rapport archeologische opgravingen - Gemeente Alphen-Chaam

11. Indien het onderzoek geen archeologische fenomenen oplevert of
categoraal beperkte (bijvoorbeeld alleen losse vondsten), welke verklaring is
hiervoor dan te geven? Is er bijvoorbeeld) sprake van:
a. verstoring van antropogene aard
b. erosie
c. beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door
werk- of weeromstandigheden
d. beperking van de archeologische waarnemingsmogelijkheden door
bodemprocessen
e. aantoonbare afwezigheid van bewoning en/of actief landgebruik
f. een combinatie hiervan?
2.5 Werkwijze
2.5.1 Veldwerk
In het plangebied zijn 12 proefsleuven aangelegd van 20x4 meter. Indien dit
noodzakelijk zou zijn voor goede waardestelling kon een extra zone van 60 m²
onderzocht worden aan de hand van een extra
proefsleuf of de uitbreiding van een bestaande proefsleuven. Samen wordt zo
1020 m² onderzocht, wat neer komt op 10% van het totale oppervlak van het
plangebied.
De proefsleuven zijn laagsgewijs aangelegd met een graafmachine met een
gladde bak. Er is één vlak aangelegd in de top van de C-horizont. In putten waar
een B-horizont werd vermoed diende op dat niveau tevens een vlak aangelegd
te worden ter controle op de aanwezigheid van sporen en/of vondsten.
Aangezien hier sporen en vondsten ontbraken is het vlak door verdiept naar de
C-horizont.
Vondsten zijn verzameld bij het aanleggen van vlakken, het schaven en het
couperen/doorspitten van sporen. Vondsten die niet uit sporen afkomstig zijn,
zijn in vakken van 4 x 4 meter verzameld. Eventuele stortvondsten zijn per
werkput verzameld en onder één vondstnummer per werkput geregistreerd.
Tijdens het onderzoek zijn alleen vondsten uit een profi el verzameld, andere
vondsten zijn niet gedaan.
Met een machine met gladde bak is laagsgewijs verdiept tot op het niveau van
de natuurlijke ondergrond, de C-horizont, en met de hand bijgeschaafd. Het
vlak en de stort zijn met een metaaldetector afgezocht. Van de werkputten
is het vlak gefotografeerd, is een vlaktekening gemaakt met een GPS en zijn
de NAP hoogtes van zowel het vlak als het maaiveld direct buiten de werkput
genomen op een afstand van steeds 5 m uit elkaar. Er zijn profi elkolommen
opgenomen, om de 10 m (drie per werkput). Alle profi elen zijn gefotografeerd,
getekend op schaal 1:20 en beschreven. De profi ellagen zijn doorzocht op
vondstmateriaal. Monsters zijn niet genomen.
Het inventariserende veldonderzoek is uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm
Nederlandse Archeologie (KNA 3.2). De opgravingsdocumentatie bevindt zich
momenteel bij de BAAC-vestiging te ’s-Hertogenbosch. Te zijner tijd zal
Inventariserend Veldonderzoek 16