn oeuvre zoals het<br />
momenteel bekend is, spreekt <strong>Delsaux</strong>’ liefde<br />
voor sneeuwlandschappen. Intrigerend is in dat<br />
opzicht de foto van Joseph Vuylsteke, Baretta’s<br />
leerling, die met de allures van een kardinaal<br />
zonder staf of mijter op een stoeltje troont,<br />
wakend bij enkele doeken in het atelier van zijn<br />
pas overleden vereerde meester. Naast hem zien<br />
we een sneeuwlandschapje, het is niet duidelijk<br />
wie het heeft geschilderd, het zou gemakkelijk<br />
van <strong>Delsaux</strong> kunnen zijn, of misschien van de<br />
Gouves de Nuncques. Vanuit een wijde<br />
sneeuwlucht is de sneeuw in het veld gevallen, bij<br />
een ingedommelde hoeve kronkelt een beekje<br />
door het landschap en voert wat sneeuw in zijn<br />
zachte stroming mee, stil en vredig.<br />
<strong>Delsaux</strong>, wiens handen ooit de handen van<br />
Baretta hebben aangeraakt, ook die van<br />
Lemonnier en van Verhaeren, en die daaraan de<br />
herinnering dragen, zal die obscure Christus van<br />
de Rogierlaan nooit vergeten, in tegenstelling tot<br />
de invloedrijken uit het pantheon van de letteren<br />
in Brussel. Hij heeft Baretta vele jaren te vriend<br />
gehad, zijn luimen en grillen ondergaan en hem<br />
aan het werk gezien, ononderbroken bezig met<br />
een soort mystieke en bloederige tableaux zoals<br />
hijzelf nooit zou schilderen; had hij zich met die<br />
ondoorgrondelijke schilder willen meten, dan had<br />
hij het niet slechter kunnen treffen. In een lange<br />
brief schrijft hij ten volle zijn herinnering uit over<br />
de kleurenkunst van wijlen zijn vriend Baretta:<br />
‘Zijn mooie palet met iris en karmijn, met<br />
azuurblauw, kristalgroen, met zonnetinten en<br />
rood vuur, kleuren die hij subliem temperde met<br />
schaduwen van religie en nevels van dromen, dat<br />
troostte hem en bracht hem naar de aarde terug.<br />
Zo staat het te lezen in een brief van 1936 aan<br />
G.M. Rodrigue, bewaard in het Koninklijk<br />
Museum voor Schone Kunsten te Brussel, een<br />
beschrijving die geen kunstcriticus het hem zo<br />
glansrijk nadoet.<br />
Tijdens de laatste jaren van hun eeuw<br />
correspondeert Jules Du Jardin met <strong>Delsaux</strong>. Als<br />
antwoord krijgt hij een ellenlange brief: als hij<br />
niet schildert, heeft hij al evenveel papierruimte<br />
vandoen om er de geadresseerde mee te teisteren<br />
of te verblijden. Hij lijkt wel zijn biecht te hebben<br />
geschreven en Du Jardin (1900, p. 42) dankt zijn<br />
vrolijke biechteling met de zegen van een<br />
biechtvader die ervan overtuigd is, (zo schrijft<br />
hij): <strong>Willem</strong> <strong>Delsaux</strong> ten volle te kennen, een<br />
degelijk schilder, die zonder ophouden werkt,<br />
verscheurd door een koortsachtige activiteit, van<br />
een energie die naar brutaliteit zweemt.<br />
De onrustige werker <strong>Delsaux</strong> heeft Wallonië<br />
doorkruist, zijn schildersezel aan de oevers van<br />
de Samber neergezet, in Sart-Eustache bij Fosse<br />
gouden herfsten geschilderd, hij is langs het<br />
geïndustrialiseerde Charleroi getrokken, heeft<br />
Luxemburgse landschappen bewonderd, en in<br />
Bouffioulx de potaardekunst weer tot leven<br />
gebracht. Daarna trok hij weer naar Brussel,<br />
