Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

nationaalarchief.nl
from nationaalarchief.nl More from this publisher
12.09.2013 Views

Concept rapport Veiligheid – februari 2011 # A Internationalisering A Toegang, participatie, emancipatie 4 $ $ A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale vredesmissie 1979A na 2005 ! Het besluit tot inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies is een prerogatief van de regering. Het parlement heeft echter in de loop van de tijd steeds meer invloed willen uitoefenen op de uitzending van militairen naar conflictgebieden en deze ook gekregen. Tijdens de Koude Oorlog heeft Nederland een aantal maal deelgenomen aan vredesmissies. De twee belangrijkste waren Korea (begin jaren vijftig) en Libanon (eind jaren zeventig/begin jaren tachtig). Tot 1979 had het parlement zich nauwelijks bemoeid met het beleid ten aanzien van vredesoperaties . Dit veranderde toen de VN Nederland verzocht om deel te nemen aan de missie in Libanon (UNIFIL). Hoewel de meerderheid van het parlement vóór deelname was, waren Kamerleden niet te spreken over het gebrek aan informatie en vooroverleg. Het parlement was pas een maand na binnenkomst van het (nog informele) verzoek van de VN op de hoogte gebracht. Enerzijds vond een parlementaire meerderheid het staatsrechtelijk verdedigbaar dat de regering zelf besloot over het al dan niet uitzenden van eenheden, anderzijds probeerde het parlement A voor het eerst – zijn invloed op het uitzendbeleid van de regering de facto te vergroten. Ten eerste door het opstellen van maatstaven of inzetcriteria voor internationale uitzendingen en ten tweede door het aannemen van de motieABrinkhorst waarin de regering werd gevraagd om in de toekomst niet in te stemmen met deelname aan een vredesmacht voordat de Kamer gehoord was (Klep en Van Gils, 2005: 74A76). Een punt waar verder veel politieke en maatschappelijke discussie over ontstond, was de mogelijke gedwongen inzet van dienstplichtige soldaten bij de LibanonAmissie. De Vereniging van Dienstplichtige Militairen vocht de uitzending bij de rechtbank aan. In hoger beroep werd de Vereniging in het gelijk gesteld, maar toen zaten de dienstplichtigen al een half jaar in Libanon. De discussie over de inzet van dienstplichtigen stierf een zachte dood (Klep en Van Gils, 2005: 77A78). In 1987 werd door het parlement de motie van CDAAKamerlid Frinking aanvaard waarmee de regering werd opgeroepen om elk uitzendbesluit nog vóór het vertrek van de uit te zenden militairen aan de Kamer voor te leggen, zeker wanneer dit dienstplichtigen zouden zijn. Met de aanvaarding van de motieAFrinking – dat een aanscherping van de motie van Brinkhorst uit 1979 was – nam de parlementaire invloed op de inzet en uitzending van Nederlandse militaire verder toe (Klep en Van Gils, 2005: 98). Na de val van de Muur in 1989 besloot de regering om vredesmissies een belangrijker onderdeel te maken van het defensiebeleid en is de inzet van de krijgsmacht bij deze missies sterk gestegen. De regering stemde dan ook in met verzoeken van de Verenigde Naties begin jaren negentig om deel te nemen aan vredesoperaties in Cambodja (UNTAC) en in Joegoslavië (UNPROFOR). Ook de Kamer ging hiermee akkoord. Bijna 70% procent van de Nederlanders stond welwillend tegenover deelname aan UNPROFOR (Van der Meulen en Soeters, 2004: 228). Pas toen de gevaren van de missie duidelijker 46

