13.09.2013 Views

Bijlage 19 rap dep Eredienst.pdf - Kerkrecht

Bijlage 19 rap dep Eredienst.pdf - Kerkrecht

Bijlage 19 rap dep Eredienst.pdf - Kerkrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

RAPPORT VAN DE STUDIEDEPUTATEN EREDIENST<br />

aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, samen te komen te<br />

Berkel en Rodenrijs in <strong>19</strong>96<br />

1 INSTRUCTIE<br />

1.1 Benoeming<br />

De Generale Synode van Ommen <strong>19</strong>93 benoemde een <strong>dep</strong>utaatschap met de opdracht<br />

studie te verrichten op het terrein van de liturgie in de eredienst.<br />

1.2 Opdracht<br />

Aan dit <strong>dep</strong>utaatschap werden de volgende opdrachten gegeven (Acta art. 46, besluit 1):<br />

1. via de kerkeraden inventariseren van de liturgische bezinning binnen de kerken, met<br />

speciale aandacht voor variatie in of uitbreiding van de orden van dienst en van het<br />

aantal liturgische formulieren, onder gebruikmaking van wat binnen de kerken op het<br />

gebied van deze bezinning reeds voorhanden is;<br />

2. onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van uitbreiding van de gezangenbundel,<br />

met bezinning op de uitgangspunten waaraan een dergelijke uitbreiding<br />

moet voldoen;<br />

3. het <strong>rap</strong>port van haar werkzaamheden met voorstellen zes maanden voor de volgende<br />

synode aan de kerken toe te zenden, zodat deze gelegenheid hebben hun reacties<br />

aan de synode toe te zenden.<br />

De synode nam dit besluit op de volgende gronden:<br />

1.1 binnen de kerken is de laatste jaren een brede liturgische bezinning op gang gekomen,<br />

met name binnen plaatselijke liturgiecommissies. De landelijke Werkgroep<br />

<strong>Eredienst</strong> heeft op liturgisch gebied al veel informatie uit de kerken verzameld. Omdat<br />

het hier zaken betreft die de kerken gemeenschappelijk raken, verdient deze liturgische<br />

bezinning een meer gestructureerde plaats binnen het kerkverband;<br />

1.2 de generale synode draagt verantwoordelijkheid voor eenheid in de liturgie (artikelen<br />

59, 61 en 67 KO) en kan voor uitvoering van haar opdrachten <strong>dep</strong>utaten benoemen<br />

(art. 49 KO);<br />

1.3 zonder coördinatie van een <strong>dep</strong>utaatschap bestaat het gevaar van willekeurige vernieuwingen<br />

zonder samenhang;<br />

1.4 wanneer bijvoorbeeld een gemeente zes maal of vaker per jaar avondmaal viert (art.<br />

61 KO), kan het verlangen naar meer afwisseling in de avondmaalsliturgie groter<br />

worden; de twee bestaande avondmaalsformulieren geven weinig afwisseling, omdat<br />

het korte formulier een verkorting is van het grote, zij het met een eschatologische<br />

aanvulling; in nieuwe avondmaalsformulieren kunnen andere accenten worden gelegd,<br />

zoals bijvoorbeeld meer aandacht voor het feestelijke karakter van het avondmaal en<br />

samenhang met de kerkelijke feestdagen;<br />

2.1 de dienst van lofprijzing en aanbidding heeft in de gemeente een grote plaats (zie o.a.<br />

Ef. 5:<strong>19</strong>, Kol. 3:16; Hebr. 13:14); in het Oude en Nieuwe Testament staan lofzangen<br />

en belijdenisliederen (of fragmenten ervan) die ook in de nieuwtestamentische gemeente<br />

gezongen zouden kunnen worden;<br />

2.2 van de schat aan geestelijke liederen met Schriftuurlijke inhoud die in de loop van de<br />

kerkgeschiedenis is ontstaan of nog steeds ontstaat, zou in onze gezangenbundel<br />

meer gebruik gemaakt kunnen worden;<br />

2.3 het ontbreekt in de gezangenbundel aan liederen die speciaal gemaakt zijn met het<br />

oog op het amen van de gemeente, de doop, de openbare geloofsbelijdenis, het<br />

avondmaal, het huwelijk en de bevestiging in het ambt;


2.4 tijdens de laatste herziening van de gezangenbundel is meermalen opgemerkt dat het<br />

ontbrak aan bezinning op de Schriftuurlijke, theologische en muzikale uitgangspunten<br />

waaraan het nieuwtestamentische kerklied moet voldoen; zo is bijvoorbeeld veel<br />

gesproken over het opnemen van Schriftberijmingen, maar nooit zijn uitspraken gedaan<br />

over de functie van dergelijke gezangen binnen de liturgie; herziening en/of<br />

uitbreiding moet daarom nu niet fragmentarisch en incidenteel gebeuren, maar na en<br />

op grond van bezinning op deze uitgangspunten.<br />

1.3 Bijzonderheden<br />

De synode nam nog een tweede besluit, naar aanleiding van een verzoek van zr. R. Borkent<br />

te Apeldoorn.<br />

Dit besluit luidt als volgt:<br />

(Acta art. 46, besluit 2)<br />

aan het verzoek van zr. Borkent te voldoen in die zin, dat het studie<strong>dep</strong>utaatschap voor<br />

de eredienst vooralsnog kan fungeren als adres voor dichters en componisten.<br />

De gronden voor dit besluit luiden als volgt:<br />

1. het bestaan van genoemd <strong>dep</strong>utaatschap kan stimulerend werken naar dichters en<br />

componisten om hun gaven ten dienste van de kerken te stellen;<br />

2. zolang de kerken geen besluiten hebben genomen over uitbreiding van de gezangenbundel,<br />

kan deze functie van het <strong>dep</strong>utaatschap slechts voorlopig zijn; om dezelfde<br />

reden is het te vroeg, nu reeds financiële middelen vrij te maken.<br />

Op dit besluit komen we terug in hoofdstuk 10 van dit <strong>rap</strong>port.<br />

Daarnaast werd aan het <strong>dep</strong>utaatschap, via het besluit over de zogenaamde aangepaste<br />

kerkdiensten, opgedragen de inhoud en de strekking van art 65 KO nader te bezien.<br />

Het besluit luidt als volgt<br />

(Acta art. 41, besluit 4):<br />

de vraag van de particuliere synode van Zuid-Holland inzake de strekking van art. 65<br />

KO tweede lid in handen te stellen van het studie<strong>dep</strong>utaatschap eredienst, met de<br />

opdracht daarop een antwoord voor te bereiden.<br />

Op dit besluit komen we terug in hoofdstuk 9.<br />

2 PERSONALIA<br />

2.1 Het <strong>dep</strong>utaatschap<br />

In het <strong>dep</strong>utaatschap zijn de volgende personen benoemd:<br />

C. André, ds. T. Dijkema, ds. H. Folkers (S), zr. A. de Heer - de Jong, ds. P. de Jong,<br />

J. Smelik, ds. P.J. Trimp, ds. A.L.T. de Bruijne (sec), G. Duijst (sec) en J. Munneke<br />

(sec).<br />

2.2 Secundi-<strong>dep</strong>utaten<br />

Broeder André heeft aan het werk van de <strong>dep</strong>utaten niet deelgenomen vanwege drukke<br />

werkzaamheden. Ds. de Jong heeft zich eerst tijdelijk, daarna definitief aan het werk moeten<br />

onttrekken wegens ziekte. Ook zr. de Heer-de Jong heeft haar werk tijdelijk moeten onder-


eken. Mede door deze omstandigheden zijn vanaf het begin de secundi-<strong>dep</strong>utaten ingeschakeld.<br />

2.3 Werkplek<br />

De vergaderingen zijn, voor een deel in sectieverband, gehouden in het even sobere als<br />

sfeervolle Oud-katholiek Seminarie te Amersfoort.<br />

3 INDELING VAN HET RAPPORT EN VERANTWOORDING VAN DE WERKWIJZE<br />

3.1 Het <strong>rap</strong>port bevat, in grote lijnen, de volgende onderdelen:<br />

- inventarisatie van de reacties uit de kerken<br />

- de bijbel en de liturgie<br />

- de liturgie in de kerk na pinksteren<br />

- de bundel gezangen<br />

- vraag over de toepassing van art. 65 KO<br />

- concept-besluiten<br />

3.2 De eerste opdracht<br />

Deputaten hebben er behoefte aan zich vooraf te verantwoorden over de manier waarop zij<br />

hun opdracht hebben gelezen en uitgelegd.<br />

In de eerste opdracht gaat het om een inventarisatie van wat binnen de kerken aan bezinning<br />

is tot stand gekomen.<br />

Het <strong>rap</strong>port zet dan ook in met een verwerking van de reacties uit de plaatselijke kerken.<br />

Deze reacties maken duidelijk dat de zaak van de liturgie in veel gemeenten leeft.<br />

Wij hebben overwogen, met betrekking tot deze eerste opdracht, het te laten bij een technische<br />

inventarisatie van dit materiaal. Maar dan doet de vraag zich voor of wel aan de opdracht<br />

van de synode wordt voldaan. De synode draagt haar <strong>dep</strong>utaten immers op om<br />

gebruik te maken van wat binnen de kerken aan liturgische bezinning voorhanden is, met de<br />

bedoeling om daarop te studeren en daaruit voorstellen te formuleren.<br />

Het materiaal uit de kerken is, zoals uit de inventarisatie blijkt, omvangrijk en zeer divers.<br />

Binnen veel gemeenten is de geschiedenis van de liturgie bestudeerd. Er is veel en grondig<br />

gewerkt met bijbelse gegevens. Over de betekenis van de liturgische onderdelen en formulieren<br />

zijn <strong>rap</strong>porten en verslagen geproduceerd. En naar aanleiding daarvan wordt gevraagd<br />

naar variaties in of uitbreiding van de orden van dienst.<br />

Wij menen als <strong>dep</strong>utaten de kerken het beste te dienen door het materiaal al studerend te<br />

verwerken in een samenhangend concept. Wij ontlenen de vrijmoedigheid daarvoor aan<br />

grond 1.3 onder het besluit: 'zonder coördinatie van een <strong>dep</strong>utaatschap bestaat het gevaar<br />

van willekeurige vernieuwing zonder samenhang'.<br />

In dit <strong>rap</strong>port wordt daarom, na de inventarisatie, breed aandacht gegeven aan het onderwijs<br />

uit Gods Woord. Daarna komt de liturgische ontwikkeling binnen de kerk na pinksteren<br />

globaal in het blikveld.<br />

Op deze basis moet het mogelijk zijn te komen tot een goede verantwoording van onze<br />

liturgische praktijk, respectievelijk tot een verantwoorde vernieuwing of uitbreiding ervan. Met<br />

het voorstellen van wensen en mogelijkheden menen wij de grens van onze opdracht te<br />

hebben bereikt.<br />

3.3 De tweede opdracht


De tweede opdracht is helder. Wij hebben ons grondig bezonnen op de uitgangspunten<br />

waaraan een uitbreiding van de gezangbundel moet voldoen. Wij komen tot de conclusie dat<br />

het mogelijk én wenselijk is 1om de gezangbundel uit te breiden.<br />

Maar na deze conclusie kom je voor de vraag te staan: hoe kun je als kerken de <strong>dep</strong>utaten<br />

narekenen en beoordelen als de studie bij een theoretische stellingname blijft steken?<br />

Daarom bieden wij, in combinatie met ons <strong>rap</strong>port, een selectie liederen uit het Liedboek<br />

voor de Kerken aan die volgens ons aan de geformuleerde criteria voldoen. Deze selectie is<br />

niet uitputtend. Zij is vooralsnog tot het Liedboek beperkt uit praktische overwegingen (al<br />

was het alleen maar omdat de auteursrechten van het Liedboek bij één adres, de Interkerkelijke<br />

Stichting voor het Kerklied (ISK) berusten).<br />

Wanneer besloten wordt de gezangbundel uit te breiden, kan ook naar andere bundels en<br />

nieuwe liederen gekeken worden. Bovendien verdient het aanbeveling op de hoogte te<br />

blijven van wat in andere kerken op dit gebied gaande is.<br />

Wij achten het zeer wenselijk, wanneer de synode instemt met de uitgangspunten en besluit<br />

te gaan werken aan uitbreiding van de gezangbundel, dat de kerken in staat worden gesteld<br />

een selectie liederen als hier vermeld in de praktijk te toetsen. Daarom stellen wij voor, dat<br />

de synode besluit deze selectie, eventueel onder bepaalde voorwaarden, ter beproeving vrij<br />

te geven voor gebruik in de eredienst.<br />

4 INVENTARISATIE EN VERWERKING VAN DE REACTIES UIT DE KERKEN<br />

4.1 Inleiding<br />

Ter uitvoering van hun opdracht hebben <strong>dep</strong>utaten begin <strong>19</strong>94 een brief aan de kerken<br />

gestuurd met een aantal vragen, die nauw aansluiten bij de enquête die de landelijke Werkgroep<br />

<strong>Eredienst</strong> ongeveer een jaar daarvoor onder de kerken heeft gehouden.<br />

Na de weergave van de tekst van de brief, met het vragenformulier, volgt een beschrijving<br />

van de reacties. Het geheel wordt afgesloten met een beoordeling.<br />

Het in de inventarisatie vermelde huwelijksformulier heeft een plaats gekregen in een bijlage<br />

en een apart voorstel.<br />

4.2 Brief aan de kerken<br />

De tekst van de brief, die aan de kerken is toegezonden, luidt als volgt:<br />

De Generale Synode van Ommen <strong>19</strong>93 heeft onder meer besloten een studie<strong>dep</strong>utaatschap<br />

voor de eredienst in het leven te roepen. Dit <strong>dep</strong>utaatschap kreeg o.m. de volgende opdracht:<br />

[volgt de tekst van het betreffende besluit].<br />

Door middel van deze brief wil het <strong>dep</strong>utaatschap werken aan de opgedragen inventarisatie.<br />

Op de bijgaande vragenlijst treft u een aantal vragen aan.<br />

Als toelichting het volgende.<br />

De vragen 1 t/m 7 van ons vragenformulier zijn met enige aanpassing overgenomen<br />

van de Werkgroep <strong>Eredienst</strong>, die ongeveer een jaar geleden een vergelijkbaar onderzoek<br />

heeft uitgevoerd en de resultaten daarvan heeft gepubliceerd. Van deze resultaten<br />

maken wij gebruik. Naar ons oordeel valt dat onder de zinsnede uit het synodebesluit:<br />

" ... onder gebruikmaking van wat binnen de kerken op het gebied van deze<br />

bezinning reeds voorhanden is".<br />

Kerken die een jaar geleden deze enquête hebben ingevuld hoeven onze vragen 2 t/m<br />

7 niet opnieuw te beantwoorden: hun reacties kennen we al; wel zullen we ze nogmaals<br />

verwerken.<br />

Kerken die vorig jaar om uiteenlopende redenen niet hebben meegedaan roepen wij<br />

op, nu wel te reageren, zodat wij ook hun reacties kunnen verwerken en een zo volle-


dig mogelijk beeld krijgen van de aandacht voor liturgie binnen onze kerken.<br />

De vragen 8 en 9 van ons vragenformulier zijn nieuwe vragen die voortvloeien uit de<br />

opdracht van de generale synode.<br />

Onze vraag aan alle kerken, ook die kerken die vorig jaar al meededen en daarom nu<br />

de vragen 2 t/m 7 overslaan, is: wilt u in elk geval de vragen 8 en 9 beantwoorden?<br />

Vraag 10 is bedoeld voor die kerken die vorig jaar al meededen en daarom de vragen<br />

2 t/m 7 niet invullen maar die toch melding kunnen maken van nieuwe of voortgaande<br />

ontwikkelingen in hun gemeente op het gebied van de liturgie.<br />

Zo ontvangen wij een up to date overzicht van wat er in de Gereformeerde Kerken<br />

leeft op het gebied van de liturgische bezinning.<br />

Wij danken u hartelijk voor uw medewerking.<br />

Vragenformulier inventarisatie studie<strong>dep</strong>utaatschap eredienst:<br />

1. Dit formulier is ingevuld door de Gereformeerde Kerk te ...............<br />

2a. Bestaat er in uw gemeente een liturgiecommissie?<br />

O ja O nee O nee, inmiddels weer opgeheven, reden:<br />

2b. Indien ja, is deze commissie aangesteld door de kerkeraad?<br />

O ja O nee<br />

3. Welke opdracht/doelstelling heeft de liturgiecommissie?<br />

4a. Gaat de commissie te werk volgens een plan?<br />

O ja O nee<br />

4b. Zo ja, wilt u het plan met dit vragenformulier meesturen?<br />

5a. Welke activiteiten ontplooit de commissie (of heeft ze ontplooid)?<br />

(meerdere antwoorden zijn mogelijk)<br />

O voorlichting aan de gemeente via kerkbladartikelen. Onderwerpen:<br />

O voorlichting aan de gemeente via brochures. Onderwerpen:<br />

O het organiseren van voorlichtingsavonden over liturgie. Onderwerpen:<br />

O de invoering van het kerkboek (liednotatie etc.)<br />

O het samenstellen van de liturgie op zondagen<br />

O het samenstellen van de liturgie op bijzondere dagen (kerst, pasen, biddag,<br />

dankdag, oudejaarsdienst etc.)<br />

O<br />

O<br />

5b. Wilt u eventuele publikaties (kerkbladartikelen, brochures e.d.), voorbeelden van<br />

liturgieën etc. met deze enquête meesturen?<br />

6. Wie zijn in de liturgiecommissie vertegenwoordigd? (bijv. predikant, organist, schoolleider,<br />

jeugdleden, etc.)<br />

7. Hoe wordt in het overgrote deel van de gemeente gereageerd op de activiteiten van de<br />

commissie en op de liturgische bezinning in de kerken?<br />

O enthousiast O waarderend O wisselend<br />

O weinig reactie O terughoudend O veel weerstand<br />

8. leven er bij u (concrete) wensen of gedachten op het gebied van de liturgie, toegespitst<br />

op variatie in of uitbreiding van de orden van dienst?<br />

9. leven er bij u (concrete) wensen of gedachten, toegespitst op de liturgische formulieren?


10. (voor die kerken die een jaar geleden de enquête van de Werkgroep <strong>Eredienst</strong> al<br />

hebben ingevuld)<br />

Zijn er na de invulling van de vorige vragenlijst ontwikkelingen geweest die naar uw<br />

mening vermeldenswaard zijn?<br />

Zo ja, welke dan en bij welke vraag?<br />

4.3 De uitkomst<br />

4.3.1 Algemene statistiek<br />

De enquêteformulieren zijn toegestuurd aan 266 gemeenten. 168 gemeenten reageerden<br />

door het hun toegestuurde enquêteformulier terug te sturen, dat is 63 procent.<br />

29 inzenders stuurden bijlagen mee, zoals instructies, kerkbladartikelen, uitgebreide <strong>rap</strong>porten<br />

etc.<br />

Bij ca. 60 teruggestuurde enquêteformulieren was uitsluitend vraag 1 (eventueel 1 en 2)<br />

beantwoord. Ter vergelijking: op de enquête van de Werkgroep <strong>Eredienst</strong> (<strong>19</strong>91) reageerden<br />

126 gemeenten. 92 gemeenten reageerden zowel op deze als op de huidige enquête;<br />

75 gemeenten reageerden uitsluitend op de enquête van het <strong>dep</strong>utaatschap.<br />

4.3.2 Liturgiecommissies en hun functioneren<br />

4.3.2.1. Statistiek<br />

In 56 gemeenten is een liturgiecommissie. In vrijwel alle gevallen gaat het om een door de<br />

kerkeraad ingestelde commissie. In 112 gemeenten is geen liturgiecommissie (blanco<br />

meegeteld). Enkele gemeenten geven aan dat een gestructureerde liturgische bezinning ook<br />

zonder speciale commissie mogelijk is. Onder de 112 gemeenten zonder liturgiecommissie<br />

vallen de 10 plaatsen waar de liturgiecommissie inmiddels is opgeheven. Als reden werd<br />

steeds vermeld: opdracht uitgevoerd.<br />

Vergeleken met de lijst van liturgiecommissies die de Werkgroep <strong>Eredienst</strong> n.a.v. hun<br />

enquête in mei <strong>19</strong>91 samenstelde, laat de enquête van het Deputaatschap 22 nieuwe<br />

commissies zien.<br />

Terwille van de leesbaarheid van dit overzicht is in de onderstaande gegevens de weergave<br />

van de aantallen zo beperkt mogelijk gehouden. Voor de betreffende synode-commissie zal<br />

t.z.t. een volledige opgave beschikbaar zijn.<br />

4.3.2.2 Opdracht en plannen van liturgiecommissies<br />

In de doelstellingen en/of opdrachten van de liturgiecommissies vinden we de volgende<br />

elementen terug:<br />

- het op gang brengen en stimuleren van een bezinningsproces in de gemeente;<br />

- studie van liturgie in het algemeen of specifieke aspecten ervan (zoals historie, bijbelse<br />

noties), met gebruikmaking van relevante literatuur;<br />

- adviseren van de kerkeraad (eenmaal: advies m.b.t. het bewandelen van de kerkelijke<br />

weg, èn eenmaal: advies m.b.t. kerkbouw);<br />

- inventariseren en evalueren van de huidige praktijk binnen de eigen gemeenten;<br />

- bezinning op de huidige gang van zaken rond de sacramenten (met name het avondmaal);<br />

- het bijhouden van de landelijke ontwikkelingen op liturgisch gebied (eenmaal: het<br />

volgen van de activiteiten van het Deputaatschap <strong>Eredienst</strong>);<br />

- het samenstellen van liturgieën voor bijzondere diensten;<br />

- het maken van een concept-instructie;<br />

- introductie van en toezien op een goed gebruik van het Gereformeerd Kerkboek;<br />

- de organisatie van een `liturgisch jaar'.<br />

Er zijn 24 commissies die volgens een op papier uitgewerkt plan werken. 14 inzenders<br />

stuurden hun plan mee. Een aantal inzenders tekende aan dat hun werk zich in een verkennende<br />

fase bevindt en dat er nog geen plan is gemaakt.


4.3.2.3 Activiteiten van liturgiecommissies<br />

De liturgiecommissies (en in voorkomende gevallen de kerkeraad) ontplooiden de volgende<br />

activiteiten:<br />

- voorlichting via artikelen in het kerkblad;<br />

- het organiseren van voorlichtingsavonden over liturgie;<br />

- het samenstellen van de liturgie op bijzondere dagen;<br />

- studie;<br />

- het schrijven van een <strong>rap</strong>port t.b.v. de kerkeraad;<br />

- voorlichting d.m.v. brochures;<br />

- bespreking van het onderwerp op verenigingsavonden of speciale studieavonden;<br />

- invoering van het Gereformeerd Kerkboek (het volgen van de juiste liednotatie);<br />

- het samenstellen van de liturgie op zondagen;<br />

- het voorbereiden van gastendiensten;<br />

- samenzang voorafgaande aan bijzondere diensten;<br />

- koffiemaaltijd aansluitend aan de dienst met daaropvolgend een muzikaal en vocaal<br />

programma;<br />

- het organiseren van een gemeentelijke liturgiedag;<br />

- het houden van een prekenserie rond `liturgie'.<br />

Met behulp van deze vormen en mogelijkheden werd informatie gegeven over tal van<br />

onderwerpen, te weten:<br />

liturgie algemeen, bijbelse noties, achtergrond orden van dienst en de diverse liturgische<br />

elementen, geschiedenis van de liturgie, gebeden (met o.m. gezamenlijk hardop<br />

gebeden Onze Vader, speciale aandacht voor de voorbeden), voorlezer, avondmaal,<br />

doop, kerkmuziek en gemeentezang (met o.m. beurtzang, andere muziekinstrumenten,<br />

gezongen amen, gezongen geloofsbelijdenis, uitbreiding van het aantal gezangen<br />

in het Gereformeerd Kerkboek), kind en kerkdienst, verslaggeving van de activiteiten<br />

van de liturgiecommissie, bloemen en andere versiering in de kerkzaal, ambtsdragersverkiezing,<br />

bijzondere diensten, toelichten van gerichte voorstellen tot wijzigingen;<br />

bezinning omtrent art. 65 en 67 KO; bezinning omtrent het eigen karakter van respectievelijk<br />

de ochtend- en de middag-/avonddienst.<br />

Daarbij kan aangetekend worden dat de meeste commissies informatie over de verschillende<br />

liturgische elementen erg belangrijk vonden. Deze activiteit werd namelijk veel gemeld.<br />

Ook het avondmaal en muziek en gemeentezang blijken geliefde onderwerpen.<br />

Meerdere inzenders stuurden bijlagen mee (<strong>rap</strong>porten, brochures, liturgie-stencils e.a.).<br />

4.3.2.4 Reacties in de gemeente<br />

Bij het typeren van de reacties van de gemeente op de activiteiten van de liturgiecommissie<br />

èn/of de liturgische bezinning in het algemeen scoorde waarderend het hoogst (25). Een<br />

goede tweede was weinig reactie (22), direct gevolgd door wisselend en terughoudend. De<br />

beide uitersten enthousiast en veel weerstand waren in de minderheid (resp. 7 en 2).<br />

Enkelen gaven een eigen formulering van de reacties uit de gemeenten: moeilijk te zeggen,<br />

geen enkele reactie, onbekend en meedenken en komen met concrete voorstellen.<br />

4.3.3 Concrete wensen op het gebied van de orden van dienst en de gezangen<br />

Op de vraag of er in de gemeente concrete wensen of gedachten op het gebied van liturgie<br />

leven, toegespitst op variatie in of uitbreiding van de orden van dienst, werd achtenveertig<br />

maal positief geantwoord (tien daarvan gaven geen nadere omschrijving). Wanneer er wel<br />

concrete wensen aan het papier werden toevertrouwd, betrof het vaak de onderwerpen:<br />

orden van dienst, liedbundel, avondmaal. De genoteerde wensen betroffen zowel `landelijke'<br />

als `plaatselijke' wensen, d.w.z. wensen die de algemene liturgische situatie betreffen èn<br />

wensen die de situatie in eigen gemeente betreffen. Hieronder volgt een overzicht.


Met betrekking tot de orden van dienst was de meest geformuleerde wens: uitbreiding van<br />

het aantal orden van dienst (9). Hierbij werd eenmaal aangetekend: speciaal voor bijzondere<br />

diensten. Verder werd door een inzender gepleit voor de afschaffing van Middelburg '33.<br />

Art. 65 en 67 van de Kerkorde roepen in diverse gemeenten vragen op. Er wordt verschillende<br />

malen gepleit voor eenduidigheid over de interpretatie van art. 65 KO m.b.t. de handhaving<br />

van de orde van dienst. Het accent werd hier gelegd op de wenselijkheid van meer<br />

vrijheid. Art. 65 zou, evenals 67, moeten worden aangevuld met de woorden ‘als regel’. Ook<br />

wordt gepleit voor een herstel van de tot <strong>19</strong>78 bestaande ‘vrijheid van de kerkeraden’.<br />

Tweemaal werd gevraagd om (landelijk) advies over de mogelijkheden voor niet-zondagse<br />

en bijzondere erediensten, terwijl één inzender pleitte voor het behoud van een landelijke<br />

uniformiteit.<br />

Met verwijzing naar art. 67 KO wordt er gepleit voor meer vrijheid t.a.v de liedkeuze. Meerdere<br />

malen wordt de wens ‘Uitbreiding c.q. verbetering van de huidige gezangbundel’<br />

genoteerd (<strong>19</strong>). Speciale opmerkingen of wensen hierbij waren: een proefbundel met repertoire<br />

voor bijzondere diensten, meer bijbelliederen (‘berijmde bijbelteksten’), gebruik maken<br />

van het Liedboek voor de Kerken; speciale avondmaalsliederen. Een kerk deelde mee dat<br />

de wenselijkheid bestaat, meer nieuwtestamentische liederen te kunnen zingen in de erediensten,<br />

waarbij de E&R-bundel hoge ogen gooit.<br />

Enkele meer algemene opmerkingen m.b.t. kerkmuziek en/of gemeentezang: gebruik<br />

maken van beurtzang, koor- (en eventueel solo-) zang. In het laatste geval werd steeds<br />

gewezen op de noodzaak van deskundige leiding.<br />

Meerdere inzenders noteerden wensen die de verschillende liturgische onderdelen betreffen.<br />

Dat kan gaan over de invoering van nieuwe elementen zoals schuldbelijdenis en genadeverkondiging<br />

èn over de vormgeving van bestaande elementen. In het laatste geval gaat het<br />

veelal om zaken die niet kerkordelijk vastgelegd zijn:<br />

- (her)invoering van een stil gebed voor de dienst;<br />

- bezinning op de plaats van de afkondigingen (waarbij sommigen een concrete wens<br />

geven, nl. de kanselmededelingen vóór de dienst door een ouderling te laten lezen);<br />

- gezongen votum;<br />

- in het votum beurtspraak toepassen;<br />

- gezongen amen;<br />

- invoering van een aparte schuldbelijdenis en genadeverkondiging;<br />

- de wet, indien toepasselijk, ook na de preek laten lezen als regel der dankbaarheid;<br />

- de vrijheid om de wet ook in de vertaling van prof. Lettinga te lezen;<br />

- (her)introductie van de voorlezer. Speciale opmerkingen: in de catechismusdiensten<br />

de lezingen door de catechisanten laten verrichten;<br />

- meerdere schriftlezingen dan de gebruikelijke twee (lezen + tekst);<br />

- de catechismuspreek zou gebaseerd moeten zijn op een bijbelgedeelte als tekst i.p.v.<br />

de betreffende catechismuszondag, dus minder schools en apologetisch en meer<br />

profetisch;<br />

- minder frequente catechismusprediking;<br />

- gebruikmaking van hulpmiddelen bij de preek zoals stencil of een overheadprojector;<br />

- invoering van de geloofsbelijdenis in de ochtenddienst;<br />

- belijdenis door de gehele gemeente laten uitspreken;<br />

- een ordelijker verloop van de collecte;<br />

- gebruik maken van collectanten buiten de diakenen;<br />

- de gaven als afsluiting van de inzameling duidelijk zichtbaar voor in de kerk neerleggen.<br />

Ten aanzien van de sacramenten werden de volgende wensen genoteerd:<br />

- herbezinning op de wijze van de viering van het avondmaal;<br />

- een meer frequente viering van het avondmaal (waarbij eenmaal werd opgemerkt:<br />

iedere zondag);<br />

- Psalm 103 na de avondmaalsviering laten zingen (en eventueel hiervoor opnieuw laten<br />

berijmen);


- bezinning over de avondmaalsviering in de middagdienst.<br />

Tot slot een aantal diverse opmerkingen en wensen:<br />

- bezinning met betrekking tot het eigen karakter en de eigen invulling van de ochtenden<br />

middagdienst;<br />

- meer aandacht voor kinderen (met de speciale opmerking: géén kindernevendienst);<br />

- integratie van het kinderkerstfeest in de eredienst;<br />

- een meer feestelijke invulling van bijzondere kerkdiensten;<br />

- accentuering van bepaalde onderdelen van de dienst door weglating van andere<br />

onderdelen (in een gebedsdienst zou bijv. de preek kunnen vervallen);<br />

- laagdrempelige diensten in het kader van evangelisatie;<br />

- bestudering van de geestesgaven als gaven aan de gemeente (incl. -uitingen);<br />

- meer duidelijkheid over het tempo van bepaalde gezangen en de uitvoering ervan.<br />

4.3.4 Concrete wensen op het gebied van de liturgische formulieren<br />

Op de vraag naar wensen m.b.t. de liturgische formulieren werd door vijfendertig inzenders<br />

positief gereageerd (vijf daarvan gaven aan dat er inderdaad wensen waren, maar omschreven<br />

deze verder niet).<br />

Bij het overzien van de wel genoteerde wensen viel op dat de wensen met name het avondmaalsformulier,<br />

het huwelijksformulier en het taalgebruik van de formulieren betreffen.<br />

Er werd gevraagd om bezinning op de structuur en de inhoud van het huidige (lange) avondmaalsformulier:<br />

"Is er wel behoefte aan bijv. de onderwijzing voor het avondmaal in de vorm<br />

van een formulier en is het tijdstip van de onderwijzing, vlak voor het avondmaal, niet ongelukkig?"<br />

"In een avondmaalsformulier moet minder de zondaar worden benadrukt, de<br />

Verlosser moet juist worden verheerlijkt. Het is een gedachtenis aan Zijn dood en minder<br />

een oefening in zelfkennis".<br />

Verder werd gevraagd om de wijziging van de ca. vijf keer gebruikte term `afkeer van<br />

zichzelf' in `afkeer van zijn zonden'. Ook werd gewezen op het ontbreken van het eschatologische<br />

element in het huidige lange formulier.<br />

Regelmatig werd gevraagd om uitbreiding van het aantal formulieren voor de viering van het<br />

avondmaal (20). Diverse malen werden speciale wensen genoteerd. Vaak betroffen deze de<br />

lengte van het formulier. Zo werd er gevraagd om ‘een écht kort avondmaalsformulier’.<br />

Verder werd gewezen op het feit dat een meer frequente avondmaalsviering vraagt om<br />

meerdere kortere formulieren. Bovendien, zo schreef een andere inzender, biedt een kort<br />

formulier de mogelijkheid voor een korte predikatie.<br />

Er werd gepleit voor de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere formulieren met elk een<br />

eigen karakter. Zo zouden deze formulieren elk een eigen accent moeten hebben, waarbij<br />

ze samen een volledig beeld van het avondmaal geven. Ook zouden de verschillende<br />

formulieren moeten aansluiten bij de tijd van het kerkelijk jaar. De verschillende avondmaalsformulieren<br />

zouden opgebouwd moeten zijn volgens een vaste, herkenbare structuur.<br />

Wat betreft de inhoud: Er werd gevraagd meer nadruk te leggen op het feestelijke element,<br />

op het eschatologische element (o.m. de inpassing van het Maranatha! in het formulier), en<br />

op de opvoedkundige waarde van het avondmaal met het oog op doopleden (en met een<br />

verwijzing naar de Paschaviering).<br />

Driemaal werd gewezen op het avondmaalsformulier van ds. Hendriks, zoals gepubliceerd in<br />

het Nederlands Dagblad in september <strong>19</strong>92.<br />

Twee inzenders vroegen om een kort formulier dat gebruikt kan worden op de voorbereidingszondag.<br />

Het lezen van het eerste deel van het avondmaalsformulier een week voorafgaande<br />

aan de viering, zo tekende een inzender aan, is een oneigenlijk gebruik van het<br />

formulier.<br />

Eenmaal werd met zoveel woorden gevraagd om een speciale Liturgie voor de avondmaalsdienst.


Negen inzenders wezen op het feit dat het huwelijksformulier herzien moet worden. Als er<br />

een reden werd genoteerd dan betrof die de in het huidige formulier uitgesproken manvrouw-relatie.<br />

Het huidige formulier gaat onvoldoende in (positief dan wel afwijzend) op<br />

nieuwe ontwikkelingen in onze cultuur.<br />

Zes maal werd gevraagd om het herschrijven van de formulieren in hedendaags Nederlands.<br />

De overige wensen: een kort doopsformulier, sterkere gronden bij de kinderdoop (bijv. vanuit<br />

Rom. 6) en een formulier bij het doen van openbare geloofsbelijdenis.<br />

4.3.5 Latere ontwikkelingen<br />

Op de vraag naar relevante ontwikkelingen die plaatsvonden na de invulling van de enquête<br />

van de Werkgroep <strong>Eredienst</strong> in <strong>19</strong>91 kwamen ook reacties binnen:<br />

- liturgiecommissie is een permanente kerkeraadscommissie geworden met als doel/reden:<br />

liturgie is een zaak van voortdurende en voortgaande bezinning;<br />

- instelling liturgiecommissie;<br />

- voortgaande bezinning kerkeraad (d.m.v. ambtsdragersconferentie);<br />

- concrete voorstellen richting gemeente (nl. gezongen amen, beurtzang, gebruik meerdere<br />

instrumenten, introductie van de voorlezer;<br />

- activiteiten met het oog op jongeren en kinderen (eenmaal: vorming van een subwerkgroep<br />

bestaande uit jongeren);<br />

- doelgericht activeren van de gemeente;<br />

- gebruik orde van dienst van Kampen <strong>19</strong>75;<br />

- preekondersteunende activiteiten;<br />

- staande zingen na votum en zegengroet;<br />

- zingen van de geloofsbelijdenis;<br />

- geloofsbelijdenis staande zingen/aanhoren;<br />

- voorlichting m.b.t. het gezongen amen;<br />

- beurtzang;<br />

- gebruik andere muziekinstrumenten;<br />

- voorlichting over `organist en eredienst';<br />

- doop aan het slot van de dienst (in overleg met ouders);<br />

- aangepaste diensten met het oog op verstandelijk gehandicapten;<br />

- kerstfeestviering met de gemeente (speciale dienst);<br />

- samenstelling liturgie bij bijzondere diensten/feestdagen<br />

- toelichting bij orgelspel voor en na de dienst;<br />

- afnemende interesse en waardering bij de gemeente.<br />

4.3.6 Bijzondere reacties van kerken en particuliere personen<br />

Afgezien van vele reacties die in het bovenstaande samengevat en kort aangeduid zijn, zijn<br />

ook meer bijzondere reacties van kerken en particulieren te vermelden. Hier volgt een<br />

opsomming:<br />

- Een kerk vraagt aandacht voor toelating van gasten aan het avondmaal anders dan<br />

per attest ("briefje").<br />

- Een kerk vraagt het <strong>dep</strong>utaatschap, meer in de publiciteit te treden; dat bevordert de<br />

bekendheid met het werkterrein van <strong>dep</strong>utaten.<br />

- Enkele kerken maken aanmerkingen op de vragen lijst, die huns inziens teveel geënt<br />

is op het verschijnsel liturgie-commissie. Dit heeft een paar kerkeraden, die geen<br />

liturgie-commissie in de gemeente kenden, verhinderd deel te nemen aan de inventarisatie.<br />

Er waren in hun kerk wel bepaalde ontwikkelingen, maar de vraagstelling gaf<br />

geen gelegenheid, deze te beschrijven (bijv. bepaalde optredens voor of na de dienst).<br />

- Eén kerk (Zwolle-Centrum) zond een concept voor een alternatief huwelijksformulier<br />

toe, met het uitdrukkelijke verzoek, dit concept op te nemen in het <strong>rap</strong>port en het zo ter<br />

kennis van de kerken en de generale synode te brengen (Zie bijlage C).<br />

- Er was een particuliere reactie van een broeder die handelde over het Amen van de<br />

gemeente. Deze reactie is (zonder expliciete vermelding en beoordeling) verwerkt in


hoofdstuk 5 ‘De Bijbel en de liturgie’.<br />

- Er was een particuliere reactie van een bijbelstudiegroep over het huwelijksformulier.<br />

4.4 Beoordeling van de uitkomst<br />

4.4.1 Het respons-percentage van 63 is naar ons oordeel vrij hoog. Toch moeten we niet<br />

teveel willen afleiden uit de uitkomst. Het was een inventarisatie en niet een echte, wetenschappelijk<br />

verantwoorde enquête. De resultaten geven echter wel een duidelijke indicatie<br />

hoe binnen de kerken gedacht wordt over het onderwerp waarover vragen gesteld werden.<br />

4.4.2 Enkele inzenders uitten kritiek op de vraagstelling: die was huns inziens teveel geënt<br />

op het voorkomen van liturgiecommissies. Wij stemmen die kritiek gedeeltelijk toe. Wanneer<br />

de vragen wat meer losgekoppeld waren geweest van het verschijnsel liturgiecommissie,<br />

waren er waarschijnlijk meer (en mogelijk ook andere) reacties geweest. Overigens waren er<br />

kerken die ondanks deze opmerking toch met de vragenlijst aan het werk gingen en voorzover<br />

op hun kerk van toepassing antwoorden gaven. Ter verdediging van onze vraagstelling<br />

is aan te voeren dat wij de vragen zo goed mogelijk wilden laten aansluiten bij de vorige<br />

enquête. Dat bood de mogelijkheid van vergelijking.<br />

4.4.3 Enquêteformulieren, die zijn ingevuld door gemeenten zonder liturgiecommissie,<br />

wekken soms de suggestie dat het onderwerp daar niet of nauwelijks leeft. Zo noteerde een<br />

inzender bij respectievelijk vraag 8 en 9: `Nee, de preek is het voornaamste', `Nee, de 150<br />

psalmen zijn voldoende'.<br />

4.4.4 Daarentegen is er een groeiend aantal gemeenten met een liturgiecommissie die de<br />

bezinning stuurt. Uit de vergelijking van de resultaten van onze inventarisatie met de enquête<br />

die de Werkgroep <strong>Eredienst</strong> in <strong>19</strong>93 hield, is het volgende af te leiden: het aantal<br />

liturgiecommissies is t.o.v. <strong>19</strong>91 gestegen met 22 (ter vergelijking: op de eerste studiedag<br />

van plaatselijke liturgiewerkgroepen in <strong>19</strong>88 waren er ca. 5 liturgie-commissies). Daaronder<br />

zijn verschillende gemeenten waar de liturgiecommissie zeer gestructureerd te werk gaat en<br />

waar de bezinning binnen de gemeente inderdaad gestalte krijgt.<br />

4.4.5 Aandacht voor liturgische bezinning lijkt vooral afhankelijk te zijn van plaatselijk initiatief<br />

(al dan niet gestimuleerd door landelijke activiteiten). Meer landelijke sturing/stimulering/ondersteuning/bezinning/etc.<br />

lijkt dan ook wenselijk om een te grote kloof<br />

tussen de verschillende gemeenten te voorkomen.<br />

4.4.6 Tegen de achtergrond van de opdracht van de Generale Synode van Ommen <strong>19</strong>93 tot<br />

deze inventarisatie, kan als conclusie getrokken worden dat de zaak van de liturgie zeker<br />

leeft binnen de kerken. Hoewel een behoorlijk aantal gemeenten bij het invullen van de<br />

vragenlijst te kennen geeft geen behoefte te hebben aan verbeteringen op liturgisch gebied<br />

(veel andere gemeenten maken vermoedelijk hetzelfde zonder woorden duidelijk door de<br />

vragenlijst niet in te vullen), is er tegelijk een aanzienlijk aantal gemeenten dat indringend en<br />

geargumenteerd vraagt om verbetering en verrijking.<br />

4.4.7 Samengevat betreffen de vragen om verbetering en verrijking met name:<br />

- meer orden van dienst<br />

- interpretatie of wijziging van art. 65 en 67 KO, onduidelijkheid over de op onderdelen<br />

nog altijd bestaande plaatselijke vrijheden<br />

- uitbreiding van de gezangenbundel<br />

- uitbreiding van het aantal avondmaalsformulieren, inhoudelijke vernieuwing van het<br />

avondmaalsformulier<br />

- verrijking van het doopsformulier<br />

- herschrijving van het huwelijksformulier.<br />

4.4.8 Het bovenstaande rechtvaardigt een synode-uitspraak die de wenselijkheid van<br />

dergelijke verbeteringen en verrijkingen erkent. Zo'n uitspraak moet echter wel op een


verantwoorde manier tot stand komen: gevoed uit Gods Woord en in aansluiting bij de<br />

geschiedenis van de kerk.<br />

Dat plaatselijke kerken zich daarvan ook zelf bewust zijn, blijkt uit het vele studie-materiaal<br />

dat is geproduceerd. Deputaten menen er goed aan te doen dit materiaal op een deskundige<br />

manier te verwerken. Zo kan voorkomen worden dat allerlei plaatselijke kerken, op grond<br />

van niet gemotiveerde voorkeuren, uit de lange 'waslijst' van wensen willekeurige keuzen<br />

gaan maken. Daarom bieden wij de kerken in het vervolg van het <strong>rap</strong>port een studie over de<br />

inrichting van de eredienst vanuit Gods Woord en de geschiedenis van de kerk.<br />

Deze studie kan de kerken helpen bij het verantwoord realiseren van wensen, waarover<br />

helemaal geen synodaal besluit genomen hoeft te worden, maar waarbij wel een goede<br />

argumentatie noodzakelijk is. 1<br />

Op basis van dit materiaal doen wij zelf een aantal concrete voorstellen, waarover wel<br />

generaal-synodaal geoordeeld moet worden. Naar onze mening kan de synode van Berkel<br />

en Rodenrijs daar al een flink begin mee maken.<br />

Een nieuw <strong>dep</strong>utaatschap kan ten slotte, hierop voortbouwend, de opdracht krijgen ingrijpender<br />

en meer tijd vragende wensen om te zetten in concrete voorstellen.<br />

1<br />

Als zake n, die iedere kerk in e igen vrijheid regelen k an, noem en wij:<br />

- beurtzang, inschakelen van een k oor,<br />

- gebruik maken van diverse muziekinstrumenten,<br />

- invoeren van een stil gebed, vo orafgaande aa n de dienst,<br />

- zingen van votum, amen en responsies,<br />

- voorlezer, kanselmededelingen,<br />

- gebruik van hulpmiddelen (b.v. voor visualisering),<br />

- wijze van collecteren.


5 DE BIJBEL EN DE LITURGIE<br />

5.1 Inleiding<br />

5.1.1 Doelstelling<br />

De Generale Synode van de Gereformeerde kerken Ommen <strong>19</strong>93 stelde een studie<strong>dep</strong>utaatschap<br />

in op het terrein van de liturgie. Dit ontving een drieledige opdracht. Hoewel de<br />

tekst van deze opdracht vragen open laat, stellen wij - in aansluiting aan wat boven betoogd<br />

is - dat zij ook een eigen liturgische bezinning moet inhouden.<br />

Inventarisatie van wat binnen de kerken leeft, moet ingebed zijn in een visie. Ook is de<br />

benaming van het <strong>dep</strong>utaatschap niet voor niets 'studie'-<strong>dep</strong>utaatschap. Verder kunnen<br />

criteria bij een eventuele uitbreiding van de gezangenbundel alleen maar opgesteld worden<br />

tegen de achtergrond van een bredere bezinning op liturgie.<br />

Bovendien is er - blijkens de derde opdracht - de mogelijkheid om 'voorstellen' te doen aan<br />

de volgende Generale Synode. Voorstellen hangen in de lucht, wanneer daarachter geen<br />

verantwoorde visie op liturgie ligt.<br />

De bedoeling van dit onderdeel van ons <strong>rap</strong>port is, om te komen tot een verantwoorde visie<br />

op liturgie.<br />

5.1.2 De plaats van de bijbel<br />

Verantwoording van opvattingen op het gebied van de liturgie vraagt in de eerste plaats om<br />

bezinning op de plaats van de Schrift. Met artikel 7 N.G.B. belijden wij dat deze de wil van de<br />

HERE volkomen bevat. God heeft daarin uitvoerig laten beschrijven op welke wijze wij Hem<br />

moeten dienen. Omdat liturgie betrekking heeft op een onderdeel van die dienst aan God, is<br />

onderzoek van de Schrift onmisbaar.<br />

Toch zegt dit principiële uitgangspunt niet alles over de praktische toepasbaarheid van<br />

Schriftgegevens. Omgang met de Schrift is ingebed in de leiding van de kerk door de Heilige<br />

Geest. Deze gebruikt daarin wel de Schrift, maar sluit zijn leiding daarin niet op. Hij geeft<br />

bijvoorbeeld ook wijsheid vanuit de Schrift. En Hij helpt de kerk op tal van punten waar<br />

praktische beslissingen moeten vallen.<br />

Daaruit trekken wij een aantal conclusies:<br />

a. Het is niet bijvoorbaat zeker dat de Schrift voldoende in handen geeft om tot een visie<br />

op liturgie te komen. In een zo onbevangen mogelijk onderzoek moet blijken wat de<br />

bijbel wel en niet zegt.<br />

b. Niet alleen Schriftgegevens, maar ook andere argumenten, bijvoorbeeld uit de praktijk<br />

van vandaag en uit de historie van de kerk, zijn belangrijk en tellen voluit mee.<br />

c. De manier waarop wij de Schriftgegevens hanteren, hoeft niet altijd dezelfde te zijn.<br />

Wij onderscheiden de volgende methoden om rond ons thema Schriftgegevens te hanteren:<br />

1. er kunnen Schriftgegevens zijn die rechtstreeks normatief voor ons zijn;<br />

2. er kunnen Schriftgegevens zijn die ons normatief een stijl leren waaraan wij onder de<br />

leiding van de Geest zelf vorm moeten geven;<br />

3. er kunnen Schriftgegevens met voorbeeldkarakter zijn: ze laten ons zien hoe iets


1<br />

destijds ging en hoe het dus zou kunnen, zonder dat het vandaag persé zo moet 1 .<br />

Wij geven - vooruitgrijpend op materiaal dat later in ons <strong>rap</strong>port naar voren komt - een<br />

voorbeeld van toepassing van deze gedachte, namelijk de lofprijzing.<br />

(ad 1) Als direct normatief benoemen wij de vele Schriftgegevens die ons opdragen<br />

God de Vader en de Here Jezus Christus te loven.<br />

(ad 2) Schriftuurlijke lijnen die om onze verantwoorde vormgeving vragen, zijn<br />

bijvoorbeeld:<br />

- deze lof klinkt in de samenhang van al Gods werken: heel de schepping,<br />

de engelen, de gestorvenen in de hemel;<br />

- loven van God is mee een vorm van verkondiging aan mensen.<br />

(ad 3) Voorbeelden om de lof op God en Christus in te vullen, zijn:<br />

- 1 Korintiërs 14: iemand spreekt een zegenende lofprijzing uit, waarop<br />

anderen 'amen' zeggen;<br />

- vaste lofformules in de liturgie opnemen zoals het 'Looft de HERE, want Hij<br />

is goed' in het Oude Testament (Psalm 136 bijvoorbeeld);<br />

- de scheppingsmogelijkheden inschakelen: via instrumenten, kunstvaardigheid,<br />

maar ook via de inhoud van een lofwoord;<br />

- beurtspraak, beurtzang, koorzang en solozang benutten als vorm om het<br />

onderlinge van het loven te laten uitkomen;<br />

- de lofprijzing van de engelen op God en Christus gebruiken, zoals het<br />

'gloria' van de kerstnacht, of het 'sanctus' uit Jesaja 6 en Openbaring 4 en<br />

5.<br />

Nergens zegt de Schrift dat onze liturgie zo 'moet'. Toch zijn het ook geen toevallige losse<br />

gegevens. Ze geven tegen de achtergrond van schriftuurlijke lijnen een voorbeeld dat wij<br />

zouden kunnen navolgen of waarvoor wij gelijkwaardige alternatieven zouden kunnen<br />

bedenken.<br />

In het onderstaande zullen wij niet alle Schriftgegevens op deze zelfde manier inkaderen.<br />

Toch moet dit onderscheid wel voortdurend in rekening worden gebracht. Het bewaart<br />

enerzijds voor te 'geladen' schriftuurlijke argumentaties in zaken van liturgie, maar tevens<br />

voor een vlot passeren van gegevens uit de Schrift omdat ze niet direct-normatief bedoeld<br />

zijn.<br />

5.1.3 Terminologisch onderscheiden<br />

Een risico is, dat wij ons hedendaagse begrip 'liturgie' hanteren als zoeklicht bij het bestuderen<br />

van de Schrift. Het is namelijk de vraag of er wel directe aansluiting is tussen de theorie<br />

en praktijk van onze 'liturgie' en de situatie in de verschillende perioden van de geschiedenis<br />

die de Bijbel bestrijkt.<br />

Ter illustratie wijzen wij erop dat de praktijk in de gereformeerde (en andere) kerken vandaag<br />

is dat de 'eredienst' een duidelijk afgebakende vorm van samenzijn is. Een handdruk<br />

van de dienstdoende ouderling markeert voor veler besef het moment dat de eredienst<br />

officieel begint. En ook waar deze handdruk ontbreekt, zijn begin en eind van de liturgie<br />

duidelijk herkenbaar. Bijvoorbeeld in verschijnselen als intochtslied, votum, groet en zegen.<br />

Wij werken hier vanuit een onderscheid dat J. Douma maakt in verband met het schriftberoep in de<br />

ethiek ('De predikant en het schriftberoep' in: F.H. Folk erts, P. Houtman, P.W . van der K amp , Ambt<br />

en aktualiteit, 223-235, Haarlem <strong>19</strong>92). De vergelijking me t ethiek is minde r vreem d dan wellicht lijkt.<br />

Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament staan voorschriften over wat wij liturgie noemen vaak<br />

kris kras tussen voorschriften over de leve nsstijl.


Uit het Nieuwe Testament krijgen wij soms een ander beeld. Bijvoorbeeld in Korinte (vergelijk<br />

1 Kor 5, 10, 11, 14) lijkt het onderscheid tussen formeel samenzijn voor wat wij 'eredienst'<br />

noemen en het samenzijn voor andere, ook praktische doelen niet zo te bestaan. Men is<br />

samen om te eten, met een diaconale functie. Daarbij verkondigt men bij brood en beker de<br />

dood van de Here. Bij dat samenzijn kan ook gezamenlijke tuchtoefening plaatsvinden.<br />

Ook is sprake van een samenzijn waar ieder iets inbrengt, met de bedoeling de gehele<br />

gemeente op te bouwen. Daarbij kunnen ook ongelovigen binnenkomen die door allen<br />

profetisch doorzien worden. Niet bewijsbaar is overigens of daarmee dezelfde samenkomst<br />

bedoeld is als die waarin samen gegeten werd.<br />

Zouden wij nu zonder meer met ons idee van 'eredienst' en 'liturgie' op zoek gaan in de<br />

Bijbel, dan dreigt er kortsluiting.<br />

Die kortsluiting wordt alleen maar riskanter wanneer wij daarbij werken met terminologische<br />

overeenkomsten. Wij zouden dan onze begrippen 'eredienst' en 'liturgie' koppelen aan<br />

daarop lijkende griekse woorden die de Schrift gebruikt: bijvoorbeeld 'leitourgia' of 'latreia'.<br />

En wij zouden uit het gebruik en de betekenis van die woorden in hun bijbelse context<br />

conclusies trekken over onze 'liturgie'.<br />

Dat stuit op twee bezwaren.<br />

In de eerste plaats worden deze woorden in het Nieuwe Testament toegepast op het geheel<br />

van het christelijk leven 2 . Dus loopt er op deze manier vanuit de Schrift geen directe lijn<br />

vooruit naar onze 'liturgie'.<br />

In de tweede plaats heeft ons begrip 'liturgie' vaak betrekking op situaties en verschijnselen<br />

uit de latere geschiedenis. Denk bijvoorbeeld aan combinaties als 'doop-liturgie' of<br />

'huwelijks-liturgie'. Daarover is in de Bijbel niets te vinden, omdat zulke verschijnselen toen<br />

nog niet of niet op dezelfde manier bestonden. 3<br />

5.1.4 Welke ingang in de Bijbel?<br />

Wat wij tot nu toe hebben uiteengezet, houdt twee zaken in:<br />

a. Onderzoek van de Bijbel is nodig om tot een verantwoorde visie te komen op wat wij<br />

'liturgie' noemen. Daarbij zou de conclusie kunnen zijn dat de Bijbel er niet zo veel over<br />

zegt. Ook zou kunnen blijken dat de Bijbel ons waardevolle aanzetten geeft. Zelfs<br />

zouden normatieve aanwijzingen uit de Schrift kunnen volgen.<br />

b. Gewaakt moet worden tegen een manier van bijbelonderzoek waarbij ons begrip van<br />

en onze praktijk bij 'liturgie' in de Bijbel ingelezen wordt.<br />

Dat betekent dat wij moeten zoeken naar raakpunten tussen wat de Bijbel zeker bedoelt te<br />

beschrijven en wat wij onder liturgie verstaan. Daartoe omschrijven wij eerst wat wij vandaag<br />

onder liturgie verstaan. Wij proberen daarbij te vermijden dat deze definitie normatief versmald<br />

wordt. Het gaat om een zo open mogelijke typering van de huidige praktijk, waarin<br />

niet zozeer positie gekozen wordt in de een of andere richting.<br />

2<br />

3<br />

Vergelijk bijvoorbe eld J. van d er W erf, Kleine Liturgiek, 's Gravenhage <strong>19</strong>65, 7v.<br />

Ook Brienen pleit ervoor in de bezinning op liturgie dit begrip juist niet centra al te zetten. H ij kiest voor<br />

het opener 'samenkomst' als typering van het verschijnsel dat hier onze aandacht heeft (Oriëntatie<br />

in de L iturgie , 9). Zie ook C. Trim p, De g eme ente en ha ar liturgie,53v.


Met dat doel variëren wij op een definitie van Smelik 4 :<br />

Liturgie is de wijze waarop de kerk in haar officiële samenkomsten, die op gezette tijden<br />

plaatsvinden, gestalte geeft aan de gezamenlijke omgang met God en de opbouw van de<br />

gemeente.<br />

Vanuit deze definitie willen wij ons vervolgens tot de Bijbel wenden. Daartoe stellen wij de<br />

vraag van welke van de in de definitie genoemde elementen bij voorbaat verwacht mag<br />

worden dat de Bijbel daarover licht verschaft.<br />

Het lijkt ons omstreden of de volgende elementen uit onze huidige praktijk in de Bijbel<br />

zonder meer terug te vinden zullen zijn:<br />

- het organiseren van officieel afgebakende samenkomsten<br />

- onze gezette tijden<br />

- de wijze waarop zaken gestalte krijgen.<br />

Daarom bieden deze elementen geen doeltreffende ingang in de Bijbel. Wel direct in de<br />

Schrift te onderzoeken lijken ons de volgende onderdelen van de definitie:<br />

- de gezamenlijke omgang met God<br />

- de opbouw van de gemeente<br />

- het geregeld samenkomen.<br />

Van deze elementen is dat van de omgang met God het meest omvattend. Die omgang<br />

omsluit de andere aspecten of leidt ertoe. Daarom kiezen wij daar ons startpunt bij een<br />

onderzoek van de Bijbel. Wij zullen zoveel mogelijk een historische weg volgen bij het lezen<br />

van de Bijbel. Daarbij zullen wij nagaan welke elementen van die gezamenlijke omgang met<br />

God blijvend zijn, en welke wisselen met de tijd of met de bedeling van Gods werk.<br />

Binnen het grotere verband van de gezamenlijke omgang met God komen vanzelf ook de<br />

opbouw van de gemeente en het samenkomen aan de orde. Ook daarbij zal de vraag<br />

klinken naar het blijvende en het wisselende.<br />

Het nu geschetste kader schept vervolgens ruimte om vast te stellen en te taxeren wat de<br />

Bijbel eventueel nog meer zegt. Bijvoorbeeld over de andere genoemde aspecten van de<br />

definitie: officiële samenkomsten, welke tijden, welke invulling. Maar ook over punten die<br />

vanuit onze definitie (en huidige praktijk) niet in beeld zijn.<br />

Gezien het kader waarin dergelijke elementen dan staan, zal daarbij duidelijk kunnen worden<br />

welke direct normatief blijven, welke - indirect normatief - vragen om verantwoorde<br />

vormgeving vandaag, welke achterhaald zijn, en welke als voorbeelden van mogelijke<br />

invulling gezien kunnen worden. Daarna komt de weg vrij voor een evaluatie van de geschiedenis<br />

van de kerk en de huidige praktijk, als andere factoren die vandaag kunnen meehelpen<br />

om te komen tot verantwoorde liturgie.<br />

5.1.5 Waar begint de gezamenlijke omgang met God?<br />

Omgang tussen God en mens bestaat al sinds de schepping. Het boek Genesis geeft<br />

voorbeelden van Gods handelen en spreken, en van menselijk handelen en spreken, in het<br />

kader van die omgang. Ook gaat het herhaaldelijk over het bouwen van een altaar, en het<br />

brengen van offers aan God. Daarnaast doen binnen de omgang met God soms andere<br />

4<br />

J. Smelik, 'Waar Go d zijn naam doet ged enken ...', in: De Reformatie 69 (<strong>19</strong>93/<strong>19</strong>94), 446. Smeliks<br />

defin itie luidt: Liturgie is "... de wijze waarop de kerk in haar sam enkomste n, die in de Naam van<br />

Jezus Christus op gezette tijden plaatsvinden, tot eer van God en opbouw van de gemeente gestalte<br />

geeft aan het ged enken van G ods daden."


symbolen dienst, zoals een opgerichte steen.<br />

Toch helpt het boek Genesis ons weinig verder als het gaat om concrete conclusies over de<br />

gezamenlijke omgang met God. De enige plaats die in dat verband van gewicht lijkt, is<br />

Genesis 4:26. In de dagen van Enos begon men de Naam van de HERE aan te roepen 5 .<br />

De gezamenlijke omgang met God functioneert daar als krachtbron voor zwakke mensen, in<br />

een samenleving waar anderen zich sterk maken tegenover God. Zij kennen de HERE in zijn<br />

Naam als helper. Hun aanroepen houdt in dat zij samen publiek zijn hulp inroepen.<br />

Toch kan aan deze tekst niet zoveel gewicht worden toegekend. Strikt genomen spreekt zij<br />

niet eens persé van een gezamenlijke omgang met God. De aanroeping van Gods Naam<br />

typeert voortaan de gelovigen. Dat kan ook in hun persoonlijke of huiselijke leven het geval<br />

geweest zijn. De latere voorbeelden van dit aanroepen uit het boek Genesis kunnen op die<br />

manier opgevat worden (Gen 12:8, 13:4, 21:33, 26:25).<br />

Wat deze tekst ons wel leert, is dat de omgang met God gedateerd is na de zondeval en<br />

gesitueerd in een schepping onder de vloek. Natuurlijk was deze omgang er in een volmaakte<br />

wereld ook. Maar sinds de zondeval moet men deze niet los zien van de concrete noodsituatie<br />

waarin het mensenleven op aarde verkeert. De omgang met God is niet alleen goed<br />

en passend (vanuit de schepping), maar ook hard nodig voor ons. Deze gedateerdheid na<br />

de zondeval maakt ook dat de omgang tussen God en mensen gedragen wordt door Gods<br />

genade en verzoening.<br />

De gezamenlijke omgang met God komt in de Bijbel breder in beeld wanneer de HERE een<br />

volk heeft gevormd en gekozen tot zijn eigendom. De geschiedenis rond de verbondssluiting<br />

bij de Sinaï in het boek Exodus biedt daarom een ingang om het onderwijs van de Schrift<br />

over de gezamenlijke omgang met God te volgen 6 .<br />

Vanuit die periode lopen de lijnen terug. Gods verbond met Israël in de woestijn neemt het<br />

verbond met Abraham, Izaak en Jakob weer op (Ex 3:6,15). Daarbij valt te bedenken dat<br />

Gods werk in hun levens weer teruggreep op zijn verbond met Noach. En wat de HERE met<br />

Noach deed, had weer alles te maken met zijn oorspronkelijke inzet bij de schepping. De<br />

HERE zet de omgang met mensen voort ondanks de zonde en het oordeel daarover.<br />

Vanuit het Sinaï-verbond lopen ook lijnen vooruit in het Oude Testament en het Nieuwe<br />

Testament. Bijvoorbeeld voor de vraag naar het blijvende en het wisselende in de gezamenlijke<br />

omgang met God is dat van belang.<br />

5.2 Omgang tussen de HERE en zijn volk<br />

Een goede weg om de omgang tussen de HERE en zijn volk in beeld te brengen, is nagaan<br />

hoe bij de verbondssluiting Gods Naam functioneert. Er zijn ook andere toegangswegen<br />

denkbaar, maar het zal blijken dat Gods Naam, zeker in het boek Exodus, gezien kan<br />

worden als een spil voor die gezamenlijke omgang met God.<br />

5<br />

6<br />

G.M. Landman schreef een dissertatie die voor ons onderwerp van belang is: In de ruimte van de<br />

Naam. Liturg ische grondwoorden in het Onderrricht van Mozes en hun invloed op het Nieuwe<br />

Testament en de christelijke eredienst. Zoetermeer, <strong>19</strong>95. Omdat deze verscheen tijdens de<br />

afronding van dit onderdeel van ons <strong>rap</strong>port, hebben wij deze niet meer helemaal kunnen verwerken.<br />

Wel ontdekte n wij overeenk om sten me t ons <strong>rap</strong>p ort als het gaat om d e Schriftgegevens die hij<br />

centraal zet. Aan de andere kant is zijn exegetisch-theologische methode die van de zogenaamde<br />

'Amsterdamse school' en verschilt deze van de onze. Hij hangt teveel op aan 'grondwoorden' en<br />

isoleert deze teveel van hun historische context.<br />

Landman zet in met het 'roepen in/met de Naam' zoals Genesis 4 d at voo r het e erst b eschrijft. H ij<br />

concludeert dat het gaat om een menselijke grondhouding tegenover God, medemens en schepping.<br />

Verder heeft dit aanroe pen een p ubliek kara kter. Maa r over de - a l dan n iet liturg ische - vorm valt<br />

weinig naders te zeggen (a.w.,17).<br />

Ook M.A. Vrijlandt kiest hier zijn startpunt (Liturgiek, 12).


5.2.1 Bevrijd tot omgang<br />

In het boek Exodus komt de HERE tweemaal bij de berg Horeb naar zijn volk toe.<br />

Eerst ontmoet Hij alleen Mozes, maar daarbij gaat het de HERE ook om het volk. Mozes<br />

'nadert', maar achter hem zien wij de anderen. God zegt: Ik ben neergedaald om 'hen' te<br />

bevrijden (Ex 3:8). Bij dat 'neergedaald' valt te denken aan Gods verschijning aan Mozes<br />

van dat moment (vergelijk Ex 3:18: De HERE heeft 'ons' ontmoet).<br />

Die ontmoeting met Mozes krijgt op diezelfde plek een vervolg als de HERE heel het volk<br />

tegemoet treedt. Dan 'daalt' de HERE 'neer' op de berg (Ex <strong>19</strong>:11). Het volk is 'genaderd'<br />

(Ex <strong>19</strong>:17). Het is dan na de bevrijding uit Egypte.<br />

Bij beide gelegenheden geeft God zichzelf aan zijn volk door zijn Naam te presenteren. Die<br />

Naam vat samen wie de HERE in de verbondsrelatie voor zijn volk is.<br />

Aan Mozes maakt Hij die Naam bekend. Dan ligt de nadruk op Gods trouw aan oude beloften,<br />

zijn genadige ontferming en zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij zijn volk in ellende.<br />

Als de HERE zich zo geeft, belooft Hij zijn volk de bevrijding. Bij Gods toespraak tot heel het<br />

volk noemt Hij zich met de Naam die Mozes hen had mogen doorgeven: Ik ben de HERE,<br />

uw God, die ... . De daadwerkelijke bevrijding uit Egypte heeft dan bevestigd wie de HERE in<br />

de onderlinge omgang voor hen is.<br />

De HERE laat ook merken dat Hij door die Naam te geven, hun omgang met Hem bedoelt<br />

op te roepen en te richten.<br />

a. Tegen Mozes zegt de HERE dat Hij met die Naam voortaan bekend wil zijn en door<br />

volgende generaties worden 'aangeroepen'(Ex 3:15). Hij zinspeelt daarbij ook op een<br />

gezamenlijke omgang van heel het volk met Hem: het volk zal Hem 'dienen' op diezelfde<br />

berg (Ex 3:12). Farao krijgt te horen dat het volk de woestijn in wil gaan 'om de<br />

HERE, onze God een offer te brengen' (Ex 3:18). Die uitdrukking keert terug in Ex 5:3,<br />

terwijl de bedoelde zaak ook naar voren komt in Ex 5:1. Daar is de omschrijving: 'een<br />

feest vieren tot eer van God'.<br />

Er valt ook een relatie te leggen naar de instelling van het Pascha. Deze vormt een<br />

'gedenkdag' ter gelegenheid van Gods verlossing uit Egypte, een 'feest voor de HE-<br />

RE': dat is een feest voor Jahwe, zoals Mozes Hem aan hen had bekendgemaakt (Ex<br />

12:14). Bij dat Pascha en het aansluitende feest der ongezuurde broden hoort ook<br />

gezamenlijke omgang van het volk met de HERE: tweemaal vindt een 'heilige samenkomst'<br />

plaats (Ex 12:16) 7 .<br />

Een voorbeeld van zulke gezamenlijke omgang met God als reactie op zijn verlossing,<br />

is het lied dat Mozes met heel Israël zingt aan de Schelfzee. Daarin wordt Gods Naam,<br />

zojuist bevestigd in zijn daden, aangeroepen of gedacht. Een kernzin uit het lied is:<br />

"HERE is zijn Naam" (Ex 15:3). Het gaat om een feestelijke samenkomst van het volk.<br />

Daarbij gebruikt men wisselzang, reidans en tamboerijn 8 . De betekenis van dit moment<br />

blijkt ook uit Deut 5:22, waar wij lezen dat Mozes aan het volk dit lied 'leerde'.<br />

b. De Tien woorden, waarmee de HERE het volk leert hoe het in de omgang met Hem<br />

zal leven, hebben ook te maken met Gods Naam. Zoals de HERE zich geeft in zijn<br />

woorden en werken, zo moet het volk Hem kennen en met Hem omgaan. In het derde<br />

gebod, dat zorgvuldige omgang met die Naam regelt, is dat verband heel direct. Maar<br />

ook bij het eerste gebod legt de Bijbel het zelf: de Naam van de HERE moet de enige<br />

voor ze zijn, dus geen afgoden (vergelijk Ex 23:13, Deut 6:13). En ook het tweede<br />

7<br />

8<br />

Vergelijk over deze tekst C . Trimp, De g eme ente en ha ar liturgie, Kampen <strong>19</strong>83, 110.117.<br />

In zijn onderzoek van vocale en instrumentale muziek bij de volken van het Oude Oosten en bij Israël<br />

onderscheidt P. Schelling tussen klaagmuziek en lofmuziek. Hij typeert de handtrommel (tamboerijn)<br />

als hét vreugde-instrum ent (Loven met muziek, Kam pen <strong>19</strong>86,16, 75 v).


9<br />

gebod heeft ermee te maken: zoals de HERE zich gaf (in zijn Naam), is het genoeg<br />

om met Hem om te gaan. Daarom zijn beelden ongepast (vergelijk Deut 12:5).<br />

Tenslotte ligt er verband met het vierde gebod, al is daarvoor geen directe bijbelplaats<br />

aan te voeren. Maar de sabbat is een dag van gedenken en vieren van Gods werken<br />

van schepping en uittocht. Zoals God zich aan hen geeft in zijn woorden en werken<br />

(samengevat in zijn Naam) heeft Hij recht op speciaal voor Hem gereserveerde tijden.<br />

In de nadrukkelijke omgang met God op zulke tijden brengt het volk Hem de eer die<br />

Hem toekomt en ervaart het de vrijheid en het leven, die het aan Hem te danken heeft.<br />

In verband met de sabbat spreekt de Bijbel ook van speciale samenkomsten van heel<br />

het volk.<br />

Wat hier over de sabbat is gezegd, geldt in afgeleide zin ook voor de door de HERE<br />

ingestelde feesten. Ook deze wijzen terug naar Gods werken, leiden tot de ervaring<br />

van Gods zegen en kennen nadrukkelijke gezamenlijke omgang tussen de HERE en<br />

zijn volk. Bovendien legt de Bijbel daarbij wel direct verband met God zoals Hij zich<br />

aan hen gaf in zijn Naam (Ex 23:14-17; Deut 16:1-17, mn vs 6.8).<br />

Na de ontmoeting tussen de HERE en Israël bij de Sinaï laat God weten dat deze gebeurtenis<br />

een begin is van verdere omgang tussen Israël en Hem. Wat op deze bijzondere plek<br />

startte, krijgt op andere plaatsen een vervolg. De HERE zal daar 'zijn Naam doen gedenken'.<br />

Dan zal het komen tot omgang met God. In die omgang ervaart het volk zijn zegen (Ex<br />

20:24).<br />

De Schrift spreekt meermalen van het 'gedenken' en 'aanroepen' van Gods Naam. In het<br />

boek Exodus lezen wij eerst dat God zelf het verbond met de vaderen 'gedenkt', wanneer Hij<br />

de ellende van zijn volk ziet. Hij treedt tegen de achtergrond van dat verleden in het heden<br />

handelend op. Dat oude verbond is nog actueel.<br />

Tegen die achtergrond roept Hij zijn volk op om zijn Naam te gedenken en aan te roepen.<br />

Dat is: actief bezig zijn met Gods woorden en daden uit het verleden met het oog op heden<br />

en toekomst 9 .<br />

5.2.2. Bedoeld bij de schepping<br />

In het voorgaande is de omgang met God vooral verbonden met zijn werk van verlossing uit<br />

Egypte. Met terugwerkende kracht is het resultaat ook toepasbaar op eerdere voorbeelden<br />

van die omgang in de Schrift. Wij denken aan de voorbeelden in het boek Genesis, waarin<br />

sprake is van het aanroepen van Gods Naam.<br />

Zelfs kan gesteld worden dat het voor de zondeval in beginsel net zo geweest zal zijn. Ook<br />

Gods werken in en sinds de schepping en Gods woorden tot de eerste mens vroegen om de<br />

reactie van die omgang. Een aanwijzing hiervoor vormt de verbinding die de Schrift legt<br />

tussen de sabbat en de zevende scheppingsdag als de dag waarop de HERE zich met de<br />

mens verheugde in zijn werken. Ook komt volgens de Schrift Gods Naam niet alleen uit in<br />

zijn werken van verlossing, maar ook in zijn schepping (bijvoorbeeld de psalmen 8, <strong>19</strong>, 104,<br />

145).<br />

Ook deze werken van God beloven zegen en vragen om de dankbare lofprijzing van de<br />

schepselen. Al Gods werken moeten Hem loven. Blijkens Opb 4:11 wordt de HERE sinds de<br />

C. Trimp noemt de uitdruk king 'aan roepen van de naam van de H ere' één van de m ooiste typeringen<br />

van de liturgie van de kerk (Gem eente en haar liturgie ,261). Over 'ge denken ' schrijft hij in a.w.,<br />

108vv. Ook Landman maakt treffende opmerkingen over wat 'gedenken' is, al ov erlaa dt hij het begrip<br />

zelf daar me e wel wat. H ij schrijft: "G edenke n om spant de tijden (...) do or in het heden de grote daden<br />

van God te vieren en voelbaar te ma ken , eigen t me n zich het heil van God zo toe, dat m en hie ruit<br />

hoop kan pu tten voor de toeko mst..." (Ruimte van de Naam,31). En: "Gedenken betekent vieren,<br />

maar ook verkondigen, vermanen en bemoedigen. Het is belijdenis, zegening, dankze gging, fee st,<br />

maar ook aanroep en voorbede.<br />

Het is offe r en opdracht, het is dienst: aan God en aan m ensen" (a.w., 32).


schepping ook in de hemel onafgebroken als Schepper geprezen.<br />

In overeenstemming hiermee belijden wij met zondag 3 HC dat wij geschapen zijn om God<br />

eeuwig te loven en te prijzen. Die nadruk keert terug in de uitleg van de eerste bede uit het<br />

'Onze Vader' in zondag 47 HC. Gods Naam straalt glansrijk in zijn werken en zijn schepselen<br />

moeten deze Naam heiligen, roemen en prijzen.<br />

De conclusie van deze paragraaf is, dat de HERE met zijn woorden en werken (samengevat<br />

in zijn Naam) omgang zoekt met zijn volk. Hij bevrijdt hen uit Egypte mee met het oog op die<br />

omgang. Die omgang omvat ook gezamenlijke handelingen met behulp van speciale feestelijke<br />

samenkomsten. Daarin gaan de eer voor God en de zegen voor Gods volk samen.<br />

5.2.3 Brandpunt voor die omgang<br />

Wij hebben nu vastgesteld dat de HERE zichzelf aan zijn volk geeft. Via zijn verlossing<br />

streeft Hij omgang met hen na. Met het oog op die omgang komt Hij onder zijn volk wonen in<br />

een heiligdom (Ex 25:8). Zijn heerlijkheid vervult de tabernakel (Ex 40:34) en later de<br />

tempel (1 Kon 8:10,11).<br />

De omgang tussen een heilige God en zondige mensen heeft niets vanzelfsprekends. Al<br />

eerder stelden wij vast dat na de zondeval Gods genade en verzoening die omgang dragen.<br />

Daaraan geeft de HERE een vaste structuur als Hij een tent of huis op aarde maakt tot<br />

brandpunt voor de omgang met Hem.<br />

Centrum van tabernakel en tempel is de ark van het verbond, als symbool van Gods troon.<br />

De Tien woorden die de omgang met God regelen liggen erin. Op die plek zal God met<br />

Mozes en zo met het volk samenkomen en vandaar tot hen spreken (Ex 25:22). Op die plek<br />

zal later de Hogepriester eenmaal per jaar namens het volk God ontmoeten. En met regelmaat<br />

naderen priesters tot in het vertrek voor die plek. Zij zijn de 'genaderden' bij uitstek. Zij<br />

'wonen' in Gods huis (Ex 28:1.43, Ps 65:5, Ps 84:5). Zij representeren daarin heel het<br />

'genaderde' volk dat een 'koninkrijk van priesters' is (Ex <strong>19</strong>:6).<br />

De omgang tussen God en zijn volk met hun priesters bij tabernakel en tempel ligt ingebed<br />

in offers. Offeren was een wijd verbreide gewoonte, ook buiten Israël. In de Bijbel kom je het<br />

offer als begeleidend verschijnsel bij de omgang met God en het aanroepen van zijn Naam<br />

tegen sinds de zondeval. Er waren allerlei soorten offers, ook speciale schuldoffers. Vooral<br />

het onderwijs uit de brief aan de Hebreeën maakt echter duidelijk dat het verschijnsel offer<br />

als zodanig binnen de omgang met God alles te maken heeft met het niet vanzelfsprekende<br />

van die omgang. Alleen door verzoening kan die bestaan. Ook als het niet gaat om speciale<br />

schuldoffers spreken de offers voortdurend van de noodzaak en de werkelijkheid van Gods<br />

genade en verzoening. De gezamenlijke omgang met God bij zijn aardse woning is er<br />

dankzij zijn genade en heeft in alle aspecten het karakter van verzoening met God.<br />

Er bestaat nauw verband tussen Gods werken van verlossing, zijn verbond met zijn volk en<br />

zijn tent of huis als ontmoetingsplek. Dat blijkt uit de relatie die de Schrift legt tussen tabernakel<br />

en tempel en Gods Naam.<br />

Over de ark van het verbond is Gods Naam uitgeroepen (2 Sam. 6:2, 1 Kron. 13:6). Het<br />

boek Deuteronomium spreekt herhaaldelijk over de plaats waar God zijn Naam zal vestigen<br />

('vastzetten') en doen wonen (12:5, 14:24, 26:2). De tempel heet een 'huis voor de Naam' (2<br />

Sam 7:13, 1 Kon 8:17 e.a.). God heeft daarover zijn Naam uitgeroepen (1 Kon 8:43).<br />

Daarom keert in verband hiermee in de Schrift ook die uitdrukking terug, die wij vonden voor<br />

de gezamenlijke omgang met God. In zijn huis geeft God zijn Naam om deze door het volk<br />

te laten 'aanroepen' (1 Kon 8:33).<br />

Tabernakel en tempel zijn dan ook de plaatsen waar de HERE zijn volk regelmatig laat<br />

samenkomen. Op de sabbat en tijdens andere feesten zullen zij daar feestelijk bijeen zijn<br />

voor Hem (Ex 23:14, Lev 23:1-3, Deut 16:6. 11. 16).<br />

Elke dag doen bovendien de priesters dienst bij het heiligdom, namens heel het volk. Zij


zorgen bijvoorbeeld voor een dagelijks morgen- en avondoffer. Deze dagelijkse offers<br />

dienen de omgang tussen God en zijn volk en de zegen die Hij hen wil geven (Ex 29:38-46).<br />

In de woestijntijd diende het volk daarbij aanwezig te zijn. Later trokken veel inwoners van<br />

Jeruzalem op die tijdstippen naar de tempel (Hand 4:1.9). Daaruit blijkt hoe de priesters<br />

hierin heel het volk vertegenwoordigen. Op zulke momenten kwam de HERE samen met<br />

heel zijn volk.<br />

Wij concluderen dat de instelling van tabernakel- en tempeldienst in het kader staat van de<br />

(ook gezamenlijke) omgang met God. Beiden zijn bedoeld om daaraan dienstbaar te zijn. Ze<br />

hebben dus een instrumenteel karakter.<br />

5.3 Stijl in de omgang met God<br />

In het onderstaande willen wij de gezamenlijke omgang met God rond tabernakel en tempel<br />

nader onderzoeken. De HERE regelt zelf hoe de gezamenlijke omgang met Hem moet<br />

verlopen. Daarnaast valt uit het Oude Testament enigszins op te maken hoe de gang van<br />

zaken bij die gezamenlijke omgang met Hem geweest is.<br />

5.3.1 Het model<br />

De manier waarop Israël rond de tabernakel met de HERE omgaat, staat niet vrij. De HERE<br />

geeft aan Mozes uitvoerige en gedetailleerde instructies. Bovendien laat de HERE Mozes op<br />

de berg een 'model', of 'voorbeeld' zien. Daarmee presenteert God hem zowel het geheel<br />

van de tabernakel als de details van het gerei. De HERE bindt hem op het hart zich bij de<br />

uitvoering exact te houden aan dat model (Ex 25:9.40). Het boek Exodus tekent daarna<br />

uitvoerig en haast ten overvloede welke instructies de HERE gaf, en hoe ze vervolgens<br />

precies zo werden uitgevoerd. Met de grootst mogelijke zorgvuldigheid regelt Mozes de<br />

omgang met de HERE.<br />

Iets soortgelijks vindt plaats, als Salomo later de tempel bouwt. Hij krijgt daartoe eerst<br />

nauwkeurige instructies van David. Deze heeft zelf veel uitgedacht. Daarnaast speelden de<br />

profeten Gad en Natan een rol. Maar uiteindelijk voert David het plan terug op Gods eigen<br />

initiatief. Hij overhandigt Salomo een geschrift, dat hij 'zelf uit Gods hand ontvangen' heeft.<br />

In het kader van deze instructies spreekt de Schrift over 'het gebod van David', kennelijk een<br />

onderdeel ervan. Dat staat in verband met de organisatie en reorganisatie van lofprijzing en<br />

zang en muziek bij de omgang met God rond de tempel. Ook die aanwijzingen mogen<br />

daarom niet los worden gezien van Gods eigen bedoelingen met de tempeldienst (vergelijk<br />

hierbij 1 Kron. 16:4-6.41-42; 25: 1-7; 28:11 e.v.. <strong>19</strong>; 29:25, 2 Kron. 8; 23:18; 29:25; 35:15,<br />

Ezra 3:10v, Neh. 12:24v).<br />

Een vergelijkbaar gegeven ontmoeten wij nogmaals in Ezechiëls visioen van de nieuwe<br />

tempel (Ezech. 40-48). Hoewel zowel uit het visioen zelf als uit de geschiedenis van de<br />

vervulling ervan duidelijk is, dat het hier om meer gaat dan alleen een herbouwde aardse<br />

tempel heeft de uitgebreide beschrijving toch iets van een bouwinstructie. Zij is vergelijkbaar<br />

met de instructies van de HERE aan Mozes. Uit Ez. 43:10,11 blijkt ook dat er een direct<br />

verband bestaat met de opdracht die de HERE na de ballingschap aan zijn volk gaat geven,<br />

namelijk om zijn tempel te herbouwen.<br />

Waarom instrueert de HERE zo zorgvuldig en laat Hij weinig over aan de vrijheid van zijn<br />

volk?<br />

5.3.2 Eigen stijl<br />

Israëls omgang met de HERE is niet totaal anders dan de verering van de andere volken<br />

voor hun goden. Ook daar tref je tempels aan, treden priesters op, worden offers gebracht,<br />

en bestaan er heilige tijden. De HERE tilt zijn volk niet radicaal uit boven de cultuur waarin


het leeft 10 .<br />

Toch is de HERE zelf wel geheel anders dan de afgoden (vergelijk het tweede gebod).<br />

Daarom zal Israëls omgang met Hem, ondanks die uiterlijke overeenkomst, een eigen stijl<br />

vertonen (vergelijk Deut 12).<br />

Het blijkt zelfs een voortdurend risico dat het volk die eigen stijl vergeet. Het heeft de afgodendienst<br />

in Egypte achter zich en is daardoor gestempeld. Straks betreedt het Kanaän, een<br />

land dat door afgoderij onrein was. Niet denkbeeldig is het gevaar dat men dan de gewoonten<br />

van het land overneemt.<br />

Veel voorschriften van God uit de wet van Mozes blijken er dan ook op gericht dat gevaar af<br />

te wenden (Lev 18:1-5). Hun spits is antithetisch ten opzichte van de heidense cultus.<br />

Israëls unieke God, de HERE, heeft recht op een verering die Hem recht doet. Omdat zijn<br />

Naam Hem duidelijk onderscheidt van de afgoden, moet dat ook in de omgang met Hem zijn<br />

terug te vinden.<br />

Gods zorgvuldige instructies in dat verband hebben veel te maken met de noodzaak om dat<br />

aan het volk te leren. Daarbij valt te bedenken dat het volk de HERE nog maar kort kent. Hij<br />

moet ze tot de passende omgang met zichzelf opvoeden 11 .<br />

5.3.3 Eén met de hemel<br />

Die noodzaak om onderscheiden te blijven van de heidense cultus is vooral een negatieve<br />

reden voor Gods zorgvuldige instructies. Daarmee gepaard gaat de noodzaak om de HERE<br />

recht te doen, zoals Hij zichzelf aan hen heeft gegeven. Dat laatste element komt sterker<br />

naar voren als wij ook letten op de volgende achtergrond voor de nauwkeurige voorschriften.<br />

Er blijkt een verband te bestaan tussen de omgang met God door zijn volk op aarde, en de<br />

wijze waarop Hij geëerd wordt in de hemel. Het model of voorbeeld dat Mozes zag, hield ook<br />

in dat God hem een blik gaf in de hemelse verering voor zichzelf. Elementen van tabernakel<br />

en tempel op aarde staan niet los van wat er in de hemel zelf gebeurt.<br />

In de hemel staat Gods echte troon, omringd door cherubs, waarvan de ark met de cherubs<br />

een afbeelding is. Het aardse heiligdom is een instrument voor de verering van een hemelse<br />

God. God spreekt uiteindelijk vanuit de hemel. Het volk 'nadert' ten diepste tot de omgang<br />

met God die woont in de hemel.<br />

Het verband tussen het aardse heiligdom en het hemelse model waar het op terug gaat,<br />

blijkt uit teksten als Handelingen 7:44, Hebreeën 8:2.5, 9:24, Openbaring 11:<strong>19</strong>.<br />

Gesteld mag worden dat Gods woorden en werken in de hemel zo tot hun recht komen als<br />

de HERE het wil. De zorgvuldigheid van Gods instructies rond tabernakel en tempel heeft<br />

dus ook tot doel ervoor te zorgen dat de gezamenlijke omgang van Gods volk op aarde in<br />

dezelfde stijl plaatsvindt als in de hemel zelf. In die stijl is de hemel een normerend voorbeeld<br />

voor de aarde 12 .<br />

5.3.4 Hoe verloopt de gezamenlijke omgang met God rond het heiligdom?<br />

Gods instructies rond tabernakel en tempel zijn veelomvattend. In deze paragraaf proberen<br />

wij die elementen eruit te noemen, die richting geven aan de gezamenlijke omgang met<br />

10<br />

11<br />

12<br />

E.H. van Olst, Bijbel en liturgie, 22.<br />

In dezelfde zin Brienen, Oriëntatie in de L iturgie , 15vv.<br />

Ook C. Trimp wijst op het ve rban d tussen aardse en hem else liturgie (Gem eente en haar liturgie ,63-<br />

68). Hetzelfde geldt voor G. va n Ro ngen, bij wie ook he t gegeven over 'het model' een rol speelt (Met<br />

al de heiligen I,II, Barneveld <strong>19</strong>90, 18vv, 26vv,32). Zo ook M.A . Vrijlandt, Liturgiek, 12 vv, en E.H.<br />

van Olst, Bijbel en litur gie, 16.


