13.09.2013 Views

nummer 3 herfst 2007 - Erfgoed Utrecht

nummer 3 herfst 2007 - Erfgoed Utrecht

nummer 3 herfst 2007 - Erfgoed Utrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


28<br />

inhoud<br />

20 Onzekerheid<br />

Gemeente <strong>Utrecht</strong><br />

colofon<br />

4<br />

Geen museum wel gemeenschapshuis?<br />

12<br />

Canon van hunebed tot Europa<br />

32 omslag:<br />

11<br />

Architect Planjer<br />

In de webpeiling...<br />

De zeereis van Cornelis de Jong van Rodenburgh<br />

Heemschut aktief<br />

24<br />

Nieuwe boeken<br />

16<br />

in de geschiedenis van museum Huis Doorn<br />

8<br />

gm kwadraat is een uitgave van <strong>Erfgoed</strong>huis <strong>Utrecht</strong>, Het <strong>Utrecht</strong>s Archief, de Provinciale Commissie <strong>Utrecht</strong> van de Bond Heemschut en de secties<br />

Cultuurhistorie en Monumenten van de gemeente <strong>Utrecht</strong> en verschijnt 4x per jaar. Het <strong>Utrecht</strong>s Archief Contactpersoon: Nettie Stoppelenburg,<br />

Alexander Numankade 199-201, 3572 KW <strong>Utrecht</strong>, tel. 030-2866611 Provinciale Commissie <strong>Utrecht</strong> Bond Heemschut Contactpersoon: Hein<br />

Kuiper, Mijzijde 49, 3471 GP Kamerik, tel. 0348-401435 Secties Cultuurhistorie en Monumenten van de gemeente <strong>Utrecht</strong> Contactpersoon:<br />

René de Kam, Cultuurhistorie gemeente <strong>Utrecht</strong>, Zwaansteeg 11, 3511 VG <strong>Utrecht</strong>, tel. 030-2863990 Redactie Edwin Maes, Fred Vogelzang en<br />

Jacquelien Vroemen Redactie-adres Herenstraat 28, 3512 KD <strong>Utrecht</strong> Telefoon 030-2343880 Fax 030-2328624 E-mail fsce@erfgoed-utrecht.nl<br />

Internet www.erfgoed-utrecht.nl Grafisch ontwerp www.ontwerpkantoor, Marjorie Specht Druk RotoSmeets GrafiServices ISSN 1571-442X<br />

Rafelige randen aan het restant van de Domkerk.


Het is u wellicht niet ontgaan: <strong>Erfgoed</strong>huis <strong>Utrecht</strong> en Landschapsbeheer <strong>Utrecht</strong> gaan fuseren.<br />

Cultuur en natuur gaan samen in één organisatie verder. De gedachte achter de fusie is dat deze<br />

zal leiden tot (nog) meer geïntegreerd benaderen van de <strong>Utrecht</strong>se cultuur, natuur en landschap.<br />

Cultuur en natuur zijn immers met elkaar verweven, en versterken elkaar.<br />

De fusie heeft – in juridische zin – per 1 januari <strong>2007</strong> zijn beslag gekregen. Sinds dit ‘huwelijk op<br />

papier’ wordt door de beide organisaties momenteel hard gewerkt aan de daadwerkelijke samen-<br />

voeging op 1 oktober. Dit heeft vanzelfsprekend veel voeten in de aarde.<br />

Zo komt er een andere organisatiestructuur en moeten beide organisaties verhuizen naar een<br />

andere locatie. De nieuwe organisatie zal gevestigd worden op Landgoed Oostbroek in De Bilt.<br />

Dit betekent dat de medewerkers van Landschapsbeheer <strong>Utrecht</strong> gelukkig slechts enkele meters<br />

hoeven te verhuizen naar het nieuwe gebouw: van het hoofdgebouw naar het voormalige koetshuis.<br />

Het <strong>Erfgoed</strong>huis verruilt de binnenstad van <strong>Utrecht</strong> voor het monumentale groen van Oostbroek.<br />

Rond 1 oktober worden de nieuwe naam, huisstijl en logo aan de wereld bekend gemaakt en openen<br />

wij onze nieuwe website. Maar sommige dingen blijven (gelukkig) bij het oude: GM 2 blijft bestaan,<br />

zij het in een nieuwe vormgeving. Mede dankzij de overweldigend positieve reacties die wij ontvin-<br />

gen naar aanleiding van onze enquête, is besloten de succesvolle formule van GM 2 te handhaven;<br />

wij zullen ons in de toekomst wel (nog) meer richten op landschap en natuur. De vertrouwde partners<br />

Het <strong>Utrecht</strong>s Archief, de Sectie Cultuurhistorie van de Gemeente <strong>Utrecht</strong> en de Bond Heemschut<br />

zullen deel blijven uitmaken van GM 2 .<br />

Dit (laatste) <strong>nummer</strong> in de oude vormgeving ontvangt u voor Open monumentendag en daarom beste-<br />

den we ruim aandacht aan het thema van dit jaar: Bouwkunst van de 20ste eeuw. De redactie<br />

P.S. Nog steeds geen (gratis) abonnement! U kunt zich aanmelden via fsce@erfgoed-utrecht.nl<br />

3


Bettina van Santen<br />

Johan Izak Planjer (1891-1966)<br />

Architect<br />

Voorzijde van het gebouw van de Gemeentereiniging, Laan van Nieuw-Guinea, 1924 (HUA)<br />

Beroemde architecten en spraakmakende gebouwen krijgen terecht vaak de meeste aandacht.<br />

<strong>Utrecht</strong> is voor menigeen de stad van Gerrit Rietveld, die met het Rietveld- Schroderhuis<br />

de stad in één klap op de internationale architectuurkaart zette. In de praktijk wordt een<br />

stad echter vooral vormgegeven door betrekkelijk anoniem gebleven bouwers, aannemers<br />

en architecten.<br />

Het waren (en zijn ook vandaag nog) veelal de ‘gewone‘<br />

architecten die het merendeel van de gebouwen<br />

ontwerpen. Zij bepalen daarmee veel meer hoe een<br />

stad er uit ziet en in dat opzicht mag hun belang niet<br />

onderschat worden. Sommigen laten een aanzienlijk<br />

oeuvre achter. Een van die tot nu toe wat onderbelichte<br />

architecten die in <strong>Utrecht</strong> een groot aantal gebouwen<br />

heeft ontworpen was Johan Izak Planjer. Mede dankzij<br />

zijn functie als gemeentearchitect en later als directeur<br />

Openbare Werken heeft hij van 1920 tot 1956 een<br />

behoorlijk stempel op <strong>Utrecht</strong> weten te drukken.<br />

Veel van zijn creaties – voornamelijk scholen en openbare<br />

gebouwen – zijn momenteel beschermd als<br />

monument vanwege hun hoge architectonische kwaliteiten.<br />

Zijn meest bekende gebouw is de voormalige<br />

politiepost aan het Tolsteeg, nu het Louis Hartloopercomplex.<br />

Maar hij ontwierp bijvoorbeeld ook de Johan<br />

de Wittschool in Oog in Al en was verantwoordelijk<br />

voor de verbouwing van het stadhuis in 1935, inclusief<br />

het toen nieuw gebouwde Burgerzaken.<br />

4 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


Planjer<br />

Stal van het gebouw van de Gemeentereiniging, Laan van Nieuw-Guinea, 1924 (HUA)<br />

Johan Izak Planjer<br />

Johan Izak Planjer werd geboren op 7 september 1891<br />

in Leiden als zoon van Bernard Planjer (geboortedatum<br />

onbekend) en Jacoba Johanna Elizabeth<br />

Nieuwenhyzen (geb. 1868). Johan Izak, roepnaam Jan,<br />

had een broer genaamd Bernard. De zoons kozen<br />

vergelijkbare beroepen: Jan werd architect en Bernard<br />

binnenhuisarchitect. Waar ze hun opleiding volgden<br />

is onbekend, hoewel Leiden voor de hand ligt. Op 5<br />

mei 1919 trad Jan Planjer als tijdelijk architect 1e klasse<br />

in dienst bij de Dienst Openbare Werken van de<br />

gemeente <strong>Utrecht</strong>. In 1920 kwam hij in vaste dienst<br />

onder algemeen directeur Op ten Noort. Deze werd<br />

begin jaren twintig opgevolgd door N. Holsboer.<br />

In hun positie als Algemeen Directeur hielden Op ten<br />

Noort en Holsboer zich voornamelijk bezig met de<br />

algemene stedenbouwkundige ontwikkeling van de<br />

stad en waren zij eindverantwoordelijk voor alle<br />

gemeentelijke plannen. Planjer hield zich samen met<br />

een kleine groep tekenaars en architecten met het<br />

ontwerpen van de gebouwen bezig. Onder zijn leiding<br />

werkte bijvoorbeeld ook architect 2e klasse Van<br />

der Gaast, ontwerper van onder andere het paviljoen<br />

in het Wilhelminapark. Hoewel de ontwerpen niet<br />

door de individuele ontwerper ondertekend werden –<br />

het was een gemeentelijk product – was het aandeel<br />

van Jan Planjer dominant. Uit onderzoek in archiefstukken<br />

en soms uit ondertekeningen valt voldoende<br />

op te maken over de door hem ontworpen gebouwen.<br />

Hij ontwierp voor de gemeente gebouwen zoals<br />

openbare scholen en politiebureaus, maar ook bruggen<br />

en straatmeubilair. Ook was hij verantwoordelijk<br />

voor renovatie en restauratie van gemeentelijke<br />

gebouwen.<br />

5


Openluchtscholen<br />

Bijna alle openbare scholen die in de jaren twintig<br />

en dertig in <strong>Utrecht</strong> werden gebouwd, zijn door Jan<br />

Planjer ontworpen. Hij ontwierp – voor zover nu<br />

bekend – de scholen aan de Laan van Nieuw Guinea<br />

(1922), de Thorbeckelaan (1922), de Laan van Chartroise<br />

(1923), de Marnixlaan (nu: Aboe­ Da’oud school)<br />

(1927), de Noordzeestraat (1925), het Maasplein<br />

(1925, inmiddels gesloopt), de J. Uittenbogaertstraat<br />

(1929) en het Beethovenplein (1932). Het waren gouden<br />

tijden voor de scholenbouw. Onder invloed van<br />

nieuwe onderwijsideeën (o.a. van Maria Montessori<br />

en Jan Ligthart) en mede dankzij grote overheidssubsidies<br />

kon de architect zich uitleven in het schoolontwerp.<br />

Planjer was niet alleen geïnteresseerd in de<br />

architectonische kant van het schoolgebouw, hij hield<br />

zich nadrukkelijk bezig met de betekenis van het<br />

gebouw voor het kind. Samen met de directeur van de<br />

Gemeentelijke Geneeskundige Dienst Schuckinck Kool<br />

pleitte hij voor de bouw van ‘openluchtscholen’, scholen<br />

waarbij de scheiding tussen het lokaal en de buiten­<br />

S t e d e l i j k G y m n a s i u m a a n d e H o m e r u s l a a n ( H U A )<br />

foto’s linksboven: D e R i e t e n d a k s c h o o l , L a a n v a n C h a r t r o i s e<br />

in Ondiep daaronder: school aan de Noordzeestraat, 1925<br />

lucht zoveel mogelijk kon worden opgeheven door<br />

geheel openslaande raampartijen. Kinderen zouden<br />

zich zo veel beter kunnen concentreren en voor de<br />

‘bleke stadskinderen’ zou het over het algemeen veel<br />

gezonder zijn. Planjer pleitte ervoor om in alle nieuwbouwwijken<br />

dit type scholen te bouwen. Hij voegde de<br />

daad bij het woord, met name in Ondiep en omgeving.<br />

Zo was de eerste school in <strong>Utrecht</strong> die op deze wijze<br />

werd gebouwd de Jan Ligthartschool aan de Laan van<br />

Chartroise in Ondiep, beter bekend als de Rietendakschool.<br />

Niet alleen konden de ramen geheel open, bij<br />

goed weer kregen de kinderen les op de aangrenzende<br />

sportvelden. Omdat tot op dat moment in Nederland<br />

openluchtscholen met name voor zieke en zwakke<br />

kinderen werden gebouwd, wordt de Rietendakschool<br />

uit 1923 beschouwd als de eerste openluchtschool<br />

voor stadskinderen in Nederland. De beroemde openluchtschool<br />

van Duiker in Amsterdam dateert uit<br />

1931. 1 Overigens zou architect Willem Maas in 1927<br />

het systeem met openschuivende wanden en ramen<br />

perfectioneren in de school aan het Boerhaaveplein.<br />

1 Dolf Broekhuizen, Openluchtscholen in Nederland. Architectuur, onderwijs en gezondheidszorg 1905-2005. Uitgeverij 010 Rotterdam 2005<br />

