Layout 2 - Cornelis Dopper
Layout 2 - Cornelis Dopper
Layout 2 - Cornelis Dopper
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Stichting<br />
<strong>Cornelis</strong><br />
<strong>Dopper</strong>
Uit het leven van <strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong><br />
(*7 februari 1870, Stadskanaal - †18 september 1939, Amsterdam)<br />
Jeugdjaren<br />
De meeste inwoners van Stadskanaal en<br />
omgeving herinneren zich wel Hotel <strong>Dopper</strong>.<br />
Maar dat daar de naam van één van Nederlands<br />
grootste componisten, <strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong>,<br />
aan verbonden is, is bij weinigen bekend. Hotel<br />
<strong>Dopper</strong> was het hotel van vader Lucas. Het was<br />
ook <strong>Cornelis</strong>’ geboortehuis. In 1951 is er een<br />
mooie gedenksteen aangebracht met de beeltenis<br />
van de componist (thans in de<br />
muziekschool te Stadskanaal).<br />
Lucas <strong>Dopper</strong>, vader van <strong>Cornelis</strong><br />
<strong>Cornelis</strong> was de achtste van negen kinderen,<br />
waarvan de meesten jong gestorven zijn. <strong>Cornelis</strong><br />
groeide op in Stadskanaal. Na de Lagere<br />
School bezocht hij de Franse School aan de<br />
Kniggestraat. Op 15-jarige leeftijd verloor hij<br />
zijn vader en twee jaar later zijn moeder. Met<br />
zijn ‘Moeke’ had <strong>Cornelis</strong> een heel warme<br />
band. Het gemis van zijn ouders is hem zijn<br />
hele leven bijgebleven. In hetzelfde jaar dat<br />
<strong>Cornelis</strong>’ vader Lucas stierf, trouwde zijn oudere<br />
zuster Grietje met Johannes Kolkman. De<br />
toen 31-jarige Kolkman werd aangewezen als<br />
gezinsvoogd. Hij beheerde ook het beetje geld<br />
dat <strong>Cornelis</strong>’ ouders hadden nagelaten om hem<br />
verder te kunnen laten studeren. De relatie van<br />
<strong>Cornelis</strong> met Kolkman liet te wensen over. Het<br />
waren twee persoonlijkheden die totaal niet bij<br />
elkaar pasten en voortdurend botsten. Toch<br />
heeft dezelfde Kolkman <strong>Cornelis</strong>’ verdere levensloop<br />
bepaald, want Kolkman was van<br />
beroep muziekonderwijzer. Hij had vijf jaar<br />
Grietje Swarts, moeder van <strong>Cornelis</strong><br />
eerder kamers gehuurd in het hotel, toen nog<br />
logement, en gaf daar pianoles. Het was <strong>Cornelis</strong>’<br />
eerste kennismaking met muziek en hij<br />
was meteen ‘verkocht’. Zijn leven had plotseling<br />
inhoud gekregen. Hij moest en zou musicus<br />
worden in het besef dat dat zijn roeping was.<br />
Hij kreeg pianoles van Kolkman en vioolles van<br />
een Duitser, een zekere Carl Sebening, in Winschoten.<br />
Hij was een buitengewoon snelle en<br />
ijverige leerling.<br />
Studie in Leipzig<br />
In oktober 1888 was hij zodanig gevorderd, dat<br />
hij op 18-jarige leeftijd werd toegelaten tot het<br />
Koninklijk Conservatorium te Leipzig. Hij<br />
kreeg piano- en vioolles, muziektheoretische<br />
vakken en muziekgeschiedenis. Dit laatste vak<br />
werd gegeven door professor Oskar Paul, een<br />
beroemd musicoloog en filoloog, en groot kenner<br />
van de Antieke cultuur. Hij vond <strong>Dopper</strong> zo<br />
talentvol dat hij hem toestemming gaf ook zijn<br />
colleges aan de universiteit te volgen. Het verklaart<br />
de belangstelling van <strong>Dopper</strong> voor de<br />
Oude Grieken, die is terug te vinden in werken<br />
als de Sinfonia epica (<strong>Dopper</strong>s Vijfde symfonie)<br />
op tekst van een gedeelte uit Homerus’ Illias en<br />
de twee Paians (lofzangen aan Apollo). ‘Van<br />
Oskar Paul heb ik het meeste geleerd. Hij heeft<br />
mij de ogen geopend voor wat “muziek” eigenlijk<br />
is’, zou <strong>Dopper</strong> later zeggen. <strong>Dopper</strong> was in<br />
huis bij een gepensioneerd kolonel, Karl von<br />
Stein, die aan ettelijke ambassades verbonden
was geweest en vele talen sprak, waaronder<br />
Nederlands. Hij had zelfs een werk van Jacob<br />
van Lennep in het Duits vertaald. Von Stein<br />
beschikte over een omvangrijke bibliotheek,<br />
waarvan <strong>Dopper</strong> naar hartenlust gebruik kon<br />
maken. Hij gaf richting aan <strong>Dopper</strong>s onverzadigbare<br />
leeslust en heeft zodoende grote<br />
invloed op <strong>Dopper</strong>s algemene ontwikkeling<br />
gehad. Lang duurde <strong>Dopper</strong>s studie niet. Na<br />
anderhalf jaar was het geld op en keerde<br />
<strong>Dopper</strong> terug naar Nederland, slechts in het<br />
bezit van een certificaat. Z’n studietijd was te<br />
kort geweest om een einddiploma te kunnen<br />
behalen. Hoewel er een goede basis was gelegd,<br />
kunnen we vaststellen, dat <strong>Dopper</strong> in feite autodidact<br />
was. De fijne kneepjes van het muziekvak<br />
heeft hij in de praktijk geleerd. Hij vestigde<br />
zich als muziekonderwijzer, koorleider en dirigent<br />
in Sappemeer. De vraag kan worden<br />
gesteld, waarom <strong>Dopper</strong> zo nodig naar het<br />
verre Leipzig moest. Nu, ten eerste was er in<br />
die tijd in Nederland niet zo erg veel keus.<br />
Bovendien hadden veel Nederlandse musici in<br />
Leipzig gestudeerd, waaronder de bekende<br />
Groninger muziekpedagoog Johannes Worp.<br />
Van hem had ook <strong>Dopper</strong>s muziekonderwijzer<br />
en voogd Kolkman les had gehad. Vanzelfsprekend<br />
was Worp om advies gevraagd. Maar<br />
er was nóg een belangrijke reden.<br />
Een schandaal<br />
In die tijd deden geruchten de ronde dat<br />
<strong>Dopper</strong> een ‘onecht’ kind had. Zo vertelden de<br />
buurmeisjes van de familie <strong>Dopper</strong>, Klasina en<br />
Fennechiena Boswijk, die – getuige een<br />
poëziealbum - goed bevriend waren met<br />
<strong>Dopper</strong>s zusters Gezina en Grietje, dat er<br />
sprake was geweest van ‘een schandaal’. Op de<br />
bruiloft van Fennechiena Boswijk en Henderikus<br />
Beuling in 1902 – waar G.W. Spitzen,<br />
alias Geert Teis, ceremoniemeester was –<br />