God. Wij vullen die aan met elementen die uit de rest van het Oude Testament bekend zijn.<br />

Wij zien daarbij af van de opdrachten die te maken hebben met voorwerpen en andere<br />

'realia', zoals de tafel, de kandelaar, het wasbekken, het reukwerk, het reinigingswater, de<br />

indeling van het heiligdom, de kleren, de kleuren en de gebruikte materialen. Wij merken wel<br />

op dat deze aan de omgang met God een bepaald 'niveau' geven. Het volk moet het voor<br />

Hem zo goed en mooi mogelijk maken.<br />

In het onderstaande letten wij op de handelingen, die binnen de omgang met God aan de<br />

orde blijken te zijn.<br />

A OFFERS<br />

In het heiligdom vormt de offerdienst het centrum. Over het verschijnsel 'offer' hebben wij<br />

opgemerkt, dat het herinnert aan de noodzaak van verzoening. Het waarborgt dat de omgang<br />

met God geheel ligt ingebed in zijn verzoening. Niets binnen de omgang met God<br />

bestaat zonder deze. Ook het samenkomen draait om die verzoening. Dat blijkt bijvoorbeeld<br />

daaruit dat op de dag van de samenkomst het offer verdubbeld wordt (Num. 28:9v) 13 .<br />

Nu draagt de HERE via Mozes allerlei offers op. Bij verschillende momenten in de omgang<br />

met Hem past een offerceremonie. Die veelvormigheid laat zien, dat de omgang tussen God<br />

en zijn volk reliëf kent. Levend contact is niet uniform maar kent verschillende nuances. De<br />

veelvormigheid van de offers weerspiegelt een gevarieerde omgang met God.<br />

Zo zijn er offers bij momenten van schulderkenning en verzoening: zondoffers en schuldoffers.<br />

Er zijn ook offers in verband met de gebeden en de speciale gebedstijden: reukoffers.<br />

Verder begeleidt het offer momenten van dankbaarheid en toewijding: brandoffers. Ook<br />

spreekt de Schrift van offers in het kader van de lofprijzing, het belijden van Gods Naam en<br />

de gezamenlijke viering van zijn werk (vaak aan een maaltijd): lofoffers en vredeoffers. Tot<br />

deze laatste hoort dat aan de tafel de blijdschap om Gods werk gedeeld wordt met de ander.<br />

Daarbij wordt ook gedacht aan de behoeftigen.<br />

In de omgang met God passen zulke momenten: schulderkenning en verzoening, dankbare<br />

toewijding, gebeden, lofprijzing en gezamenlijke viering (met onderling betoon van liefde).<br />

Illustratief voor het feit dat de omgang met God inderdaad veelvormig bedoelt te zijn, is het<br />

gebruik van de uitdrukking 'aanroepen' van Gods Naam.<br />

Zoals al gezegd, heeft deze nogal eens betrekking op de omgang met God. De wisselende<br />

betekenissen die deze uitdrukking kan hebben, sluiten goed aan bij die verschillende nuances<br />

binnen de omgang met God. Een treffend voorbeeld hiervan biedt Psalm 116. Daar<br />

duidt deze uitdrukking achtereenvolgens aan: omgang met God in het algemeen, smekend<br />

bidden, danken en lofzeggend verkondigen 14 .<br />

Over de volgorde van deze offers, en daarmee van de verschillende facetten van de omgang<br />

met God, geeft het Oude Testament geen uitputtende voorschriften. Bovendien<br />

kunnen ze ook apart voorkomen.<br />

Wel kan er iets van een orde in de offercyclus worden opgemerkt. Deze blijkt bijvoorbeeld<br />

op de Grote Verzoendag en bij het Pascha. Op de Grote Verzoendag gaat het zondoffer<br />

voor het brandoffer. Er is een beweging van ootmoedige belijdenis van schuld via verzoening<br />

naar toewijding van het leven. Ook tijdens het Pascha kent de gang van de maaltijd een<br />

toename van vreugde. Na het offer en de herinnering aan de bittere ellende volgt onderwijs<br />

in Gods grote daden. De climax vormt de lofprijzing daarvan.<br />

Ook valt te wijzen op de inrichting van het heiligdom. Gods volk nadert tot zijn troon in het<br />

allerheiligste door achtereenvolgens reinigingsritueel en brandofferaltaar in de voorhof te<br />

13<br />

14<br />

Brienen, Oriëntatie in de litu rgie, 17vv.<br />

Trimp wijst hierop, Gem eente en haar liturgie, 262.


passeren, en daarna reukaltaar en tafel in het heilige. Het offeren van gebeden en het vieren<br />

van de gemeenschap met God bouwen voort op de vergeving van schuld en de toewijding<br />

van het leven.<br />

Een ander voorbeeld biedt 2 Kronieken 29, dat vertelt over de offers die Hizkia brengt na de<br />

tempelreiniging. Eerst gaat het om brandoffers en zondoffers, begeleid door een lied en door<br />

trompetgeschal. Daarna zingt men met vreugde de lofzang en brengt men brandoffers en<br />

lofoffers.<br />

In het algemeen kan gesteld worden, dat er in de offercyclus een beweging zit in de richting<br />

van het lof- of vredeoffer. Ook Lucas 24:53 en Hebreeën 13:11-16 gaan daarvan uit. Als het<br />

zondoffer is gebracht, ligt de weg naar het lofoffer vrij. Dat offer is blijvend 15 .<br />

Deze beweging valt ook waar te nemen in de opbouw van het boek der psalmen. Daarin<br />

krijgt de omgang met God in al haar veelvormigheid ruimte. Elk deel mondt echter uit in een<br />

lofwoord. Het slot van het laatste deel kan worden gezien als één uitbundig lofoffer (ps. 145-<br />

150).<br />

Dit mag overigens niet tot de conclusie leiden dat lofwoorden niet eerder tijdens de gezamenlijke<br />

omgang met God pasten. Het psalmboek maakt duidelijk dat de aanspraak van<br />

veel psalmen (en gebeden) al een lofwoord is. Op allerlei momenten in de omgang met God<br />

zijn lofzeggingen passend. Het gaat ons nu echter om de waarneming van een zinvolle orde<br />

en opbouw wat betreft de grote lijn.<br />

B ONDERW IJS<br />

Hoewel offers een voorname plaats rond Israëls heiligdom innamen, schrijft de HERE meer<br />

voor. Zo geeft Hij via Mozes de opdracht tot onderwijs aan het volk. In de omgang met zijn<br />

volk wil de HERE hen instrueren ten aanzien van zijn weg met hen. In het licht van zijn<br />

woorden en daden leert Hij hun met Hem leven.<br />

Het begin van dit onderwijs ligt in Gods eigen spreken op de Sinaï. In de ontmoeting met zijn<br />

volk richt de HERE zich direct tot hen. Hij onderwijst hen om in het verbond met Hem te<br />

leven. Later doet Hij dat indirect, via Mozes. En nog later vertelt het Oude Testament van<br />

verschillende momenten waarop een leider namens de HERE onderwijs geeft in Gods<br />

wegen (Jozua, Samuel, Ezra). Ook wanneer Hij mensen inschakelt, gaat het om zijn instructie<br />

aan het samengekomen volk.<br />

Dit onderwijs bleef echter niet beperkt tot zulke bijzondere momenten. Daarnaast en daarop<br />

teruggaand stelde de HERE geregelde voorlezing van en onderwijs in de tora in. Priesters<br />

en levieten moesten dat geven aan de bezoekers van het heiligdom (Lev. 10:11, Mal. 2:7).<br />

Ook onderwezen zij het volk in de verschillende steden en dorpen afzonderlijk.<br />

Verder moesten ouders onderricht geven, bijvoorbeeld in het kader van het Pascha.<br />

C DE ZEGEN<br />

De omgang met de HERE bij het heiligdom is mee bedoeld om ten zegen te zijn voor het<br />

volk. In Exodus 20:24 belooft de HERE zijn zegen op momenten dat zijn volk zijn Naam<br />

gedenkt. In die Naam blijkt wie de HERE voor hen is. Hij heeft zichzelf gegeven zijn werken<br />

en woorden. Zo zal zijn Naam hen ten goede komen.<br />

In Numeri 6:22vv blijkt hoe de HERE zelf voor de vormgeving daarvan zorgt. Hij draagt zijn<br />

priesters op om zijn Naam op het volk te leggen. Zij vatten samen wie de HERE voor zijn<br />

volk is. Zo zal de HERE hen zegenen. In de omgang met God bij het heiligdom hoort dus<br />

ook een moment waarop gezegend werd.<br />

Niet duidelijk is op welk moment van de samenkomst dit plaatsvond. Een veronderstelling<br />

die niet geheel zonder grond is, is dat deze zegen aan het slot gegeven werd. In Ps 121<br />

wordt, volgens een mogelijke uitleg, voortgeborduurd op de zegen na een bezoek aan de<br />

15<br />

Van Rongen (Met al de heiligen I/II, 25) schrijft: "Het lofoffer werd gebracht nadat het brengen van<br />

de schuld- en zondoffers voltooid was. Het was het hoogtepunt in de oudtestamentische eredienst<br />

(...) Met dat lofoffer nemen wij deel aan de liturgie va n dan k en eer die in de hem el aan de gang is".


tempel. De laatste woorden die de bezoeker daar gehoord heeft, draagt hij mee in het hart<br />

om erover te mediteren. Bovendien lijkt ook uit Lucas 1:22 te volgen dat de zegen een<br />

samenkomst bij het heiligdom besloot. Verder beschrijft Lucas (24:50,51) dat Jezus zegenend<br />

afscheid neemt bij zijn hemelvaart. Nu zijn werk als Hogepriester op aarde volbracht<br />

is, kan Hij afsluiten met een zegen die blijvend over ons leven ligt.<br />

D WIE MAG NADEREN?<br />

De HERE maakt duidelijk dat de omgang met Hem niet vanzelf spreekt. Behalve uit de<br />

offercultus spreekt dat ook uit de vele reinigingen. Niet alleen water, ook bloed speelt daarbij<br />

een rol. Zonder in details te treden, wijzen wij op de ceremonies waaraan priesters zich<br />

moesten onderwerpen bij hun dienst. Daarnaast golden er strikte definities van situaties<br />

waarin men voor onrein gold, en dus niet mocht 'naderen'. Dat geldt zowel voor de priesters<br />

als voor het volk. Bij de priesters komt daarbij ook nog de eis dat men geen gebrek mocht<br />

hebben.<br />

Zelfs zijn er personen die helemaal niet mogen komen in de 'gemeente' van de HERE, zoals<br />

melaatsen. Deze cultische regels hebben een ethische dimensie. De psalmen 15 en 24<br />

bijvoorbeeld koppelen het 'naderen tot' en het 'wonen op' Gods heilige berg aan een leven<br />

dat recht doet aan Gods woorden. De symbolische reinigingen zeggen in dat verband dat<br />

men uit het eigen leven weg doet wat niet bij God past, om alleen in die houding te naderen<br />

tot de omgang met God.<br />

E BIJZONDERE TIJDEN<br />

Tot de uitdrukkelijke voorschriften van de HERE behoort ook wat Hij zegt over bijzondere<br />

tijden, dagen en perioden. In vogelvlucht zetten wij de belangrijkste op een rij, met daarbij<br />

voorzover bekend de aanleiding ervoor:<br />

- elke dag een morgen- en avondoffer<br />

- elke week een sabbat: bevrijding uit Egypte, schepping<br />

- elke maand de eerste dag: speciaal offer<br />

- elk jaar: eerste dag van de zevende maand: dag van trompetgeschal<br />

- elk jaar: Grote Verzoendag: zonde van heel Israël<br />

- elk jaar: Pascha en feest der broden: bevrijding uit Egypte, oogst<br />

- elk jaar: feest der weken: oogst<br />

- elk jaar: loofhuttenfeest: oogst<br />

- elke 7 jaar: sabbatsjaar<br />

- elke 49 jaar: jubeljaar<br />

Dat alles gaat gepaard met voortdurende offers. Veel losse vierdagen en dagen tijdens de<br />

feesten worden gevierd als sabbat.<br />

F DE TROMPETTEN<br />

In Numeri 10:1vv geeft de HERE opdracht tot het vervaardigen en gebruiken van trompetten.<br />

Beter is het daar te spreken van stoten op de ramshoorn.<br />

Al bij de eerste ontmoeting tussen de HERE en zijn volk (bij de Sinaï) klinkt indrukwekkend<br />

en aanzwellend trompetgeschal. Kennelijk ter onderstreping van Gods verschijning.<br />

Later geeft God de opdracht aan de priesters om ze te hanteren. Het is een 'eeuwige wet'.<br />

Ze roepen samen tot een samenkomst, van volk of leiders. Ook kunnen ze het opbreken van<br />

het kamp aanduiden of het aangaan tot de strijd. Ook bij het brengen van offers op feestdagen<br />

moet op de ramshoorn worden geblazen.<br />

Numeri 10:10 noemt zelfs een speciale feestdag van trompetgeschal. Het blazen op de<br />

trompetten heeft op die dag als functie dat het de aandacht van de HERE op hen vestigt. Hij<br />

gedenkt zo het verbond 16 .<br />

16<br />

Schelling (Loven met muziek, 67-70, 72vv) geeft een grondige bespreking van de bedoeling van de


G LOFZEGGINGEN DOOR MIDDEL VAN VOCALE EN INSTRUMENTTALE MUZIEK<br />

1. Bij de behandeling van de offers is al gewezen op het lofoffer. Lofzeggingen op God<br />

tegen de achtergrond van zijn grote daden vormen een centraal facet van de omgang met<br />

de HERE. Hij 'troont op de lofzangen Israëls' (Ps. 22:4). Het is dienstig onderscheid te<br />

maken tussen lofzeggingen met de kleur van het lofoffer en andere lofwoorden. De eersten<br />

hebben een blij, roemend karakter en betekenen een uitbundig hoogtepunt binnen de<br />

omgang met God. Daarnaast zijn er lofzeggingen mogelijk en passend in allerlei toonaarden.<br />

Het noemen van Gods werken vormt bij alles in de omgang met God de dragende<br />

grond. Loven ligt in de Schrift dicht bij belijden en zelfs schuldbelijden. Ook daarin geeft een<br />

mens God de eer (Ezra 10:7vv, Jes. 12:1vv).<br />

Zo looft Achan de HERE door ootmoedig schuld te belijden (Joz 7:<strong>19</strong>v). En herhaaldelijk<br />

gelden berouw en schuldbelijdenis als offers waarin je God groot maakt (Ps. 51:<strong>19</strong>vv). In<br />

Psalm 50:14,15 ligt loven dichtbij het smekend roepen tot God uit benauwdheid. Verder<br />

beginnen heel verschillende psalmen met een lofwoord op God, zoals ook de aanhef van<br />

een gebed vaak een lofzegging is. Tenslotte past ook voor, na of tijdens Schriftlezing of<br />

onderricht een lofwoord (Neh. 8:7) 17 .<br />

Deze meerkleurigheid van de lofzegging blijkt ook uit het Nieuwe Testament. Wij noemen de<br />

zelfonderbrekingen in de apostolische brieven (2 Kor. 11:31), de uitvoerige lofzeggingen<br />

waarmee briefdelen soms besluiten (Rom. 11:33-36), de inleiding van Paulus' brief aan<br />

Efeze, en de aanhef van het gebed van de gemeente in Handelingen 4:24.<br />

In Mozes' wetgeving komen wij - met uitzondering van bovengenoemde instructie over de<br />

trompetten - geen voorschriften tegen rond zang en muziek. De al genoemde feestelijke<br />

lofprijzing van de HERE na de doortocht door de Rode Zee geeft wel een voorbeeld. Mozes<br />

looft de HERE met heel Israël. De profetes Mirjam speelt met de vrouwen op een tamboerijn.<br />

Zij zingen het refrein en dansen.<br />

Aangenomen mag worden dat achter deze gebeurtenis geen voorschrift zit. Het zal een<br />

gewoonte zijn geweest. Met de middelen die men ter beschikking had, uitte men de vreugdevolle<br />

lof op de HERE.<br />

In het kader van de tempelbouw treffen wij wel voorschriften aan rond zang en muziek. Al<br />

genoemd werd het zogenaamde 'gebod van David'. Het bleek niet los te staan van het<br />

zogenaamde 'hemelse model' en dus van die manier van omgang met God, die Hem recht<br />

doet.<br />

Bij het transport van de ark naar Jeruzalem (1 Kron. 13:8, 15:13) zorgt David onder meer<br />

voor feestelijkheid en vreugdebetoon tot lof van God. Zang en dans, met citers, harpen,<br />

tamboerijnen, bekkens en trompetten begeleiden de ark.<br />

Er blijken speciale Levieten te bestaan die belast zijn met de zorg voor deze muziek (1 Kron.<br />

15:16). Deze muziek bedoelt de lof op God te ondersteunen. Zij wordt met grote zorgvuldigheid<br />

geregeld (1 Kron. 25, m.n. vs 2,3,6). Wij noteren ook nog de taal van het lichaam, dat<br />

volop was ingeschakeld in de omgang met de HERE.<br />

Na dit transport geeft David de opdracht om soortgelijk eerbetoon voortdurend aan God te<br />

brengen: Hem roemen, loven en prijzen (1 Kron. 16:4). Hij belast de levitische zangers en<br />

andere musici met deze taak. Bij de brandoffers in de ochtend en de avond moeten zij<br />

zorgen voor de passende lofprijzing (1 Kron. 16:40).<br />

2. Wij letten ook op de inhoud van de permanente lof op God, zoals David die instelt. Blijkens<br />

1 Kron. 16:7vv komt deze neer op de inhoud van Psalm 105. De Naam van de HERE<br />

17<br />

Op ramshoorn het verband en de van tromlofzeggen pet. en schuldbelijden, alsmede op het feit dat de aanspraak van gebeden<br />

vaak al een lofzegging is, wijzen meerderen, o.m. C. Trimp, 'Sacrificium laudis' in: C. Trimp (red),<br />

De biddende kerk, <strong>19</strong>8-202; Van der W erf, Liturgiek, 17.


wordt aangeroepen voor het forum van de volken. Gods grote daden worden uitvoerig<br />

roemend bezongen. De climax is een lofprijzing, die door het volk wordt overgenomen. Dat<br />

zegt er 'amen' op en uit in aansluiting daarop zelf een lofwoord.<br />

In het kader van Davids instructies ontmoeten wij ook een vaste lofformule: 'looft de HERE,<br />

want Hij is goed, zijn goedertierenheid duurt tot in eeuwigheid' (1 Kron. 16:41). Deze regel<br />

functioneert als refrein, in samenspel tussen Levieten onderling of tussen Levieten en volk<br />

ten gehore gebracht. Ook in andere psalmen keert deze terug (bijvoorbeeld Ps. 136).<br />

Bovendien noemt de Schrift het later typerend voor het herstel van de tempeldienst na de<br />

ballingschap, dat deze regel weer zal klinken in Jeruzalem (Jer. 33:11). Ook volgens Psalm<br />

100 bestaat er verband tussen deze vaste lofformule en het lofoffer 18 . Hoewel van de concrete<br />

gang van zaken bij de gezamenlijke omgang met God weinig met zekerheid bekend is,<br />

vormt deze lofformule een voorbeeld van een vast bestanddeel van de tempelliturgie.<br />

3. In het bovenstaande is vermeld hoe het volk lofwoorden overneemt door er 'amen' op te<br />

zeggen. Over dit 'amen' tijdens de gezamenlijke omgang met God maken wij nog enkele<br />

opmerkingen. In de meeste gevallen functioneert dit op de geschetste manier. Iemand (of<br />

meerderen) spreekt een lofwoord, waarna de overigen daarmee instemmen door 'amen' te<br />

zeggen. 'Amen' is een uiting van instemming. Daarmee nemen allen het lofwoord voor hun<br />

rekening. Voorbeelden hiervan bieden de lofwoorden waarmee de delen van het psalmboek<br />

besluiten. Met name de aanvoegende wijs die wij aantreffen in Ps 106: 48 ("en al het volk<br />

zegge: amen. Hallelujah") laat zien hoe passend deze reactie is, wanneer men getuige is bij<br />

een lofwoord.<br />

In Nehemia 8:7 komen wij instemming met zo'n lofwoord tegen in het kader van de voorlezing<br />

van Gods woorden. Daardoor krijgt 'amen' mee de functie dat je jezelf ermee vastlegt<br />

op Gods woorden. Nog duidelijker is dat laatste het geval wanneer Mozes vooraf regisseert<br />

hoe het volk in Kanaän het verbond met God moet vernieuwen op de bergen Ebal en Gerizim.<br />

Op elke vervloeking (en waarschijnlijk ook op elk zegenwoord) legt het volk zich massaal<br />

vast met het woord 'amen' (Deut. 27).<br />

Over dit 'amen' trekken wij de volgende conclusies:<br />

a. Op zichzelf gaat het om een hebreeuws woord, waarvan nergens normatief staat<br />

voorgeschreven dat Gods volk het moet gebruiken. Dat is een gewoonte.<br />

b. Woorden van God of over God die tijdens de gezamenlijke omgang met de HERE<br />

door één of enkelen gesproken worden, vragen erom dat de andere aanwezigen er<br />

openlijk mee instemmen. Dit kan met het woord 'amen'.<br />

c. Wanneer wij ervoor kiezen om het woord 'amen' in onze taal te handhaven, moeten wij<br />

aan de bedoeling van dat woord ook recht doen. Het is een uiting van instemming, die<br />

vooral tot haar recht komt als reactie op wat een ander zegt. Minder passend bij de<br />

aard van het woord is, dat het functioneert als uiting van instemming met wat je zelf<br />

hebt gezegd. Dit laatste is zeker het geval wanneer het woord uitsluitend zo gebruikt<br />

wordt. Alleen bij Jezus functioneert 'amen' nadrukkelijk als bekrachtiging van zijn eigen<br />

woorden. Extra opvallend en uniek is Jezus’ gebruik van dit woord doordat Hij er niet<br />

mee besluit, maar begint (“voorwaar, voorwaar’ is ‘amen, amen’). Jezus’ gebruik van<br />

het woord ‘ amen’ moet voor zijn tijdgenoten zeer ongewoon geweest zijn <strong>19</strong> .<br />

4. Overigens kenden de samenkomsten bij het heiligdom meer acclamaties dan 'amen'.<br />

Bijvoorbeeld het woord 'hallelujah' en (in ieder geval later) de roep 'hosanna'. Ook merken<br />

wij op dat Levieten en volk nog andere expressievormen kenden. Zo maakt de Schrift<br />

18<br />

<strong>19</strong><br />

Trimp, Gem eente en haar liturgie , 85-89.<br />

J. van Bruggen,'De waarh eid beg int me t ame n', in: De Reformatie 70 (<strong>19</strong>94/<strong>19</strong>95), 149vv. Vergelijk<br />

over het 'amen' in de liturgie in dezelfde zin als door ons beschreven verder K. Dedde ns, Waar alles<br />

van Hem spreekt, 109-114; Trim p, Gemeente en haar liturgie , 95-100; en Van Rongen, Met al de<br />

heiligen III, <strong>19</strong>7-<strong>19</strong>9.


melding van 'knielen', 'handgeklap' en 'juichen' (bijvoorbeeld in de Psalmen 47, 66, 95, 96,<br />

98, 100).<br />

5. Na deze korte beschrijving van lofzeggingen door zangers en andere musici, in het<br />

kielzog van Davids voorschriften, stellen wij de vraag op welke punten Davids instructies<br />

normatief bedoeld zijn 20 .<br />

Het ligt niet voor de hand dit normatieve in de eerste plaats te zoeken in het feit van de zang<br />

en de muziek als zodanig. Evenmin in het bestaan van speciaal afgezonderde zangers en<br />

musici. Ook niet in een kwaliteitseis. Zelfs niet in de gewoonte van zang bij de offers. Al<br />

deze elementen bestonden immers al, voordat David zijn richtlijnen uitvaardigde 21 .<br />

Nieuw is echter de aanwezigheid van de ark in Jeruzalem. Voor Gods aardse troon past<br />

permanente lofprijzing, zoals - blijkens de Schrift - ook voor Gods hemelse troon. Nieuw is<br />

daarom Davids regeling om die lofprijzing permanent te laten zijn.<br />

Daarin ligt naar ons inzicht dan ook vooral het normatieve element. David waarborgt het<br />

permanente van de lofprijzing in de nieuwe situatie die met de komst van de ark intreedt. In<br />

dat kader geeft hij de speciale zangers uit de stam Levi een extra verantwoordelijkheid.<br />

Dat wij van de Bijbel geen normatieve voorschriften over zang en muziek moeten verwachten,<br />

wordt bevestigd door bepaalde psalmen waarin de lof op God samengaat met zang,<br />

dans en instrumenten (bijvoorbeeld Ps. 68 en Ps. 150). Muzikale elementen in die psalmen<br />

zijn niet normatief bedoeld, maar komen er descriptief in voor. Het accent ligt op de gezamenlijke<br />

lof die God toekomt. Daarvoor worden optimaal alle gebruikelijke en beschikbare<br />

middelen benut.<br />

Deze vaststelling is ook van belang voor onze taxatie van zang, dans, muziek, wisselzang,<br />

beurtzang en eventuele andere vormen die wij rond het heiligdom tegenkomen. Enerzijds<br />

gaat het te ver om zulke elementen als normatief te typeren. Het zijn in die tijd bestaande<br />

mogelijkheden, waarvan David gebruik maakt, maar die bijvoorbeeld in de latere synagoge<br />

minder uitbundig een rol speelden. Anderzijds is het daarom ook onterecht om dergelijke<br />

elementen te interpreteren vanuit de schaduwen van de oude bedeling.<br />

Zo is de afwisselende zang wel gezien als 'oudtestamentische armoede' omdat niet heel het<br />

volk alles zong. En muziekinstrumenten zijn wel opgevat als typisch 'uiterlijke' schaduwen.<br />

Omdat deze elementen echter ook in het Oude Testament niet direct-normatief bedoeld zijn,<br />

is dat geen steekhoudende visie. Het ging om al lang bestaande mogelijkheden, die op<br />

zichzelf noch goed noch fout zijn. Ze verhogen de vreugdevolle lof op God en zijn voorbeelden<br />

van hoe dat destijds ging en dus zou kunnen.<br />

Over de afwisselende zang valt daarbij nog op te merken dat deze goed te plaatsen valt<br />

vanuit de inhoud van de lofprijzing. Bijvoorbeeld in Psalm 136 is duidelijk dat het roemend<br />

opsommen van Gods grote daden niet alleen op God gericht is. Al zingend houdt men ook<br />

elkaar Gods werken en woorden voor, waarna reactie (instemmende lofformules) passend<br />

is. Dat aspect van de lofzang komt bijvoorbeeld goed tot zijn recht via afwisselende zang.<br />

Ook over de kwaliteit valt een conclusie te trekken. Het is niet zo dat David deze kwaliteit tot<br />

stand bedoelt te brengen met zijn opdrachten. De kwaliteit bestond immers al. Dat is dan<br />

20<br />

21<br />

Van Rongen wijdt een bespreking aan de blijvend normatieve kracht van 'het gebod van David' rond<br />

de zang als gebod van G od zelf (Met al de heiligen III, 116-1<strong>19</strong>).<br />

Schelling laat boven dien zien da t Israël in dit opzicht waarschijnlijk niet zoveel verschilde van de<br />

andere volken. Uit de tempels van die volken zijn ook vocale en instrumentale musici bekend.<br />

Priesters kreg en de ze pro fess ionaliteit in hun opleiding mee. Ook treffen we dezelfde instrumenten<br />

aan als in de tempel. Moeilijk te beantwoorden blijft overigens de vraag vanaf welke fase in de<br />

geschiedenis deze praktijk aanwijsbaar is (Loven met muziek, 16vv, 30vv).


echter ook een gegeven dat genoteerd moet worden.<br />

In 1 Kronieken 25:7v lezen wij over mannen die 'onderwezen' waren in de zang, over 'allen<br />

die bekwaam waren' en over de 'volleerde met zijn leerling'. Deze vakbekwaamheid spreekt<br />

kennelijk vanzelf als het gaat om de eer voor God. Aan de tempel waren niet voor niets veel<br />

musici verbonden (1 Kron. 23:5 noemt zelfs een getal van 4000).<br />

Opgemerkt kan worden dat David royaal gebruik maakt van de in zijn tijd beschikbare<br />

middelen. Daarin valt een voorbeeld-element op te merken.<br />

Het benutten van beschikbare middelen hoeft niet te worden afgeremd, maar spreekt juist<br />

vanzelf. Sterker dan de mening dat soberheid in de liturgie geboden is, staat het uitgangspunt<br />

dat het voor God zo goed mag en zelfs moet zijn als maar kan.<br />

H SAMENKOMEN<br />

Uit alles blijkt dat de gezamenlijke omgang met God bij het heiligdom erom vraagt dat het<br />

volk daar samenkomt. De HERE geeft in het kader van zijn instructies rond het heiligdom<br />

daartoe dan ook de opdracht.<br />

In de woestijntijd geldt die verplichting zelfs voor elke morgen en avond, elke sabbat en alle<br />

feestdagen. Steeds zijn er heilige en feestelijke samenkomsten.<br />

Later zien wij een aanpassing aan de praktijk. De plicht om op de jaarlijkse feesten bij het<br />

heiligdom te verschijnen, werd beperkt tot minstens eenmaal per jaar.<br />

Wel zullen er op de andere - onder E - genoemde tijden plaatselijke of huiselijke samenkomsten<br />

zijn geweest. De Schrift biedt daarvoor echter weinig concrete gegevens. Te wijzen valt<br />

op 2 Koningen 4:23, waaruit volgt dat in het Tienstammenrijk gelovigen op sabbatten of<br />

feestdagen een profeet opzochten.<br />

Ook niet zonder betekenis is Handelingen 15:21, waar staat dat 'Mozes' 'van oudsher' in<br />

iedere stad wordt voorgelezen en gepredikt.<br />

De conclusie kan in ieder geval zijn, dat de HERE zelf zijn volk opdraagt om samen te<br />

komen.<br />

5.3.5 synagoge<br />

1. Met zekerheid valt verder weinig te zeggen over de wijze waarop de gezamenlijke omgang<br />

met God in het Oude Testament werd ingevuld. De gegevens uit de Schrift zijn<br />

schaars en de interpretatie er van is niet onomstreden. Zo heeft een bepaalde school binnen<br />

de oudtestamentische wetenschap de oorsprong en passende verklaring voor veel psalmen<br />

binnen de cultus gezocht. Maar in de meeste gevallen blijven dat hypothesen. Bovendien<br />

heeft deze school alweer terrein verloren.<br />

Verder zijn tal van zaken bekend uit de joodse traditie. Maar meestal dateert deze uit een tijd<br />

die nog na het Nieuwe Testament valt. Bovendien kende het jodendom na het jaar 70 (de<br />

verwoesting van de tempel) een grondige heroriëntatie. Deze maakt het moeilijk om gegevens<br />

uit later tijd zomaar terug te vertalen naar eerder. Bovendien was het jodendom zeer<br />

pluriform. Een reconstructie vanuit latere bronnen betekent gauw dat een gevarieerde<br />

werkelijkheid van eerder schuilgaat achter de uit later tijd stammende of op grond van<br />

enkele latere bronnen geconstrueerde uniformiteit.<br />

Dat relativeert ook het vaak gehanteerde argument dat liturgie sterk behoudend is en dat<br />

zo'n reconstructie vanuit latere bronnen daarom toch mogelijk zou zijn. Dat argument houdt<br />

geen rekening met de gevarieerdheid van het jodendom, en met momenten van heroriëntatie,<br />

zoals na het jaar 70. Bijvoorbeeld de vele herinneringen aan de tempel, die in de liturgie<br />

van de synagoge voorkomen, kunnen evengoed toen zijn toegevoegd als al eerder bestaan<br />

hebben.<br />

Deze overwegingen relativeren sterk de neiging in veel liturgische literatuur om uitgebreide<br />

beschrijvingen te bieden van de joodse liturgie. Bij wijze van voorbeeld valt te denken aan


de koppeling tussen pericopen uit de Tora aan vaste psalmen 22 .<br />

Deze koppeling gaat uit van de vijfdeling in het psalmboek (die overeenkomt met de vijfdeling<br />

van de Tora). Maar onbewijsbaar is hoe oud deze verbinding is.<br />

Ook de uitvoerige overzichten van de synagoge-liturgie hebben in dit verband slechts<br />

betrekkelijke waarde. Eigenlijk kunnen deze niet meer zijn dan voorbeelden van hoe het<br />

geweest zou kunnen zijn, en hoe het dus in de gezamenlijke omgang met God zou kunnen.<br />

Alleen die elementen die ook in de Schrift voorkomen, direct of indirect, hebben meer<br />

gewicht.<br />

Volledigheidshalve presenteren wij hieronder een overzicht van zo'n bekende synagogeliturgie<br />

23 . Daarbij moeten de genoemde restricties in het oog worden gehouden. In deze<br />

liturgie zijn verschillende elementen te herkennen die wij ook in de Schrift zelf tegenkomen.<br />

Tegelijk maakt deze liturgie het mogelijk om waardevolle elementen eruit te gebruiken in<br />

onze bezinning op de christelijke liturgie. Later in dit hoofdstuk zal dat ook gebeuren.<br />

Verondersteld mag worden dat de plaatselijke samenkomsten in synagogen mee voortkomen<br />

uit plaatselijke samenkomsten die altijd al bestaan hebben. De oorsprong van de<br />

synagoge, zoals wij die kennen, wordt echter gezocht in de ballingschap. Zowel de verwoesting<br />

van de tempel als de verstrooiing maakte de behoefte daaraan groter. Met zekerheid<br />

valt hierover echter weinig te stellen. Wel is het verschijnsel 'synagoge' pas sinds de<br />

ballingschap nadrukkelijk in beeld. Aan het begin van het Nieuwe Testament treffen wij<br />

zowel in de diaspora als in Israël zelf ze overal aan als gewone en aanvaarde plek voor de<br />

gezamenlijke omgang met God 24 .<br />

2. Latere bronnen geven onder meer het volgende voorbeeld van een synagoge-liturgie.<br />

Wij beschrijven een sabbat-hoofddienst.<br />

A. Gebedsdeel<br />

1. Ceremoniële groet<br />

2. Opwekking tot gebed en responsie door de gemeente<br />

3. Lofprijzing van God als Schepper (het eerste 'drie maal heilig' uit Jes. 6:3, de<br />

kedusha)<br />

4. Twee berachoot of benedicties: een zegenende lofprijzing van God, als inleiding<br />

op:<br />

5. Het sjema, Israëls belijdenis vormt de kern van de samenkomst ( Deut. 6:4-9 +<br />

11:13-21 + Num. 15:37-41); de gemeente antwoordt met een bevestiging ervan<br />

die uitloopt in een lofprijzing op God als verlosser<br />

6. Amida: omvattend een tweede kedusha (drie maal heilig) en spontane gebeden<br />

7. Tefilla (gebeden), ofwel het achttiengebed; de vorm is lofprijzend, de gemeente<br />

staat en beantwoordt de door de voorganger voorgedragen gebeden afzonderlijk<br />

met 'amen'. In de tefilla komt voor de derde keer de kedusha voor.<br />

B. Woorddeel<br />

8. Priesterzegen<br />

9. De voorganger haalt plechtig de Schriftrollen uit de 'ark'. Dit vindt plaats onder<br />

het zingen van psalmen.<br />

10. Vervolgens wordt de Schrifttekst plechtig gelezen (en al vrij spoedig gezongen).<br />

Eerst de Tora, als het belangrijkste deel. Dit gebeurt in een doorgaande lezing<br />

22<br />

23<br />

24<br />

Vrijlandt, Liturgiek, 21-24.<br />

T. Brienen, Oriëntatie in de L iturgie , 24 e.v. en A.C. Barnard (Die erediens), die uitvoeriger<br />

overzichten geeft.<br />

Brienen, Oriëntatie in de litu rgie, 21.


(lectio continua). Deze lezing wordt niet gevolgd door uitleg. Wel wordt het<br />

Hebreeuws onmiddellijk geparafraseerd in Aramees. Aan begin en eind vinden<br />

wij een lofzegging.<br />

Deze lezing wordt op verzoek van de voorganger verricht door meerdere aanwezige<br />

gemeenteleden. Deze staan daarbij.<br />

11. Daarna volgde de lezing van de Profeten (de Geschriften, het derde deel van het<br />

Oude Testament, werden alleen bij speciale gelegenheden gelezen). Deze<br />

werden gezien als commentaar op de Tora. De lezing ging niet volgens een<br />

'lectio continua-systeem.<br />

12. Vanuit de direct op het lezen volgende vertaling in het Aramees ontwikkelde zich<br />

de homilie, een toespraak met uitleg en toepassing van de voorgelezen Schriften.<br />

Deze toespraak werd zittend gehouden. Overigens kende de avonddienst op<br />

sabbat geen homilie.<br />

13. Daarna volgde een gebed om de komst van Gods rijk en de heiliging van zijn<br />

Naam.<br />

14. Tenslotte klinkt weer de priesterzegen.<br />

3. Nadere details die over de synagoge-liturgie bekend zijn, zijn o.m. de volgende:<br />

a. Op veel manieren bewaarde men de herinnering aan de tempel. In elke synagoge<br />

bestond een 'ark' waarin de wetsrollen werden bewaard achter een 'voorhangsel'. Bij de<br />

ingang bevond zich een bekken met het oog op een symbolische reiniging. Ook werd de<br />

synagoge gebouwd met een oriëntatie op de tempel.<br />

b. Op verschillende manieren kende de synagoge-liturgie zang. De voorlezingen uit de<br />

Schrift en de gebeden werden vaak reciterend/ zingend uitgevoerd en bovendien omlijst met<br />

gezang. Deze zang diende en accentueerde het woord.<br />

Ook de synagoge kende vaste zangers, evenals de tempel. Daarnaast zong de gemeente<br />

zelf. Vormen daarvoor waren beurtzang en responsorisch zingen (de gemeente volgt een<br />

voorzanger).<br />

Anders dan in de tempel werd de zang niet begeleid door instrumenten.<br />

c. Betrokkenheid van de gemeente bleek verder uit allerlei gezamenlijke responsies (amen,<br />

halleluja etc). Ook sloot het bestaan van speciale leraars (rabbi's) niet uit dat anderen<br />

deelnamen aan de lezingen en de uitleg, de voorzang en de voorbede. Dat recht hadden<br />

overigens alleen volwassen mannen. De sfeer tijdens een synagogedienst was ongedwongen.<br />

Mensen liepen in en uit. Kinderen speelden.<br />

4. Wij maken enkele evaluerende opmerkingen.<br />

a. Enkele elementen uit het bovenstaande worden direct bevestigd door wat uit de Schrift<br />

bekend is. Te wijzen valt op de centrale plaats van de voorlezing van de Schriften met<br />

daarop volgende uitleg. Ook noemen wij de praktijk dat aanwezige volwassen mannen<br />

daarin mochten deelnemen. De Bijbel vertelt hoe Jezus en de apostelen de synagogen<br />

bezochten en aansluitend aan de Schriften hun onderwijs gaven (Mar. 1:21.39, Luc. 4:14<br />

e.v., Hand. 13:5, 18:7v). Ook het feit dat Timoteüs 'van kindsbeen' af de Schriften kent (2<br />

Tim. 3:15) staat niet los van de voorlezing ervan en het onderwijs eruit in de synagoge.<br />

Dit element - onderwijs vanuit de Schrift - sluit zakelijk aan bij wat we als een directe opdracht<br />

van de HERE bij het heiligdom tegenkwamen. Levieten moesten daar het volk onderwijs<br />

geven. Opvallend is dat in de synagoge deze opdracht niet beperkt bleef tot zo'n speciale<br />

groep.<br />

b. Andere elementen komen overeen met wat wij eerder in de Schrift opmerkten als door<br />

God gewilde onderdelen van de gezamenlijke omgang met Hem.<br />

Wij wijzen erop dat er elke dag tweemaal een synagogedienst plaatsvond (hoewel niet<br />

bewijsbaar is of dit al in de periode van het Oude Testament zo was). Op sabbat waren deze<br />

diensten uitbundiger en tijdens feesten nog rijker. Daarachter herkennen wij Gods instructies


ond een morgen- en avondoffer bij de tempel en zijn opdracht om samen te komen op de<br />

genoemde tijden. Opvallend is dat deze opdracht tot samenkomen plaatselijk vorm krijgt. Uit<br />

de feestreizen in het Nieuwe Testament blijkt, dat dit niet de gang naar de tempel vervangt.<br />

Wel kun je het plaatselijk samenkomen in de synagoge zien als een 'afgeleide' van het<br />

samenkomen in het heiligdom. Het Nieuwe Testament laat merken dat de Schrift dit niet<br />

afkeurt, maar als vanzelfsprekend aanvaardt. Te denken valt aan de opmerking dat het<br />

Jezus' gewoonte was om op sabbat de synagoge te bezoeken.<br />

Verder treffen ons in de inhoud van de synagogesamenkomst nieuwe onderdelen (zoals het<br />

sjema), waarvan niet met zekerheid te zeggen valt of en hoe lang deze al eerder voorkwamen<br />

in de gezamenlijke omgang met God, maar ook bekende elementen uit de gang van<br />

zaken rond de tempel. Al worden er geen offers gebracht, wel belangrijk zijn de gebeden en<br />

allerlei lofzeggingen, die bij het heiligdom met offers gepaard gingen. Ook de priesterzegen<br />

keert terug.<br />

c. Tenslotte herkennen wij in de geschilderde synagoge-liturgie gewoonten die wij eerder<br />

tegenkwamen rond het heiligdom. Wij noemen de gewoonte om te zingen en de wijze<br />

waarop (voorzang en beurtzang bijvoorbeeld). Ook valt te denken aan responsies en acclamaties<br />

van de gemeente. Verder liggen ook de onderdelen van de synagoge-samenkomst<br />

als het ware ingebed in verschillende lofzeggingen op God.<br />

5.4 Van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament<br />

Voordat wij onderzoeken wat het Nieuwe Testament leert en weerspiegelt op het punt van<br />

de gezamenlijke omgang met God zijn enkele voorvragen aan de orde. Zij hebben alle te<br />

maken met de vraag hoe de verhouding tussen Oude Testament en Nieuwe Testament<br />

gezien moet worden. Het antwoord op die vraag is nodig om te bepalen of en in welke mate<br />

elementen die wij tot nu toe hebben gevonden, mee gaan van het Oude Testament naar het<br />

Nieuwe Testament.<br />

5.4.1 Blijvende omgang<br />

Er zal geen discussie over bestaan dat de omgang met de HERE in het Nieuwe Testament<br />

blijft. Het Nieuwe Verbond vervult het Oude. Het is een nieuwe bedeling van Gods band met<br />

mensen.<br />

Er is ook niets in de Schrift dat aanleiding kan vormen voor de gedachte dat het grondpatroon<br />

voor deze omgang veranderd zou zijn. Gods werken bereiken een hoogtepunt in de<br />

werken van Christus en de Geest. En ook Gods woorden komen tot hun volle inhoud (Heb.<br />

1:1). Bovendien klinken ze nu op aarde direct vanuit de hemel (Heb. 12:25).<br />

Maar nog steeds valt te stellen dat de HERE zich daarin aan mensen geeft. Hij laat zien wie<br />

Hij voor hen is in Christus. En nog steeds beoogt Hij dat mensen daarop antwoorden en met<br />

Hem omgaan, zoals Hij zich gaf. Gods spreken maakt verering los (Heb. 12:28).<br />

De Schrift kan dat ook in het Nieuwe Testament uitdrukken met behulp van Gods Naam.<br />

Christus maakt Gods Naam bekend (Joh. 17:6). Gelovigen zijn mensen die de naam van<br />

God en Christus 'aanroepen' (Hand. 1:21; 9:21; Rom. 10:13,14; 1 Kor. 1:2). Een concreet<br />

voorbeeld daarvan biedt Rom. 8:15. Typerend voor ons leven door de Geest van de Zoon is,<br />

dat wij 'roepen': Abba, Vader. Deze tweetalige aanspraak van God gaat waarschijnlijk terug<br />

op de eenheid tussen christenen uit de joden en christenen uit de volken. Als achtergrond<br />

voor deze tekst kan gedacht worden aan het gezamenlijke gebed tot God in de samenkomst.<br />

In ieder geval blijkt het samen aanroepen van de Vader hier een kenmerk van christenen.<br />

Niet alleen de omgang met God blijft dus, ook het gezamenlijke daarvan. Dat blijkt niet<br />

alleen uit vele gegevens in het Nieuwe Testament (die wij hier bekend veronderstellen). Het<br />

volgt ook uit de aard van Gods werk. Hij vormt ook in het Nieuwe Testament een volk. Alleen


al het woord 'gemeente' duidt op een samenkomende vergadering. Tussen de gelovigen<br />

bestaat de gemeenschap van de Geest. Hij leert hen samen omgaan met God 25 .<br />

Daarom is ook in het Nieuwe Testament het 'samenkomen' wezenlijk. Dat dit samenkomen<br />

vanzelf sprak, blijkt uit allerlei gegevens. Maar wij treffen op dit punt ook normatieve voorschriften<br />

aan, zoals in Heb. 10:25, dat de noodzaak ervan benadrukt.<br />

Ook de twee aspecten van dit samenkomen, zoals wij die aantroffen in het Oude Testament,<br />

gaan mee in het Nieuwe Testament. Wij doelen op de eer voor God en de zegen voor zijn<br />

volk, die beide voortvloeien uit de omgang met Hem, zoals Hij zich geeft in zijn werken en<br />

woorden.<br />

Het Nieuwe Testament spreekt uitbundig over het grote doel van het bestaan van de gemeente:<br />

er zijn tot lof van Gods heerlijkheid (bijvoorbeeld de inzet van Ef. 1). In de gezamenlijke<br />

omgang met de HERE zal dit doel sterke nadruk ontvangen.<br />

Daarnaast is de samenkomst bedoeld tot opbouw van de gemeente (1 Kor. 14:12). Die<br />

opbouw is intern en extern gericht (vergelijk de opmerkingen over de groei van de gemeente<br />

in Hand. 2 en 4 etc.). Concreet bestaat deze eruit dat in de gemeente door de Geest almeer<br />

tot bloei komt wat zij in Christus mag zijn en bezitten (Ef. 2 en 4). De zegen die God in<br />

Christus geeft (Ef. 1:3), komt naar voren. Daarbij vormt de samenkomst een instrument. In 1<br />

Korintiërs 11:17 zegt Paulus met zoveel woorden dat de samenkomsten 'tot zegen' moeten<br />

zijn. En ook de manier waarop Heb. 10:25 de noodzaak van samenkomen motiveert, heeft<br />

alles te maken met de opdracht om elkaar in het geloof vast te houden en aan te vuren.<br />

Wat betreft de externe opbouw valt op te merken dat er kennelijk twee soorten samenkomsten<br />

mogelijk waren:<br />

a. in gemeente-huizen, waarbij men wel gastvrij is naar buitenstaanders (1 Kor. 14:23);<br />

b. op publieke plaatsen, waar vooral predikers missionair optraden (tempel, synagoge,<br />

gehoorzaal, Areopagus).<br />

Wij hebben hierbij nog niet gekeken naar het karakter van dit samenkomen. Het zal blijken<br />

dat er grote verschillen zijn met het Oude Testament. Toch moet de conclusie zijn dat er wat<br />

betreft het gegeven en het doel van het samenkomen principiële continuïteit bestaat tussen<br />

het Oude Testament en het Nieuwe Testament.<br />

5.4.2 Met de hemel zelf<br />

Tussen Oude Testament en Nieuwe Testament met betrekking tot de omgang met God ook<br />

grote verschillen. In de eerste plaats wijzen wij op het wegvallen van een aards heiligdom.<br />

Ook in het Oude Testament ging het om omgang tussen God die troont in de hemel en zijn<br />

volk op aarde. Maar daarbij was het intermediair van een aards heiligdom nodig. Christus<br />

vervult echter de tempel en alles wat daar gebeurt. Hij ging zelf naar de hemel, en stuurt ons<br />

vandaar zijn Geest. Met het woord van de apostelen vervult deze de gemeente rechtstreeks<br />

vanuit de hemel. In de omgang met God is het aardse heiligdom daardoor achterhaald.<br />

Omgang met God is 'aanbidding in Geest en waarheid' (Joh. 4:23). Deze tekst houdt geen<br />

pleidooi voor innerlijkheid in, waarbij uiterlijke vormen onbelangrijk worden. Zo wordt er soms<br />

in discussies over liturgie mee gewerkt. Het gaat erom dat Christus zelf de tempeldienst<br />

vervult, en de tempel is (Joh. 2:<strong>19</strong>-22). De omgang met God vraagt niet langer om een<br />

aards Jeruzalem, maar mag zich rechtstreeks op de hemel richten.<br />

25<br />

Vergelijk Trimps uiteenzetting over het 'samenkomen' als karakteristiek voor de gemeente,<br />

Gem eente en haar liturgie , 53vv.


Christus' werk maakt veel overbodig. De dienst van speciaal afgezonderde priesters valt<br />

weg. Heel de gemeente geldt nu als 'genaderd' en mag 'toetreden' (Heb. 10:22, 12:22). Ook<br />

het brengen van allerlei soorten offers met verzoenende kracht is onnodig door het ene en<br />

blijvend krachtige offer van Christus zelf (Heb. 8-10).<br />

Gevolg van het wegvallen van een aards heiligdom is ook, dat de omgang met God zich nu<br />

niet meer concentreert op een heilig, afgezonderd gebied (één land, stad of heiligdom). Heel<br />

het leven is heilig. In verband daarmee staat dat allerlei uitdrukkingen die in het Oude<br />

Testament speciaal betrekking hadden op de gang van zaken rond het heiligdom in het<br />

Nieuwe Testament slaan op heel het leven en samenleven van christenen (bijvoorbeeld het<br />

brengen van offers: Rom. 12:1,2, 1 Petr. 2:5, Heb. 13:15v).<br />

Deze moeten dan ook niet meer speciaal in verband gebracht worden met de samenkomst.<br />

Deze blijft in het Nieuwe Testament nodig binnen de gezamenlijke omgang met God. Maar<br />

zij verliest haar karakter van extra heiligheid. Zij is een aspect van heel dat leven en krijgt in<br />

het Nieuwe Testament nergens een speciaal 'cultisch' karakter 26 .<br />

Deze opmerking is niet overbodig. Alleen al de volksmond typeert het kerkgebouw als 'Gods<br />

huis'. Deze typering is in het licht van het Nieuwe Testament minder juist en claimt voor de<br />

samenkomst ten onrechte een gewijder karakter. Maar verder reikend dan de volksmond zijn<br />

liturgische ontwikkelingen in verleden en heden waarin elementen terugkeren die samenhangen<br />

met de aparte tempel- en priesterdienst uit het Oude Testament. Zonder het belang<br />

van het samen omgaan met God en de samenkomst te verkleinen en zonder van de elementen<br />

die daarbinnen passen af te doen, stellen wij wel dat de klok van Gods werk niet<br />

terug gezet moet worden. Het samenkomen in het Nieuwe Testament heeft een ander<br />

karakter dan bij de tempel.<br />

In verband hiermee staat ook een verandering met betrekking tot de heilige tijden. Als de<br />

omgang met God niet langer verlopen moet via één heilige plaats, vervalt ook de noodzaak<br />

van speciale heilige tijden om die plaats te bezoeken.<br />

Natuurlijk blijven voor het samenkomen alleen al praktisch gesproken speciale tijden nodig.<br />

Ook gaan wij hier - zonder nadere argumentatie - uit van de blijvende geldigheid van het<br />

vierde gebod. Daartoe valt ook te rekenen het gegeven dat de dienst aan de HERE weliswaar<br />

het hele leven omvat, maar dat het niettemin past bij de aard van de band met God om<br />

met regelmaat speciale tijden te reserveren voor de nadrukkelijke omgang met God. Dat<br />

geldt voor de persoonlijke en de gezamenlijke omgang met God. Het is zelfs in de schepping<br />

verankerd. Volgens Gen 1:14 schiep God de hemellichamen om de 'vaste tijden' aan te<br />

geven. Aannemelijk is, dat daarin Israëls feesttijden meeklinken 27 .<br />

Toch laten Bijbelplaatsen als Galaten 4:1-11 en Kolossenzen 2:16-<strong>19</strong> zien dat de heilige,<br />

afgezonderde tijden (sabbatten en feesten), die God als een geordende cyclus nauwkeurig<br />

voorschreef in de wet, behoorden tot de schaduwen die in Christus vervuld zijn 28 .<br />

5.4.3 Christelijke vrijheid<br />

26<br />

27<br />

28<br />

C. Trim p, Gem eente en haar liturgie , 60vv.<br />

Bijvoorbe eld Landman komt, met veel anderen, hiertoe vanuit een tamelijk schriftkritisch-eenzijdige<br />

opvatting van Gen 1 (Ruimte van de Naam, 67vv). H.M. Ohmann wijst die opvatting af, maar houdt<br />

wel het verband vast tussen Gen 1 en Israëls feesttijden ('Het Oude Testament en de natuurwetenschap.<br />

Exegetische zekerheden en moeilijkheden',in: A.P. Wisse (red), In het licht van G enesis, 103.<br />

Landman laat zien dat bijvoorbeeld Paulus de joodse feesttijden viert, maar dat aparte getijden of<br />

feesttijden nergens worden voorgeschreven en dat een angstvallige binding eraan zelfs wordt<br />

afgekeurd (Ruimte van de Naam,157v,160).


In het bovenstaande is al gewezen op de opvoedkundige bedoeling van veel nauwkeurige<br />

voorschriften van God in het kader van de wetgeving op de Sinaï. Het volk Israël moet leren<br />

omgaan met een heilige God in de hemel. Bovendien moet het zich leren richten op Gods<br />

toekomstige werken in Christus. Met name Paulus' brief aan de Galaten brengt de voorschriften<br />

rond het aardse heiligdom in verband met Israëls onmondigheid.<br />

Volgens Galaten 4:1-5 is de periode van de onmondigheid voorbij. In verband daarmee zijn<br />

wij gebonden aan Christus, en niet langer aan een 'wet die bestaat in inzettingen en geboden'.<br />

Die gebondenheid aan Christus brengt mee dat wij vrij zijn van die wet. Ook directe<br />

geboden rond de samenkomsten moeten wij niet in de Schrift zoeken.<br />

Toch blijft in Christus wel de centrale inhoud van de wet (bijvoorbeeld het gebod van de<br />

liefde, en dan niet uitgespeeld tegen de concrete uitwerking daarvan in de Tien woorden).<br />

Deze komt in een nieuwe setting als nieuw naar ons toe. Een verantwoorde, volwassen, en<br />

mondige invulling van de christelijke vrijheid betekent dat wij daarmee in de dienst aan God<br />

iets doen. Ons geheel en uitsluitend gebonden wetend aan Christus leren wij juist Gods<br />

woorden uit het Oude Testament gebruiken.<br />

Een aantal zaken heeft afgedaan en dient om ons voorrecht in Christus duidelijk te laten<br />

afsteken (bijvoorbeeld de offers). Andere punten zijn nog steeds geldig, zelfs in een diepere<br />

en radicalere zin omdat Christus wet en profeten vervult (Mat. 5:17).<br />

Maar behalve deze twee uitersten treffen wij ook tal van voorschriften aan die hun vormgeving<br />

van destijds (gestempeld door het heiligdom) niet meer behoeven, die ook hun gedetailleerd<br />

dwingende en daarmee opvoedende kracht kwijtraken, maar die niettemin iets uitdrukken<br />

wat wij ook in de binding aan Christus leren zien als nog steeds van kracht.<br />

Een voorbeeld van dit laatste vormt de viering van de eerste dag van de week. De oudtestamentische<br />

sabbat heeft afgedaan (zowel wat betreft vormgeving als in het dwingend karakter<br />

van de voorschriften), maar het principe dat Gods werken en woorden erom vragen om<br />

speciale aandacht te ontvangen, om Hem te eren en zelf de zegen daaruit te ervaren, en<br />

daarvoor samen tijd uit te trekken, is in Christus nog volop actueel. Zonder dat wij ergens op<br />

dat punt een dwingend voorschrift in het Nieuwe Testament vinden, valt te stellen dat de<br />

gemeente in christelijke vrijheid er terecht voor heeft gekozen om in dat kader de eerste dag<br />

van de week te benutten. De zondagsviering (nog afgezien van de later toegevoegde<br />

zondagsrust) is daarmee geen verschoven sabbatsviering, maar wel een voorbeeld van<br />

verantwoorde invulling van de christelijke vrijheid in de omgang met het oudtestamentische<br />

sabbatsgebod.<br />

Dit beginsel is toepasbaar op ethische regels uit Gods wet, maar ook op ceremoniële. W ij<br />

stellen dit in overeenstemming met artikel 25 NGB, waar beleden wordt dat de waarheid en<br />

inhoud van de schaduw-dienst rond het heiligdom blijven in Christus.<br />

Dat geeft het recht en - naar ons inzicht - zelfs de plicht om ook Gods instructies rond het<br />

samenkomen in het Oude Testament te gebruiken als wij streven naar een verantwoorde<br />

invulling van de christelijke vrijheid in liturgische zaken.<br />

Steeds zal de vraag moeten klinken wat de nieuwtestamentische werkelijkheid in Christus<br />

voor een bepaalde regel of praktijk uit het Oude Testament betekent. In het licht daarvan<br />

kan beoordeeld worden wat geheel afgedaan heeft, wat juist in sterkere mate van kracht is,<br />

en wat vraagt om een zelfstandige verwerking vanuit de christelijke vrijheid.<br />

5.4.4 Sterkere individualiteit<br />

Een aspect van de oudtestamentische onmondigheid is ook dat de HERE bepaalde mensen<br />

extra met zijn Geest begiftigt en als voorgangers van het hele volk doet functioneren. Tot<br />

hen behoren bijvoorbeeld de levitische priesters. In het Nieuwe Testament is het priesterschap<br />

algemeen. Bovendien is ieder begiftigd met de Geest. Wel is de omgang met de<br />

HERE nog steeds ook een gezamenlijke, waarbij er in de gaven van de Geest reliëf bestaat.<br />

Daardoor leert ook het Nieuwe Testament dat bepaalde mensen binnen dat geheel als<br />

voorgangers geestelijk leiding geven, of met gezag Gods Woord verkondigen. Maar toch


komen binnen die gezamenlijkheid de individuele gaven van de Geest meer tot hun recht.<br />

Te verwachten valt dat dit ook in de samenkomst het geval is.<br />

Het Nieuwe Testament laat merken dat de opbouw een gezamenlijke zaak is. Men 'spreekt<br />

onder elkaar', 'leert elkaar', 'wijst elkaar terecht', 'bouwt elkaar op', 'vermaant elkaar'. In ieder<br />

geval uit Hebreeën 10:25 blijkt dat dit werken aan elkaar een functie van de samenkomst is.<br />

Maar ook bij veel andere plaatsen waar dergelijke uitdrukkingen staan, is de meest voor de<br />

hand liggende setting die van de onderlinge samenkomsten (bijvoorbeeld 1 Tess. 5:12-21).<br />

Op meerdere plaatsen stelt het Nieuwe Testament dat 'ieder' begiftigd is 'met' de Geest<br />

(Hand. 2:4, 1 Joh. 2:20). Ook is ieder begiftigd 'door' de Geest om mee te functioneren in de<br />

opbouw van het geheel (Ef. 4:7.16).<br />

In 1 Korintiërs 12-14 blijkt deze verscheidenheid van gaven te functioneren in de onderlinge<br />

samenkomst. 'Ieder heeft iets': een lied, een lering, een opwekking, een tong, een profetie.<br />

Tevens blijkt uit 1 Korintiërs 11:4,5 en uit 1 Timoteüs 2:8v, dat in de gebeden en profetische<br />

uitingen tijdens de samenkomsten meerderen optraden, die niet de functie van oudste en/of<br />

leraar bekleedden. Nergens schrijft het Nieuwe Testament normatief voor dat deze individuele<br />

bijdragen in de samenkomsten dienen plaats te vinden.<br />

Wel valt te concluderen dat deze individualiteit geoorloofd is, zodat het geen principiële maar<br />

een praktische keus is wanneer in samenkomsten slechts enkelen of zelfs één optreden.<br />

Ook valt te concluderen dat deze gevarieerdheid in de samenkomst een passende vormgeving<br />

is van iets wat typerend is voor het Nieuwe Testament. In dat licht moet het onwenselijk<br />

worden genoemd wanneer daarvoor geen ruimte bestaat in de samenkomsten. Zelfs valt te<br />

verdedigen dat er sprake is van onnodige armoede wanneer slechts weinigen hun gaven<br />

inzetten tijdens de samenkomst.<br />

5.4.5 Inhoud die blijft in Christus<br />

In het bovenstaande hebben wij eerst gewezen op de overeenkomst tussen Oude Testament<br />

en Nieuwe Testament, met name op het punt van de omgang met God. Vervolgens<br />

lieten wij enkele verschillen zien. Nu willen wij nogmaals terugkomen op de overeenkomst.<br />

Daartoe pakken wij op wat wij eerder schreven over het hemels model en de eenheid tussen<br />

de hemelse en de aardse verering van God. Wat is de blijvende betekenis daarvan?<br />

Wanneer wij de lijn van Oude Testament naar Nieuwe Testament overzien, vallen aan die<br />

eenheid tussen hemel en aarde twee aspecten waar te nemen.<br />

a. Er is een historische verbinding tussen aarde en hemel. Wat in het Oude Testament<br />

alleen nog maar plaatsvond in een aardse afbeelding van het ware, komt in Christus op een<br />

andere manier terug. Nog steeds kent de omgang met God een centrum: Jeruzalem. Dit is<br />

echter niet langer een plaats op aarde, maar een hemelse stad. Daaraan zijn alle gelovigen<br />

en gemeenten op aarde verbonden (Gal. 4:26). Heel het christelijke leven speelt zich af in<br />

die verbinding. Ook voor de samenkomsten geldt dit. Nog steeds is er een tempel: in de<br />

hemel. Daar staat Gods troon. Daarnaast heet ook de gemeente 'tempel'. Door de Geest is<br />

deze verbonden met Gods woonplaats boven.<br />

Zo is er ook nog steeds een Hogepriester, die door het voorhangsel dat heiligdom binnenging<br />

om verzoening te doen, voor het volk voor Gods ogen te verschijnen, voorbede te doen,<br />

Gods zegen uit te delen (Heb. passim).<br />

Ook blijft het Nieuwe Testament beelden hanteren die aan de tempel ontleend zijn. Zonder<br />

volledig te willen zijn noemen wij de trefwoorden: heiligen, reinigen, besprenkelen, offers en


eukwerk 29 .<br />

Als het in het Oude Testament gaat over de aardse eredienst naar hemels model hoeft dat<br />

dus niet te betekenen dat er parallel aan de aardse dienst op alle punten een hemelse<br />

werkelijkheid als pendant bestaat. Er is eerder een voorwaartse overeenkomst. Wat nu nog<br />

in beeldtaal op aarde gebeurt, is bedoeld om straks in Christus daadwerkelijk in de hemel<br />

zelf plaats te vinden. Ook zo is duidelijk dat het Nieuwe Testament geen eenvoudige afschaffing<br />

brengt van de cultus rond het heiligdoms, maar deze op een nieuwe en betere<br />

(Heb. 9:23) manier juist handhaaft.<br />

b. Toch is dat niet het enige aspect. Behalve deze voorwaartse parallel is er ook een gelijktijdig<br />

verband. Op de aarde is passend, wat op datzelfde ogenblik ook in de hemel gebeurt.<br />

Daarbij valt te denken aan de dienst van de engelen en van de gestorven gelovigen.<br />

Dit aspect kan natuurlijk niet op alle onderdelen van de gang van zaken rond het heiligdom<br />

betrekking hebben. Voor schuldoffers en reinigingen bijvoorbeeld is in de hemel geen reden.<br />

Wanneer wij de Schrift op dit punt onderzoeken, blijkt dit aspect vooral terug te vinden in de<br />

lofprijzing en aanbidding. In de hemel wordt God geprezen om zijn werken. Op dat punt<br />

moet de aarde op de hemel lijken.<br />

In het Oude Testament ligt er veel accent op deze lofprijzing. Hemelse lofprijzing treffen wij<br />

aan in het 'driemaal heilig' uit Jesaja 6:3. Een direct verband met de aardse lofprijzing legt<br />

Psalm 103. Uit die psalm (en veel andere, bijvoorbeeld Ps. 148) is duidelijk dat heel de<br />

schepping - al Gods werken - één moet zijn in de lof op God.<br />

Ook in het Nieuwe Testament treffen wij dit aan. Er is voortgang in de hemelse lofprijzing.<br />

Engelen houden Gods voortgaande werk op aarde bij en prijzen Hem daarom (Ef. 3:10, 1<br />

Petr. 1:12, Opb. 4 en 5 (met de voortgang van het prijzen van God als Schepper naar het<br />

prijzen van God en het Lam)).<br />

Ook bij Jezus' geboorte treffen wij lofzeggende engelen aan. Hun hemelse lof klinkt stimulerend<br />

voor de oren van mensen op aarde. Wat betreft de inhoud van de hemelse lofprijzing<br />

valt verder op dat het 'drie maal heilig' uit Jesaja 6 in Openbaring 4 terugkeert 30 .<br />

Ook ligt er een parallel in de gehoorzaamheid aan Gods wil. Met name de derde bede van<br />

het Onze Vader (uw wil geschiede op aarde als in de hemel, vergelijk Zondag 49 HC) laat<br />

zien dat deze parallel de aardse omgang met God stimuleert en richt.<br />

Afgezien van de voortgang van Gods werken, die zowel in de hemel als op de aarde tot<br />

voortgang in de lofprijzing leidt, menen wij dat deze parallel nog voluit van kracht is. Als de<br />

gemeente op aarde met God omgaat, mag zij zich vooral in de lofprijzing opgenomen weten<br />

in heel Gods schepping en verbonden aan de engelen en gestorvenen in hun hemelse<br />

lofprijzing 31 .<br />

Vanuit het model-gegeven uit het Oude Testament zien wij dus zowel een voorwaartse als<br />

een naar boven gerichte lijn lopen van de aarde naar de hemel. Deze dubbele verbinding is<br />

ook typerend voor heel de brief aan de Hebreeën. Bijvoorbeeld in Hebreeën 12 waar gesteld<br />

wordt dat wij genaderd zijn tot een hemelse feestelijke vergadering (een zinspeling op de<br />

29<br />

30<br />

31<br />

Trim p wijst erop d at de eigenlijke 'dienst' (liturgie) momenteel in de hemel plaatsvindt en door<br />

Christus wordt verricht. Zouden wij dat vergeten, dan slaan wij de weg terug in, namelijk naar Rome<br />

(Gem eente en ha ar liturgie, 58vv). Ook G. van Rongen legt op dit punt veel nadruk (Met al de heiligen<br />

I/II,18 e.v.).<br />

Van Rongen, Met al de h eiligen I/II, 26-29.<br />

Van Rongen, Met al de h eiligen I/II,18v. 32; T rimp, Gem eente en haar liturgie , 65vv.


samenkomsten bij de tempel in het Oude Testament). Dit genaderd-zijn heeft betrekking op<br />

wat voor ons ligt en tegelijk op wat boven ons is.<br />

Heel het leven in de gemeente kent een openheid naar voren en naar boven. Dat slaat dus<br />

niet speciaal alleen op de samenkomst (ook op het doen van Gods wil, zoals gesteld). Maar<br />

binnen dat geheel heeft ook de samenkomst een plaats. Met name als het gaat om de<br />

lofprijzing zal deze openheid functioneren.<br />

5.4.6 Stijl in de omgang met een hemelse God<br />

In het voorgaande hebben wij een aantal factoren genoemd die de overeenkomst en het<br />

verschil aangeven tussen Oude Testament en Nieuwe Testament, wat betreft de gezamenlijke<br />

omgang met God.<br />

Daaruit blijkt dat wij de Schrift overvragen als wij daarin gedetailleerde liturgische voorschriften<br />

voor het Nieuwe Verbond zoeken. In christelijke vrijheid en verantwoordelijkheid mogen<br />

wij vanuit schriftuurlijke lijnen zelf zoeken en beslissen wat de gezamenlijke omgang met<br />

God het meest recht doet.<br />

Tegen de achtergrond van het voorgaande kan daarbij wel een richtinggevend principe<br />

worden opgemerkt. De gezamenlijke omgang met God vraagt om een stijl die bij Hem past.<br />

Die stijl weerspiegelt het besef dat het nauw luistert in de omgang met een heilige God (Heb.<br />

12:28v). Tevens komt daarin tot uiting het besef in welk verband deze omgang plaatsvindt,<br />

namelijk in de verbinding met een hemelse realiteit.<br />

In de gegevens van het Oude Testament kwamen wij dit stijlbesef op verschillende momenten<br />

tegen. Te denken valt aan de zorgvuldigheid waarmee het heiligdom werd ingericht en<br />

waarmee de verschillende handelingen daar werden verricht. Verder aan de zorg voor de<br />

permanente lofprijzing en aan het gebruik maken van aanwezige kwaliteit. Gezien de verwoorde<br />

overeenkomsten en verschillen tussen Oude Testament en Nieuwe Testament kan<br />

worden gesteld dat dit stijlbesef in het Nieuwe Testament onveranderd actueel blijft.<br />

Aan deze stijl onderscheiden wij in ieder geval de volgende aspecten:<br />

A EENHE ID ZOND ER UNIFO RMITEIT<br />

In het Nieuwe Testament ontbreekt een centraal aards heiligdom. Er is christelijke vrijheid.<br />

Bovendien is er meer ruimte voor individualiteit. Dat zou tot de conclusie kunnen leiden dat<br />

ieder zijn gang kan gaan bij het zoeken naar een verantwoorde invulling van de christelijke<br />

vrijheid. Omdat deze vrijheid echter voor ieder bestaat in de binding aan Christus, blijkt dat<br />

niet het geval. Het leidend beginsel bij een verantwoorde invulling is juist de liefde voor<br />

elkaar. Bovendien leggen de apostelen veel nadruk op eenheid en eensgezindheid. Met een<br />

mentaliteit van vrijheid die door de liefde wordt gestuurd groeit die eensgezindheid (vergelijk<br />

Rom. 12,13,14 en 15; 1 Kor. 8-10, Gal. 5, Fil. 2, Ef. 4). Deze wordt dus niet afgedwongen<br />

maar groeit wel door die gezamenlijke oriëntatie op Christus.<br />

Wat voor individuele gelovigen in een gemeente geldt, raakt ook afzonderlijke gemeenten in<br />

hun omgang met elkaar. Hun eenheid ligt in Christus en in de gezamenlijke oriëntatie op het<br />

Jeruzalem dat boven is.<br />

Ook op het punt van de gezamenlijke omgang met God is het passend wanneer die eensgezindheid<br />

en gemeenschappelijkheid tot uiting komt.<br />

Met zoveel woorden blijkt dit wanneer Paulus de gemeente in Korinte confronteert met wat in<br />

'alle' gemeenten gebruikelijk is (1 Kor. 11, 14). Bovendien gaat het daarbij om voorschriften<br />

rond de invulling van het samenkomen: de presentatie van mannen en vrouwen tijdens<br />

gebed en profetie, het zwijgen van de vrouwen bij het 'leren' (in het bredere kader van<br />

allerlei uitingsvormen tijdens dat samenkomen).<br />

Nu heeft stijl altijd ook te maken met omstandigheden van tijd en cultuur en met geografische<br />

verscheidenheid. Er zijn geen aanwijzingen in het Nieuwe Testament dat alles in alle


gemeenten hetzelfde ging. Gezien de gevarieerdheid die binnen een gemeente kon bestaan<br />

zonder dat de eenheid daardoor schade leed, valt te verwachten dat dit ook tussen gemeenten<br />

het geval geweest kan zijn.<br />

Maar als het gaat om kernpunten in de gezamenlijke omgang met God, is die eensgezindheid<br />

passend. Dan zal er sprake zijn van vrijwillig naar elkaar toegroeien van gemeenten<br />

onder leiding van de Geest.<br />

In dit verband passen trouwens alle bijbelse gegevens van waaruit is aangewezen dat er ook<br />

tussen plaatselijke kerken gemeenschap en daarmee een vorm van kerkverband bestaat.<br />

Die veronderstellen wij hier bekend.<br />

Een conclusie daaruit is, dat het ook voor de invulling van de samenkomst te verwachten is<br />

dat er belangrijke punten van overeenkomst zijn tussen plaatselijke kerken. In de eerste<br />

plaats op die punten die direct normatief uit de Bijbel volgen. Maar ook op andere punten<br />

waar sprake is van een invulling van de christelijke vrijheid in eigen verantwoordelijkheid.<br />

Ook is het goed wanneer in christelijke eensgezindheid gestreefd wordt naar een evenwicht<br />

tussen vrijheid en gezamenlijkheid, vastheid en variatie.<br />

In de tijd van het Nieuwe Testament bestaat er nog maar één generatie christelijke gemeenten.<br />

Voor latere tijden betekent deze conclusie ook dat er tussen de verschillende perioden<br />

van de kerkgeschiedenis overeenkomsten zullen zijn.<br />

Nu bestaan er vandaag verschillende liturgische gewoonten in de verschillende kerken in de<br />

wereld. Bovendien kent ook de traditie meerdere stromen en perioden. Bij welke moeten wij<br />

ons dan aansluiten? In de eerste plaats zullen inhoudelijke overwegingen gelden: wat<br />

beoordelen wij in onze situatie en tijd als 'zo goed mogelijk'? Maar wanneer dat niet persé tot<br />

één conclusie leidt, kan ook het principe van de 'naaste' hier dienst doen. Zonder anderen<br />

uit te sluiten, houdt dit in dat je eerst aansluiting zoekt bij de eigen gereformeerde traditie<br />

sinds de zestiende eeuw, en bij de kerken waarmee je op dit moment één verband vormt.<br />

Deze conclusie ondersteunt het hebben van een gezamenlijke orde van dienst, gegeven het<br />

feit van onze huidige kerkdiensten. Ook houdt zij in dat het een stuk van onze verantwoordelijkheid<br />

is om daarin de band met de kerk van eerdere tijden vast te houden en steeds weer<br />

te zoeken. Tegelijk onderstreept zij het feit dat zo'n orde niet het verloop van de samenkomst<br />

zo mag sturen dat er geen ruimte meer bestaat voor plaatselijke variatie in de invulling<br />

en aanpassing aan wat in een bepaalde situatie of tijd wenselijk is.<br />

B GEEN WANORDE MAAR VREDE<br />

De gezamenlijke omgang met God moet worden gekenmerkt door 'vrede' (1 Kor. 14). De<br />

achtergrond daarvan is dat God zelf een God van vrede is. Geen wanorde waarin individualisme<br />

en verwarring overheersen bij het gebruik van de gaven, past bij God. Maar wel het<br />

afstemmen van de gaven op elkaar en op het grote doel van de gezamenlijke opbouw.<br />

Dat de HERE een God van vrede is, kan bekend zijn uit zijn openbaring in het Oude Testament.<br />

Zonder dat Paulus dat verband expliciet legt, is er zakelijk overeenkomst tussen deze<br />

vrede en de zorgvuldigheid van de gang van zaken rond het heiligdom destijds. Wij wijzen<br />

op psalmen als Psalm 48 en Psalm 122 waar de harmonische aanblik van Jeruzalem als het<br />

ware mee een stuk uitstraling van God zelf vormt.<br />

Overigens legt Paulus' eerste brief aan Korinte dat verband wel indirect. De vrede tijdens de<br />

samenkomst dient de 'opbouw'. Dit woord 'opbouw' krijgt in Paulus' boodschap aan de<br />

eigenzinnige Korintiërs nadruk (bijvoorbeeld ook in hoofdstuk 8-10), en gaat terug op 1<br />

Korintiërs 3 waar Paulus de gemeente typeert als Gods bouwwerk en Gods tempel, waarmee<br />

men zorgvuldig moet omgaan.<br />

Ook in de brief aan Efeze sluit de beeldspraak van de onderlinge opbouw tot een welsluitend<br />

geheel (Ef. 4:16) aan bij de typering uit Efeziërs 2 dat de gemeente opgebouwd wordt tot<br />

een 'woonstede Gods in de Geest'. Ook met deze achtergrond trekken wij de conclusie dat


afspraken over de gang van zaken tijdens de samenkomst passen bij het stijlbesef dat de<br />

omgang met God ook in het Nieuwe Testament typeert. Nu gaat het niet zozeer om de<br />

noodzaak van eensgezindheid tussen verschillende gemeenten, maar om het dienen van de<br />

opbouw en het voorkomen van willekeur tijdens de samenkomst zelf.<br />

C VOOR GOD ZO PASSEND ALS MAAR KAN<br />

Er is nog een nadere concretisering van dit stijlbesef mogelijk. Ook in de inhoud van wat<br />

binnen de omgang met God gebeurt, is het passend om aan God recht te doen. Ook daarbij<br />

spelen op de achtergrond herinneringen aan het heiligdom in het Oude Testament.<br />

Dat principe komt naar voren op het punt van de gehele christelijke levensstijl. Zo roept<br />

Paulus in Romeinen 12 ertoe op dat het offer van ons leven 'God welgevallig' zal zijn en op<br />

een niveau dat recht doet aan zijn barmhartigheid. Bij de nadere invulling wijst hij enkele<br />

algemene principes aan die om nog verdere concretisering vanuit de christelijke vrijheid<br />

vragen: het goede, welgevallige en volkomene.<br />

Soortgelijke lessen vallen te trekken uit Filippenzen 1 waar Paulus bidt om fijngevoeligheid in<br />

het onderkennen van wat bij God past. En ook is opvallend Filippenzen 4 waar hij de gemeente<br />

oproept 'te bedenken' al wat waar is, waardig, rein, beminnelijk, welluidend etc. Dat<br />

brengt hij in direct verband met de typering van God als 'God van de vrede' (vergelijk de<br />

typering boven uit 1 Korintiërs 14).<br />

Binnen het grote veld van het christelijke leven vraagt dit beginsel ook om toepassing op wat<br />

de gemeente doet in de gezamenlijke omgang met God en tijdens de samenkomst 32 .<br />

Een voorbeeld van die toepassing van dat beginsel levert 1 Timoteüs 3:15. Paulus stelt daar<br />

dat het samenleven in het huis van de levende God vraagt om een passende stijl. In die<br />

uitdrukking 'huis van God' kan een directe zinspeling liggen op de tempel en de zorgvuldigheid<br />

die daar paste (vergelijk ook het vervolg: pijler en fundament van de waarheid). Maar in<br />

ieder geval is er zakelijk verband omdat het in beide gevallen erom gaat dat aan God zelf en<br />

zijn bedoelingen recht wordt gedaan.<br />

Opvallend is verder dat net als in 1 Korintiërs 14 Paulus' woorden zelfs uitdrukkelijk mee<br />

slaan op wat er gebeurt tijdens de samenkomst. Hij roept op tot voorbeden en de juiste<br />

houding daarbij. Hij regelt iets rond het leren in de samenkomst. Later roept hij Timoteüs op<br />

tot 'voorlezen van de Schriften, aansporen en leren', kennelijk vanuit de voorgelezen Schriften<br />

(1 Tim. 2; 4:13).<br />

Dit laat op nog een andere manier het recht en de wenselijkheid zien van nadere afspraken<br />

over de gezamenlijke omgang met God, ook tijdens de samenkomst. Behalve eensgezindheid<br />

op hoofdpunten tussen verschillende gemeenten en harmonie met het oog op de<br />

onderlinge opbouw binnen een gemeente, zijn ook inhoudelijke bezinning en fijngevoeligheid<br />

nodig om wat wij doen zoveel mogelijk tot eer van God te doen.<br />

Tenslotte benadrukken wij dat wij hiermee inhoudelijk geen invulling geven. Onverlet blijft de<br />

christelijke vrijheid. Wat wij hiermee wel gedaan hebben, is zoeken naar factoren die ons<br />

helpen om die vrijheid op een verantwoorde manier in te vullen. Kort samengevat komen<br />

deze hierop neer:<br />

- eensgezindheid met andere kerken in de wereld, allereerst met die kerken waarmee<br />

wij daadwerkelijk gemeenschap beoefenen: uit de buurt, de regio, het land, de eigen<br />

cultuur etc;<br />

32<br />

Trim p stelt: "Niet de zorgvuldigheid, maar de mon dighe id markeert het verschil tussen het oude en<br />

nieuwe verbond (...) Dus zal de Here ons kennen aan de ijver en de zorgvuldighe id, waarm ee wij als<br />

nieuw-testamentische kerk de vormen van de eredienst stellen, bewaken en zo nodig bijstellen (...)<br />

Vorm kracht, zorgvuldigheid, gevoel voor decorum en leven-in-dankbaarheid zijn nodig voor het<br />

onderh ouden van de eredienst", Gem eente en h aar litu rgie, 57.


- eensgezindheid met de kerk van alle eeuwen (allereerst met de eigen traditie);<br />

- harmonie die de opbouw dient tijdens een samenkomst;<br />

- bezinning op wat Gods eer tijdens een samenkomst optimaal recht doet.<br />

5.4.7 Wat blijvend past in de gezamenlijke omgang met God<br />

Als laatste onderdeel van deze paragraaf kijken wij nogmaals naar wat uit het Oude Testament<br />

bekend is over de concrete invulling van de gezamenlijke omgang met God tijdens de<br />

samenkomsten. Nu is de vraagstelling welke elementen daaruit mee moeten of kunnen gaan<br />

naar het Nieuwe Testament, en op welke manier.<br />

Wij noemen de punten die wij vonden bij § 5.3.4:<br />

A OFFERS<br />

Christus' offer is blijvend actueel en maakt alle verdere offers overbodig. Toch gebruikt ook<br />

het Nieuwe Testament offerbeeldspraak. Bijvoorbeeld voor de toewijding van het leven aan<br />

God, zelfs tot in de dood (Rom. 12:1v, 1 Petr. 2:5, Fil. 2:17), voor de gebeden (Heb. 5:7,<br />

Opb. 8:3), voor een gift ter ondersteuning (Fil. 4:18, Heb. 13:16), voor de belijdenis van<br />

Gods Naam als opbrengst van de lippen, ook schuldbelijdenis, voor lofzegging (Heb. 13:15).<br />

Omdat de samenkomst niet meer apart staat van het leven, kan niet worden gesteld dat<br />

dergelijke plaatsen spreken van de samenkomst. Anderzijds heeft de samenkomst binnen<br />

dat gehele leven nog steeds een plaats. Al past de offerceremonie niet meer, de momenten<br />

waarbij offers gebracht werden verdienen in de gezamenlijke omgang met God tijdens de<br />

samenkomst nog steeds aandacht.<br />

Het doet daarom recht aan Gods eigen instructies wanneer de omgang met God (ook tijdens<br />

de samenkomst) momenten kent van schulderkenning en verzoening, van gebed en voorbede,<br />

van dank en toewijding, van lofprijzing, belijden van Gods Naam en gezamenlijke viering<br />

van zijn werk in het kader waarvan ook onderling liefdebetoon plaatsvindt.<br />

Niet gezegd kan worden dat dit allemaal binnen elke samenkomst een plaats moet hebben.<br />

Wel kan dezelfde orde die wij bij de offers vonden, richtinggevend zijn voor de gang van<br />

zaken tijdens een samenkomst waarin meerdere van deze elementen een plaats ontvangen.<br />

Er is dan een beweging van schuldbelijdenis en verzoening naar lofprijzing en viering.<br />

B ONDERW IJS<br />

Zonder veel moeite zal ieder inzien dat onderwijs ook in het Nieuwe Testament mee gaat.<br />

Gods opdracht op dit punt heeft meer dan oudtestamentische kracht. Gods woorden en<br />

werken zijn alleen maar toegenomen en willen nog steeds de gemeente leren om met Hem<br />

te leven. Regelmatig onderwijs daarin blijft nodig, niet minder dan in het Oude Testament.<br />

Wat wel passend is, is dat bij dit onderwijs de mondigheid van de christenen voortaan<br />

uitkomt. Dat betekent niet dat er geen speciale leraars meer zijn. Toch is hun positie anders<br />

dan in het Oude Testament. Zij spreken niet vanuit grotere begaafdheid met de Geest, maar<br />

vormen als leraar één van de gaven van de Geest.<br />

Overigens valt al in de synagoge op te merken dat anderen aan het onderwijs mochten<br />

deelnemen. In hoeverre dat een speciale leiding van God was op weg naar de nieuwe<br />

bedeling kan in het midden blijven. De Schrift keurt het zeker niet af. Daarom hoeft binnen<br />

het Nieuwe Testament op dit punt de klok niet te worden teruggezet en mogen in beginsel<br />

ook anderen dan officiële leraars, mits ze daarvoor gaven hebben en het toegaat in goede<br />

orde, tijdens de samenkomst voorlezen en eventueel onderwijs geven.<br />

C DE ZEGEN<br />

Ook de zegen heeft geen aspect in zich, dat deze tot iets typisch oudtestamentisch maakt.<br />

Wanneer God in het Oude Testament tijdens de gezamenlijke omgang met Hem een


herkenbaar moment van zegenen instelt, is de conclusie waarschijnlijk dat wij er goed aan<br />

doen dit element ook in het Nieuwe Testament te bewaren.<br />

Daarbij zijn wel enkele verschuivingen mogelijk. Gods zegen is de samenvatting van alles<br />

wat Hij voor zijn volk wil zijn. Alles wat zijn woorden en werken beloven, komt in één keer<br />

naar ons toe. Met de voortgang van die woorden en werken zal ook de inhoud van de<br />

zegenwoorden rijker mogen worden.<br />

Niet langer is het nodig naar een bepaalde plaats te komen om Gods zegen te ontvangen.<br />

Gods zegen komt nu uit de hemelse gewesten, uit de handen van de Hogepriester die<br />

zegenend naar de hemel ging (Ef. 1, Luc. 24:51). Al in het Oude Testament kon je ook<br />

elkaar zegenen (vergelijk bijvoorbeeld de geschiedenis van de aartsvaders, Ri. 5:24, Ruth<br />

2:4, 2 Kron. 31:8, Ps. 118:26, Spr. 27:14, 30:11, Mat. 5:44). Nog sterker in het Nieuwe<br />

Testament zal het zo zijn, dat het uitdelen van Gods zegen niet voorbehouden is aan speciale<br />

priesters.<br />

Onzeker bleek of de zegen de afsluiting vormde van de samenkomst. Mocht dit het geval<br />

geweest zijn, dan is de noodzaak daartoe in het Nieuwe Testament minder. Een zegen ter<br />

afsluiting heeft ook iets te maken met een bijzondere lading die toegekend wordt aan het<br />

samenkomen op een bepaalde plaats. In het Oude Testament is dat passend, maar voor het<br />

Nieuwe Testament speelt dat geen rol. Wel kan het afscheidselement dat bij zegenen soms<br />

een rol speelt, die gewoonte nog steeds zinvol maken 33 .<br />

D WIE MAG NADEREN?<br />

Niet meer van kracht zijn de voorschriften uit het Oude Testament over omstandigheden<br />

waarin men wel of niet mocht naderen tot het heiligdom. En evenmin gelden nog rituele<br />

reinigingen.<br />

De gemeente is op elk moment en op elke plaats 'genaderd'. In die regels zat bovendien een<br />

opvoedkundig element.<br />

Wat wel blijft, is de noodzaak om met reine handen en harten te naderen, en in de omgang<br />

met God niet schijnheilig te zijn. Dit heeft niet speciaal betrekking op de gezamenlijke<br />

omgang met God tijdens de samenkomst, maar omvat deze wel.<br />

Tegen deze achtergrond staat bijvoorbeeld Jakobus 4:8 waar het naderen tot God gekoppeld<br />

wordt aan de noodzaak van ethische reiniging en schuldbelijdenis.<br />

Ook valt te denken aan de samenkomst die Paulus beschrijft in 1 Korintiërs 5. Een zondaar<br />

die zich niet wil bekeren wordt daar niet toegelaten: 'doet wie niet deugt uit uw midden weg'.<br />

Tenslotte spreekt ook sterk wat Paulus stelt over de instelling waarmee men de samenkomst<br />

ingaat waar onder meer de tafel van Christus is aangericht: 'ieder moet zichzelf eerst kritisch<br />

toetsen' (1 Kor. 11:28).<br />

E BIJZONDERE TIJDEN<br />

In het bovenstaande is al betoogd dat de nadrukkelijk voorgeschreven getijden hoorden tot<br />

de oudtestamentische schaduwen. Tevens is gesteld dat het principe blijft dat God recht<br />

heeft op speciaal voor Hem gereserveerde tijden.<br />

Niet voorgeschreven is dat deze aansluiten bij de werken van de HERE, zodat er een soort<br />

nieuwtestamentische feestcyclus ontstaat. Anderzijds kiest de christelijke kerk haar vierdag<br />

op de eerste dag van de week, de dag van de Here. Daarin sluit zij in een verantwoorde<br />

invulling van de christelijke vrijheid aan bij de werken van de HERE in Christus.<br />

Daarom is het geen plicht, evenmin een noodzakelijke vormgeving van een Bijbels beginsel,<br />

33<br />

Van Rongen, Met al de h eiligen III, 186vv.


maar wel een mogelijke en verantwoorde invulling van de tijden in de gezamenlijke omgang<br />

met de HERE, wanneer er behalve die eerste dag ook andere christelijke feestdagen worden<br />

ingesteld.<br />

F DE TROMPETTEN<br />

Gods oudtestamentische voorschrift over de trompetten kunnen wij in verband brengen met<br />

de dag van Christus (vergelijk Joël 2 over de dag des HEREN). Dan zal de verschijning van<br />

de koning aangekondigd en onderstreept worden met bazuinen (1 Kor. 15, 1 Tess. 4). Dit<br />

signaalinstrument heeft dan ook een verzamelende functie: de gelovigen worden bijeen<br />

gebracht om Christus te ontmoeten. Ook in het boek Openbaring klinken 'bazuinen': daar<br />

zijn ze signaalinstrumenten die Gods oordeel aankondigen.<br />

Verder blijft de zaak van het 'aandacht van God vestigen op het volk' en 'zijn verbond<br />

gedenken' actueel. God blijft zijn verbond gedenken. Alleen, nergens blijkt dat dit nog via<br />

trompetten moet plaatsvinden. Dat was kennelijk typisch een opvoedkundig element.<br />

Anderzijds blijft trompetgeschal een gewone menselijke uitdrukkingsvorm om aandacht te<br />

wekken, indruk te maken, of feestelijkheid te verhogen. Zonder dat dergelijke elementen<br />

moeten, valt wel te stellen dat signaalinstrumenten (kerkklokken bijvoorbeeld) een dergelijke<br />

functie nog steeds kunnen vervullen.<br />

Bovendien gold trompetgeschal (samen met andere instrumenten) als vorm van lofprijzing<br />

en eerbetoon aan God. Vooral bij de offers kwam dat naar voren. Ook die lof, waarbij mee<br />

muzikale mogelijkheden zijn ingeschakeld, blijft belangrijk.<br />

G LOFZEGGINGEN DOOR ZANGERS EN ANDERE MUSICI<br />

Al gezegd is dat de lof op God blijvend actueel is. Zijn woorden en werken geven daarvoor<br />

de aanleiding. Die zijn bij de overgang naar het Nieuwe Testament alleen maar rijker geworden.<br />

Dat vraagt om blijvende en zelfs in uitbundigheid toenemende lof op God.<br />

Zoals de lofzegging bij Gods aardse troon permanent moest zijn, in overeenstemming met<br />

de hemel zelf, zo past zeker in het Nieuwe Testament permanente lof. Bijvoorbeeld Lucas<br />

24:53, Handelingen 2:47, en Hebreeën 13:15 maken duidelijk dat die 'voortdurende' lof<br />

typerend is voor het christelijk leven en samenleven. Hebreeën 13:15 legt ook verband met<br />

het lofoffer bij de tempel 34 . Hoewel dat niet speciaal de samenkomst betreft, geldt die<br />

conclusie ook daarvoor. Het samenzijn tot eer van God en tot zegen van de gemeente wordt<br />

als het goed is getypeerd door lofzegging op God.<br />

Dat betekent dat er nieuwe lofliederen nodig zijn. Daarin zal de volle rijkdom kunnen uitkomen<br />

van Gods verder gaande woorden en werken. De liturgie in de hemel houdt de heilsgeschiedenis<br />

bij 35 . Dan kan de aarde niet achterblijven. Tegelijk betekent de continuïteit met<br />

het Oude Testament ook dat de stijl van deze lofliederen gelijk moet blijven. Het gaat daarin<br />

nog steeds om de woorden en werken van de HERE, waarin Hij zich geeft aan zijn volk (zie<br />

verder hoofdstuk 8 van dit <strong>rap</strong>port).<br />

In lijn met de conclusie die al eerder werd getrokken merken wij op, dat bij die lof op de<br />

HERE alle beschikbare middelen gebruikt mogen worden, die de kwaliteit en feestelijkheid<br />

bevorderen. Een voorwaarde daarbij is dat zij de inhoud van de lof dienen en geen eigen<br />

bedoeling daarnaast krijgen. Ook kan worden gesteld dat wij het binnen onze grenzen zo<br />

goed mogelijk moeten doen voor de HERE.<br />

Zulke middelen zijn bijvoorbeeld: muziekinstrumenten, afwisselende zang, lichamelijke<br />

expressie (knielen, dansen, handgeklap, juichen, of misschien andere bij een tijd of cultuur<br />

passende vormen), speciale zangers of andere musici.<br />

34<br />

35<br />

Trimp, Gem eente en haar liturgie , 83 e.v..<br />

Van Rongen, Met al de h eiligen I/II, 26-29.