6 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


‘Le mot impossible n’est pas français’<br />

Bij de Johan de Wittschool aan het Beethovenplein in<br />

de nieuwe wijk Oog in Al paste Jan Planjer harmonicaramen<br />

toe die geheel opengezet kunnen worden.<br />

Centrale verwarming zorgde binnen voor een constante<br />

temperatuur. Deze school heeft deze bijzondere<br />

harmonicaramen anno <strong>2007</strong> nog steeds, als enige!<br />

Het schoolgebouw zou Jan Planjer blijven bezighouden.<br />

In 1931 schreef hij een artikel over zijn bevindingen ten<br />

aanzien van de openluchtschool, waarbij hij voorbeelden<br />

uit buiten­ en binnenland aanhaalt, waaronder de<br />

beroemde openluchtschool van Duiker in Amsterdam.<br />

Maar ook in zijn laatste jaren als Directeur Openbare<br />

Werken (1955) wijdde hij nog een artikel aan ‘progressief<br />

onderwijs’ in de nieuwe naoorlogse scholen.<br />

‘Onmogelijk bestaat niet’<br />

De scholen zijn alle ontworpen in de moderne architectuurstromingen<br />

van de jaren twintig en dertig met<br />

duidelijk herkenbare invloeden van de Amsterdamse<br />

School, de Nieuwe Zakelijkheid en het oeuvre van<br />

Dudok. De invloed van Dudok is nog het meest<br />

afleesbaar aan Planjers ontwerp van het Stedelijk<br />

Gymnasium aan de Homeruslaan. Dudoks raadhuis<br />

in Hilversum maakte een enorme discussie los in<br />

Nederland. De gemeente Hilversum was verdeeld<br />

over het ontwerp, maar architecten van alle kanten<br />

betuigden hun adhesie aan Dudok. Dit alles zal Planjer<br />

niet zijn ontgaan en wie het Stedelijk Gymnasium in<br />

ogenschouw neemt, kan bij ontwerp en materiaalgebruik<br />

niet anders dan aan het raadhuis denken. Toch<br />

was de totstandkoming van het Stedelijk Gymnasium<br />

geen sinecure. Zijn eerste ontwerp uit 1928 moest in<br />

verband met bezuinigingen driemaal gewijzigd worden<br />

en pas in 1932 kon het gebouw geopend worden.<br />

Bij die opening brachten zowel burgemeester Fockema<br />

Andreae als rector A.H. Kan alle hulde aan ‘de bouwmeester<br />

en architect Planjer’. Ze prezen hem om zijn<br />

jobsgeduld en om zijn fraaie ontwerp. Zijn inzet gaf<br />

hen de uitspraak van Napoleon in: voor Planjer gold<br />

‘Le mot impossible n’est pas français’, ofwel: onmogelijk<br />

bestaat niet.<br />

In deze periode werden er ook plannen gemaakt voor<br />

een nieuw stadhuis. Van de bewaard gebleven voorstellen<br />

verraadt er één de hand van Planjer. Hij ontwierp<br />

een monumentaal gebouw met een slanke klokkentoren.<br />

Het had in architectuur en ook in tekenstijl<br />

veel verwantschap met een ander ontwerp van Planjer,<br />

dat voor een dubbele school in Ondiep, dat uiteindelijk<br />

niet werd gerealiseerd. Was het ontwerp voor het<br />

stadhuis ooit uitgevoerd, dan had <strong>Utrecht</strong> voor de<br />

oorlog zijn historische gebouwenreeks aan de Stadhuisbrug<br />

ingeruild voor een geheel nieuw stadhuis<br />

dat zich in allure kon meten met dat van Dudok in<br />

Hilversum. De nieuwbouwplannen gingen echter niet<br />

door. Wel was Planjer de verantwoordelijke ar chitect<br />

voor de verbouwing van het stadhuis in 1935, inclusief<br />

de bouw van de nieuwe secretarievleugel (beter<br />

bekend als Burgerzaken).<br />

Een bescheiden mens<br />

Na de oorlog werd Jan Planjer Directeur Openbare<br />

Werken. Hij bemoeide zich natuurlijk nog steeds met<br />

alle bouwkundige zaken, maar we vinden geen ontwerpen<br />

meer terug van zijn hand. Wellicht had hij zijn<br />

handen vol aan een ingrijpende reorganisatie van de<br />

Dienst die in die jaren plaatsvond.<br />

Op 9 november 1956 ging Planjer met pensioen en<br />

voor zijn verdiensten werd hij benoemd tot officier<br />

in de Orde van Oranje­Nassau. Burgemeester De<br />

Ranitz prees zijn inzet voor de Dienst en noemde<br />

met name het hoofdbureau van politie in Tolsteeg<br />

en het Stedelijk Gymnasium. Ook memoreerde de<br />

burgemeester zijn rol als muziekliefhebber en zijn<br />

bestuurslidmaatschap van het <strong>Utrecht</strong>s Stedelijk<br />

Orkest en zijn enthousiasme voor het roeien.<br />

Planjer was vanaf 1945 voorzitter van de roeivereniging<br />

Viking. Na zijn pensionering verdween Jan Planjer<br />

uit beeld om pas bij zijn overlijden een klein ‘in<br />

memoriam’ te krijgen in het blad Gemeentewerken. In<br />

dat bericht werd opnieuw het Gymnasium genoemd,<br />

maar nu ook het gebouw van de Groente­ en Vruchtenveiling<br />

aan de Croeselaan. Hiervan staat anno<br />

<strong>2007</strong> een deel nog overeind als onderdeel van de<br />

nieuwbouw rond de haven. Er is betrekkelijk weinig<br />

bekend over de persoon J.I. Planjer. Hij heeft geen<br />

opmerkelijke uitspraken gedaan, geen bekende publicaties<br />

op zijn naam staan, zich niet gemengd in<br />

spraakmakende discussies met collega’s en geen<br />

eigen bureau opgericht. Zijn hele arbeidzame leven<br />

stond in dienst van de gemeente en wie zijn foto<br />

bekijkt ziet dan ook een ambtenaar in functie. Het is<br />

zijn werk, dat voor hem moet spreken. •<br />

7


Jacquelien Vroemen<br />

En zo lijkt het er dan toch van te komen: een Nationaal<br />

Historisch Museum, te vestigen in Arnhem:<br />

vooral jongeren en gezinnen met kinderen zullen<br />

hier kennis kunnen nemen van de geschiedenis van<br />

ons land; een geschiedenis die nu al te lang met<br />

onverschilligheid is behandeld, volgens politici als<br />

Marijnissen en Verhagen.<br />

De weg naar Arnhem was een grillige. Vorig jaar werd<br />

Den Haag nog aangewezen als de vestigingsplaats<br />

van het museum; de nieuwe minister van OCW, Ronald<br />

Plasterk, nodigde echter Amsterdam en Arnhem uit<br />

met het regeringscentrum te concurreren. Andere<br />

steden, waaronder <strong>Utrecht</strong>, die zich aanvankelijk op<br />

de achtergrond hadden gehouden, vonden toen dat<br />

ze net zoveel recht hadden op het museum en wierpen<br />

zich alsnog in de strijd. In <strong>Utrecht</strong> vormde zich<br />

een groep mensen rond Theo van Wijk, trekker van<br />

Monument ter nagedachtenis aan de Tweede Wereld oorlog<br />

met op de achtergrond een doek met een schilderij van<br />

P i e t e r S a e n r e d a m v a n h e t i n t e r i e u r v a n d e D o m k e r k –<br />

e e n v a n d e i n i t i a t i e v e n o m d e g e s c h i e d e n i s v a n h e t p l e i n<br />

zichtbaar te maken.<br />

Geen Nationaal Historisch<br />

Museum in <strong>Utrecht</strong>,<br />

wel een nieuw gemeenschapshuis?<br />

het Initiatief Domplein 2013, Peter de Haan, intendant<br />

van de Vrede van <strong>Utrecht</strong> en Nico Janssen hoofd Cultuur<br />

van de stad. Samen met Provincie, Gemeente, Vrede<br />

van <strong>Utrecht</strong> en verschillende culturele organisaties in<br />

de stad, startten zij een lobby om het museum alsnog<br />

in <strong>Utrecht</strong> te krijgen.<br />

Het werd Arnhem. Wat betekent dit voor de mensen<br />

die zich in <strong>Utrecht</strong> hebben ingespannen om het<br />

Nationaal Historisch Museum binnen te halen?<br />

Saskia van Dockum, directeur van Het <strong>Utrecht</strong>s<br />

Archief, zat in het ‘museumclubje’. Ze is, ondanks het<br />

falen van deze missie, uitgesproken positief over hetgeen<br />

teweeg is gebracht. ‘Wij hier in <strong>Utrecht</strong> waren<br />

altijd al bezig om verleden en actualiteit te verbinden;<br />

het museumclubje heeft verbinding gebracht tussen<br />

al die mensen die met de geschiedenis van <strong>Utrecht</strong><br />

De plattegrond van het verdwenen middenschip<br />

is aangegeven in de bestrating<br />

8 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


Hoewel vele deskundigen, waaronder de Raad<br />

voor de Cultuur, vinden dat geschiedenis en erf-<br />

goed niet moeten worden ingezet voor politieke<br />

doeleinden, loopt de politiek toch weg met het<br />

idee van een Vaderlandse geschiedenis als<br />

samenbindend element, een middel om oude<br />

en nieuwe Nederlanders trots te maken op hun<br />

land, en ervoor te zorgen dat zij zich eendrach-<br />

tig zullen inspannen zijn verworvenheden te<br />

bewaren en te verdedigen. Dit Vaderlands verle-<br />

den moet via een Nationaal Historisch Museum<br />

dan wel Huis van de geschiedenis aan de mens<br />

gebracht worden.<br />

Gebouw van het UCK<br />

bezig zijn.’ Ook Theo van Wijk treurt niet over de keuze<br />

voor Arnhem. ‘Onze missie is ons eigen verleden<br />

beleefbaar en aanraakbaar te maken, en de verhalen<br />

vertellen. Wij zijn hier in <strong>Utrecht</strong> allang bezig met dat<br />

wat de minister voor ogen staat met het NHM, en<br />

daar gaan wij gewoon mee door. Onze inspanningen<br />

voor het museum hebben veel verbindende energie<br />

en publiciteit gegenereerd en nieuwe contacten opgeleverd.<br />

En om onze missie te realiseren, heb ik contact<br />

nodig met anderen.’<br />

Van Wijks missie blijkt wel wat verder te reiken dan<br />

het binnenhalen van een museum. Bevlogen vertelt<br />

hij wat hem voor ogen staat. ‘De opgave waar wij voor<br />

staan is de multiculturele samenleving vormgeven.<br />

Dát is uiteindelijk het probleem dat ik wil aanpakken.<br />

We dienen ons écht –met de nadruk op echt – te verdiepen<br />

in die mensen. We moeten écht met ze willen<br />

praten. De komende zeven jaar gaan we elkaar de<br />

geschiedenis vertellen, niet alleen die van ons, óók<br />

die van hen; daaruit zal volgen wat onze gemeenschappelijke<br />

visie is op dit leven, en pas dan zullen wij echt<br />

kunnen samenleven. Concreet: er komt heel binnenkort<br />

Rafelige randen aan het restant van de Domkerk.<br />

een nieuwe dialoog/debatzaal op het Domplein, (een<br />

tijdelijke, in 2013 hebben we een vaste zaal), en de<br />

komende zeven jaar gaan wij hier elkaar ontmoeten.’<br />

Initiatief Domplein 2013 wil daarnaast de eeuwenoude<br />

geschiedenis van het plein op allerlei manieren zichtbaar,<br />

aanraakbaar en beleefbaar maken. Zo komt er<br />

een bezoekerscentrum in de kelders van ‘Huis de<br />

rode Poort’ onder het huidige UCK­gebouw met een<br />

permanente expositie en gaat er een Romeinse route<br />

komen ónder het Domplein. Resten van de oude castellummuur,<br />

maar ook de fundamenten van de Heilig<br />

Kruiskapel, zijn dan weer voor het publiek zichtbaar<br />

en beleefbaar.<br />

Het Domplein is het brandpunt van alle activiteiten.<br />

Waarom precies deze plek? ‘Het Domplein is heilig:<br />

daar ligt die 2000 jaar geschiedenis: vanaf de<br />

Romeinen die er hun castellum bouwden, en daarna<br />

(om maar een paar dingen te noemen): de kerstening<br />

met Willibrord, de bouw van het eerste kerkje, de<br />

bouw van de Dom, de Reformatie en, natuurlijk: de<br />

storm en de instorting van het middenschip van de<br />

kerk. Dat puin heeft daar 150 jaar gelegen voordat het<br />

9


foto links: Een grenspaal op het Domplein markeert de vroegere grens van het Romeinse Rijk, die precies hier liep.<br />

foto boven: De naam van het restaurant herinnert aan het oude keizerlijke paleis Lofen uit de 10 de eeuw. Resten hiervan<br />

zijn te zien onder andere in de kelders van Lofen en café ’t Weeshuis rechts daarvan. foto rechts: G e d e n k s t e e n i n<br />