bevond zich onder de gasten ook <strong>Cornelis</strong><br />
<strong>Dopper</strong>. Bij die gelegenheid fluisterden boze<br />
tongen dat Kees destijds ‘met schande overladen’<br />
uit Stadskanaal was weggegaan. In het<br />
logement werkte als dienstbode Elizabetha, een<br />
achternicht van <strong>Cornelis</strong>. Deze Elizabetha had<br />
twee ‘onwettige’ kinderen, een dochter Jacobje<br />
en een zoon Hendrik, geboren op 20 maart 1889<br />
te Farmsum. Een week of zes voor de geboorte<br />
van Hendrik was Elizabetha onverwacht naar<br />
Farmsum vertrokken, waar ze tot eind april<br />
bleef. Het verhaal gaat, dat de geboorte van<br />
Hendrik ‘in het geheim’ plaatsvond. Na de geboorte<br />
van Hendrik keerde ze zonder baby<br />
terug naar Stadskanaal. Ze had nooit meer iets<br />
met dit kind te maken willen hebben.<br />
Nabestaanden van Hendrik vertellen, dat hij<br />
door pleegouders is opgevoed en nooit in Stads-<br />
<strong>Dopper</strong> omstreeks 1900<br />
kanaal is geweest. Hij woonde tot zijn dood in<br />
Rotterdam. Van een ‘suikeroom’, waarvan de<br />
naam niet mocht worden genoemd, ontving hij<br />
regelmatig geldbedragen en zo nu en dan kwamen<br />
er ansichtkaarten uit het buitenland, die<br />
vernietigd zijn. Verondersteld wordt nu, dat<br />
Hendrik een zoon van <strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong> is en<br />
dat laatstgenoemde de onbekende ‘suikeroom’<br />
was. Het kind zou verwekt moeten zijn omstreeks<br />
juli 1888. Begin oktober 1888 vertrok de<br />
achttienjarige <strong>Dopper</strong> naar het conservatorium<br />
in Leipzig, waar hij zich ook bevond ten tijde<br />
van de geboorte van Hendrik in maart 1889.<br />
Een jaar later, toen de ergste roddels voorbij<br />
waren, keerde hij terug naar Nederland, waar<br />
hij zich vestigde in Hoogezand-Sappemeer.<br />
Niet in Stadskanaal! Toeval? Nee, het verklaart<br />
veel van de raadselachtige uitspraken in de<br />
brieven aan zijn vriendin Sophie Zimmermann:<br />
‘Veel ellende heb ik helaas aan mezelf te wijten<br />
(…) Met een zekere schrik denk ik steeds aan<br />
een zeker tijdstip in mijn leven (…) Toen had ik<br />
het gevoel dat ik een onnut mens was, die<br />
overal verdriet bracht (…) De jongeman deed<br />
domme dingen…’<br />
Moeilijke tijden<br />
In materieel opzicht verliepen <strong>Dopper</strong>s<br />
Groninger jaren uiterst moeizaam. Als<br />
muziekonderwijzer verdiende hij nauwelijks<br />
voldoende om in zijn eerste levensbehoeften te<br />
voorzien. Hij was, zoals de moeder van zijn<br />
vriendin Sophie hem kwalificeerde, een ‘armoedzaaier’,<br />
grotendeels afhankelijk van de<br />
hulp van vrienden. Hij gaf wat muzieklessen,<br />
trad hier en daar op en speelde zo nu en dan<br />
mee met het Groninger Harmonieorkest, de<br />
vroegste voorganger van het tegenwoordige
Noord Nederlands Orkest. Aan dit orkest had<br />
<strong>Dopper</strong> veel te danken, omdat het hem in de<br />
gelegenheid stelde zijn composities door te spelen<br />
en uit te proberen. Op die manier maakte hij<br />
kennis met de mogelijkheden en eigenaardigheden<br />
van alle orkestinstrumenten. Zodoende<br />
werd hij een van de grootste Nederlandse<br />
meesters in de instrumentatiekunst.<br />
Maar behalve financieel, ging het ook psychisch<br />
niet goed met <strong>Dopper</strong>. Na het succes van zijn<br />
eerste opera - Het blinde meisje van kasteel<br />
Cuillé, in 1894 voor het eerst door de Nederlandse<br />
Opera uitgevoerd - werd het stil rond<br />
<strong>Dopper</strong>. Het betrekkelijke isolement van de<br />
provinciestad Groningen speelde daarbij een<br />
grote rol. Hij voelde zich eenzaam, was overwerkt,<br />
moe en depressief. In de loop van 1895<br />
vertrok hij plotseling naar het kuuroord Bad<br />
Ems aan de Lahn, niet ver van Koblenz. Over<br />
zijn verblijf aldaar is niets bekend. Hij heeft er<br />
nooit iets over gezegd. Een jaar later duikt hij<br />
op in het oude Friese stadje Balk in Gaasterland,<br />
waar hij introk bij zijn zuster Gesiena en<br />
haar man, Adolf van Kleffens. Adolf was als<br />
eenvoudig ambtenaar in de gemeente Onstwedde<br />
begonnen, was daar getrouwd met<br />
Geziena, en had het intussen gebracht tot<br />
gemeenteontvanger. Waarom <strong>Dopper</strong> naar Balk<br />
ging is niet duidelijk. Hij beschreef het oude<br />
stadje aan de Luts als ‘een rustig, mooi, stil<br />
oord, waar hij wat kon bijkomen om weer<br />
verder te kunnen gaan.’ In werkelijkheid was<br />
hij er doodongelukkig. Aan zijn vriendin Sophie<br />
schreef hij in 1899: ‘Een paar jaar geleden<br />
woonde ik in Balk onder ellendige omstandigheden.<br />
Het leven leek uitzichtloos. Alles<br />
zat tegen, wat ik ook probeerde. Het was een<br />
<strong>Dopper</strong>, 1907<br />
<strong>Dopper</strong>, 1910<br />
treurige tijd, maar voor mijn kunst is ze van<br />
grote betekenis geweest, want in de Gaasterlandse<br />
bossen ben ik dichter geworden.’ Daar,<br />
temidden van de ongerepte natuur, vond hij het<br />
meest lugubere decor voor zijn derde opera,<br />
William Ratcliff (voltooid in 1900), naar de<br />
spookachtige, bijna surrealistische tragedie van<br />
Heinrich Heine. Het zou meer dan tien jaar<br />
duren voordat deze opera voor het eerst werd<br />
uitgevoerd, in het Groothertogelijk Hoftheater<br />
te Weimar. De affiches zijn nog in de beroemde<br />
Hertogin Anna Amalia Bibliotheek te vinden.<br />
Toch was het juist het gebrek aan contact met<br />
de buitenwereld, waardoor <strong>Dopper</strong> als kunstenaar<br />
niet tot ontplooiing kon komen en ten<br />
onder dreigde te gaan. De afzondering, de eenzaamheid,<br />
het culturele isolement, een voortdurend<br />
gebrek aan geld en een gevoel van<br />
miskenning deden hem twijfelen aan een loopbaan<br />
als componist. Het was al bijna twee jaar<br />
geleden dat De blinde was uitgevoerd en<br />
sedertdien had hij geen enkel artistiek succes<br />
meer behaald. Zijn tweede opera, Frithjof<br />