Hiermee stellen wij niet dat op dit punt verplichtingen bestaan. Wel menen wij dat er vanuit<br />

de Schrift het volste recht bestaat om met dergelijke middelen de lof op God tijdens de<br />

samenkomst uit te voeren. Ook menen wij dat het onnodige armoede zou betekenen wanneer<br />

beschikbare mogelijkheden in dit opzicht onbenut blijven.<br />

In de oudtestamentische liturgie kwamen wij verder vaste lofformules tegen. Met name<br />

wijzen wij op de woorden 'looft de HERE, want Hij is goed, zijn goedertierenheid duurt tot in<br />

eeuwigheid'. Daarnaast blijkt uit Jesaja 6 en Openbaring 4 dat ook het 'driemaal heilig' zo'n<br />

vast markerend punt is geweest (althans in de hemelse verering van God, maar toch ook in<br />

de joodse synagoge).<br />

Ook op dit punt valt niet te spreken van een plicht, maar evenmin is er een reden waarom<br />

wij zulke vaste woorden zouden moeten vermijden zonder iets beters daarvoor in de plaats<br />

te stellen.<br />

Ook de getrokken conclusies over het 'amen' blijven van kracht. Dus:<br />

a. Amen-zeggen is geen normatief voorschrift.<br />

b. Woorden van of over God, geuit door één of enkelen, vragen om openlijke instemming<br />

van de anderen.<br />

c. Bij gebruik van het woord 'amen' moeten wij aan de bedoeling van dat woord ook recht<br />

doen. Het is een uiting van instemming en bevestiging.<br />

Evenzo houden andere acclamaties recht van bestaan.<br />

H SAMENKOMEN<br />

Al eerder trokken wij de conclusie, dat ook in het Nieuwe Testament gesproken moet worden<br />

van een opdracht van de HERE om samen te komen. De functie daarvan is wel gewijzigd,<br />

vanwege het wegvallen van een centrale heilige plaats. Ook zijn de tijden ervoor niet<br />

langer voorgeschreven. Maar het beginsel dat samenkomen hoort bij de gezamenlijke<br />

omgang met God is blijvend.<br />

I SYNAGOGE<br />

Hoewel niet met zekerheid gezegd kan worden welke aspecten van de synagoge-liturgie al<br />

stammen uit het de tijd van het Oude Testament, maken wij op één punt toch een opmerking.<br />

Wij constateerden dat wat wij 'zang' noemen tijdens de synagoge-dienst meerdere functies<br />

had. Lezingen en gebeden kunnen gereciteerd of gezongen worden. Daarnaast bestond er<br />

psalmgezang.<br />

Daarbij gaat het niet om een voorschrift, maar om een met de tijd samenhangende gewoonte.<br />

Deze waarneming zet ons op het spoor van een belangrijk onderscheid. Zingen zelf is geen<br />

apart onderdeel van de samenkomst. Zingen is een manier van spreken 36 . Het is een vorm<br />

waarin verschillende onderdelen gegoten kunnen worden.<br />

Onderdelen van de samenkomst zijn bijvoorbeeld: schriftlezing, onderwijs, schuldbelijdenis,<br />

gebed, lofzegging. Deze onderdelen kunnen op meerdere manieren uitgevoerd worden. Dat<br />

hangt ook samen met tijd, mogelijkheden en cultuur. Ze kunnen bijvoorbeeld gesproken<br />

worden: door één, waarna anderen instemmen, of door allen gezamenlijk. Tevens kunnen<br />

ze gereciteerd worden. Ook kunnen ze gezongen worden. Vanuit 1 Korintiërs 14 kan zelfs<br />

een nader onderscheid worden aangewezen in de manier van lofzeggen/ -zingen: met het<br />

verstand of met de geest. Het gaat bij al die mogelijkheden om vormen die de inhoud willen<br />

36<br />

Peter Brunne r, Zur Lehre vom Gottesdienst des im Namen Jesu versammelten Gemeinde,<br />

in:K.F.Müller, W.Blanke nburg(h rsg), Leitourgia I, 295. Hij noemt de overgang van gesproken en<br />

gezongen woord vloeiend en wijst behalve op de synag ogale praktijk ook op het 'Singen und Sagen'<br />

waarvan Luther sprak.


dienen.<br />

Illustratief zijn de liturgieën van de oosterse kerk, waar allerlei onderdelen gezongen worden<br />

die in de gereformeerde traditie gesproken zijn. Tevens valt te wijzen op de gezongen<br />

lezingen en verkondiging in bijvoorbeeld cantates en motetten. Dit inzicht is belangrijk om<br />

onderscheid te maken tussen de verschillende momenten dat in een dienst zang en andere<br />

muziek klinken.<br />

Een gezongen of gereciteerd gebed heeft een andere functie in de dienst dan een gezongen<br />

schriftlezing of verkondiging. En samen zijn deze weer verschillend van een gezongen<br />

lofzegging. Die onderscheiden momenten waarop zang kan functioneren, verdienen een<br />

eigen karakter. Het zou onjuist zijn, ze allemaal samen te vatten onder dezelfde noemer,<br />

namelijk zingen in de dienst<br />

5.5 Het beeld van de samenkomsten in het Nieuwe Testament<br />

Christus en zijn leerlingen hebben zich aanvankelijk aangesloten bij de synagoge en de<br />

tempelsamenkomsten. Daar konden de lof op God en het gebed plaatsvinden. Bovendien<br />

bood het onderwijs vanuit de Schrift gelegenheid om over Christus te spreken. Parallel<br />

daaraan (bijvoorbeeld Hand. 2:46) en - na een eventueel noodzakelijk afscheid van de<br />

synagoge - daarop volgend (bijvoorbeeld Hand. 18:7,8) hielden de christenen eigen samenkomsten.<br />

Voordat wij verder gaan, merken wij op dat geen enkele plaats in het Nieuwe Testament<br />

normatief voorschrijft hoe deze samenkomsten hebben te verlopen. Wanneer wij de nieuwtestamentische<br />

teksten overzien, dan vallen ze op dit punt in twee categorieën uiteen:<br />

a. teksten die beschrijvend iets over de gang van zaken laten weten (bijvoorbeeld Hand.<br />

2, Hand. 20, 1 Kor. 5, 1 Kor. 11, 1 Kor. 14, 1 Tim. 2);<br />

b. teksten waarin bij nadere analyse elementen uit een samenkomst te herkennen zijn.<br />

Bij de laatste categorie verschilt de mate van zekerheid of waarschijnlijkheid waarmee<br />

dit vastgesteld kan worden.<br />

Dit betekent niet dat er rond de samenkomsten in het Nieuwe Testament in het geheel geen<br />

normatieve richtingwijzers te vinden zijn. In de eerste plaats blijft van kracht wat wij boven<br />

hebben uiteengezet over de manier waarop gegevens uit het Oude Testament al dan niet<br />

meegaan in het Nieuwe Testament. Verder zijn er weliswaar geen gerichte opdrachten rond<br />

de gang van zaken tijdens een samenkomst, maar wel treffen wij geboden aan om bepaalde<br />

handelingen te verrichten, waarbij samenkomsten het passende kader vormen (bijvoorbeeld<br />

om te bidden, te loven, de Schriften te lezen, te leren, elkaar op te scherpen, te delen).<br />

Tenslotte heeft een beschrijving als in Handelingen 2 ook een normatief element in zich. In<br />

de door de Geest vervulde gemeente zijn elementen uit de daar geschetste gang van zaken<br />

typerend. In het onderstaande gebruiken wij op het voetspoor van anderen dat hoofdstuk als<br />

kader voor de gegevens 37 .<br />

5.5.1 Handelingen 2<br />

Kort na de komst van de Geest valt de gemeente op door een sterke beoefening van de<br />

gemeenschap.<br />

Men is elke dag bij elkaar: zowel voor bijeenkomsten in de tempel als voor gemeenschappe-<br />

37<br />

Ook Brien en va t het beeld v an de sam enk omsten in het N ieuwe Te stam ent sam en va nuit Handelingen<br />

2 (Oriëntatie in de litu rgie, 71; 'Liturgie als dien st van de kerk', in: W .van 'tSpijker e.a., De kerk,<br />

438). Hetzelfde doet K.Deddens, die stelt dat de ap ostolische kerk ee n liturg ie kende die vergeleken<br />

met latere ontwikkelingen zeer eenvoudig was (Het begon in Jeruzalem, 110).


lijke maaltijden in particuliere huizen. Verder deelt men met elkaar. Dat komt uit in de verkoop<br />

van bezit om naar behoefte uit te delen. Verder blijkt het uit gemeenschappelijke<br />

maaltijden die ook een functie hadden in de zorg voor de armen en zwakken (Hand. 4,<br />

Hand. 5, Hand. 6).<br />

Binnen die sterke gemeenschapsbeoefening komen met name twee activiteiten naar voren:<br />

- De apostelen geven nader onderwijs, waarnaar men intensief luistert en waaraan men<br />

trouw is (vergelijk ook Hand. 6). Over dit onderwijs valt op te merken dat het aansluit<br />

bij de Schriften. Uit de voorbeelden van apostolisch onderwijs (Hand. 2, Hand. 3, Hand<br />

7., Hand. 10, Hand. 13 etc) is dat duidelijk. Op dat punt zetten zij Jezus' eigen onderwijs<br />

uit de Schriften voort (vergelijk bijvoorbeeld Luc. 4, Luc. 24).<br />

- Men verricht gezamenlijke gebeden, waarvan Hand. 4:24-30 een voorbeeld biedt.<br />

Onderwijs en gebed vinden plaats in de tempel (Hand. 3,4), later op andere publieke plaatsen,<br />

maar ook in de huizen waar men samen is (Hand. 6:4, 12, 20:20). Verder vallen de<br />

gelovigen op doordat zij God loven (Hand. 2:47). Daarin gebeurt hetzelfde als in Handelingen<br />

2:11, waar zij door de Geest spreken van Gods grote daden in Christus. Ook zien wij<br />

later telkens hoe mensen die zich bij de gemeente voegen, God loven (Hand. 10:46).<br />

Aparte bespreking verdient de vraag of het bij het genoemde breken van het brood gaat om<br />

de maaltijd van de Heer, of niet. In de exegese worden beide opvattingen verdedigd. Meestal<br />

betrekt men hierbij ook Handelingen 20:7, waar sprake is van een samenkomst van<br />

christenen aan huis 'om brood te breken'. Tijdens die samenkomst houdt Paulus een lange<br />

toespraak om onderwijs te geven.<br />

De genoemde uitdrukking duidt als zodanig niet speciaal op het avondmaal. Het is een<br />

gewone zegswijze voor een maaltijd. Toch krijgt Handelingen 2:46 dan iets dubbels: direct<br />

na het genoemde breken van het brood aan huis lezen wij over het gebruiken van de maaltijden.<br />

Dit wordt verklaarbaarder wanneer dit broodbreken op iets bijzonders duidt.<br />

Bovendien vertonen Lucas' geschriften op dit punt een bepaalde lijn: van Lucas 22 via Lucas<br />

24 naar Handelingen 2 en Handelingen 20. Jezus breekt het brood vlak voor zijn lijden. Hij<br />

neemt die draad weer op als Hij de Emmaüsgangers vanuit de Schrift heeft uitgelegd dat de<br />

Christus moest lijden om in zijn heerlijkheid in te gaan. Daarna horen wij over het brood<br />

breken als typerend voor de gemeente. Ook wanneer het in Handelingen 2 niet direct gaat<br />

om het avondmaal, is er daarom wel een verbindend motief: de maaltijd kent een<br />

gemeenschaps-onderhoudend karakter. Daarbij gaat het niet alleen om onderlinge gemeenschap,<br />

maar ook om die met de opgestane Heer.<br />

Ook wijzen wij op de bepaalde lidwoorden in Handelingen 2:42 (o.m. 'het' breken van het<br />

brood). Die kunnen goed verklaard worden wanneer Lucas, schrijvend in later tijd, typeert<br />

vanuit in zijn tijd nog steeds bekende karakteristieken van het leven van de gemeente.<br />

Gezien andere gegevens uit het Nieuwe Testament en enkele vroegchristelijke tradities<br />

behoorde het avondmaal in ieder geval later bij die karakteristieken. Terugkijkend op die<br />

eerste periode in Jeruzalem ziet Lucas de maaltijden van toen dan minstens in één perspectief<br />

met het avondmaal zoals hij dat in zijn tijd kent 38 .<br />

Daarom concluderen wij dat er veel voor spreekt om ook het avondmaal te beschouwen als<br />

typerend voor het leven van de gemeente. Daarbij moet genoteerd worden dat de maaltijd<br />

van Handelingen 2 aanvankelijk elke dag gevierd is. De atmosfeer waarin deze plaatsvond<br />

was er één van eenvoud van hart en blijdschap. Bij die blijdschap staat een woord dat ook<br />

'juichen' of 'jubelen' kan betekenen. Dat is al in het Oude Testament de passende reactie op<br />

38<br />

Trim p merkt op dat het niet aangaat deze breking van het brood zonder mee r te vereenzelvigen met<br />

onze praktijk van avondmaalsviering. Maar met name vanwege de door hem als typerend geziene<br />

vreugde ziet hij toch een verband (Gem eente en h aar litu rgie, 112v). In die richting schrijft ook Van<br />

Rongen (Met al de h eiligen I/II, 44v).


Gods grote daden (bijvoorbeeld Ps. 98) 39 .<br />

5.5.2 Liturgie in Hand 13?<br />

In Handelingen 13:2 is sprake van 'vasten bij de dienst'. Voor 'dienen' staat daar het woord<br />

'leitourgeoo'. Kan dit vers gebruikt worden als 'liturgisch' gegeven?<br />

De vertaling is enigszins misleidend. Letterlijk staat er: 'de Here dienende en vastende'. Het<br />

vasten kan het best worden opgevat als de nadere invulling van het 'dienen'. Gezien bijvoorbeeld<br />

vers 3 is het een begeleidend verschijnsel bij het gebed. Er is dus niet sprake van 'de<br />

dienst' als een vaste liturgische grootheid.<br />

Bovendien gaat het om het dienen door profeten en leraars. Het geheel van de gemeente<br />

blijft buiten beeld. Het is wel waarschijnlijk dat deze voorgangers zelf bijeen zijn gekomen<br />

voor gebed. Maar uit niets valt af te leiden dat heel de gemeente daarbij is.<br />

Zelfs ligt het tegendeel voor de hand. Deze profeten en leraars zijn 'verspreid over de<br />

gemeente aldaar' (kata ten ousan ekklesian). Dat kan het volgende beeld opleveren. Zij<br />

functioneren in de verschillende samenkomsten in gemeente-huizen door heel de stad, maar<br />

houden nu een vastentijd als onderdeel van hun toewijding aan God en komen in dat kader<br />

vanuit die verschillende 'wijken' samen voor een gebedsbijeenkomst.<br />

Dit gegeven zegt dus weinig over de invulling van samenkomsten van de gemeente. Het kan<br />

niet worden gebruikt om een koppeling te leggen tussen het bijbelse 'leitourgeoo' en onze<br />

liturgie. Wel bevestigt het het bestaan van aparte samenkomsten voor gebed 40 .<br />

5.5.3 Onderwijs<br />

Verschillende van de genoemde karakteristieken voor de gemeente die uit Handelingen 2<br />

naar voren kwamen, keren op andere plaatsen terug. Wij gaan daarvan iets na en beginnen<br />

met het onderwijs van de apostelen. Zij vertrouwen hun leer toe aan de verschillende gemeenten<br />

(1 Kor. 15:1-11; 1 Tim. 3:15). Daarbinnen zijn mensen aangesteld die overeenkomstig<br />

die leer moeten onderwijzen (Hand. 20, 1 Tim. 3, Tit. 1). In dit onderwijs functioneren de<br />

Schriften, aanvankelijk alleen van het Oude Testament, later ook van de apostelen zelf.<br />

Deze worden voorgelezen, waarna er in het licht van de vervulling in Christus lering, opwekking,<br />

correctie en toerusting uit volgen (1 Tess. 5:27; 1 Tim. 4:13; 2 Tim. 3:15,16; 2 Petr.<br />

3:15; Kol. 4:16; Opb. 1:3; Mat. 24:15).<br />

Die lering komt niet alleen voort uit de Schriften, maar ook via profetische uitingen. Die<br />

worden getoetst, waarna er onderwijs en opwekking uit kunnen voortkomen (1 Kor. 14:31; 1<br />

Tess. 5:<strong>19</strong>-21).<br />

Wat betreft de gang van zaken merken wij op dat verschillende mensen daarbij hun bijdragen<br />

mochten leveren, hoewel Paulus in 1 Korintiërs 14 het aantal tegelijk optredende profeten<br />

beperkt tot twee of drie ten hoogste (één mag dus ook).<br />

Bovendien kon de lering ook tot stand komen via een gesprek of discussie (1 Kor. 14).<br />

Behalve de profeten en leraars mochten daaraan ook anderen deelnemen, in ieder geval<br />

door navraag te doen. Er waren ook vrouwelijke profeten (1 Kor. 11). Zij gaven wel hun<br />

profetie door, maar moesten in die leerdiscussie zwijgen.<br />

39<br />

40<br />

Van der W erf, Kleine Liturgiek ,21v.<br />

Van der Werf spreekt over 'het gebed van een kleine gebedsgemeenschap' (Kleine Liturgiek, 7). Zo<br />

ook Brienen, Oriëntatie in de litu rgie, 10.


Verder kan verondersteld worden dat de mogelijkheden op dit punt zeker niet minder zijn<br />

geweest dan in de synagoge, waar volwassen mannen in voorlezing en onderwijs konden<br />

deelnemen.<br />

Op dit punt stelden wij al eerder vast, dat de HERE zelf dit onderwijs nodig vindt. Wij bespreken<br />

hier niet de vragen rond het verschijnsel van de nieuwtestamentische profetie. In ieder<br />

geval kunnen wij concluderen dat voorlezing van de Schriften en daarbij aansluitend onderwijs<br />

een opdracht van God is.<br />

Wat betreft de geschetste gang van zaken is alleen iets bekend over de samenkomsten in<br />

Korinte. Hoe het op andere plaatsen toe ging, blijft buiten beeld. Wij stellen vast dat het zo<br />

zou mogen en kunnen, maar dat nergens uit volgt dat het zo moet.<br />

5.5.4 Gebeden<br />

De roeping tot gebed en dankzegging treffen wij in het Nieuwe Testament herhaaldelijk aan.<br />

Op veel van die plaatsen kan gedacht zijn aan de samengekomen gemeente. Maar haast<br />

nergens is dit bewijsbaar.<br />

Wel waarschijnlijk is dit in Rom. 8:15 en Gal. 4:6. Daar is sprake van het samen roepen:<br />

Abba, Vader. En in Ef. 2:18 gaat het over de toegang die joden en grieken in de gemeente<br />

samen hebben tot de Vader. Voor de hand ligt het daarbij ook te denken aan de praktijk van<br />

het gezamenlijk hardop uitspreken van gebeden, gedeelten daarvan, of het gezamenlijk<br />

instemmen met het gebed van een. De dubbele aanspraak 'abba' en 'vader' laat zien dat de<br />

ene Geest in verschillende talen het ene gebed tot God leert opzenden. Zo was de situatie<br />

daadwerkelijk in verschillende gemeenten destijds.<br />

Niet bewijsbaar is of hierbij het 'Onze Vader' gebruikt is. Oorspronkelijk gaf Jezus dit gebed<br />

voor de binnenkamer, hoewel de gebedstijd wel samenviel met het publieke gebed in de<br />

tempel (het is Jezus' alternatief voor het bidden van de farizeeën op de straten tijdens het<br />

gebedsuur).<br />

In de tijd na het Nieuwe Testament is het 'Onze Vader' in ieder geval al vrij spoedig aan te<br />

wijzen in de liturgie. In oosterse liturgieën bijvoorbeeld werden de vragen van het 'Onze<br />

Vader' door heel de gemeente gezamenlijk gezegd. Daarna sprak de voorganger de lofprijzing<br />

uit, waarop de gemeente 'amen' zei 41 .<br />

Typerend voor het gebed van de christenen is ook dat het zich rechtstreeks kan richten op<br />

Christus. Dat komt bijvoorbeeld uit in de acclamatie 'Maranatha' (1 Kor. 16:22). Met deze<br />

gezamenlijke roep van de kerk om de komst van haar Heer besluit de Schrift (Opb. 22:20).<br />

Wanneer Romeinen 8:15 spreekt van gezamenlijk gebed, kan dit doorgetrokken worden<br />

naar Romeinen 8:18-30. Daar staat het smekend roepen van de gemeente in het kader van<br />

de roep die uit heel de schepping tot God opklinkt. Het wordt gedragen door het zuchten van<br />

de Geest. Eerder stelden wij vast dat er eenheid is in de lof op God door al zijn werken: de<br />

gemeente looft God in de ruimte van heel zijn schepping. Nu voegen wij daaraan toe dat er<br />

een soortgelijke eenheid is in het smekend roepen tot God vanuit zonde en lijden. Ook<br />

daarbij staat de gemeente in de samenhang van heel de schepping. Het gebed van de in<br />

Christus verloste gemeente is tegelijk voorbede voor de schepping 42 .<br />

41<br />

42<br />

J. van Bruggen,'Abba, Vader!' in: C . Trimp (red), De biddende kerk, 16v.37v.<br />

Landman laat zien hoe in de Schrift het 'aanroepen van Gods naam' al in Genesis 4 niet los staat van<br />

de situatie van aardbodem en schepping en daarom moet plaatsvinden in de context van heel de<br />

schepping (Ruimte van de Naam, 2v, 4v, 8v, 11, 91).


Verder sporen de apostelen de gemeenten aan tot allerlei vormen van gebed: o.m. smeking,<br />

dankzegging, voorbede (Ef. 6:18vv, Fil. 4:6, Kol. 4:2, 1 Tess. 5:17, 1 Tim. 2:1).<br />

Die laatste tekst gaat duidelijk over het gezamenlijk gebed van de gemeente. Paulus leert<br />

iets over de passende inhoud van de voorbede: die moet zijn voor alle mensen, in het<br />

bijzonder voor hooggeplaatsten.<br />

Uit andere plaatsen (als Rom. 15:30, Fil. 1:<strong>19</strong>, 2 Tess. 3:1) volgt ook de noodzaak van<br />

voorbede voor de voortgang van het evangelie.<br />

Verder leert Paulus hoe de juiste houding tijdens het gebed is. Uit 1 Tim. 2 (en ook uit 1 Kor.<br />

11) blijkt dat het gebed van de samengekomen gemeente uitgevoerd kon worden door<br />

meerdere gewone gemeenteleden, zowel mannen en vrouwen.<br />

5.5.5 Maaltijd<br />

Opvallend is dat het avondmaal in de rest van het Nieuwe Testament niet vaak naar voren<br />

komt. Eigenlijk geeft alleen de eerste brief aan Korinte verder inzicht.<br />

a. In 1 Korintiërs 5 is sprake van een bijeenkomst om samen te eten. Daarbij moet een<br />

openlijke zondaar uit de gemeente, die zich niet bekeert, geweerd worden.<br />

b. In 1 Korintiërs 10 is sprake van de 'tafel des Heren'.<br />

In de eerste plaats merken wij iets op over de gebruikelijkheid van deze ceremonie. Paulus<br />

corrigeert de gemeente op een punt van de dagelijkse leefpraktijk: namelijk de deelname<br />

aan de regelmatig plaats hebbende heidense offermalen. In dat kader grijpt hij naar het<br />

avondmaal als appèl-grond. Dat moet wel betekenen dat dit een centraal onderdeel van het<br />

gemeente-leven was. Ook de voor de hand liggende relatie van de betreffende passage met<br />

1 Korintiërs 10:3,4 (geestelijk voedsel eten, geestelijke drank drinken) wijst indirect op het<br />

avondmaal als typerend voor het gemeente-zijn.<br />

Uit 1 Korintiërs 10 valt ook iets op te maken over de gang van zaken. Het gaat over de<br />

beker, 'waarover wij de dankzegging uitspreken'. En over het brood, 'dat wij breken'. Bovendien<br />

is sprake van het delen van allen in het ene brood. Kennelijk is die dankzegging of<br />

lofprijzing iets gezamenlijks. En waarschijnlijk ging er één stuk brood rond waarvan ieder<br />

een stuk afbrak.<br />

Overigens wijzen wij erop dat ook hier de uitdrukking 'brood breken' voorkomt, waarvan wij<br />

in Handelingen 2 waarschijnlijk achtten dat zij minstens indirect sloeg op het avondmaal.<br />

Tenslotte legt 1 Korintiërs 10 een relatie tussen de maaltijd en oudtestamentische offermaaltijden.<br />

De deelname daaraan geeft gemeenschap met het altaar. Zo geeft het avondmaal<br />

gemeenschap met de dood van de Heer. Daarbij valt te bedenken dat die offermaaltijden<br />

momenten van viering waren in de tempel-samenkomsten. Daarbij klonk de lof en dank voor<br />

God, bij de beker (vergelijk Ps. 116). Hier ligt verband met de beker der dankzegging bij het<br />

avondmaal. Het avondmaal heeft iets van het oudtestamentische lof- of vredeoffer.<br />

c. Ook 1 Korintiërs 11 spreekt over het avondmaal. Daaruit ontstaat een nog scherper beeld.<br />

Paulus spreekt heel algemeen over de samenkomsten. Die zijn niet tot zegen, vanwege een<br />

misstand die het avondmaal bederft. Bijvoorbeeld in vs 20 lijkt er een vanzelfsprekende<br />

koppeling tussen samenkomen en gebruik van de maaltijd van de Here. Ook de woorden 'zo<br />

dikwijls gij dit doet' (vs 25) duiden op terugkerende regelmaat, al geven ze geen frequentie<br />

aan.<br />

Bovendien betreft het een misstand bij de gewone maaltijd waarin het avondmaal kennelijk<br />

was ingebed. Deze maaltijd heeft evenals in Handelingen 2 een functie in de onderlinge<br />

gemeenschapsbeoefening en hulpverlening. Paulus' scherpe kritiek vanuit het ten oordeel<br />

(en dus niet ten zegen, vergelijk vers 17) zijn van de avondmaalsviering is alleen maar<br />

doeltreffend wanneer deze ook werkelijk als regel bij zulke maaltijden voorkwam en de<br />

samenkomsten typeerde. Dit alles leidt tot de conclusie dat (één van?) de gewone samenkomsten<br />

in Korinte als regel ook avondmaal kende(n). Het blijft onzeker of het daarbij gaat


om dezelfde samenkomsten als waarover 1 Korintiërs 14 spreekt 43 .<br />

1 Korintiërs 11 maakt ook duidelijk dat avondmaal vieren een verkondigend doel heeft. Dat<br />

bekendmaken van de dood van de Heer zit in de handelingen op zichzelf, zoals 'gedenken'<br />

aan het Pascha tot stand kwam door samen iets te doen. Daarnaast valt er een relatie te<br />

leggen met de dankzegging of lofprijzing bij de beker 44 .<br />

Ook treffen wij hier het woord 'gedachtenis' aan. Dat laat zien dat het avondmaal een<br />

soortgelijke functie heeft als destijds het Pascha. Deze maaltijd houdt de herinnering levend<br />

aan Gods werken van verlossing en Gods woorden uit het verleden, in het heden ('verkondigt')<br />

en op weg naar de toekomst ('totdat Hij komt').<br />

Over het tijdstip van deze samenkomst valt op te merken dat dit in de namiddag of in de<br />

avond moet hebben gelegen. Dan is er gelegenheid om samen te eten. Bovendien komen<br />

armere gemeenteleden kennelijk later (11:22). Een voor de hand liggende reden is dat hun<br />

werkdag (bijvoorbeeld als slaven) langer duurde 45 .<br />

Niet zeker is op welke dag of dagen in de week dit maal plaatsvond. Het kan gaan om<br />

dagelijkse bijeenkomsten zoals in Handelingen 2. Ook kan de situatie al zijn zoals bekend is<br />

uit de tijd na het Nieuwe Testament: vroeg in de ochtend van de eerste dag van de week<br />

was er een samenkomst, en 's avonds opnieuw. In die tweede samenkomst vond de maaltijd<br />

plaats.<br />

Voor wekelijkse maaltijden valt een parallel te trekken met het jodendom. Op de avond<br />

waarmee de sabbat begon (en op de sabbat zelf) had men de gewoonte om samen te<br />

eten 46 . Overigens blijft deze parallel een hypothese.<br />

Nu we zowel uit Handelingen 2 als uit de rest van het Nieuwe Testament enkele gegevens<br />

rond het avondmaal naar voren hebben gehaald, past een korte bespreking van de verschillende<br />

visies over het avondmaal in het Nieuwe Testament.<br />

Een wat oudere visie stelt dat de viering van het avondmaal de kern is geweest van de<br />

christelijke eredienst. Daarin ging het om de presentie van de verhoogde Christus. Met de<br />

joodse synagoge als achtergrond kwam daarnaast een meer catechetische woorddienst.<br />

Soms ging deze visie samen met een dialectische opvatting over de ontwikkelingsgang van<br />

de apostolische kerk: de eredienst zou een synthese zijn van joodse en hellenistische<br />

invloeden (respectievelijk synagoge en maaltijd). Deze visie heeft echter onder meer als<br />

achtergrond de schriftkritische gedachte dat Bijbelteksten niet zozeer geschiedenis willen<br />

vertellen, maar een bepaalde 'Sitz im Leben' weerspiegelen. In dit geval zouden ze dus hun<br />

achtergrond hebben in de liturgische praktijk van de oude kerk. Bovendien is de dialectische<br />

kijk op de apostolische kerk een verouderde schriftkritische speculatie.<br />

Een wat ander accent ontstaat bij hen die weliswaar ook het avondmaal beschouwen als<br />

centrum van de toenmalige eredienst, maar opkomen voor een oorspronkelijke eenheid<br />

ervan met de woorddienst. Hun argument is vooral dat Handelingen 2 direct de liturgische<br />

43<br />

44<br />

45<br />

46<br />

Van Rongen stelt bijvoorbeeld met veel anderen, dat het in 1 Korintiërs 14 gaat om een woorddienst<br />

en in 1 Korintiërs 11 om een avondmaalsdienst. Dit is mogelijk, gezien de latere praktijk in de kerk,<br />

maar blijft strikt genomen toch een hypothese waarvoor nadere argum enten ontbreken ( De<br />

geme ente en haar liturgie I/II, 43). Overigens stelt hij later dat het niet zeker is, dat beide 'diensten'<br />

afzonderlijke samenkomsten inhielden (a.w., 46).<br />

Landman schrijft concluderend na een bespreking van de term 'gedenken': "In het gedenkend vieren<br />

hebben verbale en non-verbale e lementen beide hun plaats..."(Ruimte van de Naam, 91).<br />

J.P. Versteeg, 'Het avondmaal volgens het Nieuwe Testament', in: W. van 't Spijker, W. Balke, K.<br />

Exalto, L. va n Driel (red), Bij brood en beker, 11.<br />

M.A. Vrijlandt, Liturgiek, 16.


praktijk van de apostolische kerk weerspiegelt 47 . Dat hoofdstuk kan echter wel gezien<br />

worden als beschrijving van wat typerend is voor de gemeente, maar uit niets blijkt dat hier<br />

de gang van een oude liturgie getekend wordt. Daarom is er geen conclusie mogelijk over<br />

de vraag of de daar genoemde karakteristieken altijd in combinatie met elkaar moeten<br />

voorkomen. Illustratief is dat onderwijs en gebeden ook plaatsvonden bij de tempel: daar zal<br />

geen maaltijd gevierd zijn. Bovendien spreken beschrijvingen van latere samenkomsten<br />

(Hand. 4, Hand. 12) niet van al deze elementen in combinatie met elkaar. Vooral het gebed<br />

krijgt dan nadruk.<br />

Anderzijds is het waarschijnlijk dat dagelijkse maaltijden (met eventueel avondmaal) niet<br />

altijd vergezeld zijn geweest van onderwijs uit de Schriften. Bovendien ontdekten wij dat de<br />

identificatie van de maaltijden van Handelingen 2 en het avondmaal niet te vlot moet plaatsvinden.<br />

In latere verhandelingen keert dan ook de visie terug, dat de apostolische kerk meerdere<br />

samenkomsten van verschillend karakter kende. Naast frequente liefdemaaltijden (met in<br />

dat kader avondmaal zoals in Korinte) waren er frequente bijeenkomsten van Woord en<br />

gebed. Ook de vroegste tradities over de na-apostolische kerk wijzen eerder in die richting<br />

(Plinius). Bronnen als de Didachè en Justinus die de eenheid van woorddienst en tafel<br />

kennen, dateren van nog weer een halve eeuw later. Zelfs is gesteld dat pas vanaf de vierde<br />

eeuw die eenheid onverbrekelijk werd 48 .<br />

Daarbij wordt de mogelijkheid opengehouden en zelfs waarschijnlijk genoemd dat het<br />

avondmaal als vervulling van het joodse Pascha oorspronkelijk slechts één keer per jaar<br />

werd gevierd. Later (bijvoorbeeld in Korinte) zou het avondmaal dan ineengeschoven zijn<br />

met de frequente gemeenschapsmaaltijden uit Handelingen 2 49 . C.J. den Heyer, die deze<br />

visie naar voren brengt, maant ons ertoe de grenzen van onze kennismogelijkheden in dit<br />

opzicht niet al speculerend te overschrijden. Hij meent dat deze verleiding niet denkbeeldig<br />

is. De meesten willen over het avondmaal in de apostolische kerk meer weten dan mogelijk.<br />

Onomwonden stelt hij ook dat er wat betreft de periode van het Nieuwe Testament voor<br />

antwoorden op deze vragen geen buiten-bijbelse bronnen bestaan. Veel liturgische literatuur<br />

werkt weliswaar met vermeende bronnen, maar deze werkwijze is methodisch niet verantwoord<br />

50 .<br />

Wij sluiten ons bij die voorzichtigheid aan, maar menen dat deze niet overdreven moet<br />

worden. Uit 1 Korintiërs 10 en 11 konden wij toch enkele conclusies trekken, bijvoorbeeld<br />

over de frequentie. Het gaat ook niet aan om daarvan te zeggen dat wij alleen iets weten<br />

over Korinte en dat daarmee nog niets gezegd is over andere gemeenten. Paulus grijpt in 1<br />

Korintiërs 11:23vv juist terug op de apostolische traditie die hij in zijn onderwijs doorgeeft<br />

aan de gemeenten. Dat onderwijs gaf hij niet in enkele maar in alle gemeenten (vergelijk 1<br />

Kor. 11:2.16, 1 Kor. 15:1,2).<br />

47<br />

48<br />

49<br />

50<br />

Peter Brunner, 'Zur Lehre vom Gottesdienst des im Namen Jesu versammelten Gemeinde', in:<br />

K.F.Müller, W. Blankenburg (h rsg), Leitourgia I,285. 333v; R. Stählin, 'Die Geschichte des christlichen<br />

Gottesdienstes von der Urkirche bis zur Gegenwart', in a.w., 8. 13. A. Houssiau in: De liturgische<br />

viering op de zondag, 56.<br />

G.C. van der K amp ('Liturgische bewustwording ' in: M.E. Brink man (red), 100 jaar theologie, <strong>19</strong>6-203)<br />

bespreekt de vis ie van G.N. Lammens, die sterk pleitte voor het samengaan van de twee brandpunten<br />

'Schrift en tafel'. Hij merkt op dat in de vroege k erk deze koppeling toch niet zo vanzelfsprekend<br />

was. Het gaat volgens hem niet aan te stellen, zoals sommigen doen, dat een kerkdienst zonder<br />

avondmaal eigenlijk incompleet is. Overigens pleit hij wel voor frequentere avondmaalsvieringen.<br />

Vergelijk verder D eddens, Waar alles van Hem spreekt,13v; en Van der W erf, Kleine liturgiek, 22v.<br />

De gegeve ns uit o.m . Plinius, Didachè en Justinus Martyr worden samenvattend doorgegeven door<br />

Van Rongen, Met al de h eiligen I/II, 48-56.<br />

C.J. den Heyer, De maaltijd van de Heer. Exegetische en bijbeltheologische studie over Pascha en<br />

Avondmaal.Kam pen,<strong>19</strong>90, 81 e.v..<br />

Den H eyer, De maaltijd van de Heer, 87.


Ook merken wij op dat de verbinding met het Pascha niet persé wijst in de richting van een<br />

oorspronkelijk eenmalige viering per jaar. Het Pascha is voor een deel een zondoffer,<br />

herinnerend aan Gods eenmalige genadige bevrijdingsdaad, maar voor een ander deel een<br />

verkondigende en lofprijzende maaltijd met een feestelijk en uitbundig karakter.<br />

Dat laatste aspect van het Pascha komt overeen met het lof- of vredeoffer dat met regelmaat<br />

in de tempel gebracht werd. Ook daarbij gaat het erom elkaar en de volken lofprijzend<br />

Gods grote daden te verkondigen en in dat kader barmhartigheid te betrachten. Daarmee<br />

komen ook weer de maaltijden uit Handelingen 2 in het vizier, die datzelfde karakter hebben.<br />

Ook tegen de achtergrond van 1 Korintiërs 10 bleek het avondmaal zo te typeren: vervulling<br />

niet alleen van het eenmalige Pascha, maar ook van het frequente en feestelijke lofoffer 51 .<br />

Wij kunnen op grond van het Nieuwe Testament niet stellen dat elke samenkomst van de<br />

gemeente avondmaal moet bevatten. Maar minstens kan de conclusie getrokken worden dat<br />

het avondmaal al in de tijd van de apostelen net zo typerend werd voor de gemeente als de<br />

andere elementen uit Handelingen 2 en frequent gevierd werd. Evenals in het lofoffer komen<br />

kernmomenten uit de omgang met God erin samen: gemeenschap met Christus' werk van<br />

bevrijding, lofprijzing, onderlinge gemeenschap en hulpbetoon, verkondiging en onderricht.<br />

Tegen deze achtergrond en in het licht van de praktijk van het Nieuwe Testament rond<br />

dagelijkse gemeenschappelijke maaltijden en later - minstens - wekelijkse avondmaalsvieringen<br />

menen wij dat er veel pleit voor frequente (bijvoorbeeld wekelijkse) viering van de<br />

maaltijd.<br />

5.5.6 Lofzeggingen<br />

Boven schreven wij dat te verwachten valt dat de opdracht om God te loven in het Nieuwe<br />

Testament alleen maar uitbundiger zal uitkomen. Dat zal ook de gezamenlijke omgang met<br />

God typeren.<br />

Sporen van die lof troffen wij aan rond de avondmaalsviering. Verder wijzen wij op de<br />

zelfonderbrekingen in de apostolische brieven ten gunste van lofzeggingen op God en<br />

Christus. Ook in de Openbaring aan Johannes treffen wij tal van lofzeggingen aan ( Vergelijk<br />

bijvoorbeeld Rom. 9:5; 11:33-36; 16:27, Ef. 3:21, Fil. 2:11, 1 Tim. 1:17, 1 Petr, 4:11, Opb.<br />

passim).<br />

De hypothese dat zich daarin ook een belangrijk stuk christelijk leven en samenleven weerspiegelt,<br />

heeft een grote mate van waarschijnlijkheid. Alleen al omdat de genoemde geschriften<br />

aan de bijeengekomen gemeenten werden voorgelezen.<br />

Ook uit 1 Korintiërs 14 blijkt het belang van lofzeggen of -zingen tijdens de samenkomst.<br />

Men kon zelf een (nieuw?) lied meebrengen. Ook de daar voorkomende woorden 'dankzegging'<br />

en 'zegen' moeten worden betrokken op het loven van God, met als bijkomende<br />

bedoeling de opbouw van elkaar. 'Zegen' komt in deze betekenis in het Oude Testament<br />

voor (bijvoorbeeld Ps. 103) en is ook in de latere synagogeliturgie bekend als een vorm<br />

waarin God geloofd werd (de 'beracha').<br />

Verder draagt Paulus met zoveel woorden op om God te eren en te danken met lofliederen.<br />

De opstapeling van synoniemen in dat verband suggereert iets van de uitbundigheid van<br />

deze lof (Ef. 5:<strong>19</strong>; Kol. 3:16).<br />

Duidelijk is dat het bij deze liederen gaat om nieuwe nieuwtestamentische liederen, waarin<br />

Gods verdergaande grote daden in Christus en de Geest vermeld worden. Daarin blijft<br />

51<br />

Ook Landman laat zien dat het pascha een lof- of vrede-offer was. Hij laat sterk de eenheid uitkomen<br />

tussen het lof offer en het avo ndm aal (Ruimte van de Naam, <strong>19</strong>1vv). Vergelijk oo k Van Rongen, Met<br />

al de heiligen III, 172v; en Trimp, die ook nadruk legt op het vreugdevolle karakter van het avondmaal<br />

('Sacrificium laudis', in C. T rimp (re d), De biddende kerk, <strong>19</strong>6-203; en Gem eente en haar liturgie ,<br />

112v). Trimp schrijft in verband met Heb. 13:16 en Hand. 2:46: "Het lofoffer is konfess ie en k onfe ssie<br />

vraagt om avondm aal en avo ndm aal vraagt om diakonie!" a.w., 89).


tevens continuïteit met Gods eerdere werken. Een voorbeeld daarvan biedt het lied van<br />

'Mozes en het Lam' uit Openbaring 15.<br />

Tevens blijkt dat deze lofzegging mee de functie heeft van 'onderling spreken, leren en<br />

terechtwijzen' vanuit Gods Woord 52 . Dat komt overeen met wat wij vonden in het Oude<br />

Testament. In de lof vertoont zich het Woord van de Geest dat royaal in de gemeente woont.<br />

Die lof is zelfs een uitingsvorm bij uitstek van het vervuld zijn met de Geest (Ef. 5:<strong>19</strong>, vervullingen<br />

met de Geest in Handelingen). Dat bleek ons ook bij de tekening van de gemeente in<br />

Handelingen 2.<br />

Behalve lofzeggingen aan het adres van God de Vader kent het Nieuwe Testament ook<br />

directe lofzeggingen op Christus. Gods verdergaande openbaring vraagt daarom. Deze lof<br />

op Christus is voortaan typerend voor de gemeente en dus ook voor de gezamenlijke<br />

omgang met God tijdens de samenkomsten. Zij hoort daarin een plaats te hebben. Een<br />

duidelijke stimulans daartoe geeft het boek Openbaring, bijvoorbeeld in Openbaring 5. Het<br />

Lam dat regeert in Gods troon is het eerbetoon van alle schepselen waard.<br />

Ook het gebruik van het woord 'amen' is gebleven. Na de lofzeggingen in de brieven en de<br />

Openbaring treffen wij het aan. Daarnaast geeft 1 Korintiërs 14:16 aan dat op (lof)woorden<br />

van een ander de toehoorder zijn 'amen' uitspreekt.<br />

Wat nergens in het Nieuwe Testament voorkomt, is het gebruik van muziekinstrumenten.<br />

Alleen in de Openbaring treffen wij ze aan, maar in verband met het toekomstige feest voor<br />

Gods troon. Daaruit kunnen geen conclusies getrokken worden. Het zou kunnen zijn dat dit<br />

in lijn is met de synagoge waar evenmin muziek een plaats had. Eveneens kan het te maken<br />

hebben met het pioniersstadium van de gemeente, zodat daarvoor de middelen nog niet<br />

bestonden. Zelfs kan de urgentie van strijd en lijden inzet voor dergelijke elementen hebben<br />

overtroffen. Anderzijds volgt uit het niet vermelden ervan in het geheel niet dat zij daadwerkelijk<br />

niet voorkwamen.<br />

Evenmin treffen wij veel sporen aan van afwisselend spreken of zingen. Wel is dat element<br />

aanwezig in enkele van de lofzeggingen uit Openbaring. Ook vinden wij het een gewettigde<br />

veronderstelling dat mensen met een nieuw lied bij zich dit zelf als voorzanger voorzongen,<br />

waarna de anderen instemden of elke regel herhaalden (1 Kor. 14). Dat laatste past bij de<br />

responsorische zangpraktijk in de synagoge, en in het oosten als zodanig.<br />

De conclusie die wij eerder trokken blijft staan: op dit punt schrijft de Bijbel niets normatief<br />

voor. Er hoeft dus niets. Wel is er het recht en de roeping om gebruik te maken van beschikbare<br />

middelen in een tijd of cultuur en dat tot eer van God en tot opbouw van elkaar zo goed<br />

mogelijk te doen.<br />

5.5.7 De gemeenschap met elkaar<br />

Onderlinge gemeenschap typeert de samenkomst van de gemeente. Daarvan is al het<br />

nodige genoemd: de maaltijd (met delen met elkaar en onderling hulpbetoon), en de lofzegging<br />

(met onderlinge verkondiging).<br />

Offers van lof en dankbaarheid aan God gaan samen met gastvrijheid, barmhartigheid en<br />

vrijgevigheid jegens de naaste. Vooral Hebreeën 13:15v legt die koppeling tussen lofoffer en<br />

offers van mededeelzaamheid expliciet.<br />

Daarnaast bestaat de onderlinge gemeenschap ook in andere vormen van opbouw van<br />

elkaar, zoals die tijdens samenkomsten zichtbaar werd.<br />

In de eerste plaats sprak men tegen elkaar: troostend, corrigerend, lerend. Vergelijk 1<br />

52<br />

Vergelijk voor deze passage Trimp, Gem eente en h aar litu rgie, 90 e.v..


Tessalonicenzen 4:18, 5:11-14, Hebreeën 3,10. Dit kan duiden op herkenbare leermomenten,<br />

zoals eerder beschreven. Daarin nemen ook anderen dan de leraars deel. Het kan ook<br />

op onderling gesprek wijzen.<br />

Verder functioneren de verschillende gaven in het ene lichaam tijdens de samenkomst zo<br />

dat ze op elkaar aangewezen blijken. De gaven van respectievelijk wijsheid en kennis,<br />

geloof en genezing, profetie en onderscheidingsvermogen, tongen en vertolking daarvan<br />

hebben elkaar nodig om tot hun recht te komen en opbouw van de gemeente te bewerken (1<br />

Kor. 12:7-10) 53 .<br />

Wij bespreken hier niet de vraag welke van deze gaven nog voorkomen, respectievelijk<br />

moeten of kunnen voorkomen. Het gaat ons nu om het beginsel van die onderlinge afhankelijkheid<br />

en aanvulling in het kader van de opbouw.<br />

Te stellen valt dat dit beginsel normatief is, welke gaven de Geest ook geeft. Niet persé<br />

moet dit alleen de verschillende samenkomsten typeren, maar deze bieden daarvoor wel<br />

een voor de hand liggend platform.<br />

5.5.8 Overige sporen<br />

In vogelvlucht noemen wij nog enkele andere gegevens rond het samenkomen van de<br />

gemeente die uit het Nieuwe Testament vallen af te leiden.<br />

a. De gemeente kent vaste responsies en acclamaties. Voorbeelden daarvan kunnen zijn:<br />

amen, halleluja, abba, hosanna, maranatha (volgens sommigen in het kader van het avondmaal):<br />

Mar. 11:9vv, Rom. 8:15, 1 Kor. 14:16, 1 Kor. 16:22, Opb. <strong>19</strong>:1,3,4,6, Opb. 22:20. Ook<br />

een zin als 'Jezus is Heer' kan hardop zijn uitgesproken (1Kor. 12:3, waar staat dat men die<br />

woorden 'zegt') 54 .<br />

Daarnaast zijn er lichamelijke uitingsvormen zoals knielen in aanbidding (Mat. 28:17, 1 Kor.<br />

14:25, Opb. 1:17; 5:8,14; 22:8,9). Of het geven van de heilige kus, of vredeskus in het kader<br />

van de broederlijke liefde: Rom. 16:16, 1 Kor. 16:22, 2 Kor. 13:12 55 .<br />

Op dit punt constateren wij continuïteit met het Oude Testament. De betrokkenheid van de<br />

gemeente tijdens de samenkomst en het feit dat ook het lichaam, als door Hem geschapen<br />

deelt in de omgang met Hem, kunnen wij zien als normatief. De vormen die wij aantreffen<br />

zijn voorbeelden van hoe het zou kunnen.<br />

b. Er klonken zegen- en groet-formules. Vooral begin en eind van de apostolische brieven<br />

laten dat zien.<br />

Opvallend is dat de zegenwoorden nieuwtestamentisch getoonzet zijn (binitarisch of trinitarisch).<br />

Dat komt overeen met het karakter van de zegen die vanuit Gods werken samenvattend<br />

belooft wie God voor ons wil zijn.<br />

Wat betreft de groetformules wordt in de literatuur gewezen op de vrede-groet waarmee de<br />

opgestane Heer zich aandient wanneer Hij na zijn opstanding verschijnt in de kring van zijn<br />

bijeengekomen leerlingen (Joh. 20:<strong>19</strong>vv; Luc. 24:36vv). Aangezien Hij naar zijn belofte zelf<br />

aanwezig wil zijn in de samenkomst van zijn leerlingen (Mat. 18:20), is het gerechtvaardigd<br />

een inhoudelijke verbinding te leggen met die groetformules.<br />

Overigens is niet aantoonbaar of deze woorden op een min of meer afgebakend moment<br />

klonken, of zomaar in de onderlinge omgang. Ook is niet duidelijk of ze begin en eind van de<br />

53<br />

54<br />

55<br />

J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk, 153-158.<br />

Peter Brunner, 'Zur Lehre vom Gottesdienst', in: K.F. Müller, W . Blankenburg (h rsg), Leitourgia I, 164,<br />

Terecht stelt Van Rongen dat het niet bewijsbaar is, dat de gegevens over de 'heilige kus' en de roep<br />

'maranatha' in Paulus' brieven een soort overgang m arkeren naar de avondmaalsviering, zoals veelal<br />

in liturgische literatuur gesteld wordt. Deze gegevens komen in dat kader pas na het Nieuwe<br />

Testament voor, terwijl het volgens hem een misinterpretatie is van de Didachè om het 'maranatha'<br />

die plek te geven (Met al de h eiligen I/II, 46v).


samenkomst markeerden, of ergens anders vielen 56 .<br />

Al eerder concludeerden wij dat zegenen (afgezien van de plaats en de vormgeving) ook na<br />

de overgang van Oude Testament naar Nieuwe Testament gezien kan worden als iets wat<br />

binnen de gezamenlijke omgang met God thuishoort.<br />

c. Het Nieuwe Testament kent enkele plaatsen die door velen gezien worden als liederen,<br />

liedfragmenten, of belijdenisformules.<br />

Te denken valt aan de cantica van mensen en engelen uit het begin van Lucas' evangelie,<br />

aan Efeziërs 5:14, Filippenzen 2:5-11, 1 Korintiërs 12:3, en 1 Timoteüs 3:16. Ook van de<br />

hemelse liederen in de Openbaring wordt wel verondersteld dat ze in de aardse gemeenten<br />

uit die tijd gezongen zijn. Met name geldt dat voor het 'driemaal heilig' in Openbaring 4:8 en<br />

voor de aanbidding van het Lam uit Openbaring 5:8.<br />

Met deze methode moet voorzichtig worden omgegaan. Nogal eens gaat deze 'liturgische'<br />

uitleg gepaard met de visie dat bepaalde teksten geen beschrijving bieden van wat werkelijk<br />

gebeurde (eventueel visionair). Bovendien gaat het in geen van deze gevallen om normatieve<br />

gegevens.<br />

Wel concludeerden we dat belijden en loven geboden zijn en dat dit plaatsvindt in de gemeenschap<br />

met heel Gods volk en al zijn werken. Wanneer het mogelijk is daarbij continuiteit<br />

te creëren met woorden die klonken in tempel en synagoge, in de eerste gemeente en in<br />

de hemel zelf, is dat een stijlvolle en veelzeggende nadere invulling van die algemene<br />

opdracht.<br />

5.5.9 Conclusies<br />

In dit onderdeel willen wij enkele van de belangrijkste conclusies uit het bovenstaande<br />

nogmaals op een rij zetten. Ze helpen om te komen tot een verantwoorde visie op liturgie.<br />

a. De HERE geeft zichzelf aan ons in zijn woorden en werken, samen te vatten als zijn<br />

Naam. Daarmee wil Hij onder andere onze gezamenlijke omgang met Hem oproepen. Zijn<br />

Naam vraagt erom te worden 'gedacht' en 'aangeroepen'.<br />

b. De Schrift leert ons dat de stijl van deze omgang zoveel mogelijk recht moet doen aan de<br />

wijze waarop de HERE zich aan ons heeft bekendgemaakt.<br />

c. Vanuit de vrijheid in Christus zijn wij verantwoordelijk om samen te zoeken naar en vorm<br />

te geven aan deze stijl. Daarbij is maar weinig door God direct-normatief voorgeschreven.<br />

Wel hoort hierbij een door liefde en fijngevoeligheid gescherpte christelijke verwerking van<br />

Gods voorschriften rond het heiligdom in het Oude Testament.<br />

d. Het samenkomen van de gemeente is - ook nu dit in het Nieuwe Testament op hetzelfde<br />

niveau ligt als heel het christelijk leven - voor de gezamenlijke omgang met God een noodzakelijk<br />

instrument. In dat samenkomen staat de eer van God voorop. Deze is echter onlosmakelijk<br />

verbonden aan de opbouw van en zegen voor de gemeente.<br />

e. In de gezamenlijke omgang met God (en dus ook in het samenkomen) horen enkele<br />

elementen naar Gods bedoeling zeker thuis:<br />

- momenten van schulderkenning en verzoening<br />

- momenten van gebed en voorbede<br />

- momenten van dank en toewijding<br />

56<br />

Van Rongen, Met al de heiligen, 187. Hij noemt de liturgie van Hippolytus uit de 3e eeuw na Christus<br />

als eerste uitdrukkelijke beschrijving sinds het Nieuwe Testament van een liturgische zegen, en dan<br />

als slot van de dienst.


- momenten van lofprijzing en belijden<br />

- momenten van gezamenlijke viering en dienstbetoon (onderlinge gemeenschapsbeoefening)<br />

- onderwijs in aansluiting bij de Schrift<br />

- zegenwoorden<br />

- avondmaalsviering<br />

Deze elementen verdienen allen een grote en vaste regelmaat. Met name de maaltijd is niet<br />

minder typerend dan bijvoorbeeld het onderwijs en verdient een frequentie waaruit dat blijkt.<br />

De elementen kunnen enigszins gerangschikt worden naar twee principes:<br />

1. de gang van de offercyclus: van verzoening naar lofzegging;<br />

2. de ontmoeting tussen God en zijn volk in het verbond: van beweging van Gods kant<br />

(Schrift) naar beweging van onze kant (belijden).<br />

f. De lofzegging draait rondom Gods woorden en werken: verdergaande woorden en werken<br />

vragen om nieuwe lofzeggingen. Concreet houdt dit in het Nieuwe Testament in:<br />

- dat Gods daden in Christus met zoveel woorden naar voren moeten komen. Dat<br />

betekent dat het zingen van nieuwtestamentische liederen als roeping kan worden<br />

gezien;<br />

- dat aan de persoon van Christus zelf rechtstreeks lof moet worden gebracht.<br />

Verder kunnen lofzeggingen in verschillende toonaarden gezien worden als de bedding voor<br />

heel de veelvormige omgang met God.<br />

g. Het 'amen' is een passende vormgeving van het principe van instemming met woorden<br />

over God die door een ander gesproken zijn. Het komt pas optimaal tot zijn recht als dit<br />

karakter van instemming ook duidelijk is.<br />

h. De verschillende onderdelen van het samenzijn kunnen op verschillende manieren naar<br />

voren komen: zingend of sprekend (in verschillende vormen), door één of enkelen of allen.<br />

Niet alleen de wijze van ordening ten opzichte van elkaar, maar ook deze mogelijke wijzen<br />

van vormgeving moeten de inhoud van de betreffende onderdelen dienen.<br />

i. Het is mogelijk en een goede invulling van de nieuwtestamentische rijkdom om allerlei<br />

beschikbare gaven binnen de gemeente te benutten bij de gezamenlijke omgang met God.<br />

Daartoe kunnen horen gaven op het gebied van muziek, voorlezen, onderwijzen in Gods<br />

woord, voorbede, lofzegging, dienstbetoon, organisatie etc.<br />

5.6 Naar de praktijk van de liturgie<br />

In het bovenstaande is op grond van de Schrift opgemerkt, dat bij de organisatie en inrichting<br />

van de samenkomst een gemeente moet rekenen met andere gemeenten. Dat beginsel<br />

is uitgebreid van andere gemeenten in geografisch opzicht naar de gemeente uit andere<br />

tijden. En zoals je geografisch eerst te maken hebt met de 'naaste' kerken, zo heb je historisch<br />

eerst verantwoordelijkheid naar de eigen traditie.<br />

In dit onderdeel willen wij onze kerkelijke praktijk op dit punt globaal beoordelen in het licht<br />

van de Schrift. Wij willen zien welke elementen uit het bovenstaande wel en welke niet of<br />

minder tot hun recht komen. Daarbij beperken wij ons tot hoofdzaken en laten buiten beschouwing<br />

dat in de vormgevingen allerlei variatie mogelijk is, waarbij ook voorbeelden uit<br />

de Bijbel zelf stimulerend kunnen zijn.<br />

Wij gaan uit van de huidige situatie in de gereformeerde kerken. Een volgend onderdeel van<br />

dit <strong>rap</strong>port zal de geschiedenis van de liturgie samenvatten. Daaruit kunnen eventueel<br />

mogelijkheden naar voren komen om wat nu ontbreekt te compenseren. Bovendien kunnen<br />

daarin ook waardevolle elementen aanwezig blijken, waarvan wij moeten vaststellen dat het<br />

jammer is dat wij deze zijn kwijtgeraakt. Volgens bovengenoemd principe zal daarbij de<br />

gereformeerde traditie prioriteit hebben, maar niet de enige blikrichting zijn.<br />

Wij zouden vanuit de Schrift nu eerst de vraag kunnen opwerpen of de huidige, wat formeel<br />

gestructureerde 'eredienst' overeenkomt met de bijbelse 'samenkomst'. Maar zover willen wij


in onze evaluatie niet gaan. In de eerste plaats spreken wij vanuit de huidige praktijk. En<br />

verder impliceert de christelijke vrijheid, zoals wij die op het punt van de gezamenlijke<br />

omgang met God tegenkwamen, het recht om daar in de loop van de kerkgeschiedenis een<br />

invulling aan te geven in de vorm van officiële erediensten zoals wij die kennen. Dat het<br />

misschien ook anders kan en mag, betekent niet dat het zoals het nu gaat, verkeerd is.<br />

5.6.1 Het Woord centraal<br />

Een basisovertuiging voor de gereformeerde eredienst is de stelling dat daar het Woord<br />

centraal moet staan. Gods spreken maakt onze omgang met Hem los en draagt deze (Ex.<br />

<strong>19</strong>, Heb. 12). Voor velen houdt dit echter concreet in, dat de preek de meeste tijd en nadruk<br />

vraagt. Soms leidt dit ertoe dat de andere onderdelen van de dienst van minder belang<br />

worden geacht, of in ieder geval in de beleving van de samenkomst minder gewicht hebben.<br />

Vanuit onze bespreking van Schriftgegevens geven wij daarover het volgende oordeel.<br />

Het is duidelijk dat de omgang met God in het nieuwe verbond als voertuig het 'Woord'<br />

heeft. De band met God loopt nu niet meer via 'schaduwen' op aarde maar rechtstreeks via<br />

Christus in de hemelse tempel. Die band is nader te bepalen als een band die de Geest<br />

onderhoudt met Christus' Woord. Heel de samenkomst staat in het teken van de gezamenlijke<br />

omgang met God en zo van de opbouw van de gemeente. Het is de Heilige Geest die<br />

deze mogelijk maakt. Zijn instrument daarbij is dat Woord. In die zin is met recht te stellen:<br />

het Woord centraal!<br />

Dit houdt echter niet in dat de preek centraal moet staan ten opzichte van andere onderdelen<br />

57 . Nergens schrijft de Bijbel de preek als vorm voor. Wel geeft de HERE de opdracht tot<br />

onderwijs in zijn Woord. Maar:<br />

- dat is niet het enige normatieve element dat God voorschrijft. Het is er één naast<br />

andere;<br />

- dat is ook niet te typeren als het belangrijkste onderdeel: van die andere krijgt bijvoorbeeld<br />

de lofzegging zeker zo groot accent als het onderwijs; bovendien verdient ook in<br />

het kader van dat onderwijs de voorlezing van de Schrift of de profetie de eerste<br />

nadruk. Daarop rusten lering en opwekking;<br />

- die leermomenten bleven niet beperkt tot een eventueel geformaliseerde toespraak,<br />

maar konden ook via gesprek en discussie tot stand komen.<br />

Uit de bespreking van de Schrift volgt veel meer dat alle onderdelen van de gezamenlijke<br />

omgang met God pas goed tot hun recht komen, als daarin het Woord centraal staat en mag<br />

spreken. Wij constateerden dat het royaal wonen van het Woord (en de Geest) in de gemeente<br />

zich uit in lofzangen, waarmee je ook elkaar aanspreekt. Zo geef je het Woord<br />

'terug' aan God en 'door' aan elkaar en de naaste. In goede lof op God staat het Woord<br />

centraal en komt dat naar voren. En datzelfde geldt voor momenten van verzoening met<br />

God, van dankzegging, van voorbede, en van belijden. Zelfs van de tafel gaat een boodschap<br />

uit ('de verkondiging van de grote daad van de dood van de Heer').<br />

Zonder iets af te doen van het belang van onderwijs uit de Schrift in de samenkomst, menen<br />

wij dat op dit punt de beleving van veel voorgangers en andere deelnemers aan de gereformeerde<br />

eredienst toe is aan reformatie. Veel weerstand tegen liturgische verrijking komt<br />

voort uit dit ten onrechte omarmde beginsel. Beter zicht hierop kan niet anders dan meer<br />

besef geven van de waarde van de andere onderdelen van de dienst.<br />

5.6.2 Verbondsgesprek?<br />

Bovenstaande heeft direct te maken met een andere veel gehanteerde karakteristiek. De<br />

57<br />

Trimp, Gem eente en haar liturgie , 79.


eredienst zou een soort gesprek zijn tussen de HERE en zijn volk. De verschillende onderdelen<br />

volgen elkaar op als 'woord' en 'antwoord'. Dit zou overeenkomen met de structuur van<br />

het verbond 58 .<br />

Deze visie is waardevol vanwege de benadering van de eredienst in het kader van het<br />

verbond. Al hebben wij die term in het voorgaande niet telkens gehanteerd, onze inzet bij de<br />

gezamenlijke omgang met God sinds de Sinaï houdt hetzelfde in. Wij plaatsen de eredienst<br />

in het grote kader van Gods verbond met zijn volk.<br />

A ONHOUDBAAR<br />

Toch zijn wij van mening dat daarmee nog niet de genoemde gespreksstructuur te rechtvaardigen<br />

valt. De typering ‘verbondsgesprek’ is ongelukkig en schadelijk. Deze visie is -<br />

zeker als zij consequent doorgevoerd wordt - onhoudbaar. Zij blokkeert een goed zicht op<br />

allerlei zelfstandige onderdelen van de liturgie.<br />

a. Het bleek immers dat het Woord nooit een deel of enkele delen van de omgang met God<br />

stempelt, maar in alle facetten centraal staat. Dat maakt een verdeling over Woord en<br />

antwoord onmogelijk.<br />

b. Noch uit Oude Testament noch uit Nieuwe Testament valt af te leiden dat deze structuur<br />

de orde voor de samenkomst heeft bepaald, laat staan moet bepalen.<br />

Wij constateerden bij de offergang een soort zinvolle opeenvolging van onderdelen. Maar<br />

deze zinvolheid zit in de inhoud en bedoeling van elk onderdeel op zich. Er is geen heen-enweer<br />

van woord en antwoord.<br />

Hetzelfde valt te zeggen van de onderdelen zoals Handelingen 2 die noemt, gesteld al dat<br />

zich daarin iets van de invulling van samenkomsten weerspiegelt. Daaruit volgt eerder een<br />

model van enkele 'kernen' (bijvoorbeeld: Woord, tafel, gebed) dan zo'n gespreksstructuur.<br />

Ook het beeld van de samenkomst in 1 Korintiërs 14 geeft geen aanleiding voor genoemde<br />

stelling. Tevens vervalt deze wanneer wij bedenken dat in het bidden, profeteren en leren<br />

meerdere gemeenteleden na elkaar optraden. En dat daarbij bovendien vormen als gesprek<br />

en discussie mogelijk waren.<br />

c. Het past ook niet bij de typeringen van verschillende onderdelen van het samenkomen die<br />

de Bijbel geeft.<br />

Wij wijzen bijvoorbeeld op de prediking. In de eerste plaats bleek de vraag te stellen of<br />

'prediking' in de Schrift wel betrekking heeft op een onderdeel van de samenkomst. Vaak<br />

gaat het om het bekendmaken van de boodschap over Christus door de apostelen en hun<br />

medewerkers aan ongelovigen. Nu kan dat een aspect van de samenkomst zijn geweest of<br />

langzamerhand zijn geworden. Bovendien wordt de 'lering' in de synagoge wel met 'prediking'<br />

aangeduid (Hand. 15:21), zodat een dergelijke typering ook mogelijk wordt voor het<br />

onderwijs in aansluiting aan de Schrift in de nieuwtestamentische gemeente.<br />

Toch is prediking niet te typeren als 'woord' in onderscheid van 'antwoord'. Prediking van de<br />

waarheid is volgens de Schrift mee een belijdende daad van de gemeente (1 Tim. 3:15v).<br />

Zo is omgekeerd het belijden van Gods Naam ook weer prediking van die Naam (Mat.<br />

10:32). En dankbare viering van de maaltijd bleek tevens een vorm van verkondiging (1 Kor.<br />

11:26). Zoals ook het lofzingen meer is dan een antwoord van de gemeente op het woord.<br />

Het dient de onderlinge verkondiging en opbouw (Kol. 3:16).<br />

B OPTREDEN VAN MEERDEREN<br />

Aan het prijsgeven van de gedachte van het verbondsgesprek zit meer vast. In verband met<br />

die visie ontwikkelde zich ook een bepaalde opvatting over de predikant als voorganger in de<br />

58<br />

Deze visie gaat waarschijnlijk terug op A. Kuyper, die ond ersch eidde tusse n acten 'a parte Dei' en<br />

'a parte populi' (G.C. Van de Kamp, 'Liturgische bewustwording in de gereformeerde kerken, in: M.E.<br />

Brinkm an (red), 100 jaar th eolog ie, 170).


dienst. Binnen het model ‘verbondsgesprek’ is deze nu eens mond van God, dan weer mond<br />

van de gemeente. Zo wordt gerechtvaardigd en onderbouwd dat hij een soort spilpositie in<br />

de samenkomst inneemt en bij de meeste handelingen nodig is. Toch past zo’n spilpositie<br />

van één eerder bij het Oude dan bij het Nieuwe Testament. Zo kan de gedachte van verbondsgesprek<br />

het optreden van meerderen onnodig tegenhouden. Zowel bij het lezen, het<br />

leren, het profeteren en het bidden traden in het Nieuwe Testament ook anderen op de<br />

voorgrond. Onder hen waren ook andere gemeenteleden dan oudsten. Wanneer de Geest<br />

met het Woord in heel de gemeente rijkelijk woont en gaven geeft, die ook mogen functioneren<br />

in de samenkomst, moet dat zelfs een passender vormgeving worden genoemd dan de<br />

huidige. Daadwerkelijke activiteit van heel de gemeente en van individuele gemeenteleden<br />

met hun gaven bij de verschillende onderdelen van de dienst doet daaraan recht. Al blijft ook<br />

hier de basisstelling dat de Schrift ons geen voorschriften geeft, en dat hier niet te spreken<br />

valt van goed of fout. Het gaat om een optimaal verantwoorde invulling van de christelijke<br />

vrijheid.<br />

C ANDERE GEVOLGEN<br />

- De opvatting dat de gemeente bij het zingen 'antwoord' geeft, leidt soms tot de stelling dat<br />

de gemeente altijd als geheel moet zingen (of belijden). Dit wordt dan weer als bezwaar<br />

ingebracht tegen afwisselend zingen. Of tegen het optreden van een zanger of een koor. In<br />

het licht van de bijbelse gegevens is deze opvatting niet sluitend. Uit deze opvatting spreekt<br />

bovendien te weinig besef van de verschillende functies die 'zingen' kan hebben. Ook een<br />

lezing en een verkondiging kunnen 'gezongen' worden, of zingend onderstreept. Dat kan<br />

heel goed door enkelen. Daarbij komt dat lofzeggen in de Schrift ook verkondiging aan<br />

elkaar bleek te zijn. Daarbij kan - zoals blijkt uit de Schrift - afwisselende zang, eventueel<br />

met een koor juist een treffende vormgeving betekenen 59 .<br />

- De woord-antwoord-opvatting kan ook niet worden begrepen vanuit de gedachte dat<br />

sommige onderdelen van de dienst rechtstreeks Gods Woord bevatten, terwijl andere door<br />

de zeef gaan van een menselijke verwerking. Ook een preek, zoals wij die momenteel<br />

kennen, heeft een moment van vrije verwerking. Daarnaast is het zingen van een onberijmde<br />

psalm juist puur 'woord'. Nergens uit de Schrift volgt de stelling dat menselijke verwerking<br />

of vertolking van het woord, in welke vorm ook, een ander karakter heeft dan letterlijke<br />

recitatie van het woord. Overigens is zelfs lezen of reciteren vertolken, door de manier<br />

waarop dit gebeurt.<br />

D EENZIJDIG STIJLBESEF<br />

Schadelijk is de woord-antwoord-opvatting ook in combinatie met de stelling dat het Woord<br />

centraal staat. Als vanzelf leidt dit tot de gedachte dat die onderdelen van de dienst die door<br />

'woord' getypeerd heten, meer aandacht vragen. De 'antwoord'-delen zijn als menselijke<br />

reacties secundair. Bijvoorbeeld in combinatie met de eis van stijl en kwaliteit houdt dat in,<br />

dat daardoor grote zorg besteed wordt (en terecht!) aan de preek. Maar dat intussen niet<br />

even grote zorgvuldigheid aan de dag gelegd wordt bij lofzangen en andere delen van de<br />

dienst. Doorbreking van dit schema kan helpen om de stijl en zorgvuldigheid die wij als<br />

bijbelse beginselen leerden kennen, en daadwerkelijk in praktijk willen brengen rond de<br />

prediking, ook bewuster toe te passen bij andere momenten van het samen-zijn.<br />

59<br />

K. Deddens (Waar alles van Hem spreekt, 87-92) noemt enkele argumenten pro antifonale zang<br />

(beurtzang), eventueel met een koor. Hij stelt dat deze aan de inhoud van de liederen reliëf geeft en<br />

wijst haar aan in psalmen als 15, 24, en 118. Bijvoorbeeld wanneer in een lied vraag en antwoord<br />

voorkomen past het. Maar ook bij verhalende psalmen span t het de aan dacht (Ps 78,107). O ok valt<br />

te wijzen op psalmen m et een refrein (Ps 136, 46 etc.). Verd er wijst hij op beurtzang in het boek<br />

Openbaring. Ook laat hij zien dat deze vorm van zingen gebruik geweest is in de oude christelijke<br />

kerk.<br />

Schelling (Loven met muziek, 38) wijst erop dat ook het parallelisme in veel psalmen vraagt om<br />

beurtzang of responsorische vormen.


E OP EEN ANDERE MANIER<br />

Met dit betoog willen wij niet geheel afscheid nemen van het model 'woord-antwoord'. Wel<br />

stellen wij vast dat dit geen dienst kan doen als typering van heel de samenkomst. Daarom<br />

moeten wij de term 'verbondsgesprek' prijsgeven.<br />

Maar binnen het geheel van de samenkomst zijn er wel momenten van woord en antwoord.<br />

Echter, daarbij gaat het niet zozeer om Gods Woord en ons antwoord. Antwoord is passend,<br />

zo stelden wij vast vanuit de Schriftgegevens, op woorden die een ander zegt. Als uiting van<br />

instemming, of overname van het gesprokene. Na een lofverheffing, na een lezing, na de<br />

verkondiging. Zulke antwoorden zijn bijvoorbeeld een gezamenlijk 'amen', en andere acclamaties.<br />

Merkwaardig genoeg zijn echter die typische antwoordmomenten nauwelijks herkenbaar<br />

in de huidige liturgische praktijk.<br />

Daarnaast hebben wij de samenkomst wel getypeerd vanuit de omgang met God, dus vanuit<br />

het verbond. Zonder elk element afzonderlijk in te delen vanuit dat verbondsmodel, kan wel<br />

op een andere manier structuur worden aangewezen. Binnen dat verbond is het passend dat<br />

de beweging van God naar ons toe eerst accent krijgt, en vervolgens de beweging van ons<br />

naar God toe. Zo kan het ene onderdeel meer getypeerd worden door de ene richting en het<br />

andere door de omgekeerde. 'Meer', want in beide bewegingen liggen beide accenten altijd<br />

verweven.<br />

Concreet illustreren wij dit aan twee kernen van het samenkomen. Het ligt voor de hand om<br />

eerst uit de Schriften te lezen en de lering uit Gods Woord te trekken en daarna Gods<br />

woorden te verwerken in gebed, lofprijzing, en eventueel gezamenlijke viering van de<br />

maaltijd. Dat leidt echter niet zozeer tot een 'verbondsgesprek'-opvatting. Het brengt ertoe in<br />

een samenkomst twee hoofd-delen te onderscheiden: een meer lerend deel, en een meer<br />

belijdend deel.<br />

Op een andere manier valt daarin wel de verbondsgedachte te herkennen.<br />

Uit deze laatste opvatting volgt dat van de huidige orden van dienst 'Kampen-75' een verantwoorde<br />

grondstructuur heeft. Van 'Middelburg-33' valt dat niet te stellen. Daarmee beweren<br />

wij niet dat 'Middelburg' helemaal fout is en 'Kampen' helemaal goed. Wel missen wij echter<br />

achter 'Middelburg' een duidelijke inhoudelijke verantwoording vanuit de zin van de verschillende<br />

onderdelen zelf. 'Kampen' getuigt van meer zorgvuldigheid en besef van wat gebeurt<br />

in de omgang met God en biedt daarmee een meer verantwoorde invulling van de christelijke<br />

vrijheid. Daarom heeft - binnen de huidige keuzemogelijkheden - 'Kampen' onze voorkeur<br />

60 .<br />

5.6.3 Inhoud<br />

Overzien wij die elementen uit de Schrift die - direct of indirect - normerend willen zijn voor<br />

de gezamenlijke omgang met God, en vergelijken wij die met de huidige praktijk, dan missen<br />

wij zowel in 'Kampen' en 'Middelburg' als in verdere afspraken enkele elementen. Wij pleiten<br />

ervoor, dat deze meer tot hun recht komen. Gedeeltelijk zal dat een zaak zijn van bewustwording.<br />

Maar tegelijk kunnen nieuwe afspraken daarbij helpen.<br />

Overigens merken wij op dat daarmee nog geen uitputtende behandeling van liturgische<br />

mogelijkheden is gegeven. Niet alleen een vergelijking met de Schrift, maar ook een bezinning<br />

op de traditie kan leiden tot aanvullingen op of verbeteringen van de huidige praktijk. Zo<br />

komen in onze uiteenzetting liturgische elementen als wetslezing, een liturgische inkadering<br />

van de doop, votum, groet, credo, heenzending, kyrie-gebed, kanselmededelingen etc. niet<br />

aan de orde. Deze gaan namelijk niet direct terug op wat de Schrift zelf aanwijst in het kader<br />

van de gezamenlijke omgang met God in samenkomsten, maar zijn in de traditie opgeko-<br />

60<br />

Trim p pleit voor 'Kam pen', m.n . in verband met de eigen waarde van de gebeden en de eenheid van<br />

schriftlezingen en verkondiging (Gem eente en h aar L iturgie , 80vv). Ook G. van Rongen noemt<br />

herhaa ldelijk argum enten voor 'Kampen', o.m. vanwege de betere pla ats vo or he t avon dm aal da arin<br />

(Met al de h eiligen III, 175).


men. Desondanks geven ze een schriftuurlijk verantwoorde invulling van die omgang. Ze<br />

vragen ook om bewustwording, en soms om betere vormgeving en inkadering in de 'orde<br />

van dienst'. Van Rongen wijdt het tweede boek van zijn tweeluik over liturgie geheel aan een<br />

uitgebreide bezinning op deze en andere elementen 61 .<br />

Wij denken tegen de achtergrond van onze eigen bezinning, dat de volgende elementen<br />

meer aandacht verdienen:<br />

A SCHULD EN GENADE<br />

Schulderkenning, verzoening en expliciete toewijding aan God vormen geen afzonderlijk<br />

gekwalificeerd moment in de liturgie. Hoogstens zitten deze elementen opgesloten in een<br />

van de liederen of gebeden 62 .<br />

B LOFZEGGINGEN OP NIEUWTESTAMENTISCH NIVEAU<br />

Lofzeggingen vormen - anders dan uit de Schrift volgt - geen duidelijk herkenbare structuurmomenten,<br />

die in verschillende toonaarden de bedding aangeven voor heel de gang van de<br />

samenkomst. Het zou een passende invulling zijn van bijbelse lijnen als zulke lofzeggingen<br />

een voortgang markeerden van lovend erkennen van schuld en roepen uit nood naar lovend<br />

roemen in God.<br />

Ze komen in de huidige praktijk echter hoogstens mee in eventueel opgegeven liederen. Op<br />

dat punt blijft de huidige praktijk gemakkelijk achter bij de toonhoogte van lofzegging die al<br />

in het Oude Testament gebruikelijk is, en in het Nieuwe Testament alleen maar sterker<br />

doorklinkt. Een bepaalde liedkeus kan maken dat de lof op God nauwelijks het samenzijn<br />

stempelt.<br />

Bovendien vragen nieuwe werken van God om nieuwe lofwoorden, die rechtstreeks deze<br />

werken noemen. 'Zingt de HERE een nieuw lied', zeggen verschillende psalmen (Ps. 96:1).<br />

De hemelse lofprijzing van engelen houdt blijkens verschillende Schriftplaatsen de klok van<br />

Gods werken bij (vergelijk de voortgang in de lofprijzing in Opb. 4 en 5). Zouden wij als kerk<br />

op aarde hierin achterblijven, terwijl Gods werken nota bene ons betreffen, dan moeten wij<br />

ons schamen tegenover de engelen.<br />

In het kader van deze lofzeggingen ontdekten wij ook de noodzaak van nadrukkelijke lof op<br />

Christus. Dat element is nog minder vast, en nog sterker afhankelijk van de vrije invulling<br />

van gebeden en van de liedkeus. In een situatie waarin je alles vrij laat en dus laat afhangen<br />

van vrije invulling, is dat niet erg, al vraagt het een sterk besef van wat passend is bij de<br />

deelnemers aan de samenkomst. Maar in een situatie waarin (minstens) op kernpunten een<br />

bepaalde 'orde van dienst' wordt afgesproken, zou ook die doorgaande lof op God en<br />

Christus (gesproken en/of gezongen) tot de afspraken moeten behoren.<br />

Dat het niet vreemd is om vaste lofzeggingen te kennen, bewijst de praktijk in tempel,<br />

synagoge en eerste gemeente.<br />

C IN BREED VERBAND<br />

Hoewel in de voorbede en de liedkeus de mogelijkheden ertoe aanwezig zijn, missen wij<br />

61<br />

62<br />

Van Rongen, Met al de h eiligen III.<br />

Ook Van Rongen pleit - anders dan hij in een eerdere publikatie deed - voor herinvoering van een<br />

openbare schuldb elijdenis en genadeverko ndiging. Hij ziet deze dicht aan liggen tegen het klassieke<br />

Kyrie-gebed ('Heer, ontferm u ') (Met al de h eiligen III, 30-4 9. Die verbinding is zeker mogelijk. Toch<br />

benadrukken wij dat de schuldbelijdenis, gestempeld als deze is door de Reformatie, een wat<br />

smallere spits heeft. Het gaat vooral om de persoonlijke en gezam enlijke sc huld en vrijspraak , terwijl<br />

het Kyrie-gebed een roep uit bredere nood is en daarbij nadrukkelijk ook staat tegen de achtergrond<br />

van de nood van heel de schepping.


structurele aandacht voor de ruimte 63 waarbinnen de gemeente samenkomt. Wij stelden vast<br />

dat in de lofprijzing het besef mag meeklinken dat wij daarin verbonden zijn met engelen,<br />

gestorven gelovigen en met al Gods werken 64 . In Gezang 30 van het Gereformeerd kerkboek,<br />

het klassieke 'Te Deum', is dat nadrukkelijk het geval 65 . Maar om structureel door te<br />

werken in de beleving van de eredienst, is dat ene gezang, dat niet altijd wordt opgegeven,<br />

te mager.<br />

Een mogelijke vormgeving zou ook zijn de overname van lofwoorden van de engelen.<br />

Ook stelden wij vast dat wij in de gebeden vanuit zonde en lijden ons één mogen weten met<br />

heel de lijdende schepping (Rom. 8).<br />

Verder zou de verbondenheid met de schepping en haar mogelijkheden om God te eren<br />

beter kunnen uitkomen.<br />

Ook hier geldt de overweging dat je in een situatie waarin je alles vrij laat, daarvan geen<br />

punt hoeft te maken. Zodra je echter op hoofdpunten liturgische afspraken maakt, zou<br />

aandacht voor dit bredere verband rond de gemeente naar ons inzicht een waardevol<br />

onderdeel daarvan kunnen zijn.<br />

D HET 'AMEN'<br />

Het 'amen' is wel bewaard: na votum, groet, zegen, gebed, en preek, maar het functioneert<br />

nauwelijks naar zijn aard: als uiting van instemming van allen met het woord van één.<br />

Tegelijk komt die vorm van 'amen' die in de Schrift het meest accent krijgt, namelijk na een<br />

lofwoord, nauwelijks voor.<br />

E BETROKKENHEID VAN ALLEN MET HUN GAVEN<br />

De betrokkenheid van de gemeente en de verschillende gaven is niet optimaal. Uiteenlopende<br />

vormen als voorgaan in de schriftlezingen, in de gebeden, deelname aan het leren,<br />

navraag en discussie, onderlinge ontmoeting en bemoediging, meebrengen van een lied,<br />

inbreng van potentiële muzikale en dichterlijke kwaliteiten, het uitspreken van een lofwoord,<br />

acclamaties, lichaamstaal, afwisselde zang, responsies etc. zijn verdwenen of tot een<br />

minimum beperkt.<br />

Met name als het gaat om het gebruik van het lichaam is een sterke reductie op te merken.<br />

In de Bijbel voorkomende vormen als dans, processie, handgeklap, knielen, buigen, opheffen<br />

van de handen, omarmen, kussen, staan, en lopen zijn verdwenen 66 . Ook de plaats van<br />

muziek is niet groot en ook weinig bewust doordacht 67 .<br />

63<br />

64<br />

65<br />

66<br />

67<br />

De uitdrukking is van Trimp, Gem eente en haar liturgie , 63 e.v..<br />

Trim p wijst vanuit psalm 148 op d e ruimte en context van heel de schepping rond het gebed van de<br />

gem eente (Gem eente en haar liturgie , 79). D it besef is ook één van de belangrijkste uitgangspunten<br />

bij G. van Rongen.<br />

Zie bijvoorbeeld Va n Rongen, Met al de h eiligen I/II,14.<br />

Schelling, Loven met muziek, 93 e.v. noemt als plaatsen waar deze uitingen naar voren komen<br />

bijvoo rbee ld Ex. 15:20v, 1 Sam. 18:6v, 2 Sam. 6, Ps. 68:25-28, Ps. 132, Ps. 26:6, Ps. 42, Ps. 43:4,<br />

Ps. 118:27, Ps. 87, Ps. 149:4, Ps. 150:4, Opb. 7:9-17, Mat. 11:17, Ps. 47:2, Ps. 98:8, Deut. 32:40,<br />

Jes. 1:15, Ps. 134:2, Ps. 141:2, Ps. 88:10, Ps. 28:2, Klaagl. 2:<strong>19</strong>, 1 Tim. 2:8.<br />

Schelling (Loven met muziek, 108-114 ) vat de fun ctie van muziek vanuit de bijbel als volgt samen:<br />

- begeleiding van het gezongen woord: verhoogt de kwaliteit en versterkt de werking,<br />

- muziek is zelf deel van de lofprijzing met heel de schepping en haar m ogelijkheden (Ps. 149, Ps.<br />

150, Ps. 28:7, Ps. 33:1-9, Ps. 147:7, Ps. 65:13, Ps. 96:12, Ps. 98:8)<br />

- uiting van e mo tie<br />

- gebed<br />

- verkondiging (Ps. 40:4, Ps. 57:10, Ps. 68:12)<br />

- offer en verzoening (2 Kron. 29:27-29)<br />

- oproep tot actie (trompetten)


Daarvoor is weinig anders in de plaats gekomen, zodat niet gesproken moet worden van een<br />

mogelijke variatie in het kader van de nieuwtestamentische vrijheid, maar van een verarming.<br />

F SCHRIFTLEZINGEN<br />

De Schriftlezingen functioneren vaak als opstap naar de als belangrijker ervaren prediking,<br />

en komen te weinig tot hun recht als zelfstandige onderdelen van de samenkomst, waarop<br />

accent moet vallen. Overigens is het in het licht van het nieuwtestamentische 'voorlezen en<br />

aansluitend leren en opwekken' wel passend dat de prediking nadrukkelijk gaat over de<br />

gelezen Schriften 68 .<br />

G AVONDMAAL<br />

Van de kernen van samenzijn die wij vanuit het Nieuwe Testament als typerend leerden<br />

zien, krijgt het avondmaal te weinig gewicht. Hoewel niet te zeggen valt of dit in elke samenkomst<br />

van de gemeente een plaats had, concludeerden wij wel dat het zo regelmatig<br />

werd aangericht dat het niet minder typerend voor het samenzijn was dan bijvoorbeeld het<br />

onderwijs.<br />

Door twee praktische oorzaken ligt dit in de huidige praktijk veelal moeilijk:<br />

- de lezing van een (lang of iets minder lang) formulier maakt viering in dezelfde samenkomst<br />

als waarin onderwijs plaatsvindt en ook de andere onderdelen van de dienst<br />

tot hun recht komen, voor de meeste gemeenten onmogelijk,<br />

- de inrichting van kerkgebouwen en de uitvoeringsmethode van de viering bewerken<br />

dat deze veel tijd kost.<br />

Een achterliggende oorzaak heeft te maken met de visie op het avondmaal als iets bijzonders,<br />

waarbij invloeden uit de Nadere reformatie (je viert het niet zomaar), de sacramentsleer<br />

(het is maar een beeld bij het eigenlijke: het Woord), en de opvattingen over liturgie (de<br />

preek mag niet tekort komen) elkaar vinden.<br />

Nu zou het mogelijk zijn om avondmaal vaak te vieren, maar dan in aparte samenkomsten.<br />

Dat zou ook het element van de gemeenschap met elkaar, dat in de huidige samenkomsten<br />

eveneens weinig accent krijgt, kunnen dienen. Er is wel gepleit voor avondmaalsvieringen in<br />

wijken 69 . Zonder die weg uit te sluiten, stellen wij wel vast dat daaraan zoveel structurele<br />

veranderingen in het gemeente-zijn vastzitten, dat het op dit moment niet de meest voor de<br />

hand liggende route is. Beter lijkt het ons te komen tot aanpassingen van de huidige liturgische<br />

afspraken, waardoor frequente viering mogelijk wordt in een kerkdienst waarin ook<br />

onderwijs plaatsvindt. Dat kan concreet inhouden dat er meer en veel kortere formulieren<br />

komen, waarin telkens maar één aspect van het avondmaal is uitgewerkt.<br />

Ook is denkbaar dat er een liturgie komt, waarin formulier-gebruik niet bij elke viering hoeft.<br />

Onderwijzende formulieren zijn niet meer dan een gewoonte sinds de Reformatie-tijd, geen<br />

schriftuurlijke verplichting 70 . Om de waarde en het gebruik ervan niet kwijt te raken, zouden<br />

in dat laatste geval ook afspraken passen over een minimaal aantal keren dat de formulieren<br />

- oproep tot profetie (2 Kon. 3:11-<strong>19</strong>, 1 Sam. 10:5, 1 Kron. 25, 2 Kron. 29:25)<br />

- bij droefenis (2 Sam. 1)<br />

68<br />

69<br />

70<br />

Een pleidooi om de waarde van de lezingen meer te beseffen voert ook Van Rongen. Maar hij wijst<br />

de verzelfstandiging van de lezingen ten opzichte van de preek, die in de liturgische traditie opkwam<br />

en vaak bepleit wordt, af (Met al de h eiligen III,140v).<br />

G.C. van de Kamp noemt dat als een idee van Van der Laan, die da arbij teruggrijpt op de vroegere<br />

liefdem aaltijden ('Liturg ische be wustwo rding' in: M.E. Brinkm an (red), 100 jaar th eolog ie, 201).<br />

E.H. van Olst wijst op de culturele context van de Reformatie. Deze had een sterk didactische inslag,<br />

die niet los stond van de Renaissance (Bijbel e n liturg ie, 86).


juist wel gelezen worden.<br />

Daarnaast moet nagedacht worden over alternatieve vormen voor de viering van het avondmaal,<br />

waardoor deze niet een te groot deel van de eredienst stempelt. In het licht van de<br />

Schrift kan niet gezegd worden dat een bepaalde vormgeving persé moet. Onze vrij massale<br />

vieringen komen daar nog niet voor. In christelijke vrijheid mogen wij zelf de verschillende<br />

factoren afwegen en een keus maken. Daarbij moeten naar ons inzicht factoren als frequentie<br />

en feestelijk gedenken en loven van Gods grote daden het zwaarst wegen.<br />

Gezien het boven aangewezen karakter van het avondmaal is de passende plaats voor het<br />

avondmaal binnen een volledige totaal-liturgie in het belijdend deel, bij de lofprijzing als<br />

climax van de dienst. Het is dé plaats voor lofzeggingen op God en op Christus 71 .<br />

Vanuit de dogmatiek kan hiervoor een zijdelingse (meer niet!) ondersteuning worden<br />

gegeven. Als 'sacrament', 'zichtbaar woord' past het avondmaal na de gesproken verkondiging.<br />

H OFFER: KOLLEKTE<br />

In verband hiermee is ook het moment van de offervaardigheid en barmhartigheid vaak niet<br />

optimaal herkenbaar: het is veelal niet meer ingebed in de maaltijd, en ook losgekoppeld van<br />

het 'lofoffer'.<br />

Ook de vormgeving werkt er niet aan mee het als een onderdeel van de samenkomst met<br />

een eigen liturgische waarde te beleven 72 .<br />

I VASTHE ID EN ME ER VAR IATIE<br />

De huidige liturgische afspraken functioneren in de praktijk te strak. Ze doen te weinig recht<br />

aan de christelijke vrijheid, aan plaatselijke verscheidenheid, en aan de mogelijkheid tot het<br />

spontane in een samenkomst. In lijn met de Schrift zijn gezamenlijke afspraken nodig, maar<br />

niet zo dat alles daarin gevangen wordt, of dat improvisatie erdoor geblokkeerd wordt.<br />

Vastheid en variatie moeten samen gaan.<br />

Dit is op te lossen door enerzijds voor bepaalde onderdelen meer stijlvolle alternatieven en<br />

variatiemogelijkheden aan te reiken. En anderzijds door de aard van deze afspraken duidelijker<br />

te maken, zodat ze niet legalistisch gehanteerd worden en er openheid blijft voor zelfstandige<br />

invulling of aanvulling.<br />

5.6.4 Wat er leeft in de kerken<br />

Uit de inventarisatie van wat er leeft in de kerken, komen desiderata naar voren (vergelijk<br />

hoofdstuk 4). Een globale vergelijking daarvan met de resultaten van onze bezinning uit de<br />

Schrift brengt ons bij de volgende conclusies.<br />

a. De zaak van de liturgie leeft in de kerken. In het licht van de Schrift valt dat positief te<br />

waarderen. Bewuste omgang met de liturgie helpt om de gezamenlijke omgang met de<br />

HERE zo verantwoord mogelijk vorm te geven en te beleven.<br />

Vaak blijkt uit de desiderata het verlangen in de eredienst meer speelruimte te ontvangen en<br />

ook andere onderdelen dan de preek tot hun recht te doen komen. Dat doet recht aan de<br />

veelzijdigheid in de verering van de HERE, die volgens de Schrift ook passend is.<br />

71<br />

72<br />

Vaker avondmaal vieren, met meer nadruk op het feestelijk karakter ervan, bepleit ook Van Rongen,<br />

hoewel hij veel oog h eeft voor het feit dat de huidige pra ktijk dat kan bem oeilijken. Bovendien geeft<br />

hij veel argumenten en mogelijkheden uit de traditie door, o.m. over Calvijns wens om wekelijks<br />

avondmaal te vieren (Met al de h eiligen III,160-175).<br />

Ook Van Rongen bespreekt dit punt en pleit voor verbeteringen. Niet alleen in de vormgeving<br />

overigens. Hij ziet een verbinding met het avondmaal als m inder zinvol, om dat dit meestal toch niet<br />

volgt in de diens t. Hij pleit voo r een plaats in he t kad er van het gebe d voo r de nood van a lle<br />

christenheid (Met al de heiligen, 184v).