het Domplein, met plattegrond van het Romeinse castellum.<br />

stadsbestuur er eindelijk wat aan ging doen. En nu<br />

zie je zoiets weer: het Domplein is de ziel van de stad,<br />

maar het stadsbestuur heeft er jaren niets mee durven<br />

doen. In een halfslachtige poging nog iets zichtbaar te<br />

maken van de verwoeste kerk hebben ze met donkere<br />

stenen in het plaveisel de kerkplattegrond aangegeven,<br />

maar verder hebben ze het op zijn beloop gelaten.<br />

Waarom? Omdat het plein heilig is. Het is blijkbaar<br />

té groots om aan te kunnen pakken. Maar wij<br />

gaan als stad dat nu wel met elkaar doen.’ De discussie<br />

of het überhaupt zinvol en nodig is een NHM<br />

vorm te geven, is wat het <strong>Utrecht</strong>se museumclubje<br />

betreft, gesloten.<br />

De historicus Hans Goedkoop zegt in Trouw van 16<br />

mei 2006: ‘Geschiedenis kan veel. Ze kan iets duidelijk<br />

maken over het verleden, over het heden. Ze kan<br />

je soms trots maken op het verleden. Maar ze kan je<br />

moeilijk trots maken op het heden als het heden daartoe<br />

zelf geen reden geeft. Het heden moet daar op<br />

zijn eigen houtje iets aan doen, bijvoorbeeld in de<br />

politiek, en het is een veeg teken als de politiek die<br />

verantwoordelijkheid op het bordje van een ander<br />

schuift.’ Voor Van Dockum en Van Wijk geen probleem<br />

maar een uitdaging.<br />

Saskia van Dockum: ‘Dat museum moet er gewoon<br />

komen. Ik geloof wel dat je kunt leren van het verleden.<br />

Alleen door heel voorzichtig aan hele kleine knopjes te<br />

draaien kun je inzichten veranderen. Kijken naar de<br />

geschiedenis helpt relativeren, denk aan ons verleden<br />

als immigratieland, en besef dat het in het verleden<br />

ook altijd goed is gekomen met die nieuw komers.<br />

En dat nieuwkomersverhaal trek je dan weer naar de<br />

actualiteit. Dit probleem van ons is niet nieuw en<br />

uniek. We kunnen ervan leren, niet alleen door het te<br />

relativeren in relatie tot het verleden, maar ook hoe<br />

we het het hoofd kunnen bieden.’ En welke rol kan het<br />

museum spelen bij het inburgeren van nieuwkomers?<br />

‘Je kunt zoeken naar referenties: dat je dingen herkent<br />

van elkaar. Dat werkt ook zo bij bijvoorbeeld nieuwkomers<br />

in een nieuwbouwwijk: je creëert een zekere<br />

mate van verbondenheid door samen kennis te<br />

nemen van die woongeschiedenis, zoals in Leidsche<br />

Rijn.’<br />

Voor Van Wijk is het tastbaar en beleefbaar maken van<br />

de geschiedenis een welhaast spirituele aangelegenheid.<br />

Op de vraag hoe mensen, die uit andere landen<br />

en andere culturen komen, zich kunnen verbinden<br />

met de geschiedenis van het Domplein, zegt hij<br />

beslist: ‘Er is een algemene wereldgeschiedenis, die<br />

wij allen in ons dragen. De mensen hebben die in hun<br />

vezels, en zullen haar herkennen, ook op andere plekken<br />

dan hun geboortegrond.’<br />

Wat zijn uiteindelijke droom is met het Domplein, is<br />

‘de nieuwe kerk, of het nieuwe gemeenschapshuis’,<br />

van Nederland realiseren. ‘In 2013 hebben we het programma<br />

van eisen, in 2018 (als we in de stad allemaal<br />

op die weg gaan en zo naar verwachting Culturele<br />

Hoofdstad van Europa worden), staat ‘de nieuwe<br />

kerk/ het gemeenschapshuis’. Als de stad de kerk wil<br />

herbouwen, dient ze toch eerst te weten wat ze er in<br />

gaat doen. Ik zou zeggen: laten wij allen eerst met<br />

elkaar in gesprek gaan, daardoor vinden we de gemeenschappelijke<br />

weg en middelen. In die nieuwe debatzaal<br />

gaan wij allereerst in contact met elkaar, pas<br />

daarna kun je een dialoog starten en pas dáárna het<br />

debat. Het is belachelijk om te willen debatteren met<br />

mensen waar je niet eens contact mee hebt gemaakt.<br />

We gaan intercultureel en interreligieus debatteren,<br />

en wij vinden het antwoord op de vragen in 2013.<br />

We hebben nu een energiegroep*. Wij laten dat NHM<br />

plan niet los, integendeel – we gaan samenwerken.<br />

Op onze eigen manier.’ Het <strong>Erfgoed</strong>huis zal de ontwikkelingen<br />

op de voet volgen! •<br />

* In <strong>Utrecht</strong> worden verschillende initiatieven ontplooid om ‘de schatten van <strong>Utrecht</strong> beter zichtbaar te maken’, ‘grenzen te verleggen’, nieuwe<br />

samenwerkingsverbanden te zoeken en oplossingen te bedenken voor actuele problemen. Zie onder andere de websites van http://www.passievoorutrecht.nl<br />

en http://www.nieuwutrecht.nl Nog meer info op de websites: http://www.domplein2013.nl en http://vredevanutrecht.com<br />

10 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


In de webpeiling...<br />

Willemke Landman<br />

In dit blad stellen we een erfgoedkwestie aan de orde, en op www.erfgoed-<br />

utrecht.nl kunt u erover stemmen. In de volgende GM 2 vindt u dan telkens de<br />

uitslag, én het commentaar van iemand die vanuit de <strong>Utrecht</strong>se erfgoedpraktijk<br />

reageert. Deze keer twee kritische lezers die hun commentaar geven op <strong>Utrecht</strong><br />

als vestigingsplaats voor het Nationaal Historisch Museum.<br />

Het commentaar van de lezer.<br />

Niet <strong>Utrecht</strong> maar Paleis Soestdijk<br />

Dhr. Otto uit Soest:<br />

‘Als het kon had ik ingevuld: Paleis Soestdijk. Het<br />

heeft allerlei voordelen boven Den Haag, Amsterdam<br />

en Arnhem of <strong>Utrecht</strong>. Om er enkele te noemen: de<br />

centrale ligging en goede bereikbaarheid; het oudpaleis<br />

is een leegstaand overheidsgebouw, nog zonder<br />

definitieve bestemming. En het gebouw kent een lange<br />

en rijke historie en maakt op grond daarvan zelf al<br />

deel uit van het historisch bewustzijn.<br />

Dhr. Martens van Vliet uit <strong>Utrecht</strong>:<br />

‘Het is pretentieus om een Nationaal Historisch<br />

Museum in <strong>Utrecht</strong> te willen vestigen als er niet eens<br />

een eigen Historisch Museum in de stad is.<br />

Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Arnhem zijn<br />

er wel in geslaagd om een museum over de geschiedenis<br />

van de stad op te richten, maar in <strong>Utrecht</strong> is de<br />

discussie – in 1967 gestart door de onlangs overleden<br />

historicus en publicist A. van Hulzen – na veertig jaar<br />

nog steeds zonder resultaat! Het bewaren van de<br />

stadscollectie ligt in handen van het Centraal<br />

Alleen al het feit dat het als paleis door vorstinnen<br />

bewoond is geweest, zal vermoedelijk een breed<br />

publiek en ook het onderwijs aanspreken. Het museum<br />

is trouwens door de grotere afstand tot de nationale<br />

centra beter in de gelegenheid een eigen “smoel” te<br />

krijgen, zodat het complementaire niet wordt vertaald<br />

in afhankelijkheid, overloop, overschot, om nog<br />

maar te zwijgen over extra museum­hobbyruimte.’ •<br />

Eerst een Stadshistorisch Museum<br />

Museum – het heeft nog onlangs een uitstekende<br />

catalogus ‘<strong>Utrecht</strong>se geschiedenis’ gepubliceerd.<br />

Maar het exposeren van de stadshistorie is, bijvoorbeeld<br />

gedurende deze zomer, beperkt tot een kleine<br />

tentoonstelling op zolder. Is het omdat men de kwaliteit<br />

van de historische collecties te gering vindt, is<br />

er een huisvestings probleem, heeft men er geen zin<br />

in? Wat de reden ook is, de voorstanders van een<br />

Historisch Museum krijgen er ook na veertig jaar<br />

niets wezenlijks over te horen.’ •<br />

www.erfgoed-utrecht.nl<br />

“Hoort een Nationaal Historisch Museum in <strong>Utrecht</strong> thuis?” (145 stemmen)<br />

a. ja: 59 stemmen<br />

b. nee, in een andere grote stad in Nederland: 23 stemmen<br />

c. nee, het moet over verschillende locaties verspreid in Nederland komen: 31 stemmen<br />

d. nee, zo’n museum moet er helemaal niet komen: 32 stemmen<br />

Zie voor de nieuwe peiling: bladzijde 27 in dit blad.<br />

Breng uw stem uit op www.erfgoed-utrecht.nl<br />

11


Nettie Stoppelenburg<br />

Jellie van der Meulen<br />

De ze<br />

Het is bijna net zo leuk als reizen: gezeten in een gemakkelijke stoel reisverhalen lezen.<br />

Tegenwoordig worden er veel reisverhalen uitgegeven. Vroeger werden ze geschreven,<br />

maar niet uitgegeven en circuleerden alleen in de familie- en vriendenkring van de reiziger.<br />

Ze zijn, soms met enige moeite, te vinden in familiearchieven of in archieven van vereni-<br />

gingen als het Aardrijkskundig Genootschap.<br />

In het archief van de familie Quarles van Ufford<br />

bevindt zich een verslag van een zeereis, in de jaren<br />

1786 tot en met 1788 gemaakt door Cornelis de Jong<br />

van Rodenburgh. Het is in dit archief terechtgekomen<br />

omdat zijn kleindochter Sophia Alida Trüter trouwde<br />

met Adrien Cornelis Philippe Quarles van Ufford.<br />

Cornelis de Jong van Rodenburgh werd in 1762 geboren<br />

in Oudewater, in het voorvaderlijke huis Leeuweringerstraat<br />

55­59. Het was in 1650 gekocht door zijn voorvader<br />

Hendrik Schrijver, die getrouwd was met de<br />

Oudewaterse brouwersdochter Anna van Rodenburgh.<br />

Cornelis’ moeder, Johanna Clasina de Roode, stamde<br />

uit deze familie. Zijn vader, Dominicus de Jong, was<br />

notaris.<br />

Cornelis wilde al van jongsaf naar zee. In 1777 vertrok<br />

hij als adelborst naar de Middellandse Zee. In 1779<br />

keerde hij van deze reis terug en deed hij examen<br />

voor luitenant. Nauwelijks twee maanden later vertrok<br />

hij alweer, als vierde luitenant op het linieschip ‘Mars’<br />

naar West­Indië. Binnen een jaar was hij tweede luitenant<br />

op dit schip. Hij maakte zo zijn eerste zeeslag<br />

mee, tegen de Engelsen, en hij werd gevangengenomen.<br />

De gevangenschap duurde niet lang: met<br />

102 anderen werd hij op een koopvaardijschip naar<br />

Nederland gestuurd. Hij bleek de officier met de<br />

hoogste rang aan boord en kreeg dus, negentien jaar<br />

oud, het commando. In 1784 vertrok hij voor een reis<br />

naar Algiers, nu als eerste luitenant. In 1785 werd hij<br />

kapitein op het schip ‘de Beschutter’. Dit schip<br />

be hoorde tot een oefeneskader dat op de Noordzee<br />

opereerde. Met de ‘Brak’ ging hij in 1786­1788 naar<br />

de Middellandse Zee. Van deze reis maakte hij het<br />

‘Brievsgewijze reis­verhaal’ dat zich nu in het archief<br />

van de famlie Quarles van Ufford bevindt. Cornelis<br />

beschrijft zijn tocht vanuit Toulon naar Cadiz, Livorno,<br />

Malaga, Algezira, Barcelona, Marseille, Napels en<br />

Lissabon. De reis, die eindigde in Vlissingen, duurde<br />

van 8 augustus 1786 tot 30 maart 1788.<br />

De reis van 1786­1788 was bepaald niet de laatste<br />

reis van Cornelis de Jong van Rodenburgh. In 1792<br />

ontmoette hij in Kaapstad zijn toekomstige echtgenote,<br />

die hij pas enkele jaren later kon ophalen. Hij werd<br />

bevorderd tot schout­bij­nacht en deed dienst onder<br />

de Bataafse Republiek. In 1799 nam hij deel aan de<br />

zeeslag bij de Vlieter, waarbij een groot deel van de<br />

Nederlandse vloot overliep naar de Engelsen. Cornelis<br />

werd medeschuldig bevonden en verbannen. In 1810<br />

kreeg hij eerherstel en betrok hij met zijn gezin het<br />

landhuis ‘Voorburg’ bij Vught. In 1816 verhuisde hij<br />

naar Den Haag. Een jaar later kocht hij de heerlijkheid<br />

‘Rodenburgh’ bij Zoeterwoude. Het kasteel Rodenburgh<br />

was al in de 16e eeuw gesloopt, maar de Oudewaterse<br />

familie Van Rodenburgh was tot en met Cornelis’ oma<br />

eigenares geweest van de heerlijkheid met de bijbehorende<br />

hofstede. Cornelis mocht zich nu ‘Cornelis de<br />

Jong van Rodenburgh’ noemen.<br />

Inmiddels waren zijn ouders vanuit Oudewater verhuisd<br />

naar Weesp. Zijn vader stierf daar en enige<br />

jaren later trokken zijn moeder en zijn zusters terug<br />

naar Oudewater. Adriana Maria en Clementia de Jong<br />

namen de Bank van Lening over en hielden openbare<br />

12 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


ereis<br />

Cornelis de Jong van Rodenburgh<br />

Portret van Cornelis de Jong van Rodenburg. Stadhuis, Oudewater, gemaakt door Cornelis Kruseman, jaartal onbekend.<br />

