12.09.2013 Views

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

DOMEIN (ZORG VOOR) VEILIGHEID<br />

NATIONAAL ARCHIEF<br />

DATUM: 18 februari 2010<br />

AUTEURS: ONDERZOEKSTEAM TRENDANALYSE


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Trend 1 – Toename van het belang van veiligheid / Afname van de crisistolerantie <br />

<br />

Trend 2 – Verharding van de criminaliteit <br />

<br />

Trend 3 – Opkomst van de georganiseerde criminaliteit <br />

<br />

Trend 4 – Veranderend daderprofiel <br />

<br />

Trend 5 – Emancipatie van het slachtoffer <br />

<br />

Trend 6 – Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit <br />

<br />

Trend 7 – Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme en de<br />

bestrijding ervan <br />

<br />

Trend 8 – Groeiend belang van de ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger <br />

<br />

Trend 9 – Invoering integraal veiligheidsbeleid <br />

<br />

Trend 10 – Opkomst supportersgeweld als nieuwe vorm van grootschalige<br />

ordeverstoringen <br />

<br />

Trend 11 – Toenemende maatschappelijke en politieke aandacht voor huiselijk geweld,<br />

opkomst van het begrip. <br />

<br />

Trend 12 – Inburgering begrip Zinloos Geweld <br />

<br />

Trend 13 – Heroriëntatie en reorganisatie van de krijgsmacht: van verdediging van<br />

Nederland en de landen van de NAVO naar de deelname aan internationale vredesmissies<br />

<br />

<br />

Trend 14 – Nuclearisering van Nederland <br />

<br />

Trend 15 – Toenemende inzet van de krijgsmacht bij binnenlandse en internationale<br />

politionele taken <br />

<br />

Trend 16 – Toenemende bemoeienis van het parlement en de samenleving met de inzet<br />

van de krijgsmacht bij internationale missies <br />

<br />

Trend 17 – Verandering in de taken van inlichtingendiensten onder invloed van<br />

internationale ontwikkelingen <br />

<br />

Trend 18 – Opkomst en afname oud terrorisme <br />

<br />

Trend 19 – Opkomst modern terrorisme <br />

<br />

Trend 20 – Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de overheid<br />

<br />

<br />

Trend 21 – De opkomst van nieuwe infectieziekten en de terugkeer van oude<br />

infectieziekten onder invloed van maatschappelijke en medische ontwikkelingen <br />

<br />

Trend 22 – Toenemende controle Geneesmiddelen <br />

<br />

<br />

2


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Trend 23 – Toenemende aandacht voor voedselveiligheid en toenemende<br />

voedselveiligheid <br />

<br />

Trend 24 – Toenemende aandacht voor productveiligheid (nietAvoedingsmiddelen) <br />

<br />

Trend 25 – De opkomst en de ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid <br />

<br />

Trend 26 – Opkomst van megaAevenementen <br />

<br />

Trend 27 – Toenemend integrale organisatie van veiligheid <br />

<br />

Trend 28 – Toename (aandacht voor) agressie en geweld tegen hulpdiensten en<br />

personen met een publieke taak <br />

<br />

Trend 29 – Toenemende maatschappelijke inbedding van de politie <br />

<br />

<br />

Hotspot 1 – Acties ZuidAMolukkers <br />

<br />

Hotspot 2 – Kruisrakettendebat <br />

<br />

Hotspot 3 – De besmetting van hemofilieApatiënten met Hiv <br />

<br />

Hotspot 4 – DESAdochters <br />

<br />

Hotspot 5 – Kernramp van Tsjernobyl <br />

<br />

Hotspot 6 – De IRTAaffaire <br />

<br />

Hotspot 7 – Liquidatie van Klaas Bruinsma <br />

<br />

Hotspot 8 – Verbod op asbest <br />

<br />

Hotspot 9 – De val van Srebrenica <br />

<br />

Hotspot 10 – BSE in Nederland <br />

<br />

Hotspot 11 – Herculesramp <br />

<br />

Hotspot 12 – LegionellaAuitbraak Bovenkarspel <br />

<br />

Hotspot 13 – Vuurwerkramp Enschede <br />

<br />

Hotspot 14 – Cafébrand Volendam <br />

<br />

Hotspot 15 – Aanslagen New York, Madrid en London <br />

<br />

Hotspot 16 – Dance Valley 2001 <br />

<br />

Hotspot 17 – De moord op Pim Fortuyn <br />

<br />

Hotspot 18 – Moord op Theo van Gogh <br />

<br />

Hotspot 19 – Schipholbrand <br />

<br />

3


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

1. Curricula Vitae Experts<br />

2. Literatuurlijst<br />

3. Lijst Trends en hotspots Domein Gezondheid<br />

4. Lijst Trends en hotspots Domein Wonen<br />

<br />

4


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Verantwoording <strong>domein</strong>indeling<br />