(1895), bleef in de kast liggen. Welke perspectieven<br />
en mogelijkheden had hij nog? Was zijn<br />
levensideaal, een gevierd componist worden,<br />
nu al in rook opgegaan?<br />
Een nieuwe uitdaging<br />
In 1897 leken de vooruitzichten voor de 27jarige<br />
<strong>Dopper</strong> te verbeteren. Hij kreeg een betrekking<br />
als tweede violist bij de Nederlandse<br />
Opera in Amsterdam. Operadirecteur <strong>Cornelis</strong><br />
van der Linden had <strong>Dopper</strong> een paar jaar<br />
eerder al leren kennen tijdens de première van<br />
diens opera De Blinde van Castel Cuillé en was<br />
beïndrukt door zijn innemende persoonlijkheid<br />
en muzikale kwaliteiten. Met <strong>Dopper</strong> beschikte
Met de Statendam (I) naar Amerika<br />
hij niet alleen over een goede violist, maar ook<br />
over iemand die piano speelde en zich in de<br />
loop der jaren zou kunnen ontwikkelen tot een<br />
uitstekend repetitor en koormeester. Voor<br />
<strong>Dopper</strong> was het een gulden gelegenheid om ervaring<br />
op te doen. Als violist kon hij zich<br />
vertrouwd maken met het operarepertoire en<br />
de praktijk van het operaorkest. Als scheppend<br />
toonkunstenaar kreeg hij buiten het seizoen<br />
volop gelegenheid tot componeren en wellicht<br />
meer mogelijkheden zijn werk te laten uitvoeren.<br />
Begin november 1897 liet hij zich inschrijven<br />
in het bevolkingsregister van Amsterdam<br />
en betrok een kamer aan de Leidschekade 91.<br />
Lang duurde de vreugde niet. ‘Voortdurend<br />
wordt ik gevolgd door twee vrouwen: Armoede<br />
en Zorg’, schreef hij aan Sophie Zimmermann.<br />
De gage, die hij ontving was nauwelijks toereikend<br />
om de kamerhuur te betalen. Buiten het<br />
operaseizoen was er geen werk en dus ook geen<br />
inkomen. De arbeidsomstandigheden waren<br />
mensonterend. Rechten had men nauwelijks,<br />
plichten des te meer. Er heerste een ijzeren discipline<br />
en voor het minste of geringste ‘vergrijp’<br />
stond je op straat. Een dagtaak van 14 uur was<br />
normaal, alle dagen van de week, ook zondags.<br />
Een orkestlid verdiende gemiddeld minder dan<br />
€ 0,10 per uur. Een nieuwkomer als <strong>Dopper</strong><br />
ontving maar 40% van dat bedrag (d.w.z. € 0,04<br />
per uur!). In het theater had een onverlaat een<br />
bordje opgehangen: ‘Hij die hier binnentreedt<br />
late alle hoop varen.’ <strong>Dopper</strong> was achtereenvolgens<br />
in dienst bij vijf operagezelschappen,<br />
omdat het ene na het andere operagezelschap<br />
ter ziele ging. Subsidie kreeg men niet. Ondanks<br />
dat werkte hij zich in de loop van de<br />
jaren (tussen 1897 en 1903) op van violist tot<br />
repetitor, koormeester en dirigent.<br />
Als veelbelovend componist mocht hij<br />
gedurende de zomervakanties in Utrecht<br />
logeren bij de dirigent van het Utrechts<br />
Stedelijk Orkest, Wouter Hutschenruyter. Dat<br />
kostte hem niets, want de<br />
familie Hutschenruyter<br />
stelde haar huis open voor<br />
behoeftige kunstenaars. Hij<br />
voelde zich er thuis en vormde<br />
al gauw deel van het<br />
gezin. Hij kreeg volop gelegenheid<br />
om te componeren<br />
en leerde veel van de ervaren<br />
en veelzijdige musicus<br />
Wouter.<br />
Een betere toekomst<br />
Bijna tien jaar had <strong>Dopper</strong> in<br />
Amsterdam met moeite het<br />
hoofd boven water kunnen<br />
houden. Maar eindelijk gloorde er licht aan de<br />
horizon. In 1906 kreeg hij van meerdere kanten<br />
aanbiedingen. Hij werd gevraagd als managerbegeleider<br />
voor een wereldtournee van het<br />
Hongaarse wonderkind Kun Arpad, een ‘violistje’,<br />
dat overal in Europa met sensationeel<br />
succes optrad. <strong>Dopper</strong> wees dit aanbod af. Hij<br />
kwalificeerde het vioolspel van de jongen als<br />
‘aardig, zolang hij een korte broek draagt.’ Een<br />
tweede aanbod kwam uit Soerabaja in voormalig<br />
Nederlands-Indië, waar hij gevraagd werd<br />
als dirigent van een muziekvereniging. Maar,<br />
omdat hij zich moest verbinden voor een periode<br />
van tien jaar, wees hij ook deze mogelijkheid<br />
af. Tenslotte kreeg hij het aanbod<br />
repetitor, koormeester en dirigent te worden bij<br />
een rondreizend operagezelschap in de<br />
Verenigde Staten. De omstandigheden lieten<br />
hem weinig keus. Hij zou ervaring opdoen als<br />
dirigent en was meteen uit de geldzorgen. Zesendertig<br />
jaar oud, ongetrouwd, onafhankelijk<br />
en op zoek naar een betere toekomst, waagde<br />
hij de sprong.<br />
Amerikaans avontuur<br />
Op zaterdag 8 september 1906 begaf hij zich<br />
met gemengde gevoelens aan boord van het<br />
stoomschip de ‘Statendam’ (I), dat de reis van<br />
Rotterdam naar New York zou afleggen in tien<br />
dagen.<br />
Het afscheid van vrienden en bekenden was<br />
moeilijk en zijn stemming werd er niet beter op<br />
bij de trieste aanblik van een grote menigte<br />
Russen, Polen, Hongaren en avonturiers, op<br />
zoek naar een betere toekomst in de Nieuwe<br />
Wereld. Een paar dagen later stak er een<br />
geweldige storm op. Maar in plaats van bang of<br />
zeeziek te worden, genoot <strong>Dopper</strong> van het<br />
geweld der natuurelementen: ‘De wind gierde<br />
door de gangen, de golven sloegen over het dek<br />
en het gekraak en gesteun van het houtwerk
maakten een lawaai dat horen en zien verging.<br />
Een scheepsorkestje probeerde de passagiers<br />
wat op te vrolijken. Dat duurde nog geen acht<br />
maten. Toen werd het hele orkest met instrumenten<br />
en al tegen de reling geslingerd’,<br />
schreef hij in z’n dagboek.<br />
Na tien dagen bereikte het schip New York en<br />
begonnen de repetities. Acht maanden lang<br />
werd avond aan avond voor uitverkochte zalen<br />
Madama Butterfly van Puccini opgevoerd. Van<br />
New York tot Vancouver, en van Detroit tot San<br />
Francisco, van Canada tot in Mexico. <strong>Dopper</strong>,<br />
Bij de Niagara Falls rechts (zittend) <strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong><br />