greep er naar het palet, maar trok er in 1889 nog<br />
eens voor enkele jaren op uit, naar Zeeland nu,<br />
waar hij een reeks etsen aanlegt, zijn Croquis<br />
Zelandais. Zijn zwerftochten gaan almaar verder,<br />
over de wegen van de Kempen en naar Sint-<br />
Truiden, waar hij in 1891 de vrouw van zijn leven<br />
vindt: Amélie-Florentine-Marceline Moreau. Zij<br />
zal hem vier kinderen schenken, waaronder Claire<br />
(1893-1976), die bekend werd om haar stillevens<br />
en landschappen en om haar beelden, als leerlinge<br />
van haar vader aan de Université du travail in<br />
Charleroi.<br />
Hij had geen lage dunk van zichzelf; hij vertelt<br />
ook honderduit over de hoge emoties die de zee<br />
bij hem opwekt, en correspondeert erover met<br />
Jules Du Jardin, die met een besneden pen de<br />
reuzentaak op zich heeft genomen om het<br />
monument van L’Art Flamand in zes delen op te<br />
bouwen en in 1900 te voltooien. De muze van de<br />
woordkunst is beiden uiterst genadig en Du Jardin<br />
krijgt van <strong>Delsaux</strong> voldoende informatie, als het<br />
ware een moment uit een draaiboek voor een<br />
documentaire over hemzelf (Du Jardin 1900,<br />
9
10<br />
p. 42). Hij ziet in 1889 het dorpje Viane, dapper<br />
in een hoekje van een verloren dijk, niet meer dan<br />
tien grijze en zwarte geveltjes op de kade van een<br />
verzandend haventje. Bij laagtij liggen de tjalken<br />
in de monding voor anker, met gestreken masten.<br />
In een verblindend licht baden de schorren en het<br />
strand, waardoorheen een diepte loopt langs een<br />
rij verweerde palen vol algen. Naar het verre<br />
Tholen toe schittert de stroming in duizenden<br />
zilverige en diepblauwe tintelingen. Daarboven<br />
welft zich een onmetelijke en onbewogen hemel<br />
waarin alleen maar het gestage trillen van in de<br />
zon stovende zandbanken reflecteert. Zo ziet hij<br />
het op het ogenblik dat hij de zo karakteristieke<br />
Zeeuwse kust schildert.<br />
<strong>Delsaux</strong> is zeker niet zomaar een avonturier: als<br />
een cultureel geëngageerd schilder die de<br />
vernietiging van het oude cultuurgoed bestrijdt,<br />
voert hij ca. 1900, met zijn penseel een strijd<br />
tegen de afbraakwoede van zijn tijd en wil hij de<br />
sloop van het 12e-eeuwse Sint-Servaaskerkje in<br />
Schaarbeek verhinderen. Zijn protest haalt niets<br />
uit. In het ranke bosje dat het omringt kan hij nog<br />
net op tijd zijn schildersezel neerzetten om het<br />
middeleeuwse gebouwtje te vereeuwigen op een<br />
doek dat nu wordt bewonderd om zijn zeer<br />
poëtische factuur, met een zachte kleurenschaal<br />
waarin het grijs van oude stenen vol melancholie<br />
met uitbundiger tinten gepaard gaat.<br />
Op zijn manier lijkt de schilder wraak te willen<br />
nemen: het doek is nog heel fris als hij het in<br />
1905 voor 1000 frank aan de gemeente<br />
Schaarbeek zelf verkoopt, precies aan het soort<br />
dat ook projectontwikkelaars heet, aan hen die het<br />
Romaanse gebouwtje tegen de grond hadden<br />
gesmakt. Profetisch had hij diezelfde barbaren in<br />
1893 al een Zonsondergang cadeau gegeven;<br />
enkele jaren later zouden voor hem de poëzie en<br />
het licht voorgoed uit het landelijke Schaarbeek<br />
verdwijnen. De duivel moeide er zich verder mee:<br />