13


R e i s v e r s l a g : A r c h i e v e n v a n<br />

d e f a m i l i e s Q u a r l e s , Q u a r l e s<br />

d e Q u a r l e s e n Q u a r l e s v a n<br />

Ufford, toegang 498, inventaris<strong>nummer</strong><br />

719.<br />

verkopingen. Cornelis kwam ook graag in Oudewater<br />

terug. Hij had er veel land in bezit en kocht zelfs een<br />

huis, Markt oostzijde 8, wat ooit deel had uitgemaakt<br />

van de brouwerij ‘de Witte Leeuw’ van zijn voorouder<br />

Claes Janszn van Rodenburgh. Cornelis stierf in<br />

februari 1838 in Den Haag.<br />

Hier volgen enkele fragmenten uit het reisverslag:<br />

“Toulon den 8 Augus[tus] 1786<br />

[…] Toen wij den 10 July uit Helvoetsluis gezeild<br />

waren, kwamen wij ’s anderendaags in het Canaal<br />

en zonder ontmoetingen den 14e onder Caap Lezard,<br />

alwaar wij de fregatten Amazone en Jason, capteins<br />

Smaase en De Virieux nog kruizende vonden op de<br />

O. Ind. schepen. De sloep hier willende uitzetten,<br />

verloor ik door het breeken van een haak een mijner<br />

beste roeyers, die overboord vallende, in weerwil van<br />

onze poogingen, verdronk; het is grievend onaangenaam,<br />

wanneer men zijne menschen op zulken wijs<br />

missen moet. […]<br />

Napels den 24 October 1787<br />

Wensch mij welkom in eene der merkwaardigste steden<br />

van Italiën, die ik van mijne eerste jeugd verlangd heb<br />

te zien. Den 24e zijn wij hier aangekomen, dog laat ik<br />

uw eerst over Sardiniën onderhouden. Den 10e zeilde<br />

ik van Marseille en stelde coers naar Sardiniën, dog<br />

tegenwinden en stormweer belette mij voor den 16e het gem[elde] eiland te bereiken en het anker voor<br />

Cagliaria, de hoofdstad, te laten vallen. […] Ik speelde<br />

kort wat ombre (= schimmen spel), maakte toen kennis<br />

met de heeren, mijn hof aan de vrouwen, bragt den<br />

avond zeer vrolijk door en kwam ten half twaalf aan<br />

boord, zie daar deezen dag. Den volgenden kwam<br />

ik vroeger aan wal om de heer De Virieux, die hier in<br />

quarantaine lag, aan het concinie te spreken. Daarna<br />

speele ik een parthijtje schaak met de oude marquisinne<br />

De Pasqua en bleev daar aan huis met de gravin<br />

De St. Lauran en den ridder Manca, die canonnik is,<br />

spijsigen. Het was een Jour Maigre of magere dag,<br />

dat er geen vleesch mogt gegeeten worden, dog ieder<br />

schotel visch, waarvan er in aantal waren, op eene<br />

andere manier toebereid zijnde, maakte eene goede<br />

maaltijd. In de namiddag deed ik eene wandeling aan<br />

de westzijde der stad; hier heeft men in het bergagtig<br />

land verscheide spelonken, door de eilanders langzamerhand<br />

gemaakt, die er hun steen om te bouwen uit<br />

kappen; de steen is wit en zagt, welk laatste maakt dat<br />

de huizen niet lang duuren. Men kapt ze min of meer<br />

14 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


Foto Nettie Stoppelenburg<br />

vierkant buiten, en brengt ze vervolgens op karren<br />

door ossen getrokken in de stad; eenige bergen aan<br />

de oostzijde geeven een soort van kalk. Den avond<br />

wierd als daags tevoore doorgebragt. Alles is zeer<br />

goedkoop in ’t eiland, de flessen roode wijn, die<br />

re delijk goed is, kosten 12½ stuiver, het vleesch een<br />

stuiver ’t pond, een hoen vier à vijf stuivers, de 100 lb.<br />

beschuit 5 gulde en zo alles na evenredigheid; het<br />

voornaamste product is koorn, dat korn voor korn<br />

uitgezogt word en allerbest brood geeft. […]<br />

Napels den 26 October 1787<br />

Na zonder merkwaardige ontmoetingen vier dagen<br />

op zee geweest te zijn, kwam ik ’s nagts in de Golv<br />

van Napels, latende ter linker het eiland Iscia en ter<br />

regter Capraia leggen, het laatste zo zeer in de historiën<br />

vermaard door de beestagtige wellust en geile<br />

ontugt van keizer Tiberius. Aan het einde der Golv<br />

heeft men het koninglijk lustslot Portici, een weinig<br />

landwaarts in de berg Vesuvius, die wij op 8 mijlen in<br />

zee zagen rooken, en ter linker de pragtige stad Napels,<br />

die ik, dezelve een en andermal doorwandeld hebbende,<br />

met regt de naam van een der grootste, schoonste<br />

en volkrijkste steden kan geeven. Men wil hier dat zij<br />

400.000 inwoonders bevat, dog de meeste reizigers<br />

stellen het getal op 300.000, en dat der kerken op ten<br />

minsten 300. De stad is redelijk bevestigd, dog evenwel<br />

minder als zij oppervlakkig schijnd, en heeft vier<br />

casteelen; met haare buiten­ of voorsteden zal zij zeker<br />

vier uuren in den omtrek beslaan, de stad zelve heeft<br />

er meer dan twee. De straaten zijn ruim en met blauwe<br />

vierkante steenen bestraat, die voor het uitglijden<br />

gehakkeld zijn; het getal menschen en rijtuigen die<br />

men gestadig ontmoet, is verwonderlijk, in geene stad<br />

ken ik zo gestadig rumoer. De huizen zijn algemeen<br />

zeer goed, zommige zijn pragtig. […]”<br />

Het verslag is opgenomen in de archieven van de<br />

families Quarles, Quarles de Quarles en Quarles van<br />

Ufford (toegang 498, inv.nr. 719). •<br />

Literatuur<br />

­ Jaap R. Bruijn en Carla van Baalen, Van zeeman tot residentieburger. Cornelius de Jong van Rodenburgh (1762-1838). Hilversum, 1996.<br />

­ F. Vogelzang, Cornelius de Jong van Rodenburgh (1762-1838). Marine-officier en grondbezitter. In: <strong>Utrecht</strong>se biografieën.<br />

Tussen de Lek en de Hollandsche IJssel. <strong>Utrecht</strong>, 2003.<br />

foto’s links en rechts: Het geboortehuis van Cornelis de<br />

J o n g v a n R o d e n b u r g i n d e L e e u w e r i n g e r s t r a a t t e O u d e w a t e r.<br />

15<br />

Foto E.C Rahms, ca 1885


Norman Vervat<br />

Annette Koenders<br />

Architect P.J. Elling<br />

Petrus Johannes (Piet) Elling (1897­1962) werkte zich<br />

van timmerman op tot architect. Gestimuleerd door<br />

dr. C.H. Van der Leeuw bracht Elling het in 1957 zelfs<br />

tot hoogleraar in architectonische ontwerpen aan de<br />

TU Delft.<br />

Zijn carrière als architect begon hij als bouwkundige<br />

bij K.P.C. De Bazel voor wie hij onder meer werkte<br />

aan het gebouw van de Nederlandse Handelsmaatschappij<br />

aan de Vijzelstraat in Amsterdam. Hoewel<br />

aktief<br />

Heemschut<br />

In <strong>Utrecht</strong> wordt hard gewerkt aan nieuwe plannen voor het stationsgebied. Vredenburg is een<br />

onderdeel van het gebied dat wordt vernieuwd. Hier staat het voormalige secretariaatsgebouw<br />

voor de Jaarbeurs van P.J. Elling, een bijzonder gebouw dat bedreigd wordt door sloop.<br />

Secretariaatsgebouw<br />

hij bij De Bazel het begrip van bouwen en het gevoel<br />

voor materiaal leerde, voelde hij zich meer thuis bij de<br />

stijl en de gedachtewereld van architecten en kunstenaars<br />

als G. Rietveld, R. van ‘t Hoff, B. van der Leck<br />

en J.J.P. Oud. De pure villa’s die hij als zelfstandig<br />

architect ontwierp in de ‘moderne’ stijl bleven niet<br />

onopgemerkt. Villa’s zou Elling altijd in eigen beheer<br />

blijven ontwerpen. Voor J. Duiker werkte Elling tot zijn<br />

grote genoegen aan het Cineac in Amsterdam en aan<br />

hotel/theater Gooiland in Hilversum. Na de oorlogsjaren,<br />

waarin hij werkte voor W. van Tijen en H.A.<br />

Maaskant, werd Elling een grote kans geboden. Op<br />

voorspraak van C. van Eesteren ging hij samenwerken<br />

met B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten. Vanaf 1949<br />

associeerde hij zich met Merkelbach. Toen Merkelbach<br />

in 1956 werd benoemd tot stadsbouwmeester van<br />

Amsterdam zette Elling het bureau voort. De samenwerking<br />

is niet altijd even soepel verlopen. Het ontwerp<br />

van het GAK gebouw in Amsterdam (1957­1960)<br />

is geëindigd in een conflict. Elling kon zich niet verenigen<br />

met Merkelbachs keuze voor de binnenhuisarchitecten.<br />

Elling was de man van de tekentafel,<br />

Merkelbach de man van het overleg. Elling vond dat<br />

er teveel werd afgeweken van de zuiverheid van zijn<br />

16 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


Jaarbeurs<br />

Foto links: Kleurstellingen op de bovenste verdieping. Foto rechts: Huidige conditie van de gevel.<br />

ontwerp. Frankendaal en Nagele zijn woningbouwopgaven<br />

geweest die Elling uitein delijk niet bevredigend<br />

vond vanwege de overmaat aan beperkingen.<br />

De ontwerphouding van Elling wordt gekenmerkt door<br />

een zuiverheid van stijl en bedoeling die echter in meerdere<br />

bouwtechnieken en verschillend mate riaalgebruik<br />

uitgewerkt konden worden. Hierin zat een toekomst<br />

gerichte houding. Hij was een individualist en niet gauw<br />

bereid tot compromissen maar luisterde wel met grote<br />

aandacht naar de wensen van de opdracht gever. Elling<br />

was tot in detail vergroeid met zijn ontwerp en be heerste<br />

de integrale benadering. Beeldende kunst, zoals ook<br />

in kleurgebruik, vormt een continu onderdeel van zijn<br />

werk. Het werk van Elling is lang onopgemerkt gebleven.<br />

Ook tijdens zijn werkzame leven was hij geen<br />

mens die erg op de voorgrond trad. De laatste jaren is<br />

een aantal van zijn gebouwen in het nieuws gekomen.<br />

17


aktief<br />

Heemschut<br />

Het meest bekend zijn de gedeeltelijke sloop en aanpassing<br />

van zijn postgebouwen complex op het Oosterdokeiland<br />

in Amsterdam (1955­1968), de sloop van het<br />

Rijnhotel in Rotterdam (1959), de onzekere toekomst<br />

van het GAK gebouw in Amsterdam en de voorgenomen<br />

sloop van het secretariaatsgebouw voor de<br />

Jaarbeurs in <strong>Utrecht</strong> (1957­1962). Dreigt daarmee het<br />

aandeel van deze, nu gelukkig meer gekende en<br />

gewaardeerde architect aan de naoorlogse architectuur<br />

te verdwijnen?<br />

Jaarbeurs Vredenburg<br />

In 1917 werd in <strong>Utrecht</strong> de eerste Jaarbeurs gehouden<br />

op twee plekken in de stad, het Vredenburg en<br />

het Janskerkhof. Na het grote succes van de eerste<br />

twee Jaarbeurzen besloot men in 1918 om op het<br />

Vreden burg een permanente huisvesting voor de<br />

beurs te bouwen. Architect J. de Bie Leuveling Tjeenk<br />

ontwierp in 1918 een eerste plan waarbij het Jaarbeurscomplex<br />

zich over twee van de vier pleinwanden<br />

zou uitstrekken. Door de hoogte van de gebouwen<br />

en de omvang van het plan zou <strong>Utrecht</strong> op deze<br />

manier een plein krijgen van grootstedelijke allure.<br />

<strong>Utrecht</strong> wilde de strijd aan gaan met de grote klassieke<br />

beurzen in Europa, maar helaas bleken de<br />

plannen te ambitieus voor de stad. Nadat men het<br />

eerste deel van het grote complex gebouwd had,<br />

ontwierp dezelfde architect in 1928 een nieuw plan.<br />

Dit nieuwe plan was echter zeker niet minder<br />

am bitieus. Uiteindelijk is ook het plan uit 1928 niet<br />

voltooid. Na de Tweede Wereld oorlog bleek het<br />

resultaat een groot ruimtegebrek en een onvoltooid<br />

plein. Om het ruimtegebrek te verhelpen en het plein<br />

de in 1918 beloofde grootstedelijke allure te geven<br />

schakelde men architect J.J.P. Oud in.<br />

Secretariaatsgebouw voor de Jaarbeurs<br />

In 1957 kreeg Elling de opdracht het secretariaatsgebouw<br />

te ontwerpen voor de Jaarbeurs in zijn geboorte­<br />

plaats <strong>Utrecht</strong>. J.J.P. Oud had de supervisie over de<br />

ontwikkeling van Vredenburg waarin dit secretariaatsgebouw<br />

een plaats moest krijgen. Elling werkte daarom<br />

nauw met Oud samen. Zij kenden elkaar al lang<br />

en hadden vaak ideeën en opinies uitgewisseld.<br />

Oud en Elling discussieerden over de vorm van het<br />

gebouw. Oud wilde een markering met een hoog<br />

punt, Elling wilde het gebouw relatief laag houden.<br />

Uiteindelijk kwam hij uit op vijf verdiepingen waarbij<br />

de bovenste verdieping terug kwam te liggen.<br />

In maart 1958 presenteerde Elling een schetsontwerp<br />

dat de goedkeuring kreeg van de gemeente en het<br />

Jaarbeursbestuur. Het zoeken naar een door alle partijen<br />

gedragen plan en het kostenaspect hebben een<br />

belangrijke rol gespeeld in het ontwerpproces. Het<br />

Jaarbeursbestuur nam het geheel van de gemeente<br />

over en voerde de bouw voor eigen rekening uit.<br />

De bouw was in 1962 voltooid. Oud voelde zich erg<br />

beperkt door de overleggen en (budget)beperkingen.<br />

Hij had vrijer willen zijn in de stedenbouwkundige<br />

opgave en het spel van volumes.<br />

Op de begane grond van het secretariaatsgebouw<br />

werd een congreszaal gepland. De expositieruimte<br />

werd uitgebreid en verbonden met het restaurant in<br />

het secretariaatsgedeelte dat tegelijk kantine was voor<br />

het kantoor. In het restaurant was een insteekverdieping<br />

ontworpen. De hal, de congreszaal en het restaurant<br />

hadden een vide. De kantoorvertrekken waren<br />

flexibele ruimten. Door middel van verplaatsbare stalen<br />

wanden kon de omvang naar behoefte worden gewijzigd.<br />

De constructie van het gebouw werd gevormd<br />

door een betonskelet met aangestorte borstweringen.<br />

De borstweringen werden bekleed met geglazuurde<br />

tegels. De daken bestonden uit een staalconstructie<br />

waarop bims betonplaten waren aangebracht. Stroken<br />

glas in staal werden afgewisseld met stroken tegels.<br />

De bovenste laag is teruggeplaatst zodat een balkon<br />

ontstaat. In de gevel is de plaats voor het verticale<br />

18 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


links: Het secretariaatsgebouw aan het plein, vlak na de bouw. rechts: Restaurant met insteekverdieping. (foto’s: Jan Versnel).<br />