die altijd heimwee naar z’n vaderland had,<br />
zocht troost in de natuur. Overal waar hij<br />
kwam, bezocht hij stadsparken en musea. Op<br />
kerstavond was het gezelschap in Cincinnati,<br />
met oudejaarsavond in Cleveland. St. Louis<br />
vond hij de lelijkste en smerigste stad, die hij<br />
ooit gezien had. Onderweg van Milwauki naar<br />
Green Bay (buiten was het 41 graden onder nul)<br />
vierde hij zijn 37ste verjaardag. San Francisco<br />
maakte op <strong>Dopper</strong> een onvergetelijke indruk:<br />
‘Het blauw van de hemel was van een kleur,<br />
zoals men dat alleen in landen ziet, die dichtbij<br />
de evenaar liggen. De baai was bedekt met alle<br />
soorten schepen: drie-, vier-, ja zelfs vijfmasters.’<br />
Het was een schouwspel dat hij nooit zou<br />
vergeten. Maar, geconfronteerd met de gevolgen<br />
van de verschrikkelijke aardbeving een jaar<br />
eerder, maakte zijn opgewekte stemming al<br />
gauw plaats voor verbijstering: ‘Overal waar je<br />
keek, ruïnes. Alles weg, alles verbrand, niets<br />
dan puinhopen, en nog eens puinhopen.’ In<br />
Omaha maakte <strong>Dopper</strong> kennis met een zekere<br />
G.W. Lininger, die een kostbare kunstverzameling<br />
bezat. Daaronder een ‘zelfportret van Rembrandt<br />
met een pelsmuts, geschilderd in<br />
prachtige lichttonen, als een symfonie van<br />
Beethoven met haar rijkdom aan mooie<br />
melodieën.’ Experts van het Rembrandthuis in<br />
Amsterdam beweren echter, dat het geen echte<br />
Rembrandt geweest kan zijn. Van een ’Rembrandt<br />
met pelsmuts’ is niets bekend.<br />
<strong>Dopper</strong> en Mengelberg<br />
In 1904, nog vóór zijn Amerikaanse tournees,<br />
had <strong>Dopper</strong> contact gezocht met Willem Mengelberg,<br />
dirigent van het Concertgebouworkest,<br />
om hem zijn Derde symfonie, de zogenoemde<br />
‘Rembrandt’symfonie voor te spelen. Mengelberg<br />
was behoorlijk onder de indruk en beloofde<br />
de symfonie te zullen uitvoeren.<br />
Voorlopig echter gebeurde er niets. Pas op 24<br />
mei 1906, op Hemelvaartsdag, kort voordat<br />
<strong>Dopper</strong> voor de eerste keer naar Amerika ging,<br />
voerde Mengelberg met veel succes de symfonie<br />
uit. Op het titelblad van de symfonie staat<br />
de volgende opmerking geschreven: ‘Dit werk<br />
behandelt niet een gebeurtenis uit Rembrandts<br />
leven, noch is het ontstaan door het aanschouwen<br />
van zijn werken, maar de componist<br />
heeft in de naam Rembrandt de grootse kunstgeest<br />
en kunstzin willen eren, die deze kunstenaar<br />
bezat en die onze hedendaagse Hollandse<br />
schilders voor een deel ook nog bezitten en<br />
bezielen. Waarom zouden onze componisten<br />
niet doen als onze schilders en in hun kunst de<br />
gewaarwordingen weergeven die hen bezielen<br />
bij het zien van onze zee, onze heide, onze<br />
bossen, weiden en luchten?’ <strong>Dopper</strong>s opmerking<br />
viel in goede aarde. De pers reageerde enthousiast:<br />
‘Onze schilders en dichters doen<br />
het…Waarom niet onze componisten? <strong>Dopper</strong><br />
heeft de natuur in klank geschilderd. In zijn<br />
muziek hoort men het Hollandse landschap,<br />
zijn weidse verten, zijn prachtige luchten, zijn<br />
idyllische stilten.’<br />
Het jaar 1906 stond in het teken Rembrandt. Op<br />
grote schaal werd gevierd dat de grote schilder<br />
driehonderd jaar eerder geboren was. Hoewel<br />
niet speciaal voor die gelegenheid geschreven,<br />
was het dus logisch dat Mengelberg <strong>Dopper</strong>s<br />
‘Rembrandt’symfonie in dat jaar uitvoerde.<br />
<strong>Dopper</strong> droeg zijn symfonie op aan een jonge<br />
schilder, een zekere F.L., ‘die nog als een tweede<br />
Odyssee op onbekende zeeën rondzwalkt, maar<br />
die eenmaal vast en zeker Ithaka zal bereiken.’<br />
Tot op de dag van vandaag weten we niet zeker<br />
wie deze geheimzinnige F.L. was. Het succes<br />
van de symfonie was zo groot dat ze een jaar<br />
later nogmaals werd uigevoerd, weer onder leiding<br />
van Willem Mengelberg. En toen, op<br />
zondagmiddag 17 mei 1908, mocht <strong>Dopper</strong> zelf
zijn ‘Rembrandt’symfonie komen dirigeren. Dit<br />
eerste optreden met het Concertgebouworkest<br />
heeft het verdere verloop van zijn leven<br />
bepaald.<br />
Onsterfelijke liefde<br />
In het voorgaande is meermalen sprake geweest<br />
van <strong>Dopper</strong>s ‘onsterfelijke geliefde’, de<br />
Groningse Sophie Zimmermann. De oprechte<br />
liefdesrelatie heeft door intriges niet lang<br />
standgehouden. Desondanks is Sophie in<br />
<strong>Dopper</strong>s leven en werk een rol van grote<br />
betekenis blijven spelen. Zij was bij wijze van<br />
spreken altijd op de achtergrond aanwezig en<br />
een voortdurende bron van inspiratie. Om<br />
<strong>Dopper</strong>s muziek beter te kunnen begrijpen, is<br />
Sophie Zimmerman<br />
het van belang iets meer over haar te vertellen.<br />
Sophie was een zuster van <strong>Dopper</strong>s<br />
jeugdvriend Louis Zimmermann. Louis zou<br />
later een beroemd violist worden; hij was 34<br />
jaar lang eerste concertmeester van het Concertgebouworkest.<br />
De vader van Sophie speelde<br />
trompet in het Groninger Harmonie Orkest.<br />
Haar moeder had een handwerkwinkeltje in de<br />
Zwanestraat in Groningen. <strong>Dopper</strong> had Sophie<br />
voor het eerst ontmoet op het zilveren bruiloftsfeest<br />
van haar ouders in 1892 toen ze nog ‘korte<br />
rokken droeg en een witte boezelaar’. Heel toevallig<br />
ontmoette hij haar vijf jaar later weer bij<br />
het Paleis op de Dam in Amsterdam. Hij werd<br />
tot in het diepst van zijn ziel getroffen door<br />
deze mooie, intelligente jonge vrouw (ze was<br />
toen zeventien jaar) en raakte op slag verliefd.<br />
Hij associeerde haar met een beschermengel,<br />
Pamorah, die hij in z’n fantasie had gecreëerd.<br />
Zelf noemde hij zich Pamor.<br />
Ook Sophie reageerde blij verrast op het<br />
weerzien. Vele avonden brachten ze samen<br />
door, bezochten concerten en opera- en<br />
