Download rapport - Biax Consult
Download rapport - Biax Consult Download rapport - Biax Consult
BIAXiaal Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden op en rond een inheems-Romeinse nederzetting bij Poeldijk H. van Haaster Maart 2007 BIAX C o n s u l t Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie 298
- Page 2 and 3: Colofon Titel: BIAXiaal 298 Voeding
- Page 4 and 5: BIAXiaal 298 2 zaden (het lijnzaad)
- Page 6 and 7: BIAXiaal 298 4 Op de eerste plaats
- Page 8 and 9: BIAXiaal 298 6 5. Literatuur Bakels
- Page 10 and 11: vondstnummer 70 109 246 put 1 3 2 s
BIAXiaal<br />
Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden<br />
op en rond een inheems-Romeinse<br />
nederzetting bij Poeldijk<br />
H. van Haaster<br />
Maart 2007<br />
BIAX<br />
C o n s u l t<br />
Onderzoeks- en Adviesbureau<br />
voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie<br />
298
Colofon<br />
Titel:<br />
BIAXiaal 298<br />
Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden op en rond een inheems-Romeinse<br />
nederzetting bij Poeldijk<br />
Auteur:<br />
H. van Haaster<br />
Opdrachtgever:<br />
ADC-ArcheoProjecten<br />
ISSN: 1568-2285<br />
©BIAX <strong>Consult</strong>, Zaandam, 2007<br />
Correspondentie adres:<br />
BIAX <strong>Consult</strong><br />
Hogendijk 134<br />
1506 AL Zaandam<br />
tel: 075 – 61 61 010<br />
fax: 075 – 61 49 980<br />
e-mail: BIAX@BIAX.nl
BIAXiaal 298 1<br />
1. Inleiding<br />
In opdracht van Projectbureau De Westlandse Zoom heeft ADC ArcheoProjecten tussen 19 juli<br />
en 11 augustus 2006 een Definitieve Archeologische Opgraving uitgevoerd in het plangebied<br />
Poeldijk-Westhof. 1 In het plangebied zal nieuwbouw plaatsvinden voor woon- en recreatieve<br />
doeleinden. Uit vooronderzoek is gebleken dat zich op deze locatie een vindplaats uit de<br />
Romeinse tijd bevindt. De opgraving is uitgevoerd omdat door de voorgenomen bouwplannen<br />
de archeologische resten in de ondergrond vernietigd zullen worden.<br />
Tijdens de opgraving zijn uit verschillende grondsporen monsters genomen voor<br />
archeobotanisch onderzoek. Het doel van dit onderzoek was informatie te verkrijgen over<br />
menselijke activiteit, milieuomstandigheden en voedingsgewoonten.<br />
2. Materiaal en methode<br />
In totaal zijn drie monsters uit evenzoveel grondsporen onderzocht. Een overzicht van deze<br />
monsters met hun contextgegevens wordt in tabel 1 gegeven.<br />
Tabel 1 Poeldijk-Westhof, overzicht van onderzochte monsters.<br />
vondstnummer put spoor volume (l) context vulling datering<br />
MZ246 2 96 3,2 Waterput 3 5 1 e -2 e eeuw<br />
MZ109 3 96 3,5 Waterput 5 7 2 e -3 e eeuw<br />
MZ070 1 63 3,4 Kavelgreppel . 3 e eeuw<br />
Voor het onderzoek zijn de monsters eerst met water gezeefd over een set zeven met<br />
maaswijdten van 0.25, 0.5, 1.0 en 2.0 mm. Voor de analyse van de macroresten is een<br />
opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 50 maal gebruikt. Indien nodig zijn<br />
determinaties verricht met een doorvallend-lichtmicroscoop onder sterkere vergrotingen.<br />
Dit werk is gedaan door W. van der Meer en L. Kubiak-Martens.<br />
3. Resultaten<br />
De resultaten van het onderzoek staan weergegeven in bijlage 1.<br />
3.1 GEBRUIKSPLANTEN<br />
In de monsters zijn resten van zes gebruiksplanten aangetroffen. Dat zijn gerst (Hordeum<br />
vulgare), biet (Beta vulgaris), duivenboon (Vicia faba var. minor), raapzaad (Brassica rapa),<br />
vlas (Linum usitatissimum) en maanzaad (Papaver somniferum). Ook zijn enkele graankorrels<br />
(Cerealia) gevonden waarvan niet kon worden vastgesteld van welke graansoort ze afkomstig<br />
zijn. De meeste resten zijn gevonden in het monster uit waterput 5.<br />
Gerst is een graan dat al door de eerste boeren in ons land werd verbouwd (zo’n 7000 jaar<br />
geleden). Ook in de Romeinse tijd was het een populair graan, zowel bij de Romeinen als bij de<br />
inheemse boeren. Gerst werd vroeger veel in het kustgebied verbouwd; ook op enigszins brakke<br />
gronden, waar het in vergelijking met andere granen een goede opbrengst leverde.<br />
Ook vlas is een zeer oud cultuurgewas. Van deze belangrijke olie- en vezelplant is in<br />
waterput 5 een kapselfragment gevonden. Kapsels zijn de delen van de vlasplant waarin zich de<br />