Het <strong>domein</strong> ‘<strong>Veiligheid</strong>’ geldt als een complex <strong>domein</strong>. Het is een groot <strong>domein</strong> waarin<br />

vele, uiteenlopende onderwerpen aan de orde komen. Het <strong>domein</strong>, zoals het in het<br />

projectplan van het <strong>Nationaal</strong> <strong>Archief</strong> is omschreven, omvat de volgende onderwerpen 1 :<br />

<br />

A openbare orde<br />

A landsverdediging<br />

A criminaliteit<br />

A hulpverlening (brandweer, politie, ambulancedienst)<br />

A terrorismebestrijding<br />

A verkeersveiligheid<br />

A rampen<br />

A veiligheid op de werkplek (arbo)<br />

A voedselveiligheid<br />

Deze indeling heeft als beginpunt gediend voor een onderverdeling van het <strong>domein</strong> in<br />

vier sub<strong>domein</strong>en / deelonderzoeken, waarin die onderwerpen zijn ondergebracht die een<br />

zekere samenhang vertonen. Op basis van gesprekken met experts en literatuur zijn<br />

hieraan infectieziekten, geneesmiddelen en gevaarlijke stoffen toegevoegd. (In de<br />

praktijk blijken de gevaarlijke stoffen, samen met rampen, te vallen onder de trend<br />

‘Opkomst van het extern veiligheidsbeleid’.) De vastgestelde sub<strong>domein</strong>en /<br />

deelonderzoeken bestaan uit:<br />

A Deelonderzoek 1: Criminaliteit en sociale veiligheid. 2<br />

A Deelonderzoek 2: Defensie 3 , inlichtingendiensten en terrorismebestrijding.<br />

A Deelonderzoek 3: <strong>Veiligheid</strong> en geneesmiddelen, veiligheid en infectieziekten,<br />

voedselveiligheid, productveiligheid.<br />

A Deelonderzoek 4: Openbare orde, hulpverlening, rampen.<br />

Uit pragmatisch oogpunt zijn de sub<strong>domein</strong>en ‘verkeersveiligheid’ en ‘veiligheid op de<br />

werkplek (arbo)’ ondergebracht bij, respectievelijk, de <strong>domein</strong>en Verkeer en vervoer en<br />

Werk, inkomen en bestedingen. Trends op het gebied van veiligheid in termen van<br />

‘Nederland vs. het water’ worden besproken bij Milieu. Zij zullen dus in desbetreffende<br />

rapporten aan de orde komen.<br />

De trends op het gebeid van <strong>Veiligheid</strong> worden in dit rapport gepresenteerd per<br />

sub<strong>domein</strong> omdat dit een logische structuur oplevert en de trends zo enige onderlinge<br />

samenhang vertonen. In de uiteindelijke database zullen genoemde trends en hotspots<br />

enerzijds een zelfstandig leven leiden, doch anderzijds door het aanleggen van<br />

allerhande onderlinge relaties toch een zekere onderlinge samenhang kennen. Bovendien<br />

kunnen bepaalde trends c.q. hotspots dan aan verschillende <strong>domein</strong>en worden<br />

gekoppeld.<br />

<br />

1 Zie: Concept eindrapport waarderingsmethodiek, 2009: 13A14. De <strong>domein</strong>indelingen en maatschappelijke<br />

hoofdfuncties worden door het Onderzoeksteam HMA als gegeven beschouwd. Dat wil zeggen dat ze niet<br />

worden geproblematiseerd, maar als beginpunt van onderzoek worden genomen. De <strong>domein</strong>indeling wordt<br />

daarbij vrij strak nagevolgd; deze is vooralsnog slechts aangevuld met een 15 e <strong>domein</strong>, ‘Cultuur, levensstijl en<br />

mentaliteit’. De maatschappelijke hoofdfuncties worden gebruikt als eerste aanzet om het desbetreffende<br />

<strong>domein</strong> in kaart te brengen. Op basis van stap 0 van de methodiek wordt vervolgens een pragmatische aanpak<br />

(eventueel met sub<strong>domein</strong>en) voor het <strong>domein</strong> vastgesteld.<br />

2 Onder sociale veiligheid verstaan we veiligheid in de (semiA)publieke ruimte.<br />

3 Defensie is een meer algemene term dan landsverdediging, en daardoor in het kader van de taken van<br />

defensie ten behoeve van de landsA en internationale veiligheid beter geschikt.<br />

5


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Trendanalyse <strong>Veiligheid</strong> – algemeen:<br />

‘Zorg voor <strong>Veiligheid</strong>’ is op zichzelf al een maatschappelijke trend die zich in de periode<br />

1976 tot en met 2005 nadrukkelijk manifesteert. De eerste trend in deze rapportage<br />

bestaat daarom uit een overkoepelende trendbeschrijving, waarin de verschillende<br />

aspecten van de opkomst van <strong>Veiligheid</strong> als maatschappelijk thema aan de orde komt.<br />

De SCPArapporten 4 die door het onderzoeksteam als bron (en daarmee startpunt) voor de<br />