Concept rapport Veiligheid – februari 2011 werden en de risico’s groter, uitten verschillende Kamerleden hun zorgen over de veiligheid, de bescherming en de opleiding van de militairen (Klep en Van Gils, 2005: 110). In 1993 kwam een nieuw verzoek van de VN voor inzet van Nederlandse militairen in Joegoslavië binnen, nu ter bescherming van een safe area in Bosnië. Zowel vanuit de Nederlandse samenleving als vanuit de media en de Tweede Kamer, kwamen steeds meer geluiden om bij te dragen aan het beschermen van de bevolking en het verbeteren van de humanitaire situatie. Met het aannemen van de motieAVan Traa/Van Vlijmen gaf de Kamer een sterk positief signaal af over de inzet van Nederland bij internationale vredesmissies en met name in Bosnië. De regering bood daarop een gevechtseenheid aan voor de inzet in Bosnië (Klep en Van Gils, 2005: 117). De stationering in de safe area Srebrenica en het drama dat in juli 1995 plaatsvond, waarbij meer dan 8.000 moslimmannen werden gedood, zorgden voor een ommekeer bij de regering, het parlement en de samenleving. Op verzoeken van de VN betreffende de inzet van Nederland bij andere vredesmissies werd voorlopig afwijzend gereageerd (Klep en Van Gils, 2005: 142) en de publieke steun voor de missie nam tijdelijk af tot 40% (Van der Meulen en Soeters, 2004: 228). Het parlement wilde door het echec in Srebrenica en ter voorkoming van herhaling nog meer invloed op de besluitvorming rond de inzet van Nederlandse militairen in vredesmissies, namelijk door een wettelijk vastgelegd instemmingsrecht ten aanzien van de deelname aan deze missies. De regering (en uiteindelijk ook een parlementaire meerderheid) vond dit te ver gaan, omdat – zoals minister Van Mierlo het verwoordde – “[het] irreëel [is] te veronderstellen dat de regering tegen de wil van de volksvertegenwoordiging in, militairen zou uitzenden” (Klep en Van Gils, 2005: 145). Uiteindelijk werd een compromis vastgelegd in artikel 100 van de Grondwet: de regering had de plicht om – indien mogelijk – het parlement vooraf te informeren over eventuele verzoeken om inzet van de Nederlandse krijgsmacht; tegenover verzoekende partijen een voorbehoud te maken over de deelname zolang er nog geen binnenlandsApolitiek overleg was geweest; en het toetsingskader toe te passen. Er kwam dus een informatieplicht van de regering, maar geen instemmingsrecht van het parlement (Klep en Van Gils, 2005: 146). Een nieuwe discussie tussen regering en het parlement over de (mede)zeggenschap bij het uitzenden van militairen ontstond in 2005. Toen werden Nederlandse special forces ingezet in Afghanistan in het kader van operatie Enduring Freedom. Volgens de regering was artikel 100 hier niet op van toepassing, omdat het niet ging om een vredesoperatie, maar om een collectieve zelfverdedigingsoperatie onder artikel 97 van de Grondwet. De regering bepleitte dat de special forces daarom onder het oorlogsrecht vielen en de terroristische strijders als vijanden golden, wat zou impliceren dat de regering de Kamer niet vooraf zou hoeven te informeren of toestemming te vragen. In de praktijk werd echter wel overlegd en stemde een Kamermeerderheid vóór uitzending (Klep en Van Gils, 2005: 179). Niet alleen heeft het parlement sinds Libanon steeds meer invloed willen uitoefenen op de inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies, ook is het zich steeds meer gaan bezig houden met details rond de uitzending, bijvoorbeeld over de inzet van het aantal helikopters (Interview Klep, 5 juli 2010). De toegenomen invloed heeft zich formeel geuit in de informatieplicht van de regering ten aanzien van de Kamer, maar het parlement heeft nog geen instemmingsrecht gekregen. De kans dat de regering wat betreft de inzet van militairen bij vredesmissies ingaat tegen de wil van het parlement is daarentegen klein. A Ministerie van Defensie A Parlement A Vereniging van Dienstplichtige Militairen A Regering 47

Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werden en de risico’s groter, uitten verschillende Kamerleden hun zorgen over de<br />

veiligheid, de bescherming en de opleiding van de militairen (Klep en Van Gils, 2005:<br />

110). In 1993 kwam een nieuw verzoek van de VN voor inzet van Nederlandse militairen<br />

in Joegoslavië binnen, nu ter bescherming van een safe area in Bosnië. Zowel vanuit de<br />