1 De coördinaten van de vindplaats zijn 75.725/ 449.400, 75.775/ 449.525 .
BIAXiaal 298 2<br />
zaden (het lijnzaad) bevinden. Tijdens het dorsen van het vlas worden de kapsels gescheiden<br />
van de zaden. De vondst van het kapselfragment betekent dus dat we te maken hebben met afval<br />
dat is vrijgekomen bij de verwerking van vlas. Het betekent ook dat het vlas door de voormalige<br />
bewoners is verbouwd, want we nemen niet aan dat zich tussen geëxporteerde vezels of lijnzaad<br />
nog dorsafval bevindt. Vlas kan met redelijk succes op enigszins brakke grond worden<br />
verbouwd.<br />
Duivenboon, ook wel paardenboon of veldboon genoemd, is landbouwhistorisch gezien de<br />
voorloper van onze huidige tuinboon. Het is een gewas dat in de IJzertijd zijn intrede in de<br />
Nederlandse landbouw deed. 2 Het kan met succes op hoge kweldergedeelten worden verbouwd.<br />
Van biet (Beta vulgaris) is een vruchtje gevonden. Het kan hierbij gaan om de gecultiveerde<br />
biet of de strandbiet die beide, in botanisch opzicht, tot de zelfde soort behoren. Vruchtjes van<br />
deze bietenvariëteiten zijn daarom (op morfologische gronden) niet van elkaar te onderscheiden.<br />
De wilde biet komt van nature in het kustgebied voor. Daar groeien de planten op aanspoelsel<br />
dat vermengd is met zand en schelpen. 3 Natuurlijke groeiplaatsen van biet waren vrijwel zeker<br />
tijdens de Romeinse tijd in de omgeving van Poeldijk aanwezig. Hiervan getuigen ook de vele<br />
vondsten van andere kwelderplanten in de onderzochte monsters (zie hieronder). Gezien de<br />
aanwezigheid van ander consumptieafval in de monsters zou het echter ook om vruchtjes van<br />
een gecultiveerd bietengewas kunnen gaan. Uit archeobotanische vondsten die buiten het<br />
kustgebied zijn gedaan, blijkt dat biet in de Romeinse tijd een gecultiveerde groente was. 4<br />
De biet uit die tijd leek waarschijnlijk het meest op onze huidige snijbiet. Rode bieten<br />
(kroten), suikerbieten of voederbieten bestonden destijds nog niet. Als het bietenvruchtje van<br />
een gecultiveerd bietengewas afkomstig is, dan is dit gewas waarschijnlijk in een locale tuin<br />
verbouwd. Als het van wilde biet afkomstig is, dan kan het uiteraard ook door de bewoners<br />
verzameld zijn.<br />
Van raapzaad zijn in waterput 5 enige duizenden zaden gevonden. Raapzaad staat tegenwoordig<br />
vooral bekend vanwege haar oliehoudende zaden. Er zijn aanwijzingen dat het gewas ook in de<br />
IJzertijd al voor dit doel werd verbouwd. 5 Het blad levert echter ook een smakelijke groente. Ook de<br />
knollen (rapen) kunnen door mensen of dieren gegeten zijn, maar het is onbekend of dit ook al in de 2 e<br />
3 e eeuw gebeurde.<br />
Ook maanzaad werd vroeger (al door de eerste boeren!) voor de oliehoudende zaden<br />
verbouwd. Plinius beschrijft ook het gebruik van het melksap van de plant als slaapmiddel,<br />
maar het is niet bekend in hoeverre de inheemse boeren in ons land deze toepassing kenden. 6<br />
3.2 WILDE PLANTEN<br />
Resten van wilde planten die in archeologische context worden gevonden, kunnen veel<br />
informatie opleveren over de milieuomstandigheden en menselijke activiteit op een<br />
nederzettingsterrein en/of op de akkers.<br />
3.2.1 Onkruiden<br />