Elling’s ontwerpen kenmerken zich door<br />

lichtheid en luchtigheid<br />

transport benadrukt. Voor het gebouw was hier in de<br />

trappartij een bloembak geplaatst.<br />

Secretariaatsgebouw als icoon<br />

Terwijl Oud een belangrijke rol zag voor de volumes,<br />

heeft Elling in overleg met hem op meer manieren op<br />

het plein ingespeeld. De enorme luifel over het bordes<br />

dat bereikbaar was via enkele treden, en de haaks<br />

op de gevel staande bloembak legden de relatie tussen<br />

het gebouw en de buitenruimte. Dit open karakter<br />

heeft het gebouw nu niet meer en het speelt daardoor<br />

niet meer de oorspronkelijke uitnodigende rol<br />

aan het plein. Het gebouw heeft op meerdere onderdelen<br />

aan lichtheid en openheid ingeboet door het<br />

dichtzetten van puien en de opengewerkte dakranden,<br />

de sterke scheiding tussen begane grond en<br />

daarboven gelegen verdiepingen en het gebrek aan<br />

onderhoud. Juist die elementen vormen de kwaliteiten<br />

van de architectuur van Elling. Zijn ontwerpen<br />

kenmerken zich door een lichtheid en luchtigheid, de<br />

doorzetting van eenheden glas en borstwering. Ook<br />

in het interieur is die lichtheid terug te vinden door<br />

het afstand houden van de gevel en het interieur als<br />

het ware los in de ruimte te plaatsen. De flexibiliteit<br />

in gebruik en omvang van de ruimtes, afgestemd op<br />

de behoeften van de gebruikers is een ander kenmerk<br />

dat Elling met Merkelbach onder meer toepaste in<br />

het GAK gebouw in Amsterdam. De terugliggende<br />

bovenverdieping die op subtiele wijze de aandacht<br />

vraagt door het kleurgebruik en de bogen, is onder<br />

meer toegepast bij het gebouw voor de lettergieterij<br />

in Amsterdam (Merkelbach en Elling 1949). De principes<br />

en integrale aanpak zijn ook te zien in de mufo ­<br />

theek voor de NRU in Hilversum (1955­1964), ook<br />

een gebouw dat op het moment een herbestemming<br />

tegemoet gaat. Het secretariaatsgebouw vormt een<br />

onderdeel van de recente geschiedenis van verandering<br />

op deze plek in de binnenstad van <strong>Utrecht</strong>. Ook<br />

nu spreekt uit de grootse plannen voor het Stationsgebied<br />

<strong>Utrecht</strong> de ambitie het gebied overzichtelijk,<br />

levendig en leefbaarder te maken in een combinatie<br />

van functies. Veel nieuwbouw wordt toegevoegd.<br />

Bestaande gebouwen, zoals het secretariaatsgebouw<br />

van Elling, zullen daarvoor plaats moeten maken.<br />

Het zou jammer zijn als het secretariaatsgebouw<br />

niet een blijvend en meebewegend element zou<br />

kunnen zijn in de veranderende omgeving, zoals het<br />

bij de bouw een nieuwe waarde toevoegde aan het<br />

plein en het stadsbeeld in de overgang van bestaand<br />

naar nieuw. •<br />

Wilt u reageren, dan kunt u schrijven naar onze secretaris, dhr. H. Kuiper, Mijzijde 49, 3471 GP, Kamerik of mailen naar kuiper.duijnker@wxs.nl.<br />

Of bezoek onze website op www.heemschut.nl/utrecht. U kunt ook bellen naar ons landelijk kantoor op 020­ 622 52 92.<br />

19


Ceciel Huitema<br />

Onzek<br />

als rode draad door de geschiedenis van<br />

In mei 2000 gaf de Raad voor Cultuur een negatief<br />

advies over de subsidieaanvraag van Huis Doorn,<br />

waardoor sluiting van het museum dreigde. De inventaris<br />

zou te beperkt zijn en niets te maken hebben<br />

met de Nederlandse geschiedenis, de presentatie te<br />

statisch en er zou nauwelijks sprake zijn van museaal<br />

beheer. En dus zou niet langer subsidie worden verstrekt.<br />

Na protest uit de samenleving besloot het<br />

Ministerie van OC&W alsnog een deel van de subsidieaanvraag<br />

te honoreren. Tot een structurele oplossing<br />

met betrekking tot de financiën is het tot op de dag van<br />

vandaag niet gekomen, waardoor ook nu het voortbestaan<br />

van Huis Doorn als museum onder druk staat.<br />

Hierdoor rijst de vraag wanneer erfgoed wel en wanneer<br />

niet in aanmerking komt voor overheidsubsidies<br />

en welke criteria hier aan verbonden zijn.<br />

De onzekerheid rondom het voortbestaan is niet van<br />

de laatste jaren. Huis Doorn werd na de dood van de<br />

laatste Duitse keizer Wilhelm II (die aan het einde van<br />

de Eerste Wereldoorlog zijn land ontvlucht was voor<br />

de revolutie en asiel aanvroeg in Nederland) in 1941<br />

opengesteld door zijn oudste zoon. Hij had het landgoed<br />

geërfd en om de hoge belastingen enigszins het<br />

hoofd te bieden, stelde hij Huis Doorn enkele dagen<br />

per week open. 1 Dit was van korte duur doordat het<br />

landgoed in 1945 als vijandelijk vermogen geconfisqueerd<br />

werd door de Nederlandse Staat.<br />

Confiscatiegeschiedenis<br />

1 Door openstelling werd Huis Doorn erkend als museum, waarvoor een ander belastingtarief gold.<br />

2 Brief van het Ministerie van Justitie aan het Nederlandse Beheersinstituut, 28 mei 1947, NA Den Haag.<br />

De Nederlandse regering in ballingschap had in 1943<br />

het Besluit Vijandelijk Vermogen uitgevaardigd. Dit<br />

hield in dat alle in Nederland zijnde bezittingen van<br />

vijandelijke onderdanen na de bevrijding automatisch<br />

overgingen in handen van de Nederlandse Staat. Deze<br />

confiscatie diende niet alleen als ‘Wiedergutmachung’,<br />

maar met de verkoop van deze bezittingen verkreeg<br />

de Nederlandse regering ook financiële middelen voor<br />

de wederopbouw van Nederland. Huis Doorn werd<br />

ondergebracht bij het nieuw opgerichte Nederlandsche<br />

Beheersinstituut (NBI) van het Ministerie van Justitie,<br />

dat het beheer voerde over de geconfisqueerde goederen<br />

totdat verkoop van de inboedel zou hebben plaatsgevonden<br />

en het huis een economisch­maatschappelijke<br />

functie zou hebben gekregen.<br />

Vijandelijke onderdanen konden een ontvijandingsverzoek<br />

indienen bij het NBI. Kroonprins Wilhelm beriep<br />

zich bij zijn verzoek op de belofte van de Nederlandse<br />

regering in 1918 om zijn vader en zijn eigendommen<br />

te beschermen. In de zaak van de kroonprins was het<br />

niet het NBI dat een besluit nam over de ontvijanding.<br />

Een verkleinde ministerraad besloot in 1947 in het<br />

geheim dat Huis Doorn niet mocht worden teruggegeven.<br />

2 Dit vanwege het bijzondere karakter van het<br />

vijandelijk vermogen. Een interessante vraagstelling is<br />

wie en waarom zich na de Tweede Wereldoorlog, in<br />

20 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


Het behoud van cultureel erfgoed is niet vanzelfsprekend, getuige de voortgaande discussie over<br />

wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan en wie uitmaakt wat behouden blijft en wat niet.<br />

Vooral regionaal cultureel erfgoed moet zich in Den Haag bewijzen om nationale subsidiegelden<br />

te verkrijgen. De turbulente geschiedenis van museum Huis Doorn is hiervan een goed voorbeeld<br />