. Het beeld dat de inventarisatie oplevert is tegelijk veelvormig en soms ongelijksoortig. De<br />

vraag om invoering van een schuldbelijdenis en genadeverkondiging heeft bijvoorbeeld een<br />

ander gewicht dan de vraag om de wet te mogen lezen in een andere vertaling.<br />

Lang niet elk punt past onder een liturgische inventarisatie. Het tempo van gezangen is<br />

bijvoorbeeld een technisch musicologische kwestie. Toelating van gasten aan het avondmaal<br />

is een kerkrechtelijk punt. En ook de overhead-projector bij de preek is geen liturgische<br />

zaak.<br />

Veel wensen zijn ook in de huidige situatie mogelijk binnen het kader van de christelijke<br />

vrijheid. Voorlezers in de dienst, jeugdige catechismuslezers, collectanten etc. zouden zo<br />

kunnen worden ingevoerd.<br />

De inventarisatie lijkt hier en daar een grabbelton van leuke of minder leuke ideeën. Soms<br />

blijkt op de achtergrond een gefundeerde visie op liturgie een rol te spelen. Maar ook staan<br />

de voorstellen of vragen nogal eens op zichzelf. Bovendien kunnen achterliggende visies<br />

onderling verschillen. Zo werken af en toe modern-liturgische of populair-evangelische<br />

opvattingen door. Dat alles illustreert de noodzaak om als kerken in deze zaak niet alleen op<br />

losse ideeën te reageren, maar een schriftuurlijk verantwoorde kijk op liturgie te ontwikkelen.<br />

Daartoe hebben we - voortbouwend op vooral het werk van C. Trimp en G. van Rongen - in<br />

dit hoofdstuk aanzetten willen geven.<br />

c. Er blijken veel raakvlakken te bestaan tussen onze bezinning en de wensen uit de kerken.<br />

Met name vallen op: de aandacht voor het avondmaal wat betreft frequentie, formuliergebruik<br />

en wijze van viering, de noodzaak van uitbreiding van het aantal gezangen, de inschakeling<br />

van meerdere gaven uit de gemeente, zinvoller vormgeving van de collecte, gezamenlijke<br />

uitingen van de hele gemeente of beurtspraak en beurtzang in allerlei vormen, het<br />

'amen'.<br />

Tegelijk missen wij bij de desiderata bijvoorbeeld het zicht op de lof op God en Christus als<br />

wezenlijke structuurmomenten binnen de gezamenlijke omgang met de HERE.<br />

d. Uit de kerken zijn ook punten aangedragen waarop wij nu vanuit onze bezinning op<br />

Schriftgegevens nog te weinig inhoudelijk kunnen ingaan. Bijvoorbeeld rond de doop, het<br />

huwelijk, de inhoud van eventueel extra avondmaalsformulieren, en de plaats van kinderen<br />

in de kerkdienst is verdere studie nodig. Gedeeltelijk hopen wij die te geven in een vervolg<strong>rap</strong>port.<br />

5.6.5 Bezinning op de eigen tijd en cultuur<br />

In het bovenstaande (en het navolgende) wordt vooral vanuit de Schrift en de historie<br />

gezocht naar een verantwoorde visie op liturgie vandaag. Het heden zelf komt alleen in<br />

beeld vanuit de huidige situatie en de vragen daarover binnen onze kerken.<br />

Wij komen niet toe aan verantwoording in andere richtingen. De confrontatie met een<br />

pluriforme cultuur, met haar verschillende stijlen en subculturen brengt eigen vragen mee<br />

rond bijvoorbeeld stijlbesef en de noodzaak of misschien juist het risico in dit opzicht de 'taal<br />

van de tijd' te spreken.<br />

Daarnaast stelt ook de ontmoeting met christenen uit andere culturen of andere tradities<br />

(bijvoorbeeld evangelisch) voor vragen. Ook vandaaruit kunnen waardevolle of juist riskante<br />

elementen naar voren komen inzake de inhoud van de samenkomsten of de liederen.<br />

Dergelijke vragen verdienen nadere doordenking 73 .<br />

Daarbij moet tevens aan de orde komen welke zin en functie de samenkomst van de ge-<br />

73<br />

Ook Brienen wijst op de noodzaak de vorm geving van de liturgie steeds weer te betrekke n op de tijd<br />

en de cultuur (Oriëntatie in de litu rgie, 72. 76). Bezinning op enkele van deze vragen vanuit een<br />

gereformeerde ac htergron d biedt A.C . Barnard in zijn standaardwerk, Die erediens.


meente in onze tijd heeft. De verschillende doelen van dat samenzijn verdienen nadere<br />

analyse: eer van God, interne opbouw, missionair werven. Moeten deze gecombineerd<br />

worden? Moet dat in elke samenkomst? Verdient het aanbeveling voor verschillende subdoelen<br />

samenkomsten met een eigen karakter in te stellen?<br />

Aan al deze vragen komen wij nu nog niet toe. Het lijkt ons te verdedigen dat ze pas later in<br />

beeld komen. Eerst moet de kerk zich, wanneer zij op dit punt een leemte bij zichzelf ontdekt,<br />

liturgisch de rijkdom van de Schrift en de geschiedenis opnieuw eigen maken. Deze<br />

inhaalmanoeuvre wordt vaak ten onrechte liturgische 'vernieuwing' genoemd. Pas als deze<br />

kracht herwonnen wordt, is zij toegerust om in te spelen op de vragen van vandaag. En<br />

eventueel te komen tot echte 'vernieuwing'. Anders zou gebrekkig liturgisch besef gekoppeld<br />

aan gevoeligheid voor de eigen tijd gemakkelijk kunnen leiden tot snelle en oppervlakkige<br />

aanpassingen. Bovendien leert de praktijk dat liturgische verrijking met de Schrift en de<br />

geschiedenis van de kerk als eerste bronnen ook in de huidige tijd overtuigingskracht blijkt<br />

te hebben.<br />

5.7 Geraadpleegde literatuur<br />

1. A.C. Barnard, Die erediens, Pretoria <strong>19</strong>81<br />

2. Will J. Barnard, Peter van 't Riet, De slip van een joodse man vastgrijpen: Christelijke<br />

eredienst in het spoor van de joodse synagoge, Kampen <strong>19</strong>89.<br />

3. T. Brienen, 'Liturgie als dienst van de kerk', in: W. Van 't Spijker e.a., De kerk. Wezen,<br />

weg en werk van de kerk naar reformatorische opvatting, Kampen <strong>19</strong>90.<br />

4. T. Brienen, Oriëntatie in de liturgie. Theologie in Reformatorisch perspectief, deel 3,<br />

Zoetermeer <strong>19</strong>92.<br />

5. J. van Bruggen, 'Abba, Vader! Tekst en toonhoogte van het Onze Vader', in: C. Trimp<br />

(red), De biddende kerk. Een bundel studies over het gebed aangeboden bij gelegenheid<br />

van het 125-jarig bestaan van de Theologische Hogeschool te Kampen, Groningen <strong>19</strong>79.<br />

6. J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk: een exegetisch mozaïek, Kampen, <strong>19</strong>84.<br />

7. J. van Bruggen, 'De waarheid begint met amen', in: De Reformatie 70 (<strong>19</strong>94/<strong>19</strong>95), 149-<br />

151.<br />

8. Peter Brunner, 'Zur Lehre vom Gottesdienst der im Namen Jesu versammelten Gemeinde',<br />

in: K.F. Müller. W. Blankenburg (hrsg), Leitourgia. Handbuch des evangelischen Gottesdienstes.<br />

Erster Band. Geschichte und Lehre des evangelischen Gottesdienstes, Kassel,<br />

<strong>19</strong>54.<br />

9. Jean Daniélou, Bijbel en liturgie. De bijbelse theologie van de sacramenten en de feesten<br />

volgens de kerkvaders. Brugge/Utrecht <strong>19</strong>64.<br />

10. K. Deddens, Het begon in Jeruzalem, Goes <strong>19</strong>76.<br />

11. K. Deddens, Waar alles van Hem spreekt. Bezinning op de eredienst, Groningen <strong>19</strong>81.<br />

12. J. Douma, 'De predikant en het schriftberoep', in: F.H. Folkerts, P. Houtman, P.W. van<br />

der Kamp, Ambt en aktualiteit. Opstellen aangeboden aan Prof. Dr. C. Trimp ter gelegenheid<br />

van zijn afscheid als hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde<br />

Kerken in Nederland op 2 december <strong>19</strong>92, 223-235.<br />

13. C.J. den Heyer, De maaltijd van de Heer. Exegetische en Bijbeltheologische studie over<br />

Pascha en Avondmaal. Kampen, <strong>19</strong>90.<br />

14. G.C. van der Kamp, Liturgische bewustwording in de gereformeerde kerken, in:<br />

M.E.Brinkman (red), 100 jaar theologie. Aspecten van een eeuw theologie in de Gereformeerde<br />

Kerken in Nederland (1892-<strong>19</strong>92), Kampen, <strong>19</strong>92, 161-210.<br />

15. J. Kamphuis, Juda’s Hallel, Goes, <strong>19</strong>93.<br />

16. G.N. Lammens, 'De vooronderstellingen van de eredienst', in: Rapport over de orde van<br />

de eredienst aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, Middelburg,<br />

<strong>19</strong>65.<br />

17. G.N. Lammens, 'Het eigene van de liturgie', in: Wat vindt u van de kerkdienst. Wageningen<br />

<strong>19</strong>71.<br />

18. G.M. Landman, In de ruimte van de Naam. Liturgische grondwoorden in het Onderrricht<br />

van Mozes en hun invloed op het Nieuwe Testament en de christelijke eredienst. Zoetermeer,<br />

<strong>19</strong>95.


<strong>19</strong>. De liturgische viering op de zondag. Verslagboek van het zesde liturgiecolloqium van het<br />

liturgisch instituut van de katholieke universtiteit te Leuven, november <strong>19</strong>83. Leuven/Amersfoort<br />

<strong>19</strong>85.<br />

20. H.M.Ohmann, 'Het Oude Testament en de natuurwetenschap. Exegetische zekerheden<br />

en moeilijkheden',in: A.P.Wisse (red), In het licht van Genesis. Christelijke wetenschappers<br />

over schepping en evolutie, Barneveld <strong>19</strong>86, 89-108.<br />

21. E.H. van Olst, Bijbel en liturgie. Een pleidooi voor het vieren. Baarn <strong>19</strong>83.<br />

22. G. Van Rongen, Met al de heiligen. Liturgie in hemel en op aarde I/II, Barneveld <strong>19</strong>90<br />

23. G. Van Rongen, Met al de heiligen. Liturgie in hemel en op aarde III, Barneveld <strong>19</strong>90<br />

24. P. Schelling,Loven met muziek. Zang en spel in Bijbel en kerk, Kampen, <strong>19</strong>86.<br />

25. J. Smelik, 'Waar God zijn Naam doet gedenken ... 1 en 2', in: De Reformatie 69<br />

(<strong>19</strong>93/94), 446vv, 464vv.<br />

26. R. Stählin, 'Die Geschichte des christlichen Gottesdienstes von der Urkirche bis zur<br />

Gegenwart', in: K.F.Muller. W. Blankenburg (hrsg), Leitourgia. Handbuch des evangelischen<br />

Gottesdienstes. Erster Band. Geschichte und Lehre des evangelischen Gottesdienstes,<br />

Kassel, <strong>19</strong>54.<br />

27. C. Trimp, 'Sacrificium Laudis. De plaats van de lofprijzing in de avondmaalsgebeden', in:<br />

C. Trimp (red), De biddende kerk. Een bundel studies over het gebed aangeboden bij<br />

gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Theologische Hogeschool te Kampen, Groningen<br />

<strong>19</strong>79.<br />

28. C. Trimp, Zorgen voor de gemeente. Het ambtelijke werk van ouderlingen en diakenen<br />

toegelicht, Kampen, <strong>19</strong>82.<br />

29. C. Trimp, De gemeente en haar liturgie. Een leesboek voor kerkgangers, Kampen, <strong>19</strong>83.<br />

30. J.P. Versteeg, 'Het avondmaal volgens het Nieuwe Testament', in: W. van 't Spijker, W.<br />

Balke, K. Exalto, L. van Driel (red), Bij brood en beker. Leer en gebruik vanhet heilig avondmaal<br />

in het Nieuwe Testament en in de geschiedenis van de westerse kerk.Goudriaan <strong>19</strong>80,<br />

9-64.<br />

31. M.A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft <strong>19</strong>87.<br />

32. H.A.J. Wegman, Riten en mythen. Liturgie in de geschiedenis van het christendom,<br />

Kampen <strong>19</strong>91<br />

33. J. Van der Werf, Kleine Liturgiek, 's Gravenhage <strong>19</strong>65.


6 DE LITURGIE IN DE KERK NA PINKSTEREN<br />

6.1 Het voorgaande hoofstuk maakt duidelijk dat de bijbel ons een goed inzicht geeft in de<br />

wijze waarop de gemeente van Christus wordt geroepen om God te vereren. Die roeping<br />

komt van God zelf. In gehoorzaamheid aan die roeping organiseert de gemeente haar<br />

samenkomsten.<br />

Het Nieuwe Testament geeft ook informatie hoe de gemeente na Pinksteren haar samenkomsten<br />

heeft ingericht. De lezing van het Woord en de dienst van de gebeden zijn vaste<br />

elementen. Elementair is het bevel van Christus om zijn dood te verkondigen tijdens het<br />

avondmaal.<br />

Maar ook wordt duidelijk: de gemeente van het nieuwe verbond krijgt vanuit de bijbel geen<br />

vaste liturgie voorgeschreven.<br />

Het ontbreken van zo'n instructie stelt ons aan de ene kant voor een probleem. Het zou een<br />

stuk eenvoudiger zijn geweest wanneer de Here Jezus zelf, zoals ook onder het oude<br />

verbond is gebeurd, strikte voorschriften had gegeven voor de eredienst.<br />

Aan de andere kant mogen we daaruit de conclusie trekken dat de inrichting van de eredienst<br />

in christelijke vrijheid gestalte mag krijgen.<br />

Wie gebruik wil maken van die vrijheid wordt wel met beide benen op het fundament van<br />

heel de Schrift geplaatst. En ook moet hij zich met alle vezels van z'n geloofsbeleving<br />

verbonden weten met de kerk van alle eeuwen.<br />

6.2 Met die intentie laten zich de gegevens over de inrichting van de eredienst in de (eerste)<br />

eeuwen na Pinsteren het beste interpreteren. Nu is het niet onze bedoeling de ontwikkelingen<br />

van de christelijke eredienst aan de hand van bronnen breed te beschrijven. De ontwikkeling<br />

van de eredienst is door veel plaatselijke liturgiecommissies bestudeerd en beschreven,<br />

waarbij gebruik gemaakt is van voor iedereen toegankelijke literatuur zoals het boek Met al<br />

de heiligen van G. van Rongen.<br />

Bovendien hebben de kerken zich op generaal synodaal niveau, in de loop van deze eeuw,<br />

twee keer uitgebreid bezonnen op de liturgie aan de hand van <strong>rap</strong>porten, die in acta zijn<br />

opgenomen. Het is niet zinvol het werk van deze <strong>rap</strong>porteurs over te doen. We volstaan met<br />

te verwijzen naar deze en andere al dan niet wetenschappelijke literatuur (zie Literatuuroverzicht).<br />

Ons <strong>rap</strong>port beweegt zich, aanvullend, instemmend en op een enkel punt corrigerend<br />

in de lijn van deze publikaties.<br />

6.3 De christenen van de vroege kerk hebben, zeker voorzover zij tevoren de joodse religie<br />

aanhingen, de tempel-liturgie gekend. Zij waren ook vertrouwd met de liturgie van de synagoge.<br />

Voortbouwend daarop hebben zij, mede gevoed door de wijsheid van heel de Schrift,<br />

een weg gezocht om God te eren op een Hem welbehaaglijke wijze. Maar omdat hun oog<br />

daarbij gericht was op de verhoogde Christus, hebben zij ook een breuk ervaren met hun<br />

vroegere geloofspraktijk.<br />

Uit de overigens niet talrijke bronnen, die ons uit de eerste eeuwen zijn overgeleverd, wordt<br />

duidelijk dat de kerk direct na Pinksteren bouwde aan een bijbels-verantwoorde, nieuwtestamentische<br />

liturgie. Het is ondoenlijk (in het kader van dit <strong>rap</strong>port) de eerste ontwikkelingen<br />

van de vroeg-christelijke liturgie kort te beschrijven, waarbij recht wordt gedaan aan de<br />

betekenis en interpretatie van de bronnen. 1<br />

6.4 Duidelijk is in ieder geval dat de eredienst zich in de eerste drie eeuwen van de christelijke<br />

kerk ontwikkelt rond twee kernen: Schrift ('synaxis', de verkondiging van het Woord) en<br />

tafel ('eucharistie', de viering van het avondmaal). Vatten wij de diverse bronnen samen, dan<br />

zou het grondpatroon van de eredienst aan het einde van de derde eeuw als volgt beschre-<br />

1<br />

Een overzicht van de bron nen uit de e erste drie eeuwen in: H.A.J. Wegm an, Riten en myten, Kampen<br />

<strong>19</strong>91, 65-68.


ven kunnen worden: 2<br />

2<br />

3<br />

Synaxis<br />

Groet (bijv.: "De Heer zij met u, en met uw geest")<br />

Schriftlezingen en psalmodie<br />

Prediking<br />

Voorbedengebed<br />

Wegzending van de catechumenen<br />

Eucharistie<br />

Groet<br />

Vredeskus<br />

Offertorium<br />

Eucharistiegebed<br />

Breking van het brood en communie<br />

Wegzending van de gemeente<br />

6.5 Veel meer dan de eerste drie eeuwen is de periode vanaf de vierde eeuw gedocumenteerd.<br />

Vanaf deze tijd tot ongeveer de negende/tiende eeuw bestonden er in het Westen<br />

verschillende liturgische tradities: de gallische liturgie (Frankrijk en Duitsland), de keltische<br />

liturgie (Ierland, Schotland, Wales), ambrosiaanse liturgie (Milaan), de mozarabische liturgie<br />

(Spanje) en de romeinse liturgie (Rome). 3 Rond 1000 na Christus kreeg de romeinse liturgie<br />

de overhand in het Westen. De pausen in Rome claimden dat zij de wettige opvolgers van<br />

Petrus waren, en dat dus alle lokale kerken zich moesten richten naar romeinse gebruiken.<br />

Ook inzake de liturgie, die een belangrijk middel was om de eenheid van plaatselijke kerken<br />

vorm te geven.<br />

6.6 De voorreformatorische eredienst in de Westerse wereld, zoals deze 1000 na Christus<br />

de overhand kreeg, werd vanaf die tijd aangeduid met de naam 'mis'. Enerzijds sloot de<br />

misliturgie zich aan bij wat in voorgaande eeuwen tot stand was gebracht. Daarbij zijn in de<br />

misliturgie diverse oud-christelijke onderdelen terechtgekomen, die vanuit de bijbel goed te<br />

verantwoorden zijn. Anderzijds werden in de misliturgie ook diverse onderdelen opgenomen<br />

die ingegegeven waren door onschriftuurlijke dogma's.<br />

Om daar enig inzicht in te krijgen, is het zinvol de onderscheiden bestanddelen van de<br />

romeinse mis te noemen. De 'mis' kent een aantal vaste onderdelen, het zogenaamde<br />

ordinarium (lett. het 'gewone van de mis'). Het zijn onderdelen die in elke dienst een vaste<br />

plaats en een vaste tekst hebben. Het betreft met name de onderdelen Kyrie, Gloria, Credo,<br />

Sanctus (& Benedictus) en Agnus Dei. De overige onderdelen van de mis horen tot het<br />

zogenaamde Proprium (lett. 'het eigen van de mis'). Het zijn onderdelen die tussen het<br />

Ordinarium worden geschoven en per dienst wisselende teksten hebben, waarbij in de<br />

meeste gevallen de tijd in het kerkelijk jaar bepalend is (zoals lezingen, tussenzangen en<br />

gebeden). Ook in het Proprium zijn veel onderdelen te vinden die voluit verantwoord zijn en<br />

door alle eeuwen heen een plaats hebben gehad in de christelijke liturgie.<br />

We besteden om twee redenen aandacht aan het Ordinarium. In de eerste plaats omdat het<br />

Ordinarium onderdelen bevat die terugvoeren op vroeg-christelijke tradities. In de tweede<br />

plaats zal blijken dat de diverse ordinarium-delen vorm geven aan bijbelse noties, die in<br />

hoofdstuk 5 naar voren zijn gebracht maar die in de calvinistische traditie niet zijn overgenomen.<br />

Vergelijk: A.C. Barnard, Die Erediens, Pretoria 2 <strong>19</strong>85, 166-167.<br />

Naast de Westerse liturgieën uit de eerste 10 eeuwen, waren er in het Oosten (Egypte, Palestina,<br />

Syrie en Klein Azië) diverse liturgieën, die circa de negende eeuw leidden tot de Byzantijnse liturgie.


6.6.1 Kyrie eleison<br />

4<br />

Vertaling:<br />

Heer, ontferm U!<br />

Christus, ontferm U!<br />

Heer, ontferm U!<br />

Het Kyrie bevat de roep om ontferming die we aantreffen in Matteüs 15:22, 17:15 en 20:30.<br />

Waarschijnlijk hebben we te maken met een element uit een christelijk privégebed, dat in de<br />

vierde/vijfde eeuw in diverse liturgieën terecht kwam. Het Kyrie wordt al vermeld in het<br />

reisjournaal dat Egeria rond 390 maakte. Ze meldt dat het Kyrie dagelijks in de vespers te<br />

Jeruzalem werd gebeden. In het Oosten treffen we omstreeks het jaar 500 het Kyrie in de<br />

liturgie aan, zoals we leren uit de Apostolische Constituties (Syrie, omstreeks 500). Het Kyrie<br />

kwam rond het jaar 500 ook in Westerse erediensten voor: de romeinse, milanese en<br />

gallische liturgie.<br />

Het Kyrie werd door het volk geroepen als antwoord op de gebeden en voorbeden van de<br />

diaken. Het Kyrie vormde dus onderdeel van wat wij het 'voorbede-gebed' of ‘algemeen<br />

kerkgebed’ zouden noemen. Dit is van belang voor de betekenis van het Kyrie. Het Kyrie is<br />

inhoudelijk gezien niet hetzelfde als de 'openbare schuldbelijdenis', die o.a. door Calvijn aan<br />

het begin van de eredienst als aparte liturgische acte geplaatst werd. Bij de ‘schuldbelijdenis’<br />

gaat het primair om belijdenis van zonden en schuld van de gemeente. In het Kyrie kijkt de<br />

kerk niet alleen naar zichzelf, maar naar de hele schepping (vgl. 5.5.4). Het Kyrie bedoelt<br />

een huldiging en aanroeping van de Kurios (Christus) te zijn, die redding uit alle nood kan<br />

geven. Het Kyrie is een smeekbede waarmee erkenning van Gods heerschappij uitgesproken<br />

wordt. En tevens wordt door het Kyrie de eigen onmacht en de afhankelijkheid van alle<br />

schepselen van God erkend.<br />

Ook historisch gezien kunnen het Kyrie en de ‘schuldbelijdenis’ niet als equivalenten gezien<br />

worden. De schuldbelijdenis moet gezien worden als een liturgische acte die afgeleid is van<br />

de Offene Schuld uit de zogenaamde middeleeuwse pronaus, dan wel als de equivalent van<br />

het ‘confiteor’ uit de romeinse mis (zie hieronder paragraaf 6.11).<br />

Het Kyrie had niet in alle liturgieën dezelfde plaats. In de ambrosiaanse liturgie volgde het<br />

Kyrie bijvoorbeeld op het Gloria. Weer elders volgde het Kyrie op de 'Woorddienst'. De<br />

plaats van het Kyrie aan het begin van de romeinse mis is waarschijnlijk door paus Gelasius<br />

(492-496) ingevoerd. In de zevende en achtste eeuw werden de gebeden weggelaten en<br />

bleef alleen het antwoord van het volk (het Kyrie) staan. Een latere ontwikkeling is eveneens<br />

om het Kyrie niet langer te zien als een gebed tot Christus, maar als een gebed tot de<br />

drieënige God. Van oorsprong werd het gebed echter niet trinitarisch maar christologisch<br />

geïnterpreteerd. 4<br />

6.6.2 Gloria<br />

De vertaling van deze hymne luidt:<br />

Eer aan God in den hoge,<br />

en vrede op aarde<br />

aan de mensen die Hij liefheeft.<br />

Wij loven U.<br />

Wij prijzen U.<br />

Wij aanbidden U.<br />

Wij verheerlijken U.<br />

Wij danken U om uw grote heerlijkheid.<br />

Zie o.a. L. Brinkhoff O.F.M ., Liturgisch Woordenboek, II, Roermond <strong>19</strong>65-<strong>19</strong>68, k. 1425.


5<br />

Heer God, hemelse Koning,<br />

God, almachtige Vader!<br />

Heer, eniggeboren Zoon,<br />

Jezus Christus;<br />

Heer God, Lam Gods,<br />

Zoon van de Vader;<br />

Die de zonden der wereld wegneemt<br />

ontferm U over ons.<br />

Die de zonden der wereld wegneemt,<br />

aanvaard ons smeekgebed;<br />

Die zit aan de rechterhand van de Vader,<br />

ontferm U over ons.<br />

Want Gij alleen zijt de Heilige.<br />

Gij alleen de Heer.<br />

Gij alleen de Allerhoogste,<br />

Jezus Christus.<br />

Met de heilige Geest<br />

in de heerlijkheid van God de Vader.<br />

Amen.<br />

Het Gloria is een proza-hymne die – historisch gezien – samengesteld is uit twee delen. Het<br />

eerste gedeelte wordt gevormd door de tekst uit Lucas 2:14. Alles wat daarna komt (vanaf<br />

‘Wij loven U’) is in de vierde eeuw aan de hymne toegevoegd.<br />

Het Gloria is oorspronkelijk een hymne uit het morgengebed. Uit de hierboven reeds vermelde<br />

Apostolische Constituties is bekend dat het Gloria in de vierde eeuw liturgisch gebruikt<br />

werd. Vermoedelijk raakte de hymne rond 350 in het Westen bekend. Daar werd het Gloria<br />

opgenomen in de romeinse, ambrosiaanse en mozarabische liturgieën. Rond 600 ontving de<br />

hymne in de pausmis een plaats na het Kyrie. Het gebruik ervan was overigens alleen<br />

toegestaan aan bisschoppen en dan nog uitsluitend op zondagen en martelaarsfeesten. In<br />

1048 werd bepaald dat alle priesters het mochten zingen. Uit dit korte historische overzicht<br />

blijkt dat het Kyrie en Gloria oorspronkelijk geen eenheid vormden. Het Gloria kreeg pas<br />

later een plaats na het Kyrie.<br />

6.6.3 Credo<br />

Het Credo (de geloofsbelijdenis) is voor ons het meest herkenbare ordinariumdeel. Ook de<br />

calvinistische traditie kent deze liturgische acte. In de voorreformatorische kerk kreeg echter<br />

niet de Apostolische Geloofsbelijdenis, maar de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel<br />

een vaste plaats in de eredienst.<br />

De wortels van het liturgisch gebruik van het Credo liggen in het Oosten. In de vierde eeuw<br />

werd het Credo te Jeruzalem gebruikt in de doopliturgie. Aan het begin van de zesde eeuw<br />

werd het Credo in Constantinopel gebruikt. Al spoedig werd het tevens in de Mozarabische<br />

liturgie opgenomen. Pas in de achtste eeuw begint de verspreiding over de rest van de<br />

Westerse wereld. In 1014 wordt het Credo in de romeinse liturgie aanvaard. Zowel in de<br />

Oosterse als in de Westerse liturgieën fungeerde het Credo als afsluiting van het Woordgedeelte<br />

('samenvatting') en als inleiding op de sacramentsviering ('vereniging in het geloof<br />

van degenen die het avondmaal gaan vieren'). 5<br />

6.6.4 Sanctus (& Benendictus)<br />

Zie o.a.:<br />

– C. Mahre nholz, 'Die Stelle des Credo im Hauptgottesdienst,' in: Evangelisch-lutherische<br />

Kirchenzeitung <strong>19</strong>56, 215-218.<br />

– M. Jenny, Die Einheit des Abendmahlsgottesdienstes bei den elsässischen und schweizerischen<br />

Reformatoren, Zürich-Stuttgart <strong>19</strong>68, 118.


6<br />

7<br />

Vertaling:<br />

Heilig, heilig, heilig,<br />

is de Heer, God der heerscharen.<br />

Vol zijn hemel en aarde<br />

van uw heerlijkheid.<br />

Hosanna in de hoge!<br />

Gezegend Hij die komt<br />

in de naam van de Heer.<br />

Hosanna in de hoge!<br />

Het oudste ordinariumdeel dat in de christelijke eredienst een plaats ontving, is het Sanctus.<br />

De tekst voert terug op Jesaja 6:3 (vgl Opb. 4:8). In het late jodendom maakte het driemaal<br />

'Heilig' onderdeel uit van het morgengebed. Het Sanctus vinden we in vrijwel alle avondmaalsliturgieën<br />

uit de eerste eeuwen van onze jaartelling terug. Alleen in de Traditio Apostolica<br />

van Hippolytus (170-230) ontbreekt het.<br />

Door de kerkvaders is sterk benadrukt dat de kerk op aarde door het zingen van het Sanctus<br />

instemt met de lofprijzing van de engelen in de hemel (vgl. ook 5.3.3 en 5.4.5).<br />

Het Sanctus werd tot de vijfde eeuw gezien als lofprijzing op God de Vader. Nadat Arius in<br />

de vierde eeuw echter van zich had laten horen, werd het driemaal 'heilig' meer opgevat als<br />

een lofprijzing van de Drieëenheid.<br />

Er bestaat veel onduidelijkheid over de vroegste geschiedenis en betekenis van het Benedictus<br />

(‘Gezegend Hij die komt in de Naam van de Heer’ (Mat. 21:9). Wel is bekend dat het<br />

Benedictus in Syrië in de vierde eeuw aan het Sanctus werd toegevoegd. In de romeinse<br />

liturgie gebeurde die toevoeging pas in de zevende eeuw. Dit betekent dat het Sanctus en<br />

Benedictus vanouds niet bij elkaar hoorden. Het Benedictus wordt omlijst met het 'hosanna'. 6<br />

De onduidelijkheden die er bestaan omtrent de vroegste geschiedenis van het Benedictus<br />

verhinderen definitieve uitspraken te doen over de oorspronkelijke liturgische en theologische<br />

betekenis. Toch vraagt die betekenis onze bijzondere aandacht. Want wat wordt<br />

bedoeld met de woorden 'Gezegend Hij die komt in de Naam van de Heer'? Moeten daarbij<br />

gedacht worden aan de consecratie, de verandering van brood en wijn? We hebben gezien<br />

dat in de zevende eeuw het Benedictus in de romeinse liturgie aan het Sanctus werd verbonden.<br />

Het gezang werd geplaatst vóór de canon, 7 dus: voor de liturgische acten waarin<br />

het offer van Christus herhaald werd. In toelichtingen, die roomse theologen op de mis<br />

hebben gegeven wordt gesteld dat de woorden van het Benedictus slaan op de consecratie<br />

van brood en wijn 'De Heer komt op het altaar' – vandaar: 'gezegend Hij die komt'.<br />

Door de roomse interpretatie en door de plaats in de mis, is het Benedictus tot op de dag var<br />

vandaag historisch belast: de suggestie dat gedoeld wordt op de komst van Christus in<br />

brood en wijn, lijkt onvermijdbaar. Het ligt voor de hand vanuit de achtergrond het Benedictus<br />

als onbruikbaar af te wijzen.<br />

Toch is dat o.i. niet noodzakelijk en zijn er redenen die het gebruik zinvol maken. We wijzen<br />

in dit verband naar Openbaring 4:8: 'Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die<br />

was en die is en die komt'. In deze tekst vinden we als het ware het Sanctus en Benedictus<br />

aan elkaar gekoppeld. Anders gezegd: in Openbaring is aan het oudtestamentische Sanctus<br />

uit Jesaja 6 de lofprijzing op God die komt toegevoegd. Vanuit deze optiek gezien functioneert<br />

het Benedictus sterk eschatologisch, een functie die waarschijnlijk recht doet aan de<br />

oorspronkelijke. Dit leidt tot onze conclusie dat het Benedictus alleen bruikbaar is wanneer<br />

de eschatologische betekenis tot uiting komt. Van belang is dan vooral de plaats waar het<br />

Benedictus geplaatst wordt in de viering. Wanneer het bijvoorbeeld geplaatst wordt na het<br />

Over het 'hosan na' zie: J. van B ruggen , Marcus, Kam pen <strong>19</strong>88, 248.<br />

Canon wil zeggen: vaste regel volgens welke het misoffer opgedragen moet worden . Tijdens deze<br />

canon vindt o .a. de cons ecra tie plaats. O ver de ges chiedenis van de 'canon', zie: L. Brinkhoff O.F.M.<br />

(red.), Liturgisch Woordenhoek, Roermond en Maaseik <strong>19</strong>58-<strong>19</strong>62, k. 347-349.


gereformeerde 'sursum corda' en/of gezongen wordt tijdens of na de communie, is elke<br />

mogelijke referentie aan een roomse interpretatie van de woorden 'Hij die kornt’ uitgesloten.<br />

6.6.5 Agnus Dei<br />

8<br />

Vertaling:<br />

Lam van God,<br />

Die de zonden der wereld wegneemt<br />

ontferm U over ons.<br />

[geef ons de vrede]<br />

Het Agnus Dei gaat terug op de tekst uit Johannes 1:29: ‘Zie het lam Gods, dat de zonde<br />

der wereld wegneemt’. Dit gezang refereert aan het offer van Christus, waarbij het beeld van<br />

het lam gebruikt wordt. Van oorsprong werd dit gezang gezongen bij het breken van het<br />

brood. Dat breken van het brood werd gezien als een heenwijzing naar het lijden en sterven<br />

van Christus. In dit kader werd het Agnus Dei in de vierde eeuw al in diverse Oosterse<br />

liturgieën gebruikt. In de roomse mis is het Agnus Dei in de zevende eeuw terecht gekomen.<br />

Evenals bij het Benedictus geldt hier dat je de tekst op deze plaats 'rooms' kunt interpreteren:<br />

het Lam Gods dat op het altaar zal verschijnen. Oudere rechten heeft een schriftuurlijke<br />

interpretatie, waarbij het gezang verwijst naar het volbrachte offer van Christus. Volgens<br />

Calvijn stelde Johannes met zijn woorden Christus ‘tegenover alle offeranden der wet, om te<br />

leren, dat in Hem alleen vervuld is, wat door die figuren werd aangewezen.’ 8<br />

6.7 In deze ordinarium-teksten valt sterke nadruk op de viering van het heil en de lofprijzing<br />

van God. De samenkomsten van de vroeg-christelijke kerk werden hier sterk door gestempeld:<br />

de Here wordt geloofd om wie Hij is en om wat Hij gedaan heeft. Daarom stemt de<br />

gemeente in met de hemelse liturgie (Gloria en Sanctus). Daarom wordt ook de nood van de<br />

wereld aan God voorgelegd (Kyrie): zo wordt Hij erkend als koning van de wereld, als God<br />

de Schepper en als de God die komen zal.<br />

Gezien hetgeen in hoofdstuk 5 van dit <strong>rap</strong>port vanuit de bijbel naar voren is gebracht over de<br />

eredienst, is de conclusie gewettigd dat de oud-christelijke kerk met deze teksten goede<br />

vormen gekozen en ontwikkeld heeft om God te vereren op een Hem welbehagelijke wijze.<br />

6.8 Deze oude liturgische elementen bleven in de romeinse mis staan toen de roomse<br />

offergedachte steeds sterker opgang maakte in het Westen. Vanaf de zesde eeuw is er<br />

duidelijk een ontwikkeling te signaleren, die langzaam maar zeker leidt naar de<br />

transsubstantiatie-leer, de leer van de wezensverandering van brood en wijn in lichaam en<br />

bloed van Christus. Pas in de elfde eeuw krijgt de transsubstantiatie-leer in het Westen de<br />

overhand. Op het Vierde Lateraanse Concilie in 1215 wordt de leer door de Rooms-Katholieke<br />

kerk tot dogma verheven. Dat is dus vele eeuwen nadat de meeste ordinariumdelen in de<br />

romeinse mis waren opgenomen. Dit geeft duidelijk al aan dat de roomse offergedachte zich<br />

onafhankelijk van het ordinarium heeft ontwikkeld en dat het ordinarium dus niet gerelateerd<br />

is aan het roomse offer-dogma.<br />

De ontwikkeling naar het dogma de transsubstantiatie heeft wel andere ingrijpende gevolgen<br />

gehad voor de christelijke eredienst. We noemen de volgende. Het brood werd 'hostie',<br />

hetgeen letterlijk 'offerande' betekent en verwijst naar Efeze 5:2 (Christus die Zich voor ons<br />

overgegeven heeft als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk). In de<br />

Middeleeuwen werd het gebruikelijk dat de gewone kerkganger eenmaal per jaar (nl. met<br />

Pasen) communiceerde. Voorzover het kerkvolk de hostie al in ontvangst nam, ging dit<br />

knielend gebeuren. Bovendien werd het gebruikelijk dat men de hostie niet meer in de hand<br />

nam. De priester legde de hostie op de tong.<br />

Institu tie, Boek II, hoofdstuk XVII, 4.


Je ziet dat tijdens de ontwikkeling van de roomse offergedachte ook veranderingen plaatsvinden<br />

rond de canon. De heiligheid van de canon werd zo hoog ingeschat dat de priester<br />

de woorden in stilte bad. Er was vrees voor ontwijding van de woorden. Synchroon hiermee<br />

loopt dat het aandeel van het volk aan de eredienst sterk gereduceerd werd. De nadruk op<br />

het offer van de mis komt ook tot uiting in het feit dat van de schriftlezingen en preek alleen<br />

de lezingen overbleven. De bediening van het gelezen schriftwoord werd ondergeschikt aan<br />

het offer dat in de dienst gebracht moest worden.<br />

Voor Rome ging de hele eredienst zich concentreren om de consecratie van brood en wijn.<br />

De Rooms-Katholieke eredienst had tot doel om God het offer van de kerk, het offer van<br />

Christus opnieuw aan te bieden. Het hart van deze eredienst was dan ook de canon. Het<br />

belangrijkste moment voor Rome is het uitspreken van de instellingswoorden uit Matteüs 26.<br />

Op dat moment vindt de verandering van brood en wijn plaats, die het lichaam en bloed van<br />

Christus worden. 9<br />

We treffen in de roomse mis vanaf de twaalfde/dertiende eeuw allemaal rituelen aan waartegen<br />

de reformatoren zich stevig verzet hebben: in stilte bidden van de priester, de aanbidding<br />

van de hostie, het niet of nauwelijks deelnemen aan de communie door het kerkvolk.<br />

De oppositie tegen deze rituelen hing samen met hun principiële verwerping van de<br />

transsubstantiatie-leer: het brengen van een offer aan God, waarbij brood en wijn veranderen<br />

in lichaam en bloed van Christus. Je ziet bij alle reformatoren dan ook dat ten aanzien<br />

van de avondmaalsviering de orde van dienst radicaal werd gewijzigd. In sommige gevallen<br />

hebben de romeinse mis en de reformatorische liturgieën wat het sacramentsgedeelte<br />

betreft alleen de instellingswoorden gemeenschappelijk.<br />

De zuivering van de liturgie betrof de rooms-katholieke opvatting dat de eredienst diende om<br />

het offer van Christus te herhalen tot heil van de gelovige. Het is terecht één van de meest<br />

ingrijpende wapenfeiten van de Reformatie. C. Trimp omschrijft dit proces als volgt: 'In 1517<br />

begon de Geest van God ogen en oren te openen voor de goede boodschap van Christus'<br />

gerechtigheid, die Hij eens voor altijd in zijn zelfofferande aan het kruis had verworven en in<br />

de prediking van het evangelie uitdeelt aan het volk.'<br />

'Wat wordt dus de taak van de kerk? De prediking aanvaarden en het heil van Christus<br />

vieren in een heerlijke gedachtenis van zijn bittere dood - dat ene definitieve zoenoffer van<br />

het nieuwe verbond.<br />

Het werd tijd, dat de voorganger van de kerk zich omkeerde en niet tot God, maar namens<br />

God tot de gemeente ging spreken. Hij moest de woorden van het geloof spreken en de<br />

gemeenteleden in de mond en na aan het hart leggen (Rom. 10:8-10). Want de God van de<br />

kerk is een genadige Vader sinds dat moment waarop de zon weer ging schijnen op Golgotha.<br />

Deze God verwacht de dank van de kerk voor zijn onuitsprekelijke gave!<br />

Toen dit inzicht doorbrak in de tijd van de kerkreformatie, was men ook in staat door het<br />

uitbundig ceremonieel van de romeinse mis heen te kijken en de waardeloosheid van het<br />

eeuwenoude offerritueel te doorzien.<br />

Dus moest die dag wel komen, waarop de reformatie ook het liturgisch centrum van de kerk<br />

bereikte en het altaar afgebroken werd.' 10<br />

Reformatie betekent dus in dit verband: het altaar maakt plaats voor de preekstoel en de<br />

avondmaalstafel. Of, anders gezegd: de mis wordt gereformeerd, doordat de relatie tussen<br />

de prediking en de avondmaalsviering op een Schriftuurlijke manier wordt hersteld.<br />

6.9 Ten aanzien van de reformatorische orden van diensten zijn globaal twee typen te<br />

onderscheiden<br />

9<br />

10<br />

Uitgebreider over de opzet van de m is, zie: C. Trim p, De gem eente en haar liturgie , Kampen <strong>19</strong>83,<br />

120-124.<br />

Trimp, De g eme ente en ha ar liturgie, Kampen <strong>19</strong>83, 124v.


12<br />

a. De vroege reformatorische orden van dienst (tot 1525) beoogden vooral een revisie<br />

van de mis. Alles was 'rooms' was, moest het veld ruimen. Dit betekende met name<br />

verwijdering van het hart van de mis, de canon. De mis werd gezuiverd van alle elementen<br />

die aan de transsubstantiatie-leer deden denken. De vijf ordinariumgezangen<br />

werden hier gehandhaafd. Blijkbaar waren die niet gerelateerd aan specifiek roomse<br />

dogma's.<br />

b. Vanaf 1525 voerden de reformatoren radicale hervorming door in de eredienst. Er<br />

werd grotere afstand geschapen ten aanzien van de roomse traditie uit de Middeleeuwen.<br />

De ordinariumdelen werden soms gehandhaafd (Luther), facultatief gesteld<br />

(Bucer) of geheel verwijderd (Calvijn).<br />

Beperken we ons tot Calvijn dan intrigeert de vraag waarom de Geneefse reformator geen<br />

gebruik maakte van de ordinariumgezangen.<br />

De calvinistische reformatie van de eredienst in de zestiende eeuw vond plaats vanuit een<br />

'ad-fontes'-houding: terug naar de bronnen. De belangrijkste bron was uiteraard de Schrift.<br />

Keer op keer heeft Calvijn erop gehamerd dat in een eredienst alleen geboden is, wat God<br />

in de Schrift voorschrijft. En die voorschriften bestaan kort samengevat hieruit, dat in de<br />

kerkdienst drie dingen noodzakelijk zijn: verkondiging van Gods woord, de openbare gebeden<br />

en bediening van de sacramenten. Voor het overige was er volgens Calvijn vrijheid in<br />

ceremoniën. De nadruk van Calvijn op deze vrijheid is onder andere ingegeven uit oppositie<br />

tegen Rome, waar het heil van de kerk afhing van door mensen opgelegde rituelen.<br />

Calvijns activiteiten ten aanzien van de liturgie vonden plaats vanuit een ad-fontes-houding.<br />

Dat betekende ook: terug naar de bronnen van de 'Oude Kerk'. Met de Oude Kerk bedoelde<br />

Calvijn de kerk uit de eerste zes eeuwen van de christelijke jaartelling. Wanneer hij zich<br />

beriep op de Oude Kerk, werd een bron uit de eerste zes eeuwen aangehaald: Plinius,<br />

Tertullianus, Augustinus, Ambrosius, Chrysostomos, enzovoort.<br />

We weten globaal welke bronnen Calvijn kende. 11 Maar onvoldoende bekend is nog welk<br />

beeld Calvijn precies had van de Oude Kerk en hoe hij de bronnen interpreteerde. Wat wist<br />

hij van de liturgische situatie? Antwoord op deze vragen vergen apart onderzoek, dat –<br />

voorzover ons bekend – nog niet gedaan is.<br />

Wel is duidelijk dat het Calvijn er niet ging om de orde van dienst van de Oude Kerk zoveel<br />

mogelijk te kopiëren. Dat zou trouwens onmogelijk geweest zijn: er bestond – zoals wij ook<br />

hierboven schetste – nog niet één orde van dienst. Evenmin was het ordinarium algemeen<br />

aanwezig in de toenmalige bestaande orden van dienst.<br />

Wel is duidelijk dat het Calvijn er niet om ging de orde van dienst van de Oude Kerk zoveel<br />

mogelijk te kopiëren. Dat zou trouwens onmogelijk geweest zijn: er bestond – zoals wij<br />

hierboven schetsten – nog niet één orde van dienst. Evenmin was het ordinarium algemeen<br />

aanwezig in de toenmalige bestaande orden van dienst.<br />

Calvijn beriep zich op de Oude Kerk omdat in deze kerk volgens hem de apostolische<br />

traditie nog zuiver werd bewaard en uitgebouwd. Het ging de reformator om de zuivere vorm<br />

van aanbidding.<br />

Met een beroep op de Schrift en de traditie van de Oude Kerk kwam Calvijn ertoe om de mis<br />

te vervangen door het avondmaal. Ook vond er herstel plaats van de Woorddienst, die bij<br />

Rome was verworden tot een opstapje naar de offermis. Tevens beijverde Calvijn zich voor<br />

actieve deelname van het kerkvolk, hetgeen o.a. tot uiting kwam in het invoeren en bevorderen<br />

van de gemeentezang, het uitgeven van kerkboeken met psalmen én gezangen. Met<br />

een beroep op Schrift en Oude Kerk vond Calvijn dat het avondmaal minstens (!) één keer<br />

per week in de kerk gevierd moest worden. 12<br />

Calvijn heeft echter niet de ordinariumgezangen gebruikt. Ook heeft hij deze liturgische<br />

onderdelen niet vervangen door equivalenten. Het is niet juist te stellen dat in de calvinisti-<br />

11<br />

Zie o.a.: H.O. Old, The Patris tic Ro ots of Refo rmed W orsh ip, Zürich <strong>19</strong>75, 141-156.<br />

Institu tie, IV, 17, 43/44.


13<br />

14<br />

sche eredienst bijvoorbeeld de Tien Geboden de plaats ingenomen hebben van het Gloria.<br />

Theologisch-inhoudelijk en historisch is er geen verband tussen de Wet en het Gloria als<br />

liturgische acten. De Wet werd om andere motieven in de eredienst geplaatst dan het Gloria<br />

(zie hieronder). Zoals gezegd, het Kyrie is niet hetzelfde als de schuldbelijdenis die Calvijn<br />

aan het begin van de dienst plaatste.<br />

Wanneer we zoeken naar redenen waarom Calvijn de ordinariumgezangen niet gebruikt<br />

heeft, dan is allereerst het volgende vast te stellen: Calvijn heeft zich – voor zover bekend –<br />

nergens expliciet uitgelaten over de ordinariumgezangen. Dat betekent dat je nergens bij<br />

Calvijn kunt vinden waarom hij de gezangen links liet liggen. Eveneens betekent het dat je<br />

dus nergens kunt vinden dat de liturgische onderdelen volgens Calvijn gerelateerd zijn aan<br />

bepaalde roomse dogma's. Dit geldt overigens voor alle reformatoren.<br />

Over talrijke zaken en gebruiken, waaraan roomse dogma’s ten grondslag lagen, hebben<br />

reformatoren zich wel ergens in negatieve zin uitgelaten. Wanneer het ordinarium daarbij<br />

hoorde, dan ligt het voor de hand dat daarvan iets van in de reformatorische geschriften<br />

terug te vinden zou zijn.<br />

Vervolgens willen we herinneren aan Calvijns principe dat de kerk voor haar erediensten<br />

slechts gebonden is aan hetgeen de Schrift voorschrijft. Geboden tot het gebruik van ordinariumdelen<br />

zijn daarin nergens te vinden.<br />

Heeft Calvijn zich dus nergens expliciet over het ordinarium uitgelaten, er zijn o.i. wel een<br />

paar redenen te bedenken waarom hij het ordinarium links liet liggen. Belangrijk daarbij is<br />

dat we de liturgische activiteiten van de reformator in de toenmalige religieuze context<br />

plaatsen.<br />

Dan was er o.i. bij Calvijn allereerst een sterk antithetisch motief om het ordinarium niet te<br />

gebruiken. Het ligt voor de hand dat Calvijn een grote afstand wilde scheppen t.a.v. de<br />

middeleeuwse mis. Elke mogelijke herinnering wilde hij waarschijnlijk vermijden vanwege de<br />

'hardleersheid van het kerkvolk'. Daarbij speelde de vraag of de ordinariumgezangen gerelateerd<br />

waren aan roomse dogma's een ondergeschikte rol.<br />

Vervolgens was er o.i. een didactisch motief. Wanneer je constateert dat bij het kerkvolk een<br />

grondig gebrek aan schriftkennis bestaat, is het vanzelfsprekend dat je aan het didactische<br />

aspect van de eredienst voorrang geeft. Wil je onderwijzen dan is de 'preek' de meest voor<br />

de handliggende vorm. Kennis en verbreiding van de Schrift was ook één van de beweegredenen<br />

waarom Calvijn de voorkeur gaf aan het zingen van de Psalmen. Wanneer kennis<br />

omtrent de sacramenten ontbreekt, zijn sterk didactische formulieren van levensbelang.<br />

6.10 In verband met de didactische inslag die de calvinistische orden van dienst hadden, is<br />

te wijzen op de relatie die er op dit punt bestaat tussen de middeleeuwse preekdienst en<br />

diverse reformatorische liturgieën. 13<br />

De preekdienst ('pronaus'), die in de landstaal gehouden werd, ontstond in de middeleeuwen<br />

(ongeveer de twaalfde eeuw) en ontwikkelde zich in eerste instantie binnen de mis. Een<br />

latere ontwikkeling is dat de preekdienst als aparte dienst (los van de mis) werd gehouden.<br />

De pronaus had een sterk onderwijzend karakter en didactische doelstelling. In de<br />

laat-middeleeuwse pronaus kwam na de preek (in de landstaal) een catechetisch deel<br />

waarin achtereenvolgens het Onze Vader, de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien<br />

Woorden gereciteerd werden. Dat is dus de zogenaamde catechetische drieslag 'geloof-gebod-gebed'.<br />

Op dit catechetisch gedeelte volgden de 'openbare schuldbelijdenis'<br />

(Offene Schuld) en een gebed om vergeving van zonden. 14<br />

Het is niet mogelijk in het kader van dit <strong>rap</strong>port breedvoerig in te gaan op het ingewikkelde vraagstuk<br />

over de herkomst en verspreiding van reform atorische orden va n dienst en elem enten da aruit. Zie<br />

daarover o.a.:<br />

– A.F.N. Lekke rkerker, Kanttekeningen bij het Hervormde Dienstboek, I, 's-Gravenhage <strong>19</strong>52.<br />

– G.J. van de Poll, Martin Bucer’s liturgical ideas, Assen <strong>19</strong>54.<br />

Uitgebreider over de preekdienst: W .F. Dankbaar, Hervormers en Humanisten, Amsterdam <strong>19</strong>78,<br />

201-236.


15<br />

16<br />

Elementen, die in de pronaus na de preek (ter onderwijzing) aan de orde kwamen, zijn voor<br />

diverse reformatorische orden van dienst van belang geweest. 15 Hier moet allereerst de<br />

naam van Guillaume Farel genoemd worden, die in zijn orde van dienst (1533) de elementen<br />

uit de pronaus na de preek opgenomen heeft.<br />

Zijn orde van dienst zag er vanaf de preek als volgt uit:<br />

– Preek<br />

– Vermaning<br />

– Decaloog<br />

– avondmaalsonderwijs (& retentie & Offene Schuld)<br />

– Onze Vader<br />

– Apostolicum<br />

– Genadespreuk<br />

– Instellingswoorden<br />

– Korte verklaring met Sursum Corda en uitnodiging<br />

– Communie<br />

– Voorbeden en slotvermaning<br />

– Zegen<br />

Wanneer er geen avondmaalsviering gevierd werd, volgden na de preek:<br />

– Vermaning<br />

– Decaloog<br />

– Bede om schuldvergeving (vgl Offene Schuld uit pronaus)<br />

– Onze Vader<br />

– Apostolicum<br />

– Voorbede en vermaning<br />

– Zegen.<br />

Farel sloot dus zeer nauw aan bij de middeleeuwse preekdienst. Ongetwijfeld zijn de orden<br />

van dienst die Calvijn gebruikt heeft, in meer of mindere mate door Farel beïnvloed. Het is<br />

niet mogelijk en noodzakelijk in dit <strong>rap</strong>port in te gaan op het complexe vraagstuk of de orden<br />

van dienst, die onder invloed van Calvijn ontstaan zijn, teruggrijpen op de romeinse misstructuur<br />

of op de preekdienst, dan wel een eigen creatie van Calvijn zijn.<br />

Wel is het zinvol dieper in te gaan op deze orden van dienst. Bestudering van Calvijns<br />

liturgische activiteiten brengt aan het licht dat de opname en de plaatsing van diverse<br />

liturgische acten nauw samenhingen met Calvijns theologie.<br />

6.11 Met een beroep op het Oude Testament (o.a. 2 Samuël 12:13 en Leviticus 16:21) stelt<br />

Calvijn in zijn Institutie dat het passend is 'dat wij door de belijdenis van onze ellende de<br />

goedheid en barmhartigheid van onze God onder elkaar en voor de hele wereld verheerlijken.<br />

Deze soort van belijdenis nu behoort regelmatig in de kerk plaats te hebben [...] Want<br />

daar wij in alle heilige samenkomsten ons stellen voor het aangezicht Gods en der engelen,<br />

welk ander begin zal dan onze handeling hebben, dan de erkenning onzer onwaardigheid?' 16<br />

Hiermee is kort en krachtig de reden gegeven waarom Calvijn aan het begin van de dienst<br />

Zie over d e midd eleeuwse oors prong van reform atorische orden van diens t o.a.:<br />

– F. Brightm an, The English rite, Londen 2 <strong>19</strong>21 (reprint <strong>19</strong>70).<br />

– E. Weismann, 'De Predigtgottesdienst und die verwandten Form en', in: Leiturgia, III, Kassel<br />

<strong>19</strong>56, 16-27.<br />

Institu tie, III, 4, 10-11.


17<br />

18<br />

<strong>19</strong><br />

20<br />

21<br />

22<br />

een Openbare schuldbelijdenis plaatste. 17<br />

In de Straatsburgse liturgie 18 volgde op deze schuldbelijdenis een genadeverkondiging. De<br />

genadeverkondiging is in de afgelopen eeuwen een omstreden liturgische acte geweest.<br />

Beperken we ons tot de twintigste eeuw, dan blijken diverse personen (in eerste instantie)<br />

herinvoering van de genadeverkondiging bestreden te hebben. <strong>19</strong> Tegenargument was vooral<br />

dat de genadeverkondiging voldoende aan bod komt in de bediening van het Woord. Anderen<br />

hebben voor herinvoering een pleidooi gevoerd. 20 Overzien we de recente publikaties<br />

over deze materie, dan blijkt men het er over eens te zijn dat herinvoering van de genadeverkondiging<br />

wenselijk is. 21<br />

Omdat de Wet in de huidige orde van dienst een vaste plaats heeft verworven, verdient hij<br />

aparte aandacht. In tegenstelling tot de pronaus, waar de Wet uit catechetisch-pedagogisch<br />

motieven opgenomen was, heeft de Wet bij Calvijn een theologisch-liturgische betekenis. De<br />

wijze waarop Calvijn de Wet in de orde van dienst plaatste, hing nauw samen met zijn visie<br />

op de tweevoudige functie van de Wet (bron van zondekennis en regel der dankbaarheid).<br />

Van essentieel belang is dat Calvijn geen heilsordelijk schema aanhing waarbij kennis van<br />

ellende door de Wet vooraf moet gaan aan kennis van vergeving door het evangelie. Of, om<br />

Calvijn zelf aan het woord te laten: 'Wanneer wij zeggen dat de oorsprong der boetvaardigheid<br />

in het geloof ligt, dromen wij toch niet van een tijdsruimte, in welke het geloof bezig is te<br />

baren, maar wij willen aantonen, dat de mens zich niet met ernst op de boetvaardigheid kan<br />

toeleggen, tenzij hij weet dat hij God toebehoort. En niemand is waarlijk overtuigd God toe te<br />

behoren, dan alleen hij, die eerst zijn genade heeft aangegrepen.’ 22<br />

Deze visie is bepalend geweest voor de wijze waarop Calvijn omging met de Tien Geboden<br />

in de orde van dienst. In de Straatsburgse orde van dienst was de Wet geplaatst na de<br />

verkondiging van de vergeving van de zonden. Hierdoor fungeerde de Wet vooral als norm<br />

die de gemeente aannam voor het nieuwe leven in Christus. Maar daarbij was ervoor ge-<br />

Over de herkomst van de schuldbelijdenis lopen de meningen uiteen. W e kunnen hier in het midden<br />

laten of de schuldbelijdenis de reformatorische pendant is van of het Confiteor (de persoonlijke<br />

schuldbe lijdenis van de priester) uit de roomse mis, of van de Offene Schuld uit de pronaus. In beide<br />

gevallen zou de schuldb elijdenis his torisc h gezien ge en (g elijkwaardige) vervanging van h et kyrie<br />

zijn.<br />

De liturgie, die Calvijn in Straa tsburg ge bruik te, is eigenlijk niet bekend. Velen gaan er vanuit dat de<br />

orde van dienst, zoals Pierre Brully (Calvijns opvolger in Straatsburg) deze in de zogenaamde<br />

Pseudoromana (1542) w eergee ft, de orde va n dien st is die Ca lvijn in S traatsburg he eft ge bruik t. Dit<br />

blijft echter hypothetisch. In ieder geval bevat de Pseudoromana een orde van dienst die sterk<br />

beïnvloed is door C alvijns liturgisch e visie.<br />

Bijvoorbe eld in het Rapport inzake herziening van het kerkboek aan de Generale Synode van de<br />

Gereformeerde K erken, Kam pen <strong>19</strong>75 (pag. 35-38) en: G. van Rongen, Zijn schone dienst, Goes<br />

<strong>19</strong>56, 60.<br />

Zie o.a.:<br />

– A. Kuyper, Onze Eeredienst, Kampen <strong>19</strong>11, 241-245.<br />

– H. Jonk er, Liturg ische Oriëntatie, Wageningen z.j., 126-127.<br />

– A.C. Barnard, Die Erediens, Pretoria 2 <strong>19</strong>85, 550-551.<br />

– K. Deddens, Dient Hem met vreugde!, II, Goes <strong>19</strong>89, 72-75.<br />

– G. van R ongen, Met al de heiligen, III, Barneveld <strong>19</strong>90, 47-49.<br />

– K. Deddens, 'Calvijn over het eerste deel van de Zo ndagmorgend ienst (3 )', in: Nader Bekeken,<br />

februari <strong>19</strong>95, 42.<br />

– A.N.Hendriks, 'Datheens liturgie van 1566 en de beslu iten der Ne derla ndse Na tionale Synoden<br />

1568-1581 met betrekking tot de orden van dienst voor de zondagmorgen, in Almanak FQI,<br />

Kam pen, <strong>19</strong>7 0, 223-264.<br />

Zie literatuur genoem d in de vorige noot.<br />

Gecitee rd door W .H. Velem a, We t en Evangelie, Kam pen <strong>19</strong>87, 151.


23<br />

24<br />

25<br />

26<br />

zorgd dat de andere functie van de Wet, bron van ellendekennis, niet uit het zicht verdween.<br />

Want na elk gebod liet Calvijn 'kyrie eleison' (Heer, ontferm U over ons) zingen. Op deze<br />

wijze werd liturgisch vorm gegeven aan de reformatorische visie op de Wet en op boetvaardigheid<br />

en vergeving van zonden, die beide beschouwd werden als weldaden van Christus.<br />

In Genève moest Calvijn noodgedwongen de genadeverkondiging laten vallen. Dit betekende<br />

dat de Wet direct zou volgen op de schuldbelijdenis. Daardoor zou de Wet eenzijdig als<br />

bron voor ellendekennis naar voren komen. Dit zou tegen Calvijns theologische visie op de<br />

Wet ingaan. Vandaar dat vanaf 1549 in Genève de Tien Geboden na het Woordgedeelte<br />

(schriftlezingen en preek) en vóór de avondmaalsviering geplaatst werden. 23 Door de Wet na<br />

het Woordgedeelte te plaatsen komt de functie van 'regel der dankbaarheid' nog sterker<br />

naar voren: nadat de gemeente Gods woord verkondigd is, neemt zij de Tien Woorden aan<br />

als norm voor het nieuwe leven van de dankbaarheid.<br />

Bovendien is niet zonder betekenis dat de Wet in Genève vóór de viering van het avondmaal<br />

geplaatst is. De Wet fungeert dan ook in het kader van de zelfbeproeving en retentie. We<br />

willen in dit verband wijzen op de overeenkomst tussen de zogenaamde zondarencatologus<br />

uit het avondmaalsformulier en de Tien Woorden. 24 Kortom, ook wanneer de Wet tussen de<br />

dienst van het Woord en de sacramenten geplaatst is, blijft zij fungeren als regel der dankbaarheid,<br />

waarbij de functie van kenbron van ellende hoorbaar blijft.<br />

Ten aanzien van het functioneren van de Wet in de huidige orden van dienst (Middelburg<br />

<strong>19</strong>33 en Kampen <strong>19</strong>75) kan het volgende gesteld worden. In de beide orden van dienst is de<br />

Wet geplaatst na het eerste lied en vóór de schuldbelijdenis. De tweevoudige functie van de<br />

Wet wordt door deze rangschikking niet vanzelf duidelijk. Door het ontbreken van een<br />

voorafgaande genadeverkondiging en door het volgen van een schuldbelijdenis, komt de<br />

Wet als regel der dankbaarheid niet duidelijk naar voren en komt het in de praktijk voor dat<br />

de Tien Woorden voornamelijk functioneren als bron van ellende-kennis. Ten opzichte van<br />

de plaats die Calvijn de Wet op theologische gronden gaf, betekent dit o.i. een verlies.<br />

Calvijn kende uitsluitend het zingen van de Wet. Voorlezing van de Wet, zoals in de pronaus<br />

en in de huidige orden van dienst plaatsvindt, was hem onbekend. In verschillende gereformeerde<br />

publicaties 25 wordt gesteld dat de gemeente de Wet niet behoort te zingen. Oppositie<br />

tegen het zingen van de Wet komt voort uit de opvatting dat een orde van dienst een<br />

opeenvolging van Woord en antwoord is. De Wet behoort in deze visie niet tot het antwoord<br />

van de gemeente, maar tot het Woord en kan daarom niet door de gemeente gezongen<br />

worden. In hoofdstuk 5 zijn wij ingegaan op deze visie (zie 5.6.2). Calvijns liturgieën zijn in<br />

de gereformeerde literatuur bij herhaling ontleed als een verbondsgesprek waarin de onderdelen<br />

van de dienst elkaar opvolgen als Woord en antwoord. 26 Het betreft echter een<br />

interpretatie van de auteurs, die niet terug te voeren is op Calvijn. Het feit dat Calvijn de Wet<br />

liet zingen, is één van de argumenten waaruit blijkt dat de reformator niet uitging van de<br />

Uit de tabel uit 1549, waarop aangegeven staat welke liederen gezongen worden, lezen we: 'Ce<br />

mesme jour de la saincte Cène, on chante communément les Commandemens de Dien, au lieu du<br />

Pseaume qu'on devroit chanter suyvant l' ordre de la présente table, Exod. 20. Lève Ie coeur.' Zie:<br />

P. Pidoux, Le Psautier Huguenot du XVIe S iècle, II, Bâle <strong>19</strong>62 , 44.<br />

Zie hierover: C. Trimp, Formulieren en gebeden, z.p. z.j. 49.<br />

O.a. in het Rapport inzake herziening van het kerkboek aan de Generale Synode van de<br />

Gereformeerde Kerken, Kampen <strong>19</strong>75 (pag. 38-39 ) en in: G. va n Rongen, Met al de heiligen III,<br />

Bameveld <strong>19</strong>90, 26.<br />

Zie o.a.<br />

– K. Deddens, Herstel kwam uit Straatsburg, Goes <strong>19</strong>86, 118-1<strong>19</strong>.<br />

– T. Brien en, De litu rgie b ij Joha nnes Ca lvijn, Kampen <strong>19</strong>87, 236-237


27<br />

28<br />

29<br />

30<br />

31<br />

gedachte dat een orde van dienst een heen-en-weer van Woord en antwoord was. 27<br />

Afgezien van de vraag of er praktische problemen zijn, 28 zijn wij van mening dat het zingen<br />

van de Wet liturgisch goed mogelijk is.<br />

6.12 Na dit zogenaamd 'voorbereidend deel' van de kerkdienst, volgde bij Calvijn een gebed<br />

om verlichting van de Heilige Geest, schriftlezing en bediening van het Woord. Op deze<br />

elementen gaan we hier niet nader in. De belangrijke plaats en betekenis zijn voldoende<br />

bekend en worden algemeen onderschreven.<br />

Tot de elementen die na de preek aan de orde kwamen, behoorden het Algemeen Kerkgebed<br />

en het Apostolicum. We merken op dat Calvijn (al dan niet bewust) aansluit bij de<br />

christelijke eredienst uit de eerste zestien eeuwen, waar beide elementen na het Woordgedeelte<br />

plaatsvonden.<br />

Wanneer het avondmaal gevierd wordt, gaat het voorbedengebed bij Calvijn over in het<br />

avondmaalsgebed. Met andere woorden: er wordt geen scheiding gemaakt tussen Woorddienst<br />

en sacramentsdienst. Beide lopen naadloos in elkaar over.<br />

Bij de bespreking van de ordinariumgezangen hebben we al geconstateerd dat het Credo in<br />

de romeinse mis na het Woordgedeelte geplaatst is en als scharnier fungeerde tussen het<br />

Woord- en sacramentsgedeelte (zie 6.6.3). Ook bij Calvijn treffen we de geloofsbelijdenis<br />

aan na de preek. Zoals gezegd, heeft Calvijn niet de belijdenis van Nicea-Constantinopel<br />

gebruikt, maar het Apostolicum dat ook een plaats had in de middeleeuwse preekdienst. 29<br />

Calvijn koos voor het Apostolicum omdat hij deze geloofsbelijdenis niet alleen inhoudelijk<br />

zeer hoog waardeerde, maar ook omdat hij er bovendien van overtuigd was dat dit de<br />

belijdenis was die in de Oude Kerk ontstaan en gebruikt werd. 30<br />

Het Apostolicum fungeert bij Calvijn niet alleen als antwoord op en samenvatting en belijdenis<br />

van het Woordgedeelte (schriftlezing en preek), maar vooral 31 ook in het kader van de<br />

avondmaalsviering: de avondmaalsgangers worden vóór het houden van de gemeenschaps(!)-maaltijd<br />

verenigd in het christelijk geloof.<br />

6.13 De plaats en frequentie van de viering van het avondmaal bij Calvijn vraagt onze<br />

aandacht. Kennisneming van Schrift en Oude Kerk bevestigde Calvijn in de overtuiging dat<br />

in de eredienst de relatie tussen Woorddienst en avondmaalsviering moest worden hersteld.<br />

Hier kan ook Calvijns voorkeur voor de Psalmen genoem d worden. juist door het zingen van<br />

Psalm en kwam G ods W oord in de gemeente wonen.<br />

Het zingen van gezang 1 (De Tien Woorden) met 13 strofen wordt wel eens als een probleem<br />

ervaren.<br />

Over de liturgische geschiedenis van het Apostolicum, zie: W.F. Dankbaar, 'Geschiedenis van de<br />

Aposto lische Geloofsbelijdenis', in: Rondom het Woord, jaargang 14 (<strong>19</strong>72), 229-242.<br />

Calvijn schrijft in zijn Institu tie dat het Apostolicum 'in weinige woorden de hoofdstukken der<br />

verlossing aanroert'. Daarom 'kan ze ons zijn als een schilderij, waarop we onderscheiden en stuk<br />

voor stuk de dingen zien, die in Christus opmerkenswaardig zijn.' Voor Calvijn is het 'niet<br />

twijfelachtig, of terstond van het eerste begin der k erk a f, ja va n de tijd der apo stelen zelf, heef t zij<br />

de plaats bekleed van een openbare en door aller instemming aanvaarde geloofsbelijdenis, vanwaar<br />

ze dan ook haar oorsprong gehad moge hebben. En het is ook waarschijnlijk, dat ze niet door een<br />

of ander afzonderlijk persoon geschreven is, daar vaststaat, dat, zover de herinnering gaat, ze onder<br />

alle vromen gewijd gezag gehad heeft. Waarop we in bijzondere mate acht moeten slaan, dat<br />

hebben wij als buiten kijf vaststaand, namelijk, dat in haar de ge hele b eschrijvin g van ons g eloof in<br />

het kort en in d uidelijke orde verha ald wordt, en dat ze niets bevat wat niet door vaste getuigenissen<br />

der Sc hrift bezegeld is' (Institu tie, II, XVI, 18).<br />

De belijdenis vond immers plaats na het Algemeen Kerkgebed, waarin het avondmaalsgebed was<br />

opgenomen.


32<br />

33<br />

Wekelijkse viering van het avondmaal heeft Calvijn in de weerbarstige praktijk van de kerk<br />

van Genève niet bereikt. Genève koos er voor vier keer per jaar avondmaal te vieren. Al<br />

moest Calvijn op dit punt dus een compromis sluiten, het hart van Calvijn ligt bij een kerkdienst<br />

waarin de Woorddienst 32 verbonden is met de viering van het avondmaal.<br />

Een complex probleem is de vraag hoe de Geneefse orde van dienst er vanaf de preek<br />

uitzag wanneer er geen avondmaal gevierd werd. Ging Calvijn dan uit van een orde van<br />

dienst die de viering veronderstelde? 33 Een dienst die een 'open einde' had en als 'Unvollendete'<br />

werd ervaren? Concreet betekende dit bijvoorbeeld dat Calvijn de geloofsbelijdenis, die<br />

bij hem sterk gericht was op de viering van het avondmaal, liet staan. Het is echter een<br />

hachelijke zaak hier met stelligheid uitspraken te doen. Het is mogelijk en waarschijnlijk dat<br />

Calvijn de geloofsbelijdenis inderdaad liet staan in diensten zonder avondmaal. Maar moet<br />

dit geïnterpreteerd worden als een liturgisch element waardoor gewezen werd op de viering<br />

van het avondmaal die eigenlijk zou moeten plaatsvinden? Of bewoog de orde van dienst<br />

zich dan meer in de lijn van de pronaus, waar de geloofsbelijdenis als catechetisch stuk<br />

werd geplaatst?<br />

6.14 Hoe dit ook precies zij, uit de liturgiegeschiedenis wordt duidelijk dat de christelijke kerk<br />

tot en met de (calvinistische) Reformatie uit ging van een eredienst met twee brandpunten:<br />

een dienst van Woord (en gebed) en de viering van het avondmaal. Kennisneming hiervan<br />

leidt onbedwingbaar tot de voorkeur een verantwoorde liturgie voor de eredienst op te zetten<br />

die hier vanuit gaat. Deputaten achtten het daarom wenselijk dat een gemeente, ook als er<br />

geen avondmaal wordt gevierd, toch door de orde van dienst ervaart dat die viering er<br />

eigenlijk wel bij hoort. Op die manier bescherm je haar ook tegen het gevaar van deformatie<br />

van liturgisch besef Dat laatste is te constateren in de eeuwen na de Reformatie. Met name<br />

in de Gereformeerde Kerken in Nederland komt in de liturgische beleving de Woorddienst<br />

steeds meer los te staan van de avondrnaaIsviering. Dit leidt aan de ene kant tot een<br />

overwaardering voor de preek, die in de eeuw van het Rationalisme zelfs 'leerrede' gaat<br />

heten. Terwijl aan de andere kant, met name door piëtistische invloeden, het avondmaal z'n<br />

geheel eigen, exclusieve functie krijgt.<br />

Deze ontwikkeling stippen we slechts even aan. Het is goed van deze ontwikkeling kennis te<br />

nemen, omdat de gevolgen ervan ook in onze liturgische beleving op te merken zijn. Het<br />

geldt immers als 'typisch gereformeerd' om de kwaliteit van de eredienst af te meten aan de<br />

inhoud van de preek. Terwijl ook de avondmaalsviering onder ons zo bijzonder geworden is<br />

dat de gemeente daar, volgens de mening van velen, apart op moet worden voorbereid.<br />

In de twintigste eeuw groeit in allerlei kerkgenootschappen liturgisch besef. Liturgie gaat ook<br />

een rol spelen bij het oecumenisch streven van de kerken. Te denken is in dit verband aan<br />

de liturgische veranderingen binnen de Rooms-Katholieke Kerk na het Tweede Vaticaans<br />

Concilie. Of ook, om niet meer te noemen, aan de Lima-liturgie van de Wereldraad van<br />

Kerken.<br />

6.15 Ook de gereformeerde kerken vragen in deze eeuw aandacht voor de liturgie. Een<br />

man als A. Kuyper heeft niet nagelaten in de opnieuw tot reformatie gekomen kerken<br />

liturgisch bewustzijn aan te wakkeren. De pogingen die o.a. door Kuyper op dit gebied<br />

ondernomen werden, hebben weinig effect gesorteerd: een aanbevolen orde van dienst (die<br />

vooral de bestaande scheefgegroeide praktijk vastlegde) en een klein bundeltje gezangen.<br />

Toch is het een eerste aanzet geweest tot een meer verantwoorde uitgave van het Gereformeerd<br />

Kerkboek. Een aanzet, waarop de kerken hebben voortgebouwd, toen zij het Gereformeerd<br />

Kerkboek gingen produceren. Toch zijn er op het gebied van de orden van dienst zelf<br />

en van de liturgische beleving van de eredienst nog maar een paar voorzichtige schreden in<br />

Teg enwoord ig is het vrij gebruikelijk dat bij viering van het avondmaal de schriftlezingen en<br />

bediening van het Woord weggelaten worden. Voor Calvijn zou dit ondenkbaar en onverdedigbaar<br />

geweest zijn.<br />

Dit wordt o.a. beweerd door M. Jenny, Die Einheit der Abendmahlsgottesdienstes, Zürich-Stuttgart<br />

<strong>19</strong>68.


de goede richting gezet.<br />

6.16 Samenvatting en conclusies<br />

a. Deputaten zijn van oordeel dat de liturgietraditie van de christelijke kerk uit de eerste<br />

zestien eeuwen veel elementen bevat die bijbels verantwoord zijn. Vanuit kerkhistorisch<br />

besef zou het een verrijking zijn wanneer de gereformeerde kerken de band met<br />

de kerk uit de eerste zestien eeuwen tot uiting laten komen in haar orden van dienst.<br />

Concreet is hier te denken aan het gebruik maken van een orde van dienst met een<br />

ordinariumstructuur.<br />

b. Deze verrijking houdt eveneens in dat in de gereformeerde eredienst meer accent<br />

gegeven kan worden aan bijbelse noties, die in de huidige orden van dienst in veel<br />

mindere mate geaccentueerd worden: lofzeggingen richten op Christus (Kyrie, Gloria),<br />

besef van verbondenheid met de hemelse lofzegging (Gloria, Sanctus), besef van<br />

verbondenheid met de schepping (Kyrie).<br />

c. Verrijking van de huidige liturgische praktijk kan plaatsvinden door terug te grijpen op<br />

(inhoudelijk) zinvolle elementen uit orden van dienst, die de gereformeerde kerk in de<br />

zestiende eeuw ontwikkeld heeft. De orden van dienst uit de calvinistische Reformatie<br />

bieden goede, bijbels verantwoorde mogelijkheden die tot op heden niet gebruikt<br />

worden of in ongebruik zijn geraakt. We denken hierbij concreet aan herinvoering van<br />

schuldbelijdenis én genadeverkondiging als aparte liturgische acten. Ook de plaats<br />

van de Wet, het Apostolicum in de morgendienst en de plaats van de avondmaalsviering<br />

vragen om bezinning.<br />

In hoofdstuk 7 zullen wij een concreet voorstel doen om te komen tot een derde orde van<br />

dienst. Deze orde van dienst is sterk geënt op de gereformeerde liturgietraditie uit de zestiende<br />

eeuw. Gezien onze concluderende samenvatting in 6.16c zijn <strong>dep</strong>utaten van mening<br />

dat op dit moment een uitbreiding, die in de lijn van deze liturgietraditie ligt, verdedigbaar is<br />

(vergelijk ook 5.4.6.a).<br />

6.17 Wel hechten <strong>dep</strong>utaten eraan hier te onderstrepen dat het uit theologisch-liturgisch en<br />

kerkhistorisch oogpunt waardevol is, wanneer de kerken in de toekomst ook een orde van<br />

dienst volgens ordinariummodel krijgen. Wij zijn er van overtuigd dat een dergelijke orde van<br />

dienst binnen de gereformeerde kerken mogelijk en zinvol is.<br />

De invoering van een orde van dienst volgens het ordinariummodel vraagt echter nog<br />

nadere studie, met name waar het gaat om de praktische uitvoering. Zo moet er bijvoorbeeld<br />

onderzocht worden welke mogelijkheden er zijn om de niet-strofische ordinariumgezangen<br />

uit te voeren. Hierbij wijzen we tevens op de lutherse traditie, waar men de oorspronkelijke<br />

niet-strofische ordinariumgezangen vervangt door strofische liederen die inhoudelijk overeenkomen<br />

met de ordinariumgezangen (de zogenaamde liedmis).<br />

Tenslotte zijn <strong>dep</strong>utaten van mening dat het beter is wanneer de kerken zich de komende<br />

tijd bezig houden met het toetsen van één nieuwe orde van dienst. Dat vergt tijd en energie.<br />

Het gaat er immers niet alleen om dat de kerken een nieuwe orde van dienst ter toetsing in<br />

de praktijk gebruiken, maar ook dat het hoe en waarom van de orde wordt bestudeerd en<br />

doorgesproken.<br />

De aandacht die wij in dit <strong>rap</strong>port aan het ordinarium geven, moet gezien worden als pleidooi<br />

en aanzet om als kerken gezamenlijk na te denken over de mogelijkheid en wenselijkheid<br />

om een orde van dienst volgens het ordinariummodel te krijgen. Om aan te geven in welke<br />

richting wij denken, volgt hieronder tenslotte een ordinariumdienst, zoals deze eruit zou<br />

kunnen zien. Voor een nadere toelichting op de (cursiefgedrukte) ordinariumgezangen<br />

verwijzen wij naar de paragrafen 6.6.1 tot en met 6.6.5.<br />

1. Psalm


2. Votum en groet<br />

3. Kyrie<br />

4. Gloria<br />

5. Gebed om verlichting van de Heilige Geest<br />

6. Schriftlezingen (en liederen)<br />

7. Preek<br />

8. Lied<br />

9. Algemeen kerkgebed<br />

[Bediening van de doop en andere incidentele onderdelen]<br />

10. Credo<br />

11. Inzameling van de gaven<br />

12. Viering Avondmaal (uitgaande van Kort Formulier)<br />

- Instelling<br />

- Zelfbeproeving<br />

- Nodiging en terugwijzing<br />

- Gedachtenis van Christus<br />

- Verzekering<br />

- Gemeenschap<br />

- Verwachting van Christus’ wederkomst<br />

- Sanctus (en Benedictus)<br />

- Gebed<br />

- Opwekking<br />

- Agnus Dei<br />

- Viering<br />

- Dankzegging<br />

- Dankgebed<br />

13. Slotzang<br />

14. Zegen<br />

Literatuur bij hoofdstuk 6<br />

(Zie na hoofdstuk 7)


7 NAAR EEN NIEUWE ORDE VAN DIENST<br />

7.1 Het materiaal, dat vanuit de kerken via de inventarisatie verkregen is, kan nu in het licht<br />

van de Schrift en tegen de achtergrond van de beschreven historische ontwikkeling beoordeeld<br />

worden. Eén conclusie kan dan al direct getrokken worden: veel van wat als liturgische<br />

vernieuwing wordt voorgesteld, blijkt helemaal niet zo nieuw te zijn. Er loopt, integendeel,<br />

een rode lijn door veel voorstellen: terug naar de rijkdom van de Schrift en de geschiedenis.<br />

Over een behoorlijk aantal suggesties hoeven wij ons niet uit te spreken, omdat de kerken<br />

daarover in eigen vrijheid kunnen beslissen (zie 4.4.8). Uiteraard is het wel aan te bevelen<br />

dat kerken zulke beslissingen nemen vanuit een verantwoorde visie op de liturgie. Daarom is<br />

kennisneming van dit <strong>rap</strong>port ook van belang als het om deze suggesties gaat.<br />

De andere wensen moeten onderverdeeld worden. Er zijn zaken, waarover de synode nu al<br />

kan beslissen; voor andere is nadere studie of andersoortige aandacht nodig.<br />

Deputaten stellen voor om, op basis van dit studie<strong>rap</strong>port, verder te werken aan de inrichting<br />

van de eredienst. Concrete voorstellen zijn verwerkt in de concept-besluittekst.<br />

Een tweetal onderdelen vragen bij voorrang om aandacht.<br />

Dat geldt in de eerste plaats voor het elders in dit <strong>rap</strong>port bepleite voorstel tot verrijking van<br />

de gezangbundel. In de tweede plaats voor het generaal synodaal beleid inzake de inrichting<br />

van de eredienst, vanwege kerkordelijke implicaties. De <strong>rap</strong>portage over de inhoud en de<br />

strekking van art 65 KO wil namelijk duidelijk maken, dat er een zekere spanning bestaat<br />

tussen de bepaling van de Kerkorde en de vastgestelde orden van dienst van Middelburg en<br />

Kampen.<br />

Wanneer de synode instemt met het oordeel van <strong>dep</strong>utaten, dat de tekst van art 65 KO<br />

gehandhaafd kan blijven, neemt zij naar onze overtuiging wel de verantwoordelijkheid op<br />

zich om meer adequate regels te stellen voor de inrichting van de eredienst.<br />

Dat wil niet zeggen dat de liturgieën van Middelburg en Kampen per definitie moeten vervallen.<br />

Het betekent wel dat er aanvullende bepalingen nodig zijn.<br />

Daarom stellen wij voor een nieuwe orde van dienst vast te stellen, die nauw aansluit bij<br />

orden van dienst uit de tijd van de calvinistische reformatie, maar die toch anders is dan<br />

'Kampen <strong>19</strong>75'. Daarnaast kan bekeken worden of nog meer liturgische variatie nodig of<br />

gewenst is.<br />

7.2.1 Voor de 'gewone' eredienst op de zondagmorgen zou er een keuze gemaakt kunnen<br />

worden uit de volgende orden van dienst:<br />

Orde van dienst A ('Middelburg <strong>19</strong>33')<br />

Orde van dienst B ('Kampen <strong>19</strong>75')<br />

Orde van dienst C (‘Berkel <strong>19</strong>96'):<br />

1. Votum en groet<br />

2. Lied<br />

3. Schuldbelijdenis en genadeverkondiging<br />

(eventueel gevolgd door een lied)<br />

4. Gebed om verlichting van de Heilige Geest<br />

5. Schriftlezingen (en liederen)<br />

6. Preek<br />

7. (eventueel) Gezongen Amen of Amenlied<br />

8. Wet (eventueel gevolgd door Gez. 1:13 of een daarmee inhoudelijk te vergelijken<br />

lied)<br />

9. Algemeen kerkgebed (eventueel te eindigen met het Onze Vader)<br />

[Eventueel: voorafgaande aan het kerkgebed kunnen afkondigingen betreffende het<br />

gemeenteleven plaatsvinden.]


1<br />

[Bediening van de doop en andere incidentele onderdelen]<br />

10. Inzameling van de gaven<br />

11. Inleiding avondmaal, via formulier en gebed<br />

12. Apostolische Geloofsbelijdenis (of: Geloofsbelijdenis van Nicea)<br />

13. Sursum Corda<br />

14. Uitdeling en communie<br />

15. Dankzegging (bijvoorbeeld d.m.v. lied: Loof nu, mijn ziel, de Here) en gebed<br />

16. Slotzang (bijvoorbeeld Lofzang van Simeon of een ander lied)<br />

17. Zegen<br />

Bij diensten zonder avondmaalsviering<br />

6. Preek<br />

7. (eventueel) Gezongen Amen of Amenlied<br />

8. Wet (eventueel gevolgd door Gez. 1:13 of een daarmee inhoudelijk te vergelijken<br />

lied)<br />

9. Algemeen kerkgebed (eventueel te eindigen met het Onze Vader)<br />

[Eventueel: voorafgaande aan het kerkgebed kunnen afkondigingen betreffende het<br />

gemeenteleven plaatsvinden.]<br />

[Bediening van de doop en andere incidentele onderdelen]<br />

10. Apostolische Geloofsbelijdenis (of: Geloofsbelijdenis van Nicea)<br />

11. Inzameling van de gaven<br />

12. Slotzang<br />

13. Zegen<br />

7.2.2 Algemene opmerkingen bij Orde van dienst C<br />

De door ons voorgestelde liturgie volgt, evenals Kampen <strong>19</strong>75, het grondpatroon van de<br />

christelijke eredienst, zoals deze zich in de loop van de eerste eeuwen van onze jaartelling<br />

heeft ontwikkeld en sindsdien in (vrijwel) alle orden van dienst is terug te vinden. Dat grondpatroon<br />

kan als volgt weergegeven worden: voorbereidend deel, dienst van Woord en<br />

gebed, dienst van de sacramenten.<br />

Evenals Kampen <strong>19</strong>75 is de voorgestelde orde van dienst diep geworteld in de gereformeerde<br />

traditie uit de zestiende eeuw. Desondanks is het mogelijk gebleken een orde van dienst<br />

te ontwerpen die zich op relevante punten onderscheidt van Kampen <strong>19</strong>75. Door deze orde<br />

van dienst in te voeren, ontvangen de kerken een liturgie die nauw aansluit bij de traditie van<br />

de gereformeerde kerk ten tijde van Calvijn.<br />

Wanneer het avondmaal gevierd wordt, waarbij de voorgestelde orde van dienst wordt<br />

gebruikt, sluiten de kerken zich aan bij de Geneefse liturgie zoals deze zich omstreeks 1549<br />

had ontwikkeld. Wanneer geen avondmaalsviering plaatsvindt, wordt een orde van dienst<br />

gevolgd die nauwer aansluit bij de middeleeuwse preekdienst en Farel (1533), waar de<br />

decaloog, geloofsbelijdenis en het gebed na de preek aan bod kwamen. 1<br />

7.3 Bij aanvaarding van de voorgestelde orde van dienst vragen de volgende zaken<br />

nadere aandacht.<br />

7.3.1 Er wordt van uitgegaan dat de avondmaalsviering in de morgendienst plaatsvindt. Dat<br />

is alleen mogelijk wanneer de gemeente besluit tot een meer frequente viering van het<br />

Alleen de Offene Schuld, die in de preekdienst en bij Farel na de preek een plaats had, blijft in het<br />

voorbereidend deel van d e dienst staan.