Een flinke groep onkruidsoorten is kenmerkend voor voedselrijke akkers en tuinen. Veel<br />
soorten zijn eenjarige stikstofliefhebbers. Dat zijn bijvoorbeeld vogelmuur (Stellaria media),<br />
melganzenvoet (Chenopodium album), stippelganzenvoet (Chenopodium ficifolium), zwarte<br />
nachtschade (Solanum nigrum), kleine brandnetel (Urtica urens), kroontjeskruid (Euphorbia<br />
helioscopia), gekroesde melkdistel (Sonchus asper), paarse dovenetel (Lamium purpureum) en<br />
gewone raket (Sisymbrium officinale). Alle genoemde soorten groeien bij voorkeur op<br />
stikstofrijke of zeer stikstofrijke plaatsen. Tegenwoordig komen ze daarom algemeen voor in<br />
goedbemeste moestuinen en hakvruchtakkers (tussen aardappels, bieten e.d). Vaak wordt de<br />
2 Bakels 1997, 22.<br />
3 Weeda et al. 1985, 157.<br />
4 Zie o.a. Knörzer 1991; Kooistra 1996, 167.<br />
5 Brinkkemper 1993, 57.<br />
6 Plinius, Naturalis Historia, boek 20 (vertaling van Van Gelder et al. 2004).
BIAXiaal 298 3<br />
vondst van veel resten van eenjarige stikstofliefhebbers in archeologisch context in verband<br />
gebracht met de mogelijke aanwezigheid van tuinen op een nederzettingsterrein. Bij een tuin<br />
moeten we denken aan een (waarschijnlijk) omheind stuk grond waar kruiden, groenten en<br />
andere arbeidsintensieve gewassen werden verbouwd. Vanwege het intensieve gebruik van deze<br />
stukken grond, werden ze meestal flink bemest. Dit verklaart de aanwezigheid van eenjarige,<br />
stikstofminnende planten. De tuinen waren beslist niet op brakke/zilte grond gelegen en<br />
bevonden zich dus buiten het bereik van eventuele overstromingen tijdens het winterhalfjaar.<br />
Ook tredplanten als herderstasje (Capsella bursa-pastoris), grote weegbree (Plantago<br />
major), varkensgras (Polygonum aviculare), grove varkenskers (Coronopus squamatus) en<br />
straatgras (Poa annua) zijn goed vertegenwoordigd. Hun aanwezigheid op een<br />
nederzettingsterrein is uiteraard niet verbazingwekkend. Grote weegbree en varkensgras komen<br />
echter ook in sterk begraasde (en betreden) graslanden voor. Door hun laag-bij-de-grondse vorm<br />
hebben ze zich goed aangepast aan intensieve begrazing terwijl ze bovendien zeer goed bestand<br />
zijn tegen betreding. Vondsten van grote varkenskers worden in archeologische context niet zo<br />
vaak gedaan. Het is eveneens een echte tredplant die vooral op ammoniakhoudende kleibodems<br />
voorkomt. De plant staat meestal op plaatsen die door intensieve betreding of grondbewerking<br />
bijna kaal zijn geworden en waar 's winters water blijft staan, terwijl ze 's zomers vaak<br />
uitdrogen. Voorbeelden van dergelijke standplaatsen zijn de ingang van weilanden,<br />
wagensporen over klei-dijken en vaak belopen gazons. Op dezelfde plaatsen kan ook<br />
varkensgras worden gevonden. 7<br />
Bij de groep ‘Planten van voedselrijke ruigten’ gaat het om planten van zogenaamde ruderale<br />
standplaatsen, dat wil zeggen plekken waar op de een of andere manier materiaal<br />
(voedingstoffen) van elders aan de bodem is toegevoegd. Die verrijking kan door de mens<br />
plaatsvinden (afval), maar ook door water (aanspoelsel). In het algemeen gesproken groeien de<br />
planten in relatief stabiele milieus waar geen sprake is van intensieve bodembewerking (dus niet<br />