bij een brand in 1911 ging uitgerekend dat doek<br />
van <strong>Delsaux</strong> in de vlammen op.<br />
<strong>Delsaux</strong> houdt steeds bijzonder veel van het<br />
woord, hij adoreert het, zoals men uit zijn brieven<br />
kan aflezen. In 1904 publiceert hij Les contes du<br />
Fleuve et de la Mer in La ligue artistique. Als<br />
geen ander had <strong>Delsaux</strong> met zijn ongeëvenaarde<br />
talent het koloriet van de schilderkunst van zijn<br />
tijd kunnen beschrijven. Toch liet hij dat aan<br />
anderen over, we weten niet waarom, misschien<br />
omdat zijn onrust, zijn zwerversnatuur hem dat<br />
belette.<br />
Bouffioulx : in de Poterie de l’Escarboucle<br />
Een apart hoofdstuk in <strong>Delsaux</strong>’ biografie vormt<br />
zijn werk als keramist. Sinds hij zich in 1907 in<br />
Bouffioulx heeft gevestigd, zoekt hij de in<br />
vergetelheid geraakte productie van de ‘poterie<br />
d’art’ een nieuwe leven in te blazen. Worden in<br />
de kunsthistorie zijn vazen en figuurtjes tot zijn<br />
beeldhouwwerk gerekend? Op dat nieuwe<br />
werkterrein probeert <strong>Delsaux</strong> de visioenen van<br />
het middeleeuwse gleiswerk te ontdekken. Eggermont<br />
(1945, p. 300) rapporteert hoe de kunstenaar<br />
op zoek gaat naar het geheim van de Waalse<br />
keramisten van de 16e en de 17e eeuw. Hij<br />
volgde ze na, verzon arabesken, lijstjes en<br />
rozetten, bracht het diepe blauw van weleer weer<br />
tot leven en slaagde er tot zijn grote vreugde in<br />
om prachtige gele tinten aan te brengen. Daar had<br />
hij zijn succes op tentoonstellingen van<br />
decoratieve kunst in Brussel, Charleroi en Parijs<br />
te danken.<br />
<strong>Delsaux</strong> is een colorist ‘pur sang’, tot in de<br />
kleurslierten van zijn keramisch werk waarvoor<br />
hij in 1911 in Bouffioulx de Poterie de l’Escarboucle<br />
opricht. Door de oorlog neemt de<br />
productie van de pottenbakkerij af en wordt hij<br />
leraar aan de Université du Travail de Charleroi,<br />
waar hij aan een honderdtal leerlingen<br />
decoratieve kunst, tekenen, schilderen en keramiek<br />
onderwijst. Hij geeft er ook les aan zijn<br />
<strong>schoon</strong>zoon Guérin, die specialist in verglaasd<br />
aardewerk van Bouffioulx zal worden.<br />
Naargelang de jaren vorderen blijkt <strong>Delsaux</strong><br />
toch naar de schilderkunst terug te keren: zodra<br />
de oorlog voorbij is, keert hij naar Brussel terug<br />
en trekt hij er weer op uit, al was het maar om<br />
eens in de Doelse polders te gaan schilderen.<br />
Hij was iemand die overal en nergens een thuis<br />
kon vinden. Langs de wegen van zijn leven als<br />
bohémien vond hij onderdak bij de kunstgroeperingen<br />
L’Essor, Les Indépendants en<br />
L’Estampe. Dat was nooit voor heel lang, daarvoor<br />
was hij een al te zelfstandige persoonlijkheid.<br />
Is het zijn op het eerste gezicht nogal<br />
chaotische levensloop die van <strong>Willem</strong> <strong>Delsaux</strong><br />
zo’n schimmige figuur heeft gemaakt, bijna een<br />
dwalend spook in de historie van onze<br />
schilderkunst?<br />
In Grimbergen : ‘quelques jours avant sa<br />
mort, d’une main restée virile…’<br />
Armand Eggermont bezocht <strong>Delsaux</strong> kort voor<br />
zijn dood in zijn atelier. Het moet er vol hebben<br />
gestaan met doeken die hij met een nostalgisch<br />