3<br />

avondmaal. In het andere geval zal er in de middagdienst alsnog ruimte gemaakt moeten<br />

worden voor een viering.<br />

Bij een meer frequente viering van het avondmaal wordt ook de vraag naar het gebruik van<br />

de bestaande formulieren actueel. Wij zouden het een groot verlies achten wanneer de<br />

bestaande, eeuwenoude formulieren in onbruik raken. Aan de andere kant is het niet goed<br />

mogelijk om bijvoorbeeld maandelijks avondmaal te vieren en daarbij elke keer één van<br />

beide formulieren helemaal te lezen. Vaker avondmaal vieren vraagt dus noodzakelijkerwijs<br />

om variatie en uitbreiding van het aantal formulieren c.q. avondmaalsliturgieën. Te denken is<br />

aan een regel dat de twee bestaande formulieren jaarlijks minstens twee keer worden<br />

gebruikt, terwijl voor een frequentere viering aparte orden van dienst voor avondmaalsvieringen<br />

worden opgesteld.<br />

7.3.2 Wanneer het avondmaal bijvoorbeeld maandelijks wordt gevierd, zal in grotere kerken<br />

het aangaan aan meerdere tafels ook als hinderlijk worden ervaren. Gemeenten die daarmee<br />

problemen hebben, kunnen zich bezinnen op een andere manier van communiceren.<br />

Te denken is aan de al bestaande praktijk van het doorgeven van brood en beker door de<br />

rijen. Meer aanbeveling verdient een viering, waarbij de gemeenteleden wel naar voren<br />

komen, maar staande (eventueel in een kring), of staande en gaande communiceren. Slecht<br />

ter been zijnde gemeenteleden kunnen daarbij alsnog rondom de tafel plaatsnemen. Al deze<br />

vormen zijn binnen de gereformeerde traditie in binnen- en buitenland in gebruik (geweest).<br />

Er zijn daarom geen principiële gronden om ze te verwerpen. 2<br />

Terwijl de predikant de instellingswoorden spreekt en ook verder de leiding houdt, kunnen<br />

de diakenen assisteren bij het uitdelen van brood en wijn.<br />

7.3.3 Schuldbelijdenis en genadeverkondiging<br />

Diverse personen en instanties hebben zich beziggehouden met de vraag of er in de liturgie<br />

een aparte plaats moet worden ingeruimd voor deze onderdelen. Met name de <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>porten<br />

uit <strong>19</strong>23 en <strong>19</strong>75 houden zich met deze zaak diepgaand bezig. De '<strong>dep</strong>utaten<br />

<strong>19</strong>23' pleitten ervoor de schuldbelijdenis en genadeverkondiging een aparte plaats te geven<br />

in de liturgie, in navolging van de liturgieën van Bucer en Calvijn. Vanuit de kerken is er toen<br />

veel bezwaar gekomen: men was bang voor formalisme.<br />

De '<strong>dep</strong>utaten <strong>19</strong>75' hebben de schuldbelijdenis 3 willen 'redden' door deze op te nemen in<br />

de liturgische gebeden. Daaraan danken wij de inzet van de gebeden, zoals die te vinden<br />

zijn in ons Gereformeerd Kerkboek (pag 560, 563 en 564).<br />

Mensen die tegen dit liturgische gebruik zijn, stellen bijvoorbeeld dat de afkondiging van de<br />

Wet alle ruimte geeft om de zondeschuld in gedachtenis te brengen, te belijden en te<br />

verzoenen. Zeker als dat gebeurt in combinatie met een toepasselijk lied. Bovendien is de<br />

prediking, naar Zondag 31, op hetzelfde doel gericht.<br />

Toch verdient het aanbeveling ons opnieuw op deze zaak te bezinnen. De argumenten, die<br />

tegen opneming van deze liturgische onderdelen worden ingebracht, hebben op zichzelf wel<br />

waarde. Maar daartegenover is te bedenken dat in de eredienst wel meer bewuste herhaling<br />

wordt toegepast. We schaffen om deze reden toch ook de voorlezing van de Tien Geboden<br />

niet af! Bovendien: niet voor niets heeft de kerk eeuwenlang, op de één of andere wijze,<br />

vastgehouden aan deze liturgische vorm.<br />

Wanneer de Israëlieten hun aandacht, in geloof en gebed, richtten op de plaats waar God<br />

troonde: op de ark en tussen de cherubs, moesten ze eerst het brandofferaltaar 'passeren'.<br />

Daar werd de zonde neergelegd, het leven gereinigd, de mens met God verzoend. Alleen via<br />

2<br />

Voor een bredere toelichting verwijzen we naar Informatie-bulletin nr. 5, uitgave van de Werkgroep<br />

<strong>Eredienst</strong>, juni <strong>19</strong>93 : De vorm van avondmaalsviering.<br />

Deputaten waren tegen het opnemen van de genadeverkondiging als aparte liturgische acte. Naar<br />

het oordeel van <strong>dep</strong>utaten kwam de genadeverkondiging voldoende aan de orde in andere<br />

onderd elen van de dienst. Zie verder 6.11.


4<br />

5<br />

dat offer was het mogelijk de ware eredienst voort te zetten.<br />

Reformatoren als Bucer en Calvijn hebben liturgische teksten geschreven, die dit zuiver<br />

Schriftuurlijk besef alleen maar kunnen bevorderen. Voor de teksten wordt verwezen naar<br />

de liturgieën, zoals ze in de ontwerp-besluittekst zijn vermeld. 4<br />

De liturg kan ook de vrijheid nemen om voor de schuldbelijdenis en genadeverkondiging<br />

passende Schriftgedeelten en liederen uit te kiezen. De weergegeven teksten zijn bedoeld<br />

als richtlijn.<br />

7.3.4 De decaloog<br />

Een nieuw element ten opzichte van Kampen <strong>19</strong>75 is de plaats van de decaloog na de preek<br />

en voor de avondmaalsviering. In 6.11 zijn wij ingegaan op de historische herkomst van<br />

deze plaats en hebben we tevens één en ander naar voren gebracht over de inhoudelijke<br />

betekenis van de decaloog in de reformatorische orden van dienst. We constateerden dat in<br />

de Geneefse orden van dienst vanaf 1549 de decaloog tussen het Woord- en sacramentsgedeelte<br />

werd gezongen. De Wet fungeerde als Gods hulp om te blijven bij het heil dat in de<br />

preek verkondigd is, en als norm die de gemeente aanneemt voor het nieuwe leven in<br />

Christus. Tegelijkertijd had de decaloog een functie in het kader van de zelfbeproeving en<br />

retentie.<br />

In de voorgestelde orde van dienst volgt de Wet direct in aansluiting op de preek (en het<br />

eventuele amenlied). We tekenen hierbij aan dat het niet met zekerheid is vast te stellen of<br />

de Tien Woorden in de Geneefse liturgie vanaf 1549 voor of na de geloofsbelijdenis geplaatst<br />

waren. 5 In navolging van Farels volgorde 'gebod-geloof' hebben wij de decaloog vóór<br />

de geloofsbelijdenis geplaatst. Zoals gezegd functioneert de Wet door plaatsing na de preek<br />

als norm voor en Gods hulp bij het nieuwe leven in Christus. De andere functie van de Wet<br />

(kenbron van ellende) kan tot uiting komen wanneer door middel van bijvoorbeeld Gezang 1:<br />

13 een gebed uitgesproken (gezongen) wordt, waarin de gemeente haar afhankelijkheid van<br />

God bij het naleven van de geboden belijdt.<br />

7.3.5 In veel gemeenten is het de praktijk dat de afkondigingen vóór aanvang van de dienst<br />

(voor het votum) geplaatst worden. Daarmee zijn ze buiten de eredienst gehouden. Men kan<br />

zich afvragen of het ideaal is, wanneer de gemeente samengekomen is voor de eredienst en<br />

zich daarop voorbereid heeft, haar eerst te confronteren met afkondigingen. O.i. zouden de<br />

afkondigingen ook goed kunnen plaatsvinden vóór het Algemeen Kerkgebed (en voor de<br />

inzameling van de gaven die daar op volgt). In de kerkdienst hebben we immers ook met<br />

elkaar te maken. Het 'wel en wee' van de gemeente hoeft o.i. niet krampachtig buiten de<br />

eredienst gehouden te worden. Er is o.i. niets op tegen wanneer mededelingen over zieken,<br />

ingekomen of vertrokken gemeenteleden, catechumenen die binnenkort belijdenis gaan<br />

doen, huwelijksbevestigingen, doeleinden van de inzameling van de gaven, etcetera, in de<br />

dienst zelf plaatsvinden. Bovendien betreft het vaak zaken die in het voorbedengebed aan<br />

de orde kunnen of zelfs moeten komen.<br />

Uiteraard dient goed afgewogen te worden welke afkondigingen wel en niet kunnen plaatsvinden.<br />

Mededelingen over repetities van zangkoren, gewijzigde aanvangstijden van verenigingen<br />

e.d. dienen zoveel mogelijk beperkt te worden. Hiervoor kunnen andere kanalen<br />

gebruikt worden (bijvoorbeeld uitdelen of ophangen van een mededelingenblad in de hal van<br />

de kerk).<br />

7.3.6 De geloofsbelijdenis<br />

Deze tek sten gaan inhoudelijk terug op Bucer en Ca lvijn (vgl. G. v. Rongen, Met alle heiligen III,<br />

48v.); over het taalkleed van deze teks ten is het oo g van een neerlan dicus ge gaan.<br />

M. Jenn y (Die Einheit des Abendmahlsgottesdienstes, Zürich-Stuttgart <strong>19</strong>68, 132-133) vermoedt dat<br />

de<br />

decaloog direct na de preek geplaatst was.


6<br />

7<br />

8<br />

Een ander nieuw element ten opzichte van Kampen <strong>19</strong>75 is dat de geloofsbelijdenis een<br />

plaats krijgt in de morgendienst. In hoofdstuk 6 (6.6.3 en 6.12) hebben we geconstateerd dat<br />

de geloofsbelijdenis, als schamierpunt tussen het Woordgedeelte en sacramentsgedeelte,<br />

een vast onderdeel uitmaakte van de Oosterse en Westerse liturgieën. Ook in de calvinistische<br />

orden van dienst uit de zestiende eeuw was de geloofsbelijdenis onderdeel van hoofddienst<br />

op de zondagmorgen. 6 De geloofsbelijdenis is pas in de eeuwen na de zeventiende/achttiende<br />

eeuw in de middagdienst terecht gekomen. De reden moet gezocht worden in<br />

het feit dat men de morgendienst wilde ontlasten, zodat er meer tijd voor de 'leerrede' van de<br />

predikant over bleef. Het zal duidelijk zijn dat <strong>dep</strong>utaten deze ontwikkeling als een verlies ten<br />

opzichte van de Reformatie (én de tijd daarvoor!) beschouwen. Het zou winst zijn wanneer<br />

de kerken door middel van de voorgestelde orde van dienst de mogelijkheid herkrijgen de<br />

geloofsbelijdenis in de morgendienst af te leggen.<br />

Wij realiseren dat er hierdoor ten opzichte van de middagdienst (waar Middelburg <strong>19</strong>33 of<br />

Kampen <strong>19</strong>75 gebruikt wordt) een doublure ontstaat. Dit kan o.i. echter geen reden zijn om<br />

de inhoudelijke verrijking van de morgendienst, die bovendien diepe historische wortels<br />

heeft, dan maar achterwege te laten. Daar komt bij dat er meer liturgische onderdelen te<br />

noemen zijn die zowel in de morgen- als in de middagdienst aan de orde komen.<br />

Hoewel Calvijn voorkeur had voor het Apostolicum, willen <strong>dep</strong>utaten hier ook de mogelijkheid<br />

geven de geloofsbelijdenis van Nicea te gebruiken.<br />

7.3.7 Inzamelen van de gaven<br />

Historisch gezien is de inzameling van de gaven 7 diepgeworteld in de avondmaalsviering.<br />

Justinus de Martelaar (circa 90 na Chr.) beschrijft hoe tijdens de samenkomst gaven (in<br />

natura) ingezameld worden en op de avondmaalstafel neergelegd worden (het zogenaamde<br />

'offertorium'). De voorganger spreekt vervolgens over deze gaven een gebed uit ('avondmaalsgebed').<br />

In latere tijd worden de gaven in natura vervangen door geld.<br />

De inkadering van de inzameling van de gaven in de avondmaalsviering is inhoudelijk<br />

bijzonder zinvol. De relatie tussen de viering van het avondmaal en het onderling dienstbetoon<br />

heeft de kerk in navolging van de Schrift (1 Kor. 12:26 en Jak. 1:22, 23) in het avondmaalsformulier<br />

als volgt onder woorden gebracht: 'Omdat Christus, onze geliefde Heiland,<br />

ons eerst zo uitnemend heeft liefgehad, moeten wij ook elkaar liefde bewijzen en dat niet<br />

alleen met woorden, maar ook door onze daden' (Gereformeerd Kerkboek, 525). 8<br />

De inzameling van de gaven vindt plaats voor de viering van het avondmaal. Wanneer er<br />

geen avondmaalsviering is, komt de inzameling van de gaven te staan vóór de slotzang en<br />

zegen. De inzameling van de gaven kan dan gezien worden als een liturgische acte waaruit<br />

blijkt dat de avondmaalsviering er eigenlijk bij hoort.<br />

7.3.8 Lofzang van Simeon<br />

De mening van A.C. Bamard (Die Erediens, Pretoria 2<strong>19</strong>85, 326) en G. van Rongen (Met al de<br />

heiligen, III, Bam eveld <strong>19</strong>90 , 59-6 0) da t de ge loofs belijdenis door Calvijn werd we ggelaten in<br />

diensten zonder avondmaalsvie ring, is uit de bronnen niet te bewijzen. Volgens Brienen (De litu rgie<br />

bij Joha nnes Ca lvijn, Kampen <strong>19</strong>87, 120) zijn er enige aanwijzingen dat het Credo ook in de gewone<br />

diensten werd gezongen. Op pagina 222 stelt hij echter dat het Credo weggelaten werd wanneer er<br />

geen avondm aal was.<br />

Wij prefereren de term 'inzam elen va n de gaven' b oven de term en 'collecte' of 'dienst d er offe rande '.<br />

De term 'collecte' is uit historisch oogpunt niet ideaal omdat er vroeger een bepaald soort liturgisch<br />

gebed mee werd aangeduid. De term 'dienst der offerande' heeft als nadeel dat het woord 'offerande'<br />

hier slaat op één specifieke vorm van 'offeren'. Ook het gebed (gesproken en gezongen) hoort tot<br />

de 'dien st der o fferan de'.<br />

Over de relatie diaconie - avondmaal, zie:<br />

– C. Trim p, Zorgen voor de gemeente, Kampen <strong>19</strong>86, 173-176.<br />

– K.T. de Jonge,'Diaconaat en liturgie', in: T. Brienen en J. Doolaard (red.), Wegwijzer in het veld<br />

van de litur gie, Amsterdam <strong>19</strong>94, 52-59.


9<br />

10<br />

11<br />

Als laatste lied staat in de voorgestelde orde van dienst de lofzang van Simeon als voorbeeld<br />

aangegeven. Dit lied op deze plaats is rechtstreeks afkomstig uit de gereformeerde<br />

kerk van de zestiende eeuw. 9 Zowel in Straatsburg rond 1542 10 als in Genève rond 1549 11<br />

kende orden van dienst, waarin de avondmaalsviering werd afgesloten met de lofzang van<br />

Simeon.<br />

Naast historische spelen ook inhoudelijke overwegingen een rol. De keuze om de dienst<br />

waarin ook het avondmaal gevierd werd, af te sluiten met deze lofzang, is treffend en<br />

bijzonder fraai. Om deze reden stellen <strong>dep</strong>utaten voor dit gezang in de Orde van dienst C bij<br />

name te noemen.<br />

7.4 Gezongen Amen<br />

Na de groet en de zegen, na de preek, maar ook bij andere onderdelen is een responsie als<br />

een 'gezongen amen' op z'n plaats. Zo'n 'amen' behoort niet door de voorganger, maar door<br />

de gemeente te worden uitgesproken, wanneer een geloofsreactie van de gemeente wordt<br />

bedoeld. Dit 'amen' kan door de gemeente uitgesproken worden, of worden gezongen op<br />

melodische formules. Een drietal formules hebben wij als voorbeelden in dit <strong>rap</strong>port opgenomen<br />

bij de besluitteksten.<br />

Ook is het mogelijk, afhankelijk van de plaats en de functie, het 'amen' in te leiden met een<br />

bredere lofprijzing. Mooie oudtestamentische voorbeelden daarvan zijn de 'responsies', die<br />

in het onberijmde psalmboek zijn opgenomen als afsluiting van de diverse 'bundels: Psalm<br />

41:14, 72:18,<strong>19</strong>, 89:53 en 106:48. Sommige van deze amen-liederen zijn vanuit onze<br />

huidige berijming al te gebruiken: Psalm 41:5, 72:10.<br />

7.5 De middag- of avonddienst<br />

Orde van dienst C is bedoeld voor de morgendienst. Deputaten doen geen concrete voorstellen<br />

ten aanzien van de orde van de tweede zondagse dienst. Wel willen ze ervoor pleiten<br />

meer onderscheid te maken tussen de dienst van de zondagmorgen en die van de zondagmiddag.<br />

Wanneer de kerken kiezen voor de prediking van de catechismus in de middagdienst,<br />

is het aan te bevelen met het onderwijzend karakter van deze preekstof rekening te<br />

houden. Dat mag ook in de vormgeving van de liturgie doorwerken. Graag zouden wij een<br />

vervolgopdracht ontvangen om hierover door te studeren, zodat wij op een volgende synode<br />

met nadere voorstellen kunnen komen.<br />

Literatuur bij hoofdstuk 6 en 7<br />

– Chr. Albrecht, Einführung in die Liturgik, Göttingen <strong>19</strong>83 (3. veränd. Auflage)<br />

– A.C. Barnard, Die Erediens, Pretoria 2 <strong>19</strong>85.<br />

– J.P. Boendermaker, Drie maal drie is negen, 's-Gravenhage <strong>19</strong>76.<br />

– T. Brienen, De liturgie bij Johannes Calvijn, Kampen <strong>19</strong>87.<br />

– T. Brienen en J. Doolaard (red.), Wegwijzer in het veld van de liturgie, Amsterdam<br />

<strong>19</strong>94.<br />

– F. Brightman, The English Rite, London 2 <strong>19</strong>21 (Reprint <strong>19</strong>70)<br />

– L. Brinkhoff O.F.M. (red.), Liturgisch Woordenboek, 2 dln. Roennond <strong>19</strong>58-<strong>19</strong>62,<br />

<strong>19</strong>65-<strong>19</strong>68.<br />

– J. Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst. Uit het latijn vertaald<br />

door A. Sizoo, Delft 9 <strong>19</strong>31 (3 din).<br />

-- W.F. Dankbaar, 'Geschiedenis van de Apostolische Geloofsbelijdenis', in: Rondom het<br />

Ook Zwingli heeft dit lied in 1523 genoemd als gezang waarmee de avondmaalsviering besloten<br />

kan worden. Hij heeft het lied echter niet in zijn orde van dienst opgenomen.<br />

Zie de zogenaamde Pseudoromana uit 1542.<br />

Zie: P. Pidoux, Le Psautier Huguenot du X VIe S iècle, II, Bâle <strong>19</strong>62 , 44, 134.


Woord, jaargang 14 (<strong>19</strong>72), 229-242.<br />

– W.F. Dankbaar, Hervormers en Humanisten, Amsterdam <strong>19</strong>78.<br />

– K. Deddens, Herstel kwam uit Straatsburg, Goes <strong>19</strong>86.<br />

– K. Deddens, Dient Hem met vreugde!, II, Goes <strong>19</strong>89.<br />

– K Deddens, 'Calvijn over het eerste deel van de Zondagmorgendienst', in: Nader<br />

Bekeken, december <strong>19</strong>94, januari <strong>19</strong>95, februari <strong>19</strong>95.<br />

– A.N. Hendriks, Datheens liturgie van 1566 en de besluiten der Nederlandse Nationale<br />

Synoden 1568-1581 met betrekking tot de orde van dienst voor de zondagmorgen, in:<br />

Almanak FQI, Kampen <strong>19</strong>79.<br />

– A.C. Honders, Valerandus Pollanus, Liturgia sacra 1551-1554, Leiden <strong>19</strong>70.<br />

– A.C. Honders, Liturgie, Barsten en breuken, Kampen <strong>19</strong>88.<br />

– M. Jenny, Die Einheit des Abendmahlsgottesdienstes bei den elsässischen und<br />

schweizerischen Reformatoren, Zürich-Stuttgart <strong>19</strong>68.<br />

– H. Jonker, Liturgische oriëntatie, Pretoria z.j. (derde uitgave).<br />

– J.A. Jungmarm, Missarum Sollemnia, Wien-Freiburg-Basel 5 <strong>19</strong>62 (2 dln).<br />

– A. Kuyper, Onze Eeredienst, Kampen <strong>19</strong>11.<br />

– A.F.N. Lekkerkerker, Kanttekeningen bij het Hervormde Dienstboek, I- V 's-Gravenhage<br />

<strong>19</strong>52~<strong>19</strong>56.<br />

– W.D. Maxwell, An Outline of Christian Worship, Londen 5 <strong>19</strong>52.<br />

– K.F. Müller en W. Blankenburg (red.) Leiturgia (Handbuch des evangelischen Gottesdienstes),<br />

I-IV, Kassel <strong>19</strong>54-<strong>19</strong>70.<br />

– P. Pidoux, Le Psautier Huguenot du XVIe Siècle I/II, Bâle <strong>19</strong>62.<br />

– G.J. van de Poll, Martin Bucer's liturgical ideas, Assen <strong>19</strong>54.<br />

– Rapport inzake herziening van het kerkboek aan de Generale Synode van de Gereformeerde<br />

Kerken, Kampen <strong>19</strong>75.<br />

– G. van Rongen, Met al de heiligen, I-III, Barneveld <strong>19</strong>90.<br />

– J. Smelik, 'De decaloog gezongen I-III in: De Reformatie, 65 nr. 1,2,3. (oktober <strong>19</strong>89).<br />

– C. Trimp, Formulieren en gebeden, z.p. z.j.<br />

– C. Trimp, De gemeente en haar liturgie, Kampen <strong>19</strong>83.<br />

– W.H. Velema, Wet en Evangelie, Kampen <strong>19</strong>87.<br />

– M.A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft <strong>19</strong>86.<br />

– H.A.J. Wegman, Riten en mythen, Kampen <strong>19</strong>91.


8 HET KERKLIED EN DE GEZANGBUNDEL<br />

8.1 Opdracht en gronden<br />

De tweede opdracht van de Generale Synode van Ommen (<strong>19</strong>93) luidt als volgt:<br />

onderzoek doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van uitbreiding van de gezangenbundel,<br />

met bezinning op de uitgangspunten waaraan een dergelijke uitbreiding<br />

moet voldoen.<br />

Als gronden voert de synode aan:<br />

2.1 de dienst van lofprijzing en aanbidding heeft in de gemeente een grote plaats (zie o.a.<br />

Efeze 5:<strong>19</strong>, Kol. 3:16, Hebr. 13:14); in het Oude en Nieuwe Testament staan lofzangen en<br />

belijdenisliederen (of fragmenten ervan) die ook in de nieuwtestamentische gemeente<br />

gezongen zouden kunnen worden;<br />

2.2 van de schat aan geestelijke liederen met schriftuurlijke inhoud die in de loop van de<br />

kerkgeschiedenis is ontstaan of nog steeds ontstaat, zou in onze gezangenbundel meer<br />

gebruik gemaakt kunnen worden;<br />

2.3 het ontbreekt in de gezangenbundel aan liederen die speciaal gemaakt zijn met het oog<br />

op het amen van de gemeente, de doop, de openbare geloofsbelijdenis, het avondmaal, het<br />

huwelijk en de bevestiging in het ambt;<br />

2.4 tijdens de laatste herziening van de gezangenbundel is meermalen opgemerkt dat het<br />

ontbrak aan bezinning op de schriftuurlijke, theologische en muzikale uitgangspunten<br />

waaraan het nieuwtestamentische kerklied moet voldoen; zo is bijvoorbeeld veel gesproken<br />

over het opnemen van Schriftberijmingen, maar nooit zijn uitspraken gedaan over de functie<br />

van dergelijke gezangen binnen de liturgie; herziening en/of uitbreiding moet daarom nu niet<br />

fragmentarisch en incidenteel gebeuren, maar na en op grond van bezinning op deze<br />

uitgangspunten.<br />

Uit de opdracht en de daarbij behorende gronden komt naar voren dat <strong>dep</strong>utaten zich bezig<br />

dienen te houden met:<br />

a. Bezinning op de eisen waaraan het kerklied moet voldoen en het formuleren van<br />

beoordelingscriteria. Anders gezegd: wat is een kerklied?<br />

b. Bezinning op de eisen waaraan een gezangbundel moet voldoen en het formuleren<br />

van beoordelingscriteria. Anders gezegd: hoe zit een goede gezangbundel in elkaar?<br />

c. het formuleren van mogelijkheden voor eventuele uitbreiding van de huidige gezangbundel.<br />

De opmerking van de Synode van Ommen dat herziening en/of uitbreiding van de gezangbundel<br />

nu niet fragmentarisch en incidenteel moet gebeuren (grond 2.4), veronderstelt een<br />

beoordeling van de huidige gezangbundel. Voordat men verantwoord kan overgaan tot<br />

herziening of uitbreiding, moet immers eerst gekeken worden hoe één en ander zou moeten<br />

plaatsvinden. Voldoet de huidige gezangbundel aan de criteria, die <strong>dep</strong>utaten in dit <strong>rap</strong>port<br />

formuleren? Zo ja, hoe kan de bundel dan eventueel uitgebreid of herzien worden. Zo nee,<br />

wat moet er gewijzigd worden in de gezangbundel alvorens eventueel uit te breiden en<br />

waarom?<br />

Voor het beoordelen van de huidige bundel is het noodzakelijk in te gaan op de ontstaansgeschiedenis<br />

van de bundel. Elk gezangboek draagt de sporen van haar ontstaan met zich<br />

mee. Het ontbreken van 'bezinning op de schriftuurlijke, theologische en muzikale uitgangspunten'<br />

waaraan een kerklied moet voldoen (grond 2.4), zou terug te vinden moeten zijn in<br />

(de ontstaansgeschiedenis van) de huidige gezangbundel. Ook het antwoord op de vraag<br />

waarom specifieke liederen (zie grond 2.3) in de huidige bundel ontbreken, verlangt dat<br />

<strong>dep</strong>utaten zich verdiepen in de ontstaansgeschiedenis. Mogelijk waren er goede argumenten<br />

om deze liederen niet in de bundel op te nemen. Deputaten zullen daarom eerst de<br />

ontstaansgeschiedenis van de huidige gezangbundel schetsen (8.2.1 t/m 8.2.3) en evalue-


1<br />

ren (8.2.4).<br />

Evenals wij in hoofdstuk 5 de Schrift centraal stellen bij de bezinning op de eredienst, willen<br />

wij dat ook in dit hoofdstuk doen ten aanzien van het kerklied en de gezangbundel. Vandaar<br />

dat in paragraaf 8.3. uitgebreid ingegaan zal worden op de vraag wat de Schrift ons leert<br />

over het lied, haar inhoud en haar functies. Deze paragraaf vormt de basis voor alle volgende<br />

paragrafen. In feite worden in deze paragraaf criteria geformuleerd waaraan een kerklied<br />

inhoudelijk moet voldoen. Tevens worden hier functies onder woorden gebracht die het lied<br />

in de eredienst heeft of zou kunnen hebben.<br />

Vervolgens zullen we erbij stilstaan hoe de kerk vanaf de Reformatie aangekeken heeft<br />

tegen het kerklied (paragraaf 8.4). De visie op het lied van de christelijke kerk uit de eerste<br />

eeuwen van haar bestaan zou een herhaling worden van de gegevens die in paragraaf 8.3<br />

gepresenteerd worden. De Middeleeuwen laten we buiten beschouwing omdat in dit tijdvak<br />

niet of nauwelijks sprake was van gemeentezang. Gezangen en gezangbundels voor<br />

liturgisch gebruik door de gemeente waren derhalve ook onbekend.<br />

Daarentegen bestond er in de Reformatie veel aandacht voor het kerklied. In paragraaf 8.4<br />

willen wij kort beschrijven wat de reformatorische kerk vanaf de zestiende eeuw met de in<br />

paragraaf 8.3 geformuleerde schriftgegevens gedaan heeft.<br />

In paragraaf 8.5 zal aan de hand van de gegevens uit de paragrafen 8.3 en 8.4 ingegaan<br />

worden op de functies van het lied in de eredienst. In paragraaf 8.6 zal ingegaan worden op<br />

de criteria waaraan een kerklied moet voldoen. Hierbij zal ook ter sprake komen op welke<br />

manier de kerken met deze criteria aan de slag zouden kunnen gaan.<br />

In de paragrafen 8.7.1 t/m 87.5 staat de gezangbundel centraal. Paragraaf 8.7. gaat in op de<br />

criteria waaraan een gezangbundel moet voldoen. Hierbij komt niet alleen ter sprake welke<br />

liederen naar de mening van <strong>dep</strong>utaten in een gezangbundel horen. Ook de vraag over de<br />

plaats van het gezangboek in het gemeenteleven komt aan de orde, evenals de vraag hoe<br />

een gezangbundel ingedeeld moet worden.<br />

8.2 Schets ontstaansgeschiedenis gezangbundel<br />

8.2.1 Periode <strong>19</strong>10 tot <strong>19</strong>61<br />

In de Gereformeerde Kerken werd met name na <strong>19</strong>10 de gezangbundel steeds vaker<br />

voorwerp van discussie. Voor- en tegenstanders van gezangen (en in het verlengde: van<br />

uitbreiding van de gezangbundel) discussieerden vooral over de vraag of het zingen van<br />

gezangen in de kerkdienst geoorloofd was. Deze vraag werd vanuit Schrift en historie<br />

uitgebreid behandeld in het <strong>dep</strong>utaten-<strong>rap</strong>port aan de Synode van Arnhem <strong>19</strong>30.<br />

Deputaten kwamen onder andere tot de volgende conclusie:<br />

'Een principiële veroordeling van het vrije kerklied hebben onze Gereformeerde kerken<br />

nooit gegeven en zou ook op grond van de H.Schrift niet te geven zijn. Het argument,<br />

dat in Gods huis alleen gezongen mag worden, wat door de Heiligen Geest is geïnspireerd<br />

of door God den Heere voor den eeredienst onder Israël is gegeven, achten uwe<br />

<strong>dep</strong>utaten niet juist.'<br />

Het <strong>rap</strong>port waarin deze conclusie stond, werd niet door synode overgenomen maar er werd<br />

wel besloten de gezangbundel uit te breiden. De volgende synode werd in <strong>19</strong>33 te Middelburg<br />

gehouden. Op deze synode werden drie gezangen uit de oude bundel gesch<strong>rap</strong>t, 1<br />

De 'Eerste berijming van de XII artikelen des geloofs, de 'Bedezang voor het eten' en de 'Dankzang<br />

na het eten'.


2<br />

3<br />

4<br />

5<br />

6<br />

terwijl twintig nieuwe liederen een plaats in het liedboek kregen. 2 En daarmee was in de<br />

Gereformeerde kerken definitief de weg vrij gemaakt voor het vrije lied in de eredienst.<br />

8.2.2 Assen <strong>19</strong>61 - Kampen <strong>19</strong>75<br />

De eerste generale synode na de Tweede Wereldoorlog, waar de gezangbundel ter sprake<br />

kwam, werd in <strong>19</strong>61 gehouden te Assen. De kerkeraad van Hilversum maakte toen haar<br />

bezwaren bekend tegen met name zes liederen uit de bundel Eenige Gezangen. Dit resulteerde<br />

in het benoemen van een <strong>dep</strong>utaatschap Gezangen. De opdracht die <strong>dep</strong>utaten<br />

meekregen, was het onderzoeken van de gezangen op hun schriftuurlijkheid, in het bijzonder<br />

de gezangen waartegen Hilversum bezwaren had ingebracht. Tevens werd het <strong>dep</strong>utaatschap<br />

opgedragen berijmingen van schriftgedeelten te zoeken die zonder bezwaar in de<br />

gereformeerde eredienst gezongen konden worden. Tenslotte moesten <strong>dep</strong>utaten onderzoeken<br />

of het Onze Vader en het Apostolicum 'recitatief zingbaar te maken zijn voor de<br />

gemeente'. 3<br />

Aan de synode van Rotterdam-Delfshaven <strong>19</strong>64/<strong>19</strong>65 deelden <strong>dep</strong>utaten mee dat zij slechts<br />

een gedeelte van de opdracht hebben kunnen uitvoeren. Men had de zes gezangen, waartegen<br />

de kerkeraad van Hilversum bezwaren had, en de eerste vijf gezangen uit de bundel<br />

Eenige Gezangen onderzocht op hun schriftuurlijkheid. Deputaten adviseerden de zes<br />

gezangen, die door de kerkeraad van Hilversum werden aangevochten, uit de bundel te<br />

verwijderen. Het ging om Gezang 10 (Hoe zal ik U ontvangen), 12 (O hoofd bedekt met<br />

wonden), 13 (Is dat, is dat mijn Koning), 14 (Jezus, uw verzoenend sterven), 21 (Kom,<br />

Schepper Geest, bezoek uw kerk) 4 en 26 (Jezus is mijn toeverlaat). Ook de berijming van<br />

'de tien geboden des Heren' moest uit de bundel verwijderd worden. Een gemeente behoorde<br />

volgens <strong>dep</strong>utaten de Wet niet te zingen en bovendien achtte men de berijming slecht.<br />

Hoewel niet uitdrukkelijk door de synode van Assen opgedragen, had het <strong>dep</strong>utaatschap het<br />

onderzoek ook uitgestrekt over 'andere kwaliteiten dezer gezangen'. Men constateerde 'in<br />

menig vers gebrekkig rijmwerk, verouderde taal, verzwakking van de oorspronkelijke onberijmde<br />

teksten en invoeging van bedenkelijke, in het originele lied niet aanwezige elementen<br />

als stoplappen.' 5 Tevens was het <strong>dep</strong>utaatschap op zoek gegaan naar middelen tot verbeteren<br />

van het bestaande. Concreet betekende dit dat <strong>dep</strong>utaten dikwijls zelf hadden ingegrepen<br />

in bestaande berijmingen of met eigen gemaakte berijmingen kwamen.<br />

Aangezien de <strong>dep</strong>utaten niet de hele opdracht van de synode van Assen hadden kunnen<br />

uitvoeren, besloot de synode van Rotterdam-Delfshaven nog geen uitspraken te doen en<br />

besluiten te nemen inzake de bundel Eenige Gezangen. 6 Een nieuw <strong>dep</strong>utaatschap werd in<br />

het leven geroepen om het werk voort te zetten.<br />

Aan de synode van Hoogeveen <strong>19</strong>69/<strong>19</strong>70 werd opnieuw schriftelijk ge<strong>rap</strong>porteerd. Ook nu<br />

waren <strong>dep</strong>utaten nog niet klaar gekomen met de opdracht van de synode van Assen uit<br />

Het betreft de gezangen: Hoe zal ik U ontvangen (Gez. 10), Ere zij God (Gez. 11), O Hoofd, bedekt<br />

met wonden (Gez. 12), Is dat, is dat mijn Koning (Gez. 13), Jezus, uw verzoenend sterven (Gez. 14),<br />

In het k ruis zal 'k eeuw ig roem en! (G ez. 15), G od, en kel licht (G ez. 16 ), U, heilig G odslam , loven wij<br />

(Gez. 17), Halleluja! Lof zij het Lam (Gez. 18), In den vroegen morgenstond (Gez. <strong>19</strong>), De dag der<br />

kroning is gekomen ! (Gez. 20), Kom , Schepper Geest, bezoek uw kerk (Gez. 21), Ja, de Trooster<br />

is gekom en (Ge z. 22), Wij loven U, o God! (Gez. 23), Een vaste burcht is onze God (Gez. 24), Alle<br />

roem is uitgesloten! (Gez. 25), Jezus is mijn Toeverlaat! (Gez. 26), Nooit kan 't geloof te veel<br />

verwachten (Gez. 27), 'k Wil U, o God, mijn dank betalen (Gez. 28) en Halleluja, eeuwig dank en ere<br />

(Gez. 29).<br />

Acta Generale Synode Assen <strong>19</strong>61, artikel 174.<br />

Conclusie <strong>dep</strong>utaten: "O nschriftuurlijk, litterair van weinig waarde: afwijzen en wegdoen!"<br />

Rapport Deputaten 'Enige Gezangen' in: Acta Generale Synode Rotterdam-Delfshaven <strong>19</strong>64/<strong>19</strong>65,<br />

pag 304.<br />

Acta Generale Synode Rotterdam-Delfshaven <strong>19</strong>64/<strong>19</strong>65, artikel 60b.


7<br />

8<br />

9<br />

<strong>19</strong>61. Globaal waren de eerste 17 liederen uit de gezangbundel beoordeeld. Daarbij werden<br />

grotendeels de resultaten en voorstellen van vorige <strong>dep</strong>utaatschappen aangehouden. De<br />

nieuwe berijmingen die aan de synode van Rotterdam-Delfshaven al waren aangeboden,<br />

werden opnieuw naar voren geschoven. In tegenstelling tot het vorige <strong>dep</strong>utaatschap werd<br />

nu geadviseerd 'de tien geboden des Heren' niet geheel te verwijderen, maar alleen het<br />

laatste couplet ('Och, of wij uw geboôn volbrachten!') in de bundel op te nemen als 'bedezang<br />

na de lezing der wet'. 7<br />

Voorts werden nieuwe berijmingen aangeboden van de geloofsbelijdenis van Nicea (melodie<br />

van psalm 89), de bedezang voor de predikatie (inclusief een voorstel voor een andere<br />

melodie, namelijk die van psalm 17) en gezang 17 (U, heilig Godslam loven wij).<br />

Negen jaar na de synode van Assen (<strong>19</strong>61) gaven <strong>dep</strong>utaten te kennen dat er behoefte was<br />

aan neerlandici in het <strong>dep</strong>utaatschap Eenige Gezangen. Met andere woorden: men was al<br />

jaren bezig met het (o.a. taalkundig) repareren van gezangen en het aanbieden van nieuwe<br />

berijmingen toen men neerlandici ging inschakelen.<br />

Het <strong>rap</strong>port van het <strong>dep</strong>utaatschap werd slechts 'ter kennisname' aangeboden omdat het<br />

werk niet volbracht was. De synode deed dan ook geen uitspraken over de inhoud. Wel<br />

sanctioneerde zij de werkwijze van de <strong>dep</strong>utaten, die immers méér deden dan in hun originele<br />

opdracht (synode Assen <strong>19</strong>61) stond. Nieuwe <strong>dep</strong>utaten werden benoemd, inclusief<br />

twee neerlandici.<br />

Aan de synode van Hattem <strong>19</strong>72 werd door het <strong>dep</strong>utaatschap een complete 'proefbundel'<br />

met gezangen aangeboden. Naast oude liederen uit de bundel Eenige Gezangen, werd een<br />

aantal nieuwe liederen aanbevolen. In de meeste gevallen had het <strong>dep</strong>utaatschap (of vorige<br />

<strong>dep</strong>utaten) zelf in de liedteksten ingegrepen of had zij een nieuwe berijming gemaakt. De<br />

'proefbundel' werd niet door de synode vrijgegeven voor kerkelijk gebruik.<br />

Op de synode van Hattem <strong>19</strong>72 kwamen bezwaren naar voren tegen het berijmen van<br />

gezangen door <strong>dep</strong>utaatschappen. Men achtte met name de dichterlijke kwaliteit te laag. De<br />

synode was van oordeel dat 'het zelf berijmen van Schriftgedeelten en andere teksten niet<br />

behoort tot de taak van een generale synode of haar <strong>dep</strong>utaten.' 8 Tevens stelde de synode<br />

een aantal richtlijnen vast voor het wijzigen van bestaande gezangen en voor het beoordelen<br />

van in omloop zijnde berijmingen van Schriftgedeelten en andere teksten.<br />

Tegen een aantal van deze richtlijnen kwamen op de synode van Kampen uit <strong>19</strong>75 bezwaren.<br />

Sommige richtlijnen werden bijgesteld door de Kamper synode. Als richtlijnen voor het<br />

wijzigen in bestaande gezangen golden voortaan:<br />

1. liederen die in de gemeentezang zijn ingeburgerd mogen niet gewijzigd worden tenzij<br />

a. ze op onderdelen in strijd komen met de belijdenis der kerk en<br />

b. de wijziging een duidelijke verbetering in woord en toon tot gevolg heeft.<br />

2. op het werk van een dichter (componist) of op een gangbare hymne-tekst (melodie)<br />

mag niet dan bij uitzondering, onder overlegging van goede argumentatie, worden<br />

ingegrepen. Is het lied een vertaling of bewerking, dan moet zo mogelijk het oorspronkelijke<br />

werk als uitgangspunt genomen worden; 9<br />

3. de gezangen dienen bij voorkeur in hedendaags Nederlands te zijn. Archaïsche taal is<br />

echter geen bezwaar, mits ze schriftuurlijk en literair verantwoord is.<br />

Voor het beoordelen van in omloop zijnde berijmingen van Schriftgedeelten en andere<br />

Rapport <strong>dep</strong>utaatschap 'Enige Gezangen', in: Acta Generale Synode Hoogeveen <strong>19</strong>69/<strong>19</strong>70, pag.<br />

493.<br />

Acta Generale Synode Hattem <strong>19</strong>72, artikel 171 (pag 185).<br />

De Generale Synode van Hattem had hier als richtlijn: "Op het werk van een dichter of op een<br />

gangbare hym ne-tekst mag niet word en ingegrepen."


10<br />

11<br />

12<br />

13<br />

teksten waren de richtlijnen als volgt: 10<br />

1. de tekst moet, gezien zijn aard, plaats en functie in de Schrift, in aanmerking komen<br />

voor zang in de liturgie;<br />

2. het lied moet een waardevolle aanvulling 11 op de Psalmen zijn en mag niet leiden tot<br />

onderwaardering van de Psalmen;<br />

3. het lied moet zonder schade voor het geheel in gedeelten te zingen zijn;<br />

4. de berijming moet zo mogelijk 12 van een dichterlijke kwaliteit zijn, en geen 'maakwerk'<br />

waarin meer gelet wordt op de schriftuurlijke zegging dan op de eisen van lied en<br />

zang;<br />

5. de zinnen moeten zo geformuleerd zijn dat ze gezongen en als zang gehoord duidelijk<br />

spreken, waarbij met name gewaakt moet worden tegen 'redenerende', c.q. 'dogmatiserende'<br />

regelconstructies, waarin het eigen karakter van de Bijbeltekst niet behouden<br />

blijft;<br />

6. bij berijmde Schriftgedeelten mag getrouwe weergave van de tekst niet worden geïnterpreteerd<br />

als: het in dezelfde exacte volgorde laten opeenvolgen van de elementen van<br />

de tekst, maar ook moet samenvattend onderzocht worden of de in de tekst als geheel<br />

gegeven inhoud op verantwoorde wijze doorkomt.<br />

Het oordeel van <strong>dep</strong>utaten, die aan de synode van Kampen <strong>rap</strong>porteerden, week bij diverse<br />

liederen af van hetgeen door vorige <strong>dep</strong>utaten gesteld was. Van de eerste elf gezangen<br />

werd geadviseerd deze ongewijzigd te handhaven, dwars tegen eerdere veroordelingen van<br />

<strong>dep</strong>utaatschappen in. Evenals vorige <strong>dep</strong>utaten werd geadviseerd de Gezangen 12, 13, 14,<br />

21 en 26 uit de bundel Eenige Gezangen te verwijderen.<br />

Tevens deed het <strong>dep</strong>utaatschap voorstellen voor opname van nieuwe liederen ter vervanging<br />

van bestaande gezangen of ter aanvulling van de bundel als geheel. Het ging om twintig<br />

liederen die <strong>dep</strong>utaten geschikt achtte voor opname in het gezangboek. De synode besloot<br />

echter om in de proefbundel elf 'nieuwe' liederen op te nemen. Liederen als 'Heft op uw<br />

hoofden, poorten' (Liedboek 120), 'Nu daagt het in het oosten' (Liedboek 124), 'O grote God,<br />

o goede Heer' (liedboek 50) en 'Ontwaak, gij die slaapt' (Liedboek 462) werden letterlijk<br />

weggestemd door de synode. Bij een aantal liederen werd gekozen voor een andere vertaling<br />

dan tot op heden in de bundel stond of dan door <strong>dep</strong>utaten was voorgesteld.<br />

Er ontstond zo een gezangbundel met 36 gezangen. Drieëntwintig liederen uit de bundel<br />

Eenige Gezangen werden gehandhaafd, soms met weglating van één strofe of in een<br />

andere vertaling. Dertien liederen verschenen voor het eerst in de bundel. Tevens werd het<br />

Apostolicum in twee onberijmde versies opgenomen met de melodie van P.Chr. van Westering<br />

en de Straatsburgse melodie uit 1525.<br />

De gezangbundel werd opgenomen in de Proefbundel die de synode in <strong>19</strong>75 vrij gaf voor<br />

kerkelijk gebruik. Wat de muzieknotatie betreft, werd vrijwel altijd gekozen voor de latere en<br />

bekende varianten van melodieën. Als reden is in officiële stukken alleen te vinden dat<br />

'authentieke melodieën' voor een gemeente te moeilijk zingbaar zouden zijn. 13 Dit moet de<br />

enige reden zijn geweest waarom men zoveel keren gekozen heeft voor een afwijkende<br />

notatie ten opzichte van het Liedboek voor de Kerken (<strong>19</strong>73).<br />

8.2.3 Groningen <strong>19</strong>78 - Heemse <strong>19</strong>84/<strong>19</strong>85<br />

De richtlijnen 1, 3, 5 en 6 waren al door de Hattemse synode vastgesteld. De andere richtlijnen<br />

werden hier en daar door de synode van Kam pen gew ijzigd.<br />

De Ha ttemse synode had: 'winst boven de Psalm en'.<br />

In de richtlijn zoals de synode van Hattem deze had geformuleerd, kwamen de woorden 'zo mogelijk'<br />

niet voor.<br />

Zie ook <strong>dep</strong>utate n<strong>rap</strong>po rt, Acta Generale Synode Kampen <strong>19</strong>75, pag. 350 , 364.


14<br />

15<br />

16<br />

17<br />

18<br />

De synode van Kampen stelde opnieuw een <strong>dep</strong>utaatschap Gezangen in. Zij moest verder<br />

zoeken naar alternatieve berijmingen voor de ongewijzigde maar verouderde liederen uit de<br />

bundel Eenige Gezangen. Tevens diende zij de bundel taalkundig en musicologisch nader te<br />

toetsen en eventueel beschikbare berijmingen van Schriftgedeelten te verzamelen en te<br />

beoordelen.<br />

De synode van Groningen <strong>19</strong>78 aanvaardde op voordracht van het <strong>dep</strong>utaatschap een<br />

aantal nieuwe berijmingen. 14 Deze konden dus door de kerken beoordeeld ('beproefd')<br />

worden. Het <strong>dep</strong>utaatschap had voor een aantal andere liederen ook alternatieve berijmingen<br />

beschikbaar, maar deze werden nog niet door de synode geaccepteerd. De synode<br />

constateerde dat <strong>dep</strong>utaten wel gezocht hadden naar geschikte berijmingen van Schriftgedeelten<br />

maar dat zij geen enkele gevonden hadden. 15 De Groningse synode nam - als<br />

eerste synode - een besluit aangaande de muzieknotatie: 'De <strong>dep</strong>utaten geven de voorkeur<br />

aan de oorspronkelijke melodie of een der oudste varianten daarvan, voorzien deze van een<br />

- voor ieder begrijpelijke - moderne notatie.' 16<br />

Het <strong>dep</strong>utaatschap dat door de synode van Groningen benoemd werd, hield zich strikt aan<br />

deze opdracht. De muzieknotatie in het <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>port, dat aan de synode van Arnhem<br />

<strong>19</strong>81 werd aangeboden, kwam volledig overeen met die van het Liedboek voor de Kerken.<br />

Niet iedereen op de synode van Arnhem was gelukkig met deze handelswijze. Het compromis<br />

om van een aantal melodieën zowel de 'oude' als de 'vertrouwde' versie op te nemen in<br />

het kerkboek, was snel gevonden. 17 De synode besluit 'ten aanzien van de gezangenbundel<br />

muzieknotatie, voorzover nodig en mogelijk,' in overeenstemming te brengen met die in het<br />

Liedboek voor de Kerken. Door de woorden 'nodig en mogelijk' had men in de toekomst nog<br />

voldoende speelruimte.<br />

Het <strong>dep</strong>utaatschap schoof evenals de vorige <strong>dep</strong>utaten alternatieve berijmingen naar voren.<br />

Een aantal werden door de synode aanvaard, waaronder vijf van L.L. Bouwers. De <strong>dep</strong>utaten<br />

hadden nog zestien berijmingen van Schriftgedeelten beoordeeld, maar konden niet<br />

adviseren één van deze liederen te aanvaarden. Ook nu werden geen redenen genoemd<br />

waarom de liederen afgewezen werden.<br />

Het laatste <strong>dep</strong>utaatschap Gezangen dat benoemd werd, werd nogmaals opgedragen te<br />

zoeken naar berijmingen van Schriftgedeelten, in het bijzonder van gezangen die in de<br />

Schrift voorkomen buiten het boek der Psalmen.<br />

Ook het laatste <strong>dep</strong>utaatschap vond geen nieuwe Schriftberijmingen die aanvaardbaar<br />

geacht werden, zo bleek op de synode van Heemse <strong>19</strong>84/<strong>19</strong>85. 18 De synodecommissie<br />

stelde toen zelf voor een aantal liederen op te nemen in de gezangbundel. De synode<br />

besloot daarvan alleen het lied 'Kom, Schepper Geest,' te plaatsen in het kerkboek.<br />

De synode stelde vervolgens stuk voor stuk de gezangen definitief vast. Meer dan één keer<br />

werd gekozen voor een andere berijming dan de <strong>dep</strong>utaten hadden voorgesteld. Van de 41<br />

gezangen werden 6 overgenomen in de versie uit het Liedboek voor de Kerken. Tevens<br />

werden twee versies van het onberijmde Apostolicum definitief aanvaard: met de melodie<br />

van Straatsburg 1525 en met de melodie van P.Chr. van Westering.<br />

Het ging om de Lofzang van Maria (berijming W. Barnard), de Lofzang van Zacharias (berijming A.<br />

Brands) als m ede de Lofzang van Sim eon en de Avon dzang.<br />

Het <strong>dep</strong>utaatschap had onder andere de eerste 115 ge zangen uit het Liedboek voor de Kerken<br />

onderzocht. Zie <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>port in Acta Generale Synode Groningen <strong>19</strong>78, pag. 425 (<strong>Bijlage</strong> 7).<br />

Acta Generale Synode Groningen <strong>19</strong>78, artikel 342 V b1.<br />

Met name gold d it voor de melodieën van 'Ee n vaste burch t' en 'Alle ro em is uitges loten'.<br />

Acta Generale Synode Heemse <strong>19</strong>84/<strong>19</strong>85, artikel 216.


<strong>19</strong><br />

20<br />

Over opname van de 'oude' of de 'vertrouwde' versies van de melodieën werd door de<br />

synode gestemd. Het resultaat van de stemming was o.a. dat in drie gevallen gekozen werd<br />

voor de 'vertrouwde' versie van de melodie. Vier keer werd zowel de 'oude' als de 'vertrouwde'<br />

versie van een melodie opgenomen, waarbij het verschil tussen die twee versies soms<br />

erg minimaal is.<br />

8.2.4 Evaluatie<br />

Overzien we de ontstaansgeschiedenis van de gezangbundel dan is er kritiek te leveren op<br />

werkwijzen en keuzen van <strong>dep</strong>utaatschappen en synoden. Huidige <strong>dep</strong>utaten zijn zich ervan<br />

bewust dat achteraf kritiek leveren altijd makkelijk is en dat toenmalige omstandigheden<br />

bepaalde keuzen en werkwijzen begrijpelijk kunnen maken. Evenmin willen <strong>dep</strong>utaten de<br />

enorme hoeveelheid werk die door diverse <strong>dep</strong>utaatschappen en synoden verzet is, miskennen.<br />

Desondanks is het naar ons oordeel op dit moment vooral zaak te bekijken waar in het<br />

verleden de knelpunten lagen. Fouten uit het verleden zijn er immers om van te leren en niet<br />

om ze te herhalen.<br />

Allereerst valt op dat bij de totstandkoming van de gezangbundel een eensluidende visie op<br />

het kerklied en het gezangboek ontbrak. Al tijdens het ontstaan van het gezangboek is dit<br />

opgemerkt. G. van Rongen merkte in <strong>19</strong>81 tijdens de algemene bespreking van het <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>port<br />

'Gezangen' op dat het <strong>dep</strong>utatenwerk van de afgelopen jaren beperkt bleef tot<br />

partiële kritiek en fragmentarische reparatie. 'Bezinning en studie over de schriftuurlijke<br />

uitgangspunten is (alsnog) noodzakelijk, om te komen tot herziening van de structuur van de<br />

gezangenselectie.' <strong>19</strong><br />

Na het vaststellen van de gezangbundel bracht de praeses van de Heemser synode het als<br />

volgt onder woorden: 'Het was een zoeken en tasten om aan de gezangenbundel meer<br />

inhoud te geven. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat binnen de kerken niet een rechtlijnige<br />

lijn is gevolgd. Er bestaat verschil in taxatie van de vraag wat een kerklied is. Tot op de<br />

synode bleek hoe verdeeld de kerken hierin zijn: wat de één mooi vindt, acht de ander<br />

slecht. Er is weinig bezinning geweest op de vraag aan welke eisen het nieuwtestamentische<br />

lied moet voldoen.' 20<br />

Het verschil in taxatie blijkt ook uit de richtlijnen die de Generale Synode van Hattem (<strong>19</strong>72)<br />

vaststelde, maar die op de volgende synode alweer ter discussie stonden. Het blijkt ook uit<br />

het gegeven dat er voor één en dezelfde zaak (het berijmen van liederen uit de Schrift) twee<br />

lijsten met richtlijnen in omloop waren. Voor de psalmberijming golden de richtlijnen zoals<br />

vastgesteld door de Generale Synode van Rotterdam-Delfshaven (<strong>19</strong>64/65). Voor de andere<br />

liederen uit de Schrift, die eventueel in een berijming een plaats zouden kunnen krijgen in<br />

het gezangboek, golden echter andere richtlijnen. Hiervoor hadden de synoden van Hattem<br />

en Kampen richtlijnen geformuleerd. Het is nooit duidelijk geworden waarom bij het beoordelen<br />

van berijmingen van liederen uit de Schrift met twee maten gemeten werd.<br />

Belangrijker is nog dat <strong>dep</strong>utaatschappen en synoden zich bij herhaling niet hielden aan de<br />

richtlijnen. Als voorbeeld kan gewezen worden op de richtlijn van Kampen <strong>19</strong>75 dat bij<br />

vertalingen van bestaande liederen het originele lied als uitgangspunt genomen moest<br />

worden. Dat is om onduidelijke redenen niet altijd gedaan.<br />

Een saillant voorbeeld is het decalooglied. Wie het eerste couplet van het originele Franse<br />

decaloo glied van C lément Marot bekijkt, ziet ho e alles daa r draait om het present stellen van de<br />

Wet voor de gemeente, die op dat moment de liturgie viert en het gezang op haar lippen<br />

Acta Generale Synode te Arnhem <strong>19</strong>81, artikel 93 .<br />

Acta Generale Synode te Heemse <strong>19</strong>84/<strong>19</strong>85, artikel 218.


21<br />

22<br />

23<br />

neem t. 21 Dat essentiële aspect uit het originele lied is niet overgenomen in de berijming van het<br />

Gereformeerd Kerkboek. Als uitgangspunt heeft men de achttiende-eeuwse bewerking van<br />

Johannes Eu sebius V oet gebruikt en niet het originele lied van Ma rot. 22<br />

Hetzelfde geldt overigens voor de berijming van het Onze Vader. Ook hier is niet teruggegrepen<br />

op de originele tekst van Luther, ma ar heeft m en gek ozen voor een herziene vers ie van Voets<br />

berijming. Als laatste voorbe eld is te wijzen op de verta ling van gezang 27 ('O, Schepper, G eest,<br />

woon in uw kerk'). Ook van dit lied waren vertalingen in omloop die dichter bij het originele lied<br />

stonden.<br />

Niet rechtlijnig was ook de koers die gevaren werd ten aanzien van de melodieën en hun<br />

notatie. Enerzijds is door synoden verschillende keren uitgesproken dat een kerkelijke<br />

vergadering geen uitspraken kan doen over de (notatie van) melodieën. Anderzijds is dat<br />

toch voortdurend gebeurd: zo zijn de melodieën uit de gezangbundel van het Gereformeerd<br />

Kerkboek door de synode per hoofdelijke stemming vastgesteld. Dat wil zeggen: de synode<br />

van Heemse sprak zich op dat moment wel uit over de melodieën en hun notatie.<br />

Deputaten achten het niet correct wanneer melodieën en hun notatie door synoden bij<br />

stemming worden vastgesteld. Op deze manier worden melodieën gekozen op grond van<br />

intuïtie en met subjectieve criteria. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat zowel door deskundigen<br />

als niet-deskundigen kritiek uitgeoefend wordt op de melodieën en hun notatie. 23<br />

Bovendien was bij de verschijning van het kerkboek een goed bruikbare (zingbare) en<br />

musicologisch verantwoorde notatie voorhanden. Het is altijd onduidelijk gebleven waarom<br />

de Gereformeerde Kerken de deskundigheid op dit gebied, die andere kerkgenootschappen<br />

in huis hadden, niet hebben erkend en in ieder geval voor een aantal gezangen niet hebben<br />

gevolgd.<br />

Deputaten wijzen op de volgende gezangen:<br />

– Bij de Gezangen 10 en 13, 20 en 22 staan melodieën genoteerd die onderling minimaal<br />

verschillen. Naar ons oordeel dienen deze zogenaamde dubbelmelodieën verwijderd te worden.<br />

Er is geen enkele reden (meer?) van één melodie twee versies op te nemen, die nauwelijks<br />

verschillen. De kritiek op de dubbelmelodieën is met de jaren toegenomen. Het komt in de<br />

praktijk voor dat in één kerkdienst beide melodievarianten gezongen moeten worden. Niet<br />

zelden is de verwarring bij de gemeente hoorbaar. Er zou veel voor te zeggen zijn bij de Gezangen<br />

10 en 22 de melodieën van respectievelijk de Gezangen 13 en 20 te plaatsen. Uit de<br />

praktijk is inmiddels wel gebleken dat de gemeente de oorspronkelijke melodieën moeiteloos<br />

zingt.<br />

– Hetzelfde prob leem doet zich m in of m eer voor b ij de G ezan gen 26a/26b en 26 a/36. Bij<br />

Gezang 26a s taat de oor spro nke lijke m elodie 'Sollt ich m einen Gott nicht singe n', terw ijl bij<br />

Gezang 26b en 36 de achttiende/negentiende-eeuwse variant staat. Het verschil met de melodieën<br />

van Gezang 10/13 en 20/22 is dat de melodieën van 26a en 26b zeer sterk afwijken.<br />

Eigenlijk is hier spraken van twee verschillende melodieën. Er kan gediscussieerd worden welke<br />

Diverse <strong>dep</strong>utate n hebben gepleit dit gezang te verwijderen omdat het zingen van de wet niet<br />

behoort tot de 'antwoordende' handelingen van de gemeente. Het Woord (dus ook de Wet) is geen<br />

'antwoord' van de kerk en kan dus alleen vanaf de kansel aan de gemeente voorgehouden worden.<br />

Nader over de functie van de wet in de eredienst en de geschiedenis van het decalooglied: J. Smelik,<br />

'De dec aloog gezongen,' in: De R eform atie, jaargang 65 nr. 1, 2, 3 (oktobe r <strong>19</strong>89).<br />

Vanuit de ge me ente is de k lacht te horen d at het ondu idelijk is waarom bijvoorbeeld van de me lodie<br />

'Valet will ich dir geben ' (Gezangen 10 en 13) twe e versies opgenome n zijn die erg veel op elkaar<br />

lijken. Veel gem eenten hebben m oeite om de versies uit elkaar te houden. Helemaal wanneer in één<br />

kerkdienst zowel Gezang 10 als 13 opgegeven wordt. Dat opna me van tw ee m elodie varianten, die<br />

erg veel op elkaar lijken, niet gewenst is, hebben verschillende deskundigen vlak na het verschijnen<br />

van het Gereformeerd Kerkboek al naar voren gebracht. Zie o.a.:<br />

– W. Kloppen burg, 'He t Gerefo rmeerd Kerkboek ', in: Orgeldienst, 13e jaargang nr. 4 (augustus<br />

<strong>19</strong>86), 5.<br />

– B. Smilde, 'Gereformeerd kerkboek <strong>19</strong>86 (II)', in: Organist en <strong>Eredienst</strong>, juni <strong>19</strong>87 nr. 6, 153.<br />

– J.R. Luth, 'Liedboeken in vier gereformeerde ke rken sinds <strong>19</strong>3 0', in: Organist en <strong>Eredienst</strong>,<br />

maa rt <strong>19</strong>91, 60 -61.


24<br />

25<br />

van de twee melodieën gekozen moet worden. Deputaten denken in de volgende richting: de<br />

teksten van de Gezangen 26 en 36 stammen uit respectievelijk de negentiende en achttiende<br />

eeuw. D e authen tieke m elodie werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw gemaa kt.<br />

W anneer d e tek sten van G ezan g 26 (me t het negentiende-e euwse taalgeb ruik) en 36 op de<br />

oorspronkelijke melodie gezongen, dan is er een nogal sterke stilistische discrepantie tussen<br />

tekst en melodie. Bij de huidige Gezangen 26 en 36 zou naar het inzicht van <strong>dep</strong>utaten de latere<br />

variant van de melodie (het huidige Gez. 26b) geplaatst kunnen worden. De oorspronkelijke<br />

melodie zou in het kerkboek behouden kunnen blijven door haar te voorzien van een vertaling<br />

van d e oor spro nke lijk tek st (vg l Liedboek voor de Kerken, gezang 426).<br />

– Ook ten aanzien van Gezang 33 en 34 (Een vast burcht is onze God) willen <strong>dep</strong>utaten<br />

pleiten één versie van het gezang op te nemen. Aangezien in de praktijk gebleken is dat Gezang<br />

33 (met de oorspronkelijke melodie) geen probleem is voor gemeentezang, pleiten <strong>dep</strong>utaten<br />

voor opname van Gezang 33.<br />

– De muzieknotaties van Gezang 35 en 40 dienen verbeterd te worden. De notatie van<br />

Gezang 35 in 4/4 maat is onjuist. Hier hoort een tactus major te staan. Bovendien moet de<br />

melodie ritmisc h (de bij Crüger vaker voo rkom ende ritm iek is in de versie van het Gereformeerd<br />

Kerkboek weggevallen) en melodisch verbeterd worden.<br />

– Wat Gezang 40 ('k Wil U, o God, mijn dank betalen) betreft, bij het vaststellen van de<br />

melodieën heeft de Generale Synode van Hee mse niet geko zen voor de versie uit het Liedboek<br />

voor de Kerken. Als argument werd door een toenmalig synodelid genoemd dat de oorspronkelijke<br />

ve rsie 'te snel gezongen moeten worde n'. 24 Dit is beslist on juist. Mits genoteerd in kwartnoten<br />

onder de maattekens 4/4 6/4 (hetgeen een indicatie is dat het tempo lager ligt dan bij de<br />

psalmmelodieën) is de oorspronkelijke melodie uitstekend te zingen.<br />

– De m elodie van Gezang 11 wordt in het Gereformeerd Kerkboek ten onrechte toegeschreven<br />

aan Johann Abraham Peter Schulz (1747-1800). De naam van de componist is tot op<br />

heden niet met zekerheid vastgesteld. Momenteel kan als de meest juiste bron aangegeven<br />

worden : 'Melodie: F .A. Schu lz (±1739) (?) Uit: J.C. B ikkers, Het N achtegaaltje (1857).'<br />

Een ander punt is dat men bij het samenstellen van de gezangbundel te weinig vanuit de<br />

kerkdienst gedacht heeft. Er is bijna geen aandacht geschonken aan de vraag welke gezangen<br />

uit liturgisch oogpunt gewenst zijn. Dat is de enige verklaring voor het feit dat in de<br />

definitieve bundel geen gezangen staan voor o.a. de doopsbediening, viering van het<br />

avondmaal en huwelijksbevestigingen. Evenmin is de vraag aan de orde gekomen of en hoe<br />

een gezangbundel moet functioneren in het kerkelijk leven. Hierbij is bijvoorbeeld te denken<br />

aan de vraag of een gezangbundel ook gezangen moet of kan bevatten, die specifiek<br />

geschikt zijn voor de huiselijke eredienst.<br />

Vervolgens is het <strong>dep</strong>utaten opgevallen dat nooit verantwoording werd afgelegd waarom<br />

gezangen een plaats in het gezangboek ontzegd werden. Kenmerkend is bijvoorbeeld de<br />

opmerking van een <strong>dep</strong>utaat op de synode van Heemse dat <strong>dep</strong>utaten het hele Liedboek<br />

voor de Kerken hebben bekeken, maar geen enkele geschikte Schriftberijming konden<br />

vinden: 'Hij acht het niet nodig aan het kerkvolk verslag te doen van alle mislukte pogingen.<br />

Bovendien ligt hier ook nog een methodisch probleem, n.l. of bepaalde Schriftgedeelten zich<br />

wel lenen voor het zingen door de gemeente.' 25<br />

Het bleef dus gissen waarom bijvoorbeeld de 115 bijbelliederen uit het Liedboek voor de<br />

Kerken alle afgekeurd werden. Ook is nooit duidelijk geworden wanneer een schriftgedeelte<br />

zich wel of niet leent voor het zingen door de gemeente. De beantwoording hiervan is in<br />

hoge mate afhankelijk van de vraag hoe tegen de eredienst wordt aangekeken en hoe men<br />

de functies van het lied in de eredienst ziet. Deputaatschappen en synoden hebben zich<br />

hierover nooit expliciet uitgelaten.<br />

Kort samengevat:<br />

1. bij de totstandkoming van het Gereformeerd Kerkboek bestond er grote onduidelijk-<br />

Acta Generale Synode Heemse, artikel 218.<br />

Acta Generale Synode Heemse <strong>19</strong>84/<strong>19</strong>85, Acta III, artikel 216.


heid en verdeeldheid ten aanzien van de criteria, waaraan gezangen moeten voldoen.<br />

2. Eveneens valt op hoe weinig vanuit de liturgie (en het verdere kerkelijk leven) nagedacht<br />

is over de vraag welke gezangen in een kerkboek een plaats dienen te ontvangen.<br />

3. Ten aanzien van de muzieknotatie is niet een duidelijke koers gevaren.<br />

Om deze redenen is het naar de mening van <strong>dep</strong>utaten gewenst wanneer er een nieuwe<br />

weg ingeslagen wordt. Dat wil zeggen: dat eventuele uitbreiding en herziening van de<br />

gezangbundel zal moeten gebeuren zonder herhaling van de gesignaleerde knelpunten, die<br />

bij de totstandkoming van het Gereformeerd Kerkboek aanwezig waren. Daartoe achten<br />

<strong>dep</strong>utaten het van belang dat zowel over de criteria waaraan kerkliederen en gezangbundels<br />

moeten voldoen, als over de te volgen werkwijze overeenstemming is bereikt.<br />

8.3 Schrift en het kerklied<br />

8.3.1 Gedenken van Gods daden<br />

Bij onze bezinning op het kerklied willen we in het bijzonder de liederen uit de Schrift als<br />

uitgangspunt nemen. Betere voorbeelden van (goede) kerkliederen bestaan er niet. Het is<br />

daarom zaak na te gaan wat de essentie is van deze liederen. Waar draait het om in deze<br />

liederen? Welke functies hebben de liederen? Wat zegt de Schrift over inhoud, doel en<br />

wezen van het lied?<br />

Wanneer wij spreken over 'kerklied', bedoelen wij het lied zoals dat door de heilige, algemene<br />

kerk gezongen werd en wordt, dan wel: gezongen zou kunnen worden. Het gaat dus om<br />

het lied van de kerk, het lied van het volk waar God een verbond mee heeft gesloten. De<br />

liederen uit de Schrift functioneren in het kader van de omgang tussen God en zijn volk (vgl.<br />

Hoofdstuk 5.1.4 t/m 5.2).<br />

Zoeken wij naar een bijbelse term, waarmee de liederen uit de Schrift te typeren of samen te<br />

vatten zijn, dan kiezen we voor de term 'gedenken': het actief bezig zijn met Gods woorden<br />

en daden uit het verleden met het oog op het heden en de toekomst. De liederen uit het<br />

Oude Testament zijn niet los te zien van die woorden en daden: God schiep hemel en<br />

aarde, sloot een verbond met Israël, bevrijdde zijn volk uit Egypte, leidde het door de woestijn<br />

naar het beloofde land.<br />

In het Nieuwe Testament bereiken Gods daden een hoogtepunt in de werken van Christus<br />

en de Geest. De omgang tussen God en zijn volk wordt in het Nieuwe Testament bepaald<br />

door het Woord, Gods heil dat in Christus geschonken is. Dat komt in het nieuwe verbond in<br />

het centrum te staan en geeft richting aan de inhoud van een kerklied. De daden van God<br />

worden in een lied in herinnering geroepen en present gesteld als daden van Jahweh, die<br />

vandaag en gisteren Dezelfde is en was voor zijn volk (vgl o.a. Ps. 102:28, Jes. 41:4, Jes.<br />

43:10). In het lied is de kerk actief bezig Gods daden en woorden uit het verleden te gedenken<br />

met het oog op het heden en de toekomst.<br />

Voorbee lden v an lied eren uit de S chrift, die dit aantonen, ku nnen in ov ervloed aa ngehaald<br />

worden. Heel expliciet komt het gedenken van Gods daden ook naar voren in o.a. de Psalmen<br />

78, 105, 106 en 107. Laten we twee andere voorbeelden kort uitwerken. In Psalm 74 klaagt Asaf<br />

over het bruut geweld waarmee de vijand in de 'woning van Gods Naam' (vs 7) tekeer is gegaan.<br />

Alles ligt in puin (vs. 3-8). In vers 12-17 gedenkt de dichter vervolgens het verlossingswerk<br />

van God uit het verleden. Op grond hiervan wordt God gevraagd de hoon van de vijand, de<br />

sme t die zij op zijn Naa m we rpen, te ge denke n. God wordt dus gesm eekt ha ndelend op te<br />

trede n, zijn verbo nd te aans chouwen. Dit a lles m et als doel d at Go ds N aam , zijn ee r hers teld<br />

wordt: 'Laat den ellendige en den arme uw naam prijzen' (vs 21).<br />

In Ps alm 80 wo rdt ve rhaa ld hoe God om zag naar zijn volk (= ver leden tijd). O p gro nd va n dit<br />

'gedenken' wordt om verlossing uit verdrukking gesmeekt (= tegenwoordige tijd). Ook is het oog<br />

daarbij gericht op de toekomst: 'Dan zullen wij niet van U wijken; maak ons levend, dan zullen<br />

wij uw naam aanroepen' (vs <strong>19</strong>).


26<br />

27<br />

Het hoeft geen betoog dat in de omgang met God de Schrift een centrale plaats inneemt.<br />

Wie God is, wat zijn Naam inhoudt en wat zijn daden zijn, heeft God in de Schrift geopenbaard.<br />

In het Nieuwe Testament staat in de omgang tussen God en zijn volk het Woord<br />

centraal (zie 5.6.1). Het kan dan ook niet anders of in een kerklied komt voor alles het<br />

Woord aan het woord. Een goed kerklied wordt bepaald door woorden en noties uit de<br />

Schrift. Anders gezegd: een goed kerklied is doordrenkt van de Schriften. Gods daden<br />

gedenken betekent automatisch dat zijn Woord in het centrum geplaatst wordt.<br />

Zo was het al in het Nieuwe Testament: de cantica van Maria, Zacharias en Simeon zijn<br />

ondenkbaar zonder de 'Wet en de Profeten'. Ook in de liederen uit de Openbaring aan<br />

Johannes wordt het Oude Testament geopend.<br />

In dit verband kan bijvoorbeeld gewezen worden op de hechte relatie tussen de lofzang van<br />

Hanna (1 Samuël 2:1-10) en het Magnificat, de lofzang van Maria (Lucas 1:46-55). Uit het lied<br />

van Maria blijkt dat zij haar 'bijbeltje' kende en het Woord in het centrum van haar lied plaatste.<br />

Zac haria s zong ove r de verlos sing die G od ge brac ht heeft. H ij heeft een 'hoor n des heils<br />

opgericht in het huis van David, gelijk Hij gesproken heeft door de mond zijner heilige profeten<br />

van oudsher' (vs 69, 70). God gedenkt zijn verbond, de eed die Hij zwoer aan Abraham. (vs 72,<br />

73). Z owel voor Maria's lied als lofzang van Z acharias geldt: de Schriften worde n geo pend. Bij<br />

Simeon is het niet anders (Lucas 2:29-32). Hij weet dat de profeten gesproken hebben over het<br />

licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor Gods volk (vgl Jesaja 40:4, 42:6, 49:6,<br />

51:4, 60:3).<br />

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat een goede kerkliedtekst niet in de gelovige mens<br />

wortelt, maar in de Schrift. Anders gezegd: een goed kerklied is verankerd in het Woord en<br />

niet in hetgeen de mens in reactie op het Woord onder woorden wil brengen. In het kerklied<br />

staat het Woord van God centraal en niet het antwoord daarop van de mens. Een kerklied<br />

wordt bepaald door het Woord en niet door de geloofservaringen en gevoelens van de<br />

mens. De mens en zijn religieuze ervaringen – hoe schriftuurlijk deze ervaringen ook verwoord<br />

zijn – kunnen in een kerklied niet het centrum vormen.<br />

Dit is wellicht te verduidelijken door het lied te vergelijken met een raam. 26 Een raam dient<br />

om licht naar binnen te laten stromen en om naar buiten te kunnen kijken. Nu kun je pas<br />

door een raam naar buiten kijken wanneer er licht van buiten naar binnen valt. Als het buiten<br />

donker is en binnen licht, dan wordt het raam een spiegel en zien we alleen onszelf in de<br />

kamer zitten.<br />

Evenzo dient het lied allereerst om het Licht naar binnen te laten stromen (lees: om Gods<br />

daden te gedenken). Dat is de primaire voorwaarde willen we überhaupt naar buiten kunnen<br />

kijken. Wanneer het uitgangspunt niet het 'gedenken van Gods daden' is, zal een lied niet<br />

meer zijn dan introspectie van een religieus ontroerd mens: het lied weerspiegelt de zanger.<br />

Een eerste vereiste voor een lied dat als kerklied moet fungeren is dat het centrum op de<br />

juiste plaats ligt: de kerk zingt in haar lied van God, zoals Hij Zich in zijn Woord en werken<br />

bekend gemaakt heeft. In een kerklied ligt alles onder het beslag van Gods Woord en het<br />

gedenken van zijn daden. Dat geldt ook voor persoonlijke ervaringen en gevoelens, die<br />

slechts in dat licht aan de orde komen. Ook hier geeft de Schrift duidelijk richting aan. 27<br />

Uit de Schrift zijn zeer veel voorbeelden aan te halen waaruit dit blijkt. In Psalm 77 klaagt de<br />

dichter dat het lijkt alsof God zich van hem en heel het volk heeft afgekeerd. In de verzen 1-11<br />

geeft de dichter zijn gevoelens weer wanneer hij denkt aan de 'dagen van ouds'. Toch staan<br />

deze noties niet in het centrum van het lied. Uit de verzen 6 en 8 blijkt al dat de dichter spreekt<br />

me t op de ach tergrond het ve rbon d dat God me t zijn volk gesloten hee ft. No g sterker kom t dit<br />

naar voren in de ve rzen 12-2 1, waarin d e dichter m et andere ogen het verlede n gedenkt en w ijs<br />

op de verlossing uit Egypte en de doortocht door de woestijn.<br />

In het Nieuwe Testament kunnen we bijvoorbeeld wijzen op de nieuwtestamentische cantica. Zo<br />

J. Sm elik, 'De fun cties van het kerk lied', in: Orgeldienst, <strong>19</strong>e jaarg ang, nr. 1 (februari <strong>19</strong>92), 10.<br />

Vgl. ook: J. Kam phuis, Het Hallel van de kinderen, Goes <strong>19</strong>94, 156.


28<br />

had Maria reden te over vooral te zingen over hetgeen de boodschap van de engel voor haar<br />

betekende. In haar lied plaatst Maria echter Gods daden en zijn beloften die nu vervuld zullen<br />

worden, in het centrum. In dát kader kan zij dan ook zingen dat de Machtige 'grote dingen' aan<br />

háár gedaan heeft (Luc.1:49).<br />

Omdat Gods woorden en werken het centrum van elk goed kerklied zijn, zal vooral God als<br />

handelend Persoon worden verondersteld. Niet de activiteiten van de mens, maar de activiteiten<br />

van God staan in het middelpunt van de belangstelling.<br />

Wanneer in een lied op deze wijze Gods Naam in het centrum staat, is het veelal ook geen<br />

bezwaar wanneer in een lied de 'ik'-vorm i.p.v. de 'wij'-vorm gebruikt wordt. Er is wel gedacht<br />

dat het gebruik van de eerste persoon enkelvoud een lied als kerklied al ongeschikt maakt.<br />

Dat hier vraagtekens bij te plaatsen zijn, blijkt alleen al uit de vele 'ik'-liederen die de Schrift<br />

rijk is. Naast bovengenoemde voorbeelden is onder andere te wijzen op de Psalmen 6, 39,<br />

42, 43, 88 en 116.<br />

Nu moet hier enerzijds verdisconteerd worden dat de samenleving in het Oude Testament<br />

wezenlijk anders was dan onze, individualistische maatschappij. Elk individu leefde uit het<br />

besef dat hij/zij opgenomen was in de gemeenschap. 'Ik' en 'wij' waren als het ware volledig<br />

uitwisselbaar. De gemeenschap kon niet zonder de enkeling. Maar de enkeling kon ook niet<br />

los gezien worden van de gemeenschap en wilde dat trouwens ook niet. Vanuit deze gedachte<br />

moeten de oudtestamentische 'ik'-liederen gelezen worden.<br />

Anderzijds moet opgemerkt worden dat de hechte eenheid tussen individu en gemeenschap<br />

ook in de nieuwtestamentische kerk wordt verondersteld. Ook daar kunnen 'ik' en 'wij' niet<br />

zonder elkaar. Het woord 'samenkomen' als karakteristiek voor de kerkdienst in het Nieuwe<br />

Testament, geeft die eenheid al aan. Er is aandacht voor het individu, want de Heer heeft<br />

ieder persoonlijk 'bij name' geroepen. Maar juist daardoor heft deze aandacht de gemeenschap<br />

nooit op (vgl. bijv. Rom.15:7, 1 Kor.12:12-28). Zoals hieronder nog ter sprake zal<br />

komen, blijkt ook in het Nieuwe Testament dat we in het lied met elkaar te maken hebben.<br />

Kortom, de liederen uit de Schrift geven aan dat 'ik' en 'wij' niet tegenover elkaar geplaatst<br />

kunnen worden. De 'ik' weet zich altijd onderdeel van de gemeente. Ook in kerkliederen.<br />

'Voor persoonlijke noties van de enkeling is ruimte voor zover deze noties direct herkenbaar<br />

zijn in het bredere bestel van Christus' gemeente.' 28 Dit zal altijd het geval zijn wanneer het<br />

in een lied draait om het gedenken van God. Of anders geformuleerd: wanneer in een<br />

kerklied bovenal de Schrift open gaat op het niveau waarop de Schrift geopend wil worden.<br />

Een nieuwtestamentisch kerklied is allereerst een resonantie op de Schrift, op Gods heil in<br />

Christus. Die resonantie moet hoorbaar en verstaanbaar zijn. Zij kan niet schuil gaan achter<br />

talloze persoonlijke noties.<br />

Daar ligt het criterium voor de vraag of een 'ik'-lied als kerklied kan fungeren.<br />

In een kerklied resoneren woorden, passages en noties uit de Schrift, die al of niet persoonlijk<br />

verwerkt kunnen worden. Een lied waarin alle aandacht uitgaat naar de dichter/zanger en<br />

waarbij en passant wat algemene termen uit de bijbel klinken is geen kerklied.<br />

Bovenstaande noties zijn van groot belang bij het beoordelen van de theologische inhoud<br />

van liederen, die als liederen van de kerk moeten (gaan) functioneren. Er bestaan nogal wat<br />

liederen, waarin geen onschriftuurlijk woord voorkomt, maar die desondanks geen kerkliederen<br />

zijn, juist omdat het centrum niet correct is. Daarnaast zijn er 'ik'-liederen die desondanks<br />

als kerklied gebruikt kunnen worden.<br />

Ter verduidelijking is het zinvol hier een paar liederen als voorbeelden te noemen. Het volgende<br />

lied heeft drie strofen:<br />

Vader, ik aanbid U. Jezus, ik aanbid U. Heil'ge Geest, ik aanbid U.<br />

A.C. Honders, 'En wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren', in: A.C. Honders (red.), Klinkend<br />

geloof, 's-Gravenhage <strong>19</strong>78, 100.


29<br />

30<br />

31<br />

'k Leg mijn leven voor U. 'k Leg m ijn leven voor U. 'k Leg mijn leven voor U.<br />

Halleluja. Halleluja. Halleluja. 29<br />

In dit lied wordt niets verkondigd dat niet in overeenstemming is met de Schrift. Toch is het geen<br />

kerklied. Het centrum is namelijk niet het 'gedenken van Gods Naam', waarbij God als handelend<br />

Persoon verondersteld wordt. Het lied geeft aan wat de dichter doet (geen kwaad woord<br />

daarover), maar naar het 'waarom' (de aanleiding) van zijn handelingen moet gegist worden. Dat<br />

het 'waarom' ontbreekt, komt doordat Gods werk niet aan de orde komt. Referenties aan Gods<br />

daden (m.n. het heil in Christus) zijn afwezig. Daardoor hangt de hele tekst als het ware in de<br />

lucht. Dergelijke teksten zouden hooguit kunnen functioneren als soort acclamaties, waarbij het<br />

‘waarom ’ duide lijk m oet worde n uit en bepa ald wordt d oor e en co ntext (bijv. e en liturgisc he) d ie<br />

buiten de tekst zelf ligt. De kerkgeschiedenis laat echter zien dat het ‘waarom’ in teksten uitgesproken<br />

moet worden, willen zij als (kerk)liederen bestempeld worden en fungeren.<br />

Geheel anders ligt het in het lied 'Jezus, leven van mijn leven' (Gezang 14 Gereformeerd<br />

Kerkboek). Ook hier hebben we te maken met een uitgesproken 'ik'-lied, maar waarin het<br />

centrum gevormd wordt door het gedenken van Christus' lijden en sterven. In het lied gedenkt<br />

de dichter/zanger het verlossingswerk van Christus. Daarbij wordt bovendien Christus en niet de<br />

dichter/zanger als handelend Persoon verondersteld (vgl. o.a. 'Heiland, die mij hebt gezocht').<br />

Kenmerkend voor het lied is dat de dichter het heil sterk op zichzelf betrekt. Maar juist omdat het<br />

centrum niet (de gevoelens van) de dichter maar het werk van Christus is, kan het lied moeiteloos<br />

door de gemeente gezongen worden.<br />

Hetzelfde is het geval in de liederen 'Jesus, meine Zuversicht' (Gezang 22 Gereformeerd<br />

Kerkboek), ''k Wil U, o God, mijn dank betalen' (Gezang 40 Gereformeerd Kerkboek). Of – om<br />

een paar liederen te noem en die niet in het Gereformeerd Kerkboek staan – bijvoorbeeld in:<br />

'Jesus lebt, mit ihm auch ich', 'Der Abend kom mt, die S onne sich verdecket' en 'Was m ein Gott<br />

will, das g 'scheh allzeit'. 30<br />

Dat het in het kerklied draait om Gods Naam en daden, zegt ook iets over (het ontstaan van)<br />

het 'nieuwe lied'. Het gedenken van Gods daden leidde in het Oude Testament automatisch<br />

tot 'nieuwe liederen' (zie o.a. Ps. 33, 40, 96, 98, 144, 149, Jes. 42:10). De liederen uit het<br />

Oude Testament blijken vooral Gods daden te gedenken die Hij in die tijd tot stand gebracht<br />

heeft.<br />

Dat God in het Nieuwe Testament zijn Naam gegeven heeft in zijn Zoon, en dat Gods heil in<br />

Christus nu het centrum van de lofzegging vormt, 31 heeft betekenis voor het lied van de<br />

christelijke kerk. Wanneer de kerk in haar liederen Gods daden gedenkt, is het volkomen<br />

vanzelfsprekend dat dit ook de nieuwtestamentische daden van God omvat. In de nieuwtestamentische<br />

kerk ontstaan 'nieuwe' liederen wanneer de kerk Christus' Naam en daden<br />

gedenkt. Het gedenken van Christus' verlossingswerk leidt tot het loven, prijzen daarvan. En<br />

– zoals uit de Schrift blijkt – is het lied van de kerk voor die lofprijzing het voertuig bij uitstek.<br />

Het bestaan van nieuwtestamentische liederen is derhalve een vanzelfsprekendheid in het<br />

Nieuwe Testament.<br />

We hebben tot nu toe vooral erop gewezen dat het 'gedenken van Gods daden' een goede<br />

ingang biedt om de essentie, het centrum van kerkliederen nader aan te duiden. Aan de<br />

bijbelse term 'gedenken' zijn onlosmakelijk aspecten verbonden, die ons nader informeren<br />

over functie en inhoud van het kerklied. In de volgende paragrafen zullen wij ze behandelen.<br />

8.3.2. Lofprijzen, belijden, bidden, smeken en verkondigen<br />

Tekst van Terrye Coelho. (Zie E&R-Liedbundel, nr. 171).<br />

Vertalingen van deze liederen zijn te vinden in het Liedboek voor de Kerken, respectievelijk de<br />

gezangen 217, 388 en 4 03.<br />

Vgl.: J. Kam phuis, Juda's Hallel, Goes <strong>19</strong>93, 126.


32<br />

33<br />

34<br />

Algemeen wordt het zingen van liederen gezien als het loven van God, het prijzen van zijn<br />

Naam. Terecht. Toch is het zinvol om hier vanuit de Schrift nader op in te gaan.<br />

Uit de Schrift komt naar voren dat het gedenken van Gods heilsdaden 'vanzelf' leidt tot<br />

lofprijzing en daarmee gepaard gaat. 32 We kunnen hier bijvoorbeeld denken aan de vele<br />

psalmen waarin de gemeente de daden van God lofprijzend gedenkt (Ps. 48, 77, 81, 89, 90,<br />

105, 106, 107 etc.). Lofprijzend wordt de Naam in gedachtenis gebracht. Op die manier<br />

wordt God aanbeden. Je zou ook kunnen zeggen: op die manier wordt de Naam beleden,<br />

want het lofprijzend gedenken van Gods Naam veronderstelt dat zijn daden met het hart<br />

geloofd en met de mond beleden worden.<br />

Lofprijzing en belijdenis – zij zijn niet los van elkaar te zien. Het loven van God 33 bestaat<br />

hieruit dat zijn Naam beleden wordt. Wie Gods Naam belijdt omdat het woord hem nabij is<br />

(Rom. 10:10), brengt God een lofoffer: 'Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een<br />

lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden' (Hebr. 13:15).<br />

Het hebreeuwse woord voor 'loven' (prijzen) heeft alles te maken met 'belijden'. Wat de kerk<br />

moet loven, belijden, naspreken, vinden we kort weergegeven in bijvoorbeeld Filippenzen<br />

2:6-12. Daar staat dat God Christus uitermate verhoogd heeft en Hem de naam boven alle<br />

namen geschonken heeft opdat 'alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van<br />

God de Vader.' In deze woorden horen we de woorden uit Jesaja 45:23 ('dat bij Mij elke tong<br />

zal zweren'). Paulus haalt deze woorden aan in Romeinen 14:11: '...en alle tong zal God<br />

loven.'<br />

De lofprijzing en het belijden van de Naam blijken niet los van elkaar te staan. Integendeel,<br />

ze veronderstellen elkaar. God loven doe je omdat zijn Naam nabij is (Ps. 75:2). Die Naam<br />

moet beleden worden, want 'nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart' (Rom. 10:10, vgl<br />

Deut. 30:11-14).<br />

Wanneer het lied in de eredienst de functie heeft Gods daden te loven, te belijden, impliceert<br />

dit dat die daden verkondigd worden. Daarmee komen we te spreken over het kerklied als<br />

vorm van verkondiging. In de bijbel blijkt een duidelijke relatie te bestaan tussen lofprijzen en<br />

verkondigen.<br />

We nemen ons startpunt in 1 Petrus 2:9. Daar schrijft de apostel: 'Gij echter zijt een uitverkoren<br />

geslacht, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te<br />

verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht.'<br />

Petrus gebruikt voor 'verkondigen' het griekse woord 'ex-angelo'. Over de betekenis van<br />

woord schrijft F.J. Pop: 'Verkondigen van de grote daden Gods is het prijzend vermelden<br />

van wat Hij is, was en zal zijn, en deed, doet en zal doen met het oog op het heil van zijn<br />

volk. Deze lofzeggende verkondiging is bedoeld als propaganda. Uit de gemeente klinkt de<br />

lofzang, opdat de wereld zal horen hoe groot, heilig en goed God is en opdat alle knie zich<br />

voor Hem zal buigen.' 34<br />

Gods volk is uit de duisternis geroepen met als doel Gods daden lofprijzend te verkondigen.<br />

Lofprijzing en verkondigen gaan hand in hand. Dit blijkt niet alleen uit de betekenis van het<br />

woord 'ex-angelo', maar ook uit diverse Schriftplaatsen.<br />

Heel duidelijk zijn lofprijzing en verkondigen aan elkaar gekoppeld in bijvoorbeeld Psalm 22:23<br />

('Ik zal uw naam aan m ijn broe ders verkondigen , in het m idden der ge meente za l ik U lofzin gen')<br />

en Psalm 71:14-16:<br />

Maar ik zal bestendig hopen<br />

en al uw lof verme erderen ;<br />

mijn mond zal uw gerech tigheid vertellen,<br />

de ganse dag uw heil,<br />

want ik w eet de m aat daarvan niet.<br />

Vgl ook : J. Kam phuis, Het Hallel van de kinderen, Goes <strong>19</strong>94, 15 5.<br />

In de Schrift ook wel: het zegenen van zijn Naam. Het hebreeuwse woord 'barach' betekent zowel<br />

'loven' als 'zege nen'. Vergelijk o.a. Psalm 103 en 134.<br />

F.J. Pop , Bijbelse woord en en hun g eheim, 's-Grave nhage <strong>19</strong>87 (8e druk), 477.