op akkers). Het meest waarschijnlijke is dat zich in de nabije omgeving van de monsterlocaties<br />
plaatsen bevonden waar de menselijke activiteit beperkt bleef tot bijvoorbeeld het storten van<br />
afval of de opslag van bouwmateriaal of andere voorraden. Ook in of langs erfafscheidingen of<br />
vlak langs wanden van gebouwen of andere constructies kunnen de planten gegroeid hebben. De<br />
aanwezigheid van gevlekte scheerling (Conium maculatum) en bilzekruid (Hyoscyamus niger)<br />
is opvallend, want beide soorten zijn voor mens en dier dodelijk giftige planten.<br />
3.2.2 Grasland!<br />
Het grootste aantal plantenresten in de onderzochte monsters is afkomstig van soorten die<br />
tegenwoordig bekend staan als graslandplanten. Dit betekent zonder enige twijfel dat grasland<br />
het dominante vegetatietype in de omgeving van de nederzetting was. Grasland is een term die<br />
in de vegetatiekunde gebruikt wordt om een bepaalde vegetatiestructuur aan te duiden. Hoewel<br />
in graslanden echte grassen (Poaceae) kunnen voorkomen, is de aan- of afwezigheid van grassen<br />
geen criterium om een bepaald vegetatietype tot grasland te rekenen. In veel (natuurlijke)<br />
graslanden komen zelfs meer soorten andere kruiden voor dan grassen. 8 Dit geldt niet voor onze<br />
huidige intensief begraasde weiden die uit een monocultuur van grassen bestaan (voornamelijk<br />
engels raaigras), maar wel voor ‘ouderwetse’ minder intensief gebruikte graslanden.<br />
Graslanden zijn volgens de moderne vegetatiekundige definitie korte, tamelijk gesloten<br />
vegetaties zonder hoog opschietende kruiden of struiken. Aan deze definitie voldoen ook de<br />
kwelderplanten en de planten van storingsmilieus die in bijlage 1 vermeld worden.<br />
Als we goed naar de soortensamenstelling kijken, dan kunnen we belangrijke dingen te<br />
weten komen over de aard van het grasland, dat in de economie van de nederzetting<br />
ongetwijfeld een belangrijke rol heeft gespeeld.<br />
7 Weeda et al. 1987, 43.<br />
8 Ter illustratie: van de 526 oorspronkelijk inheemse soorten die officieel als graslandplant worden getypeerd,<br />
behoren slechts 59 tot de familie der grassen.
BIAXiaal 298 4<br />
Op de eerste plaats valt het grote aandeel van kwelderplanten op. 9 In de monsters zijn veel<br />
soorten gevonden die tegenwoordig vooral in graslanden op hoge kweldergedeelten worden<br />
aangetroffen. Het gaat om delen van de kwelder die alleen bij extreem hoog water door de zee<br />
worden overspoeld. In de tegenwoordige (bedijkte) kustgebieden komt dit vegetatietype voor<br />
als een vrij smalle zone, maar vroeger waren het zones van soms vele kilometers breed. In de<br />
agrarische economie waren hoge kwelders vroeger zeer belangrijk vanwege de bijna onbeperkte<br />
mogelijkheden voor begrazing. Vooral runderen en schapen werden er geweid.<br />
Ook planten van storingsmilieus zijn met veel soorten goed vertegenwoordigd. Het gaat<br />
onder andere om zilverschoon (Potentilla anserina), behaarde boterbloem (Ranunculus<br />
sardous), valse en of echte voszegge (Carex otrubae/vulpina), geknikte vossenstaart<br />
(Alopecurus geniculatus), gewone en/of slanke waterbies (Eleocharis palustris/uniglumis) en<br />
witte klaver (Trifolium repens).<br />