toneelvoorstellingen. Maar <strong>Dopper</strong>s nooit aflatende<br />
verantwoordelijkheidsgevoel, het besef<br />
dat hij over een redelijke maatschappelijke positie<br />
en voldoende middelen diende te<br />
beschikken om haar aan zich te kunnen binden,<br />
weerhield hem ervan zijn gevoelens te openbaren.<br />
Hij moest wachten. Maar wachten was<br />
niet <strong>Dopper</strong>s sterkste kant. Impulsief,<br />
ongeduldig en naïef schreef hij haar een half<br />
jaar later een hartstochtelijke brief, die hij bij<br />
nader inzien echter niet durfde sturen. Voorlopig<br />
volstond hij met gedichten die hij voor<br />
haar schreef en die hij op muziek wilde zetten.<br />
Intussen had hij kennis gemaakt met Wouter<br />
Hutschenruyter te Utrecht, waar hij de zomermaanden<br />
doorbracht. Vanuit Utrecht schreef hij<br />
haar lange brieven, in de vorm van een dagboek,<br />
die gelukkig bewaard zijn gebleven. Uit<br />
die brieven blijkt hoe eenzaam <strong>Dopper</strong> was, hoeveel<br />
behoefte hij had aan iemand die hem begreep,<br />
iemand waaraan hij zich aan kon<br />
vastklampen, waarvoor hij door het vuur zou<br />
willen gaan, aan wie hij zijn leven zou willen<br />
wijden. ‘Dit is mijn levensgeschiedenis’, schreef<br />
hij haar, ‘bijna mijn hele leven lang: wat ik<br />
graag doe en zeggen wil, mag ik niet zeggen en<br />
wat mij veroorloofd is, dat doe en wil ik<br />
meestal niet.’ Het zal een dramatische ontboezeming<br />
blijken te zijn.<br />
<strong>Dopper</strong> en Sophie Zimmerman<br />
<strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong> en Sophie Zimmermann hadden<br />
elkaar innig lief, zeer tegen de zin van de<br />
familie. ‘U, meneer <strong>Dopper</strong>, u krijgt mijn<br />
dochter nooit!’, had Sophie’s moeder gezegd. In<br />
haar ogen was een muzikant niets minder dan<br />
een losbol en een armoedzaaier, volkomen<br />
ongeschikt als echtgenoot voor haar dochter.<br />
Daarom werd Sophie door ‘Ma’ naar vrienden<br />
in Darmstadt gestuurd om haar zo ver mogelijk<br />
van <strong>Dopper</strong> weg te houden. Maar dat had juist<br />
het omgekeerde effect tot gevolg, want er<br />
ontstond in het geheim een intensieve briefwisseling,<br />
waardoor de band tussen de twee alleen<br />
maar sterker werd. Tót het moment dat <strong>Dopper</strong><br />
onder druk van de familie besloot een eind aan<br />
de relatie te maken: ‘Ik ben op het ogenblik iemand’,<br />
schreef hij haar, ‘die in de maatschappij<br />
niets betekent. Ik mag jou hieraan niet opofferen,<br />
lieve Pamorah. Ook al weet ik dat het<br />
eenmaal anders zal zijn. Maar het is mijn eer en<br />
mijn plicht nu mijn hart het zwijgen op te<br />
leggen en volgens rede te handelen. Het is<br />
weliswaar geen misdaad geweest dat ik je mijn<br />
liefde verklaard heb, maar het kan een misdaad<br />
worden. De fout ligt geheel aan mij en nu wordt<br />
jij er ook in meegesleept. We moeten afstand
In 'Kras' openbaarde <strong>Dopper</strong> zijn liefde voor Sophie<br />
van elkaar doen.’ Het is duidelijk dat <strong>Dopper</strong><br />
een innerlijke strijd voerde tussen zijn liefde<br />
voor Sophie en zijn verantwoordelijkheidsgevoel.<br />
Maar Sophie liet het er niet bij zitten. Ze<br />
antwoordde hem dat hun liefde toch veel belangrijker<br />
is dan zijn maatschappelijke positie. Hij<br />
moest vertrouwen in de toekomst hebben. En<br />
waarom deed hij zo makkelijk afstand van<br />
haar? Was zij dan het vijfde wiel aan de wagen,<br />
dat haar familie haar toekomst bepaalde? Er<br />
werd over haar gesproken, maar naar haar<br />
mening werd niet gevraagd. Maar <strong>Dopper</strong> hield<br />
tegen zijn gevoelens in voet bij stuk. Zonder<br />
verzet, bijna onderdanig, onderwierp hij zich<br />
aan het ouderlijk gezag, accepteerde de argu-<br />
Retour afzender!<br />
De briefkaart werd door ‘Ma’ Zimmerman teruggestuurd<br />
menten van de tegenpartij. Het zich minderwaardig<br />
voelen, het aanvaarden van het zijns<br />
inziens onvermijdelijke, het gebrek aan strijdlust,<br />
bescheidenheid, onderworpenheid, het<br />
zijn karaktertrekken waarmee hij zijn leven<br />
lang heeft moeten worstelen, maar die hem ook<br />
in zijn verdere loopbaan hebben geholpen en<br />
gesierd. Hij stuurde haar nog één briefkaart, die<br />
prompt door ‘Ma’ werd geretourneerd met het<br />
verzoek de correspondentie te staken. Verschil-<br />
lende keren heeft hij op het punt gestaan haar te<br />
schrijven, ‘maar’, schreef hij later, ‘mijn trots<br />
verbood het.’ Soms had hij ‘een duivelse lust’,<br />
om zich ‘in het volle Amsterdamse leven’ te<br />
storten. Misschien heeft hij dat ook wel gedaan.<br />
In elk geval maakte hij naar eigen zeggen ‘een<br />
woeste tijd’ door. Acht maanden hoorde hij<br />
niets van haar.<br />
Gelukkige tijden<br />
In de zomer van 1899 ging Sophie Zimmermann<br />
naar Nykjøbing in Denemarken om het<br />
huwelijk bij te wonen van haar broer Louis en<br />
de Deense pianiste Ragnhild (Hille) Andersen.<br />
Ze sprak met Hille over haar liefde voor <strong>Cornelis</strong><br />
<strong>Dopper</strong>. Die hield er een totaal andere<br />
mening op na: Waarom zou ze haar leven door<br />
haar moeder laten bepalen? Het was toch haar<br />
eigen vrije keuze? Als twee mensen van elkaar<br />
houden, moeten ze lief en leed delen. Hoe kon<br />
ze zo’n prachtkerel, een begaafd musicus, laten<br />
lopen en hem dit verdriet aandoen? Ze spoorde<br />
Sophie aan <strong>Dopper</strong> te schrijven buiten<br />
medeweten van haar ouders. Tegen dergelijke<br />
argumenten was Sophie niet opgewassen. Ze<br />
schreef <strong>Dopper</strong> een brief, waarin ze hem liet<br />
weten dat ze hem niet vergeten was en nog<br />
steeds liefhad, maar hem tegelijkertijd verweet<br />
Pamorah<br />
hoe gemakkelijk hij van haar afstand had<br />
gedaan, dat hij niets had ondernomen om haar<br />
te behouden. Hij moest haar ook niet langer<br />
beschouwen als zijn Pamorah, zijn fantasiebeeld.<br />