en laat zien waar de moeilijkheden liggen.<br />

erheid<br />

museum Huis Doorn<br />

een periode van anti­Duits sentiment, sterk maakte<br />

voor het behoud van het laatste woonhuis van de<br />

Duitse keizer in Nederland. Rondom de aangestelde<br />

beheerders, A. Staring van den Wildenborch uit<br />

Vorden (namens de Nederlandsche Kasteelenstichting)<br />

en rentmeester en particulier houtvester W.H. jonkheer<br />

de Beaufort uit Maarn, ontstond al snel een groep<br />

gegoede heren die zich verzette tegen liquidatie. Zo<br />

maakten de burgemeester van Doorn, J.H.E. baron<br />

Van Nagell en de commissaris van de koningin, M.A.<br />

Reinalda, zich sterk voor de belangen van Doorn en<br />

de provincie <strong>Utrecht</strong>. Verder bestond de groep uit J.H.<br />

van Heek, medeoprichter van de Kastelenstichting en<br />

eigenaar van Huis Bergh in ’s­Heerenberg, conservator<br />

van het Rijksmuseum, D.C. jonkheer Roëll, en medeoprichter<br />

van de Vereniging van Natuurmonumenten<br />

in Nederland, P.G. van Tienhoven.<br />

In eerste instantie raakten deze zeven heren betrokken<br />

bij Huis Doorn vanwege hun kennis ten aanzien<br />

van behoud van kastelen en landgoederen of hun<br />

maatschappelijke functie. Toch bleken er ook sterke<br />

sociale banden tussen deze heren te bestaan. Zo kenden<br />

Staring, Van Heek en Van Tienhoven elkaar via de<br />

Kastelenstichting (waarvan Van Nagell later directeur<br />

zou worden). Van Tienhoven, Van Heek en De Beaufort<br />

zetten zich ook in voor Natuurmonumenten. De oudste<br />

dochter van burgemeester Van Nagell bijvoorbeeld<br />

was een paar maanden na de bevrijding getrouwd met<br />

een neef van De Beaufort. Van Tienhoven was een<br />

oom van de echtgenote van de burgemeester en Roëll<br />

was zelfs een volle neef van Staring.<br />

Het waren dus vertegenwoordigers van de traditionele<br />

maatschappelijke bovenlaag. Ook hun functies bij de<br />

verschillende instellingen hielden daarmee verband.<br />

De Kastelenstichting bijvoorbeeld werd in 1945 opgericht<br />

met als doel zoveel mogelijk kastelen en landgoederen<br />

in stand te houden door middel van aankoop.<br />

Vanaf het begin van de twintigste eeuw kregen<br />

kasteeleigenaren het steeds moeilijker door stijging<br />

van loonkosten voor het (onderhouds)personeel,<br />

inkomsten­ en vermogensbelastingen en successierechten.<br />

Bovendien waren veel kastelen beschadigd<br />

uit de oorlog gekomen. Landgoedeigenaren hadden<br />

volgens Staring vaak generaties lang geïnvesteerd in<br />

hun onroerend goed. Doordat de overheid de eigenaren<br />

steeds meer uitkleedde, konden maatschappelijke<br />

21


taken niet meer worden vervuld, waaronder het be houd<br />

van hun landgoederen als Nederlands cultureel erfgoed.<br />

De Vereniging van Natuurmonumenten is lange<br />

tijd een elitaire vereniging geweest. Dit werd veroorzaakt<br />

doordat de maatschappelijke elite rond 1900<br />

het streven naar natuurbehoud als middel zag ter<br />

verhoging van haar maatschappelijke status. Door<br />

het elitaire karakter lag de nadruk van de vereniging<br />

op het behoud van de tuinen, parken en bossen<br />

be horende bij landgoederen.<br />

Gezien deze achtergronden is het gerechtigd om te<br />

stellen, dat de heren minder streden voor Huis Doorn<br />

vanuit een verlangen om de erfenis van de Duitse<br />

keizer te redden, maar om het erfgoed van hun eigen<br />

sociale klasse in stand te houden. Hun families maakten<br />

deel uit van een sociaal netwerk, waarin ook de<br />

keizer had gefunctioneerd. In hun strijd met de Nederlandse<br />

regering werden meer algemene, maatschappelijke<br />

en historische redenen aangevoerd. De keizerlijke<br />

inboedel, zo stelden ze, bevatte veel kunstvoorwerpen<br />

en het huis gold in hun ogen, zeker nu na de<br />

Tweede Wereldoorlog, als symbool voor de Nederlandse<br />

neutraliteitspolitiek. 3<br />

Dat hun persoonlijke betrokkenheid groot was bleek<br />

uit hun initiatief, om zelf een beheersstichting op te<br />

richten, die de exploitatie van het huis op zich nam:<br />

Beheer van Huis Doorn. De zeven heren namen<br />

plaats in het bestuur. Nadat de Nederlandse regering<br />

gebogen was voor de kritiek (ook vanuit het buitenland),<br />

werd Huis Doorn in erfpacht en de inboedel<br />

in bruikleen gegeven aan de stichting. Particulieren<br />

bepaalden dus wat behouden moest blijven als<br />

na tionaal cultureel erfgoed.<br />

Vergelijking<br />

Net als ruim een halve eeuw eerder, is er in 2000 ook<br />

een maatschappelijke elite die zich keert tegen het<br />

besluit van de staatssecretaris. Onder andere hoogleraren<br />

Geschiedenis en Museologie, conservatoren<br />

van andere opengestelde kastelen en het Rijksmuseum,<br />

de directeur van de Nederlandse Kastelenstichting<br />

(opvolger van Staring en Van Nagell!) en leden van de<br />

Ridderschap <strong>Utrecht</strong> hebben allemaal hun afkeuring<br />

laten blijken in een brief aan de staatssecretaris. 4<br />

In hun argumentatie voor het behoud van Huis Doorn<br />

zijn twee soorten argumenten te onderscheiden. Ten<br />

eerste staat Huis Doorn volgens hen symbool voor de<br />

neutraliteitspolitiek van voor, tijdens en na de Eerste<br />

Wereldoorlog en als symbool voor de machtsafname<br />

van grote dynastieën en monarchieën in Europa na de<br />

Eerste Wereldoorlog. Vooral door de historici onder<br />

hen werd dit naar voren gebracht. Dit sluit direct aan<br />

bij de redenen die in 1945 werden aangevoerd. Het<br />

tweede argument, voornamelijk afkomstig van museumdeskundigen,<br />

benadrukte de context van de inventaris.<br />

Huis Doorn is van uitzonderlijke waarde omdat de<br />

collectie wordt gepresenteerd in zijn historische context,<br />

waardoor het geheel dat zich in Huis Doorn<br />

bevindt als een historische bron kan worden beschouwd<br />

voor de ontwikkeling van cultureel erfgoed en de functie<br />

van kunst in de hofcultuur vanaf de achttiende<br />

eeuw. Een ander argument dat in 2000 naar voren<br />

22 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


kwam, en recentelijk door historicus Thomas von der<br />

Dunk is benadrukt 5 , was de rol van Europees historisch<br />

erfgoed in de Europese eenwording. De Nederlandse<br />

regering zou moeten inzien dat erfgoed zoals Huis<br />

Doorn een belangrijke rol kan spelen in het vergroten<br />

van het Europees historisch bewustzijn en zou haar<br />

verantwoordelijkheid hiervoor moeten nemen. Los van<br />

de vraag of hier sprake is van Europees erfgoed, kan<br />

de vraag gesteld worden of één bepaalde nationale<br />

overheid verantwoordelijkheid moet dragen voor<br />

Europees erfgoed.<br />

Zowel na 1945 als in 2000 was dus sprake van een<br />

bepaalde maatschappelijke elite die zich, vanwege<br />

hun achtergrond, sterk maakte voor Huis Doorn.<br />

Beide malen werden daarbij redenen aangevoed die<br />

het overstijgend belang van Huis Doorn moesten<br />

bewijzen. In 1945 echter kon door de inzet van de<br />

particulieren een vorm gevonden worden, waarbij<br />

gezorgd werd dat het museum zoveel mogelijk zijn<br />

eigen broek kon ophouden en niet sterk afhankelijk<br />

werd van de financiële middelen van het Rijk. Dit werd<br />

mogelijk gemaakt door de beheerders die het NBI had<br />

aangesteld. Niet langer is dat mogelijk en is Huis<br />

Doorn meer afhankelijk van rijksbijdragen. Daarom<br />

werden in 2000 de media gezocht om het belang van<br />

Doorn uit te dragen en een dreigende sluiting te voorkomen.<br />

Huis Doorn heeft natuurlijk een eigen positie,<br />

maar is in andere opzichten goed te vergelijken met<br />

kastelen elders, zoals Slot Zuylen, Doorwerth etc.<br />

Allemaal staan ze in de lastige positie regionaal van<br />

grote betekenis te zijn. Het probleem voor familiekastelen<br />

en landgoederen is dat regionale overheden niet<br />

de middelen bezitten om hun erfgoed in stand te houden.<br />

Dit soort erfgoed is dus afhankelijk van nationale<br />

subsidieverlening en daardoor gedwongen zich te profileren<br />

als erfgoed van bovenregionaal belang. Toch<br />

heeft Huis Doorn een minder beperkte historie dan<br />

familiehuizen. Waarom lukt het Huis Doorn dan niet<br />

de Nederlandse regering voldoende te overtuigen van<br />

het belang van Huis Doorn? Of is het ironisch genoeg<br />

juist zo, dat Huis Doorn van bovennationaal belang is<br />

en daarom niet in aanmerking komt voor nationale<br />

ondersteuning?<br />

De vraag rijst dan aan welke criteria erfgoed moet voldoen.<br />

Moet alles verwijzen naar het gemeenschappelijke<br />

nationale verleden of is een historisch object dat<br />

voor een kleine groep van belang is ook de moeite<br />

waard om te behouden? Moet datgene bewaard worden<br />

dat exemplarisch is voor een bepaalde tijd en<br />

cultuur of juist datgene dat als uniek gezien wordt?<br />

Duidelijk is in ieder geval dat behoud – en juist het<br />

niet behouden – van cultureel erfgoed altijd maatschappelijke<br />

discussie oplevert. •<br />

3 Dit blijkt onder andere ook uit de vele correspondentie van Staring die bewaard is gebleven.<br />

4 Boekje Vierkant vóór Huis Doorn is hier het resultaat van.<br />

5 Thomas von der Dunk, ‘Huis Doorn belichaamt het breukvlak van twee tijdperken in de Europese geschiedenis’ in: Bulletin Huis Doorn (juni <strong>2007</strong>).<br />

23


Mieke Heurneman<br />

Canon<br />

Van hunebed tot Europa<br />

Op 3 juli <strong>2007</strong> presenteerde de canoncommissie haar definitieve rapport. De canon is door<br />

velen positief ontvangen en wordt verplicht in het onderwijs. Inmiddels is de nationale<br />

canon ook een krachtige inspiratiebron gebleken voor andere canoninitiatieven.<br />

Een canon voor alle Nederlanders<br />

De canon is ‘het geheel van belangrijke personen,<br />

teksten, kunstwerken, voorwerpen, verschijnselen en<br />

processen die samen laten zien hoe Nederland zich<br />

ontwikkeld heeft tot het land waarin we nu leven’ 1 .<br />

Aanleiding voor de nationale canon was de gebrekkige<br />

historische kennis onder met name de Nederlandse<br />

jeugd. Maar ook het kennisniveau van politici liet nog<br />

wel eens te wensen over, zoals in 1996 in een onderzoek<br />

van het Historisch Nieuwsblad pijnlijk aan het<br />

licht kwam. Uitspraken als ‘Willem van Oranje werd in<br />

16­zoveel bij Dokkum vermoord’ 2 , baarden historisch<br />

Nederland toen al de nodige zorgen. Recente veranderingen<br />

in het geschiedenisonderwijs hebben volgens<br />

velen het peil van de historische kennis onder jongeren<br />

geen goed gedaan. Zo is er op scholen minder tijd<br />

beschikbaar voor geschiedenis en is er meer nadruk<br />

komen te liggen op historische vaardigheden, ten<br />

koste van historische kennis.<br />

Al eerder zijn er vanuit verschillende hoeken initiatieven<br />

genomen om de vaderlandse historie wat meer<br />

voor het voetlicht te krijgen. Zo werd in 1994 een<br />

nieuw Nederlands paspoort ingevoerd met onderaan<br />

elke pagina een regel tekst over een gebeurtenis uit de<br />

vaderlandse geschiedenis. Ook ‘van onderaf’ neemt<br />

de belangstelling voor geschiedenis toe. Historische<br />

televisieprogramma’s als Andere tijden doen het goed.<br />

Ook de in 2004 door de KRO georganiseerde verkiezing<br />

van ‘de grootste Nederlander aller tijden’ trok<br />

veel kijkers. Hoe historisch verantwoord de reacties<br />

daarop waren, is overigens wel de vraag. In september<br />

2005 zette minister van onderwijs Maria van der<br />

Hoeven een commissie onder leiding van mediëvist<br />

Frits van Oostrom aan het werk om in een jaar tijd<br />

een lijst op te stellen van feiten uit de vaderlandse<br />

geschiedenis die iedere Nederlander zou moeten kennen:<br />

de canon. In oktober 2006 presenteerde de commissie<br />

haar eerste rapport, waarin vijftig ‘vensters’ op<br />

het Nederlandse verleden werden onthuld. Elk venster<br />

wordt aangeduid met een icoon. Dit is een afbeelding<br />

van een persoon, gebouw of voorwerp dat symbool<br />

staat voor een belangrijke gebeurtenis of ontwikkeling<br />

uit de geschiedenis.<br />

Discussie zonder einde<br />

De canon is over het algemeen enthousiast ontvangen.<br />

Toch kwam er behalve veel lof ook kritiek. De<br />

canon zou te weinig internationale verbanden laten<br />

zien, zou te ‘Hollands’ zijn en zou kunnen leiden tot<br />

uitsluiting van groepen die de Nederlandse geschiedenis<br />

niet als de hunne kunnen beschouwen, omdat hun<br />

wortels in een ander deel van de wereld liggen. De<br />

oorspronkelijke wens van de minister om met de<br />

canon de Nederlandse identiteit te versterken, ging<br />

velen veel te ver. De canoncommissie heeft hier echter<br />

nadrukkelijk afstand van genomen. De canon leidt<br />

dan wel tot gemeenschappelijke kennis, maar moet<br />

vooral niet verbonden worden met dubieuze nationale<br />

sentimenten.<br />

Verder riep de keuze van de canonvensters de nodige<br />

discussie op. Vaak ging het daarbij om onderwerpen<br />

die ten onrechte in de canon zouden ontbreken.<br />

Warme pleidooien werden gehouden voor thema’s die<br />

een plaats verdienden, zoals de Batavieren, de moord<br />

op de gebroeders De Witt, de Koude Oorlog, de verzuiling,<br />

het schaatsen (met als hoogtepunt de Elfstedentocht<br />

van 1963), Johan Cruijff, en de recente moorden<br />

op Pim Fortuyn (nota bene in 2004 nog verkozen tot<br />

‘grootste Nederlander aller tijden’) en Theo van Gogh.<br />

Sommigen vonden het aandeel vrouwen in de canon<br />

1 Dit is de definitie van de canoncommissie. Zie de canonwebsite: www.entoen.nu.<br />

2 Geciteerd bij: F. van Oostrom e.a., Entoen.nu. De canon van Nederland. Rapport van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon<br />

Deel A (Den Haag 2006) 16.<br />

24 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


links: De Grebbelinie past in het canonvenster ‘De Tweede Wereldoorlog 1940-1945’ (foto Henk Bol, Provincie<br />

<strong>Utrecht</strong>) rechts: D e t a b a k s t e e l t ( o v e r g e n o m e n u i t d e k o l o n i ë n ) o p d e H e u v e l r u g s l u i t a a n b i j h e t c a n o n v e n s t e r<br />