genoegen bekeek, en die bij zijn bezoeker een<br />
onvergetelijke indruk nalieten. ‘J’ai revu,’ zo
schrijft die, ‘dans l’atelier, les pastels hâtifs, les<br />
toiles simples décoratives, grandement exprimées,<br />
très sensibles : la Sambre bleue et les<br />
fumées jaunes, le tumult des hauts fourneaux,<br />
Viane en atmosphère délicate de jaunes pâles,<br />
demaisons grises, la forêt sous la neige, les<br />
champs de tulipes, doux et lumineux, les barques<br />
dan-santes, la fanfare des ciels de cuivre et d’or,<br />
car, <strong>Delsaux</strong>, wagnérien de la première heure,<br />
entendait en lui les accords du Vaisseau-fantôme<br />
et de la Tétralogie.’ Hem trof bovendien een<br />
merkwaardig doekje dat hij als volgt beschrijft:<br />
‘inachevé, le petit effet de neige – maisons grises,<br />
broussailles rousses, arbres bleus, ciel jaunes – un<br />
commande: il y travaillait, quelques jours avant<br />
11<br />
sa mort, d’une main restée virile.’ Een Grimbergs<br />
landschapje?<br />
Heeft Grimbergen ooit iemand <strong>Delsaux</strong><br />
gekend? Hij lijkt van de erelijsten verdwenen te<br />
zijn sinds hij na zijn boeiende bohemienleven<br />
gedwee naar het onvolprezen artiestendorp<br />
Grimbergen is gegaan, om er te sterven en<br />
begraven te worden. Waar vinden we zijn graf?<br />
De herinneringen aan deze romaneske figuur zijn<br />
bijna geheel vervaagd; we weten niet waarom hij<br />
als een gek rondtolde, vele adressen achter zich<br />
latend; we weten dat hij telkens weer zijn biezen<br />
pakte, soms jaar op jaar, tot hij na al dat tumult<br />
uiteindelijk naar Grimbergen trok, in 1945: de<br />
zomer van zijn dood is dan niet ver meer af.<br />
W. <strong>Delsaux</strong>, Langs een kanaal (tekening).<br />
1. Werk van <strong>Delsaux</strong> is er o.m. in de musea van Bergen, M.B.A., Doornik en in het Stedelijk Museum in Mechelen, in het<br />
Vleeshuis in Antwerpen, in het Hôtel Charlier in Brussel, in de gemeentehuizen van Sint-Joost-ten-Node, Schaarbeek en<br />
Elsene, evenals in het C. Lemonniermuseum in Brussel. In 1972 wijdde de Cercle artistique de Châtelet een retrospectieve<br />
van zijn œuvre. Dat requiem heeft de nacht niet doen oplichten. Volgens de inventaris van Schaarbeek bezit de gemeente in<br />
1998 de volgende schilderijen van <strong>Delsaux</strong>: Le Rupel, olie op doek, 78 x 114, 1895, tegen de prijs van 600 frank in<br />
1896verworven; Ancienne Eglise St-Servais à Schaerbeek, 97 x 125, olie op doek,verworven in 1905. De inventaris van 1964<br />
vermeldt bovendien ook nog Coucher de Soleil, gift van de schilder in 1893. Dat laatste schilderij ging bij een brand in 1911<br />
verloren.<br />
Literatuur<br />
Baumann, Emile, La vie terrible d’Henry de Groux, Parijs 1936.<br />
Denhaene, Godelieve, Quelques personalités schaerbeekoises: artistes, écrivains, scientifiques…, s.a.<br />
Du Jardin, Jules, L’Art Flamand, deel VI, 1900.<br />
Eggermont, Armand, <strong>Willem</strong> <strong>Delsaux</strong>, in: Le Thyrse, Brussel, nov. 1945.<br />
N.N., Les artistes Schaerbeekois, revue 21 april1917.<br />
Rodrigue, G.M., Du musée Camille Lemonnier au musée de Furnes, in: Le Thyrse, Brussel, maart<br />
1950.<br />
Pas, Wim en Greet, Biografisch lexicon plastische kunst in België, Arto 2000.