Ze was een volwassen vrouw van<br />
vlees en bloed, met een eigen verstand, die zelf<br />
beslissingen kon nemen en verantwoordelijkheden<br />
kon dragen. Haar brief bracht <strong>Dopper</strong><br />
volledig in verwarring. Zij eerste reactie was
<strong>Dopper</strong>, 1912<br />
een gevoel van wroeging. Hij had dat en dat beloofd<br />
en mocht niet ongehoorzaam zijn. Maar<br />
zijn geweten was gauw gesust. Hij vergoelijkte<br />
zijn zwakke houding: ‘De brief waarin ik<br />
schreef dat je me moest vergeten, schreef ik<br />
alleen voor je eigen bestwil.’<br />
De maanden die volgden behoren tot de<br />
gelukkigste in <strong>Dopper</strong>s leven. Toch verdween<br />
de angst voor haar moeder niet - de angst dat<br />
zij hun relatie in de weg zou staan: ‘Er moet een<br />
compromis gevonden worden, want met dit<br />
jaar van beproeving is het bewijs geleverd dat<br />
het onmogelijk is onze liefde uit te roeien.’ Toch<br />
kwam er na Sophie’s terugkeer in Nederland<br />
voor de tweede keer onder druk van familie, intriges<br />
en roddelarij voorgoed een eind aan de<br />
relatie. Overmand door verdriet en in conflict<br />
met de hele wereld schreef hij in zijn laatste<br />
brief: ‘Ik haat de heerschappij van het geld,<br />
want als ik geld had dan zou ik door jouw familie<br />
niet afgewezen zijn, maar nu ik het niet heb,<br />
mocht ik jou ook niet. Geld bepaalt hier dus de<br />
waarde. Jouw liefde omringt me als een waas –<br />
een waas van toverachtige kracht, waarop alle<br />
verleidingen van buiten zullen afstuiten, als een<br />
pijl op een stalen pantser, maar waarin al mijn<br />
kunstenaarskracht zich heerlijk zal ontwikkelen.<br />
Met deze kracht verover ik de wereld. Ik<br />
beschouw jou als de geestelijke moeder van al<br />
het grote, goede en reine wat ik heb voortgebracht<br />
en wat ik nog zal scheppen, ’t zijn alle<br />
onze kinderen.’<br />
Creatieve periode<br />
Met zijn benoeming als tweede dirigent van het<br />
Concertgebouworkest in 1908 begon de meest<br />
creatieve periode in <strong>Dopper</strong>s leven. In een tijdsbestek<br />
van twaalf jaar componeerde hij nog vier<br />
symfonieën, waarmee hij zijn totaal op zeven<br />
bracht: de avondvullende Sinfonia epica (1908)<br />
op de eerste zang uit Homerus’ Ilias; een Sinfoniëtta<br />
(1909); de beroemde ‘Amsterdamse’<br />
symfonie (1912). Inspiratie voor zijn zevende<br />
symfonie, de ‘Zuiderzee’symfonie (1917) vond<br />
hij tijdens een zeiltocht op de toenmalige<br />
Zuiderzee (thans IJsselmeer). Overigens moet<br />
de Sinfonia epica meer als een oratorium dan<br />
als symfonie beschouwd worden. Het werk is<br />
geschreven voor groot koor en orkest (met<br />
orgel) en elf (!) zangsolisten, een bezetting die<br />
tegenwoordig praktisch onbetaalbaar is. Dat is<br />
wellicht ook de reden dat het nooit in z’n<br />
geheel is uitgevoerd. Verder componeerde<br />
<strong>Dopper</strong> een Concert voor cello en orkest (1910);<br />
een Concertstuk voor orkest, met als ongebruikelijke<br />
solo-instrumenten pauken en<br />
trompet (1910); twee symfonische studies voor<br />
groot orkest, die hij Paian I en II noemde; en<br />
een Oud-Hollandse Suite op danswijsjes uit de<br />
17e eeuw (1915), een van de weinige stukken<br />
van <strong>Dopper</strong> die zijn uitgegeven. In 1920 componeerde<br />
hij zijn levenswerk, de Ciaconna gotica,<br />
een stuk opgedragen aan het<br />
Tijdens een zeiltocht doet <strong>Dopper</strong> inspiratie op voor zijn<br />
'Zuiderzee'symfonie<br />
Concertgebouworkest, waarmee hij dankzij<br />
Willem Mengelberg internationaal furore<br />
maakte.<br />
Op het gebied van de kamermuziek schreef hij<br />
veel vocale muziek (liederen en koormuziek);<br />
een Strijkkwartet (1914), dat hij onder de schuilnaam<br />
‘Pallas Athene’ instuurde voor een com-
Matthijs Vermeulen<br />
ponistenconcours, dat hij prompt won; een Sextet<br />
(1909), opgedragen aan het Concertgebouwsextet<br />
(fluit, hobo, klarinet, fagot, hoorn en<br />
piano), dat in dat jaar werd opgericht, in 1915<br />
gevolgd door een Klankstudie voor dezelfde<br />
bezetting. Een van de hoogtepunten van zijn<br />
oeuvre is een Requiem, dat hij enkele jaren voor<br />
zijn dood schreef, toen hij al ernstig ziek was.<br />
De meest Nederlandse van de<br />
Nederlandse componisten<br />
<strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong> is wel de meest Nederlandse<br />
van alle Nederlandse componisten genoemd.<br />
Dat komt, doordat hij graag gebruik maakte<br />
van typisch Nederlandse elementen in zijn<br />
muziek. De titels van zijn symfonieën getuigen<br />
daarvan: ‘Rembrandt’symfonie, ‘Amsterdamse’<br />
symfonie, ‘Zuiderzee’symfonie. In het laatste<br />
deel van zijn ‘Amsterdamse’ symfonie (1912)<br />
schildert hij de viering van Koninginnedag in<br />
Amsterdam. Omdat men in het buitenland niet<br />
wist waarover het ging, werd de titel<br />
‘Koninginnedag’ al gauw vervangen door ‘Amsterdamse<br />
kermis’. Het stuk begint met het carillon<br />
van het paleis op de Dam (met metalen<br />
platen nagebootst), dat het Wilhelmus speelt.<br />
Temidden van het feestgedruis klinkt het<br />
Oranje Boven en Piet Hein. We horen een harmonieorkest,<br />
terwijl van de andere kant een<br />
Chinees orkest nadert. Bij dat alles natuurlijk de<br />
typisch Hollandse klanken van een draaiorgel<br />
en de klingelende bel van de carrousel. <strong>Dopper</strong><br />
combineert al die straattaferelen even meesterlijk<br />
als Strawinsky in Petroesjka. Het is allemaal<br />
zo suggestief, dat het lijkt alsof je tussen het<br />
gewoel staat. Even verstomt de feestvreugde als<br />
een kerel die kennelijk teveel gedronken heeft<br />
geheel laveloos met hese, valse stem het Wilhelmus<br />
probeert te zingen (gespeeld op een contrabas),<br />
maar dan host en joelt de feestende<br />
menigte weer voort. Het spreekt vanzelf dat dit<br />
stuk destijds door de deftige Amsterdamse elite<br />