‘Max Havelaar 1860’ (Amerongs Historisch Museum)<br />

te gering. De kritiek dat er te weinig natuurwetenschap<br />

(pers) in de canon voorkwamen, was voor De<br />

Volkskrant aanleiding om direct met een ‘bètacanon’<br />

te beginnen. Er ontstond een hausse van alternatieve<br />

canons: een schaatscanon, literaire canon (van de<br />

honderd belangrijkste Nederlandse en Vlaamse schrijvers),<br />

filmcanon, theatercanon, architectuurcanon,<br />

christelijke canon, canon van het sociaal werk, canon<br />

van de militaire geschiedenis. De canoncommissie<br />

heeft naar aanleiding van de reacties op haar eerste<br />

rapport een paar wijzigingen aangebracht. Zo is het<br />

venster over de boekdrukkunst verwijderd, om plaats<br />

te maken voor Christiaan Huygens (1629­1695), die<br />

symbool staat voor de wetenschap in de Gouden<br />

Eeuw. Er zal zeker discussie blijven bestaan over wat<br />

er wel en niet in de canon thuishoort. Sterker nog,<br />

daartoe daagt de canoncommissie ook uit. Zij pleit<br />

ervoor om de canon over vijf jaar opnieuw te bezien<br />

en zo nodig aan te passen. De canon is dan ook niet<br />

bedoeld als van bovenaf opgelegd dictaat, maar als<br />

open en dynamisch. Om met de Nederlandse historicus<br />

Pieter Geyl (1887­1966) te spreken: ‘Geschiedenis<br />

is een discussie zonder einde.’<br />

De nationale canon dichtbij<br />

Eén van de aanbevelingen van de canoncommissie<br />

is om van de nationale canon lokale vertalingen te<br />

maken. Zo wordt de ‘grote geschiedenis’ dichterbij<br />

gehaald. Met name in het (basis)onderwijs bestaat<br />

daaraan een grote behoefte. Diverse vensters kunnen<br />

moeiteloos worden ingevuld met lokale voorbeelden<br />

en iconen. Dat is in de provincie <strong>Utrecht</strong> bijvoorbeeld<br />

het geval bij het venster ‘Buitenhuizen in de 17de en<br />

18de eeuw’. In de beschrijving wordt al expliciet<br />

gesproken over de buitenhuizen die Amsterdamse<br />

kooplieden langs de Vecht lieten bouwen. Wat betreft<br />

de provincie <strong>Utrecht</strong> kan deze informatie nog worden<br />

uitgebreid met de Stichtse Lustwarande, waar vanaf<br />

het eind van de 18de eeuw veel buitenplaatsen met<br />

Engelse landschapstuinen werden aangelegd. Van<br />

het venster over de kinderarbeid zou voor Veenendaal<br />

dominee P.J. Hoedemaker, die zich het lot van de<br />

fabrieksarbeiders rond 1870 aantrok, het icoon kunnen<br />

zijn. Er zijn echter ook vensters waar een lokale<br />

invulling wat lastiger is. Zo zijn er in de provincie<br />

<strong>Utrecht</strong> geen hunebedden geweest, dus wat te doen<br />

met dit eerste canonvenster? Op de <strong>Utrecht</strong>se<br />

Heuvelrug zijn echter wél grafheuvels ontdekt, die een<br />

vergelijkbare functie hebben gehad als de hunebedden<br />

en uit dezelfde tijd stammen. Er zijn ook vensters die<br />

eigenlijk niet op lokaal niveau in te vullen zijn, zoals<br />

‘Annie M.G. Schmidt’, ‘Srebrenica’ of ‘Europa’. Deze<br />

vensters zijn te specifiek of overstijgen het lokale<br />

niveau te veel. Inmiddels hebben velen gehoor gegeven<br />

aan de oproep om een lokale of regionale canon<br />

ontwikkelen. Zo zijn er inmiddels canons van het<br />

Noorden, Friesland, Brabant, Overijssel, het bisdom<br />

Haarlem, het Groene Hart, Den Haag, Harderwijk en<br />

Amsterdam. De opzet van deze lokale of regionale<br />

canons verschilt onderling. Sommige gaan, zoals Van<br />

Oostrom bedoelde en zoals de voorbeelden hierboven<br />

laten zien, alleen uit van de nationale canon. Andere<br />

zijn los van de nationale canon ontstaan en puur<br />

gericht op de belangrijkste zaken, plekken, gebeurtenissen<br />

en personen op lokaal niveau.<br />

<strong>Utrecht</strong>se canons<br />

Ook in de provincie <strong>Utrecht</strong> wordt aan de ontwik keling<br />

van canons gewerkt. Er bestaan bijvoorbeeld plannen<br />

voor canons van de stad <strong>Utrecht</strong>, van Vianen en van de<br />

nieuwe gemeente <strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug. <strong>Erfgoed</strong>huis<br />

<strong>Utrecht</strong> wil in samenspraak met erfgoed instellingen op<br />

basis van lokale canons een aantal canons opstellen<br />

die een groter gebied beslaan. Aangezien de provincie<br />

<strong>Utrecht</strong> noch historisch, noch landschappelijk een eenheid<br />

vormt, is het provinciaal niveau daarvoor niet<br />

26 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


links: Het station te Baarn past in het canonvenster ‘De eerste spoorlijn 1839’ (foto Het <strong>Utrecht</strong>s Archief)<br />

rechts: De Duitse keizer Wilhelm II, die vanaf 1918 verbleef in Huis Doorn, past in het canonvenster ‘De Eerste<br />

Wereldoorlog 1914-1918’. (foto <strong>Utrecht</strong> Toerisme en Recreatie)<br />

geschikt. Daarom is gekozen voor een regionale aanpak<br />

3 . Belangrijk daarbij is vooral ook de samenwerking<br />

tussen de culturele instellingen in de regio. De vensters<br />

van een regionale canon vertellen immers samen het<br />

verhaal van de regio en laten onderlinge verbanden<br />

zien. Zo heeft bijvoorbeeld de aanleg van de Rhijnspoor<br />

weg tussen <strong>Utrecht</strong> en Arnhem rond 1845<br />

belangrijke gevolgen gehad voor de ontwikkeling van<br />

alle plaatsen die aan die spoorlijn lagen en een halte<br />

of station kregen. Ook kan een regionale canon verbanden<br />

laten zien tussen verschillende factoren. Zo kan<br />

de tabaksteelt in Amerongen niet los worden gezien<br />

van de sigarenfabrieken in Veenendaal. Bij het samenstellen<br />

van regionale canons wordt eerst bekeken<br />

welke vensters uit de nationale canon op de regio van<br />

toepassing zijn. Vervolgens worden in overleg met<br />

culturele instellingen en het publiek in de betreffende<br />

regio hiaten opgevuld met nieuwe regionale vensters.<br />

Daarbij gaan we niet puur uit van belangrijke historische<br />

feiten, personen of ontwikkelingen maar van de<br />

tastbare overblijfselen daarvan: het erfgoed in de pro­<br />

3 We starten met een pilot in de regio’s zuidoost (<strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug en Kromme Rijngebied) en het Eemland.<br />

4 www.nrc.nl.<br />

Webpeiling Als er een canon van mijn streek bestond<br />

www.erfgoed-utrecht.nl<br />

vincie. In deze canons zullen dus de hoogtepunten van<br />

het erfgoed in de regio naar voren komen. Op deze<br />

manier kunnen deze erfgoedcanons zorgen voor meer<br />

bewustwording rond behoud, beheer en presentatie<br />

van dit erfgoed en wordt de samenwerking tussen erfgoedinstellingen<br />

in de regio gestimuleerd.<br />

De canon en verder<br />

Een volgende stap zou een vertaling van de lokale en<br />

regionale canons richting het onderwijs kunnen zijn.<br />

De (huidige) minister van Onderwijs, Ronald Plasterk,<br />

heeft besloten om de nationale canon verplicht te stellen<br />

voor kinderen van acht tot en met veertien jaar.<br />

Verder zal de canon het uitgangspunt vormen voor de<br />

presentatie in het Nationaal Historisch Museum, dat in<br />

Arnhem zal verrijzen. Zowel de canon als het museum<br />

zijn in de eerste plaats bedoeld voor het onderwijs.<br />

Maar dat er ook onder volwassen historisch geïnteresseerden<br />

ook nog enig werk te verrichten is, blijkt wel uit<br />

een reactie van een NRC­lezer op de canon: ‘Romeinse<br />

limes???? Moet dit niet linies zijn?’ 4 . •<br />

a zou ik de plekken bezoeken waar iets van de canon te zien is.<br />

b zou daar vooral in het onderwijs iets mee moeten worden gedaan.<br />

c zou die gebruikt moeten worden voor een inburgeringscursus voor nieuwe inwoners.<br />

d zou ik alleen geïnteresseerd zijn in de onderwerpen over mijn eigen woonplaats.<br />

27


Marc Duurland<br />

Romeinse<br />

graven<br />

Archeologen van de sectie Cultuurhistorie van de gemeente <strong>Utrecht</strong> hebben gedurende de<br />

maanden april, mei en juni <strong>2007</strong> op het terrein van Grand Hotel Karel V een opgraving<br />

uitgevoerd. Daarbij is, tegen de verwachting in, een Romeins grafveld gevonden.<br />

foto linksboven: Wethouder Monumenten Harm Janssen bezoekt de opgraving bij Grand Hotel Karel V.<br />

foto boven: Bijgaven uit het babygraf uit de late tweede of de derde eeuw.<br />

Dat op het terrein van het hotel een grote hoeveelheid<br />

middeleeuwse sporen aangetroffen zou worden, was<br />

te voorspellen. Tussen deze middeleeuwse sporen<br />

kwam echter al in de tweede week van de opgraving<br />

een deel van een menselijk skelet tevoorschijn. Al snel<br />

was duidelijk dat dit geen reguliere middeleeuwse<br />

begraving betrof. Het skelet was namelijk met de voeten<br />

naar het noorden en het hoofd naar het zuiden ter<br />

aarde besteld: in de Middeleeuwen was het gebruikelijk<br />

mensen met het hoofd naar het westen te begraven.<br />

Een dag later werden vlakbij – onderin een middeleeuwse<br />

kuil – een bijna complete Romeinse kruik<br />

en wat stukjes gecremeerd bot gevonden. De meest<br />

voor de hand liggende verklaring hiervoor was dat<br />

middeleeuwers bij het graven van deze kuil een<br />

Romeins graf verstoorden en de inhoud ervan op<br />

de bodem van de kuil achterlieten. Het werd nu aan­<br />

nemelijk dat zich onder het op te graven terrein een<br />

Romeins grafveld bevond. Bij verder onderzoek van<br />

het terrein zijn inderdaad nog zeven andere Romeinse<br />

graven intact aangetroffen.<br />

Drie vroeg-Romeinse graven<br />

Uit het meegegeven aardewerk blijkt dat drie van de<br />

graven opmerkelijk vroeg te dateren zijn. In deze graven<br />

zat relatief veel roodbakkend luxe aardewerk (terra<br />

sigillata), dat in de eerste eeuw na Chr. uit de pottenbakkerijen<br />

bij het huidige La Graufesenque (Zuid west­<br />

Frankrijk) geïmporteerd werd. Juist dit aardewerk laat<br />

gedurende de eerste eeuw een snelle opeenvolging<br />

van vormveranderingen zien, waardoor het mogelijk is<br />

de drie graven vrij nauwkeurig te dateren tussen 40 en<br />

28 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


70 na Chr. Verder onderzoek van de aarde werkvormen<br />

en met name de naamstempels van de producenten<br />

zullen de dateringen voor de afzonderlijke graven<br />

alleen nog maar aanscherpen. Uit de hoeveelheid<br />

terra sigillata in deze graven kunnen we afleiden dat<br />

het personen betreft die eens tot de militaire bezetting<br />

van het castellum onder het huidige Domplein<br />

hoorden, of anders tot de civiele bevolking van het<br />

daarbij behorende kampdorp (vicus). In de inheemse<br />

(Bataafse) nederzettingen van het Rivierengebied<br />

vond het gebruik van terra sigillata in de loop van de<br />

eerste eeuw slechts zeer geleidelijk ingang, waardoor<br />

het onwaarschijnlijk is dat deze vroege graven bij een<br />

dergelijke nederzetting in de omgeving hoorden.<br />

Na specialistisch onderzoek zullen vermoedelijk<br />

uitspraken over leeftijd en geslacht van de doden<br />

mogelijk zijn. Indirect zal daaruit ook af te leiden zijn<br />

of deze mensen uit het castellum of het kampdorp<br />

(vicus) afkomstig waren: vrouwen, kinderen en bejaarden<br />

zullen immers geen deel van de militaire castellum ­<br />

bezetting hebben uitgemaakt.<br />

Gezien de vroege datering voor de graven kunnen<br />

deze mensen met enige goede wil tot de eerste<br />

<strong>Utrecht</strong>ers gerekend worden. Ongetwijfeld zullen al<br />

eerder mensen op het grondgebied van de huidige<br />

stad <strong>Utrecht</strong> gewoond hebben. Maar pas met de<br />

bouw van het castellum en de daarbij horende vicus<br />

tussen 40 en 50 na Chr., werd de kiem gelegd voor<br />

de huidige stad.<br />

Het graf van een baby<br />

Een ander opmerkelijk graf was dat van een ongeveer<br />

half jaar oude baby dat ergens tussen 180 en 275 na<br />

foto links: Siliconenafdruk van de gem van de aangetroffen<br />

ring met de voorstelling van een engeltje<br />

op een dolfijn. foto rechts: L i g g i n g v a n g r a f v e l d t e n<br />

o p z i c h t e v a n h e t h u i d i g s t r a t e n p l a n e n d e b e k e n d e<br />