Ik zal de machtige daden des Heren HEREN verkon digen,<br />

uw gerechtighe id vermelden, de uwe alleen.<br />

In Psalm 102:<strong>19</strong>-22 wordt gesproken over het volk dat God scheppen zal om Hem te loven. God<br />

zal als Bevrijder optreden 'opdat men de naam des HEREN in Sion vertelle, en zijn lof in Jeruzalem.'<br />

(vers 22) De lof Gods, het loven van God wordt hier in één adem genoemd met het<br />

vertellen (verkondigen) van de Naam. Dat gebeurt eveneens in Psalm 9:12 ('Psalmzingt de<br />

HERE, die op Sion woont, verkondigt onder de volken zijn daden') en Psalm 51:17 ('Here, open<br />

mijn lippen opdat mijn mond uw lof verkondige'). Tenslotte noemen we Jesaja 12:4-6: 'Looft de<br />

HERE, roept zijn naam aan, maakt onder de volken zijn daden bekend, vermeldt, dat zijn naam<br />

verheven is. Psalmzingt de HERE, want Hij heeft grootse dingen gedaan; dit worde bekend op<br />

de ga nse aard e.' Uit d eze en and ere s chriftplaatsen blijkt h oe dic ht lofzingen en ve rkon digen in<br />

een lied bij elkaar liggen.<br />

Het loven van God in een lied veronderstelt dat zijn daden (zijn Naam, zijn lof, gerechtigheid)<br />

vermeld worden. De heerlijkheid van Jahweh moet immers onder de volken verkondigd<br />

worden (Jes. 66:<strong>19</strong>). Daartoe is er op aarde een kerk: 'Het volk dat Ik mij geformeerd heb,<br />

zal mijn lof verkondigen' (Jes. 43:21).<br />

De lofprijzing, het loven van God, sluit dus niet uit dat op dat moment geen verkondiging<br />

plaatsvindt. Zoals je in het dagelijks leven niemand kunt prijzen zonder dat jezelf en de<br />

persoon in kwestie duidelijk is/wordt waarvoor, zo kun je God niet loven zonder daarbij direct<br />

of indirect te vertellen waarom je Hem looft. Loven heeft een uitgesproken reden en doe je<br />

niet 'ins Blaue hinein'. Het heeft een reden die hoe dan ook onder woorden gebracht wordt.<br />

Soms uitvoerig, soms heel beknopt. Daarom staat er bijvoorbeeld: 'Het Lam, dat geslacht is,<br />

is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en<br />

de heerlijkheid en de lof' (Openb. 5:12).<br />

De verkondigende functie wordt in de Schrift veronderstelt op plaatsen waar het lied de<br />

functie toegekend wordt om het Gods Woord in de gemeente te laten wonen. Dit aspect<br />

komen we zowel in het Oude als het Nieuwe Testament tegen. In Deuteronomium 31 (<strong>19</strong>-<br />

22) krijgt Mozes van God de opdracht een lied op te schrijven en het de Israëlieten te leren<br />

'opdat dit lied Mij tot getuige zij tegen de Israëlieten'. Wanneer Mozes de woorden van het<br />

lied (Deut. 32:1-43) voor het volk uitgesproken heeft, zegt hij tot hen: 'Neemt al de woorden<br />

ter harte, waarmee ik u heden vermaan, opdat gij daarmee uw kinderen zult opdragen al de<br />

woorden dezer wet nauwgezet te onderhouden. Want dit is voor u geen ledig woord, maar<br />

dit is uw leven: door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van<br />

de Jordaan in bezit zult nemen' (vers 46, 47).<br />

Uit bijvoorbeeld Psalmen 78 en 105 komt eveneens naar voren dat het lied een functie heeft<br />

in het onderwijzen van Gods daden. In Psalm 78 worden de daden van God uit het verleden<br />

doorverteld aan het nageslacht met als doel: dat komende geslachten die daden kennen,<br />

dat zij God leren vrezen en bewaard blijven voor afvalligheid (vs. 6-8). In andere bewoordingen:<br />

door dit lied moeten komende geslachten bewaard blijven bij het Woord.<br />

In Psalm 105 worden Gods daden, met name zijn bevrijding van het volk Israël uit Egypte,<br />

bezongen. Zoals al blijkt uit de aanhef ('Looft de HERE, roept zijn naam aan, maakt onder<br />

de volken zijn daden bekend') gaan in deze psalm lofprijzing en verkondiging hand in hand.<br />

De verkondigende functie van het lied, waardoor het Woord in de gemeente komt wonen,<br />

blijkt ook uit het Nieuwe Testament. Met name de bekende teksten van 1 Korintiërs 14:26,<br />

Efeze 5:18, <strong>19</strong> en Kolossenzen 3:16 moeten hier genoemd worden.<br />

Uit 1 Korintiërs 14:26 blijkt dat wanneer iemand met een lied ('Psalm') in de samenkomst<br />

komt, dit lied niet alleen op God gericht moet zijn, maar ook tot stichting van de gemeente<br />

moet dienen. Paulus gaat er hier dus vanuit dat het lied een verkondigend karakter heeft.<br />

In Kolossenzen 3:16 gaat het om het Woord van Christus 'dat rijkelijk in u wone'. De wijze<br />

waarop dat gebeurt staat in het vervolg van de tekst: door elkaar met psalmen, lofzangen en<br />

geestelijke liederen in alle wijsheid te leren en terecht te wijzen en door 'Gode dank te


35<br />

36<br />

37<br />

brengen in uw harten'. 35<br />

Wanneer we elkaar in het lied leren en vermanen, woont het woord van Christus rijkelijk in<br />

ons. De tekst uit Efeze 5:18, <strong>19</strong> heeft veel opmerkelijke parallellen met Kolossenzen 3:16. In<br />

Efeze 5:18 wordt gesproken over 'het vervuld worden met de Geest'. Hier is een parallel op<br />

te merken met 'het woord van Christus wone rijkelijk in u' uit Kolossen 3. Het 'vervuld worden<br />

met de Geest' gebeurt door onder elkaar te spreken in liederen en door voor de Here van<br />

harte te zingen en te jubelen. De beide teksten leren ons dat het kerklied dient om vervuld te<br />

worden met de Geest en om te zorgen dat het Woord 'rijkelijk' in ons wone. 36 In het kerklied<br />

is dus niet alleen sprake van een beweging van de mens naar God, maar eveneens van<br />

God naar de mens. Bovendien houden gemeenteleden door middel van een lied elkaar het<br />

evangelie voor. Zij 'leren' en 'vermanen' elkaar daarmee. De oudtestamentische functies van<br />

het lied, zoals bleek uit o.a. Deuteronomium 31/32, Psalm 78, 105-107 zijn in het nieuwe<br />

verbond niet veranderd. Het kerklied heeft een verkondigende functie.<br />

W at de teksten uit Efe ze en Kolossenze n betreft, is wel opgem erkt dat het niet duidelijk is of<br />

deze teksten speciaal betrekking hebben op de kerkdiensten. Hoe het ook zij, Paulus zal hier<br />

ook de kerkdiensten op het oog hebben gehad. Een scheiding tussen 'zondag' en 'maandag'<br />

was in de eerste eeuwen van de onze jaartelling ondenkbaar. In het verlengde daarvan is een<br />

scheiding tussen 'kerklied' (lied dat in de eredienst gezongen wordt) en 'geestelijk lied' (het niet<br />

liturgisch gebruikte lied) niet erg voor de handliggend. In ieder geval zijn er geen bronnen<br />

waaruit een dergelijk onderscheid is af te leiden.<br />

Tot nu toe hebben we de volle nadruk gelegd op het lied als lofprijzing, die altijd gepaard<br />

gaat met het belijden en verkondigen van de Naam. Er bestaan echter niet alleen uitgesproken<br />

lofliederen. Psalm 150 en Psalm 88 staan in één en hetzelfde bijbelboek. Er zijn veel<br />

liederen in de Schrift aan te wijzen waarin geklaagd, gesmeekt wordt en waarin voorbeden<br />

gedaan worden.<br />

Ook hier is de achtergrond dat de kerk Gods Naam en daden mag gedenken (vgl. o.a. Ex.<br />

12:14, Richt. 16:28, 2 Kon. 20:3, Neh. 5:<strong>19</strong>, Ps. 77:12,13, 132:1). De gemeente draagt de<br />

wereld, haar overheden, de kerk op aarde en allen die in persoonlijke nood verkeren in haar<br />

gebed op aan God. (vgl. Fil. 1:3-4, 1 Tim. 2:1-2, 2 Tim. 1:3, 1 Tess. 1:2). 'Gedenken' in het<br />

gebed wil zeggen: een beroep doen op Gods beloften/woorden uit het verleden op grond<br />

waarvan God gevraagd wordt in de tegenwoordige tijd en in de toekomst handelend op te<br />

treden.<br />

Wanneer in de liederen uit de Schrift God gevraagd wordt zijn schepping (zijn volk, de<br />

dichter/zanger) te gedenken, impliceert dit dat er vertrouwen uitgesproken wordt dat God in<br />

het heden en de toekomst handelend zal optreden. En dat vertrouwen, die hoop leidt tot het<br />

prijzen van God. Het kan niet anders.<br />

Dit verklaart ook dat enerzijds smeekgebeden, schuldbelijdenissen e.d. en anderzijds het<br />

prijzen van God (de lofprijzing) in de Schrift dicht bij elkaar liggen. Het roepen, klagen van<br />

Gods kinderen is nooit zonder de vaste hoop dat er verlossing zal komen. Dit leren we uit<br />

veel psalmen, onder andere uit Psalm 9:<strong>19</strong>, 38:14-16, 39:8, 42:6, 43:5, 54, 55:17, 56:5,<br />

57:2, 69:30-34, 74:11-12, 1<strong>19</strong>:49-50 en 130:5. 37 Zelfs in Psalm 88 – wellicht het meest<br />

Zie voor deze exegese o.a.<br />

– C. Trim p, De g eme ente en ha ar liturgie, Kampen <strong>19</strong>83, 91.<br />

– G. Voigt, 'Vom W esen der Kirc henm usik', in: Der Kirchenmusiker, 4. Heft, 3. Jahrgang (<strong>19</strong>52),<br />

90.<br />

– O. Söh ngen, Leiturgia, IV, 3-15<br />

– W . Kurzsch enkel, Die th eolog ische Bestimm ung der M usik, Trier <strong>19</strong>7 1, 94-100.<br />

Het valt op dat het lied door Paulus wordt a ange weze n als v oertu ig voor zowel het Woord als de<br />

Gees t. Hieruit blijkt dus dat ook in het lied W oord en Gees t niet los van e lkaar we rken.<br />

Vgl ook J. Kamphuis (Op.cit., <strong>19</strong>93, 144): "In de klacht werkt reeds de verwachting, zoals ook reeds<br />

in zoveel psalmen van het verbond ."


38<br />

indringend smeekgebed uit het Boek der Psalmen – opent met de woorden: 'HERE, God<br />

van mijn heil'.<br />

Ook het schuldbelijden en lofprijzen zijn in de liederen uit de Schrift dikwijls heel nauw aan<br />

elkaar verbonden. Dit gebeurt vanuit het besef: 'indien wij onze zonden belijden, Hij is<br />

getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid'<br />

(1 Joh. 1:9). Zonder erkenning en onderkenning van eigen schuld en onmacht<br />

hangt de erkenning van Gods verlossingswerk in de lucht. Immers, waarvan 'verlossing' en<br />

waarom een Verlosser?<br />

Ook in het Nieuwe Testament worden bij smekingen altijd woorden van hoop, vertrouwen en<br />

vertroosting uitgesproken: bijvoorbeeld in Romeinen 5:3-6, 8:23-25, 1 Korintiërs 1:5-7 en 2<br />

Korintiërs 1:10 (zie ook hoofdstuk 1, paragraaf 6.3).<br />

Concreet: intense smeekbeden en voorbeden kunnen in een kerklied een plaats ontvangen,<br />

want de schepping is nog aan de vruchteloosheid onderworpen (Rom. 8:20) en 'ook wijzelf,<br />

wij die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting<br />

van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam' (Rom. 8:23). Een kerklied kan en mag<br />

ook een 'schreeuw uit de diepte' (Ps. 130) bevatten.<br />

De lofprijzing, het zingen 'tot eer van God', in en buiten de kerkdienst sluit niet uit dat op dat<br />

moment het schuldbelijden, het klagen en het smeken geen plaats zouden kunnen hebben.<br />

J. Kamphuis schrijft hierover: '...klaagzang en loflied staan niet als twee afzonderlijke 'existentiële'<br />

uitingen van de menselijke religieuze ziel naast elkaar. Ze worden door de Geest<br />

inéén geschoven. Paulus zegt: wij worden getroost 'in al onze druk'. Daarom kan hij die<br />

troost weer doorgeven aan anderen (2 Kor. 1:4).' 38<br />

8.4 Het kerklied vanaf de zestiende eeuw<br />

In deze paragraaf komt de vraag aan de orde hoe de reformatoren Luther en Calvijn met<br />

bovenstaande schriftgegevens zijn omgegaan. Welke (liturgische) functies kenden zij toe<br />

aan het lied?<br />

Het is bekend dat de gemeentezang tijdens de Middeleeuwen geen onderdeel van de<br />

kerkdienst meer vormde. Voor de reformatoren was het een principe-kwestie dat de gemeente<br />

in de eredienst kon spreken/zingen. Zij moest in de dienst kunnen reageren (antwoorden)<br />

op het Woord. Bovendien moest zij volgens de reformatoren in staat zijn het<br />

Woord zelf op de lippen te nemen en aan elkaar en de hele wereld te verkondigen. Aan de<br />

laatstgenoemde motivatie van de reformatoren is in de eeuwen na de Reformatie weinig<br />

aandacht geschonken. Een reden om het in dit <strong>rap</strong>port te accentueren. Dit doen we ook<br />

omdat het van essentieel belang is voor de vraag welke functies het lied in de reformatrische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

God. De mens is geschapen om zijn God te loven; daartoe heeft hij van de Schepper adem<br />

en een stem gekregen. Het zingen van liederen rekende Luther tot de 'notae ecclesiae', de<br />

kenmerken waaraan men de kerk herkent. Waar gezongen wordt, kun je er zeker van zijn<br />

dat daar een 'heilig christelijk volk' is. De lofprijzing, het 'halleluja' noemde de Wittenbergse<br />

reformator de 'vox perpetua ecclesiae', de ononderbroken stem van de kerk. De levende<br />

stem van het evangelie ('viva vox evangelii') veronderstelt dat de blijde boodschap met luide<br />

stem verkondigd wordt.<br />

Het lied was voor Luther een voornaam instrument om het evangelie over de wereld te<br />

verbreiden. Beide reformatoren kenden het lied een functie toe binnen de verkondiging. Uit<br />

de vele passages uit Luthers geschriften, die dit aantonen, lichten wij er drie. In de voorrede<br />

op het Chorbüch-büchlein (Wittenberg 1524) schrijft Luther – onder verwijzing naar 1 Korintiers<br />

14 (vs 15-26) en Kolossenzen 3 (vs 16) – dat hij met een paar medewerkers enige<br />

geestelijke liederen verzameld heeft 'um das heilige Evangelium, das jetzt durch Gottes<br />

Gnade wieder hervorgekommen ist, zu treiben und in Schwang zu bringen, damit wir uns<br />

J. Kam phuis, Op.cit., <strong>19</strong>93, 14 1.


erische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

erische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

God. De mens is geschapen om zijn God te loven; daartoe heeft hij van de Schepper adem<br />

en een stem gekregen. Het zingen van liederen rekende Luther tot de 'notae ecclesiae', de<br />

kenmerken waaraan men de kerk herkent. Waar gezongen wordt, kun je er zeker van zijn<br />

dat daar een 'heilig christelijk volk' is. De lofprijzing, het 'halleluja' noemde de Wittenbergse<br />

reformator de 'vox perpetua ecclesiae', de ononderbroken stem van de kerk. De levende<br />

stem van het evangelie ('viva vox evangelii') veronderstelt dat de blijde boodschap met luide<br />

stem verkondigd wordt.<br />

Het lied was voor Luther een voornaam instrument om het evangelie over de wereld te<br />

verbreiden. Beide reformatoren kenden het lied een functie toe binnen de verkondiging. Uit<br />

de vele passages uit Luthers geschriften, die dit aantonen, lichten wij er drie. In de voorrede<br />

op het Chorbüch-büchlein (Wittenberg 1524) schrijft Luther – onder verwijzing naar 1 Korintiers<br />

14 (vs 15-26) en Kolossenzen 3 (vs 16) – dat hij met een paar medewerkers enige<br />

geestelijke liederen verzameld heeft 'um das heilige Evangelium, das jetzt durch Gottes<br />

Gnade wieder hervorgekommen ist, zu treiben und in Schwang zu bringen, damit wir uns<br />

rühmen möchten, wie Mose in seinem Gesang es tut (Exodus 15), so daß Christus unser<br />

Lob und Gesang sei und wir nichts wissen sollen zu singen noch zu sagen, als Jesus<br />

Christus, unsern Heiland, wie Paulus sagt in 1. Korinther 2,2.'<br />

In de voorrede op Christliche Gesänge, lateinisch und deutsch, zum Begräbnis (1542) zegt<br />

de reformator dat wij door het heilige Woord 'welches mit süßen Gesang ins Herz dringt,<br />

gebessert und im Glauben gestärkt werden.' De gedachte dat het Woord door middel van<br />

het lied in het hart dringt en het geloof versterkt zullen we hieronder ook bij Calvijn tegenkomen.<br />

Tenslotte zij gewezen op de voorrede in het Geystliche Lieder (Leipzig 1545, uitgegeven<br />

door Valentin Babst) waarin Luther schrijft: '...Gott hat unser Herz und Gemüt fröhlich<br />

gemacht durch seinen lieben Sohn, welchen er für uns hingegeben hat zur Erlösung von<br />

Sünden, Tod und Teufel. Wer dies mit Ernst glaubt, der kann's nicht lassen: Er muß fröhlich<br />

und mit Lust davon singen und sagen, damit es andere auch hören und herzukommen. Wer<br />

aber nicht davon singen und sagen will, das ist ein Zeichen dafür, daß er's nicht glaubt...'<br />

Het centrum van het lied wordt volgens Luther gevormd door het evangelie dat God zijn<br />

Zoon gezonden heeft om ons te verlossen van zonde, dood en duivel. Wie dat oprecht<br />

gelooft, kan het niet laten: hij moet daarvan 'singen und sagen'.<br />

De uitdrukking 'singen und sagen' komen we frequent tegen bij Luther. Daarmee werd<br />

bedoeld dat het evangelie lofprijzend wordt verkondigd. Voor de reformator was van cruciaal<br />

belang dat in het lied de lofprijzende verkondiging van de blijde boodschap centraal gesteld<br />

werd. Het lied was in de lutherse reformatie een krachtig wapen de schriftuurlijke leer te<br />

verbreiden. Vandaar ook dat de lutherse liederen uit de reformatietijd niet zozeer reflecties<br />

van de gelovige op de Schrift waren, maar de blijde boodschap zelf verkondigden.<br />

Wie de liederen van Luther zingt, zal opvallen hoe sterk de liederen bepaald worden door<br />

het gedenken van Christus' Naam. In de liederen worden volop Gods grote daden uit het<br />

verleden present gesteld met oog op de toekomst. Het gebeurt vanuit het besef dat de<br />

daden van God uit het verleden volop actueel zijn in het heden en verleden. Als voorbeelden<br />

kunnen genoemd worden de liederen 'Vom Himmel hoch da komm ich her', 'Nun komm der<br />

Heiden Heiland', 'Christ lag in Todesbanden' en 'Nun bitten wir den Heiligen Geist'.<br />

Er is wel gedacht dat de visie van Calvijn op het kerklied nogal verschilde van Luthers<br />

opvattingen. Nadere bestudering van Calvijns visie brengt aan het licht dat dit niet het geval<br />

is. Calvijn heeft zich meermalen uitgelaten over de noodzaak liederen te zingen. In de


erische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

God. De mens is geschapen om zijn God te loven; daartoe heeft hij van de Schepper adem<br />

en een stem gekregen. Het zingen van liederen rekende Luther tot de 'notae ecclesiae', de<br />

kenmerken waaraan men de kerk herkent. Waar gezongen wordt, kun je er zeker van zijn<br />

dat daar een 'heilig christelijk volk' is. De lofprijzing, het 'halleluja' noemde de Wittenbergse<br />

reformator de 'vox perpetua ecclesiae', de ononderbroken stem van de kerk. De levende<br />

stem van het evangelie ('viva vox evangelii') veronderstelt dat de blijde boodschap met luide<br />

stem verkondigd wordt.<br />

erische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

God. De mens is geschapen om zijn God te loven; daartoe heeft hij van de Schepper adem<br />

en een stem gekregen. Het zingen van liederen rekende Luther tot de 'notae ecclesiae', de<br />

kenmerken waaraan men de kerk herkent. Waar gezongen wordt, kun je er zeker van zijn<br />

dat daar een 'heilig christelijk volk' is. De lofprijzing, het 'halleluja' noemde de Wittenbergse<br />

reformator de 'vox perpetua ecclesiae', de ononderbroken stem van de kerk. De levende<br />

stem van het evangelie ('viva vox evangelii') veronderstelt dat de blijde boodschap met luide<br />

stem verkondigd wordt.<br />

Het lied was voor Luther een voornaam instrument om het evangelie over de wereld te<br />

verbreiden. Beide reformatoren kenden het lied een functie toe binnen de verkondiging. Uit<br />

de vele passages uit Luthers geschriften, die dit aantonen, lichten wij er drie. In de voorrede<br />

op het Chorbüch-büchlein (Wittenberg 1524) schrijft Luther – onder verwijzing naar 1 Korintiers<br />

14 (vs 15-26) en Kolossenzen 3 (vs 16) – dat hij met een paar medewerkers enige<br />

geestelijke liederen verzameld heeft 'um das heilige Evangelium, das jetzt durch Gottes<br />

Gnade wieder hervorgekommen ist, zu treiben und in Schwang zu bringen, damit wir uns<br />

rühmen möchten, wie Mose in seinem Gesang es tut (Exodus 15), so daß Christus unser<br />

Lob und Gesang sei und wir nichts wissen sollen zu singen noch zu sagen, als Jesus<br />

Christus, unsern Heiland, wie Paulus sagt in 1. Korinther 2,2.'<br />

In de voorrede op Christliche Gesänge, lateinisch und deutsch, zum Begräbnis (1542) zegt<br />

de reformator dat wij door het heilige Woord 'welches mit süßen Gesang ins Herz dringt,<br />

gebessert und im Glauben gestärkt werden.' De gedachte dat het Woord door middel van<br />

het lied in het hart dringt en het geloof versterkt zullen we hieronder ook bij Calvijn tegenkomen.<br />

Tenslotte zij gewezen op de voorrede in het Geystliche Lieder (Leipzig 1545, uitgegeven<br />

door Valentin Babst) waarin Luther schrijft: '...Gott hat unser Herz und Gemüt fröhlich<br />

gemacht durch seinen lieben Sohn, welchen er für uns hingegeben hat zur Erlösung von<br />

Sünden, Tod und Teufel. Wer dies mit Ernst glaubt, der kann's nicht lassen: Er muß fröhlich<br />

und mit Lust davon singen und sagen, damit es andere auch hören und herzukommen. Wer<br />

aber nicht davon singen und sagen will, das ist ein Zeichen dafür, daß er's nicht glaubt...'<br />

Het centrum van het lied wordt volgens Luther gevormd door het evangelie dat God zijn<br />

Zoon gezonden heeft om ons te verlossen van zonde, dood en duivel. Wie dat oprecht<br />

gelooft, kan het niet laten: hij moet daarvan 'singen und sagen'.<br />

De uitdrukking 'singen und sagen' komen we frequent tegen bij Luther. Daarmee werd<br />

bedoeld dat het evangelie lofprijzend wordt verkondigd. Voor de reformator was van cruciaal<br />

belang dat in het lied de lofprijzende verkondiging van de blijde boodschap centraal gesteld<br />

werd. Het lied was in de lutherse reformatie een krachtig wapen de schriftuurlijke leer te<br />

verbreiden. Vandaar ook dat de lutherse liederen uit de reformatietijd niet zozeer reflecties<br />

van de gelovige op de Schrift waren, maar de blijde boodschap zelf verkondigden.<br />

Wie de liederen van Luther zingt, zal opvallen hoe sterk de liederen bepaald worden door<br />

het gedenken van Christus' Naam. In de liederen worden volop Gods grote daden uit het<br />

verleden present gesteld met oog op de toekomst. Het gebeurt vanuit het besef dat de


erische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

God. De mens is geschapen om zijn God te loven; daartoe heeft hij van de Schepper adem<br />

en een stem gekregen. Het zingen van liederen rekende Luther tot de 'notae ecclesiae', de<br />

kenmerken waaraan men de kerk herkent. Waar gezongen wordt, kun je er zeker van zijn<br />

dat daar een 'heilig christelijk volk' is. De lofprijzing, het 'halleluja' noemde de Wittenbergse<br />

reformator de 'vox perpetua ecclesiae', de ononderbroken stem van de kerk. De levende<br />

stem van het evangelie ('viva vox evangelii') veronderstelt dat de blijde boodschap met luide<br />

stem verkondigd wordt.<br />

Het lied was voor Luther een voornaam instrument om het evangelie over de wereld te<br />

verbreiden. Beide reformatoren kenden het lied een functie toe binnen de verkondiging. Uit<br />

de vele passages uit Luthers geschriften, die dit aantonen, lichten wij er drie. In de voorrede<br />

op het Chorbüch-büchlein (Wittenberg 1524) schrijft Luther – onder verwijzing naar 1 Korintiers<br />

14 (vs 15-26) en Kolossenzen 3 (vs 16) – dat hij met een paar medewerkers enige<br />

geestelijke liederen verzameld heeft 'um das heilige Evangelium, das jetzt durch Gottes<br />

Gnade wieder hervorgekommen ist, zu treiben und in Schwang zu bringen, damit wir uns<br />

erische<br />

kerkdienst uit de zestiende eeuw had.<br />

Voor beide reformatoren staat vast dat het lied vanzelfsprekend hoort bij het dienen van<br />

God. De mens is geschapen om zijn God te loven; daartoe heeft hij van de Schepper adem<br />

en een stem gekregen. Het zingen van liederen rekende Luther tot de 'notae ecclesiae', de<br />

kenmerken waaraan men de kerk herkent. Waar gezongen wordt, kun je er zeker van zijn<br />

dat daar een 'heilig christelijk volk' is. De lofprijzing, het 'halleluja' noemde de Wittenbergse<br />

reformator de 'vox perpetua ecclesiae', de ononderbroken stem van de kerk. De levende<br />

stem van het evangelie ('viva vox evangelii') veronderstelt dat de blijde boodschap met luide<br />

stem verkondigd wordt.<br />

Het lied was voor Luther een voornaam instrument om het evangelie over de wereld te<br />

verbreiden. Beide reformatoren kenden het lied een functie toe binnen de verkondiging. Uit<br />

de vele passages uit Luthers geschriften, die dit aantonen, lichten wij er drie. In de voorrede<br />

op het Chorbüch-büchlein (Wittenberg 1524) schrijft Luther – onder verwijzing naar 1 Korintiers<br />

14 (vs 15-26) en Kolossenzen 3 (vs 16) – dat hij met een paar medewerkers enige<br />

geestelijke liederen verzameld heeft 'um das heilige Evangelium, das jetzt durch Gottes<br />

Gnade wieder hervorgekommen ist, zu treiben und in Schwang zu bringen, damit wir uns<br />

rühmen möchten, wie Mose in seinem Gesang es tut (Exodus 15), so daß Christus unser<br />

Lob und Gesang sei und wir nichts wissen sollen zu singen noch zu sagen, als Jesus<br />

Christus, unsern Heiland, wie Paulus sagt in 1. Korinther 2,2.'<br />

In de voorrede op Christliche Gesänge, lateinisch und deutsch, zum Begräbnis (1542) zegt<br />

de reformator dat wij door het heilige Woord 'welches mit süßen Gesang ins Herz dringt,<br />

gebessert und im Glauben gestärkt werden.' De gedachte dat het Woord door middel van<br />

het lied in het hart dringt en het geloof versterkt zullen we hieronder ook bij Calvijn tegenkomen.<br />

Tenslotte zij gewezen op de voorrede in het Geystliche Lieder (Leipzig 1545, uitgegeven<br />

door Valentin Babst) waarin Luther schrijft: '...Gott hat unser Herz und Gemüt fröhlich<br />

gemacht durch seinen lieben Sohn, welchen er für uns hingegeben hat zur Erlösung von<br />

Sünden, Tod und Teufel. Wer dies mit Ernst glaubt, der kann's nicht lassen: Er muß fröhlich<br />

und mit Lust davon singen und sagen, damit es andere auch hören und herzukommen. Wer<br />

aber nicht davon singen und sagen will, das ist ein Zeichen dafür, daß er's nicht glaubt...'<br />

Het centrum van het lied wordt volgens Luther gevormd door het evangelie dat God zijn<br />

Zoon gezonden heeft om ons te verlossen van zonde, dood en duivel. Wie dat oprecht<br />

gelooft, kan het niet laten: hij moet daarvan 'singen und sagen'.<br />

De uitdrukking 'singen und sagen' komen we frequent tegen bij Luther. Daarmee werd<br />

bedoeld dat het evangelie lofprijzend wordt verkondigd. Voor de reformator was van cruciaal


39<br />

gemacht durch seinen lieben Sohn, welchen er für uns hingegeben hat zur Erlösung von<br />

Sünden, Tod und Teufel. Wer dies mit Ernst glaubt, der kann's nicht lassen: Er muß fröhlich<br />

und mit Lust davon singen und sagen, damit es andere auch hören und herzukommen. Wer<br />

aber nicht davon singen und sagen will, das ist ein Zeichen dafür, daß er's nicht glaubt...'<br />

Het centrum van het lied wordt volgens Luther gevormd door het evangelie dat God zijn<br />

Zoon gezonden heeft om ons te verlossen van zonde, dood en duivel. Wie dat oprecht<br />

gelooft, kan het niet laten: hij moet daarvan 'singen und sagen'.<br />

De uitdrukking 'singen und sagen' komen we frequent tegen bij Luther. Daarmee werd<br />

bedoeld dat het evangelie lofprijzend wordt verkondigd. Voor de reformator was van cruciaal<br />

belang dat in het lied de lofprijzende verkondiging van de blijde boodschap centraal gesteld<br />

werd. Het lied was in de lutherse reformatie een krachtig wapen de schriftuurlijke leer te<br />

verbreiden. Vandaar ook dat de lutherse liederen uit de reformatietijd niet zozeer reflecties<br />

van de gelovige op de Schrift waren, maar de blijde boodschap zelf verkondigden.<br />

Wie de liederen van Luther zingt, zal opvallen hoe sterk de liederen bepaald worden door<br />

het gedenken van Christus' Naam. In de liederen worden volop Gods grote daden uit het<br />

verleden present gesteld met oog op de toekomst. Het gebeurt vanuit het besef dat de<br />

daden van God uit het verleden volop actueel zijn in het heden en verleden. Als voorbeelden<br />

kunnen genoemd worden de liederen 'Vom Himmel hoch da komm ich her', 'Nun komm der<br />

Heiden Heiland', 'Christ lag in Todesbanden' en 'Nun bitten wir den Heiligen Geist'.<br />

Er is wel gedacht dat de visie van Calvijn op het kerklied nogal verschilde van Luthers<br />

opvattingen. Nadere bestudering van Calvijns visie brengt aan het licht dat dit niet het geval<br />

is. Calvijn heeft zich meermalen uitgelaten over de noodzaak liederen te zingen. In de<br />

'Articles concernant l'organisation de l'eglise et du culte a Genève proposés au Conseil par<br />

les Ministres' (1537) schrijft Calvijn 39 dat liederen 'ons kunnen aansporen om onze harten tot<br />

God te verheffen en ons ontroeren tot een gloed, zowel om Hem aan te roepen als om de<br />

eer van zijn naam te verheffen door lofprijzingen.' Ook in zijn Psalmverklaringen heeft de<br />

Geneefse reformator er voortdurend op gewezen dat het zingen van Gods lof hoort bij het<br />

dienen van God.<br />

Kenmerkend voor Calvijn is dat hij het kerklied schaart onder de publieke gebeden. In de<br />

voorrede ('Epistre au lecteur') op het kerkboek La Forme des Prieres et Chantz ecclesiastiques<br />

uit 1543 schrijft Calvijn dat er drie zaken van fundamenteel belang zijn voor de kerkdienst:<br />

'la predication de sa parole, les oraisons publiques & solonnelles, & l'administration<br />

des sacrament' (de prediking van zijn woord, de publieke en plechtige gebeden en het<br />

toedienen van de sacramenten).<br />

Bij de behandeling van de gebeden stelt Calvijn dat er twee soorten zijn: gesproken en<br />

gezongen ('les unes se sont par simple parole: les autres avecques chant'). Het lied te<br />

plaatsen onder de 'gebeden' is geen uitvinding van Calvijn. Hij sloot hiermee aan bij de<br />

oudtestamentische psalmen, die ook als 'gebeden' bestempeld worden (vgl. Ps. 72:20).<br />

In de voorrede lezen we dat de gezongen gebeden dienen om het hart van de mens in vuur<br />

en vlam te zetten 'pour invoquer & louer Dieu d'un zele plus vehement & ardent' (om met<br />

des te heviger en onstuimiger ijver God aan te roepen en te loven). Het lied dient volgens<br />

Calvijn om God te loven, ons hart tot Hem te verheffen, om onszelf te troosten, om zijn grote<br />

kracht, goedheid, wijsheid en gerechtigheid te overdenken en te aanschouwen ('à louer<br />

Dieu, & elever nos cueurs à luy pour nous consoler, en me ditant sa vertu, bonté, sagesse &<br />

justice').<br />

We vinden hier veel elementen, die in paragraaf 8.3. genoemd zijn, terug. Het lied dient om<br />

God te loven, de gelovigen te stichten en Gods werken te overdenken en te aanschouwen<br />

(vgl: 'gedenken').<br />

De artikelen waren mede opgesteld door Calvijns collega's Farel en Courre ault.


40<br />

41<br />

42<br />

Dat Calvijn het lied onder de gebeden schaarde, betekent niet dat Calvijn het lied uitsluitend<br />

zag als een beweging van de mens naar God. Anders gezegd: dat het lied enkel 'antwoord'<br />

op het Woord was. 40 Dit blijkt onder andere uit de voorkeur, die Calvijn voor de Psalmen<br />

had. In de voorrede uit 1543 lezen we de motivatie van deze voorkeur: juist omdat de<br />

Psalmen volop 'Woord' zijn, zijn ze uitermate geschikt om in de eredienst gezongen te<br />

worden. Want 'als wij ze zingen, zijn wij er zeker van dat God ons de woorden in de mond<br />

legt, alsof Hijzelf in ons zingt om zijn eer te verbreiden' ('Et pourtant, quand nous les chantons,<br />

nous sommes certains que Dieu nous met en la bouche les paroles, comme si luy<br />

mesme chantoit en nous, pour exalter sa glorie').<br />

De bijbelse notie dat God zich een volk formeert zijn lof te verkondigen, en dat Hij het is die<br />

een loflied op de lippen legt (Ps. 51:17) heeft Calvijn ertoe gebracht de liederen uit de Schrift<br />

(m.n. de psalmen) de voorrang te geven. We zien hier trouwens ook hoe hecht verweven<br />

Calvijn aanbidding en verkondiging in een lied zag. Het één sluit het ander niet uit: wie God<br />

looft en aanbidt, wordt in het geloof versterkt en verkondigt het Woord.<br />

Deze visie van Calvijn op het kerklied is van grote betekenis voor zijn opvattingen over de<br />

functie van het lied in de eredienst. Er blijkt namelijk uit dat de reformator een orde van<br />

dienst niet opsplitste in Woord (het spreken van de voorganger namens God) en antwoord<br />

(het spreken van de gemeente). Het lied rekende Calvijn dan ook niet tot de 'antwoordende<br />

handelingen' van de gemeente. 'Het Woord centraal' betekende voor Calvijn niet: het Woord<br />

in het centrum van de orde van dienst, dus: de preek in het centrum met daaromheen<br />

gegroepeerd een aantal liederen en gebeden. Het betekende voor hem wel dat alle onderdelen<br />

van de dienst bepaald werden door het Woord.<br />

Zijn visie op het lied heeft Calvijn er bijvoorbeeld ook toe gebracht de Wet door de gemeente<br />

te laten zingen. Zingend werden Gods geboden afgekondigd, zingend verkondigde de<br />

gemeente de Wet onder elkaar, zingend legde zij belijdenis af van haar zonden, waardoor zij<br />

Gods goedheid en barmhartigheid loofde en verheerlijkte. 41<br />

Wie de visie van Luther en Calvijn overziet, kan niet anders dan tot de conclusie komen dat<br />

zij ook inzake de plaats en functie van het lied, aansloten bij de Schrift. Bij beide komt naar<br />

voren dat de essentie van het kerklied moet zijn: het gedenken van Gods daden. Daarbij<br />

hebben Luther en Calvijn verdisconteerd dat bij dit 'gedenken' in het lied aspecten aan de<br />

orde kunnen komen als: loven, bidden, smeken, belijden en verkondigen. In navolging van<br />

de Schrift functioneerde het lied bij hen niet uitsluitend als middel waarmee de mens zich<br />

richt tot God. In het lied heeft men ook met elkaar te maken. Bovendien leefde bij beide<br />

reformatoren het besef dat het Woord ook via het lied de mensen bereikt, waardoor het lied<br />

ook gezien kan worden als een beweging van God naar de mens.<br />

De opvatting dat het lied uitsluitend een beweging van de mens naar God is en getypeerd<br />

moet worden als het 'antwoord' van de gemeente op het Woord, heeft in de eeuwen na de<br />

Reformatie pas opgang gemaakt. Aan deze opvatting ligt een complex aan theologische,<br />

liturgische en musicologische factoren ten grondslag. We kunnen hier de belangrijkste<br />

slechts zeer globaal en enigszins generaliserend aanstippen. 42<br />

Het Rationalisme en Piëtisme zijn van groot belang geweest voor de veranderde opvattingen<br />

Zie hoofdstuk 6, paragraaf 11.<br />

Zie uitgebreider over de gezongen decaloog: J. Smelik, 'De decaloo g gezongen', in: De R eform atie,<br />

jaargang 65, nrs 1, 2, 3.<br />

Vgl. voor het vervolg van deze paragra ag o.a.:<br />

– H. Jonk er, Liturg ische orië ntatie , Pretoria z.j. (derde uitgave), 92-93<br />

– W . Blankenburg, Kirch und M usik, Göttingen <strong>19</strong>79, 298-313<br />

– G. van R ongen, Met al de h eiligen, II, Barneveld <strong>19</strong>90, 131-132


omtrent de functie die het lied in de verkondiging heeft. Het Rationalisme stelde dat geloof<br />

voornamelijk een kwestie van verstand en rede is. In tegenstelling tot muziek doet het<br />

gesproken woord een beroep op de verstandelijke vermogens van de mens. Voor wat de<br />

'Woordverkondiging' betreft, kreeg het gesproken woord (en in het bijzonder de preek, de<br />

'leerrede') een monopolie-positie toegekend. De concentratie op de preek, als de exclusieve<br />

vorm waarin het Woord van God naar de gemeente toekomt, moest wel resulteren in de<br />

gedachte dat het lied alleen een reactie op het gesproken Woord is. Daarmee was aan het<br />

lied een ondergeschikte plaats toegekend. Immers, wat de mens te zeggen heeft, is altijd<br />

van veel minder belang dan het Woord van God. Bovendien behoorden muziek en dus ook<br />

het lied tot het gebied van het gevoel, de menselijke emotie. Muziek in het algemeen werd<br />

gezien als een uitingsvorm van de mens, waarvan hij al naar gelang zijn persoonlijke interesse<br />

en behoefte gebruik kon maken. Ook dit heeft meegewerkt aan het feit dat kerkmuziek<br />

(en het kerklied in het bijzonder) van secondair belang werd geacht. Gedachten als 'je<br />

moet maar net van zingen houden' gingen sinds de 18de eeuw een rol spelen in discussies<br />

over de plaats en functie van het lied in de eredienst.<br />

Een oorzaak, die nog sterker meewerkte aan de degradatie van het lied in de dienst, is<br />

geweest dat in de liederen niet langer het gedenken van de Naam in het centrum stond.<br />

Voorzover het lied van belang werd geacht, werd het in het Rationalisme vooral gebruikt om<br />

de mens te leren hoe hij in kerk en maatschappij deugdzaam moest leven.<br />

In het Piëtisme werd alle nadruk gelegd op de mens en zijn geloofsbeleving. Dat in het<br />

Piëtisme veel stichtelijke liederen gemaakt zijn, waarin de mens en zijn religieuze gevoelens<br />

in het centrum staan, hoeft dan ook niet te verbazen. Even duidelijk is dat ook hier de<br />

verkondigende functie van het lied op de achtergrond raakte. Daar middel van het lied<br />

reageert (‘antwoordt’) de zanger op het Woord, waarbij het vooral draait om de persoonlijke<br />

beleving en verwerking.<br />

Kortom, zowel in het Rationalisme als het Piëtisme werd het centrum verlegd van het gedenken<br />

van Gods naam naar de mens en zijn wegen tot het leiden van een deugdzaam<br />

leven, dan wel: zijn wegen tot bekering. Duidelijk is dat liederen, waarin niet het gedenken<br />

van de Naam maar de mens centraal staat, ook niet gezien werden en konden worden als<br />

vorm van verkondigen.<br />

Dat het lied vooral gezien werd als reactie van de mens op de verkondiging, is één van de<br />

oorzaken geweest dat liederen niet meer in hun geheel werden gezongen. Wanneer alles<br />

zich concentreert rond de 'leerrede', is het logische gevolg dat alleen strofen uit liederen<br />

gezongen worden die een directe relatie met het gesproken woord hebben. Wanneer Psalm<br />

44 vers 2a en 1b een goede reactie zijn op hetgeen vanaf de kansel gesproken is, dan laat<br />

je alleen die strofen zingen. Deze praktijk heeft wel als consequentie dat het lied niet zelfstandig<br />

functioneert (en kan functioneren), dat het lied van secondair belang is en eigenlijk<br />

niet meer is dan 'omlijsting' van het gesproken woord (Woord). Dat deze praktijk nogal sterk<br />

afwijkt van de functie die de Schrift aan het lied geeft, zal duidelijk zijn. Eveneens is niet voor<br />

discussie vatbaar dat deze praktijk noch van Luther noch van Calvijn afkomstig was.<br />

8.5 Het lied in de eredienst<br />

Naar aanleiding van de bovenstaande gegevens uit Schrift en historie willen we het één en<br />

ander concreet maken voor de functie van het lied in de eredienst. Welke functies aan het<br />

lied in de eredienst toegekend (en herkend!) worden, hangt ten nauwste samen met de visie<br />

die men op de liturgie heeft. Met andere woorden: deze paragraaf is ondenkbaar tegen de<br />

achtergrond van hetgeen in hoofdstuk 5 naar voren werd gebracht over de eredienst.<br />

In paragraaf 8.3 hebben we gezien dat het lied in de Schrift een scala aan functies heeft, die<br />

vaak tegelijk optreden. In paragraaf 8.4 concludeerden we dat over het algemeen in de<br />

kerkgeschiedenis tot en met de Reformatie recht gedaan werd aan de diversiteit aan functies<br />

die de Schrift aan het lied geeft. In dezelfde paragraaf is gebleken dat vooral in de


43<br />

44<br />

eeuwen na de Reformatie de waarde van het lied in de kerkdienst sterk gedevalueerd is. Het<br />

lied werd omlijsting van het gesproken woord en gold als reactie van de mens op het Woord.<br />

Deze opvatting werkt nogal sterk door tot in onze tijd. Vrij algemeen wordt het lied gezien als<br />

het 'loven van God', hetgeen gebeurt als antwoord op zijn Woord. Kenmerkend in dit verband<br />

is dat in de orden van dienst het lied meestal 'antwoordlied' of 'amenlied' genoemd<br />

wordt. 43<br />

Hoewel het lied in de dienst inderdaad als 'lofprijzing' getypeerd kan en zelfs moet worden,<br />

is het wel zinvol onder woorden te brengen wat we precies met 'lofprijzing' bedoelen. Immers,<br />

met ons hele leven loven wij God. Ook het feit dat in de kerkdiensten de Schrift<br />

gelezen en verklaard wordt en de sacramenten bediend worden, dient tot lofprijzing van<br />

God.<br />

Het is dus de vraag wat wij precies bedoelen wanneer we het lied als 'lofprijzing' typeren. Uit<br />

paragraaf 8.3 is duidelijk geworden dat het loven van God niet alleen betekent dat we<br />

voortdurend op de hoogvlakte van Psalm 150 lopen.<br />

We hebben in de genoemde paragraaf gezien hoe nauw de lofprijzing bijvoorbeeld verbonden<br />

kan zijn met het belijden van schuld, met het klagen en smeken. Of zoals Calvijn het<br />

zei: ' ...dat wij door de belijdenis van onze ellende de goedheid en barmhartigheid van onze<br />

God onder elkaar en voor de gehele wereld verheerlijken.' 44 Ook is in paragraaf 8.3 naar<br />

voren gekomen dat het lofprijzen van God het belijden en verkondigen van zijn daden<br />

veronderstellen.<br />

De diverse functies, die het lied in de Schrift en kerkgeschiedenis gehad heeft, kunnen pas<br />

sterker en duidelijker naar voren komen, wanneer het lied niet uitsluitend als 'antwoord op<br />

het Woord' (belijdenis) beschouwd wordt. Alle functies, die een lied in de Schrift heeft en die<br />

we hierboven de revue (paragraaf 8.3) hebben laten passeren, kunnen in een kerkdienst<br />

aan bod komen. Welke functie benadrukt wordt, is afhankelijk van het moment (de plaats) in<br />

de liturgie waarop het lied gezongen wordt. Bovendien is het afhankelijk van de inhoud van<br />

het lied (Psalm 150 zal altijd onbruikbaar blijven als schuldbelijdenis).<br />

Met een aantal eenvoudige voorbeelden is dit te verduidelijken.<br />

In het gedeelte van de dienst vóór het gebed om verlichting van de Heilige Geest en de<br />

schriftlezingen, kan het lied (bijv. Ps. 51) de functie van schuldbelijdenis gegeven worden. In<br />

het lied legt de gemeente belijdenis af van haar zonde en schuld. Het lied heeft hier de<br />

functie van een gebed om schuldvergeving. Het lied kan ook functioneren als een andersoortig<br />

gebed, bijvoorbeeld wanneer de 'bedezang voor de prediking' gezongen wordt als<br />

'gebed om verlichting van de Heilige Geest'.<br />

De orden van dienst geven de mogelijkheid tussen de schriftlezingen liederen te zingen. Het<br />

lied op deze plek in de kerkdienst kan verschillende functies hebben (gegeven worden). Het<br />

lied kan functioneren als een amen-zeggen op de lezing (dus: een belijdende functie). Het<br />

kan echter ook functioneren als een soort gezongen schriftlezing, waarvoor met name de<br />

berijmde psalmen en andere berijmingen van Schriftpassages in aanmerking komen. In dit<br />

geval krijgt de verkondigende functie van het lied meer accent (hetgeen niet uitsluit dat de<br />

gemeente op dat moment ook iets belijdt). In een lied kan het zojuist gelezene verwerkt en<br />

uitgewerkt worden. Daarbij komt automatisch een stuk exegese om de hoek kijken. Bijvoorbeeld:<br />

wanneer na het lezen over het verraad van Judas (Matt. 26) Psalm 55:5 wordt gezongen,<br />

gebeurt er hetzelfde als bij de Emmaüsgangers: 'En Hij...legde hun uit, wat in al de<br />

Schriften op Hem betrekking had.'<br />

Op het moment waarop de gemeente de Apostolische Geloofsbelijdenis zingt, heeft het lied<br />

vanzelfsprekend een uitgesproken belijdende functie. Dit sluit uiteraard niet uit dat de<br />

gemeente metterdaad ook haar geloof verkondigt.<br />

Gereformeerd Kerkboek, 508-511.<br />

J. Calvijn, Institu tie, III, 4, 10-11 (Deel II v.d. vertaling door A. Sizoo, p. 1<strong>19</strong>-120).


De functie van dankzegging en verheerlijken van God wordt bijvoorbeeld benadrukt wanneer<br />

bij de viering van het Avondmaal Psalm 103 gezongen wordt. Tegelijkertijd worden Gods<br />

daden lofprijzend verkondigd.<br />

Kortom, het lied in de kerkdienst heeft een arsenaal aan functies, die vrijwel nooit zelfstandig<br />

optreden: het loven van God brengt automatisch mee dat zijn Naam beleden en verkondigd<br />

wordt; het verkondigen van Gods Woord in het lied impliceert dat de gemeente dat Woord<br />

als belijdenis uitspreekt (vgl 'antwoord geeft op het Woord'). Wel worden in de kerkdienst<br />

bepaalde functies beaccentueerd. Dit is afhankelijk van de plaats en het moment, waarop<br />

het lied gezongen wordt, en van de inhoud van het lied.<br />

Hoewel wij er hieronder nog uitgebreider op in zullen gaan, is het zinvol hier alvast te wijzen<br />

op het volgende: een lied kan pas (bijvoorbeeld) als verkondiging of gebed functioneren,<br />

wanneer de gemeente die functies ook aan het lied toekent. Het is pas mogelijk de verschillende<br />

functies van het lied in de kerkdienst te herkennen (en erkennen), wanneer hieraan in<br />

het kerkelijk onderwijs aandacht besteed is. Met regelmaat zijn in gemeenten opmerkingen<br />

te horen in de trant van 'teveel zingen gaat ten koste van het Woord'. Ook zijn voorbeelden<br />

bekend van tegenstand wanneer in plaats van het gesproken gebed om verlichting van de<br />

Heilige Geest, Gezang 6 (Gebed voor de prediking) gezongen wordt. Deze en andere<br />

voorbeelden geven aan dat gerichte voorlichting over het kerklied geen overbodige luxe is.<br />

8.6 Criteria voor het beoordelen van liederen<br />

8.6.1 Formuleren en hanteren van criteria<br />

Het formuleren en hanteren van criteria bij het beoordelen van liederen is geen sinecure. In<br />

het verleden zijn niet alleen door de Gereformeerde Kerken, maar ook door andere kerkgenootschappen<br />

pogingen ondernomen hanteerbare criteria te formuleren. De criteria bleken<br />

bijna altijd voor meerdere uitleg vatbaar te zijn. (Voor wat de criteria betreft, die een rol<br />

speelden bij de totstandkoming van het Gereformeerd Kerkboek, zijn voorbeelden genoemd<br />

in paragraaf 8.2.4.) Dat betekende dat de vraag wie de criteria hanteerde even belangrijk<br />

bleek te zijn als de vraag welke criteria gebruikt werden. Dit bleek voornamelijk het geval te<br />

zijn bij criteria betreffende de poëtische en muzikale aspecten van een lied. Het gevolg was<br />

dat de criteria niet functioneerden, waarvoor ze waren opgesteld (duidelijkheid scheppen),<br />

en er dikwijls onenigheid bleef bestaan. Kortom, het lijkt ons wenselijk nu een andere weg te<br />

volgen en niet alleen in te gaan op de criteria (paragraaf 8.6.2 t/m 8.6.4) maar ook op de<br />

vraag hoe de geformuleerde criteria naar onze mening het best kunnen functioneren (par.<br />

8.6.5).<br />

De praktijk heeft uitgewezen dat het formuleren van waterdichte criteria niet mogelijk is. Een<br />

belangrijke oorzaak is dat in de afgelopen twintig eeuwen zeer veel soorten (kerk)liederen<br />

ontstaan en gebruikt zijn, die naar vorm en inhoud ver uit elkaar liggen.<br />

Bovendien zijn criteria altijd in hoge mate afhankelijk van de functies die men aan kerkliederen<br />

toekent. Welke inhoudelijke criteria men gebruikt bij het beoordelen van liederen hangt<br />

zeer nauw samen met de functies die men aan het kerklied geeft. Een paar voorbeelden ter<br />

verduidelijking: wanneer de functie van het lied niet zou kunnen zijn dat God daarin tot de<br />

mens spreekt, dan zouden Psalm 81 (verzen 7-15), 91 (verzen 14-16) en 95 (verzen 8-11)<br />

geen goede kerkliederen zijn. Om dezelfde reden kunnen berijmingen van schriftgedeelten,<br />

die een vermanend en predikend karakter hebben, als kerklied negatief beoordeeld moeten<br />

worden.<br />

Een laatste voorbeeld: het beoordelen van liederen op hun bruikbaarheid bij evangelisatieactiviteiten,<br />

zal resulteren in bepaalde criteria ten aanzien van taalgebruik en muziek.<br />

Specifieke bijbeltaal in een lied zal hierbij negatief beoordeeld worden, evenals het gebruik<br />

van melodieën à la de Geneefse psalmen.<br />

Tenslotte moet bedacht worden dat het beoordelen van liederen geen wiskundige bezigheid<br />

is, waarbij het lied positief beoordeeld moet worden indien het voldoet aan acht van de tien<br />

criteria. De waarde van een lied wordt altijd bepaald door de samenwerking tussen inhoud,


taalgebruik en melodie. Bijvoorbeeld: een goede inhoud veronderstelt goed taalgebruik. Een<br />

slechte melodie ondermijnt altijd de zeggingskracht van een liedtekst. Kortom, een lied is per<br />

definitie een onlosmakelijke eenheid van tekst en melodie, terwijl criteria zich uit laten over<br />

geïsoleerde aspecten van een lied, die eigenlijk niet te isoleren zijn.<br />

Wat een goed kerklied is, is niet in een x-aantal criteria vast te leggen. Veel factoren spelen<br />

een rol, die bovendien onderling met elkaar verbonden zijn. Zo heeft het veranderen van<br />

woorden in een tekst vrijwel nooit alleen consequenties voor de inhoud, maar ook voor de<br />

tekst als gedicht en voor de verhouding tussen tekst en melodie.<br />

Een voorbeeld. De berijm ing va n Psalm 90 op ent m et de rege l: 'Gij zijt g eweest, o Hee r, en G ij<br />

zult wezen.' Wanneer als criterium gehanteerd zou worden dat het taalgebruik 'hedendaags<br />

Nederlands' moet zijn en dat de aanspraak 'Gij' daar niet toe behoort, zou men hier kunnen<br />

overwegen de zin als volgt te wijzigen: 'U bent geweest, o Heer, en U zult wezen.' Het lijkt een<br />

kleine verandering met weinig consequenties voor inhoud, tekst en melodie. Toch is de verandering<br />

ingrijpender dan op h et eerste gezicht lijkt.<br />

Er zijn argumen ten te noe men om vo or God juist een ap arte, niet alleda agse aanspra ak te<br />

hanteren. We komen dan in de richting van de notie, die bijvoorbeeld bij Calvijn regelmatig naar<br />

voren komt: in een eredienst verschijnen wij voor de heilige God en zijn engelen, hetgeen een<br />

'heilige' stijl (houding van de mens, taalgebruik etc.) verlangt. Op grond hiervan kan besloten<br />

worden de aanspraak 'Gij' te hanteren, die – althans boven de grote rivieren in Nederland – niet<br />

tot het alledaagse taalgebruik behoort. Bovendien is de aanspraak 'u' in dit lied voor de verhouding<br />

tussen tekst en melodie niet ideaal. Het begin van de melodie verlangt een krachtige klank,<br />

op z'n minst een woord dat met een medeklinker begint. Vanuit deze optiek is de weke klank<br />

van de woorden 'u bent' hier geen verbetering.<br />

Hoewel waterdichte criteria niet te formuleren zijn, is het wel mogelijk criteria te formuleren<br />

die in een bepaalde richting wijzen. Wij formuleren de volgende criteria:<br />

1. Een goed kerklied is inhoudelijk in overeenstemming met de Schrift. Daarbij is het<br />

bijbelse begrip 'gedenken' goed bruikbaar om het centrum van een kerklied te typeren.<br />

2. Een goede kerkliedtekst laat zich naar vormgeving leiden door liederen uit de Schrift.<br />

Concreet betekent dit dat de tekst van een kerklied volwaardige poëzie dient te zijn.<br />

3. Een goede kerkliedmelodie presenteert, ondersteunt en intensiveert de inhoud van de<br />

tekst en is over het algemeen éénstemmig gedacht. Zij wil zich in de traditie van het<br />

kerklied voegen en deze levend houden ('vernieuwen').<br />

8.6.2 Schriftuurlijkheid<br />

Bij de totstandkoming van het Gereformeerd Kerkboek is dit criterium terecht altijd als eerste<br />

genoemd. Op het eerste gezicht lijkt het een 'hard' criterium, dat geen problemen oplevert<br />

wanneer het op liederen wordt toegepast. Toch is dit niet het geval. Dit wordt duidelijk uit het<br />

volgende voorbeeld. Op grond van dit criterium oordeelde de Generale Synode van Hattem<br />

(<strong>19</strong>72) dat 29 psalmen uit de IKB-berijming beslist 'onaanvaardbaar' waren. Desondanks zijn<br />

vijf van de 29 berijmingen in het Gereformeerd Kerkboek terechtgekomen (Ps. 106, 112,<br />

143, 144, 147). De Generale Synode van Heemse oordeelde over de schriftuurlijkheid van<br />

deze liederen blijkbaar anders.<br />

Het criterium 'Schriftuurlijkheid' geeft aan dat het lied in overeenstemming dient te zijn met<br />

hetgeen de Schrift verkondigt. Onschriftuurlijke leer moet uit een lied geweerd worden.<br />

Hierover heeft nooit verschil van mening bestaan. Toch is het zinvol om het criterium 'schriftuurlijkheid'<br />

nader in te vullen.<br />

Het ontbreken van onschriftuurlijke leer betekent namelijk nog niet dat we inhoudelijk met<br />

een goed kerklied te maken hebben. In paragraaf 8.3 zijn we uitvoerig ingegaan op de<br />

schriftgegevens ten aanzien van inhoud en functie van het lied. We hebben daar bekeken<br />

hoe de liederen uit de Schrift er inhoudelijk uitzien. Dit deden we omdat deze liederen en de<br />

overige schriftgegevens het meest objectief en bruikbaar zijn bij het beoordelen van de


inhoudelijke kwaliteiten van een lied.<br />

Concreet betekent het bijvoorbeeld dat onder 'schriftuurlijkheid' ook verstaan moet worden<br />

dat Gods daden in het centrum van een lied staan (zie paragraaf 8.3). Het kan dan ook niet<br />

anders of een kerklied bevat allerlei directe of indirecte referenties aan (veelal aanwijsbare)<br />

schriftgedeelten. Het 'gedenken van Gods daden' kan daar niet zonder.<br />

Dit alles betekent dat een goed kerklied niet mank kan gaan aan theologische 'oppervlakkigheid'.<br />

Een lied waarin niet meer verteld wordt dan 'Jezus stierf voor mijn zonden, daarom<br />

prijs ik Hem' is geen goed kerklied, ondanks het feit dat er geen 'ketterij' verkondigd wordt.<br />

Evenals de nieuwtestamentische cantica diep wortelen in de 'Wet en de profeten', dienen<br />

goede kerkliederen diep te wortelen in de Schrift. Een goed kerklied wil de Schriften openen<br />

op het niveau waarop Maria in haar lofzang de Schriften opende. Of om het in de woorden<br />

van Luther te zeggen: een lied dient om de Schrift zu treiben und in Schwang zu bringen.<br />

In dit verband is zinvol op te merken dat de in het verleden veel gebruikte term 'vrije kerklied'<br />

misleide nd kan zijn. Wanneer gepraa t werd ove r het vrije (kerk)lied, dacht men al snel in de<br />

richting van liederen waarvan de teksten eigenlijk uit ''s mensen hart' waren opgekomen. Men<br />

liet ze contrasteren met liederen die men 'schriftberijmingen' (berijmingen van één afgesloten<br />

bijbelgede elte) n oem de. E en go ed kerklie d is pe r definitie in d eze betek enis niet 'vrij', om dat elk<br />

kerklied doordrenkt is van de Schrift. Vanuit de gedachte dat elk goed kerklied 'de Schriften<br />

opent' (op het niveau waarop de Schriften geopend willen worden), klopt de tegenstelling vrije<br />

lied - schriftberijming niet.<br />

Kortom: de vraag is niet of het zogeheten vrije lied geoorloofd is, maar de vraag is of een kerk<br />

de vrijheid heeft meerdere schriftgedeelten/noties uit de bijbel samen te brengen in één liedtekst.<br />

Het komt ons voor dat evenals de gesproken 'vrije' gebeden in de Gereformeerde Kerken<br />

volkomen legaal en vanzelfsprekend zijn, de gezongen 'vrije' gebeden dat ook dienen te zijn.<br />

Niet voor discussie vatbaar is het gegeven dat de liederen in de Schrift poëzie zijn. Ze zijn<br />

geen proza op rijm. Indien we als uitgangspunt nemen dat de liederen uit de Schrift richtinggevend<br />

zijn voor onze 'nieuwe' liederen, betekent 'schriftuurlijkheid' dus ook dat een goede<br />

kerkliedtekst poëtische kwaliteiten moet hebben. In deze zin bedoelen wij dat kerkliederen<br />

zich ook naar 'vorm' laten leiden door liederen uit de Schrift.<br />

8.6.3 Poëzie<br />

In de volgende twee paragrafen zal ingegaan worden op criteria betreffende de tekst en<br />

melodie van een lied. Zoals hierboven al gezegd is, worden ook op dit punt de criteria<br />

bepaald door de visie die men op het lied (in de liturgie) heeft. Om deze reden is het goed<br />

wanneer we hier eerst verantwoording afleggen voor de visie die aan onze criteria betreffende<br />

taal en muziek ten grondslag liggen.<br />

In hoofdstuk 5 (onder andere paragraaf 2.2) is gewezen op het bijbelse gegeven dat er een<br />

relatie bestaat tussen de schepping en de eredienst. Tot Gods werken, die in de eredienst<br />

lofprijzend verkondigd worden, behoort ook zijn scheppingswerk. Omgaan met God is niet<br />

alleen omgaan met de God, die zijn volk verloste van zonde en dood, maar is ook omgaan<br />

met de Schepper, die hemel en aarde maakte om Hem te dienen, loven.<br />

Uit de Schrift komt naar voren dat de lofprijzing van de mens niet los te koppelen is van de<br />

lofprijzing van heel de schepping. Gods Naam, zijn majesteit en heerlijkheid blijken uit de<br />

schepping. Daarom spreekt de NGB in artikel 2 ook over de schepping 'als een prachtig<br />

boek, waarin alle schepselen, groot en klein, de letters zijn, die ons te aanschouwen geven<br />

wat van God niet gezien kan worden, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, zoals de<br />

apostel Paulus zegt in Romeinen 1:20.' (vgl. ook bijv. Ps. 8 en 104). In artikel 12 van de<br />

NGB wordt opgemerkt dat God aan elk schepsel zijn eigen taak gegeven heeft om zijn<br />

Schepper te dienen (vgl. bijv. Ps. <strong>19</strong>). God houdt alle schepselen in stand en regeert ze<br />

'opdat zij de mens dienen, zodat de mens zijn God kan dienen.' Uit de Schrift leren we


45<br />

eveneens dat de mens als rentmeester over de schepping regeert met als doel dat heel de<br />

schepping God zal dienen en prijzen. Vandaar dat in de psalmen de schepping op diverse<br />

plaatsen opgeroepen wordt God te loven (o.a. Ps. 98, 148). 45<br />

Deze noties spelen ook een rol wanneer Gods volk samenkomt voor de eredienst. Een<br />

kerkdienst waarin geen gebruik gemaakt wordt van scheppingsgaven als taal en muziek, is<br />

ondenkbaar. Dat blijkt ook al uit de Schrift, waar beide scheppingsgaven onlosmakelijk<br />

verbonden zijn met de eredienst. Uit de bijbel wordt eveneens duidelijk dat er eisen gesteld<br />

moeten worden aan het omgaan met deze gaven. Juist op de plek waar Gods volk samenkomt<br />

om haar God als Schepper en Verlosser te dienen, komt het er op aan zorgvuldig met<br />

de scheppingsgaven om te gaan. De mens heeft ze immers in bruikleen om Hem er mee te<br />

dienen. Anders gezegd: in de eredienst fungeert de mens niet als consument maar als<br />

rentmeester van de schepping, die de scheppingsgaven in dienst wil stellen aan de lofprijzing<br />

van de Schepper.<br />

Dit geeft duidelijk richting aan de wijze waarop omgegaan moet worden met taal en muziek.<br />

In een goed kerklied worden deze scheppingsgaven ontplooid tot verheerlijking van de<br />

Schepper en opbouw van de gemeente. Met inferieure kwaliteit kan geen genoegen worden<br />

genomen, ook al hecht niet iedereen er waarde aan en houdt niet iedereen van 'poëzie' of<br />

'muziek'. Immers, ook voor wat het gebruik van deze scheppingsgave betreft, gelden de<br />

woorden uit 1 Kronieken 29:14-15: '... het komt alles van U, en wij geven het U uit uw hand.'<br />

Zoals met name in het Oude Testament duidelijk wordt, zijn in de dienst aan God begrippen<br />

als kwaliteit en duurzaamheid vanzelfsprekend. Vandaar dat de oudtestamentische offerdieren<br />

gaaf moesten zijn en dat hoogwaardige materialen gebruikt werden bij de bouw van de<br />

tabernakel en tempel. Vandaar ook het 'gebod van David', dat duurzaamheid en kwaliteit in<br />

de kerkmuziek moest garanderen (zie hoofdstuk 5.3.1). God is Schepper van hemel en<br />

aarde en wil daarom dat het beste uit zijn schepping in zijn dienst gebruikt wordt. Dit betreft<br />

dus ook de scheppingsgave van 'taal' en 'muziek'.<br />

Uit bovenstaande wordt duidelijk dat aandacht voor de poëtische aspecten van een kerklied<br />

niet voortkomt uit een hang naar 'schoonheid' terwille van 'schoonheid' (l'art-pour-l'artprincipe).<br />

Het gaat om het principe dat de kerk ook in haar gebruik van taal de 'schoonheid'<br />

van de schepping aan God 'offert'. (Hetzelfde geldt ook voor de muziek.) Bovendien geeft de<br />

Schrift zelf het voorbeeld: de liederen uit de Schrift zijn poëzie; er moeten dus poëtische<br />

eisen aan gesteld worden.<br />

Tenslotte heeft aandacht voor een kerkliedtekst als poëzie alles te maken met de waarde<br />

die gehecht moet worden aan de zeggingskracht van een lied, aan hetgeen in een liedtekst<br />

gezegd wil worden. Voor de 'verstaanbaarheid' van een liedtekst is nu eenmaal niet alleen<br />

belangrijk wat gezegd wordt, maar ook hoe het gezegd wordt.<br />

Daarmee wil tevens gezegd zijn dat het stellen van poëtische eisen niet betekent dat de<br />

teksten dus moeilijk toegankelijk zijn. Integendeel, de beste kerkliederen blijken vaak het<br />

eenvoudigst te zijn. Maar juist vanwege die eenvoud moet elk woord op z'n plaats zijn en<br />

kan een verkeerd gekozen woord de zeggingskracht ondermijnen. Het taalgebruik van een<br />

lied moet 'goed' zijn. Daarmee bedoelen we meer dan dat de tekst niet strijdig mag zijn met<br />

de Nederlandse spellings- en grammaticaregels. Onder 'goed' is ook te verstaan dat het<br />

taalgebruik dienstbaar is aan hetgeen gezegd wil worden, aan de boodschap die moet 'over<br />

komen'. Liedteksten worden bij herhaling gebruikt en zullen zeggingskracht moeten blijven<br />

behouden. Ze moeten blijven 'boeien'. Om deze reden is goed, poëtisch-ambachtelijk<br />

taalgebruik onmisbaar. Dat moet zorgen dat het lied zeggingskracht krijgt en blijft houden.<br />

Het moet dus aan de inhoud van het lied ten goede komen.<br />

Vgl. ook J. Kam phuis, Op.cit. <strong>19</strong>93, 34-41.


Het grote gevaar dat hier altijd op de loer ligt, is het 'vrome cliché', het gebruik van vertrouwde<br />

en uitgesleten termen, beelden, uitdrukkingen en woorden (zoals 'God der goden', 'hoog<br />

is uw roem gerezen', 'uw grote naam ter eer'), die niet of nauwelijks een functie hebben<br />

binnen de context van een liedtekst. Bij de zanger levert het gebruik van clichés wel het<br />

'feest der herkenning' op, maar zij zorgen er over het algemeen ook voor dat de inhoudelijke<br />

betekenis nauwelijks meer doordringt. Een clichématige tekst bevordert het gedachteloos<br />

zingen. Een kerkliedtekst moet bij eerste lezing duidelijk zijn, maar moet bij hergebruik<br />

blijven verrassen.<br />

Juist omdat een kerklied altijd sterk aan zal leunen tegen de taal van de bijbel, zal gebruik<br />

gemaakt moeten worden van beelden, woorden en uitdrukkingen die in de Schrift voorkomen.<br />

Dit betekent dat alles aan komt op het juiste woord op het juiste moment en op de<br />

juiste plaats. Een goed kerklieddichter zal de reikwijdte van woorden en uitdrukkingen<br />

(kunnen) peilen. Het gebruik van uitgesleten woorden, uitdrukkingen en beelden in een voor<br />

de hand liggende context zal hij weten te vermijden. Hetzelfde geldt voor het vermijden van<br />

'stoplappen' (woorden ter wille waarmee een dichtregel vol wordt gemaakt), elisies en<br />

andere niet wenselijke stijl- en taalfiguren. In een goede kerkliedtekst is elk woord gewogen<br />

op inhoud, klank en ritme.<br />

W e noem en een paar eenvoudige voorbeelden. D e woord en 'brood' en 'wijn' ko men nooit<br />

alleen; ze roepen bij een kerkganger bepaalde associaties op. Elke kerkganger zal richting<br />

avondmaal denken. De woorden zullen daarbij als vanzelf adjectieven als 'gebroken' en 'vergoten'<br />

oproepen. Wanneer in een kerklied dan expliciet gesproken wordt over 'gebroken brood' of<br />

'vergoten bloed', dan klinkt dit al snel clichématig.<br />

Beelden als van Jezus als de 'goede Herder' en 'Licht der wereld' kunnen in een kerklied<br />

uiteraard zonder bezwaar gebruikt worden. Alleen is het gevaar dat het beeld een storend,<br />

clichém atig elem ent in de tekst vorm t, sterk aanwezig. Ve el han gt hier af va n de c ontext wa arin<br />

het beeld gebruikt wordt. Het hanteren van bekende beelden en uitdrukkingen, die al snel<br />

gebruikt worden in een kerklied, maken het dichten van een tekst niet makkelijker maar juist<br />

moeilijker.<br />

8.6.4 Kerkliedmelodieën<br />

Een apart probleem vormt het beoordelen van kerkliedmelodieën. Dit vraagstuk hangt<br />

onlosmakelijk samen met de vraag welke muziek in de kerk klinkt of daar kan en mag<br />

klinken. De afgelopen eeuwen zijn in de Westerse muziekgeschiedenis veel muziekgenres<br />

en stijlen ontstaan of van elders geïmporteerd. Op muziekgebied is onze maatschappij<br />

bijzonder veelkleurig. Er bestaan nogal wat ver uiteenlopende muziekstijlen en -genres, die<br />

elk hun eigen groep 'liefhebbers' heeft. Alleen al op het gebied van de zogenaamde (al dan<br />

niet religieuze) lichte muziek, is er een scala aan uiteenlopende genres.<br />

Dat we in een multi-muziekculturele samenleving leven, en daarin volop participeren, blijkt<br />

uit de vragen die in onze tijd gesteld worden over de kerkmuziekpraktijk. Bij herhaling is<br />

onder andere te horen dat – vooral terwille van 'jongeren' – de kerk andere 'hedendaagse'<br />

(waarmee men dan stijlen uit de lichte muziek bedoelt) muziek zou moeten gaan gebruiken.<br />

Daarmee zou het probleem overigens niet opgelost zijn, omdat de ‘jongeren' niet bepaald<br />

een homogene groep vormen, wanneer het gaat om muzikale voorkeuren. Bovendien heeft<br />

de kerk te maken met de vele niet-jongeren, die waarschijnlijk weer andere muzikale voorkeuren<br />

hebben.<br />

We constateren dit niet om een gemakkelijk pleidooi te voeren de bestaande toestand maar<br />

te handhaven of om elke verandering/verbetering bij voorbaat te blokkeren. We wijzen hier<br />

wel op om aan te geven dat er op (kerk)muzikaal gebied omvangrijke en complexe problemen<br />

zijn. Problemen waarbij niet verwacht mag worden dat goede en verantwoorde oplossingen<br />

'vanzelf' komen.<br />

De problemen worden o.i. niet alleen veroorzaakt omdat de (muziek)wereld buiten de kerk<br />

zo drastisch is gewijzigd. Ook de (huidige) muzikale praktijk in de Gereformeerde Kerken


heeft er o.i. iets mee te maken. De Gereformeerde Kerken hebben om diverse (al dan niet<br />

begrijpelijke) redenen geen rijke kerkmuzikale traditie opgebouwd. We wijzen bijvoorbeeld<br />

op het gegeven dat de kerken uitsluitend gebruik maken van gemeentezang met orgelbegeleiding.<br />

Andere mogelijkheden, die de kerkmuziek in het verleden heeft ontwikkeld en die<br />

vandaag de dag goed bruikbaar zijn, worden niet benut.<br />

Een andere factor is dat bij 80 procent van de <strong>19</strong>1 liederen uit het Gereformeerd Kerkboek<br />

een Geneefse psalmmelodie gebruikt wordt. Hoe waardevol deze melodieën ook zijn, en<br />

hoe zuinig de kerken ook op deze reformatorische erfenis moeten zijn, toch betekent dit dat<br />

de kerken voor het overgrote deel vastzitten aan één soort melodie, namelijk een renaissancistisch<br />

melodietype. De kerkliedgeschiedenis heeft echter een scala aan andere melodietypen<br />

voortgebracht, waarvan in gereformeerde kerkboeken tot op heden maar zeer beperkt<br />

gebruik is gemaakt. Zo bestaan er bijvoorbeeld goede twintigste-eeuwse kerkliedmelodieën,<br />

terwijl ook de Engelse kerkliedtraditie een weldadig reservoire aan fraaie melodieën heeft<br />

voortgebracht.<br />

Wij brengen deze zaken om twee redenen naar voren. Allereerst om aan te geven dat een<br />

negatieve beoordeling van 'kerkmuziek' in het algemeen (en in het verlengde: van kerkliedmelodieën)<br />

mede gebaseerd kan zijn op de beperkte kerkmuzikale traditie en praktijk, die<br />

men kent. In de tweede plaats om te pleiten voor bezinning op de huidige kerkmuzikale<br />

praktijk.<br />

Voor de geconstateerde problemen ten aanzien van kerkmuziek (en dus: kerkliedmelodieën)<br />

moeten oplossingen gezocht worden. Er moet een antwoord geformuleerd worden op de<br />

vraag of 'hedendaagse' muziekstijlen (melodieën) in de kerkdienst gebruikt kunnen worden.<br />

Zonder de intentie te hebben hierop 'even' antwoord te geven, willen wij op de volgende<br />

zaken wijzen die bij het zoeken naar oplossingen relevant zijn.<br />

In de eerste plaats is het van belang op te merken dat de keuze, die men maakt voor<br />

bepaalde muziekstijlen (dan wel: melodiegenres), altijd mede bepaald wordt door buiten-muzikale<br />

factoren. Ook hier hangt weer veel af van de functies en doelen, die men aan<br />

het lied toe wil kennen. Om twee extremen tegenover elkaar te plaatsen: de functie van<br />

disco-muziek is onder andere dat er op gedanst kan worden. Om te zorgen dat de muziek<br />

daarvoor goed functioneert en dat doel bereikt, moeten bepaalde eisen gesteld worden aan<br />

het gebruik van het ritme, het instrumentarium, etcetera. De functies en doelstellingen<br />

bepalen in belangrijke mate de muziekstijl, de technieken die wel of niet gebruikt worden.<br />

Kerkliederen hebben totaal andere functies en doelstellingen dan amusementsmuziek.<br />

Dientengevolge gelden hier niet alleen andere normen en criteria, maar is het klinkend<br />

resultaat ook geheel anders.<br />

Als doelstelling kan bijvoorbeeld geformuleerd worden dat een melodie 'de' mensen direct moet<br />

aanspreken omdat de liedtekst, de boodschap, zoveel mogelijk mensen moet bereiken. Muziek<br />

is dan allereerst gericht op het losmaken van emoties en op het scheppen van de juiste sfeer<br />

om me nsen ontvank elijk te ma ken voor de tek st. De keuze wo rdt in d it voorbeeld sterk be paald<br />

door een 'theologisch' motief: mensen werven voor het evangelie. Dit motief speelde o.a. een<br />

belangrijke rol bij het opwekkingslied van rond de eeuwwisseling.<br />

Een ander motief bij het kiezen van een stijl kan zijn dat muziek een bepaalde trance moet<br />

bewerkstelligen, zodat zij een middel wordt om de eenheid met 'God' te ervaren. Een dergelijke<br />

situatie is niet alleen bij een paar extreem charismatische groeperingen aan te treffen, maar ook<br />

bij de New Age-beweging.<br />

In de tweede plaats moet opgemerkt worden dat men bij het beoordelen van muziekstijlen<br />

nooit volstaan kan met het hanteren van muziektheoretische criteria. Muziek staat namelijk<br />

nooit los van allerlei religieuze en maatschappelijke processen en situaties. Anders gezegd:<br />

elke muziekstijl brengt een bepaald buiten-muzikale context met zich mee. Dit is met een<br />

voorbeeld eenvoudig te verduidelijken: toen in de jaren zestig 'jeugdkerken' zich wilden<br />

distantiëren van de 'traditionele' kerk, moest ook de traditionele kerkmuziekpraktijk het veld<br />

ruimen ten gunste van bijvoorbeeld een combo. Een orgel deed hen bijvoorbeeld te sterk<br />

denken aan de kerk van vroeger.


46<br />

Concreet betekent dit dat het gebruik van een bepaalde stijl pas tot z'n recht kan komen,<br />

wanneer ook de bijbehorende context geaccepteerd wordt. Om een extreem voorbeeld te<br />

noemen: zou (christelijke) popmuziek als liturgisch bruikbare muziek geaccepteerd worden,<br />

dan zal dit automatisch betekenen dat de bijbehorende popcultuur (o.a. de wijze van 'performance')<br />

in de kerkdienst terecht komt. Anders zal de muziek zelfs de 'fans' niet overtuigen.<br />

Uit het bovenstaande is duidelijk dat de keuze voor gewenste muziekstijlen (en in het<br />

verlengde daarvan: voor melodieën) niet afgedaan kan worden met de opmerking dat<br />

'smaken nu eenmaal verschillen': de één houdt nu eenmaal van 'klassiek' terwijl de ander<br />

hardrock prefereert. Muziek zweeft niet boven onze maatschappij als een autonome grootheid,<br />

waarmee opvattingen en denkbeelden op diverse buiten-muzikale gebieden geen<br />

relatie zouden hebben.<br />

Wat 'smaak' betreft, kan bovendien opgemerkt worden dat dit criterium bij het beoordelen<br />

van kerkliedmelodieën eenvoudig weg niet kan functioneren. Al was het alleen al omdat de<br />

Gereformeerde Kerken dan aan zo'n 120.000 verschillende 'smaken' tegemoet zouden<br />

moeten komen. Bovendien blijkt keer op keer dat niets zo beïnvloedbaar (en dus veranderlijk)<br />

is als 'smaak'. Wat in de volksmond 'smaak' genoemd wordt, is voor het grootste gedeelte<br />

een kwestie van 'aangeleerd gedrag' en 'luisterervaring'. Er bestaat een relatie tussen<br />

'mooivinden' en 'vertrouwd zijn met'. Zo is de Westerse mens doorgaans niet vertrouwd met<br />

Chinese muziek; hij begrijpt die muziek niet en geeft er dientengevolge een negatief esthetisch<br />

oordeel over. In de praktijk kan iedereen waarnemen, dat toename van vertrouwheid<br />

met bepaalde muziek veelal gepaard gaat met een stijgende waardering.<br />

Tenslotte is er naar onze mening een ander waardevolle criterium, dat mede bepalend moet<br />

zijn voor onze keuze van muziek in de eredienst. De kerk heeft altijd beleden dat er één<br />

christelijke kerk van alle tijden en plaatsen bestaat, waarvan zij onderdeel uitmaakt. Deze<br />

gedachte heeft in de christelijke kerk ook altijd vorm gekregen doordat voortdurend teruggegrepen<br />

werd op de kerkmuziek van voorgaande tijden. Hoeveel eigen inbreng men ook had,<br />

steeds weer blijkt de kerk zich bewust was dat er een kerklied-traditie voortgezet moest<br />

worden.<br />

Zelfs in de Reformatie, waarin op veel gebieden grondig afstand genomen werd van ideeën en<br />

gebruiken van de Middeleeuwse kerk, zien we dat aansluiting gezocht werd bij de kerk van<br />

voorgaande eeuwen. Dit gold niet alleen voor Luther, maar ook voor Calvijn. Zo werd voor een<br />

aantal G eneefs e melodieën ee n room se hym ne- of se quensmelodie als voorbeeld ge bruikt.<br />

Andere melodieën zijn waarschijnlijk zonder aanwijsbare gregoriaanse voorbeelden gecomponeerd.<br />

Wel maakte men ook bij deze melodieën gebruik van karakteristieke melodieformules,<br />

die eigen waren aan de modi waarvan het gregoriaans zich bediende. 46<br />

In de twintigste eeuw zien we dat het opnieuw ontdekte oude k erklied de inspiratiebron werd<br />

voor een vloed aan voortreffelijke nieuwe melodieën, die een waardige voortzetting zijn en willen<br />

zijn van de oudkerkelijke traditie. Beperken we ons tot het Nederlandstalige grondgebied dan<br />

zijn namen te noemen van Ignatius de Sutter, Jan Boeke, Frits Mehrtens, Willem Vogel, A.C.<br />

Schuurm an en vele anderen. De m elodieën verraden niet alleen hun twintigste eeuwse herkomst,<br />

maar ook een verbondenheid met de kerkelijke traditie.<br />

Met bovenstaande willen we maar aangeven dat het beoordelen en het kiezen van melodieen<br />

minder neutraal is dan soms gedacht wordt. Bij de keuze van melodiegenres zijn altijd<br />

De theorie van O. Douen, dat voor de Geneefse melodieën gebruik is gemaakt van wereldlijke<br />

wijsjes, is de laatste decennia grondig weerlegd. Het zou ook niet in Calvijns opvattingen over de<br />

gewen ste kerkliedmelodieën gepast hebben. Calvijn wenste melodieën die juist anders waren dan<br />

de wereldlijke (wereldse) liederen. Hij stelde dat de mens in de erediens t verschijnt voor God en zijn<br />

engelen en er daarom andersoortige melodieën gebruikt moesten worden. De kerkliedmelodieën<br />

moesten 'poids et majesté '(gewicht en grootheid) hebben en mochten niet 'legier & volage'<br />

(lichtzinnig en wispelturig) zijn.


niet-muzikale factoren in het geding. Ook zijn er altijd buiten-muzikale consequenties aan<br />

verbonden.<br />

Er is ons inziens maar één methode die garandeert dat de kerk in deze tijd niet blind hoeft te<br />

varen op intuïtie en niet overgeleverd is aan (dikwijls tijdelijke) muzikale voorkeuren van<br />

deze of gene groep binnen de kerk. Die methode bestaat hieruit dat geprobeerd wordt uit de<br />

geschiedenis van het kerklied richtlijnen voor het beoordelen van melodieën te distilleren.<br />

Nu kent de geschiedenis van het kerklied goede en slechte tijden. Onder 'goede tijden'<br />

verstaan wij de perioden waarin recht werd gedaan aan de inhoud, functies en doelstellingen,<br />

die in de Schrift aan het lied worden gegeven. Hier is met name relevant dat in een<br />

kerklied het 'gedenken van Gods Naam' (zie paragraaf 8.3) in het centrum stond. Dit betekent<br />

automatisch dat in 'goede tijden' aan de tekst het primaat werd gegeven en dat de<br />

melodieën zich richtten op de tekst. Met andere woorden: het lied werd gezien als een<br />

onlosmakelijke eenheid van tekst en melodie, waarbij de melodie geen zelfstandige grootheid<br />

was, die los van de tekst functioneerde.<br />

Deze opva tting is bijvoo rbee ld aan te treffen bij Calvijn. In d e hier bove n gen oem de vo orrede uit<br />

1543 schrijft hij dat de melodie functioneert als trechter voor het woord, zoals men wijn met<br />

behulp va n een trech ter in e en va t giet. ('...com me par un entonnoir le vin est je té dedans le<br />

vaisseau...'). Een kerkliedmelodie moest zich in de eerste plaats richten naar de inhoud van de<br />

tekst ('convenable au sujet'). Ook Luther hechtte grote waarde aan een nauwe relatie tussen<br />

tekst en melodie. We citeerden hierboven al de voorrede op Christliche Gesänge, lateinisch und<br />

deutsch , zum Begräbn is (1542) waarin Luther zegt dat muziek 'dem lebendigen, heiligen Gotteswort<br />

angezogen' wordt en dat wij 'sein heiliges Wort, welches m it süßem Gesang ins Herz<br />

dringt, g ebes sert un d im G lauben gestärkt werden .'<br />

Als eerste criterium voor het beoordelen van melodieën kan dus gelden dat de melodie zich<br />

richt naar de tekst. Het criterium is geen pleidooi voor 'programmatische' muziek, waarbij<br />

melodie de tekst in tonen uitbeeldt. Om een paar extreme voorbeelden te noemen: bij<br />

programmatische muziek zou het onweer uit Psalm 29 muzikaal uitgebeeld worden of zou<br />

de mus uit Psalm 84 te horen zijn.<br />

Evenmin betekent het dat een goede kerkliedmelodie een 'sfeertje' moet scheppen die<br />

passend gevonden wordt bij de tekst. Een goede kerkliedmelodie is er niet op gericht een<br />

'sfeer' te creëren, en evenmin om de tekst met muziek te illustreren. In feite gaat het hier om<br />

oppervlakkige verbindingen tussen tekst en melodie. Een goede kerkliedmelodie gaat op<br />

een andere wijze met de tekst om. Een kerkliedmelodie is erop gericht de woorden te<br />

'presenteren', de inhoud van de tekst te ondersteunen en te intensiveren. Dit kan op verschillende<br />

wijzen gebeuren.<br />

Eén en ander kan het best verduidelijkt worden met behulp van een aantal voorbeelden. In het<br />

Geneefse psalter spelen bij het tot stand brengen van een goede woord-toonrelatie de acht<br />

mo di ('ke rktoonsoorte n') ee n bela ngrijk e rol. Z o werden bijvoo rbee ld de zogenaamd e 'm ixolydische'<br />

modi gebruikt bij teksten waarin sprake was van hemel, uitspansel, uitgebreidheid en van<br />

de verhevenheid en grootheid van God. Vandaar dat o.a. bij de Psalmen 15, 27, 30, 44, 46, 57,<br />

93, 103 e en mixolydische melod ie gebruik t is.<br />

Psalm 22 heeft een melodie in de zogenaam de hypodorische modus. Deze modus werd doorgaans<br />

gebruikt bij teksten waarin sprake is van verdrukking, angst, benauwdheid en waarin God<br />

als Redder wordt aangeroepen (vgl. bijv. ook Ps. 7, 23, 28, 61, 77, 86).<br />

Een overbekend voorbeeld uit de lutherse traditie is Luthers lied 'Ein feste Burg'. De 'lydische'<br />

('ionis che') modus van de m elodie en he t gebruikte ritme (ko rt-lang) aa n het begin van d e reg els<br />

1 t/m 4 en 9 ondersteunen het verkondigende karakter van de tekst (vgl. ook Gezang 12 uit het<br />

Gereformeerd Kerkboek). Het verschil met de melodieën, die Luther bij gebedsteksten gebruikte,<br />

wordt du idelijk wanneer G ezang 5 of 27 uit het Gereformeerd Kerkboek naast de me lodie<br />

van Gezang 12 of 34 gelegd worden.<br />

Als tweede criterium voor melodieën kan geformuleerd worden dat kerklied-melodieën in de


47<br />

regel éénstemmig, onbegeleid gezongen kunnen worden. Dat wil zeggen: een goede<br />

kerkliedmelodie is in principe niet afhankelijk van harmonieën en komt ook zonder begeleiding<br />

tot haar recht. Met name de melodieën uit de Middeleeuwen tot en met de 16de eeuw<br />

kunnen hier als voorbeeld functioneren. Eén van de uitgangspunten was dat de melodieën<br />

als op zichzelf staande, afgeronde composities konden functioneren. 47 Achterliggende<br />

gedachte was eveneens dat de melodie drager van de tekst is, dat de melodie de tekst<br />

intensiveert, dat melodie en tekst dus een perfecte eenheid moeten vormen. Vandaar dat je<br />

niet het gevoel mocht hebben dat zonder begeleiding er iets wezenlijks weggelaten werd.<br />

In de eeuwen na de Reformatie ging men muziek steeds sterker koppelen aan het menselijke<br />

gevoelsleven. Voor het kerklied betekende dit dat de melodie niet primair beschouwd<br />

werd als drager van de tekst, maar als opwekker van religieuze emoties. Binnen deze<br />

context paste ook de aandacht voor de harmonie, die gezien werd als het muzikale uitdrukkingsmiddel<br />

bij uitstek voor het weergeven van menselijke gevoelens. In deze tijd ging men<br />

melodieën sterk vanuit de harmonieën benaderen. Er werden melodieën geschreven die<br />

afhankelijk waren van bijbehorende harmonieën. Voorbeelden van dergelijke melodieën uit<br />

het Gereformeerd Kerkboek zijn de gezangen 2, 11, 15, <strong>19</strong>, 26b, 31 en 32.<br />

Om misverstanden te voorkomen is het zinvol er op te wijzen dat dit criterium een richting<br />

aanwijst en geen Wet van Meden en Perzen is. In het verleden zijn ook goede melodieën<br />

geschreven die eigenlijk niet voldoen aan het geformuleerde criterium. Toch is het criterium<br />

bruikbaar. Met name omdat in de kerkdiensten van de Gereformeerde Kerken niet meerstemmig<br />

gezongen wordt, en de nadruk dus per definitie ligt op de eenstemmigheid. Bovendien<br />

is het wenselijk dat het zingen van kerkliederen niet afhankelijk is van (instrumentale)<br />

begeleiding, omdat zij ook gezongen willen worden op momenten dat er geen begeleiding<br />

mogelijk is.<br />

8.6.5 De criteria in de praktijk<br />

Wanneer de Gereformeerde Kerken zich – ook wat haar lofprijzing betreft – verbonden<br />

weten met de algemene, apostolische kerk, dan spreekt vanzelf dat zij ook inzake het<br />

kerklied met (kerk)historisch besef willen handelen. Wanneer bovendien onderschreven<br />

wordt dat kwaliteit en duurzaamheid van liederen vanzelfsprekende doeleinden zijn, dan<br />

achten <strong>dep</strong>utaten het van fundamenteel belang dat deskundigheid bij het beoordelen en<br />

redigeren volop erkend en ingeschakeld wordt. De noodzaak hiervan hebben we in de<br />

bovenstaande paragrafen duidelijk willen maken. Voor het objectief (niet intuïtief) herkennen<br />

en beoordelen van kerkliederen is kennis van Schriftgegevens (betreffende de eredienst en<br />

het lied) van kardinaal belang. Eveneens is het van wezenlijk belang dat men kennis heeft<br />

van, en vertrouwd is met het kerklied van de kerk uit de afgelopen 20 eeuwen. Zowel tekstueel/muzikaal<br />

als wat haar theologische en (kerk-)historische achtergronden betreft.<br />

Tenslotte hebben we geprobeerd duidelijk te maken dat er nooit (waterdichte) criteria te<br />

formuleren zijn, waardoor voor iedereen duidelijk wordt wat wel en wat niet een goed kerklied<br />

is (zie paragraaf 8.6.1). Juist omdat dit onmogelijk is, wordt de noodzaak van deskundigen<br />

op het gebied van het kerklied des te duidelijker.<br />

Bij de bezinning op het kerklied (en de gezangbundel) is de vraag belangrijk of er een<br />

werkbare strategie ontwikkeld kan worden, die bovendien het best garandeert dat de traditie,<br />

kwaliteit en duurzaamheid van het kerklied gewaarborgd worden. Naar onze overtuiging<br />

bestaat deze strategie hieruit dat het beoordelen, schrijven en redigeren van liederen in de<br />

eerste plaats overgelaten wordt aan personen die op de verschillende deelgebieden deskundig<br />

zijn.<br />

Een dergelijk pleidooi is geen noviteit en het volgen van de voorgestelde werkwijze evenmin.<br />

Ook voor Calvijn was het vanzelfsprekend dat ambachtslieden (theologen, dichters en<br />

kerkmusici) ingeschakeld werden voor het vervaardigen van kerkliederen. Problemen<br />

Hiermee is niet g ezeg d dat in de m elodie ën uit de Reforma tie geen invloeden van de<br />

mee rstem migheid aan te treffen zou den zijn.


daarmee zijn pas in de negentiende eeuw ontstaan. Een dichter of musicus werd zowel<br />

binnen als buiten de kerk gezien als iemand zich doelbewust afscheidde van het 'gewone<br />

volk'. De kunstenaar leefde en werkte in een ivoren toren en praatte dus (letterlijk) over de<br />

hoofden van de 'gewone man' heen. Dichters en musici waren mensen die zich alleen met<br />

hun eigen innerlijk, hun eigen gevoelens bezighielden. Voorzover zij niet uitsluitend allerlei<br />

religieuze en ideologische boodschappen wilden verwoorden, was hun streven voornamelijk<br />

esthetisch gericht. Goede kunst was kunst waarin het innerlijke van de kunstenaar op<br />

esthetisch fraaie en originele wijze werd gepresenteerd. Om dat doel te bereiken had de<br />

kunstenaar vrijheid nodig. Je kon hem niet binden aan bepaalde normen, zoals het berijmen<br />

van een Psalm waarbij de grondtekst geëerbiedigd moest worden.<br />

Ongetwijfeld is deze opvatting nog van toepassing op een groep dichters, musici en componisten<br />

uit onze tijd. Toch moet hier gewezen worden op het feit dat tegenwoordig een ander<br />

aspect van het kunstenaarschap primair benadrukt wordt: een dichter, componist, musicus<br />

is iemand die professioneel om kan gaan met zijn materialen. De (kerklied-)dichter bijvoorbeeld<br />

weet de gereedschappen te hanteren, die nodig zijn om een goede (kerkelijke) tekst te<br />

schrijven. Hij weet de juiste woorden te vinden, kan de reikwijdte van de gebruikte woorden<br />

inschatten, etcetera. Hij beheerst als ambachtsman het métier, zoals een architect zijn vak<br />

beheerst en weet hoe je een gebouw in elkaar moet zetten. Vandaar dat <strong>dep</strong>utaten de<br />

mening zijn toegedaan dat zeer zorgvuldig omgegaan moet worden met het wijzigen van<br />

bestaande liedteksten.<br />

Hetzelfde geldt ook voor personen die gespecialiseerd zijn op het gebied van de kerkmuziek.<br />

Ook hier gaat het er niet om dat deskundigen hun eigen, autonoom geformuleerde<br />

normen willen hanteren en opleggen aan de gemeente. De deskundigen op dit gebied<br />

ontlenen hun maatstaven in belangrijke mate aan hetgeen in de geschiedenis wel en niet<br />

waardevol is gebleken. Zij hanteren maatstaven die de kerk voor een groot deel zelf in het<br />

verleden ontwikkeld heeft.<br />

Hierboven is gesteld dat bij ontwikkelingen op het gebied van het kerklied altijd buitenmuzikale<br />

(bijv. theologische en maatschappelijke) factoren in het spel zijn. Van een deskundige<br />

mag verlangd worden dat hij van deze factoren op de hoogte is, dan wel: kan komen.<br />

Hij moet kunnen aangeven wat de achterliggende context en de reikwijdte was van bepaalde<br />

keuzen en voorkeuren. Dit kan voor de huidige situatie, waarin keuzen opnieuw gemaakt<br />

moeten worden en voorkeuren bestaan, verhelderend werken.<br />

Een deskundige is in staat iets als 'goed' te herkennen, ook al heeft het niet zijn persoonlijke<br />

voorkeur. Elke deskundige, bijvoorbeeld de neerlandicus of musicoloog, heeft zijn eigen<br />

voorkeuren, wat echter niet betekent dat hij alles wat daar niet toe behoort als 'slecht'<br />

bestempelt.<br />

Om te zien of een lied levensvatbaar is (kwaliteit heeft en duurzaam is), zal altijd een beroep<br />

op de gemeente gedaan moeten worden. Zij bepaalt uiteindelijk welk lied wel en welk lied<br />

niet bruikbaar is. Of een lied een goed kerklied is, zal per slot van rekening altijd in de<br />

praktijk moeten blijken. De rol van deskundigen is de levensvatbaarheid van een lied vooraf<br />

te peilen en zo goed mogelijk te garanderen. Bovendien mag van hen verwacht worden dat<br />

zij de kerken dienstbaar zijn door het geven van informatie, zodat de kerken verder vertrouwd<br />

kunnen raken met kerkliederen. Concrete voorstellen betreffende de te volgen<br />

werkwijze zullen wij in paragraaf 8.8 formuleren.<br />

8.7 De gezangbundel<br />

8.7.1 Mogelijkheid en wenselijkheid uitbreiding gezangbundel<br />

De Generale Synode van Ommen gaf het <strong>dep</strong>utaatschap de opdracht 'onderzoek doen naar<br />

de wenselijkheid en mogelijkheid van uitbreiding van de gezangenbundel, met bezinning op<br />

de uitgangspunten waaraan een dergelijke uitbreiding moet voldoen.'<br />

Wat betreft de mogelijkheid om de gezangbundel uit te breiden, heeft de Generale Synode<br />

van Ommen het antwoord eigenlijk zelf al gegeven. Bij de gronden merkt zij op: 'van de<br />

schat aan geestelijke liederen met schriftuurlijke inhoud die in de loop van de kerkgeschie-


denis is ontstaan of nog steeds ontstaat, zou in onze gezangenbundel meer gebruik gemaakt<br />

kunnen worden.'<br />

Of uitbreiding van de huidige gezangbundel wenselijk is, hangt af van de vraag wat de<br />

kerken met de gezangbundel beogen. Hierbij is allereerst de vraag van belang waarvoor een<br />

gezangbundel samengesteld wordt. Men kan zich uitsluitend richten op de kerkdiensten en<br />

zich bij het selecteren laten leiden door de vraag welke liederen eventueel in de eredienst<br />

gebruikt kunnen worden. In dit geval moet bekeken worden of de gezangbundel voor gebruik<br />

in de eredienst voldoet. Mist de bundel nog gezangen voor bepaalde gelegenheden?<br />

De andere mogelijkheid is dat men uit gaat van het hele kerkelijke leven, waarvan de kerkdienst<br />

het centrum vormt. In dat geval is niet uitsluitend de bruikbaarheid van liederen voor<br />

de eredienst het criterium.<br />

Deputaten achten de situatie dat een gezangbundel uitsluitend gezien en gebruikt wordt als<br />

een bundel voor de kerkdiensten, niet wenselijk en correct. Terecht wordt in de Gereformeerde<br />

Kerken benadrukt dat de kerkdiensten het centrum van het kerkelijk leven vormen.<br />

Vanuit de erediensten ontplooit zich het gemeenteleven. Er wordt veel waarde gehecht aan<br />

een situatie waarin de 'zondag' niet losgekoppeld wordt van de 'maandag'. De kerk bestaat<br />

niet alleen wanneer Gods volk samenkomt voor de eredienst. Wanneer het correct is dat de<br />

kerk bestaat om Gods lof op aarde te verkondigen (zie de schriftgegevens in paragraaf<br />

8.3.2), dan spreekt het vanzelf dat de kerk haar leden een gezangbundel geeft om niet<br />

alleen op zondag maar ook door de week de gezongen lofprijzing gaande te houden. Een<br />

gezangbundel moet bijvoorbeeld ook kunnen functioneren in de huiselijke eredienst en<br />

daarom kunnen liederen voor 'huiselijk gebruik' (bijv: voor en na het eten, gezongen avondgebeden)<br />

zonder bezwaar opgenomen worden, ook al is de bruikbaarheid voor de eredienst<br />

(of andere kerkelijke samenkomsten) nihil.<br />

Anders gezegd: evenals de gesproken gebeden voor niet-liturgische gelegenheden in het<br />

Gereformeerd Kerkboek (pag. 568-572) een plaats hebben gekregen, zouden gezongen<br />

gebeden voor niet-liturgische gelegenheden in de gezangbundel opgenomen kunnen<br />

worden.<br />

Dat er duidelijk behoefte is aan meer liederen, is gebleken uit de populariteit van de E&Rbundel<br />

(het liedboek van de Vereniging Evangelisatie & Rekreatie) uit <strong>19</strong>90. Deze bundel<br />

wordt momenteel niet alleen bij evangelisatie-bijeenkomsten gebruikt, maar ook op gemeentevergaderingen,<br />

wijkavonden, samenzangavonden en op gereformeerde scholen.<br />

De populariteit van de bundel geeft aan dat er volop gezongen wordt, hetgeen alleen maar<br />

positief te waarderen is. De populariteit geeft eveneens aan dat de gezongen lofprijzing door<br />

de week door de kerken tot nu toe wordt overgelaten aan particulier initiatief, in dit geval van<br />

een vereniging.<br />

Wanneer deze situatie in de toekomst blijft voortbestaan, omdat de huidige gezangbundel<br />

niet herzien wordt, betekent dit dat de kerken geen enkele greep meer hebben op het<br />

theologisch, dichterlijk en muzikaal gehalte van de liederen die kerkleden door de week<br />

gebruiken. Men kan er dan op wachten dat dit z'n uitwerking gaat hebben op het lied van de<br />

kerk, zoals dat in de erediensten gebruikt wordt. Deze ontwikkeling is al te signaleren. Naast<br />

(goede) kerkliederen staat in de E&R-bundel namelijk een overvloed aan liederen die tot het<br />

genre van de opwekkingsliederen behoren. Deze liederen zullen hun waarde hebben bij<br />

evangelisatie-activiteiten. In de praktijk blijkt echter dat ook bij andere gelegenheden de<br />

opwekkingsliederen uit de bundel volop favoriet zijn. Het gevaar dat dit liedgenre als 'standaard'<br />

voor het lied van de kerk aangemerkt gaat worden, is niet denkbeeldig. Integendeel,<br />

hier en daar is het al waar te nemen. Overigens is niet zelden waar te nemen dat de waardering<br />

voor dit liedgenre gepaard gaat met weinig animo voor (de inhoud van) de Psalmen.<br />

Wanneer door de week het 'traditionele' lied van de kerk volledig op de achtergrond raakt,<br />

zal dit vroeg of laat gevolgen hebben voor het lied dat in de kerkdiensten gezongen gaat<br />

worden.<br />

Uit hetgeen door ons in dit hoofdstuk naar voren is gebracht, zal duidelijk geworden zijn dat<br />

naar onze overtuiging de Gereformeerde Kerken mede verantwoordelijk zijn voor het voortbestaan<br />

van het lied van de algemene christelijke kerk.