niet zo erg gewaardeerd werd. Die vond de<br />
muziek te platvloers. Maar het gewone publiek<br />
niet, dat vond <strong>Dopper</strong>s muziek geweldig. Zoals<br />
gezegd zijn er in heel veel composities van<br />
<strong>Dopper</strong> specifiek Nederlandse kenmerken te<br />
vinden. Zo zit er in <strong>Dopper</strong>s ‘Zuiderzee’symfonie<br />
(1917), een ouderwetse boerenbruiloftsdans.<br />
Hoewel ook dát stuk indertijd door<br />
sommige ‘kenners’ belachelijk werd gemaakt<br />
als zijnde ‘muziek voor twee violen en een basbas-bas’,<br />
beschouwde Rudolf Mengelberg het<br />
als een meesterwerk. Hij stelde de muziek op<br />
één lijn met Scherzi (een muziekstuk met een<br />
vrolijk, schertsend karakter) van Schubert,<br />
Mahler en Bruckner: ‘Je kunt de klompjes horen<br />
klotsen en je ziet de rokken zwaaien, de strakblauwe<br />
lucht boven het Hollandse landschap.<br />
Een meesterstuk van ritme en kleur, bij het aanhoren<br />
waarvan je de meester onmiddellijk de<br />
hand zou willen drukken.’ Het is muziek die<br />
associaties oproept met Pieter Breughel en Jan<br />
Steen, muziek die hoort bij een Oud-Hollands<br />
volksfeest, zonder de minste plompheid of<br />
ruwheid, een volksdans à la burlesque, een<br />
grappig, vrolijk stuk.<br />
Kritiek en waardering<br />
Ook bij het Concertgebouw ging <strong>Dopper</strong>s leven<br />
niet altijd over rozen. Sommige tijdgenoten, met<br />
name Matthijs Vermeulen, leverden felle kritiek<br />
op zijn werk, waarbij laatstgenoemde niet<br />
aarzelde op de man te spelen. Zo beweerde Vermeulen<br />
ten onrechte dat <strong>Dopper</strong> te Duits<br />
georiënteerd was en als dirigent van het Concertgebouworkest<br />
te weinig werken uitvoerde<br />
van Franse en Nederlandse componisten. Het<br />
tegendeel is waar. <strong>Dopper</strong> heeft verscheidene<br />
werken van Debussy en Ravel in Nederland<br />
geïntroduceerd. En hij heeft heel veel voor Nederlandse<br />
componisten gedaan. Vermeulens kritiek<br />
bereikte een hoogtepunt in december 1918,<br />
toen hij na een uitvoering in het Concertgebouw<br />
van <strong>Dopper</strong>s ‘Zuiderzee’symfonie onder leiding<br />
van de componist, keihard en voor eenieder verstaanbaar,<br />
de woorden ‘Leve Sousa!’ door de<br />
zaal slingerde. Dat was een verwijzing naar de<br />
Amerikaanse marsencomponist John Philip<br />
Sousa, wereldberoemd geworden met marsen<br />
als Stars and Stripes en The Washington Post,<br />
die ook nu nog erg populair zijn. De<br />
‘Zuiderzee’symfonie eindigt inderdaad met een<br />
militaristisch getinte mars, opgezweept tot een<br />
geweldige climax, waarbij <strong>Dopper</strong> zelfs het<br />
grote orgel in het Concertgebouw liet meespelen.<br />
Daarmee bedoelde hij echter iets heel anders.<br />
De ‘Zuiderzee’symfonie is tijdens de<br />
Eerste Wereldoorlog gecomponeerd en<br />
gebaseerd op een aantal Oud-Nederlandse
<strong>Dopper</strong>s kat Miesje stond model voor Tom en Tim<br />
volksliederen uit de Tachtigjarige Oorlog, zoals<br />
O Heer, die daer des hemels tente spreyt,<br />
O Nederland! let op u saeck en Geluckig is het<br />
land. <strong>Dopper</strong> probeerde met zijn symfonie de<br />
verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog<br />
muzikaal uit te beelden. In het laatste gedeelte<br />
van zijn symfonie roept hij op een satanische<br />
manier een beeld op van een oneindige stoet<br />
soldaten, die op het slagveld een zekere dood<br />
tegemoet gaan. Vermeulen vond dat maar niets.<br />
Uit zijn cynisch commentaar blijkt hoe weinig<br />
hij van <strong>Dopper</strong>s muziek begreep. Heel anders<br />
waren de reacties in het buitenland. De commentator<br />
van de Hamburger Nachrichten<br />
noemde <strong>Dopper</strong> de meest begaafde van de<br />
scheppende Nederlandse toonkunstenaars van<br />
zijn tijd. Zou het spreekwoord ‘een profeet is in<br />
eigen land niet geëerd’ dan toch waar zijn?<br />
Waarom kreeg <strong>Dopper</strong>s muziek onlangs bij het<br />
verschijnen van cd’s met zijn werk zoveel<br />
prachtige kritieken in Duitsland, Engeland en<br />
Amerika? En waarom is er in Nederland zo<br />
weinig aandacht aan besteed?<br />
De Ciaconna gotica, hoogtepunt in<br />
<strong>Dopper</strong>s oeuvre<br />
Hoogtepunt in <strong>Dopper</strong>s omvangrijk oeuvre is<br />
ongetwijfeld de Ciaconna gotica. Een ciaconna<br />
(of chaconne) is een stuk waarbij een melodie<br />
steeds maar weer in allerlei variaties herhaald<br />
wordt. <strong>Dopper</strong>s Ciaconna bestaat uit een thema<br />
met 44 variaties, die allemaal een eigen karakter<br />
hebben. Over het adjectief gotica lopen de meningen<br />
uiteen. Het thema zou <strong>Dopper</strong> ingevallen<br />
zijn tijdens een bezoek aan een gotisch kerkje.<br />
Andere zeggen dat Willem Mengelberg op het<br />
idee kwam, onder invloed van de middeleeuwse,<br />
mystieke sfeer die de cantus firmus uitstraalt.<br />
<strong>Dopper</strong> voltooide de Ciaconna in 1920. Het is<br />
een autobiografisch werk, waarin de componist<br />
alle tragiek verwerkte, die zijn leven tot dan toe<br />
had kenmerkt: armoede en zorg, de gedachte<br />
aan zijn onbereikbare geliefde Sophie Zimmermann,<br />
de vernederingen die hij had ondergaan,<br />
het mislukte huwelijk met Henriëtte Siedenburg.<br />
Het is muziek, waarin hij zijn onmacht en<br />
frustraties uit over de mislukkingen in zijn<br />
leven. Maar ook zijn er de vreugdevolle momenten,<br />
ogenblikken van intens geluk, zoals hij<br />
die beleefde op zijn zwerftochten door zijn<br />
geliefde ‘Hollandse’ landschap, of tijdens zijn<br />
zeiltochten op de ‘Zuiderzee’. Of het gevoel van<br />
gelukzaligheid dat hem beving bij het aanschouwen<br />
van een schilderij van Rembrandt of<br />
Jan Steen. Tenslotte is er berusting, berusting in<br />
het onvermijdelijke, het onontkoombare. Zo is<br />
de Ciaconna gotica <strong>Dopper</strong>s eigen levensverhaal,<br />
zijn meesterwerk, geworden. Het werd op<br />