Romeinse topografie.<br />

Chr. aangelegd moet zijn. De baby lijkt te zijn begraven<br />

in een klein kistje. Hoewel het hout van het kistje<br />

zelf is vergaan, valt dit af te leiden uit de op regelmatige<br />

afstanden van elkaar gevonden spijkertjes.<br />

Rond het skeletje van de baby stonden drie potjes.<br />

Zoals vaker is vastgesteld bij kindergraven hadden<br />

deze afmetingen die kleiner zijn dan gemiddeld.<br />

Verder werd een clustertje van vier a­typische voorwerpjes<br />

gevonden. Een ring met een glazen gem,<br />

een omgebogen ijzeren spijker, een kiezel met een<br />

gaatje en een koperen munt waarin drie vierkante<br />

gaatjes geslagen waren. Al deze voorwerpjes waren<br />

dus op zijn minst van één oog of gaatje voorzien en<br />

kunnen bij elkaar aan een touwtje of iets dergelijks<br />

gehangen hebben. We moeten hier waarschijnlijk<br />

denken aan een amulet of iets anders met een symbolische<br />

functie. De glazen gem op de ijzeren ring<br />

wijst ook in die richting. De afbeelding stelt een op<br />

een dolfijn gezeten, engelachtig kind met vleugels<br />

voor (vergelijkbaar met een cupido). Deze voorstelling<br />

stond symbool voor een goede overgang van de<br />

overledene naar het hiernamaals.<br />

Door voorzichtig een stalen plaat onder het babyskeletje<br />

te tikken, konden de fragiele overblijfselen<br />

met de omringende aarde in hun geheel geborgen<br />

worden. Ook aan dit skeletje zal verder specialistisch<br />

onderzoek plaatsvinden. De kans dat we<br />

doodsoorzaak nog kunnen achterhalen is echter<br />

zeer klein. •<br />

29


René de Kam<br />

Wie heeft er geen herinneringen aan zijn oude schoolgebouw? Aan de<br />

lange gangen en de stille, broeierige lokalen in de lome middagzon.<br />

Aan het schoolplein met de afgetrapte toestellen of aan het hok met de<br />

cavia’s dat in de zomervakantie rouleerde van leerling naar leerling.<br />

<strong>Utrecht</strong> scholenstad<br />

Wie door de <strong>Utrecht</strong>se straten dwaalt, zal veel<br />

schoolgebouwen tegenkomen. En wie iets beter kijkt,<br />

zal al snel merken dat <strong>Utrecht</strong> veel mooie en bijzondere<br />

scholen heeft. Zoals de strenge negentiendeeeuwse<br />

hoekscholen, of de rijk gedetailleerde schoolpaleizen<br />

uit de jaren twintig en de lichte openluchtscholen<br />

van een decennium later. Maar ook van na<br />

de Tweede Wereldoorlog zijn in <strong>Utrecht</strong> heel wat<br />

opvallende scholen te vinden, zoals de in de internationale<br />

pers geprezen halscholen en de paviljoenscholen.<br />

Kortgeleden heeft de stad er een aantal<br />

fraaie exemplaren bij gekregen in Leidsche Rijn,<br />

waarvan enkele zijn genomineerd of bekroond met<br />

een architectuurprijs.<br />

Boek over <strong>Utrecht</strong>se basisscholen<br />

Wie meer wil weten over de <strong>Utrecht</strong>se basisscholen<br />

kan zijn hart ophalen in het boek Scholen en schoonheid.<br />

Tweehonderd jaar <strong>Utrecht</strong>se basisscholen dat op<br />

19 oktober <strong>2007</strong> zal verschijnen. Bettina van Santen<br />

geeft daarin een helder overzicht van de lagere scholen<br />

– de tegenwoordige basisscholen – die vanaf het<br />

begin van de negentiende eeuw in de stad zijn<br />

gebouwd. Zij besteedt niet alleen veel aandacht aan<br />

de architectuur van de scholen, maar gaat ook in op<br />

de samenhang tussen het schoolontwerp en de maatschappelijke<br />

en pedagogische ontwikkelingen die op<br />

dat moment opgang deden. Daarmee schetst zij een<br />

intrigerend beeld van de invloed van de tijdsgeest op<br />

het gebouw waar de kinderen vaak uren per dag werden<br />

­ en worden ­ voorbereid op hun toekomst. En dat<br />

die wederzijdse invloed veelal goed uitpakte, blijkt wel<br />

uit de vele mooie schoolgebouwen die <strong>Utrecht</strong> rijk is.<br />

Kleurrijke scholenwereld vastgelegd<br />

Om de schoonheid van de <strong>Utrecht</strong>se scholen goed in<br />

beeld te brengen, heeft fotograaf Frank Hanswijk in<br />

opdracht van de gemeente speciaal voor het boek een<br />

serie gemaakt van de meest karakteristieke <strong>Utrecht</strong>se<br />

schoolgebouwen. Al die gefotografeerde scholen zijn<br />

nog steeds volop in gebruik en daarmee geeft de serie<br />

een levendig en kleurrijk beeld van de hedendaagse<br />

<strong>Utrecht</strong>se basisscholen op allerlei plekken in de stad.<br />

Vanaf 19 oktober zal een selectie van deze foto’s voor<br />

enkele weken te zien zijn in de gemeentebibliotheek<br />

aan de Oudegracht. •<br />

30 gm kwadraat <strong>nummer</strong> 3 <strong>herfst</strong> <strong>2007</strong>


Marijke van den Heuvel<br />

‘Een buitengewoon-aangename aanblik’<br />

De Tuinwijk<br />

‘Het zal den meesten <strong>Utrecht</strong>enaren wel ontgaan zijn (want wie wandelt dien kant uit?) maar<br />

wij kunnen hun melden dat in de laatste elf maanden een geheel nieuwe wijk verrezen is,<br />

die het architectonisch beeld van onze stad allerminst schaden zal. De eerste aanblik nu<br />

al (ondanks het sombere weer van de laatste dagen) is een buitengewoon-aangename’ aldus<br />

het <strong>Utrecht</strong>sch Provinciaal en Stedelijk Dagblad in 1922.<br />

Het lovende citaat gaat over Tuinwijk, waar in 1921 een<br />

complex van 180 woningen was gebouwd. Het nieuwe<br />

buurtje lag tussen de Vogelenbuurt en de weilanden<br />

van Maartensdijk en maakte indruk met zijn hoge daken<br />

met rode pannen en de rijk gedetailleerde gevels.<br />

Het beste van stad en platteland<br />

Woningbouwvereniging De Tuinwijk had in 1917 het<br />

plan opgevat om goede en betaalbare woningen te<br />

bouwen voor ambtenaren en wel in de vorm van een<br />

echte tuinwijk. De tuinwijkgedachte was rond 1900<br />

uit Engeland komen overwaaien en was gericht op een<br />

stedenbouwkundige opzet waarbij de gezondheid en<br />

het geluk van de bewoners voorop stonden. Met zowel<br />

een dorpse opzet en architectuur, grote tuinen en op<br />

de zon georiënteerde straten als alle benodigde voorzieningen<br />

van de stad in de nabijheid, werden de<br />

voordelen van stad en platteland in een tuinwijk met<br />

elkaar verenigd.<br />

Interessante kijkjes<br />

Voor woningbouwvereniging De Tuinwijk had het<br />

architectenduo Albert Kool en Albert H. van Rood een<br />

stedenbouwkundig ontwerp gemaakt, waarvan het<br />

zuidelijke deel met hoge bebouwing aansloot op die<br />

van Vogelenbuurt en het noordelijke deel een ruimere<br />

opzet met eengezinswoningen bood. De tuinen waren<br />

groot en er was veel aandacht besteed aan de architectuur.<br />

De architecten wilden de straten bovendien zo<br />

aanleggen dat er steeds ‘interessante kijkjes’ zouden<br />

zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een fraaie poort of<br />

een siervenster. Hoe mooi ook, vanwege de hoge<br />

bouwkosten is het noordelijke gedeelte van het plan<br />

nooit gerealiseerd maar het wel gebouwde zuidelijke<br />

deel is nog steeds te bewonderen.<br />

Fraai moet het blijven<br />

Ondanks enkele wijzigingen die in de afgelopen jaren<br />

met name in de interieurs zijn aangebracht, is de<br />

architectuur van de 180 woningen en vier winkels<br />

goed bewaard gebleven. En dat wil de huidige eigenaar,<br />

woningcorporatie Portaal, graag zo houden. Op<br />

14 juni heeft Portaal samen met de bewoners de aftrap<br />

gegeven voor de renovatie van de Tuinwijk. De corporatie<br />

wil dat de woningen aan de eisen van deze tijd voldoen,<br />

zonder dat daardoor afbreuk wordt gedaan aan<br />

de bijzondere architectuur. Samen met de gemeente<br />

<strong>Utrecht</strong> en Han van Zwieten Architecten wordt momenteel<br />

een plan ontwikkeld waarin het oorspronkelijke<br />

ontwerp zo veel mogelijk recht wordt gedaan. Daar ­<br />

door zal de fraaie Tuinwijk ook in de komende jaren<br />

een buitengewoon aangename aanblik blijven bieden. •<br />

31


Fred Vogelzang<br />

4 nieuwe<br />

Boeken<br />

De provincie <strong>Utrecht</strong> heeft nooit vooraan gelopen bij het veldnamenonderzoek.<br />

De laatste jaren zijn er echter op verschillende<br />

plekken publicaties verschenen over veldnamen en de nieuwste<br />

in de reeks is Veldnamen in Veenendaal. Vergezeld door enkele<br />

mooi uitgevoerde kaarten geeft dit boek een overzicht van de<br />

percelen waaraan een toponiem kon worden gekoppeld en een<br />

lijst met uitleg van de betekenis. Nog lang niet alle plaatsen zijn<br />

geïdentificeerd, maar hopelijk is er genoeg informatie verzameld<br />

voor de volgende stap: op basis van deze veldnamen een studie<br />

te maken naar grondgebruik en eigendommen. Op die wijze kan<br />

de geschiedenis van het landschap rond Veenendaal verdiept<br />

worden. De landschapsgeschiedenis in onze provincie is tenslotte<br />

een van de in het oog lopende witte vlekken in onze kennis.<br />

Het ondergrondse erfgoed is onderwerp van het boek Loosdrechts<br />

porseleinfabriek boven water. Toen het archeologisch onderzoek<br />

naar de achttiende­eeuwse porseleinfabriek van dominee<br />

Johannes de Mol in 2000 begon, maakte Loosdrecht nog deel<br />

uit van de provincie <strong>Utrecht</strong>. Al is de gemeente nu opgegaan in<br />

een groter geheel en van provincie verwisseld, toch behandelen<br />

we hier deze monografie die onlangs verscheen en verslag doet<br />

van de opgraving. De porseleinfabriek werd opgezet als werkgelegenheidsproject<br />

maar ging al vrij snel ten onder. Daarna<br />

leek het gebouw van de aardbodem verdwenen, maar toen de<br />

Ireneschool werd afgebroken was er gelegenheid de vermoedens<br />

dat op die plek de fabriek moest hebben gestaan, te verifiëren.<br />

Er werden inderdaad een grote hoeveelheid porselein en zelfs<br />

enkele ovens aangetroffen. Deze publicatie geeft van onderzoek,<br />

achtergronden en vondsten een goed beeld, verlucht met vele<br />

kleurenfoto’s.<br />

De identiteit van een plaats, waar in de landschapsgeschiedenis<br />

veel over gesproken wordt, is op indirecte wijze ook onderwerp<br />

van het boekje Oog voor veranderen. Hoewel dit gaat over de<br />

politieke samenwerking in Driebergen tussen de progressieve<br />

partijen, blijkt alras dat het ook een beschrijving is van een veranderende<br />

mentaliteit in het dorp en daarmee een ander beeld<br />

van Driebergen. Door de uitbreiding van het dorp arriveerden<br />

er in korte tijd vele nieuwkomers. Ze hadden andere toekomstverwachtingen<br />

dan de autochtone bewoners. Juist onder deze<br />

nieuwkomers werden velen gevonden, die politiek vooruitstrevend<br />

stemden en ook in Driebergen moderniseringen wilden<br />

doorvoeren. Ondanks dat bleek dat men ook oog kreeg voor het<br />

verleden van het dorp: toen het seminarieterrein werd aangekocht<br />

stond het progressieve samenwerkingsverband op de bres voor<br />

woningbouw, maar poogde in de plannen wel het beeldbepalende<br />

seminariegebouw te behouden. De financiële situatie liet<br />

dat uiteindelijk niet toe. 35 jaar lang was het progressieve verband<br />

een belangrijke politieke kracht in Driebergen: door de opheffing<br />

van de gemeente kwam ook een einde aan deze samenwerking.<br />

Ook politiek maar van een heel andere orde is het boek Vechten<br />

voor vrijheid van Loek Caspers. Ook hier staat de Heuvelrug centraal,<br />

maar dan tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze publicatie<br />

komt voort uit de overtuiging van de auteur dat dit verleden niet<br />

verloren mag gaan en dat zij recht wil doen aan hen ‘die zich<br />

niet meer kunnen uiten’. Ook is de hoeveelheid informatie over<br />

deze periode zo gegroeid, dat haar vorige, zestien jaar geleden<br />

uitgebrachte boek over hetzelfde onderwerp, niet meer voldeed.<br />

Het boek is inderdaad een eerbetoon geworden aan een ieder,<br />

die zich in deze oorlogsperiode heeft ingezet voor de medemens.<br />

Minutieus worden alle daden geboekstaafd, alle onderduikers en<br />

hun redders genoemd, alle slachtoffers geëerd. Een ‘labour of<br />

love’ in de traditie van Lou de Jongs magnum opus, waarin goed<br />

en kwaad duidelijk vastliggen. De aandacht voor het individu leidt<br />

tot aardige anekdotes: een verwende ondergedoken student kreeg<br />

met zijn verjaardag taartjes, die door zijn hospita met veel moeite<br />

en gevaar waren gebakken. Hij vond ze niet lekker en spoelde ze<br />

door de wc. Zijn gastvrouw was zo verontwaardigd dat de knul<br />

direct kon vertrekken. Dit soort verhalen zijn echter onkarakteristiek:<br />

veel vaker komen verhoren, arrestaties, deportaties en executies<br />

aan de orde. Die maken de emotie waaruit een boek als dit<br />

voortkomt begrijpelijk: het mag nooit vergeten worden.<br />

L. Caspers, Vechten voor vrijheid.<br />

Oorlog en verzet op de <strong>Utrecht</strong>se Heuvelrug<br />

(Hilversum <strong>2007</strong>) isbn 978­90­6550­987­1<br />

Halma, M. de Boer en J. Schravesande, red.,<br />

Oog voor veranderen. 35 jaar progressieve samenwerking<br />

(Driebergen <strong>2007</strong>) isbn 978­90­78568­03­2<br />

K. Nieuwenhuizen e.a., red., De Loosdrechtse porseleinfabriek<br />

boven water. Over gebouwen, porseleinproductie en ds De Mol<br />

1774-1784 (Loosdrecht <strong>2007</strong>) isbn 978­90­803846­4­4<br />

Werkgroep Dialect, veldnamen, straatnamen en bijnamen,<br />

Veldnamen in Veenendaal<br />

(Veenendaal <strong>2007</strong>) isbn 978­90­809732­5­1

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!