48<br />

Hierbij willen wij twee opmerkingen maken. In de eerste plaats is het zinvol op te merken dat<br />

ons niet de situatie voor ogen staat dat er naast de officiële kerkelijke liedbundel geen andere<br />

bundels gebruikt zouden kunnen of mogen worden. De geschiedenis heeft inmiddels wel<br />

duidelijk gemaakt dat er buiten het officiële gezangboek altijd liederen gebruikt worden. Het kan<br />

echter niet zo zijn dat – afgezien van de kerkdiensten – in het kerkelijk leven de officiële liedbundel<br />

massaal genegeerd wordt. Wanneer dit gebeurt, moet er iets aan de hand zijn. Wij zijn er<br />

van overtuigd dat een belangrijke oorzaak is dat de huidige gezangbundel niet voldoet. Kennelijk<br />

heeft de bundel tekorten die het gebruik in het kerkelijk leven in de weg staan.<br />

In de tweede plaats willen wij opmerken dat 'onbekendheid' met de liedtraditie van de kerk een<br />

zeer belan grijke oorzaak is dat gegrepen wordt naar andere liedgenres . De afgelopen jaren zijn<br />

veel zangavonden (zowel plaatselijk, regionaal als landelijk) georganiseerd waarin onbekende<br />

kerkliederen aangeleerd en gezongen werden. Uit de reacties blijkt dat deze liederen bijzonder<br />

gewaardeerd worden. De opmerking, die soms gemaakt wordt, dat hedendaagse kerkleden niet<br />

meer uit de voeten kunnen met kerkliederen (of ze nu uit de derde of de twintigste eeuw stammen),<br />

wordt weersproken door de praktijk. Voorwaarde is wel dat er mogelijkheden geboden<br />

worden dat men kennis kan maken met deze liederen. Ook is noodzakelijk dat duidelijk gemaakt<br />

wordt wat een kerklied is, hoe dat lied er naar inhoud en vormgeving uitziet, wat haar<br />

doelen en functies zijn. We zullen hierover nog spreken in paragraaf 8.8.<br />

Voor de wenselijkheid om de huidige gezangbundel uit te breiden zijn meer argumenten te<br />

noemen. De Generale Synode van Ommen stelt in grond 2.3: 'het ontbreekt in de gezangenbundel<br />

aan liederen die speciaal gemaakt zijn met het oog op het amen van de gemeente,<br />

de doop, de openbare geloofsbelijdenis, het avondmaal, het huwelijk en de bevestiging in<br />

het ambt.' Dat liederen voor deze gelegenheden inderdaad ontbreken in de huidige bundel,<br />

is door iedereen waar te nemen. Niet helemaal duidelijk is overigens wat de synode bedoelt<br />

met liederen die 'speciaal gemaakt zijn met het oog op het amen van de gemeente'. Wij<br />

gaan er vanuit dat gedoeld wordt op melodieën en melodische formules om het woord<br />

'amen' te zingen. Het is niet gebruikelijk en correct om dit een 'lied' te noemen. We maken<br />

deze opmerking omdat hierdoor duidelijk wordt dat het zeggen of zingen van liturgische<br />

acclamaties (als 'hallelujah', 'amen' of 'maranatha') door de gemeente niet onder artikel 67<br />

van de Kerkorde valt.<br />

Niettemin zou het goed zijn wanneer in het kerkboek de manieren waarop liturgische acclamaties<br />

gezongen kunnen worden, zouden worden opgenomen. Omdat het geen 'liederen'<br />

betreft, zou dit niet in een gezangbundel, maar bij de orden van dienst afgedrukt moeten<br />

worden.<br />

Voor wat de eredienst betreft, bevat de huidige gezangbundel geen liederen die gebruikt<br />

kunnen worden bij de bediening van sacramenten, de huwelijksbevestiging, de openbare<br />

geloofsbelijdenis en de bevestiging van ambtsdragers. Uiteraard zijn er wel enkele psalmen<br />

of delen daaruit die gebruikt kunnen worden, maar nieuwtestamentische liederen voor de<br />

genoemde gelegenheden ontbreken.<br />

Er vanuit gaande dat een gezangbundel ook door de week moet kunnen functioneren, zijn<br />

bovendien de volgende omissies te noemen: liederen voor de huiselijke eredienst (bijv. bij<br />

het eten), liederen voor tijden van rouw (begrafenisbijeenkomsten) en liederen voor de<br />

jaarwisseling. Tevens is het ons inziens wenselijk wanneer er liederen in de bundel worden<br />

opgenomen, die door kinderen gezongen kunnen worden. Bovendien is er voor diverse<br />

gelegenheden een te beperkt aantal gezangen voorhanden. We wijzen op de morgen- en<br />

avondliederen. Het huidige kerkboek heeft één morgenlied en twee avondliederen.<br />

Ook is te wijzen op het beperkt aantal gezangen bij de christelijke feesten. Afgezien van de<br />

nieuwtestamentische cantica en het 'Ere zij God' treffen we in het kerkboek slechts één<br />

kerstlied aan: 'Dit is de dag die God ons schenkt'. 48 Het kerkboek bevat maar drie paasliede-<br />

Het lied 'W ie soll ich dich e mpfangen?' van P. G erhardt (G ezang 10/13) is een adven tslied.


49<br />

50<br />

51<br />

52<br />

ren: Gezang <strong>19</strong> (Halleluja, lof zij het Lam), 49 20 (In het vroege morgenlicht) en 21 (Nu<br />

triomfeert de Zoon van God). 50 Het aantal hemelvaartsliederen bedraagt eveneens drie:<br />

Gezang 23 (De dag der kroning is gekomen), 24 (De dag van onze vorst brak aan) en 25<br />

(Wij knielen voor uw zetel neer). 51 De huidige gezangbundel kent twee pinksterliederen:<br />

Gezang 26 (Ja, de Trooster is gekomen) en 27 (O, Schepper, Geest woon in uw kerk).<br />

Het is begrijpelijk dat de keuze over het algemeen als te beperkt wordt ervaren. Het gaat<br />

immers om jaarlijks terugkerende feesten, waarop met Kerst en Pasen twee of meer kerkdiensten<br />

belegd worden. Bovendien is te wijzen op de andere samenkomsten en gelegenheden<br />

(o.a. ook vieringen in familie- en gezinsverband) rond de feestdagen, waarbij behoefte<br />

is aan liederen die specifiek betrekking hebben op het feest. Ook deze samenkomsten zijn<br />

onderdeel van het kerkelijk leven, waarmee de kerken dus te maken hebben en waarmee zij<br />

o.i. rekening hebben te houden bij de samenstelling van de officiële gezangbundel.<br />

Hierboven is er al enige keren de nadruk op gelegd dat ook uit de gezongen lofprijzing moet<br />

blijken dat de kerk uit de twintigste eeuw zich één weet met de kerk uit het verleden; dat zij<br />

de opdracht heeft die lofzang gaande te houden. Deze gedachte geeft niet alleen richting<br />

aan welk soort liederen als kerkliederen aangemerkt moeten worden. Ook krijgt deze<br />

gedachte concreet gestalte doordat in de officiële gezangbundel de gezongen lofprijzing van<br />

de kerk uit de afgelopen 20 eeuwen verdisconteerd wordt.<br />

Wanneer we het huidige gezangboek op dit punt bekijken, blijkt dat dichters uit de achttiende<br />

en negentiende eeuw zeer sterk vertegenwoordigd zijn: van de 41 gezangen zijn meer<br />

dan twintig afkomstig uit deze twee eeuwen. Zoals in paragraaf 8.2 is gebleken, hebben de<br />

Gereformeerde Kerken nooit systematisch gezocht naar 'nieuwe' liederen. Bovendien is<br />

altijd onduidelijk gebleven op grond waarvan voorgestelde liederen werden afgewezen.<br />

Tenslotte bestond er grote onduidelijkheid en wispelturigheid ten aanzien van geformuleerde<br />

criteria.<br />

In ieder geval heeft één en ander als resultaat gehad dat liederen uit de eerste 16 eeuwen<br />

van de christelijke kerk zeer sterk ondervertegenwoordigd zijn. Onder de talrijke hymnen van<br />

Aurelius Ambrosius, Aurelius Prudentius Clemens, Johannes Damascenus en Petrus<br />

Damiani moeten op z'n minst een paar gevonden kunnen worden, die een plaats in een<br />

gereformeerd kerkboek waardig zijn. Hetzelfde geldt voor de liederen van zeventiende<br />

eeuwse Nederlandse dichters. Te denken is aan liederen van de gereformeerde predikantdichter<br />

Jacobus Revius en de dichters Gerbrand Adriaensz. Bredero en Joost van den<br />

Vondel.<br />

Eveneens mist het huidige kerkboek liederen, die gerekend moeten worden tot het standaardrepertoire<br />

in het protestantisme.<br />

We wijzen met name op liederen uit de lutherse traditie, die in het verleden ook binnen het<br />

calvinisme (buiten de eredienst) bekend en populair zijn geworden. Om slechts een paar<br />

(willekeurige) voorbeelden te noemen: 'Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort', 'Christ lag in<br />

Todesbanden', 'Wer nur den lieben Gott lässt walten', 'Was mein Gott will, g'scheh allzeit' en<br />

'Jesu, meine Freude'. 52<br />

Gezang <strong>19</strong> zou gezien kunnen worden als een algemeen loflied op de Drieënige God , waarin<br />

bovendien gerefereerd wordt aan zowel Kerst, Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart en de<br />

W ederk omst. Door Is. da Costa is dit lied e chter u itdrukkelijk bedoeld als 'paasc hzang '.<br />

Gelet op de centrale noties en op de oorspronkelijke bedoeling van de dichter, kan Gezang 22 niet<br />

gerekend worden tot de paasliederen. In dit gezang is de centrale notie dat Jezus nabij is, dat er een<br />

nauwe band met Hem is, ook in het stervensuur. Daarbij wordt het accent gelegd op het leven met<br />

Christus na de dood.<br />

Hierbij moet aangetekend worden dat Gezang 25 van oorsprong geen hemelvaartslied is.<br />

Vertalingen zijn o.a. te vinden in het Liedboek voor de Kerken, respectievelijk Gezang 310, 203, 429,<br />

403 en 428.


53<br />

Tenslotte zijn ook in deze eeuw talrijke kerkliederen gemaakt, waarvan in het kerkboek<br />

slechts vijf zijn opgenomen (drie van Lenze L. Bouwers, één van Anka Brands en één van<br />

Pieter Dinus Kuiper). Het is allesbehalve geloofwaardig dat onder de ontelbare nieuwe<br />

liederen van bijvoorbeeld Willem Barnard, Ad den Besten, Jan Willem Schulte Nordholt en<br />

Jan Wit geen enkele te vinden is die in het kerkboek opgenomen kan worden. Het is ook<br />

nooit duidelijk geworden waarom in het huidige kerkboek liederen van deze auteurs geen<br />

plaats hebben ontvangen.<br />

8.7.2 Verantwoorde gezangen<br />

Wel speelde bij de totstandkoming van het Gereformeerd Kerkboek een theologische kritiek<br />

op de achtergrond van diverse gezangen in het Liedboek voor de Kerken een rol. Algemeen<br />

gesproken ging het hierom: er is een hang naar drama, taal-theologie, mystieke beleving,<br />

een cyclische opvatting van het kerkelijk jaar, 'repetitie van het heilsgebeuren' en 'imitatie<br />

van Christus' heilswerk'. 53 Ook werd genoemd dat het lied geen zelfstandige verkondiging is<br />

(vergelijkbaar met of in plaats van de schriftlezing), maar een antwoord-functie heeft.<br />

In het <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>port Herziening bundel Enige Gezangen, aangeboden aan de Generale<br />

Synode van Kampen <strong>19</strong>75 werd de eerste regel van het lied 'Kom Schepper Geest' gewijzigd<br />

in 'O Schepper Geest'. Deputaten noemden als argument: "Een mystieke invloed laat<br />

zich vermoeden. De Geest wordt losgemaakt van de Drie Personen en weggehaald uit de<br />

heilshistorische openbaring van Jezus Christus, die zijn Geest heeft uitgestort. Tot de Geest<br />

wordt geroepen alsof Hij nog moest worden uitgestort. Dit kan beslist niet gezien worden als<br />

een gebed om de voortgaande werking van de heilige Geest." Tegen dit lied zijn reeds<br />

bezwaren van gelijke strekking ingebracht bij de Generale Synode van Assen (<strong>19</strong>61), die<br />

door <strong>dep</strong>utaten op de Generale Synode van Rotterdam-Delfshaven (<strong>19</strong>64-<strong>19</strong>65) als rechtmatig<br />

werden beoordeeld.<br />

De vraag willen we toegespitst zo formuleren: kan de gemeente vandaag twee gezangen<br />

van Luther – namelijk 'O Heiland, kom, de wereld wacht' (Liedboek 122) en 'Kom Heilige<br />

Geest, Here God' (Liedboek 240) – wel verantwoord zingen?<br />

Zitten in deze gezangen een cyclisch denken over het heil en een actualisering van heilsfeiten<br />

ten koste van de heilshistorische voortgang?<br />

We willen de keus voor deze liederen nader verantwoorden. Tegenover boven vermelde<br />

theologisch kritiek willen we in het algemeen opmerken dat<br />

1. een kerklied naast het antwoordkarakter juist wel een verkondigende functie heeft of<br />

kan hebben (zie paragraaf 8.3.2);<br />

2. de herhaling van de heilshistorie niet dwingend verondersteld hoeft te zijn;<br />

3. het heilshistorisch aspect teveel tegen het heilsordelijke wordt uitgespeeld.<br />

Wat onze keuze voor de liederen 'O Heiland, kom, de wereld wacht' (Liedboek 122) en 'Kom<br />

Heilige Geest, Here God' (Liedboek 240) betreft, menen we dat de inhoud van deze gezangen<br />

wel gedragen wordt door de al eerder in het <strong>rap</strong>port genoemde uitgangspunten bij de<br />

bezinning van het kerklied:<br />

1. verankerd in de Schrift<br />

2. gedenken van Gods daden<br />

3. vorm van verkondiging.<br />

Een christen, die psalmen zingt, identificeert zich op een bepaalde manier met de eerste<br />

zangen (zonder daarmee de heilshistorie te herhalen), en tegelijk actualiseert hij de Psalm in<br />

zijn eigen situatie. Hij gedenkt Gods daden uit het verleden met het oog op heden en toekomst<br />

(vergelijk paragraaf 8.3.1).<br />

Zie K. Deddens, 'Het nieuwe Liedboek I - III', in: De R eform atie, 49e jaargang nrs 14-16 (januari<br />

<strong>19</strong>74).


54<br />

55<br />

Bij ons huidige Gezang 27 valt niet in te zien waarom we niet kunnen zingen 'Kom Schepper<br />

Geest' (omdat de Geest al gekomen is), terwijl we in één adem wel mogen zingen 'woon in<br />

uw kerk' (Hij woont er toch al eeuwen?!) Het gebed om de Geest is heilshistorisch zuiver en<br />

heilsordelijk zeer functioneel. In het kader van de toeëigening van het heil roepen we steeds<br />

weer de Geest te hulp (vergelijk het gebed om de Geest in het avondmaalsformulier).<br />

We zingen vandaag de psalmen van David mee en identificeren ons met hem op een<br />

bepaalde manier, terwijl we de lijn naar Davids Zoon ontdekken en als christenen zingen in<br />

het nieuwe verbond. Dat kan allemaal omdat de dichters van de psalmen altijd zingen als<br />

leden van Gods ene volk, in – ook voor ons – herkenbare situaties en in het kader van wat<br />

God doet en gedaan heeft in het verbond, dat in Christus is vervuld. 54 Wanneer we bijvoorbeeld<br />

in Psalm 130 zingen: "Ik blijf de HEER verwachten", doen we dat omdat we uitzien<br />

naar Christus' tweede komst (vergelijk Romeinen 8:24, 25). 55<br />

Op die manier gebruiken wij vandaag de adventsliederen en bereiden we al zingend de<br />

kerkelijke feestdagen voor, waarop we speciaal stilstaan bij de heilsfeiten. We trekken bij<br />

'Jeruzalem' de lijn door naar de gemeente van Christus en bij Psalm 124 denken we –<br />

moeiteloos – ook aan de Vrijmaking van de kerk in <strong>19</strong>44 en de bevrijding van Nederland in<br />

<strong>19</strong>45.<br />

In de adventsgezangen doen we als nieuwtestamentische gelovigen precies hetzelfde<br />

(vergelijk het lied 'O kom, o kom Immanuël' en de bede in Psalm 80 en 130). Zo heeft Luther<br />

bijvoorbeeld Psalm 46 en 130 geactualiseerd zonder in een vorm van cyclisch denken te<br />

vervallen. De heilshistorie wordt opnieuw beleden en in zekere zin heilsordelijk beleefd. Door<br />

gelovig de dagen van God te gedenken, slaat zo'n lied een brug tussen verleden en heden,<br />

zonder het verleden te gaan herhalen.<br />

8.7.3 Rubricering gezangboek<br />

In de opdracht van de Generale Synode van Ommen wordt gesproken over een uitbreiding<br />

van de huidige gezangbundel. In grond 2.4 wordt daarbij opgemerkt dat herziening en/of<br />

uitbreiding 'niet fragmentarisch en incidenteel' moet gebeuren, maar 'na en op grond van<br />

bezinning op deze uitgangspunten.' Om te zorgen dat een eventuele herziening en/of<br />

uitbreiding niet fragmentarisch en incidenteel gebeurt, is het zinvol te onderzoeken hoe de<br />

gezangen in de huidige bundel geordend zijn.<br />

Wat dan direct opvalt is dat in de gezangbundel een (duidelijk aangegeven) rubricering<br />

ontbreekt. Wel wordt in de 'Inhoudsopgave' (Gereformeerd Kerkboek 296-297) voor de<br />

gezangen 7 tot en met 27 een indeling naar christelijke heilsfeiten gegeven, maar in de<br />

gezangbundel is deze indeling niet aangegeven. Bovendien blijkt dat in de huidige gezangbundel<br />

de plaatsing van liederen niet altijd doordacht is. Dat wil zeggen: er is niet altijd<br />

zorgvuldig gekeken naar de centrale noties, die in de liederen aan de orde komen, op grond<br />

waarvan een lied op bepaalde plek in het liedboek gezet werd. Een paar voorbeelden zullen<br />

we hieronder noemen.<br />

Het aanbrengen van rubrieken is onder andere wenselijk om de volgende redenen:<br />

1. Het brengt structuur aan in de soorten gezangen en geeft dus een handreiking om<br />

structuur aan te brengen in de gezongen lofprijzing, zowel in de publieke als huiselijke<br />

eredienst.<br />

2. Het verhoogt de toegankelijkheid en bruikbaarheid van het liedboek.<br />

3. Wellicht de belangrijkste reden: rubriceren betekent liederen interpreteren. Een rubricering<br />

wijst de gebruikers op welke zaken in het lied aan de orde komen, centraal<br />

staan. Een rubricering geeft dus ook aan hoe en wanneer je de liederen kunt gebruiken.<br />

Het werken met rubrieken heeft derhalve ook een didactische reden.<br />

Zie G. Kwakk el/B. Vuijk, God s liedb oek voor zijn volk , Barneveld <strong>19</strong>88, 13.<br />

Zie G. Kwakk el/B. Vuijk, God s liedb oek voor zijn volk , 44.


56<br />

Dit betekent dat het plaatsen van liederen nauw luistert en niet kan gebeuren op basis van<br />

bepaalde trefwoorden of zinnen. Door liederen in een bepaalde rubriek te plaatsen, geef je<br />

ze een bepaalde kleur. Ze worden door plaatsing in een rubriek geïnterpreteerd.<br />

Wanneer dat zorgvuldig gedaan wordt, kan dat voor een goed begrip van het lied zeer<br />

verhelderend en verrijkend werken. Wanneer het niet zorgvuldig gedaan wordt, kan een lied<br />

behoorlijk verminkt worden; de zaken, die in het lied eigenlijk naar voren willen komen,<br />

kunnen flink ondermijnd of omgebogen worden. De zanger wordt dan ook op het verkeerde<br />

been gezet. Hij krijgt a.h.w. een verkeerde bril op, waardoor hij het lied alleen leest en kan<br />

lezen zoals het door de rubricering geïnterpreteerd wordt.<br />

Een voorbeeld uit het Gereformeerd Kerkboek is in no ot 46 al gen oem d. Als typere nd vo orbe eld<br />

is ook te wijzen op het lied 'God, enkel licht' (Gez. 17). Dit gezang wordt gezien als een lijdenslied.<br />

In het kerkboek staat het immers bij de lijdensliederen (vgl. 'Inhoudsopgave pagina 296 en<br />

register op pag. 401). Kennelijk is men afgegaan op de 4de strofe. Wie echter niet op grond van<br />

'steek-w oorden ' rubriceert, maar eerst luistert naar het complete lied, ontdekt dat we niet te<br />

maken hebben m et een lied voor lijdenstijd (over het lijden van Christus). De titel, die Schubart<br />

boven het lied zette ('Um Reinheit') geeft aan welke noties in het gezang wél primair aan de orde<br />

komen. Het lied hoort dan ook thuis bij de gebeden voor alle dag. 56<br />

Hetzelfde geldt bij het lied 'U, heilig Godslam loven wij' (Gez. 18). Dit lied hoort niet thuis bij de<br />

'lijdensliedere n', zoals het k erkboek wil. In het huidige kerkboek zou gezang 18 beter in de buurt<br />

van Gezang 35 of 41 geplaatst kunnen worden.<br />

Kort samengevat: een goede rubricering komt de liederen en hun gebruik ten goede. Het<br />

komt dus ook ten goede aan de functies waarvoor liederen gebruikt worden. Een goede<br />

rubricering zorgt er ook voor dat de gezangbundel goed kan functioneren in het kerkelijke<br />

leven.<br />

8.7.4 Soorten rubriceringen<br />

Bij de rubricering van een gezangbundel zijn drie soorten denkbaar:<br />

A. een rubricering in hoofdzaak volgens 'tijd' (o.a. kerkelijk jaar).<br />

B. een rubricering in hoofdzaak naar 'thema', dat wil zeggen: naar dogmatische onderwerpen.<br />

C. Een mengeling van A en B.<br />

Uit bundels, die de afgelopen eeuwen verschenen zijn, kan opgemaakt worden dat keuzen<br />

voor een bepaalde rubricering niet los stonden van het theologische 'klimaat' waarin de<br />

bundels ontstonden. In een rationalistisch tijdperk was het bijvoorbeeld niet vreemd dat het<br />

gezangboek Evangelische Gezangen (1806) een dogmatische rubricering kreeg. Dat de<br />

bundel Godsdienstige liederen (1886) van de Nederlandsche Protestantenbond opent met<br />

een rubriek 'gemoedsleven', spreekt eveneens boekdelen. De aandacht voor het kerkelijke<br />

jaar, die onder invloed van de Liturgische Beweging begin deze eeuw nieuw leven ingeblazen<br />

werd, is terug te vinden in de eerste rubrieken van de Hervormde Bundel uit <strong>19</strong>38.<br />

Deputaten hebben een voorkeur voor een rubricering in hoofdzaak volgens 'tijd'. Een dogmatisch<br />

thematische rubricering zou benadrukken dat cognitieve kennis over God primair<br />

van belang is. Dat deze kennis van levensbelang is, staat uiteraard niet ter discussie.<br />

Daartoe hebben wij belijdenisgeschriften, catechisaties en bijbelstudieverenigingen. Echter,<br />

evenmin als een lied primair tot functie heeft om cognitieve kennis in te zingen, is een<br />

gezangbundel niet primair bedoeld als gezongen catechetisch onderwijs. Een gezangbundel<br />

moet functioneren in de omgang tussen God en zijn volk. Het gaat dan om de vraag hoe de<br />

kerk en haar leden op zondag en door de week leven met God. Dat houdt meer in dan<br />

J. Sm elik, 'God, enkel licht', in: Orgeldienst, 21e jaarg ang nr. 4 <strong>19</strong>94, 78 -84.


cognitieve bijbelkennis. Beter kan hier gedacht worden aan het bijbelse begrip 'kennen', dat<br />

wil zeggen: leven met God, Hem liefhebben en zijn daden opmerken. De rubricering van een<br />

gezangbundel zal o.i. moeten aansluiten bij dat 'leven met God' en niet bij wat wij 'leren óver<br />

God'.<br />

Het begrip 'leven' impliceert 'tijd', die ten grondslag ligt aan rubricering A.<br />

Eén van de grote nadelen van zuiver dogmatische/thematische rubricering is ook dat de<br />

gezangbundel niet de (publieke en private) eredienst als uitgangspunt heeft. Het is al een<br />

paar keer genoemd dat het kerkelijke leven zich ontwikkelt vanuit de kerkdiensten. Vanuit<br />

die gedachte is het niet logisch een gezangboek een dogmatische indeling te geven. Dat<br />

past niet bij de wijze waarop de gezangbundel in het gemeente-leven functioneert of zou<br />

moeten functioneren. Het kerkelijke leven wordt immers niet primair bepaald, beheerst of<br />

gestuurd door thematische onderwerpen, maar door de heilsfeiten die voortdurend (=<br />

kwestie van tijd!) gevierd worden (zie par. 8.3).<br />

8.7.5 Voorstel rubricering gezangboek<br />

Om een idee te geven welke rubricering ons voor ogen staat en welke liederen in deze<br />

rubrieken geplaatst zouden kunnen worden, heeft dit <strong>rap</strong>port als bijlage een 'voorbeeldbundel'.<br />

De gezangen, die momenteel in het Gereformeerd Kerkboek staan, zijn in de<br />

rubrieken opgenomen, waarin ze o.i. geplaatst zouden moeten worden. Bovendien hebben<br />

wij bij elke rubriek een aantal liederen geselecteerd, die mogelijk in een toekomstig kerkboek<br />

opgenomen zouden kunnen worden. Wij hebben deze selectie ook gemaakt om aan te<br />

geven dat de mogelijkheid bestaat dat de huidige bundel uitgebreid kan worden. Tevens<br />

hebben we gezorgd dat ook liederen uit de eerste zestien eeuwen en de twintigste eeuw een<br />

volwaardige plaats hebben ontvangen. Er zouden o.i. veel meer liederen te noemen zijn. De<br />

lijst met liederen, die wij noemen, pretendeert niet dat daarmee het arsenaal aan bruikbare<br />

gezangen is uitgeput of dat er geen andere liederen als voorbeeld aangehaald konden<br />

worden. Met nadruk willen wij stellen dat het aantal liederen volstrekt willekeurig is. Het lijkt<br />

ons niet zinvol met voorstellen te komen over het aantal gezangen dat in een bundel moet,<br />

mag of kan staan.<br />

Ons inziens zijn op dit moment bij het bepalen van de omvang van een bundel de volgende<br />

vragen relevanter:<br />

a. voor welke gelegenheden in het hele kerkelijke leven (zowel: thuis, kerkelijke vergaderingen<br />

als kerkdiensten) zijn liederen nodig.<br />

b. In hoeverre gaat een te grote omvang van een gezangbundel zorgen dat zelfs een goedwillende<br />

gemeente na circa 20 jaar en intensief gebruik nog steeds niet vertrouwd<br />

geraakt kan zijn met haar eigen liedboek.<br />

c. In hoeverre is het gezangboek een evenwichtige en duidelijke afspiegeling van het kerklied<br />

uit de afgelopen twintig eeuwen.<br />

Met opzet is uitsluitend gekozen voor liederen uit officiële liedbundels van andere kerkgenootschappen.<br />

Dit had als voordeel dat de liederen wat de poëtische en muzikale aspecten<br />

betreft, niet beoordeeld hoefden te worden. Dit is immers al gebeurd door dichters, neerlandici<br />

en musicologen uit andere kerkgenootschappen. Wel hebben wij de liederen op hun<br />

(schriftuurlijke) inhoud beoordeeld.<br />

Wat de rubricering betreft, zullen we hieronder de opname van elke rubriek afzonderlijk kort<br />

motiveren.<br />

1. Bijbelliederen: deze rubriek bevat a) liederen waarin een bijbelgedeelte 'vers voor vers'<br />

berijmd is, en b) vrije bewerkingen van een of meer Schriftgedeelten. Uiteraard komen in<br />

deze rubriek de berijmingen van liederen uit de Schrift. Deze zijn immers niet alleen geschikt<br />

om gezongen te worden, ze zijn er zelfs voor bestemd.<br />

Het opnemen van 'Bijbelliederen' als eerste rubriek in een gezangboek zou de volgende<br />

motivatie kunnen hebben: 1) daardoor wordt duidelijk dat de Schrift het begin- of vertrekpunt<br />

is voor al ons doen en laten, 2) de rubriek is de schakel tussen de berijmde bijbelliederen uit<br />

het psalmboek en de gezangen uit de volgende rubrieken. Evenals in het Psalter gaat het in


57<br />

deze rubriek om aanwijsbare gedeelten uit de Schrift zelf.<br />

2. Liturgische gezangen: liederen die – als ze gebruikt worden – op een vaste plaats en/of<br />

vast moment in de eredienst gezongen worden. Wanneer de kerken een orde van dienst<br />

volgens het 'ordinarium-model' zouden invoeren, zouden in deze rubriek de gezangen voor<br />

het Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus/Benedictus en Agnus Deï ondergebracht moeten worden.<br />

Dat deze rubriek als tweede in een bundel komt, heeft als achterliggende gedachte dat de<br />

eredienst het hart van het kerkelijk leven vormt. Een liedbundel moet allereerst liturgisch<br />

optimaal kunnen functioneren en vandaar uit ook naar het alledaagse leven.<br />

3. Doop en Avondmaal: deze rubriek hoort o.i. gekoppeld te zijn aan de vorige. De bediening<br />

van sacramenten is een liturgische handeling.<br />

4. Bijzondere kerkelijke gelegenheden: in deze rubriek zouden o.a. opgenomen kunnen<br />

worden: liederen voor bij 1) huwelijksbevestigingen (deze moeten immers kerkelijk bevestigd<br />

worden, KO art. 70), 2) de openbare geloofsbelijdenis 57 en 3) bevestiging van ambtsdragers.<br />

5. Advent – 6. Kerst - 7. Lijdenstijd – 8. Pasen - 9. Hemelvaart – 10. Pinsteren<br />

Hoewel de Gereformeerde Kerken in theorie het kerkelijk jaar niet kennen, blijkt dat zij in de<br />

liturgische praktijk wel de grote lijnen van het kerkelijk jaar volgen (Advent, Kerst, Lijdenstijd,<br />

Goede Vrijdag & Pasen, Hemelvaart en Pinksteren). Bovendien is deze rubriek functioneel<br />

voor heel het kerkelijk leven, waarbij o.a. te denken is aan de zangavonden en andere<br />

vormen van vieringen die in de tijd van de feesten plaatsvinden.<br />

11. Eindtijd en eeuwig leven: waarom deze rubriek geplaatst is na de rubriek 'Hemelvaart<br />

en Pinksteren' zal voor zich spreken. In deze rubriek kunnen liederen geplaatst worden over<br />

het leven van de kerk (en haar leden) in de eindtijd, de wederkomst van Christus, sterven en<br />

opstanding.<br />

12. Morgen- en avondliederen: deze rubriek is bijzonder zinvol omdat opname ervan<br />

aangeeft hoeveel belang de kerk hecht aan het 'dag in, dag uit' leven met God. Het is –<br />

evenals de rubrieken 5 t/m 7 betreffende het kerkelijk jaar – gestalte geven aan het schriftwoord<br />

dat de (onze) tijden in Gods hand zijn. De belangrijke plaats, die het morgen- en<br />

avondgebed (gesproken en gezongen) in het leven van de gelovigen inneemt, zijn vanuit de<br />

Schrift en geschiedenis voldoende bekend (joodse traditie, vroeg-christelijke gemeente).<br />

Men zou ook kunnen zeggen: deze rubriek is een kleinschalige (van dag tot dag) afspiegeling<br />

van de rubrieken 2 (van week tot week) en 5 t/m 7 (van jaar tot jaar). (Vergelijk ook de<br />

relatie tussen officieel-kerkelijke eredienst en de private eredienst – paragraaf 8.7.1)<br />

13. Algemene liederen: Hierin worden gezangen opgenomen die bij diverse gelegenheden<br />

kunnen functioneren. De liederen zijn voor de kerkelijke en/of de huiselijke erediensten.<br />

8.8 Conclusies en werkwijze<br />

8.8.1 Conclusies<br />

1. Het 'gedenken van Gods daden' biedt een goede ingang om het centrum en de essentie<br />

van kerkliederen aan te duiden.<br />

2. De Schrift kent het lied diverse functies toe, die wel te onderscheiden, maar in de<br />

meeste gevallen niet te scheiden zijn. Het lied kan functioneren als lofprijzing, belijdenis,<br />

gebed, smeking en verkondiging.<br />

3. Deze schriftuurlijke noties geven duidelijk richting aan de functies die het lied in de<br />

Hiervoor heeft het <strong>dep</strong>utaa tschap geen bruikbare liederen ge vonden .


eredienst kan en mag hebben. Ook in de eredienst kunnen de functies tot uiting<br />

komen die bij conclusie 2 genoemd zijn. Welke functie(s) een lied op een bepaalde<br />

plaats in de eredienst heeft, wordt vooral bepaald door een combinatie van plaats in de<br />

orde van dienst en de inhoud van het lied.<br />

4. Deputaten zijn van oordeel dat er volop mogelijkheden zijn de huidige gezangbundel<br />

uit te breiden. Het is wenselijk dat de bundel structureel verbeterd wordt door:<br />

a. opname van meer liederen bij de christelijke feestdagen.<br />

b. opname van liederen voor bij de sacramentsbediening, de openbare geloofsbelijdenis,<br />

huwelijksbevestiging, bevestiging ambtsdragers. (Dit uiteraard onder<br />

voorwaarde dat voor al deze gelegenheden goede liederen voorhanden zijn).<br />

c. opname van liederen voor de huiselijke eredienst en voor bijzondere gelegenheden<br />

buiten de kerkdiensten.<br />

d. opname van meer morgen- en avondliederen.<br />

5. Het is wenselijk dat in de gezangbundel een duidelijke rubricering wordt aangebracht.<br />

Daarbij zal tevens aandacht besteed moeten worden aan de vraag in welke rubrieken<br />

de liederen uit de huidige bundel geplaatst moeten worden.<br />

6. Voor het beoordelen van kerkliederen zijn geen waterdichte criteria te formuleren, die<br />

voor iedereen duidelijkheid scheppen over de vraag wat wel en niet een goed kerklied<br />

is.<br />

7. Als algemeen uitgangspunt geldt dat nieuwtestamentische liederen naar inhoud en<br />

vorm aansluiten bij de liederen uit de Schrift. Specifiek voor een kerkliedtekst betekent<br />

dit dat de tekst schriftuurlijk en een volwaardig poëtisch produkt is. Voor de kerkliedmelodieën<br />

betekent dit dat aansluiting gezocht wordt met het traditionele kerklied.<br />

8. Het is wenselijk – en voor de kwaliteit van het kerklied onontbeerlijk – dat bij het<br />

beoordelen en redigeren van kerkliederen deskundigen op de diverse deelgebieden de<br />

leiding krijgen.<br />

8.8.2 Werkwijze<br />

Voor een eventuele uitbreiding stellen <strong>dep</strong>utaten de volgende werkwijze voor:<br />

1. De in dit <strong>rap</strong>port voorgestelde voorbeeld-bundel, die wij de titel 106 Gezangen geven,<br />

wordt voorlopig vrijgegeven voor liturgisch gebruik.<br />

(Deputaten hebben inmiddels aan de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied (ISK) toestemming<br />

gevraagd de geselecteerde liederen, waarvan de auteursrechten bij de ISK berusten, over<br />

te mogen nemen in de door ons voorgestelde bundel 106 Gezangen. Deze toestem ming heeft<br />

de ISK gegeven tijdens haar vergadering op 2 juni <strong>19</strong>95.)<br />

2. Er wordt een aparte (deskundige) gezangencommissie geformeerd, waarin hymnologen,<br />

musicologen, theologen, kerkmusici, neerlandici en (zo mogelijk) kerklieddichters<br />

zitting hebben. Uit bestaande liederen, die niet in het Gereformeerd Kerkboek staan,<br />

maken zij een eerste selectie. Eventuele suggesties vanuit de kerken kunnen meegenomen<br />

worden. Bij het selecteren worden behalve de in paragraaf 8.6.2 tot en met<br />

8.6.4 genoemde aspecten, de volgende uitgangspunten gehanteerd:<br />

– Uit respect voor het origineel wordt in bestaande teksten en melodieën niet<br />

ingegrepen, tenzij veranderingen het lied als geheel ten goede komen, indien<br />

mogelijk in overleg met de auteur.<br />

– Bij vertaalde liederen wordt getracht zo dicht mogelijk bij het origineel te blijven,<br />

tenzij er dwingende redenen (bijv. poëtische) zijn dit niet te doen.<br />

– Leden van de commissie beoordelen niet hun (eventuele) eigen liederen. Hiervoor<br />

moet de commissie een regeling treffen.


3. De selectie wordt via de generale synode aan de kerken aangeboden. De keuze van<br />

de liederen wordt daarbij gemotiveerd. Eveneens wordt achtergrondinformatie bij de<br />

gekozen liederen gegeven. De synode geeft een oordeel of de liederen, zoals ze<br />

aangeboden worden, vrijgegeven kunnen worden voor gebruik in de eredienst. Eventuele<br />

wensen voor veranderingen in een lied, die door de synode naar voren worden<br />

gebracht, worden voorgelegd aan de gezangencommissie. De laatstgenoemde neemt<br />

de uiteindelijke beslissing over het wel of niet opnemen van de voorgestelde veranderingen.<br />

4. De kerken krijgen gelegenheid tot het indienen op- en aanmerkingen over de vrijgegeven<br />

liederen. Deze worden door dezelfde gezangencommissie verwerkt. De uiteindelijke<br />

redactie van de liederen (tekst en melodie) berust bij de gezangencommissie, die<br />

één en ander in een <strong>rap</strong>port verantwoordt en aanbiedt aan de generale synode. De<br />

procedure genoemd bij punt 2 wordt gevolgd.<br />

5. De generale synode spreekt zich uit welke gezangen wel en welke gezangen niet<br />

definitief in de eredienst gebruikt zullen gaan worden.<br />

6. Ten aanzien van pas-geschreven liedteksten en/of melodieën kan deze commissie als<br />

eerste zeef fungeren. Het is voorstelbaar dat zij om de x-aantal jaren een bundel<br />

uitgeeft voor gebruik buiten de eredienst. In de praktijk kan dan blijken welke liederen<br />

levensvatbaar zijn.<br />

8.8.3 Onderwijs<br />

Volgens <strong>dep</strong>utaten is het wenselijk dat herziening en uitbreiding van de gezangbundel<br />

gepaard gaan met het geven van informatie over het kerklied in het algemeen en de gekozen<br />

liederen in het bijzonder. Men kan nog zo'n mooie gezangbundel met de meest prachtige<br />

kerkliederen aan de kerken presenteren, maar wanneer men daarbij niet duidelijk maakt<br />

waarom en op grond waarvan gekozen is, zal de invoering moeizaam verlopen. Deputaten<br />

zijn van mening dat het kerkmuzikaal onderwijs en het goed aanleren van (nieuwe) kerkliederen<br />

niet mag afhangen van (hopelijk aanwezig) particulier initiatief. Het kerklied, de<br />

gezongen lofprijzing en de kwaliteit daarvan is immers een zaak die alle kerken aangaat. Die<br />

gezamenlijke verantwoordelijkheid kan op de volgende manieren concreet gestalte krijgen:<br />

1. De 'commissie Gezangen' ontvangt van de synode de opdracht te zorgen dat er voor de<br />

kerken (achtergrond)informatie over het kerklied in het algemeen, (en eventueel over de<br />

kerkliederen die in het gezangboek opgenomen gaan worden) beschikbaar komt.<br />

2. De 'commissie Gezangen' ontvangt van de synode de opdracht zogenaamde les-brieven<br />

te laten ontwikkelen ten behoeve van onderwijs op catechisatie en gereformeerde scholen.<br />

Daarbij zal de commissie hulp van externe onderwijsdeskundigen ingeroepen. In deze 'lesbrieven'<br />

zou o.a. informatie gegeven kunnen worden over doel en functie van het kerklied,<br />

haar vorm en inhoud.<br />

3. Om kerkleden de onbekende kerkliederen aan te leren en hen daarmee vertrouwd te<br />

maken, zouden mogelijkheden geschapen kunnen worden via regionale of plaatselijke<br />

zangavonden onder leiding van een deskundige de liederen aan te leren. Tijdens dergelijke<br />

avonden kan tevens achtergrondinformatie gegeven worden over de kerkliederen. Voor de<br />

praktische uitwerking van dit plan zou de synode de kerken kunnen aanbevelen een beroep<br />

te doen op de Vereniging van Gereformeerde Kerkorganisten (VGK), zo mogelijk in samenwerking<br />

met de Gereformeerde Organisatie voor Zang en Muziek (GOMZ).<br />

4. Tenslotte vragen <strong>dep</strong>utaten speciaal aandacht voor de organisten. In de Gereformeerde<br />

Kerken wordt de gemeentezang over het algemeen begeleid door amateur-organisten. Bij<br />

de verschijning van het Gereformeerd Kerkboek is gebleken dat deze organisten grote<br />

behoefte hebben aan deskundige ondersteuning. De VGK heeft de afgelopen jaren diverse


cursussen voor amateur-organisten georganiseerd, waarin het begeleiden van de gemeentezang<br />

uitvoerig besproken werd. Deze cursussen bleken in een grote behoefte te voorzien.<br />

Deze behoefte zal alleen maar groter worden, wanneer de gezangbundel uitgebreid wordt,<br />

c.q. wanneer meer liederen voor liturgisch gebruik vrijgegeven worden. Het zal duidelijk zijn<br />

dat het voor organisten, die op hun taak berekend zijn, een eerste vereiste is om gemeenteleden<br />

de nieuwe melodieën goed en zonder problemen aan te leren. Vanuit deze optiek zou<br />

het goed zijn, wanneer de synode de kerken aanbeveelt te zorgen dat hun organisten van<br />

de aangeboden cursussen gebruik maken en op deze wijze deskundige voorlichting en hulp<br />

ontvangen.<br />

8.9 Selectie literatuur<br />

1. C.P. van Andel, Tussen de regels. De samenhang van kerkgeschiedenis en kerklied.<br />

's-Gravenhage <strong>19</strong>82.<br />

2. W. Blankenburg, "Der gottesdienstliche Liedgeang der Gemeinde," in: Leiturgia,<br />

Handbuch des Evangelischen Gottesdienstes, Band IV. Kassel <strong>19</strong>61, p. 560-659.<br />

3. idem, "Kann Singen verkundigung sein?" in: Kirche und Musik (Gesammelte Aufsätze<br />

zur Geschichte der gottesdienstlichen Musik) <strong>19</strong>79, p. 298-313.<br />

4. idem, Artikel "Gemeindesang B" in Musik in Geschichte und Gegenwart IV, <strong>19</strong>55 p.<br />

1649 e.v.<br />

5. F. Blume, Geschichte der evangelische Kirchenmusik, Kassel-Bael [etc] 2 <strong>19</strong>65.<br />

6. J.H. Gunning J.Hz., De Gezangenkwestie in de Nederd. Hervormde Kerk, Utrecht<br />

<strong>19</strong>10.<br />

7. A.C. Honders (red.), Klinkend geloof, ‘s-Gravenhage <strong>19</strong>78.<br />

8. J. Kamphuis, Juda’s Hallel, Goes <strong>19</strong>93.<br />

9. P.G. Kunst, Kerkzang in de Nederlanden. Kampen <strong>19</strong>81.<br />

10. J.R. Luth, Daer wert om 't seerste uytgekreten..., Kampen <strong>19</strong>86 (2 dln).<br />

11. idem, 'Hymnologie en Theologie.' In: De Reformatie, 63/15,16 (januari <strong>19</strong>88).<br />

12. idem, ‘De toekomst van het kerklied’, in A. Schipper, Weerklank, (themanummer<br />

Woordwerk) Jaargang 10 nummer 40, december <strong>19</strong>92, 148-154.<br />

13. J. Smelik, "Psalmen en Gezangen uit het Gereformeerd Kerkboek," in: Organist en<br />

<strong>Eredienst</strong>, februari <strong>19</strong>92, p. 27-30, april <strong>19</strong>92, p. 82-86.<br />

14. idem, 'Het lied - de vrucht onzer lippen.' In: De Reformatie, 64/20,21 (11,18 februari<br />

<strong>19</strong>89), p. 414-417, 431-433.<br />

15. idem, 'Wat is eigenlijk een kerklied.' In: De Reformatie, 69/3, (4 oktober <strong>19</strong>93).<br />

16. B. Smilde, 'Gereformeerd Kerkboek <strong>19</strong>86.' In: Organist & <strong>Eredienst</strong>, mei <strong>19</strong>87, juni<br />

<strong>19</strong>87, juli <strong>19</strong>87, p. 122-123, 152-153.<br />

17. G.E. Zevenbergen en drs. J.R. Luth, Kleine geschiedenis van het kerklied. Publicatie<br />

van de Commissie voor de Kerkmuziek v.d. Herv. Kerk, <strong>19</strong>82 (herziene en uitgebreide<br />

druk).


9 DE STREKKING VAN ART. 65 KO<br />

9.1 Via de besluitvorming over aangepaste kerkdiensten heeft de synode van Ommen aan<br />

<strong>dep</strong>utaten een extra opdracht gegeven.<br />

Besluit 4, onder Acta, art 41 luidt als volgt:<br />

'de vraag van de particuliere synode van Zuid-Holland inzake de strekking van art. 65<br />

KO tweede lid in handen te stellen van het studie<strong>dep</strong>utaatschap eredienst, met de<br />

opdracht daarop een antwoord voor te bereiden'.<br />

De particuliere synode van Zuid-Holland had aan de generale synode de volgende quaestio<br />

voorgelegd: 'dient artikel 65 KO (2e lid) gehanteerd te worden a. als een strikte regel waarvan<br />

door de kerken onder geen omstandigheid mag worden afgeweken; of b. als een<br />

kerkordelijke bepaling, die wel een algemene regel voor normale situaties geeft, maar die<br />

voor bijzondere en afwijkende situaties uit de aard der zaak geen voorschrift kan bevatten'.<br />

Artikel 65 KO luidt als volgt: 'De kerkeraad zal de gemeente op de dag des Heren tweemaal<br />

samenroepen voor de eredienst. De kerken zullen zich houden aan de orden van dienst die<br />

door de generale synode zijn goedgekeurd'.<br />

Nu heeft de synode van Ommen besloten dat de kerken, wanneer aangepaste kerkdiensten<br />

worden belegd voor gehandicapte broeders en zusters, van het bepaalde in art. 65 KO (2e<br />

lid) mogen afwijken. Daarmee is de vraag van de particuliere synode van Zuid-Holland<br />

echter niet uitputtend beantwoord, omdat deze een bredere strekking heeft.<br />

9.2 Voor een goede besluitvorming in deze zaak is het nodig eerst aandacht te geven aan<br />

de totstandkoming van dit artikel van de Kerkorde.<br />

Direct al valt het op dat dit artikel als kerkordelijke bepaling geen diepe wortels heeft in de<br />

historie. De kerken hebben het tot de synode van Groningen-Zuid <strong>19</strong>78 gedaan zonder zo'n<br />

bepaling over het aantal diensten per zondag of over de vormgeving van de liturgie.<br />

Dat wil niet zeggen dat er over deze zaken niets geregeld was. Zo stond in het oude artikel<br />

68 dat de catechismus-prediking bij voorkeur in de middagdienst moest geschieden. Daaruit<br />

blijkt dat de kerken leefden bij de gewoonte van twee diensten per zondag. Afschaffing van<br />

één van beide diensten zou dan ook toen al op gespannen voet met de aangenomen<br />

kerkorde hebben gestaan. En het is heel goed te verdedigen dat de kerken, in een tijd<br />

waarin de tweede dienst buiten ons kerkverband steeds meer ter discussie kwam te staan,<br />

deze regel uitdrukkelijk hebben vastgelegd.<br />

Ook over de liturgie waren natuurlijk wel een aantal zaken nader geregeld. Het oude artikel<br />

69 bepaalde bijvoorbeeld wat er gezongen mocht worden tijdens de eredienst.<br />

Maar de kerken zijn tot de synode van Groningen-Zuid <strong>19</strong>78 met betrekking tot de vormgeving<br />

van de eredienst nooit verder gegaan dan het besluit van de synode van Middelburg<br />

<strong>19</strong>33 om een liturgie aan te bevelen of vrij te geven voor kerkelijk gebruik.<br />

Deze situatie verandert wanneer besloten wordt tot taalkundige herziening van het kerkboek.<br />

In het kader van die herziening wordt de wenselijkheid uitgesproken ook het taalkleed van<br />

de kerkorde onder handen te nemen.<br />

Echter, voordat daarmee wordt begonnen, acht de synode van Hattem <strong>19</strong>72/73 het wenselijk<br />

'dat eerst op verantwoorde wijze wordt vastgesteld in welke opzichten en in welke zin de<br />

huidige kerkorde materieel 'veranderd, vermeerderd of verminderd' behoort te worden'.<br />

Deputaten van de synode krijgen de opdracht om daarover aan de synode van Kampen te<br />

<strong>rap</strong>porteren.<br />

Deze <strong>dep</strong>utaten stellen aan de synode van Kampen <strong>19</strong>75 voor een nieuw artikel (55) toe te<br />

voegen: 'De gemeente zal op de dag des Heren tweemaal samenkomen tot de eredienst.<br />

De kerkeraden zullen er op toezien, dat in de morgendienst de wet des Heren wordt gelezen<br />

en in de tweede dienst de apostolische geloofsbelijdenis.' Als toelichting schrijven <strong>dep</strong>utaten:<br />

'Dit is een nieuw artikel. Het eerste lid biedt een generale bepaling als fundering van wat in


volgende artikelen wordt geregeld ten aanzien van de eredienst. Het tweede lid laat evenals<br />

bijv. art. 69 uitkomen dat ook de liturgie kerkordelijk geregeld dient te worden.' Art. 69 KO<br />

gaat in de redactie van deze <strong>dep</strong>utaten over wat gezongen mag worden in de eredienst.<br />

We beperken ons nu verder tot het tweede lid van dat nieuw geredigeerde artikel.<br />

Bij de behandeling van het <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>port op de synode van Kampen <strong>19</strong>75 blijkt dat de<br />

synode-commissie ten aanzien van art. 55 van mening verschilt met de <strong>dep</strong>utaten. Het<br />

artikel wordt gerubriceerd onder die 'waarbij in het commissie<strong>rap</strong>port wordt voortgebouwd op<br />

hetgeen door <strong>dep</strong>utaten is voorgesteld, veelal door verwerking van reacties uit de kerken'<br />

(zie art. 379 van de acta). De commissie is namelijk van mening, zo blijkt uit haar <strong>rap</strong>port,<br />

dat het geen aanbeveling verdient in een KO-artikel te verwijzen naar losse onderdelen van<br />

een orde van dienst (tien geboden en twaalf artikelen). Als er een kerkordelijke regel moet<br />

komen over de liturgie, is het beter te verwijzen naar een orde van dienst.<br />

In art. 384 van de acta lezen we dan: 'art. 55-59 ... wordt in de redactie van de commissie<br />

vastgesteld'. Daarbij staat '55' voor de nummering van de <strong>dep</strong>utaten en '59' voor die van het<br />

commissie<strong>rap</strong>port.<br />

De redactie die aan de kerken wordt voorgelegd luidt: De kerkeraden 'zullen er op toezien,<br />

dat geen andere orden van dienst worden gebruikt, dan die door de generale synode zijn<br />

goedgekeurd'.<br />

Tegen deze formulering wordt vanuit de kerken bezwaar aangetekend. Deputaten, die<br />

<strong>rap</strong>porteren aan de synode van Groningen-Zuid <strong>19</strong>78, verwoorden dat als volgt: 'Bezwaar<br />

tegen de term goedgekeurd in het tweede lid. De g.s. Kampen ging in art. 449 (acta) niet<br />

verder dan "een aanbeveling te geven voor het alternatief gebruik van enige concept-orden<br />

van dienst". Dan kunnen in art. 403 (voorlopige redactie van de kerkorde) deze orden van<br />

dienst niet verplicht gesteld worden.' Voorgesteld wordt te lezen: 'dan die door een generale<br />

synode voor gebruik in de kerken zijn vrijgegeven'.<br />

Deputaten adviseren de synode deze suggestie niet over te nemen. Zij achten 'de term<br />

goedgekeurd heel goed bruikbaar. Alvorens een synode concept-orden van dienst vrijgeeft<br />

of aanbeveelt, heeft zij ze goedgekeurd'.<br />

Deze reactie is merkwaardig te noemen: ze raakt het punt in geding niet. Eigenlijk lopen de<br />

<strong>dep</strong>utaten daar op een sofistische manier overheen. Kerken maakten er immers bezwaar<br />

tegen dat de synode van haar oude beleid om orden van dienst aan te bevelen, overstapte<br />

op ander beleid: het verplicht stellen ervan.<br />

De synode van Groningen-Zuid <strong>19</strong>78 stelt de tekst van (het tweede lid van) het artikel, na<br />

een kleine, redactionele wijziging, als volgt vast: 'De kerken zullen zich houden aan de orden<br />

van dienst die door de generale synode zijn goedgekeurd.'<br />

Tot nu toe is in de acta niet te lezen geweest om welke reden een strakkere regel nodig<br />

wordt geacht. Pas de commissie van de synode van Groningen-Zuid wijdt er enkele regels<br />

aan: 'het is een goede zaak ervoor te waken dat "wildgroei" en "geëxperimenteer" in de<br />

eredienst wordt voorkomen'. Toch is het kennelijk niet de bedoeling geweest een dwangmatige<br />

regel te maken. Hetzelfde <strong>rap</strong>port wil namelijk, via het 'zich erop toeleggen' van art 84<br />

KO, aangegeven dat we niet krampachtig met de kerkorde mogen omgaan. Zo wil de<br />

commissie aan de kerken de nodige ruimte bieden, bijvoorbeeld in verband met diensten<br />

voor gehandicapten. 1<br />

De zaak krijgt nog een staartje op de synode van Arnhem <strong>19</strong>81. De kerk van Assen-Noord<br />

maakt bezwaar tegen zo'n strikte bepaling: 'Tevoren was immers van kracht een "aanbeveling"<br />

van de generale synode van <strong>19</strong>33 te Middelburg (Acta art. 32). Het argument van de<br />

raad is: "niet is aangetoond, dat een generale synode het recht en de bevoegdheid heeft op<br />

dit punt zulke strikte voorschriften te maken en uit te vaardigen".'<br />

De synode van Arnhem wijst het bezwaar af, overigens met gronden die vragen oproepen.<br />

De synode verwijt de kerkeraad dat hij geen argumenten overlegt om de tekst van het artikel<br />

1 Overigens hadden de <strong>dep</strong>utaten voor de herziening van het kerkboek al aan de synode<br />

van Kampen <strong>19</strong>75 geadviseerd de kerken niet al te strak te binden aan een orde van<br />

dienst. Met een beroep op Calvijn verdedigen zij een zekere vrijheid in de ceremoniën. Zie<br />

Acta Kampen <strong>19</strong>75, pag. 387.


te herzien en bovendien de bewijslast voor de juistheid van de vastgestelde redactie bij de<br />

synode legt.<br />

Deze gronden raken de klacht van Assen-Noord niet. Immers, gesteld wordt dat de synode<br />

een nieuw artikel aan de KO toevoegt, waarin inhoudelijk van het beleid van voorgaande<br />

synodes wordt afgeweken. Zo'n veranderde houding vraagt om verantwoording naar de<br />

kerken. Die is echter in de acta van de synodes of in de <strong>rap</strong>portage van de <strong>dep</strong>utaten niet of<br />

nauwelijks te vinden.<br />

9.3 Met deze <strong>rap</strong>portage zouden we kunnen afsluiten, omdat hiermee de quaestio van de<br />

particuliere synode van Zuid-Holland formeel beantwoord is. Uit het verloop van de besluitvorming<br />

wordt duidelijk: de kerken hebben een nieuw artikel aan de KO toegevoegd, waardoor<br />

zij beloven zich te houden aan door de synode goedgekeurde orden van dienst. In de<br />

huidige praktijk betekent dat een gebonden zijn aan de orden van Middelburg <strong>19</strong>33 en<br />

Kampen <strong>19</strong>75.<br />

9.4 Toch kunnen wij hier geen punt zetten. Want ook al is er in art. 65 KO sprake van door<br />

de synode goedgekeurde orden van dienst, de vraag blijft gewettigd hoe die binding daaraan<br />

in de praktijk is te verstaan.<br />

We signaleerden bijvoorbeeld dat de betreffende commissie op de synode van Groningen-<br />

Zuid zelf reeds met een zekere nuancering speelde.<br />

Maar er is meer. Binding aan de bepalingen in art. 65 KO levert namelijk, bij een krampachtig<br />

gebruik van deze term, een aantal problemen op die waarschijnlijk niet zijn voorzien.<br />

Waarbij we buiten beschouwing laten dat kerkeraden soms geconfronteerd worden met<br />

bezwaren van gemeenteleden, die de letter van de KO op z'n allersmalst hanteren.<br />

9.4.1 Om te illustreren welke problemen zich kerkordelijk kunnen voordoen volgen enkele<br />

voorbeelden:<br />

1. Met betrekking tot het eerste lid van art. 65 KO ('De kerkeraad zal de gemeente op de<br />

dag des Heren tweemaal samenroepen voor de eredienst') kun je je, met een formalistische<br />

redenering, afvragen: als een kerkeraad bij gelegenheid de gemeente drie keer<br />

samenroept op een zondag, handelt hij dan in strijd met de KO?<br />

2. In de marge van art. 65 KO staat: 'De eredienst op de dag des Heren'. Deze aanduiding<br />

slaat op het hele artikel, dus ook op het tweede lid. Daaruit kun je opmaken dat<br />

de voorgeschreven liturgieën alleen gelden voor kerkdiensten die op een zondag<br />

worden belegd.<br />

Uit de totstandkoming van dit artikel blijkt verder, zoals <strong>dep</strong>utaten zelf hebben gesteld, dat<br />

het een generale betekenis heeft die funderend is voor de volgende artikelen.<br />

De beperking tot de zondag kan in dat geval ook gevolgen hebben voor bijvoorbeeld art. 67:<br />

de binding aan de psalm- en gezangenbundel. De formele conclusie kan dan zijn dat met<br />

het Kerstfeest (als 25 december niet op een zondag valt), op de bid- en dankdag, Goede<br />

Vrijdag en Hemelvaartsdag, Oud- en Nieuwjaar, bij huwelijksbevestigingen en bededagen<br />

kerkeraden zich niet gebonden hoeven te achten aan deze bepaling.<br />

Beide voorbeelden maken duidelijk dat kerkordelijke bepalingen niet de bedoeling hebben<br />

om als een sluitend systeem aan de kerken te worden opgelegd. Kerken, die naar art. 84<br />

KO zich erop toeleggen de bepalingen na te leven, hebben geen moeite met deze ruimte. Zij<br />

voegen zich van harte naar de regel, maar maken bij gelegenheid onbekrompen gebruik van<br />

de aangegeven marges.<br />

9.4.2 Overigens, niet alleen de tekst van de Kerkorde dwingt tot interpretatie, dat geldt nog<br />

sterker van de vastgestelde liturgieën. Er is zelfs reden om aan te nemen dat de kerken,<br />

toen art. 65 KO werd vastgesteld, zich niet hebben gerealiseerd dat er daarna wel heel<br />

zorgvuldig met vast te stellen liturgieën moet worden omgegaan.<br />

Om duidelijk te maken op welke problemen men kan stuiten, geven we ook hier een paar<br />

voorbeelden:


2<br />

1. In de liturgie van Kampen wordt plaats ingeruimd voor de viering van de sacramenten,<br />

in die van Middelburg niet. Wat heeft dat verschil precies te betekenen? Hebben de<br />

gebruikers van 'Middelburg' meer vrijheid dan die van ' Kampen'? Of, wat natuurlijk<br />

dwaasheid is: kan een legalistische toepassing van art. 65 KO betekenen, dat kerken<br />

die vasthouden aan de liturgie van Middelburg geen doop en avondmaal mogen<br />

bedienen?<br />

2. De liturgie van Kampen geeft vier mogelijkheden om de geloofsbelijdenis te gebruiken:<br />

reciteren van het Apostolicum of het Nicaenum, zingen van Gezang 3 of 4. De liturgie<br />

van Middelburg geeft alleen ruimte voor de Apostolische Geloofsbelijdenis. Voor<br />

gemeenten, die alleen Middelburg gebruiken, lijkt dus de geloofsbelijdenis van Nicea<br />

taboe te zijn.<br />

3. Beide liturgieën missen aanwijzingen op welke wijze andere liturgische elementen een<br />

plaats moeten krijgen: afkondiging inzake de tucht, openbare geloofsbelijdenis, bevestiging<br />

van ambtsdragers, etc.<br />

9.5 Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat het niet de bedoeling kan zijn geweest de<br />

huidige liturgische bepalingen als een strak keurslijf te hanteren. We moeten dan ook wel tot<br />

de conclusie komen dat het dilemma in de quaestio van de particuliere synode van Zuid-<br />

Holland niet werkt. De praktijk is dat de kerken zich, naar art. 84 KO, erop toeleggen deze<br />

bepalingen na te leven. Maar dat ze tegelijk, wanneer de omstandigheden zich voordoen, de<br />

orde wijzigen of aanvullen. Enerzijds omdat nogal wat liturgische elementen niet nader<br />

ingevuld zijn (zie 9.4.2), anderzijds omdat bijzondere omstandigheden (biddag, kerst,<br />

huwelijksbevestiging) tot aanpassing kunnen leiden.<br />

Het gaat dan ook niet aan bezwaar aan te tekenen wanneer bijvoorbeeld een predikant<br />

tijdens een huwelijksbevestiging de wet of de geloofsbelijdenis niet gebruikt, of tijdens de<br />

dienst op Goede Vrijdag naast het Apostolicum ook voor de Dordtse Leerregels, Hoofdstuk<br />

2 een plaats inruimt.<br />

Klachten over afwijking van art. 65 KO zijn gegrond wanneer wordt aangetoond dat een<br />

kerkeraad zich er niet op toelegt de bepalingen van de kerkorde na te leven.<br />

Dat het pas in <strong>19</strong>78 geredigeerde art. 65 van de Kerkorde wel vragen moet oproepen,<br />

wanneer het wordt toegepast op het beleid van synodes inzake regels voor de eredienst,<br />

kan ook vanuit de geschiedenis worden duidelijk gemaakt.<br />

In de tijd van de grote Reformatie hebben de gereformeerde kerken zich diepgaand met de<br />

liturgie bezig gehouden. Het is ondoenlijk dat proces hier grondig te verslaan. In ieder geval<br />

zijn er prachtige liturgieën ontwikkeld, die via de vluchtelingengemeenten in Engeland en<br />

Duitsland ook de Nederlandse kerken hebben bereikt. 2<br />

De Nederlandse synoden van de 16e en 17e eeuw hebben zich dan ook nogal eens met<br />

liturgische zaken moeten bezig houden. Positief is te waarderen de aandacht op de synoden<br />

voor de psalmberijming en de liturgische formulieren. Ons rijke gereformeerde kerkboek is in<br />

deze tijd ontstaan.<br />

Maar het is heel opvallend dat de synoden zich niet hebben vastgelegd op één of meer<br />

verantwoorde orden van dienst. Terwijl allerlei onderdelen van de liturgie nader invulling<br />

kregen, heeft men geen besluiten genomen over een samenhangend concept. Dat is temeer<br />

opvallend omdat de intentie en de praktijk van de gereformeerde kerken in de Reformatietijd,<br />

met name in het buitenland, aanvankelijk een heel andere richting wees.<br />

Hoe dan ook: de gereformeerde kerken in Nederland ontvingen, na de synode van Dordt<br />

1618/<strong>19</strong>, wel een compleet kerkboek, maar via de Kerkorde geen (voorschriften via een)<br />

vastgestelde liturgie.<br />

Voor nadere informatie verwijzen we naar Van Rongen, Met al de H eiligen I/II, pag. 117 vv en<br />

Barnard, Die Erediens, pag. 353 vv.


3<br />

Barnard zegt het zo: " 'n Verantwoordelike orde vir die erediens wat sowel vastigheid asook<br />

ruimte vir vryheid en afwisseling gee, het grootliks ontbreek. Liturgiese sake was vir die<br />

grootste gedeelte van die geskiedenis van die Gereformeerde Kerke in Nederland blykbaar<br />

van sekondêre belang. Die gevolg was egter dat daar groot insinking aan die een kant, en 'n<br />

bonte willekeur aan die ander kant plaasgevind het." 3<br />

De kerken proberen deze ontwikkeling pas weer te sturen, wanneer op de synode van<br />

Middelburg <strong>19</strong>30 een liturgie wordt vastgesteld en aan de kerken aanbevolen. De liturgie<br />

van Middelburg <strong>19</strong>30 blijft echter nogal achter bij de liturgieën uit de Reformatie-tijd. In <strong>19</strong>30<br />

wordt, globaal genomen, de gegroeide traditie, inclusief het verval daarvan, vastgelegd.<br />

Gelukkig heeft het kerkverband de kerken aan deze liturgie niet gebonden. Zodoende was<br />

het mogelijk daarna, bij het licht van voortgaand onderzoek, de liturgische praktijk bij te<br />

stellen. Een belangrijke stap op die weg is geweest de vaststelling van de liturgie van<br />

Kampen <strong>19</strong>75. Deze liturgie houdt meer rekening met wat tijdens de geboorte-geschiedenis<br />

van de gereformeerde kerken is ontwikkeld. Toch is Kampen <strong>19</strong>75, in het licht van de<br />

geschiedenis, niet meer dan een stap in de goede richting. Er blijft nog wel wat te wensen<br />

over en er blijken, zoals hierboven is aangegeven, open einden aan deze liturgie te zijn.<br />

Daarom is het jammer dat de nieuwe bepaling in art. 65 KO zo strak is geformuleerd, dat de<br />

indruk wordt gewekt dat wij op liturgisch gebied een belangrijk eindpunt hebben bereikt. De<br />

huidige stand van zaken, waarbij een keuze gemaakt kan worden uit twee voor verbetering<br />

vatbare liturgieën, past, ook historisch bezien, meer bij een kerkordelijke bepaling, waarin<br />

niet meer dan een aanbeveling wordt gedaan.<br />

Immers, alleen wanneer vastgestelde liturgieën zelf voldoende materiaal bieden voor de<br />

inrichting van de eredienst in al z'n facetten, is het verantwoord de kerken daaraan kerkordelijk<br />

te binden.<br />

9.6 Toch zijn <strong>dep</strong>utaten van mening dat het een goede zaak is dat de kerken een generale<br />

bepaling hebben over de liturgie. Zij vinden het niet nodig die bepaling zelf te wijzigen. Maar<br />

zij zijn, in het licht van het voorgaande, wel van mening dat art. 65 KO dan niet op een<br />

legalistische manier gelezen mag worden. De aard en de inhoud van de tot nu toe vastgestelde<br />

liturgieën maken op zichzelf al duidelijk dat voorgangers en kerkeraden de vrijheid<br />

moeten hebben om in eigen verantwoordelijkheid daaraan nadere invulling te geven. Voor<br />

die vrijheid hoeven we niet bevreesd te zijn, wanneer ze met kennis van zaken wordt ingevuld:<br />

in gehoorzaamheid aan de Schriften en aansluitend bij de rijke geschiedenis van de<br />

kerk.<br />

Van die vrijheid zal met name gebruik worden gemaakt bij bijzondere gelegenheden. Juist<br />

zulke uitzonderingen bevestigen de begeerte om naar te regel te leven.<br />

Daar komt nu nog bij dat <strong>dep</strong>utaten aan de synode voorstellen de nadere bepalingen inzake<br />

de liturgie zodanig uit te breiden, dat de kerken daardoor meer mogelijkheden tot variatie<br />

ontvangen bij de inrichting van de eredienst. Aanvaarding van deze voorstellen leidt als<br />

vanzelf tot een duidelijker én soepeler hanteren van art. 65 KO.<br />

9.7 Conclusie<br />

In het tweede lid van art. 65 KO beloven de kerken dat ze zich voor de eredienst op de dag<br />

van de Here zullen houden aan de door de generale synode vastgestelde orden van dienst.<br />

De zin van deze afspraak is onder meer dat gereformeerde kerken, ook door de inrichting<br />

en de herkenbaarheid van hun eredienst, de band met hun verleden en de band met elkaar<br />

vasthouden.<br />

Deze binding mag echter niet op een legalistische manier worden toegepast. Dat blijkt in de<br />

eerste plaats uit de manier waarop het artikel tot stand is gekomen. Dat blijkt verder omdat<br />

de door de synode goedgekeurde orden van dienst in verschillende opzichten om nadere<br />

Barnard, Die Erediens, pag 375.


invulling vragen.<br />

Met andere woorden: kerken, die zich erop toeleggen deze bepaling na te leven, kunnen<br />

toch zinnige redenen hebben om deze orden te wijzigen of aan te vullen. Dat zal vooral het<br />

geval zijn bij kerkdiensten met een bijzonder karakter.<br />

Een paar voorbeelden kunnen dit duidelijk maken.<br />

– Het staat de kerken niet vrij de collecte af te schaffen, bijvoorbeeld omdat de gemeente<br />

voldoende opbrengt via de bank of de giro.<br />

– Een kerkdienst op de Goede Vrijdag of de oudejaarsavond mag daarentegen wel een<br />

eigen, karakteristieke invulling krijgen, bijvoorbeeld met behulp van op het thema<br />

betrekking hebbende confessionele teksten, of ook door een (jongeren)koor een<br />

aanvullende bijdrage te laten leveren.<br />

– Ook op een bid- of dankdag kan, in plaats van de Apostolische Geloofsbelijdenis,<br />

gekozen worden voor een meer toegespitste confessionele tekst.<br />

– In een kerkdienst voor een huwelijksbevestiging kan de predikant de huwelijksbijbel<br />

ook tijdens de dienst overhandigen, waarna de aanwezigen een toepasselijk lied<br />

zingen.<br />

Tegen zulke wijzigingen of aanvullingen verzet de kerkorde zich niet, omdat ze niet de<br />

bedoeling hebben het karakter van de gemeenschappelijk aanvaarde orde aan te tasten.<br />

Wel moet in de goedgekeurde liturgieën duidelijk zijn wat voor een gereformeerde kerkdienst<br />

karakteristiek of onopgeefbaar is. Vanuit zo'n grondpatroon kunnen variaties of<br />

aanvullingen dan nadere invulling krijgen. De kerken zien er trouwens via de kerkvisitatie bij<br />

elkaar op toe dat van deze vrijheid geen ongepast gebruik wordt gemaakt.<br />

9.8 Orde voor aangepaste diensten<br />

Deputaten hebben overleg gehad met hun collega's die zich bezig houden met nadere<br />

bepalingen voor aangepaste diensten. Hun is geadviseerd, mede tegen de achtergrond van<br />

de hier beschreven visie op art 65 KO, een orde van dienst te ontwikkelen, die op hun<br />

bijzondere situatie wordt toegespitst. Wanneer de synode besluit zo'n orde te aanvaarden,<br />

kan deze in de besluitvorming over onze voorstellen worden meegenomen. Met het oog<br />

daarop bieden wij ook daarvoor een concept-besluittekst aan.<br />

9.9 Besluit<br />

Deputaten stellen aan de synode voor de inhoud van de onder 9.7 geformuleerde conclusie<br />

als besluit te aanvaarden, in de redactie zoals die in de concept-besluittekst is vastgelegd.


10 OVERIGE ZAKEN<br />

Het Studie<strong>dep</strong>utaatschap <strong>Eredienst</strong> heeft niet alleen de grote onderwerpen besproken die in<br />

de voorafgaande hoofdstukken aandacht hebben gekregen. Veel andere onderwerpen<br />

kregen ook aandacht. Deze onderwerpen worden hier vermeld, met een weergave van wat<br />

<strong>dep</strong>utaten er mee gedaan hebben.<br />

10.1 Adresfunctie voor kerkliederen<br />

De Generale Synode nam op het gebied van de liturgie nog een tweede besluit, op verzoek<br />

van zr. R. Borkent.<br />

Dat besluit luidt als volgt:<br />

aan het verzoek van zr. Borkent te voldoen in die zin, dat het studie<strong>dep</strong>utaatschap<br />

voor de eredienst vooralsnog kan fungeren als adres voor dichters en componisten.<br />

De gronden voor dit besluit zijn de volgende:<br />

1. Het bestaan van genoemd <strong>dep</strong>utaatschap kan stimulerend werken naar dichters en<br />

componisten om hun gaven ten dienste van de kerken te stellen.<br />

2. Zolang de kerken geen besluiten hebben genomen over uitbreiding van de gezangenbundel,<br />

kan deze functie van het <strong>dep</strong>utaatschap slechts voorlopig zijn. Om dezelfde<br />

reden is het te vroeg, nu reeds financiële middelen vrij te maken.<br />

In de toelichting bij het betreffende voorgestelde besluit schrijft de toenmalige synodecommissie<br />

het volgende:<br />

In haar brief beschrijft zr. Borkent het grote belang van een goede kerkliedtraditie in de<br />

kerken, met name met het oog op de jeugd. Ook beschrijft ze de teleurstellende gang<br />

van een gereformeerd dichter van kerkliederen. Onder ons bestaat namelijk geen<br />

adres voor nieuwe liederen. Wel bij andere kerken. Daarheen stuurde ze dan maar<br />

proeven van nieuwe kerkliederen. Deels werden die aanvaard, deels ook bekritiseerd<br />

en afgewezen op theologische, niet-gereformeerde gronden. Dergelijke ervaringen<br />

noemt ze teleurstellend voor gereformeerde dichters en componisten.<br />

Wanneer wij een studie<strong>dep</strong>utaatschap voor de gezangen in het leven roepen, met een<br />

specifieke studieopdracht, creëren wij tegelijk een adres in de door zr. Borkent bedoelde<br />

zin. Weliswaar kan dit adres vooralsnog hooguit een postbusfunctie vervullen, maar<br />

het is een duidelijk gebaar in de richting van dichters en componisten. Wanneer in de<br />

toekomst een besluit genomen wordt over uitbreiding van de gezangenbundel, kan<br />

deze functie van het <strong>dep</strong>utaatschap opnieuw worden bezien; ook het vrijmaken van<br />

financiële middelen kan dan worden bezien.<br />

Hoe het <strong>dep</strong>utaatschap de adresfunctie voor kerkliederen heeft ingevuld kan als volgt<br />

worden beschreven.<br />

De volgende personen hebben liederen ingestuurd:<br />

Ria Borkent : 15 liederen (nog niet op muziek gezet)<br />

Ria Borkent : 26 liederen (deels op muziek gezet)<br />

J.H. Klein : 31 reeds bestaande liederen (reeds op muziek gezet)<br />

J.H. Klein : 18 nieuwe liederen (reeds op muziek gezet)<br />

R. van Wijnen : een berijming van het lied van Habakuk (melodie: psalm 18).<br />

Wij hebben er van afgezien, enkele van deze liederen als voorbeeld van nieuwe liederen<br />

alvast een plaats in ons <strong>rap</strong>port te geven. Hiervoor zijn de volgende redenen aan te voeren:


1. De kerken moeten eerst een achterstand inhalen op het gebied van reeds bestaande<br />

liederen.<br />

2. Het huidige <strong>dep</strong>utaatschap heeft een inventariserend karakter. In het hoofdstuk over<br />

het kerklied schrijven wij zelf dat een deskundig <strong>dep</strong>utaatschap nodig is om nieuwe<br />

gezangen te beoordelen. Die deskundigheid mist het huidige <strong>dep</strong>utaatschap.<br />

De bovengenoemde liederen zijn daarom voorlopig 'in portefeuille' gegaan. Wij zullen de<br />

synode dienen met een concept-voorstel over dit onderdeel.<br />

10.2 Aandacht voor de gezangen in andere kerkgenootschappen<br />

Op verzoek van een lid van een der Gereformeerde Kerken is het <strong>dep</strong>utaatschap ook<br />

begonnen met een onderzoek naar de stand van zaken op het gebied van de gezangen in<br />

de Christelijke Gereformeerde Kerken en de Nederlands Gereformeerde Kerken. Het zou<br />

niet goed zijn, wanneer wij totaal niet op de hoogte zijn van wat zich in die kerken op dit<br />

gebied afspeelt, terwijl er wel veel gaande is. Met name de Nederlands Gereformeerde<br />

Kerken zijn druk bezig met hun gezangenboek. In hun kring is veel aandacht voor het<br />

project Liedboek 2000, dat het Liedboek voor de Kerken van <strong>19</strong>73 (in gebruik bij de<br />

synodaal-Gereformeerde Kerken, de Nederlands Hervormde Kerk en enkele andere Nederlandse<br />

kerken) moet gaan vervangen. In een aanvullend <strong>rap</strong>port hopen wij hierover meer<br />

informatie te verstrekken.<br />

10.3 Diversen<br />

Zaken waarvoor vanuit de kerken ook aandacht is gevraagd van ons <strong>dep</strong>utaatschap zijn de<br />

volgende:<br />

– het ondertekenen van het ondertekeningsformulier voor ambtsdragers, dadelijk na de<br />

eredienst; onzerzijds is geantwoord dat dit geen liturgische maar een kerkrechtelijke<br />

kwestie is; het staat de kerken vrij, hiervoor een vorm te ontwikkelen;<br />

– het beleggen van een derde, engelstalige eredienst (naast de twee gewone diensten)<br />

met gebruikmaking van de liederen uit het Kerkboek van de Canadese zusterkerken<br />

en van een engelse bijbelvertaling; ook hiervan hebben wij gezegd dat het geen<br />

liturgische maar een kerkrechtelijke kwestie is.