De verstoring waar deze planten zo van lijken te houden is wisselende waterstand of<br />
regelmatige begrazing. Ze worden tegenwoordig veel aangetroffen in graslanden die ’s winters<br />
onder water staan en ’s zomers begraasd (en betreden!) worden. 10 Heel vaak worden de planten<br />
samen gevonden met kwelderplanten, ook in archeologische context. Dat komt omdat<br />
storingsplanten vaak in graslanden aan de bovenrand van kwelders groeien of op lagere delen<br />
van kwelders waar zich zoet water kan verzamelen. Het voorkomen van de beide categorieën<br />
graslandplanten hoeft er dus niet op te duiden dat er sprake is van twee duidelijk gescheiden<br />
graslandtypen.<br />
Behalve kwelderplanten en storingsplanten zijn in de monsters ook nog ‘gewone’<br />
graslandplanten gevonden. Het gaat hierbij om soorten die karakteristiek zijn voor graslanden<br />
op vochtige, of soms natte, voedselrijke bodems. De meeste soorten uit deze categorie kunnen<br />
absoluut geen zoute of (zwak)brakke milieuomstandigheden verdragen. Hun aanwezigheid is<br />
dus wél een aanwijzing voor een ander herkomstgebied dan de kwelder- en storingsplanten. De<br />
meeste ‘echte’ graslandplanten hebben hun optimum in de zogenaamde Glanshaver-orde<br />
(Arrhenatheretalia). Deze orde omvat vegetaties van hooi- en weilanden op humeuze, vochtige<br />
tot vrij droge klei- en zavelgronden. De soorten waarom het hier gaat zijn bijvoorbeeld<br />
hopklaver (Medicago lupulina), scherpe en/of kruipende boterbloem (Ranunculus acris/repens),<br />
ratelaar (Rhinanthus), zachte dravik (Bromus hordeaceus) en diverse soorten beemdgras uit het<br />
geslacht (Poa spp.).<br />
De boterbloemzaden konden helaas niet tot op de soort gedetermineerd worden. In theorie<br />
zouden de zaden behalve van kruipende boterbloem (Ranunculus repens) ook van scherpe<br />
boterbloem (Ranunculus acris) afkomstig kunnen zijn. Beide boterbloemsoorten zijn<br />
kenmerkend voor grazige vegetaties. De scherpe boterbloem is bij uitstek een plant van<br />
extensief begraasde graslanden. Boterbloemen krijgen de overhand in begraasd grasland omdat<br />
ze door vee niet of nauwelijks worden gegeten.<br />
Ratelaars zijn veel te vinden in graslanden die gedurende de winter enige maanden onder<br />
water staan. Vaak gaat het om door de mens extensief beheerde graslanden, zoals hooilanden<br />
Op open, stukgetrapte, modderige plekken in het grasland, of op modderige oevers kunnen<br />
greppelrus (Juncus bufonius), goud-/moeraszuring (Rumex maritimus/palustris) en<br />
blaartrekkende boterbloem (Ranunculus sceleratus) gestaan hebben. Uiteraard kunnen zich ook<br />
op het nederzettingsterrein modderige standplaatsen hebben bevonden, bijvoorbeeld bij mest- en<br />
afvalhopen of in greppels.<br />
Tot slot van deze paragraaf moet worden vermeld dat ook veel van de hieronder besproken<br />
oeverplanten afkomstig kunnen zijn uit (natte) graslanden. In natuurlijke situaties gaan oeveren<br />
graslandvegetaties namelijk geleidelijk in elkaar over.<br />
3.2.3 Water- en oeverplanten<br />
Van waterplanten en dierlijke waterorganismen zijn vooral in de waterputten veel resten<br />
aangetroffen. Sommige soorten kunnen brak of zout water verdragen maar andere soorten zijn<br />