Nederlandse samenleving als vanuit de media en de Tweede Kamer, kwamen steeds<br />

meer geluiden om bij te dragen aan het beschermen van de bevolking en het verbeteren<br />

van de humanitaire situatie. Met het aannemen van de motieAVan Traa/Van Vlijmen gaf<br />

de Kamer een sterk positief signaal af over de inzet van Nederland bij internationale<br />

vredesmissies en met name in Bosnië. De regering bood daarop een gevechtseenheid<br />

aan voor de inzet in Bosnië (Klep en Van Gils, 2005: 117). De stationering in de safe<br />

area Srebrenica en het drama dat in juli 1995 plaatsvond, waarbij meer dan 8.000<br />

moslimmannen werden gedood, zorgden voor een ommekeer bij de regering, het<br />

parlement en de samenleving. Op verzoeken van de VN betreffende de inzet van<br />

Nederland bij andere vredesmissies werd voorlopig afwijzend gereageerd (Klep en Van<br />

Gils, 2005: 142) en de publieke steun voor de missie nam tijdelijk af tot 40% (Van der<br />

Meulen en Soeters, 2004: 228). Het parlement wilde door het echec in Srebrenica en ter<br />

voorkoming van herhaling nog meer invloed op de besluitvorming rond de inzet van<br />

Nederlandse militairen in vredesmissies, namelijk door een wettelijk vastgelegd<br />

instemmingsrecht ten aanzien van de deelname aan deze missies. De regering (en<br />

uiteindelijk ook een parlementaire meerderheid) vond dit te ver gaan, omdat – zoals<br />

minister Van Mierlo het verwoordde – “[het] irreëel [is] te veronderstellen dat de<br />

regering tegen de wil van de volksvertegenwoordiging in, militairen zou uitzenden” (Klep<br />

en Van Gils, 2005: 145). Uiteindelijk werd een compromis vastgelegd in artikel 100 van<br />

de Grondwet: de regering had de plicht om – indien mogelijk – het parlement vooraf te<br />

informeren over eventuele verzoeken om inzet van de Nederlandse krijgsmacht;<br />

tegenover verzoekende partijen een voorbehoud te maken over de deelname zolang er<br />

nog geen binnenlandsApolitiek overleg was geweest; en het toetsingskader toe te<br />

passen. Er kwam dus een informatieplicht van de regering, maar geen instemmingsrecht<br />

van het parlement (Klep en Van Gils, 2005: 146).<br />

Een nieuwe discussie tussen regering en het parlement over de (mede)zeggenschap bij<br />

het uitzenden van militairen ontstond in 2005. Toen werden Nederlandse special forces<br />

ingezet in Afghanistan in het kader van operatie Enduring Freedom. Volgens de regering<br />

was artikel 100 hier niet op van toepassing, omdat het niet ging om een vredesoperatie,<br />

maar om een collectieve zelfverdedigingsoperatie onder artikel 97 van de Grondwet. De<br />

regering bepleitte dat de special forces daarom onder het oorlogsrecht vielen en de<br />

terroristische strijders als vijanden golden, wat zou impliceren dat de regering de Kamer<br />

niet vooraf zou hoeven te informeren of toestemming te vragen. In de praktijk werd<br />

echter wel overlegd en stemde een Kamermeerderheid vóór uitzending (Klep en Van Gils,<br />

2005: 179).<br />

Niet alleen heeft het parlement sinds Libanon steeds meer invloed willen uitoefenen op<br />

de inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies, ook is het zich steeds meer<br />

gaan bezig houden met details rond de uitzending, bijvoorbeeld over de inzet van het<br />

aantal helikopters (Interview Klep, 5 juli 2010). De toegenomen invloed heeft zich<br />

formeel geuit in de informatieplicht van de regering ten aanzien van de Kamer, maar het<br />

parlement heeft nog geen instemmingsrecht gekregen. De kans dat de regering wat<br />

betreft de inzet van militairen bij vredesmissies ingaat tegen de wil van het parlement is<br />

daarentegen klein.<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Parlement<br />

A Vereniging van Dienstplichtige Militairen<br />

A Regering<br />

47

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!