11 CONCEPT-BESLUITTEKSTEN<br />

Deputaten hebben, overeenkomstig het verzoek van de synode, hun voorstellen als volgt in<br />

concept-besluitteksten verwoord.<br />

Besluit 1:<br />

Besluit 2:<br />

De synode besluit uit te spreken dat de uitkomst van de door de synode van Ommen<br />

gevraagde inventarisatie de vraag om liturgische verbeteringen en verrijkingen ondersteunt.<br />

De synode besluit aan art. 65 KO de volgende bepalingen toe te voegen:<br />

1. Voor de erediensten op de zondag heeft de synode de volgende orden van<br />

dienst goedgekeurd en vrijgegeven:<br />

a. Orde van dienst A ('Middelburg <strong>19</strong>33')<br />

b. Orde van dienst B ('Kampen <strong>19</strong>75')<br />

c. Orde van dienst C [ter toetsing]<br />

d. [Orde voor aangepaste diensten]<br />

e. [Orde voor aangepaste diensten]<br />

2. Keuze voor een bepaalde orde houdt in dat de daarin opgenomen aanwijzingen<br />

worden gevolgd.<br />

3. De voorganger is vrij, eventueel in overleg met de kerkeraad, in de genoemde<br />

orden a. en b. ontbrekende elementen toe te voegen.<br />

4. Kerkdiensten met een bijzonder karakter, die in het kader van art. 68 KO of niet<br />

op een zondag worden gehouden, volgen wel het grondpatroon van de voor de<br />

zondag bestemde orden van dienst, maar hoeven van deze orden niet alle<br />

elementen ervan te bevatten. De voorganger is vrij, eventueel in overleg met de<br />

kerkeraad, in overeenstemming met het karakter van zulke diensten bijzondere<br />

accenten aan te brengen. Tegen zo’n eigen invulling verzet de kerkorde zich<br />

niet.<br />

Gronden:<br />

1. De kerken van gereformeerde confessie moeten herkenbaar zijn en blijven aan een<br />

gemeenschappelijk aanvaarde grondregel inzake de liturgie.<br />

2. Een kerkrechtelijke grondregel vraagt om nadere concretisering in goedgekeurde<br />

orden van dienst.<br />

3. Deze orden van dienst moeten een welomschreven ruimte bieden voor variatie.<br />

4. Kerken, die bijzondere, en/of niet-zondagse diensten beleggen, behoren zich erop toe<br />

te leggen daarin het gereformeerde karakter van de eredienst te handhaven.<br />

Dit karakter is herkenbaar in het volgende grondpatroon:<br />

Votum en zegengroet<br />

Gebed om verlichting van de Heilige Geest<br />

Lezingen en preek<br />

Algemeen kerkgebed<br />

Credo (bij de viering van het avondmaal of in de zondagse middagdienst)<br />

Inzameling van de gaven<br />

Viering van het Heilig Avondmaal (volgens door de kerkeraad vastgestelde<br />

frequentie)<br />

Zegen<br />

5. Omdat aangepaste kerkdiensten voluit erediensten zijn, moeten ook voor deze diensten<br />

de ruimte en de grenzen aangegeven worden.<br />

Besluit 3:


De synode besluit de volgende Orden van Dienst vrij te geven ter toetsing in de<br />

praktijk:<br />

Orde van dienst C<br />

1 Votum en groet<br />

2 Lied<br />

3 Schuldbelijdenis en genadeverkondiging<br />

(eventueel gevolgd door een lied)<br />

4 Gebed om verlichting met de Heilige Geest<br />

5 Schriftlezingen (en liederen)<br />

6 Preek<br />

7 Gezongen amen of amenlied<br />

8 Wet<br />

9 Algemeen kerkgebed<br />

[Voorafgaande aan het kerkgebed kunnen afkondigingen betreffende het gemeenteleven<br />

plaatsvinden]<br />

[Bediening van de doop en andere incidentele onderdelen]<br />

10 Inzameling van de gaven<br />

11 Inleiding avondmaal, via formulier en gebed<br />

12 Geloofsbelijdenis<br />

13 Sursum Corda<br />

14 Uitdeling en communie<br />

15 Dankzegging en gebed<br />

16 Slotzang (bijvoorbeeld: lofzang van Simeon of een ander lied)<br />

17 Zegen<br />

Bij diensten zonder avondmaalsviering<br />

6 Preek<br />

7 Gezongen amen of amenlied<br />

8 Wet<br />

9 Algemeen kerkgebed<br />

[Voorafgaande aan het kerkgebed kunnen afkondigingen betreffende het gemeenteleven<br />

plaatsvinden]<br />

[Bediening van de doop en andere incidentele onderdelen]<br />

10 Geloofsbelijdenis<br />

10 Inzameling van de gaven<br />

11 Slotzang<br />

12 Zegen<br />

Votum<br />

a. Onze hulp is in de naam van de HERE,<br />

die hemel en aarde gemaakt heeft. (Psalm 124:8)<br />

Het votum kan door de gemeente, geheel of gedeeltelijk, als responsie uitgesproken of<br />

gezongen worden.<br />

Groet<br />

a. Genade zij u en vrede van God onze Vader<br />

en van de Here Jezus Christus. (1 Kor. 1:3)<br />

b. Genade, barmhartigheid en vrede zij u van God de Vader<br />

en van Christus Jezus onze Here. (1 Tim. 1:2b)<br />

c. Genade zij u en vrede van Hem die is en die was en die komt,<br />

en van de zeven geesten die voor zijn troon zijn,


en van Jezus Christus, de getrouwe getuige,<br />

de eerstgeborene van de doden<br />

en de overste van de koningen der aarde. (Openb. 1:4b,5a)<br />

d. Genade zij u en vrede van God de Vader,<br />

door onze Here Jezus Christus,<br />

in de gemeenschap van de Heilige Geest.<br />

De groet wordt door de gemeente beantwoord met een gezongen ‘amen’, of door de<br />

voorganger, als mond van de gemeente, afgesloten met een ‘amen’.<br />

Aanvangslied<br />

In dit lied aan het begin van de dienst vertolkt de gemeente de centrale notie van de<br />

eredienst.<br />

Schuldbelijdenis<br />

De voorganger kan uit de volgende mogelijkheden een keus maken:<br />

a. Laat ieder met mij zijn zonden belijden:<br />

Almachtige God, eeuwige Vader, wij erkennen en belijden voor U dat wij in<br />

ongerechtigheid zijn ontvangen en geboren.<br />

Wij erkennen dat heel ons leven vol zonde is en dat wij elke dag uw wet overtreden.<br />

Ook hebben wij niet met blijdschap uw Woord geloofd.<br />

Wij smeken u, om uw goedheid en uw naam: wees ons genadig en vergeef ons<br />

onze ongerechtigheid, die zeer groot is.<br />

Amen<br />

Het 'amen' wordt gezegd of gezongen door de gemeente, of uitgesproken door de<br />

voorganger. Hierbij kan bijvoorbeeld een keus gemaakt worden uit drie mogelijkheden:<br />

b. Laat ieder met mij zijn zonden belijden:<br />

Almachtige, eeuwige God en Vader, wij belijden en erkennen dat wij in zonde<br />

zijn ontvangen en geboren. Wij zijn niet in staat los te komen van de zonde en<br />

zijn onmachtig het goede te doen.<br />

Wij belijden en erkennen dat wij steeds weer uw heilige geboden overtreden,<br />

waardoor onze schuld groeit.<br />

Maar wij hebben berouw daarover en smeken U om uw genade en hulp. Ontferm<br />

u daarom over ons, o allergenadigste en barmhartige God en Vader, door uw<br />

Zoon, onze Here Jezus Christus.<br />

Schenk ons uw Heilige Geest, zodat wij met heel ons hart onze zonden en<br />

ongerechtigheid erkennen en oprecht berouw hebben. Laat de Heilige Geest met


kracht in ons werken, zodat ons leven vernieuwd wordt en wij tot eer van Uw<br />

naam leven.<br />

Amen.<br />

Het 'amen' wordt gezegd of gezongen door de gemeente, of uitgesproken door de<br />

voorganger.<br />

c. De voorganger kan voor de openbare schuldbelijdenis ook zelf een passend<br />

Schriftgedeelte of een lied kiezen.<br />

Genadeverkondiging<br />

De voorganger kan uit de volgende mogelijkheden een keus maken:<br />

a. U mag nu met vrijmoedigheid het betrouwbare woord van God aannemen, dat<br />

Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden (1 Tim. 1:15).<br />

Laat ieder van u belijden dat hij een zondaar is, dan zal God Zich in Christus<br />

over u ontfermen.<br />

Zo verkondig ik u dan in Zijn naam volkomen vergeving van al uw zonden en dat<br />

u daarvan op aarde bevrijd bent, zodat u ook in de hemel voor eeuwig van de<br />

slavernij van de zonde bevrijd mag zijn.<br />

Amen.<br />

b. Laat ieder van u belijden dat hij echt een zondaar is die zich voor God moet<br />

vernederen. Hij moet geloven dat de hemelse Vader in Jezus Christus hem<br />

genadig wil zijn.<br />

Aan allen die berouw hebben en Jezus Christus voor hun behoud zoeken, verkondig<br />

ik vergeving in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.<br />

Amen.<br />

c. De voorganger kan voor de genadeverkondiging ook zelf een passend Schriftgedeelte<br />

of een lied kiezen.<br />

Gebed om verlichting van de Heilige Geest<br />

a. Formuliergebed<br />

b. (Gezongen) Gebed voor de prediking<br />

c. Kort vrij gebed om verlichting van de Heilige Geest<br />

Schriftlezingen en liederen<br />

Preek<br />

Ter inleiding van de preek kan de tekst gelezen worden.<br />

Gezongen amen of amenlied<br />

Het lied heeft op deze plaats de functie van de geloofsreactie van de gemeente op de<br />

gehoorde boodschap. Voor een gezongen amen kan gekozen worden uit diverse<br />

aangegeven mogelijkheden.<br />

Lezing van de wet<br />

Doordat de wet geplaatst is na de verkondiging van het heil, fungeert hij als regel van<br />

de dankbaarheid, die de gemeente als norm voor het nieuwe leven in Christus aanneemt.<br />

Bij de viering van het avondmaal functioneert hij tevens in het kader van de zelfbeproeving<br />

en terugwijzing.<br />

Om de functie van kennisbron van ellende te laten uitkomen, is het passend Gezang<br />

1:13 of een ander lied met soortgelijke strekking te zingen.<br />

Er kan keuze gemaakt worden uit de redacties van Exodus 20 en Deuteronomium 5.<br />

Met behulp van Gezang 1 kunnen geboden afwisselend gezegd en gezongen worden.


Algemeen kerkgebed<br />

a. Formuliergebed (in diensten zonder avondmaal eventueel te eindigen met het<br />

Onze Vader)<br />

b. Vrij gebed (in diensten zonder avondmaal eventueel te eindigen met het Onze<br />

Vader)<br />

Het Onze Vader kan ook door de hele gemeente uitgesproken worden.<br />

Eventuele afkondigingen betreffende het gemeenteleven (zoals over zieken, mededelingen<br />

over te houden samenkomsten van de gemeente, inzameling van gaven, huwelijksbevestiging<br />

e.d.) kunnen plaatsvinden voor het Algemeen Kerkgebed.<br />

Bediening van de doop, etc.<br />

De bediening van de doop, de openbare geloofsbelijdenis, bevestiging van ambtsdragers,<br />

huwelijksbevestiging vinden in de regel plaats na het Algemeen Kerkgebed.<br />

De openbare geloofsbelijdenis, die ook 'toegang vragen tot het Heilig Avondmaal'<br />

wordt genoemd, heeft bij voorkeur plaats in een morgendienst met avondmaal.<br />

Inzameling van de gaven<br />

Na de inzameling kan een passend lied gezongen worden.<br />

Inleiding avondmaalsviering<br />

Hier wordt het didactische gedeelte uit een van de vastgestelde formulieren gelezen of<br />

een andere aangegeven inleiding.<br />

Bij een meer frequente viering van het avondmaal zal de gemeente minstens twee<br />

keer per jaar de bestaande, onderwijzende formulieren uit het Gereformeerd Kerkboek<br />

gebruiken. Wanneer de bestaande, onderwijzende formulieren worden gebruikt, kan<br />

de voorganger besluiten de schuldbelijdenis en genadeverkondiging achterwege te<br />

laten.<br />

Voorbereiding van de tafel<br />

Brood en wijn worden door de diakenen op de tafel gezet na lezing van het formulier.<br />

Geloofsbelijdenis<br />

a. Apostolische Geloofsbelijdenis<br />

b. Geloofsbelijdenis van Nicea<br />

Sursum Corda<br />

Aan tafel wordt, voorafgaande aan de instellingswoorden, het Sursurn Corda in één<br />

van de vastgestelde redacties gelezen.<br />

Uitdeling en communie<br />

Het ideaal van aanzitten aan één tafel wordt in veel gemeenten niet bereikt. Als alternatief<br />

kan gekozen worden voor het doorgeven van brood en beker in de kerkzaal of<br />

voor een staande en gaande viering. In het laatste geval verdient het aanbeveling<br />

slecht ter been zijnde gemeenteleden een plaats te geven aan de tafel.<br />

Dankzegging<br />

Men heeft hier de volgende mogelijkheden:<br />

a. Lezing volgens een van de vastgestelde formulieren (zie Gereformeerd Kerkboek,<br />

527-528, 532-533).<br />

b. Idem, maar in plaats dat de voorganger het citaat uit Psalm 103 leest, kan men<br />

de berijming van dezelfde psalm zingen. Daarbij kan gekozen worden voor de<br />

berijming uit het Geneefse Psalter, of de berijming van Johann Gramann: 'Loof<br />

nu, mijn ziel, de Here' (LvK, 15).<br />

Slotzang


Besluit 4:<br />

De dienst met avondmaalsviering kan worden besloten met het zingen van de Lofzang<br />

van Simeon.<br />

Zegen<br />

a. De HERE zegene u en behoede u;<br />

de HERE doe zijn aangezicht over u lichten<br />

en zij u genadig;<br />

de HERE verheffe zijn aangezicht over u<br />

en geve u vrede. (Num. 6:24-26)<br />

b. De genade van de Here Jezus Christus<br />

en de liefde van God<br />

en de gemeenschap van de Heilige Geest<br />

zij met u allen. (2 Kor. 13:13)<br />

De zegen wordt door de gemeente beantwoord met een gezongen 'amen', of door de<br />

voorganger, als mond van de gemeente, afgesloten met een 'amen'.<br />

De synode besluit:<br />

nieuw te benoemen <strong>dep</strong>utaten opdracht te geven om te onderzoeken of het mogelijk is<br />

een orde van dienst te ontwikkelen met gebruikmaking van de Ordinarium-delen van<br />

de oud-christelijke liturgieën,<br />

Gronden:<br />

1. De teksten van het Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei zijn voluit schriftuurlijk<br />

en eeuwenlang in de christelijke eredienst gebruikt.<br />

2. De reformatoren hebben de mis afgewezen vanwege de daarin uitgedragen valse leer,<br />

zonder de ordinarium-delen expliciet te veroordelen. Zij hebben bovendien, voor een<br />

bijbelse structuur van de eredienst, bewust zich willen aansluiten bij de oud-christelijke<br />

liturgie.<br />

3. De onderdelen van het Ordinarium dragen bij tot verrijking van de liturgie en daarmee<br />

tot grootmaking van Gods naam en verdieping van onze geloofsbeleving.<br />

Besluit 5:<br />

De synode besluit nieuw te benoemen <strong>dep</strong>utaten opdracht te geven om<br />

a. teksten en melodieën te zoeken of te ontwerpen voor nog niet, of nog niet voldoende<br />

ingevulde onderdelen van de in besluit 3 genoemde liturgie;<br />

b. teksten en formulieren te ontwerpen die een meer frequente viering van het<br />

avondmaal mogelijk maken.<br />

c. het eigen karakter van de middag- of avonddienst in kaart te brengen en om met<br />

nadere voorstellen te komen over de orde van dienst voor deze kerkdiensten.<br />

d. zich verder te bezinnen op liturgische vragen en mogelijkheden die samenhangen<br />

met de specifieke tijd en cultuur van heden;<br />

e. de wenselijkheid te onderzoeken van verdergaande differentiatie in het karakter<br />

van liturgische samenkomsten, bijvoorbeeld wanneer deze gericht worden op<br />

een missionair doel of op gebed.<br />

Gronden:<br />

1. De kerken kunnen met behulp van de in besluit 3 genoemde orden van dienst op een<br />

verantwoorde manier invulling geven aan de regel van art 65 KO, maar zijn er tegelijk<br />

mee gebaat om, waar mogelijk, afwisseling aan te brengen.<br />

2. Een frequentere avondmaalsviering is voor de geloofsbeleving van de gemeente<br />

gediend met variatie en kortere formulieren.<br />

3. De middag- of avonddienst is binnen de gereformeerde kerken een onopgeefbaar<br />

goed, maar vraagt in het geheel van de zondagviering wel om een eigen, karakteristie-


ke vorm, die vroeger werd aangeduid met de voorkeur om tijdens deze dienst de leer<br />

van Gods Woord te verklaren.<br />

4. De geschiedenis van de liturgie laat zien, dat een schriftuurlijk verantwoorde liturgie<br />

zich mee heeft ontwikkeld in wisselwerking met de vragen en mogelijkheden van<br />

verschillende tijden en culturen. Achter meerdere wensen op liturgisch gebied is<br />

invloed van de huidige cultuur herkenbaar.<br />

5. Het verschijnsel 'samenkomst’ in het Nieuwe Testament omvat meerdere aspecten<br />

van de omgang met God in de gemeente. Zoals het de kerken vrijstond voor onderricht<br />

in de christelijke leer samenkomsten met een eigen karakter in te stellen, zo is<br />

dat ook denkbaar voor andere doeleinden.<br />

Besluit 6:<br />

De synode besluit inzake het kerklied en de gezangbundel:<br />

A. de conclusies, vermeld in het <strong>rap</strong>port onder paragraaf 8.8.1, over te nemen:<br />

1. Het 'gedenken van Gods daden' biedt een goede ingang om het centrum en de<br />

essentie van kerkliederen aan te duiden.<br />

2. De Schrift kent het lied diverse functies toe, die wel te onderscheiden, maar in de<br />

meeste gevallen niet te scheiden zijn. Het lied kan functioneren als lofprijzing,<br />

belijdenis, gebed, smeking en verkondiging.<br />

3. Deze schriftuurlijke noties geven duidelijk richting aan de functies die het lied in<br />

de eredienst kan en mag hebben. Ook in de eredienst kunnen de functies tot<br />

uiting komen die bij conclusie 2 genoemd zijn. Welke functie(s) een lied op een<br />

bepaalde plaats in de eredienst heeft, wordt vooral bepaald door een combinatie<br />

van plaats in de orde van dienst en de inhoud van het lied.<br />

4. Er zijn volop mogelijkheden de huidige gezangbundel uit te breiden met liederen<br />

die Gods werk in het nieuwe verbond bezingen. Het is wenselijk dat de bundel<br />

structureel verbeterd wordt door:<br />

a. opname van meer liederen bij de christelijke feestdagen.<br />

b. opname van liederen voor bij de sacramentsbediening, de openbare geloofsbelijdenis,<br />

huwelijksbevestiging, bevestiging ambtsdragers. (Dit uiteraard<br />

onder voorwaarde dat voor al deze gelegenheden goede liederen<br />

voorhanden zijn).<br />

c. opname van liederen voor de huiselijke eredienst en voor bijzondere gelegenheden<br />

buiten de kerkdiensten.<br />

d. opname van meer morgen- en avondliederen.<br />

5. Het is wenselijk dat in de gezangbundel een duidelijke rubricering wordt aangebracht.<br />

Daarbij zal tevens aandacht besteed moeten worden aan de vraag in<br />

welke rubrieken de liederen uit de huidige bundel geplaatst moeten worden.<br />

6. Voor het beoordelen van kerkliederen zijn geen waterdichte criteria te formuleren,<br />

die voor iedereen duidelijkheid scheppen over de vraag wat wel en niet een<br />

goed kerklied is. Als algemeen uitgangspunt geldt dat nieuwtestamentische<br />

liederen naar inhoud en vorm aansluiten bij de liederen uit de Schrift. Specifiek<br />

voor een kerkliedtekst betekent dit dat de tekst schriftuurlijk en een volwaardig<br />

poëtisch produkt is. Voor de kerkliedmelodieën betekent dit dat aansluiting<br />

gezocht wordt met het traditionele kerklied.<br />

7. Het is wenselijk – en voor de kwaliteit van het kerklied onontbeerlijk – dat bij het<br />

beoordelen en redigeren van kerkliederen deskundigen op de diverse deelgebie-


Besluit 7:<br />

Gronden:<br />

den de leiding krijgen;<br />

B. de liederen uit de in dit <strong>rap</strong>port opgenomen vermelde bundel 106 Gezangen vrij<br />

te geven voor liturgisch gebruik om ze in de praktijk te beproeven;<br />

C. de in paragraaf 8.8.2 voorgestelde werkwijze over te nemen, zodat een deskundige<br />

'commissie Gezangen' wordt ingesteld met de volgende taken:<br />

1. het maken van een definitieve selectie gezangen, die voor opname in de<br />

gezangbundel in aanmerking komen, waarbij gebruik gemaakt wordt van<br />

reacties uit de kerken op de liederen die door de synode zijn vrijgegeven;<br />

2. het schrijven van achtergrondinformatie bij de geselecteerde gezangen;<br />

3. te komen met een definitief voorstel betreffende de rubricering van het<br />

gezangboek;<br />

4. het schrijven van 'les-brieven' ten behoeve van onderwijs en catechese;<br />

5. het beoordelen van nieuwe liederen volgens de in paragraaf 8.8.2 vermelde<br />

werkwijze;<br />

D. er bij de kerken op aan te dringen om gebruik te maken van de mogelijkheden<br />

die de Vereniging van Gereformeerde Kerkorganisten, in samenwerking met de<br />

Gereformeerde Organisatie voor Muziek en Zang, kan bieden om:<br />

– cursussen te organiseren, waarin amateur-organisten en andere musici<br />

deskundige hulp kunnen krijgen voor het begeleiden van de nieuwe kerkliederen,<br />

– regionaal en/of plaatselijk zangavonden te organiseren ten behoeve van<br />

het aanleren van nieuwe liederen.<br />

De synode besluit het door de kerk te Zwolle-Centrum voorgestelde concept voor een<br />

alternatief huwelijksformulier niet definitief vast te stellen, maar wel als proeve vrij te<br />

geven voor gebruik in de kerken.<br />

1. De door de kerkeraad van Zwolle-Centrum bijgevoegde toelichting overtuigt van de<br />

noodzaak tot herziening van het bestaande huwelijksformulier.<br />

2. Dit nieuwe formulier probeert de geconstateerde knelpunten vanuit de Schrift op te<br />

lossen en daarbij meer in te spelen op de eigentijdse vragen.<br />

3. De kerk te Zwolle-Centrum en <strong>dep</strong>utaten hebben dit formulier tijdig ter kennis van de<br />

kerken gebracht.<br />

Besluit 8:<br />

Gronden:<br />

De synode besluit aan <strong>dep</strong>utaten op te dragen om op zo kort mogelijke termijn, in<br />

samenwerking met de <strong>dep</strong>utaten Generaal Synodale Publicaties, een bijlage bij het<br />

Gereformeerd Kerkboek te produceren, waarin de besluiten van de synode inzake de<br />

liturgie, liturgische formulieren en het kerklied, inclusief de bundel '106 Gezangen', zijn<br />

opgenomen, voorzien van een samenvattende toelichting vanuit het <strong>dep</strong>utaten<strong>rap</strong>port.<br />

1. De besluiten van de synode over de liturgie en het kerklied hebben directe gevolgen<br />

voor de inrichting van de eredienst.<br />

2. Liturgieën en kerkliederen kunnen alleen goed getoetst worden, wanneer ze in de<br />

praktijk van de reguliere kerkdiensten worden gebruikt.


3. Toetsing is geen plicht voor enkelingen, maar recht van allen.<br />

4. Deputaten hebben zich ingespannen om aan hun voorstellen een bijbelse, historische<br />

en kerkrechtelijke fundering te geven. Kennisneming daarvan is nodig voor wie de<br />

voorstellen op een verantwoorde manier wil beoordelen.


<strong>Bijlage</strong> A<br />

Inhoudsopgave van de bundel '106 Gezangen'<br />

LvK = lied uit Liedboek voor de Kerken, 's-Gravenhage-Leeuwarden <strong>19</strong>73.<br />

GK = lied uit Gereformeerd Kerkboek, Haarlem <strong>19</strong>86.<br />

I Bijbelliederen<br />

1. God heeft het eerste woord (LvK 1)<br />

2. Mijn hart verheugt zich zeer (LvK 9)<br />

3. Laat ons nu vrolijk zingen! (LvK 20)<br />

4. Alles wat adem heeft, love de Here (LvK 21)<br />

5. Daar is uit 's werelds duistre wolken (LvK 26)<br />

6. Wie mat de waatren in zijn holle hand (LvK 30)<br />

7. Om Sions wil zwijg ik niet stil (LvK 34)<br />

8. Lofzang van Zacharias (GK 8)<br />

9. Lofzang van Maria (GK 7)<br />

10 Lofzang van Simeon (GK 9)<br />

11. Het gebed des Heren (GK 5)<br />

12. Die dag zal komen, brandend als een oven (LvK 43)<br />

13. Laat me in U blijven, groeien, bloeien (LvK 78)<br />

14. Wij willen God de ere geven (LvK 87)<br />

15. Nu bidden wij met ootmoed en ontzag (LvK 95)<br />

16. De heiligen ons voorgegaan (LvK 103)<br />

17. Die op de troon zat zeide (LvK 115)<br />

II Liturgische gezangen<br />

18. O God en Heer almachtig [zie <strong>Bijlage</strong> B]<br />

<strong>19</strong>. God in den hoog' alleen zij eer (GK 28)<br />

20. De Apostolische Geloofsbelijdenis (GK 3 & 4)<br />

21. O Lam van God, onschuldig (LvK 188)<br />

22. Heilig, heilig, heilig (LvK 457)<br />

23. Gebed voor de preek (GK 6)<br />

24. De Tien Woorden (GK 1)<br />

III Doop en Avondmaal<br />

25. Heer van uw kerk (LvK 335)<br />

26. Toen Jezus bij het water kwam (LvK 165)<br />

27. God zij gezegend! Laat ons dank bewijzen (LvK 354B)<br />

28. O alle gij dorstigen, komt tot de stromen (LvK 33)<br />

IV Bijzondere kerkelijke gelegenheden<br />

Bevestiging ambtsdragers:<br />

29. Kom uit de hemel tot ons neer [zie <strong>Bijlage</strong> B]<br />

Huwelijksbevestiging:<br />

30. Als God ons huis zijn gunst (LvK 368)<br />

31. Wij bidden u Gods zegen (LvK 367)<br />

V Advent<br />

32. Kom tot ons, de wereld wacht (LvK 122)<br />

33. Verwacht de komst des Heren (LvK 126)<br />

34. Hoe zal ik U ontvangen (GK 10)<br />

35. Hoe zal ik Hem bezingen (GK 13)


VI Kerst<br />

36. O kom, o kom, Immanuël (LvK 125)<br />

37. Richt op uw macht, o Here der heirscharen (LvK 1<strong>19</strong>)<br />

38. Een Kind geboren te Bethlehem (LvK 152)<br />

39. Prijs de Heer die Herders prijzen (LvK 140)<br />

40. U Jezus Christus loven wij (LvK 142)<br />

41. Looft God, gij christnen, maakt Hem groot (LvK 147)<br />

42. Komt, verwondert u hier, mensen (LvK 139)<br />

43. Dit is de dag, die God ons schenkt (GK 12)<br />

44. Hoor, de englen zingen de eer (LvK 135)<br />

45. Ere zij God (GK 11)<br />

VII Lijdenstijd<br />

VIII Pasen<br />

46. Ik wil mij gaan vertroosten (LvK 174)<br />

47. O wij arme zondaars (LvK 175)<br />

48. Jezus, leven van mijn leven (GK 14)<br />

49. Daar gaat een lam en draagt de schuld (LvK 187)<br />

50. Ontsluit, o Heer, voor U ons hart (GK 15)<br />

51. In het kruis zal 'k eeuwig roemen (GK 16)<br />

52. Alles wat over ons geschreven is (LvK 173)<br />

53. O dag van de verrijzenis (LvK 201)<br />

54. Die in de dood gebonden lag (LvK 203)<br />

55. Lof zij God in de hoogste troon (LvK 213)<br />

56. Nu triomfeert de Zoon van God (GK 21)<br />

57. Den Heer wil ik prijzen (LvK <strong>19</strong>6)<br />

58. Christus, onze Heer, verrees (LvK 215)<br />

59. Halleluja, lof zij het Lam (GK <strong>19</strong>)<br />

60. In het vroege morgenlicht (GK 20)<br />

61. Wees gegroet, gij eersteling der dagen (LvK 221)<br />

IX Hemelvaart<br />

62. Ten hemel opgevaren (LvK 228)<br />

63. Wij knielen voor uw zetel neer (GK 25)<br />

64. De dag der kroning is gekomen (GK 23)<br />

65. In bidden en in smeken (LvK 235)<br />

66. De dag van onze Vorst brak aan (GK 24)<br />

X Pinksteren<br />

67. O, Schepper, Geest, woon in uw kerk (GK 27)<br />

68. Kom, Heilige Geest, Here God (LvK 240)<br />

69. Nu bidden wij de Heilige Geest (LvK 241)<br />

70. Ja, de Trooster is gekomen (GK 26b)<br />

71. Wij leven van de wind (LvK 249)<br />

XI Eindtijd en eeuwig leven<br />

72. Bewaar ons, Here, bij uw woord (LvK 310)<br />

73. Een vaste burcht is onze God (GK 33)<br />

74. Midden in het leven zijn wij (LvK 272)


75. Het duurt niet lang meer tot de tijd (LvK 279)<br />

76. 'Op, waakt op!' zo klinkt het luide (LvK 262)<br />

77. Ach hoe vluchtig, ach hoe nietig (LvK 271)<br />

78. Jezus is mijn toeverlaat (GK 22)<br />

79. Nooit kan 't geloof teveel verwachten (GK 37)<br />

80. Voor alle heilgen die in heerlijkheid (LvK 299)<br />

81. God is getrouw, zijn plannen falen niet (GK 31)<br />

82. De kerk van alle tijden (GK 32)<br />

83. Ik kom met haast, roept Jezus’ stem (LvK 296)<br />

84. Wij moeten Gode zingen (LvK 301)<br />

XII Morgen- en avondliederen<br />

85. O zalig licht, Drievuldigheid (LvK 253)<br />

86. Nu wordt het licht, de dag breekt aan (LvK 373)<br />

87. Morgengebed (GK 38)<br />

88. Avondgebed (GK 39)<br />

89. De nacht de moeder van de rust (LvK 386)<br />

90. 'k Wil U, o God, mijn dank betalen (GK 40)<br />

91. Blijf mij nabij (LvK 392)<br />

92. De dag door uwe gunst ontvangen (LvK 393)<br />

XIII Algemene liederen<br />

93. Wat mijn God wil, geschied' altijd (LvK 403)<br />

94. Dankt, dankt nu allen God (GK 35)<br />

95. Zou ik niet van harte zingen (LvK 426)<br />

96. Jezus, mijn verblijden (LvK 428)<br />

97. Wie maar de goede God laat zorgen (LvK 429)<br />

98. Wat God doet, dat is welgedaan (LvK 432)<br />

99. Halleluja, eeuwig dank en ere (GK 41)<br />

100. Wij loven U, o God (GK 30)<br />

101. God enkel licht (GK 17)<br />

102. U, heilig Godslam, loven wij (GK 18)<br />

103. Alle roem is uitgesloten (GK 26b)<br />

104. Ere zij aan God, de Vader (GK 29)<br />

105. De Apostolische Geloofsbelijdenis (GK 2)<br />

106. O grote God die liefde zijt (LvK 481)


<strong>Bijlage</strong> B<br />

a. Tekst van het lied O God en Heer almachtig<br />

1. O God en Heer almachtig, / Gij hebt U steeds ontfermd,<br />

wees thans ook weer indachtig / uw schepping onbeschermd!<br />

De wereld gaat te gronde, / gedenk de mens, o God,<br />

en red ons van de zonde / en red ons van de dood!<br />

2. Zij, die naar vrede vragen zijn nauwelijks in tel;<br />

behoed hun levensdagen, o God van Israël!<br />

Tot U heeft zich verheven de stem van Abels bloed;<br />

het roept, o Here Jezus, / dat Gij verschijnen moet!<br />

Tekst: Willem Barnard, geb. <strong>19</strong>20<br />

Melodie: Psalm 130 (Straatsburg 1539/Genève 1551)<br />

Bron tekst: Zingend Geloven, deel 1, Amsterdam <strong>19</strong>81<br />

b. Tekst en melodie van het lied Kom uit de hemel tot ons neer<br />

2. Bewaar hen, die hier voor U staan,<br />

dat zij hun weg met vreugde gaan;<br />

geef aan uw engelen bevel<br />

hun trouw te zijn als metgezel.<br />

3. Dat zij uw volk, de honger moe,<br />

op handen dragen, naar U toe,


om na verzoeking en woestijn<br />

met overvloed gevoed te zijn.<br />

4. Kom Heiland, die ons hart geneest;<br />

kom Vader, Zoon en Heilge Geest<br />

en maak ons vrolijk in dit uur,<br />

o bron, o brood, o vreugdevuur!<br />

Tekst: André F. Troost, geb. <strong>19</strong>48<br />

Melodie: Jan Jansen, geb. <strong>19</strong>46<br />

Bron: Zingend Geloven, deel 4, Zoetermeer <strong>19</strong>91


<strong>Bijlage</strong> C<br />

Concept-huwelijksformulier aangeboden door de kerk van Zwolle-<br />

Centrum, inclusief de toelichting erop van de hand van dezelfde kerk<br />

Huwelijksforrnulier<br />

Afkondiging<br />

De kerkeraad maakt aan de gemeente bekend, dat N. en N., zo de Here<br />

wil, (datum) zullen trouwen.<br />

Het is hun wens in het huwelijk, als een instelling van God, tot zijn eer en<br />

naar zijn Woord te leven. Daarom willen zij de zegen van God vragen in<br />

het midden van de gemeente.<br />

Wanneer vanuit de gemeente geen gegronde bezwaren worden ingediend,<br />

zal dit gebeuren in een dienst des Woords op ... om ... te ...<br />

Inleiding<br />

Gemeente van onze Here Jezus Christus,<br />

Wij zijn hier bijeen om samen met N. en N. Gods zegen te vragen over hun<br />

huwelijk.<br />

Laten wij vooraf uit de Schrift horen, hoe God het huwelijk heeft bedoeld.<br />

Instelling<br />

Gen. 1:27 Na de schepping van hemel en aarde schiep God de mens naar zijn beeld.<br />

Hij schiep hen als man en vrouw in een bijzondere levenseenheid, zo lezen<br />

wij in Genesis 2.<br />

Gen. 2:20 Eerst liet God Adam ontdekken, dat het niet goed was om alleen te zijn. De<br />

mens had iemand nodig die bij hem paste, om in alles het leven met hem<br />

Ps. 121:2 te delen. Een hulp, zoals in de Schrift de HERE de hulp van zijn volk wordt<br />

Ps. 124:8 genoemd. Een aanduiding die verwachting en vertrouwen wekt. God liet de<br />

Ps. 146:5 man op deze manier ervaren, dat hij, al was hij het eerst geschapen, van<br />

zijn vrouw afhankelijk is.<br />

Vervolgens deed God een diepe slaap over Adam komen. Hij nam een van<br />

zijn ribben en bouwde die tot een vrouw. En Adam zong, toen God haar bij<br />

hem bracht:<br />

Gen. 2:23 Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente<br />

en vlees van mijn vlees;<br />

deze zal 'mannin' heten,<br />

omdat zij uit de man genomen is.<br />

Zo gaf de Schepper de mens zijn vrouw. Man en vrouw zijn één vlees, dat<br />

betekent leven in een totale levensgemeenschap, een diepe levenseenheid,<br />

door God tot stand gebracht. Dit maakte Hij tot een algemene regel<br />

voor ieder huwelijk. Man en vrouw worden door Hem samengevoegd tot<br />

één.<br />

Immers, op het lied van Adam volgen deze woorden:<br />

Gen. 2:24<br />

Mat. <strong>19</strong>:5 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en<br />

Ef. 5:31 zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees zijn.<br />

En later zegt Jezus:<br />

Mat. <strong>19</strong>:6 Zo zijn zij niet meer twee maar één vlees. Hetgeen dan God samengevoegd<br />

heeft, scheide de mens niet.


Zo wordt duidelijk wat God op de trouwdag geeft.<br />

1 Kor. 7:9 Wanneer nu een man en een vrouw elkaar willen toebehoren, zijn zij ver-<br />

Hoogl. 4:12 plicht deze instelling van God te eerbiedigen. Sexueel verkeer voor en<br />

Ef. 5:5 buiten het huwelijk wordt dan vermeden. Terwijl binnen het huwelijk de<br />

1 Kor. 7:3 echtgenoten worden opgeroepen elkaar trouw te zijn en de door God<br />

Mal. 2:16 gegeven levenseenheid werkelijk gestalte te geven.<br />

Mal. 3:5 God haat de echtscheiding, Hij toornt over de echtbrekers. Maar de<br />

Hebr. 13:4 gehuwden die elkaar trouw blijven zal Hij zegenen.<br />

Ps. 125<br />

De verhouding in het huwelijk<br />

Ef. 5:22-33 De apostel Paulus leert ons, dat de eenheid van man en vrouw in het<br />

huwelijk een diepe betekenis heeft. Hij spreekt van een grote verborgenheid<br />

en heeft dan het oog op Christus en de gemeente.<br />

Zoals Christus het Hoofd is van de kerk en borg voor haar staat, haar verzorgt<br />

en beschermt, zo behoort de man als hoofd zijn vrouw geborgenheid<br />

te bieden en voor haar te zorgen. Zoals Christus zijn gemeente liefheeft en<br />

Zich voor haar heeft overgegeven aan het kruis, zo behoort de man zijn<br />

vrouw lief te hebben met de inzet van heel zijn leven, in de vreze van<br />

Christus. Zoals de gemeente ontzag heeft voor haar Heiland, zo behoort<br />

de vrouw ontzag te hebben voor het hoofd-zijn van haar man, in de vreze<br />

van Christus. Zij zal hem helpen in alle dingen die naar Gods wil zijn en<br />

liefdevol het leven met hem delen.<br />

Door zo elkaar te aanvaarden, zullen man en vrouw hoe langer hoe meer<br />

de eenheid van Christus en zijn gemeente laten zien.<br />

Doel<br />

Hooglied Gods Woord onderwijst ons ook over het doel van het huwelijk.<br />

4:16, 5:1, Ten eerste zullen de man en zijn vrouw in liefde elkaar toebehoren. De<br />

8:6,7 liefde is een geschenk van God, bedoeld om elkaar wederzijds vreugde en<br />

1 Kor. 7:3 geborgenheid te geven.<br />

1 Kor. 13:5 Ook zoekt de liefde niet zichzelf. Man en vrouw zullen over en weer vooral<br />

oog hebben voor elkaar, voor de ontplooiing van ieders leven met al zijn<br />

talenten, gericht op het tijdelijk welzijn en het eeuwig behoud.<br />

Joz. 24:15b Bovenal zullen zij samen hun leven wijden aan God, elkaar daarin stimuleren<br />

en aanvullen op alle terreinen van het leven.<br />

Gen. 1:28 Ten tweede zullen zij zich geroepen weten tot het ouderschap. Als God het<br />

Gen. 17:7 geeft zullen zij vruchtbaar zijn en in het bijzonder meewerken aan de voort-<br />

Ps. 127:3 gang van Gods verbond van generatie op generatie.<br />

Spr. 1:7-9 Wanneer zij kinderen ontvangen zullen zij hen grootbrengen als zonen en<br />

Ef. 6:4 dochters van God. Zij zullen als vader en moeder het beeld van God dragen<br />

in liefde en trouw, gerechtigheid en barmhartigheid. Dit met het oog<br />

Ps. 25:12,13 op Gods eer, het heil van die kinderen en de opbouw van de kerk.<br />

Belofte<br />

God wil zijn zegen geven over ieder huwelijk, waarin de man en zijn vrouw<br />

elkaar in liefde trouw zijn en samen luisteren naar de stem van hun Heer.<br />

Zo lezen wij in Ps. 128:<br />

Welzalig ieder die de HERE vreest, die in zijn wegen wandelt, want<br />

gij zult eten de opbrengst van uw handen; welzalig gij, het zal u welgaan.<br />

Vanwege de zonde zullen ook zorg, moeite en verdriet zich laten gelden in


Ps. 90:10 het huwelijksleven. Toch mogen de gehuwden leven in het vaste vertrouwen<br />

dat God hen als een Vader helpen zal. Zij mogen vast geloven<br />

Ef. 4:32 dat de Here hun schuld wil vergeven, zoals ook zij elkaar hun zonden en<br />

tekortkomingen vergeven. Ook mogen zij zeker weten, dat hun huwelijk in<br />

Christus geheiligd is en zo dienstbaar mag zijn aan de komst van zijn<br />

koninkrijk.<br />

Wederzijdse verplichtingen<br />

(De voorganger verzoekt het bruidspaar op te staan)<br />

Bruidegom en bruid, hoort nu wat de Here in het huwelijk van u verwacht.<br />

Bruidegom, heb uw vrouw lief als uw eigen lichaam en zorg voor haar met<br />

Ef. 5:22-33 de inzet van heel uw leven, zoals Christus zijn gemeente liefheeft en borg<br />

voor haar staat. Zorg zo ook voor het welzijn van uw gezin. Wees trouw in<br />

Ps. 112 uw werk. Heb ook oog voor de mensen om u heen, om hen te helpen.<br />

1 Petr. 3:7 Vrees de Here! Leef verstandig met uw vrouw en bewijs haar eer. Zij deelt<br />

immers samen met u in Gods genade in dit en in het toekomstige leven.<br />

Mal. 2:13-16 Dan zult u vrijuit tot God kunnen bidden en verhoring ontvangen.<br />

Bruid, heb uw man lief als u zelf. Wees uw man tot hulp in alle dingen die<br />

Ef. 5:22-33 naar Gods wil zijn, over de volle breedte van het leven. Heb respect voor<br />

Spr. 31 het hoofd-zijn van uw man: zie zijn liefdevolle zorg als geborgenheid die<br />

Christus u geeft. Zorg goed voor uw gezin. Draag ook zelf het beeld van<br />

1 Petr. 3:1-5 uw Heiland in al uw werk. Vrees de Here! Wees niet uit op uiterlijk vertoon,<br />

maar laten uw goede werken uw sieraad zijn, in het gezin en in de samenleving.<br />

Blijft elkaar trouw, deelt de verantwoordelijkheid voor uw gezin en leeft zo,<br />

dat u een zegen bent op de plaats die God u geeft in de gemeente en in de<br />

samenleving.<br />

Vragen aan het bruidspaar<br />

U hebt nu gehoord dat het huwelijk door God is ingesteld en ook is u voorgehouden<br />

wat de Here in het huwelijk van u verwacht.<br />

Wilt u elkaar nu de rechterhand geven en antwoorden op de volgende vragen:<br />

(De voorganger vraagt aan de bruidegom:)<br />

N., belooft u hier voor God en zijn heilige gemeente, nu u N. tot uw vrouw<br />

genomen hebt, in liefde voor haar te zorgen, haar geborgenheid te geven<br />

en in alles het goede voor haar te zoeken? Zult u heilig met haar leven,<br />

haar nooit verlaten, maar haar trouw blijven in goede en kwade dagen, in<br />

rijkdom en armoede, in gezondheid en ziekte, totdat de dood u zal scheiden?<br />

Belooft u zo in uw huwelijk overeenkomstig het evangelie te willen<br />

leven?<br />

(Antwoord:) Ja.<br />

(De voorganger vraagt aan de bruid:)<br />

N., belooft u hier voor God en zijn heilige gemeen te, nu u N. tot uw man<br />

genomen hebt, in liefde het leven met hem te delen? Belooft u hem te<br />

helpen en voor hem te zorgen in alle dingen die naar Gods wil zijn? Zult u<br />

heilig met hem leven, hem nooit verlaten, maar hem trouw blijven in goede<br />

en kwade dagen, in rijkdom en armoede, in gezondheid en ziekte, totdat de


dood u zal scheiden? Belooft u zo in uw huwelijk overeenkomstig het evangelie<br />

te willen leven?<br />

(Antwoord:) Ja<br />

(De voorganger antwoordt:)<br />

De Vader van alle barmhartigheid, die u door zijn genade tot dit huwelijk<br />

heeft geroepen, verbinde u met ware liefde en trouw en geve u zijn zegen.<br />

Gebed<br />

Laten we nu de naam van de Here aanroepen in dank zegging en gebed.<br />

(Eventueel knielt hierbij het bruidspaar.)<br />

Trouwe God en Vader, wij prijzen uw liefde die u gelegd hebt in al uw<br />

werken, in het bijzonder in de instelling van het huwelijk. U schiep de mens<br />

als man en vrouw, U bracht hen samen met de bedoeling dat zij één leven<br />

samen zouden delen.<br />

Ook deze bruidegom en bruid hebt u in een diepe levenseenheid met<br />

elkaar verbonden, zodat zij niet meer twee zijn, maar één.<br />

Wij danken u hiervoor.<br />

En wij bidden u, wil hun uw zegen geven. Wilt U Zelf met hen meegaan op<br />

al hun wegen om hen te behoeden voor de macht van de zonde en te<br />

bewaren temidden van de gevaren in deze wereld.<br />

Vervul hen met uw Geest, zodat zij uw liefde verstaan en die weerspiegelen<br />

naar elkaar en naar hun naasten. Geef dat zij in gemeenschap met<br />

Christus leven en zijn beeld zullen dragen in het betonen van trouw, zorg<br />

en hulp. Laten zij, door U gezegend, tot een zegen mogen zijn op de plaats<br />

die U hun geeft.<br />

Leid hen in voorspoed en tegenspoed aan uw vaderhand. En zo ook hun<br />

kinderen, als U hun die geeft. Verleen dan kracht en wijsheid voor de<br />

opvoeding, zodat de trouw aan uw verbond mag worden onderhouden van<br />

geslacht op geslacht, tot uw eer, tot heil van die kinderen, en tot opbouw<br />

van uw kerk.<br />

Doe hen met heel uw kerk uitzien naar de grote dag van de bruiloft van het<br />

Lam.<br />

Wil ons horen, barmhartige Vader, door Jezus Christus, uw Zoon, die met<br />

U en de Heilige Geest leeft en regeert in eeuwigheid. Amen.<br />

Zegen<br />

Onze trouwe God en Vader vervulle u met zijn genade en Geest; Hij verlene<br />

u de kracht om uw belofte na te komen en geve u, dat u vele jaren in<br />

liefde en eensgezindheid heilig voor Hem zult leven.<br />

Amen.


Toelichting op het concept herzien-huwelijksformulier.<br />

(Van de hand van: ds. B. Luiten te Zwolle, <strong>19</strong>94/<strong>19</strong>95)<br />

Aanleiding<br />

Wij leven in een tijd, waarin allerlei dijkdoorbraken worden gesignaleerd op het gebied van<br />

samenwonen, als voorbereiding op of in plaats van het huwelijk. Menig verliefd stel aarzelt<br />

niet alleen om het huwelijk kerkelijk te laten bevestigen, maar zet ook een vraagteken bij de<br />

gang naar het stadhuis om daar iets te beloven met betrekking tot levenslange trouw. Wat<br />

heeft een officiële huwelijkssluiting vóór op een samenwonen dat je met z'n tweeën regelt?<br />

En dan nog, waarom zou je op zo'n publieke gebeurtenis wachten met verregaande geestelijke<br />

én lichamelijke eenwording?<br />

Al deze overwegingen en ervaringen vragen om een duidelijk formulier, waarin op een<br />

Schriftuurlijke manier een eigentijds antwoord wordt gegeven op de devaluatie van het<br />

huwelijk. Daaraan voldoet het bestaande formulier onvoldoende. Het moet nodig bijgesteld<br />

worden, al was het alleen maar om bepaalde dijken wat op te hogen.<br />

Voeg daarbij, dat in een kerkdienst waarin een huwelijk wordt bevestigd meestal veel<br />

genodigden zijn van buiten de kerk, dan wordt het helemaal zaak om geen taal te spreken<br />

die wel verkeerd over móet komen. Neem bijv. de uitdrukking dat de man als hoofd gezag<br />

heeft over zijn vrouw; wat moet iemand zich daarbij voorstellen die niet zo thuis is in de<br />

kerk? Zal hij niet direct denken aan middeleeuwse situaties of aan arabische praktijken?<br />

Juist zo'n trouwdienst is niet zelden een ideale gelegenheid om die mensen te bereiken met<br />

het evangelie, die anders niet (meer) in een kerk komen. Maar als zij door verouderd taalgebruik<br />

het idee krijgen dat de kerk antiek is, worden wij met zo'n formulier voor hen een<br />

aanstoot.<br />

Trouwens, ook naar de eigen jeugd toe hebben de predikanten en de ouderlingen tegenwoordig<br />

heel wat uit te leggen. De gesprekken die er zijn met het oog op het huwelijk<br />

worden voor een goed deel gevuld met enkel het verklaren van wat er in het formulier staat.<br />

Woorden als 'hoofd' en 'hulp' zijn voluit Schriftuurlijk, maar ze moeten wel worden verklaard.<br />

Anders roepen ze misverstand op en krijg je protesten om op deze dingen 'ja' te zeggen.<br />

Niet zelden resulteert zo'n gesprek met een aanstaand bruidspaar in een verzoek, om wat<br />

we samen gezien hebben in de preek nog eens te herhalen. Dan weten de anderen het ook.<br />

Dat is voor een keer wel aardig, maar op de duur krijg je dan steeds dezelfde trouwpreek.<br />

Bovendien is de preek niet bedoeld om het formulier uit te leggen. Het formulier moet zèlf<br />

iets uitleggen, in de meest heldere taal. Dan is het geen struikelblok, maar dan wordt het<br />

een stimulans om op je trouwdag voor God en zijn gemeente te verschijnen.<br />

Bevestiging<br />

Het woord 'bevestiging' roept steeds weer vragen op. Wat betekent dit? C. Trimp heeft in<br />

een historisch onderzoek laten zien, dat dit 'bevestigen' precies hetzelfde is als het 'sluiten'<br />

van een verbond, onder aanwezigheid van getuigen. Omdat deze handeling op het stadhuis<br />

wordt verricht, is het hoog tijd dat de kerk omziet naar een andere term voor haar activiteit.<br />

Aangezien de genoemde studie voldoende duidelijk en overtuigend is, kan op dit moment<br />

worden volstaan met een verwijzing daarnaar. (zie: C. Trimp, De gemeente en haar liturgie,<br />

Kampen <strong>19</strong>83, blz. 245 v.v.)<br />

Een betere uitdrukking zou zijn, dat 'het huwelijk wordt opgedragen aan de Here'. Dit is een<br />

bijbels begrip, juist wanneer mensen beginnen aan een nieuwe roeping, vergelijk Handelingen<br />

14:23, 14:26, 15:40 en 20:32. Maar het valt te betwijfelen of deze uitdrukking eigentijds<br />

en helder genoeg is.<br />

Wellicht is het daarom de beste oplossing in de titel kortweg te spreken van 'Huwelijksformulier'.<br />

In de Afkondiging en de Inleiding kan gekozen worden voor 'Gods zegen vragen over het<br />

huwelijk'. Strikt genomen is dat wat eenzijdig geformuleerd, omdat in de eredienst meer


gebeurt, met name de opening van het Woord en het afleggen van de beloften. Toch<br />

zeggen wij op dezelfde manier bijv. ook dat bediening van de Doop is aangevraagd. Dat<br />

roept geen misverstand op omdat ieder weet dat die Doopsbediening plaatsvindt in het<br />

geheel van de eredienst en dat daarbij vragen worden gesteld aan de dopeling zelf of aan<br />

de ouders.<br />

Hulp<br />

Adam vond geen hulp voor zichzelf; hij ontving die van God in de persoon van zijn vrouw.<br />

Het formulier doet geen moeite dit woord te verklaren. Terwijl het ontegenzeggelijk een<br />

uitdrukking is, die op de klank af als negatief wordt ervaren. Een hulp wordt gauw tot een<br />

hulpje. Maar dat is de bedoeling niet, uiteraard. Iemand die bijv. in de hulpverlening werkzaam<br />

is voelt dit wel beter aan: als iemand hulp nodig heeft, is hij (tijdelijk) afhankelijk van je.<br />

Dat is wat God de mens laat ervaren in het Paradijs. Alles is zeer goed, maar nog niet af. Er<br />

mist nog iemand, Adam is alleen, hij merkt dat hij geholpen moet worden.<br />

Vandaar de aanduiding 'hulp'. Dit woord wordt in de Schrift vaak van God zelf gebruikt. Het<br />

is een woord, waarin waardering, verwachting en vertrouwen doorklinkt. Zo beginnen wij<br />

iedere kerkdienst met een citaat uit Psalm 124: 'Onze hulp is in de naam van de HERE, die<br />

hemel en aarde gemaakt heeft'. Daarmee geven wij aan, dat wij zonder Hem niet verder<br />

kunnen en niet verder willen. Van Hem zijn wij geheel afhankelijk, Hem behoren wij toe,<br />

daarom komen wij samen om God te ontmoeten. Wie 'hulp' zeg kijkt niet omlaag maar<br />

omhoog, vol verwachting. Zo is de bijbelse waarde van dit woord. Denk ook aan Psalm 146:<br />

'Welzalig hij, die de God van Jakob tot zijn hulpe heeft'. In het nieuwe testament wordt dit<br />

betrokken op Jezus Christus. Bijv. in Hebreeën 2:18: 'Want doordat Hij zelf in verzoekingen<br />

geleden heeft, kan Hij hun die verzocht worden, te hulp komen'. En even verder het bekende:<br />

'Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid<br />

ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd' (4:16).<br />

Wanneer iemand dit spreken tot zich door laat dringen, zal hij van zijn eigen (negatieve) kijk<br />

op het woord 'hulp' snel genezen zijn.<br />

Maar is het dan niet een 'must', iets van deze Schriftuurlijke waarde in het formulier op te<br />

nemen? Het woord zelf willen wij niet kwijt, 'hulp' heeft een diepe betekenis. Maar als in het<br />

spraakgebruik van alledag deze aanduiding een geheel andere klank krijgt, zullen wij meer<br />

moeten verklaren.<br />

Als wij dan het formulier op dit punt bekijken, constateren wij dat in het onderdeel Instelling<br />

de toelichting ontbreekt. 'Hulp' wordt daar ingevoerd als een bekend begrip.<br />

Vervolgens, als we komen bij de formulering van het Doel wordt het 'helpen' tot een centraal<br />

begrip, zelfs wederkerig: 'man en vrouw zullen ... in alle dingen van het tijdelijke en eeuwige<br />

leven elkaar trouw helpen'. Dat is kort, goed en duidelijk. Echter, het valt te betwijfelen of dit<br />

achteraf voldoende is om het niveau van de eerder genoemde 'hulp' duidelijk te maken. Die<br />

verbinding is niet helder. Te meer daar even verder, in het onderdeel De verhouding in het<br />

huwelijk, het 'helpen' van de vrouw pas genoemd wordt als haar derde taak. Zij moet eerst<br />

haar man gehoorzamen, in de tweede plaats moet zij hem volgen en pas dan wordt van de<br />

'hulp' gevraagd haar man te 'helpen'. Deze volgorde is toch wel een beetje merkwaardig. De<br />

vrouw wordt gekarakteriseerd als 'hulp', dan is het toch logisch dat 'helpen' voor haar nummer<br />

1 is?<br />

Beeld van God<br />

Daar komt bij, dat aan het begin van het formulier wordt gememoreerd dat God man en<br />

vrouw schiep naar zijn beeld. Wij belijden, dat Christus ons nu vernieuwt naar zijn beeld<br />

(zondag 32 HC, Ef. 4). Van daaruit kan op de man een appèl worden gedaan het beeld van<br />

Christus te dragen als hoofd van zijn vrouw. Breed krijgt dat aandacht in het huwelijksformulier.<br />

Maar kan, voor het goede evenwicht, daarbij niet worden gezegd dat ook de vrouw als<br />

hulp van de man het beeld van Christus draagt? Man én vrouw hebben als hoofd en hulp de<br />

roeping, naar elkaar toe te laten zien wie Christus is in zijn liefde en zijn trouw, in zijn leiding<br />

en zijn hulp. Uiteraard ontkent het formulier dit niet, maar het wekt wel misverstand als dit<br />

beelddragen naar de man toe breed wordt uitgewerkt en naar de vrouw toe niet. Als dan


ovendien het 'helpen' in de schaduw wordt gezet van gehoorzamen en volgen, moet je als<br />

lezer een behoorlijk stuk goedwillendheid opbrengen om de ereplaats van de vrouw ('hulp uit<br />

Gods hand') te blijven zien.<br />

Deze onevenwichtigheid werkt door in de formulering van de Wederzijdse verplichtingen.<br />

Het 'hulp-zijn' wordt daar ingevuld in de eerste plaats als het gehoorzamen aan de man en<br />

vervolgens als het volgen van de man. Het echte 'helpen' komt hier pas op de vierde plaats.<br />

In het verlengde hiervan verbaast het niet, dat bij de Vragen aan het bruidspaar evenzo de<br />

eerste grote belofte van de vrouw is, dat zij haar man volgt. Maar hier is dan wel de vraag op<br />

z'n plaats, of dat volgen nu echt het grote doel is. Is dat nu de betekenis van de vrouw? Is zij<br />

daarom aan de man gegeven? De eigen bijdrage van de vrouw is het liefdevol helpen van<br />

de man in alle dingen die naar Gods wil zijn. Laat dat dan voorop staan, als een duidelijke<br />

taak in de vreze van Christus, net zoals bij de vraagstelling aan de man voorop staat dat hij<br />

zijn vrouw liefdevol leiden zal.<br />

Hoofd en gezag<br />

Een doorsnee gemeentelid heeft bij het woord 'hoofd' de voorstelling van een chef in een<br />

warenhuis, een hoofd van een afdeling, enz. Als dàt begrip vervolgens in het huwelijksformulier<br />

wordt gelezen, is de eerste reactie meteen negatief. Moet de man zó met zijn vrouw<br />

omgaan?<br />

Uiteraard is de oplossing niet, het woord 'hoofd' te sch<strong>rap</strong>pen; daarvoor is het veel te fundamenteel.<br />

Maar we mogen ons wel meer inspannen om het bijbelse beeld te formuleren dat<br />

hierbij hoort.<br />

Hoe doet het huwelijksformulier dat?<br />

Het verbindt 'hoofd' aan 'gezag: 'Zoals Christus het Hoofd is van de kerk, en gezag over<br />

haar heeft, zo heeft de man als hoofd gezag over zijn vrouw'.<br />

Het woord 'gezag' komt echter in Efeziërs 5 niet voor. Daarbij is juist het grote probleem, dat<br />

ook dit woord heel verkeerde gedachten kan oproepen, die hier niet bedoeld zijn. Want<br />

gezag is veelkleurig, er zijn tal van verschillende verhoudingen waarin het gezag op steeds<br />

weer een andere manier functioneert. Denk maar aan ouders - kinderen, heren - slaven,<br />

overheid - onderdanen, kerkeraad - gemeenteleden, enz. Eigenlijk moet je eerst naar de<br />

relatie kijken om te weten, welk gezag bedoeld is. En dan nog zouden wij hier te maken<br />

hebben met een vorm van gezag, waarvan niet direct duidelijk is hoe hiervan de verbinding<br />

is met het vijfde gebod. Volgens zondag 39 HC immers zullen wij vader en moeder eren en<br />

allen die gezag over ons ontvangen hebben. Valt hier ook onder dat de vrouw respect zal<br />

hebben voor het gezag van haar man? Volgens het Schriftbewijs bij zondag 39 wel; daar<br />

lezen wij o.a. de verwijzing naar Eféziërs 5:22, het gedeelte dat ook voorkomt in het huwelijksformulier.<br />

Maar het Schriftbewijs maakt geen deel uit van de belijdenis, dus bindend is dit<br />

niet (zie het Ten geleide in het Gereformeerd Kerkboek).<br />

Hoe dit ook zij, dit betekent dat wij in het formulier twee kwetsbare woorden vlak bij elkaar<br />

hebben staan: 'hoofd' en 'gezag'. En ze zijn zo aan elkaar verbonden, dat zij elkaar moeten<br />

verklaren. Dat is vragen om moeilijkheden. Op die manier moeten de misverstanden wel<br />

over elkaar heen buitelen.<br />

Daarom nu het voorstel, het woord 'gezag' uit het formulier te sch<strong>rap</strong>pen. Als het hier al op<br />

zijn plaats zou zijn, betekent het toch volledig iets anders dan wij er meestal onder verstaan.<br />

Waar het in het hoofd-zijn om gaat wordt vervolgens in het bestaande formulier zo omschreven:<br />

'Zoals Christus zijn gemeente leidt, verzorgt en beschermt, behoort de man zijn vrouw<br />

liefdevol te leiden, te verzorgen en te beschermen'. Het element van 'gezag' voegt daar<br />

inhoudelijk niets aan toe, het geeft alleen aan dat God dit zo heeft ingesteld. Hij vertrouwt de<br />

vrouw toe aan haar man.<br />

Nu kan iemand opmerken, dat het Hoofd-zijn van Christus toch óók inhoudt dat Hij met<br />

gezag zijn bevelen geeft. De gemeente heeft Hem te gehoorzamen in alles. Is de man dan<br />

ook niet zó het hoofd van zijn vrouw? Die parallel wordt in het formulier wèl doorgetrokken,<br />

tenminste wordt die indruk gewekt. We lezen immers: 'Zoals de gemeente zich laat leiden<br />

door Christus, zo moet de vrouw zich gehoorzaam toevertrouwen aan de leiding van de<br />

man...'<br />

Dit kan echter de bedoeling niet zijn. Bij iedere gelijkenis moeten we letten op het punt van


vergelijking. Het Hoofd-zijn van Christus is enorm. Diezelfde brief aan de Efeziërs, waarin<br />

die passage over het huwelijk voorkomt, begint in hoofdstuk 1 met de vermelding, dat God in<br />

zijn welbehagen Zich heeft 'voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al<br />

wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten'. Dàt<br />

hoofd-zijn is in zijn volheid niet op de man toe te passen. De man staat niet zo hoog boven<br />

zijn vrouw als Christus boven zijn gemeente. Man en vrouw dragen samen Gods beeld en<br />

zijn daarin naast elkaar gesteld (Gen.1:27).<br />

We zien dan ook dat in 5:23 het punt van vergelijking wordt aangegeven: 'de man is het<br />

hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is van zijn gemeente: Hij is het die zijn<br />

lichaam in stand houdt. Letterlijk staat er: 'Hij is de Zaligmaker van zijn lichaam'. In vers 25--<br />

27 wordt dit verder uitgewerkt, weer als vergelijking, zie vers 28. Duidelijk komt daarin de<br />

Borgstelling van Christus naar voren, met de inzet van heel zijn leven. Als wij nu zo dicht<br />

mogelijk bij deze betekenis willen blijven, vrij van eigen interpretaties, kunnen wij het beste<br />

kiezen voor de formulering dat de man zijn vrouw geborgenheid biedt. Zo zal de echtgenoot<br />

naar Gods bedoeling het beeld van Christus dragen.<br />

Hoofd en gehoorzaamheid<br />

Reeds de Generale Synode van Arnhem '81 besloot, het woord 'onderdanig' te sch<strong>rap</strong>pen in<br />

het huwelijksformulier. Het klinkt in het Nederlands van vandaag te veel als 'gedwee, kruiperig,<br />

serviel' (Acta art. 56 4.d).<br />

Maar hoe komt vandaag 'gehoorzaam' over? Is het niet precies eender? En dát komt in<br />

Efeziërs 5:22-33 niet eens voor!<br />

Maar we lezen in hetzelfde Schriftgedeelte wel een ander woord, dat precies aangeeft waar<br />

het om gaat en dat niet verwarrend hoeft te werken, namelijk 'ontzag’. We lezen in vers 33: '<br />

... de vrouw moet ontzag hebben voor haar man'.<br />

Dat houdt direct verband met het woord 'onderdanig', dat wij twee keer in dit gedeelte<br />

tegenkomen (22,24). 'Vrouwen, weest aan uw man onderdanig...'<br />

Beide woorden staan niet op zichzelf, zij gaan terug op vers 21. Daar wordt gezegd tegen al<br />

de leden van de gemeente: '... en weest elkaar onderdanig in de vreze van Christus'. 'Vrees'<br />

en ‘ontzag' kan hetzelfde zijn, zoals in de uitdrukking 'de vreze des HEREN'. Hier gaan beide<br />

vertalingen in de grondtekst terug op hetzelfde woord.<br />

We lezen dan eerst in vers 21 de aansporing tot alle gemeenteleden elkaar onderdanig te<br />

zijn. Daar staat een sterk woord! Dat is te gebruiken voor een slaaf ten opzichte van zijn<br />

heer. Dat wekt verbazing, staan mijn broeders en zusters zover boven mij? Moet ik mij zo<br />

diep neerbuigen voor hen? Maar hoe kan dat dan wederzijds zijn?<br />

Wel, het geheim zit in de toevoeging: '... en weest elkaar onderdanig in de vreze van Christus’.<br />

In feite buig je voor Hèm, het Hoofd van de kerk (4:15), en dáárom ben je bereid tot alle<br />

dienstbaarheid jegens de leden van zijn lichaam. In hen kom je het werk van de Heer tegen,<br />

ze worden vernieuwd naar zijn beeld (4:20-24); dat dwingt respect af, ontzag.<br />

Rondom deze zelfde woorden formuleert de apostel dan het christelijk huwelijksleven, de<br />

wederzijdse bereidheid elkaar te dienen en de achting voor elkaar. Daarbij krijgen man en<br />

vrouw precies de waarschuwing die bij elk van hen past. Laat de vrouw het hoofd-zijn van de<br />

man respecteren, daarvoor ontzag hebben, ziende op Christus, terwijl zij in alle goede<br />

dingen bereid is hem te helpen en aan te vullen. Laat de man de liefde niet vergeten, maar<br />

zijn vrouw koesteren en het beeld voor ogen houden van de Christus die Zich aan het kruis<br />

tot in de dood vernederde om zijn bruid te behouden.<br />

Als wij het zo ongeveer in het huwelijksformulier zouden omschrijven, zouden wij zonder de<br />

woorden 'gezag' of 'gehoorzaamheid' te gebruiken toch de zaak aanduiden waarom het<br />

gaat. Namelijk dat man en vrouw in elkaar een geschenk van Christus zien, en daarom zich<br />

verplicht weten elkaar te respecteren, elk naar eigen roeping, en de uiterste zorg aan elkaar<br />

besteden in liefde en trouw.<br />

Het lijkt mij nodig in dit verband apart stil te staan bij het element van wederkerigheid in het<br />

onderdanig zijn aan elkaar. Vaak is beweerd, dat de onderdanigheid tussen Christus en zijn<br />

gemeente niet wederkerig is, en dat het in Efeziërs 5 (daarom) alleen van de vrouw wordt<br />

gevraagd.<br />

Toch spreekt Efeziërs 5 hierover zo duidelijk! Zie vs.25: Christus heeft Zich voor zijn bruid


vernederd, Hij heeft Zich overgegeven voor haar om haar te reinigen met zijn bloed.<br />

De manier van spreken hier herinnert aan de voetwassing. Petrus weigerde aanvankelijk<br />

zich te laten wassen door de Heiland, hij wilde Christus' onderdanigheid niet.<br />

Toch kon alleen zó Gods Raad worden vervuld. Toen Petrus dat begreep, wilde hij wel helemaal<br />

gewassen worden. Filippenzen 2 zegt, dat Christus Zich vernederd heeft, een knecht is<br />

geworden. In JesaJa werd Hij zo aangekondigd (hfst.42 vv.) "Zie, mijn Knecht, in wie Ik mijn<br />

welbehagen heb..."<br />

In Matteüs 20:28 lezen wij ronduit dat Jezus zegt: 'de Zoon van de mens is niet gekomen om<br />

Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.<br />

Nu schuilt in de genoemde bewering een zekere mate van gelijk wanneer daarmee bedoeld<br />

wordt, dat Christus niet blijvend aan de gemeente onderdanig is. Een zekere mate, want al<br />

is Hij verhoogd, zijn dienst is nog niet voltooid. Daarom kan in bijv. Efeziërs 1:22 worden<br />

gezegd, dat Hij gegeven is aan de gemeente, in zijn verhoging.<br />

Hoe dit ook zij, het punt van vergelijking in Efeziërs 5:25 is juist, dat de man levenslang zijn<br />

vrouw zó onderdanig zal zijn, met de inzet van heel zijn leven, zoals Christus Zich overgaf<br />

aan het kruis.<br />

Persoonlijk vind ik het f<strong>rap</strong>pant, dat de tegenwoordige betekenissen van 'Hoofd' en 'onderdanigheid'<br />

voor menigeen kennelijk een verhindering vormen om te zien, dat deze beide bijbelse<br />

begrippen elkaar overlappen en voor een groot deel hetzelfde betekenen.<br />

Dit wordt wel ineens zichtbaar wanneer wij 'Hoofd' omschrijven met 'borg' (wat letterlijk in de<br />

grondtekst staat in Efeziërs 5:23!) en 'onderdanigheid' vervangen door 'met inzet van heel<br />

zijn leven' (vs.25).<br />

Laat dit niet duidelijk zien dat we vandaag echt andere woorden nodig hebben om weer te<br />

geven wat er staat?<br />

Hoofd en heerschappij<br />

Al staat in ons huwelijksformulier (terecht) de passage uit Efeziërs 5 centraal, er zijn meer<br />

Schriftplaatsen die op het huwelijk betrekking hebben. Te denken valt aan Genesis 3:17,<br />

waar God na de zondeval tegen de vrouw zeg dat haar man over haar heersen zal. Is dat<br />

toch niet veel sterker?<br />

Ja, dat is het zeker. 't Is alleen de vraag, hoe deze woorden van God zijn bedoeld. Zijn ze<br />

wel een instelling, een bevel, of (zoals ook gezegd wordt) als een vloek? Vooral deze laatste<br />

opvatting kan heel ingrijpend zijn: als het een vloek over de vrouw is, is die vloek in Christus<br />

opgeheven en is het hoofd-zijn van de man een leeg begrip geworden. Die kant moeten we<br />

in ieder geval niet uit; in Genesis 3 wordt de slang vervloekt en de mens juist niet.<br />

Maar is het dan wel een instelling van God, een bevel, dat de man over zijn vrouw zal<br />

heersen? In het oude huwelijksformulier stond het zo wel. Daar werd deze tekst aangehaald<br />

met de volgende toevoeging: 'Deze ordinantie Gods zult gij niet wederstaan...'<br />

Maar dat hebben we dus gesch<strong>rap</strong>t. Want het is moeilijk vol te houden dat dit een ordinantie<br />

zou zijn. Deze woorden namelijk, dat de man over zijn vrouw zal heersen, staan ingeklemd<br />

tussen twee andere gevolgen van de zondeval.<br />

God zegt eerst tegen de vrouw, dat Hij de moeite van haar zwangerschap zal vermeerderen,<br />

met smart zal zij kinderen baren. Is dat een ordinantie? Als dat zo zou zijn, zouden wij niets<br />

mogen ondernemen om die smart te verzachten. Geen christen zal dat verdedigen. Dit is<br />

geen gebod, maar een gevolg.<br />

Ook zegt God, dat de man bij het bewerken van het land dorens en distels zal tegenkomen.<br />

Is dat een ordinantie? Dan zouden wij niets mogen ondernemen om onkruid te bestrijden.<br />

Het is een gevolg, een zware moeite; de schepping werkt vaak niet meer mee. Toen het<br />

beeld van God werd afgeschud, verloren wij de zeggenschap over de aarde. Dat zullen we<br />

levenslang merken, ook al worden wij nu weer uit genade naar het beeld van Christus<br />

vernieuwd.<br />

Welnu, als in dit kader wordt gezegd tot de vrouw, dat haar man over haar heersen zal, is de<br />

strekking dezelfde. Geen gebod, maar een gevolg. Het goede hoofd-zijn van de man zal<br />

vaak ontaarden in een heerschappij. Die is de bedoeling niet geweest, die is nu dan ook<br />

zeker geen opdracht. In een christelijk huwelijk zullen man en vrouw elkaar wederzijds<br />

dienen.


In dit verband is het een leerzame illustratie, wanneer wij zien hoe Petrus zijn medeoudsten<br />

vermaant. Zij moeten goede leiding geven, de kudde hoeden, maar zij mogen dat beslist niet<br />

doen als mensen die heerschappij voeren (1 Petr. 5:1-4). Toch wordt aan de jongeren<br />

gevraagd, dat zij zich aan de oudsten onderwerpen (vers 5). Daar staat hetzelfde woord als<br />

in Efeziërs 5, waar het wordt vertaald met onderdanig zijn.<br />

Daar zien we dus zonneklaar, dat het 'leiding geven' beslist niet hetzelfde hoeft te zijn als het<br />

'heerschappij voeren', terwijl dit niet in mindering hoeft te komen op het 'onderdanig zijn'.<br />

Om die reden moeten wij ook met 1 Petrus 3:1 en 5 voorzichtig zijn, uit het onderdanig zijn<br />

van de vrouw te concluderen tot een heerschappij van de man. Daar staat voor 'onderdanig'<br />

weer het hetzelfde woord als in 1 Petrus 5:5 'onderwerpen', waar het evenwel niets kan of<br />

mag te maken hebben met heerschappij (5:3)!<br />

Dat Sara Abraham haar heer noemde wordt aangevoerd als een troostvol en stimulerend<br />

voorbeeld om als vrouw het sieraad inwendig te dragen en het vertrouwen te stellen op God.<br />

Eén vlees<br />

In het formulier staat, dat man en vrouw één vlees zullen zijn. Wat daarbij wordt gezegd, is<br />

letterlijk uit de Bijbel genomen.<br />

Eerst het lied van Adam:<br />

Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente<br />

en vlees van mijn vlees;<br />

deze zal 'mannin' heten,<br />

omdat zij uit de man genomen is.'<br />

Vervolgens lezen wij de conclusie die in Genesis 2 uit dit lied getrokken wordt:<br />

'Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij<br />

zullen tot één vlees zijn.'<br />

Dat kan dus niet verkeerd zijn. Maar 't is wel de vraag, of het duidelijk genoeg is. En kan de<br />

dijk misschien een beetje hoger, om de vloed van subjectivistisch denken te keren?<br />

Want de betekenis van het één-vlees-zijn heeft in de wandelgang, op de klank af, intussen<br />

een ernstige versmalling ondergaan. Menigeen heeft de gedachte dat je één vlees wordt<br />

door met elkaar geslachtsgemeenschap te hebben.<br />

Een element van waarheid zit daar natuurlijk wel in. Paulus waarschuwt in 1 Korintiërs 6:16<br />

dat je je hecht aan een hoer door gemeenschap met haar te hebben. Je wordt één lichaam,<br />

één vlees met haar; dan ben je los van het lichaam van Christus.<br />

Aan de andere kant, als je een huwelijk aangaat, zul je het één-vlees-zijn heel letterlijk<br />

moeten en mogen nemen. Op die manier is de geslachtsgemeenschap de invulling daarvan.<br />

Maar daarin gaat de betekenis van het één-vlees-worden niet op! Daar begint het zelfs niet<br />

mee.<br />

Toen Adam zijn vrouw kreeg en zijn lied zong, 'been van mijn gebeente en vlees van mijn<br />

vlees', had hij het niet over een daad van geslachtsgemeenschap die hij met zijn mannin had<br />

gehad. Hij bedoelde, dat de vrouw uit de man genomen was. Zij was echt letterlijk zijn vlees!<br />

Hij ontving haar van God in een totale levensgemeenschap (vgl. J. Douma, De tien geboden<br />

III, Kampen <strong>19</strong>88, blz. 18). Met het oog niet te zien, zij waren twee personen. Maar in het<br />

geloof te bewaren: deze twee zijn één! Die eenheid was dus niet het gevolg van Adams<br />

geslachtsdaad, nee, zij was Gods scheppingsdaad.<br />

Daarvan maakt God op staande voet een regel. Voortaan zal iedere man die trouwt zó met<br />

zijn vrouw verbonden zijn (Gen. 2:24). Hij zal één vlees met haar worden, doordat God die<br />

twee samenvoegt. Daar is dan meteen het argument tegen echtscheiding: Gòd heeft samengevoegd,<br />

zo dat je niet meer twee bent, maar één (Mat.<strong>19</strong>).<br />

Waarom is dit zo belangrijk?<br />

Wel, als het één-vlees-worden wordt versmald tot het gemeenschap hebben met elkaar,<br />

kunnen jongeren dat inderdaad wel met z'n tweeën regelen op een zolderkamertje. Dan


vervloeit de grens tussen het niet en wel getrouwd zijn. Men neemt het helemaal in eigen<br />

hand, waarna de vraag wel moet opkomen: 'wat heeft de ambtenaar van de burgerlijke<br />

stand hiermee te maken?'<br />

Daarom zou in het huwelijksformulier deze passage herschreven moeten worden op die<br />

manier, dat duidelijk naar voren komt dat God samenvoegt. Dat Hij ons tot één vlees maakt,<br />

en wel met dezelfde scheppingskracht en verstrekkendheid als Hij Adam en Eva samenvoegde<br />

in het Paradijs. Dan krijgt iedereen helder voor ogen wat hij op zijn trouwdag ontvangt<br />

en dus niet eerder of later. En we zien allemaal, dat een huwelijkssluiting met z'n<br />

tweeën niet kan. Het is altijd een zaak van minstens drie: Eén voegt samen en twee worden<br />

door Hem samengevoegd.<br />

Voor dat samenvoegen wil God de dienst van mensen gebruiken. Per land of cultuur kan dat<br />

verschillend zijn. Vroeger waren er oudsten in de poort, nog eerder waren het de stamhoofden<br />

die dit regelden. Vandaag is het in Nederland de ambtenaar van de burgerlijke stand; in<br />

andere landen kan het een predikant zijn en nog steeds zijn er tal van verschillende gebruiken.<br />

Maar bij al die verschillen is de overeenkomst duidelijk: Gòd voegt samen. Zodoende is<br />

het concreet aanwijsbaar wanneer men nog niet is samengevoegd en wanneer wel, wanneer<br />

je niet één vlees bent en wanneer wel.<br />

Zou een dergelijk concreet geschreven formulier niet een steun in de rug zijn voor tal van<br />

jongeren en hun ambtsdragers, die samen in de Schrift willen zien wat Gods wil is?<br />

Wanneer wij nu naar het huidige formulier kijken, met deze kennis in ons hoofd, herkennen<br />

wij de bedoeling wel. De woorden staan er allemaal, tot en met 'diepe levenseenheid' toe.<br />

Dus wat de intentie betreft hoeft het geen ommezwaai te zijn.<br />

Kinderzegen<br />

Het formulier is duidelijk op het punt van de gezinsvorming. Dit wordt omschreven als het<br />

tweede doel van het huwelijk. Onder de zegen van God, die gezegd heeft 'Weest vruchtbaar<br />

en wordt talrijk' zullen man en vrouw meewerken aan de uitbreiding van het menselijk<br />

geslacht.<br />

Dit is een Schriftuurlijke waarheid, al wordt het soms niet meer zo ervaren.<br />

De vraag is echter, waarom deze doelstelling slechts gefundeerd wordt met een citaat van<br />

Genesis 1:28. De 'uitbreiding van het menselijk geslacht' spreekt niet ieder even sterk aan.<br />

Ook kan daarbij de gedachte opkomen, dat dat later nog wel eens kan. Is de wereld niet<br />

ruimschoots bevolkt inmiddels? Is Genesis 1:28 een tijdloze waarheid?<br />

Deze gedachten komen voor. Deze passage is wellicht wat te kort. Zou het niet een winst<br />

betekenen wanneer hierbij een verwijzing kwam naar Genesis 17:7? Wanneer God zijn verbond<br />

opricht met Abraham doet Hij dat meteen met zijn nageslacht. Een machtig verbond!<br />

Maar Abraham had nog geen kinderen. Ja, wel was Ismael geboren, maar dat was zo de<br />

bedoeling niet geweest. Het zaad waarop de belofte sloeg moest nog geboren worden.<br />

Had Abraham toen het antwoord kunnen geven: 'Maar ik wil helemaal geen kinderen?' Dat<br />

zou ondenkbaar zijn geweest. Gods verbond legt beslag op hem. Het legt beslag op heel<br />

ons leven, dus ook ons huwelijksleven, inclusief alle talenten die God daarin gegeven heeft.<br />

Man en vrouw zullen zich geroepen weten tot het ouderschap. Een opmerking in die geest<br />

zou het formulier zeker verrijken.<br />

Dit zou meteen ook slaan op verdere gezinsvorming. Hierin zijn man en vrouw dan volop<br />

bezig voor het aangezicht van God. Zij mogen -als God het wil- kinderen het leven geven,<br />

voor wie Hij een Vader wil zijn. Zoiets mag ook zwart op wit worden gezet. Een verwijzing<br />

naar Psalm 25:12, 13 zou hierbij goed passen.<br />

Opvoeding<br />

Wat in dit verband opvalt is, dat het huidige formulier het doel van de geloofsopvoeding<br />

eerst zoekt in de eer van God, dan in de opbouw van de kerk, en pas op de laatste plaats in<br />

het heil van die kinderen. Zouden tenminste de nummers 2 en 3 niet van plaats moeten<br />

verwisselen? Begint het belang van de geloofsopvoeding niet bij God en het kind samen?<br />

In het Gebed komt het heil van de kinderen helemaal niet meer aan de orde. Daar wordt ge-


vraagd dat zij godvrezend zullen worden opgevoed tot eer van Gods naam, tot opbouw van<br />

de gemeente en tot verbreiding van het evangelie. Dit gemis kan haast niet anders dan een<br />

vergissing zijn.<br />

Terreinenscheiding?<br />

Bij het noemen van de Wederzijdse verplichtingen wordt de bruidegom aangesproken in zijn<br />

beroep, zijn inkomen. Hij moet beloven trouw zijn werk te doen zodat hij zijn gezin kan<br />

onderhouden. Bij de bruid komen wij dat zo niet tegen. Zij moet haar man tot hulp zijn en<br />

ook goed voor haar gezin zorgen.<br />

Deze formulering is naar de Schrift. Zij vloeit rechtstreeks voort uit het hoofd-zijn van de<br />

man, wat vooral deze spits heeft, zo zagen wij: 'hij is het die het lichaam in stand houdt'.<br />

Daarom wordt de vraag naar het onderhoud gesteld aan de man, niet aan de vrouw. Andersom<br />

komt de zorg voor het gezin in de eerste plaats op naam van de vrouw. Zij wordt behouden<br />

mét haar kinderen, wordt haar beloofd (1 Tim. 2:15).<br />

Daarin is de vrouw zeker niet de mindere. Wanneer straks de groten en de kleinen voor God<br />

staan zijn alle carrières voorbij, directeursfuncties zijn dan verleden tijd. Maar de gelovige<br />

vrouw mag daar staan met haar kinderen; zij baarde hen met het oog op de eeuwigheid.<br />

Dus naar de letter is deze passage van het formulier wel in orde. En toch voldoet zij niet.<br />

Waarom niet? Omdat de indruk wordt gewekt dat hier aan terreinenscheiding wordt gedaan.<br />

Waarom wordt aan de man alleen gevraagd het gezin te onderhouden? Is dat niet te smal<br />

geformuleerd? Heeft de man niet meer taken en verantwoordelijkheden naar zijn kinderen<br />

toe?<br />

En waarom wordt aan de vrouw gevraagd haar man tot hulp te zijn, terwijl in het midden<br />

wordt gelaten wat die hulp allemaal zou kunnen inhouden? De eigen tijd stelt hier vragen die<br />

niet beantwoord worden, dat lijkt mij voldoende reden deze passage te herschrijven.<br />

Want het hulp-zijn van de vrouw is in de praktijk nogal eens vertaald in een beperking van<br />

haar mogelijkheden. Zij zou sommige dingen niet mogen doen die een man wel mag, zoals<br />

het hebben van een betaalde baan, het ontwikkelen van haar talenten buitenshuis, in allerlei<br />

vorm. Het is te begrijpen dat sommige zusters (en broeders) daar wat alert op zijn geworden.<br />

Want in de Schrift is het hulp-zijn van de vrouw betrokken op de volle breedte van het<br />

leven. Adam kreeg geen hulp om bepaalde taken op af te schuiven en de rest alleen te<br />

doen, nee, zij zouden in alle dingen elkaar trouw helpen. Het beeld dat dit oplevert zien we in<br />

Spreuken 31: de vrouw als moeder in haar gezin. Zij heeft er plezier in goed voor man en<br />

kinderen te zorgen. Je ziet haar naaien met het oog op de komende winter. Ook is zij goed<br />

voor het personeel. Onbetaalbaar, een vrouw die zo haar plaats verstaat. Toch heeft ze<br />

tegelijkertijd een brede interesse: zij produceert artikelen voor de koopman, zij zorgt voor<br />

een stuk inkomen, zij drijft handel en zij werkt op het land. Daarmee doet zij haar man goed<br />

en geen kwaad, zo lezen wij. Zij is uitermate vindingrijk in het uitbuiten van haar mogelijkheden.<br />

leder prijst haar daarom, haar man en kinderen als eersten. Wat een hulp, over de volle<br />

breedte van het leven!<br />

Maar wij hebben een tijd meegemaakt, die nog niet eens voorbij is, dat menige huismoeder<br />

lelijk werd aangekeken wanneer zij de vrijmoedigheid had zo vindingrijk te zijn. Haar hulp<br />

werd thuis verwacht, en eigenlijk daar alleen. Het is hier de plaats niet om daar dieper op in<br />

te gaan, maar wel is tegen deze achtergrond te begrijpen dat op dit punt de -op zich juiste- -<br />

formulering van het huwelijksformulier niet voldoet. De huismoeder in de Schrift kent een<br />

grote maatschappelijke betrokkenheid. Anderzijds is ook de huisvader rechtstreeks betrokken<br />

in de opvoeding en de onderwijzing van zijn kinderen (Joz. 4:20-24, Spr. 1:8, Ef. 6:1-4).<br />

Het huidige formulier is in dit opzicht erg mager: een gezamenlijke verantwoordelijkheid van<br />

vader en moeder voor hun gezin komt in de Verplichtingen niet eens ter sprake!<br />

Dubbele belofte<br />

Het is een merkwaardig verschijnsel, dat bruidegom en bruid tijdens de kerkdienst twee keer<br />

'ja' moeten zeggen. De zin hiervan ontgaat menigeen. De eerste vraag immers, die aan<br />

bruidegom en bruid samen wordt gesteld, bevat in geen enkel opzicht iets anders ten<br />

opzichte van de eigenlijke vragen, die aan elk afzonderlijk worden gesteld.


Die eerste vraag is: 'Verklaart u hier voor God en zijn heilige gemeente, dat het uw oprechte<br />

voornemen is in uw huwelijk overeenkomstig Gods wil te leven?' Als het goed is, heeft de<br />

kerkeraad reeds eerder naar dit voornemen gevraagd. In ieder geval heeft hij al publiek bekendgemaakt,<br />

dat deze bruidegom en bruid de kerkelijke bevestiging van hun huwelijk<br />

hebben aangevraagd, juist omdat zij in het huwelijk tot Gods eer en naar zijn Woord willen<br />

leven. Is het dan niet een beetje raar om daar op de trouwdag nog eens naar te vragen?<br />

De Deputaten voor de herziening van het Kerkboek, die <strong>rap</strong>port uitbrachten aan de Generale<br />

Synode van Amhem <strong>19</strong>81, hadden deze eerste vraag aan het bruidspaar-samen tussen<br />

haakjes gezet. Met de opmerking erbij, dat zij deze vraag overbodig achtten. Evenwel,<br />

mocht de synode toch zo'n vraag willen inlassen, dan was er een concept.<br />

Wie vervolgens de Acta naleest om te ontdekken, hoe de discussie op dit punt verlopen is,<br />

doet een verrassende ontdekking. Nadat enkele andere formuleringen werden besproken,<br />

werd de tekst van het formulier met algemene stemmen definitief vastgesteld. Blijkens de<br />

Acta is over dit concept-tussen-haakjes ter synode met geen woord gerept. Is het over het<br />

hoofd gezien? Kennelijk werd het met de tekst van heel het formulier stilzwijgend (en onbedoeld?)<br />

aangenomen. En bij de drukker zullen toen de haakjes wel verdwenen zijn...<br />

Driedubbele zegen<br />

Al sch<strong>rap</strong>pen wij de dubbele vraagstelling, dan nog houden wij een dubbele zegen Het<br />

huidige formulier kent de volgende volgorde (zie kerkboek blz.558/559):<br />

a. voorvraag aan bruidegom en bruid, afzonderlijk te beantwoorden;<br />

b. antwoord van de voorganger;<br />

c. vraag aan bruidegom en vraag aan de bruid, 2x ja;<br />

d. zegen als antwoord van de voorganger;<br />

e. gebed;<br />

f. zegen.<br />

Het merkwaardige hiervan is (afgezien van de dubbele vraagstelling) dat b., d. en f. sprekend<br />

op elkaar lijken. Maar b. staat niet genoteerd als 'zegen', d. en f. wel. Dat geeft ook<br />

problemen bij het handopsteken van de voorganger: bij b. doe ik dat niet, hoewel het inhoudelijk<br />

wel kan en soms ook wel wordt verwacht; bij d. doe ik het wel, maar doordat het<br />

bruidspaar niet is geknield is het moeilijk die zegen op te leggen; bij f. gaat het prima, alleen<br />

blijft het gevoel van doublures.<br />

In het concept is a.+ b. vervallen; inhoudelijk evenwel is b. toegevoegd aan f. Dat is m.i. een<br />

hele verbetering.<br />

Nu denk ik dat het goed is nog een stap verder te gaan: d. moet behouden blijven als antwoord<br />

aan het bruidspaar, maar laat het niet de zegen zijn of een gedeelte daarvan, maar<br />

veelmeer de nodiging tot het gebed.<br />

Daartoe is het nodig dat bij d. het woord 'zegen' wordt vervangen door '(de voorganger antwoordt)’;<br />

het woord 'amen' vervalt dan.<br />

Dan nog wat kleinere dingen, toch niet onbelangrijk:<br />

De Inleiding is zakelijk en in deze vorm overbodig. Wij beginnen het formulier voor de openbare<br />

geloofsbelijdenis toch ook niet met de mededeling, dat de namen twee keer bekend<br />

zijn gemaakt en dat er geen bezwaren zijn ingediend?<br />

Deze start vinden we verder alleen in de bevestigingsformulieren van ambtsdragers, maar zij<br />

worden dan ook belast met een bijzondere taak in de gemeente.<br />

De volgorde Doel - De verhouding in het huwelijk is inhoudelijk niet logisch; als je het omdraait<br />

sluit de Verhouding precies aan op de Instelling, beiden gaan over de ‘eenheid’.<br />

De eerste verwijzing naar Genesis 1:28, in de Instelling, is niet functioneel. Het neemt<br />

enigszins de aandacht weg van het belangrijke citaat uit vers 27, dat man en vrouw beiden<br />

en samen Gods beeld dragen. Het noemen van vers 28 komt beter tot zijn recht in de formu-


lering van het Doel van het huwelijk.<br />

De eigen plaats en roeping van man en vrouw in het huwelijk ontvangt in het formulier veel<br />

aandacht. Het gezamenlijke evenwel komt er heel wat beknopter vanaf. Zo bijvoorbeeld het<br />

delen van de liefde; een verwijzing naar het Hooglied en naar 1 Korintiërs 13 ontbreekt thans<br />

geheel! Het zou een verbetering zijn wanneer het Doel in dit opzicht uitgebreider geformuleerd<br />

zou worden.<br />

Tenslotte wil ik u vertellen, dat ik veel dank verschuldigd ben aan onze liturgiecommissie<br />

voor haar positief-kritisch meedenken. Zij staat nu dan ook geheel achter dit concept.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!