9 Met kwelderplanten worden hier planten bedoeld die in allerlei soorten brakke graslanden voorkomen.<br />
10 Schaminée et al. 1996, 34, 35.
BIAXiaal 298 5<br />
sterk afhankelijk van de aanwezigheid van zoet water. Dat zijn bijvoorbeeld mosdiertjes<br />
(Bryozoa) en watervlooien (Cladocera). Van watervlooien zijn zogenaamde ephippia gevonden.<br />
Ephippia worden onder bepaalde milieuomstandigheden door vrouwelijke watervlooien tijdens<br />
het vervellen gevormd, en bevatten een of enkele eieren. Ze vormen een soort bescherming,<br />
waardoor de eieren onder barre omstandigheden (vorst, langdurige droogte) kunnen overleven.<br />
De aanwezigheid van de ephippia betekent dus twee dingen: er was sprake van zoet water en de<br />
omstandigheden voor watervlooien waren niet altijd optimaal!<br />
De meeste andere water- en oeverplanten hebben geen zout nodig om te overleven. maar er<br />
zijn er wel een aantal die (zwak)brak water tolereren. Dat zijn bijvoorbeeld lidsteng (Hippuris<br />
vulgaris), grote watereppe (Sium latifolium), mattenbies (Schoenoplectus lacustris), riet<br />
(Phragmites australis) en heen (Bolboschoenus maritimus), ook wel zeebies genoemd.<br />
4. Conclusies<br />
Het botanisch onderzoek heeft waardevolle informatie opgeleverd over de voedingseconomie en<br />
de milieuomstandigheden op en rond de nederzetting.<br />
In de voedingseconomie gerst, vlas, raapzaad, biet, paardenboon en maanzaad een rol. Van<br />
vlas is dorsafval gevonden hetgeen als bewijs voor locale verbouw en verwerking van dit gewas<br />
kan worden gezien. Voor de andere cultuurgewassen kon locale verbouw niet worden bewezen,<br />
maar gezien de context waarin de vondsten gedaan zijn (agrarische nederzetting) denken we dat<br />
deze ook locaal werd verbouwd.<br />
Het botanisch onderzoek heeft ook aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van<br />
tuinen. Hier werden in elk geval bonen, maanzaad en mogelijk een bietengewas verbouwd. Het<br />
is zeer waarschijnlijk dat er meer groenten en kruiden in werden verbouwd, maar we hebben<br />
daar geen resten van teruggevonden.<br />
Het onderzoek heeft geen resten van fruit opgeleverd. Dit past echter in het beeld dat van<br />
nederzettingen in het kustgebied bestaat. Van fruitcultuur is meestal niet of nauwelijks sprake,<br />
en blijkbaar biedt ook de natuurlijke omgeving in het kustgebied weinig mogelijkheden voor het<br />
verzamelen van wilde fruitsoorten (noten en bessen).<br />
Naast akkerbouw was veehouderij waarschijnlijk ook een belangrijke component in de<br />
economie van de nederzetting. De meeste soorten waarvan resten in de monsters zijn<br />
aangetroffen, zijn uit graslanden afkomstig. Hieruit leiden we af dat grasland het dominante<br />
vegetatietype in de omgeving was (als we de akkers even buiten beschouwing laten). Er zijn<br />
aanwijzingen voor het bestaan van graslanden op hoge kwelderdelen of andere graslanden die<br />
onder invloed van brak water stonden. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor (mogelijk natte)<br />
graslanden in een zoet milieu. De enigszins brakke graslanden werden vrijwel zeker begraasd<br />
door schapen en/of runderen. De nattere (zoete) graslanden werden zeer waarschijnlijk als<br />
hooiland gebruikt. Via dierlijke mest en/of hooi zijn de graslandplanten waarschijnlijk op het<br />
nederzettingsterrein terechtgekomen.
BIAXiaal 298 6<br />
5. Literatuur<br />
Bakels, C.C., 1997: De cultuurgewassen van de Nederlandse Prehistorie, 5400 v.C. – 12 v.C, in:<br />
A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het<br />
Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 15-24.<br />
Brinkkemper, O., 1993: Wetland Farming in the Area to the South of the Meuse Estuary During<br />
the Iron Age and the Roman Period, thesis, Leiden.<br />
Gelder, J. van, M. Nieuwenhuis & T. Peters, 2004: Plinius, De wereld (Naturalis historia),<br />
Amsterdam.<br />
Knörzer, K.H., 1991: Geschichte der Rübe (Beta vulgaris L.) mit Beiträgen durch<br />
Grossrestfunde vom Niederrhein, Acta Interdisciplinaria Archeologica 7, 159-64.<br />
Kooistra, L.I., 1996: Borderland Farming. Possibilities and Limitations of Farming in the<br />
Roman Period and Early Middle Ages between the Rhine and Meuse, Amersfoort.<br />
Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda 1996: De vegetatie van Nederland, III:<br />
plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden, Leiden etc.<br />
Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985: Nederlandse oecologische flora. Wilde<br />
planten en hun relaties 1, Deventer.