24 oktober 1920 voor het eerst uitgevoerd door<br />
het Concertgebouworkest onder leiding van de<br />
componist zelf. Het heette toen nog Adagio<br />
mesto (somber en langzaam), thema met variaties,<br />
een eenvoudige titel, rechttoe, rechtaan,<br />
zoals van een nuchtere Groninger verwacht<br />
mag worden. Grote dirigenten als Willem Mengelberg,<br />
Eduard van Beinum, Karl Muck, Karl<br />
Schuricht, Pierre Monteux, Fritz Busch, George<br />
Szell en vele anderen hebben dit stuk van de<br />
Veenkoloniaal uit Stadskanaal met de beste<br />
orkesten van de wereld uitgevoerd: van St. Petersburg<br />
en Moskou tot Barcelona en Madrid;<br />
van Londen, Glasgow en Edinburgh tot Rome<br />
en Milaan; van Berlijn, Wenen en Parijs tot New<br />
York, Boston en Philadelphia. <strong>Dopper</strong> beleefde<br />
er de grootste triomfen in zijn leven mee. Na<br />
een uitvoering in Antwerpen schreef de<br />
muziekrecensent van het Algemeen Handelsblad:<br />
‘De uitvoering van dit stuk is voor de<br />
Nederlandse muziek een enorm succes geworden.<br />
<strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong> heeft zijn naam op een<br />
schitterende manier gevestigd. De componist<br />
moest tot driemaal toe op het balkon verschij-<br />
Op z'n 60ste verjaardag brengt een groot aantal muziekkorpsen<br />
<strong>Dopper</strong> een serenade
Partituur van de Ciaconna gotica<br />
nen, want er scheen geen eind te komen aan het<br />
daverend applaus dat hem te beurt viel.’<br />
De verslaggever van de West Deutscher<br />
Beobachter vatte het als volgt samen: ‘Het werk<br />
beschrijft de schoonheid, de vreugde en de<br />
dieptepunten van het leven.’<br />
Hij had het begrepen!<br />
Geëerd en erkend<br />
In 1930, ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag,<br />
werd er een feestweek georganiseerd,<br />
geheel gewijd aan de muziek van <strong>Cornelis</strong><br />
<strong>Dopper</strong>. In twee concerten door het Concertgebouworkest<br />
werden zijn belangrijkste werken<br />
onder leiding van Willem Mengelberg en Pierre<br />
Monteux ten gehore gebracht. Ook in andere<br />
steden in Nederland, zoals Den Haag en Rotterdam<br />
werd <strong>Dopper</strong> geëerd. Uit handen van<br />
koningin Wilhelmina persoonlijk ontving hij de<br />
Zilveren medaille der Huisorde van Oranje<br />
voor Kunsten en Wetenschappen.<br />
De Stad Amsterdam onderscheidde hem met de<br />
Zilveren eremedaille. De gezamenlijke<br />
muziekkorpsen van Amsterdam brachten hem<br />
een serenade. Dat alles speelde zich af in februari/maart<br />
1930. Nog geen twee jaar later ging<br />
<strong>Dopper</strong> onverwacht met pensioen. Zijn gezondheid<br />
en vooral zijn gezichtsvermogen waren zo<br />
snel achteruit gegaan, dat het bijna onmogelijk<br />
was met het orkest te repeteren. Bij zijn afscheid<br />
werd hij op grootse wijze gehuldigd. Men bood<br />
hem een door Louis Goudman geschilderd<br />
portret aan. Het hangt nog steeds op een opvallende<br />
plaats in de dirigentenfoyer van het Concertgebouw.<br />
Een ander portret van <strong>Dopper</strong>,<br />
geschilderd door Félicien Bobeldijk, bevindt<br />
zich in het Amsterdams Historisch Museum.<br />
En….. sedert kort staat er een bronzen stand-<br />
beeld van <strong>Dopper</strong><br />
op het Raadhuisplein<br />
in Stadskanaal,<br />
vervaardigd door de<br />
bekende Haagse<br />
kunstenaar Loek<br />
Bos. Eindelijk krijgt<br />
<strong>Dopper</strong> de erkenning<br />
die hij verdient!<br />
Requiem<br />
aeternam<br />
De laatste jaren van<br />
<strong>Dopper</strong>s leven<br />
waren vol lijding.<br />
Zijn ziekte, angina<br />
pectoris, werd steeds<br />
erger. Zitten kon hij bijna niet meer, dus componeerde<br />
hij staande aan een lessenaar. Behalve<br />
zijn bril gebruikte hij nu ook een vergrootglas.<br />
Bezoek wilde hij nauwelijks<br />
ontvangen. Zijn huishoudster, Christina de<br />
Roos, waarmee hij kort voor zijn dood trouwde,<br />
stond hem dag en nacht bij. Hij had zware aanvallen<br />
van benauwdheid, die hem sloopten en<br />
hij leed hevige pijn.<br />
Onder die omstandigheden componeerde hij<br />
een Requiem, een dodenmis. Het was niet z’n<br />
laatste compositie. Met sardonisch genoegen,<br />
de goden tartend, componeerde hij een jaar<br />
voor z’n dood Feestmuziek. Door te componeren<br />
probeerde hij met ijzeren wilskracht de<br />
pijn te verdrijven. Boven de partituur staat<br />
geschreven: ‘Deze feestelijke muziek is<br />
geschreven in October 1938. Meestal des nachts<br />
onder hevige adembeklemming. De geest is<br />
sterker dan het lichaam!’<br />
In de nacht van zondag op maandag, 18 september<br />
1939 om twintig over twee, maakte een<br />
hartverlamming een eind aan het veelbewogen<br />
leven van <strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong>. De Nederlandse<br />
muziekwereld reageerde geschokt, maar voor<br />
<strong>Dopper</strong> zelf kwam de dood als een verlossing.<br />
Hij werd als een held begraven, vanuit zijn<br />
geliefde Concertgebouw, waaraan hij zoveel<br />
jaren van zijn leven had gewijd. Honderden<br />
Amsterdammers hadden zich langs de route<br />
opgesteld om een laatste groet te brengen aan<br />
hun geliefde Kees <strong>Dopper</strong>. Hij werd bijgezet op<br />
de begraafplaats Zorgvlied. <strong>Dopper</strong> is dood,<br />
maar vergeten zullen we hem niet, want in zijn<br />
muziek leeft hij voort. Zijn naam is - zoals we<br />
nog steeds kunnen zien - vereeuwigd op de<br />
balkonrand in de grote zaal van het Concertgebouw<br />
tussen de groten van zijn tijd, Richard<br />
Strauss en Claude Debussy.<br />
Joop Stam
‘Schitteren op de tweede rang’ <strong>Cornelis</strong> <strong>Dopper</strong> (1870-1939)<br />
componist, dirigent en pedagoog<br />
Bedum: Profiel uitgeverij, 2009 € 34,50<br />
verkrijgbaar bij de boekhandel of via duinen.stam@wxs.nl of tel. 0599-650866<br />
Een dubbel-cd met de hoogtepunten van het festival zal voorjaar 2011 verschijnen