Bijlage 1 Poeldijk-Westhof, resultaten macrorestenonderzoek.<br />
Tenzij anders vermeld, zijn alle resten onverkoold. Legenda: wp = waterput, v = verkoold,<br />
m = gemineraliseerd, r = recent, cf. = gelijkend op, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden.<br />
vondstnummer 70 109 246<br />
put 1 3 2<br />
spoor 63 96 96<br />
context greppel wp 5 wp 3<br />
Gebruiksplanten<br />
Granen<br />
Cerealia indet. (v) . 2 . Granen<br />
Hordeum vulgare (v) . 4 . Gerst<br />
Groenten en peulvruchten<br />
Beta vulgaris, vruchtklepje . 1 . Biet en Strandbiet<br />
Vicia faba var. minor (v) . . 2 Duivenboon<br />
Olie- en vezelplanten<br />
Brassica rapa . ++ . Raapzaad<br />
Linum usitatissimum, kapselfragment . 1 . Vlas<br />
Papaver somniferum . 1 . Maanzaad<br />
Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen<br />
Atriplex patula/prostrata . +++ +++ Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Atriplex patula/prostrata (m) 1 . . Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Atriplex patula/prostrata (v) . 1 1 Uitstaande melde/Spiesmelde<br />
Atriplex prostrata, bloembekleedsel . . 1 Spiesmelde<br />
Chenopodium album . +++ +++ Melganzenvoet<br />
Chenopodium album (r) 1 . . Melganzenvoet<br />
Chenopodium album (v) . . 1 Melganzenvoet<br />
Chenopodium ficifolium . +++ +++ Stippelganzenvoet<br />
Euphorbia helioscopia . 4 . Kroontjeskruid<br />
Lamium purpureum . 5 . Paarse dovenetel<br />
Persicaria lapathifolia . . 3 Beklierde duizendknoop<br />
Sisymbrium officinale . . ++++ Gewone raket<br />
Solanum nigrum . 4 7 Zwarte en Beklierde nachtschade<br />
Sonchus arvensis . . + Akkermelkdistel<br />
Sonchus asper . 56 ++ Gekroesde melkdistel<br />
Sonchus oleraceus . 2 + Gewone melkdistel<br />
Stellaria media 2 +++ + Vogelmuur<br />
Tripleurospermum maritimum . . ++ Reukeloze kamille<br />
Urtica urens . 5 + Kleine brandnetel<br />
Tredplanten<br />
Capsella bursa-pastoris . 31 8 Gewoon herderstasje<br />
Coronopus squamatus, hauwfragmenten . 21 . Grove varkenskers<br />
Lolium perenne . . + Engels raaigras<br />
Plantago major . +++ +++ Grote en Getande weegbree<br />
Plantago major, kapseldeksel . . 1 Grote en Getande weegbree<br />
Poa annua 1 ±80 . Straatgras<br />
Polygonum aviculare . +++ +++ Gewoon varkensgras<br />
Planten van voedselrijke ruigten<br />
Arctium minus/tomentosum . 1 . Gewone klit/Donzige klit<br />
Conium maculatum . . ++ Gevlekte scheerling<br />
Galeopsis bifida-type . 1 . Gespleten hennepnetel-type<br />
Hyoscyamus niger . 2 2 Bilzekruid<br />
Urtica dioica . 6 + Grote brandnetel<br />
Graslandplanten<br />
Agrostis/Poa (v) . . 2 Struisgras/Beemdgras
vondstnummer 70 109 246<br />
put 1 3 2<br />
spoor 63 96 96<br />
context greppel wp 5 wp 3<br />
Bromus hordeaceus . . + Zachte dravik<br />
Bromus hordeaceus/secalinus (v) . 2 1 Zachte dravik/Dreps<br />
Daucus carota . + . Peen<br />
Euphrasia/Odontites . 4 4 Ogentroost/Helmogentroost<br />
Medicago lupulina, vruchtjes . 2 3 Hopklaver<br />
Poa compressa/nemoralis . ++ ++ Plat beemdgras/Schaduwgras<br />
Poa pratensis/trivialis . ++ ++ Veldbeemdgras/Ruw beemdgras<br />
Poaceae . . 3 Grassenfamilie<br />
Poaceae, stengelfragmenten . . + Grassenfamilie<br />
Prunella vulgaris . . 2 Gewone brunel<br />
Ranunculus acris/repens . 8 1 Scherpe-/Kruipende boterbloem<br />
Rhinanthus . . 1 Ratelaar<br />
Brakke graslanden (kwelders)<br />
Aster tripolium . 21 + Zulte<br />
Atriplex littoralis/patula . . + Strandmelde/Uitstaande melde<br />
Elytrigia atherica . 1 . Strandkweek<br />
Glaux maritima . 6 . Melkkruid<br />
Juncus gerardi . +++ +++ Zilte rus<br />
Puccinellia distans . . ++ Stomp en Bleek kweldergras<br />
Salicornia europaea . . 4 Kortarige zeekraal<br />
Spergularia marina/media . . +++ Zilte schijnspurrie/Gerande schijnspurrie<br />
Triglochin maritima . 77 . Schorrenzoutgras<br />
Planten van storingsmilieus<br />
Agrostis stolonifera . 1 ++ Fioringras<br />
Alopecurus geniculatus . . + Geknikte vossenstaart<br />
Carex otrubae/vulpina . 9 1 Valse voszegge/Voszegge<br />
Juncus articulatus-type . . + Zomprus-type<br />
Juncus effusus-type +++ . . Pitrus-type<br />
Potentilla anserina . 44 5 Zilverschoon<br />
Ranunculus sardous . +++ +++ Behaarde boterbloem<br />
Ranunculus sardous (v) . 1 . Behaarde boterbloem<br />
Rumex crispus-type . 2 . Krulzuring-type<br />
Trifolium repens, bloemblaadjes . 2 2 Witte klaver<br />
Planten van natte, stikstofrijke standplaatsen<br />
Chenopodium glaucum/rubrum . 3 . Zeegroene ganzenvoet/Rode ganzenvoet<br />
Juncus bufonius ++ + +++ Greppelrus<br />
Ranunculus sceleratus . . + Blaartrekkende boterbloem<br />
Rumex maritimus, bloembekleedsel . 4 2 Goudzuring<br />
Rumex maritimus/palustris . . 2 Goud-/Moeraszuring<br />
Rumex maritimus/palustris, bloembekleedsel . . 2 Goud-/Moeraszuring<br />
Water en oeverplanten (zoet)<br />
Bolboschoenus maritimus . +++ + Heen<br />
Carex acuta/elata . 5 . Scherpe-/Stijve zegge<br />
Carex riparia/vesicaria . 1 . Oeverzegge/Blaaszegge<br />
Eleocharis palustris/uniglumis . +++ 2 Gewone waterbies/Slanke waterbies<br />
Hippuris vulgaris . 1 . Lidsteng<br />
Phragmites australis . 11 . Riet<br />
Ranunculus aquatilis-type . 17 . Fijne waterranonkel-type<br />
Schoenoplectus tabernaemontani . 9 . Ruwe bies<br />
Sium latifolium . 23 . Grote watereppe
vondstnummer 70 109 246<br />
put 1 3 2<br />
spoor 63 96 96<br />
context greppel wp 5 wp 3<br />
Typha angustifolia/latifolia . . 2 Kleine-/Grote lisdodde<br />
Dierlijke waterorganismen<br />
Bryozoa . . x Mosdiertjes<br />
Chara . x . Kranswieren<br />
Cladocera . x x Watervlooien<br />
Diverse plantenvondsten<br />
Arctium . . 1 Klit<br />
Carduus/Cirsium . + 1 Distel/Vederdistel<br />
Cerastium . 5 12 Hoornbloem<br />
cf. Sisymbrium, takjes . . + Raket?<br />
cf. Sisymbrium, vorkjes . . +++ Raket?<br />
Juncus . + . Rus<br />
Rumex 1 4 . Zuring<br />
Stachys cf. sylvatica . 2 . Bosandoorn?<br />
Overige vondsten<br />
Aangepunte houten pen . . 1 Aangepunte pen<br />
Aardewerk . x . Aardewerk<br />
Acari . x . Mijten<br />
Bivalva . 1 . Tweekleppigen (schelpen)<br />
Bot x x x Bot<br />
Bryophyta excl. Sphagnum . . . Mossen (excl. veenmos)<br />
Cenococcum . . . Bodemschimmel<br />
Hout . . x Hout<br />
Houtskool x x x Houtskool<br />
Insecta . x x Insekten<br />
Ostracoda . x +++ Mosselkreeftjes<br />
Sphagnum . . . Veenmos