<strong>trendanalyse</strong> per <strong>domein</strong> worden gebruikt beschrijven met name trends op het gebied<br />

van criminaliteit, en het groeiende belang van veiligheid in de samenleving. Voor het<br />

identificeren van de trends met betrekking tot de overige onderwerpen / sub<strong>domein</strong>en is<br />

daarom intensief gebruik gemaakt van interviews met experts en aanvullende literatuur.<br />

De geraadpleegde experts zijn:<br />

<br />

• Prof.dr. Ben Ale (Hoogleraar <strong>Veiligheid</strong> en Rampenbestrijding aan de TU Delft)<br />

• Dhr. Doede Bakker (beleidsadviseur Europese productregelgeving, normalisatie en<br />

certificatie bij FMEACWM)<br />

• Drs. Leon van Damme (Onderzoeker Instituut voor Nederlandse Geschiedenis)<br />

• Dr. Henk Ferwerda (directeur onderzoeksbureau Beke)<br />

• Prof.dr. Cyrille Fijnaut (Hoogleraar Rechtsvergelijking KUB, criminoloog)<br />

• Dr. Beatrice de Graaf (Universitair hoofddocent Centre for Terrorism &<br />

Counterterrorism)<br />

• Prof.dr. Bob de Graaff (Hoogleraar terrorisme en contraterrorisme)<br />

• Prof.dr. Kees van Grootheest (Bijzonder hoogleraar Geneesmiddelenbewaking en<br />

geneesmiddelenveiligheid RUG, directeur Lareb)<br />

• Prof.dr. Edward Kleemans van het WODC en de VU (Hoogleraar Zware<br />

Criminaliteit en Rechtshandhaving, hoofd afdeling Rechtshandhaving WODC)<br />

• Dr. Christ Klep (Militair historicus)<br />

• Drs. Cas Schreuder (Beleidsmedewerker ministerie van Binnenlandse Zaken)<br />

• Dr. Jim van Steenbergen (Hoofd van de Landelijke Coördinatie<br />

Infectieziektebestrijding, RIVM)<br />

• Dhr. Rob Theelen (Beleidsmedewerker VWA, Bureau Risicobeoordeling)<br />

• Drs. Lodewijk van Vliet (Projectleider Programmasturing en Control, ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken)<br />

• Prof.dr. Karin Wittebrood (Bijzonder hoogleraar Sociale veiligheid in de stedelijke<br />

publieke ruimte UvA, wetenschappelijk medewerker SCP)<br />

Voor uitgebreidere CV’s van deze experts wordt verwezen naar de bijlage. Alle in dit<br />

rapport gepresenteerde trends en hotspots zijn door een of meer experts gevalideerd.<br />

In dit rapport is per trend een overzicht toegevoegd van alle gebruikte bronnen en<br />

literatuur voor de desbetreffende trend. Een overzicht van alle gebruikte literatuur voor<br />

het hele <strong>domein</strong> is als bijlage toegevoegd.<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 1: Criminaliteit en sociale veiligheid<br />

Uit pragmatische overwegingen zijn alle trends die samenhangen met geweld geclusterd<br />

onder het eerste deelonderzoek. Geweld bleek op basis van het onderzoek een belangrijk<br />

thema te zijn dat deels onder sociale veiligheid dan wel openbare orde valt A in geval van<br />

zinloos en supporters geweld A , deels van huiselijke aard is, en deels een sterke<br />

samenhang vertoont met de opkomst van de georganiseerde criminaliteit.<br />

De trend ‘Toenemende druk op het handhavingsA en strafrechtelijke systeem’, die is<br />

geïdentificeerd op basis van de SCPApublicaties, komt aan de orde in het <strong>domein</strong> Recht,<br />

omdat het onderwerpen zijn die specifiek bij dat <strong>domein</strong> horen. Thema’s als prostitutie<br />

<br />

4 ‘Sociaal en Cultureel Rapport 1998.25 jaar sociale verandering’, en ‘De sociale staat van Nederland 2001,<br />

2003, en 2005’.<br />

6


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

en drugs worden om pragmatische redenen ook bij Recht besproken, aangezien zij sterk<br />

samenhangen met handhaving dan wel nietAhandhaving, ofwel gedogen.<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 2: Defensie, inlichtingendiensten en<br />

terrorismebestrijding<br />

Terrorismebestrijding behandelt in samenhang met de ontwikkeling van de<br />

inlichtingendiensten, de opkomst (en afname) van het oud en modern terrorisme en<br />

toenemend gevoel van onveiligheid. Deze keuze is gemaakt omdat terrorismebestrijding<br />

niet los gezien kan worden van de genoemde onderwerpen. Er is een scheiding gemaakt<br />

tussen oud en modern terrorisme, omdat dit ook in de literatuur duidelijk onderscheiden<br />

entiteiten zijn. In de beschrijving van de trends wordt duidelijk waarom.<br />

De trend Toenemend gevoel van onveiligheid gaat om dreiging van buitenaf. De trend die<br />

qua titel op deze trend lijkt, Groeiend belang van de veiligheidsgevoelens van de burger,<br />

heeft betrekking op met name sociale veiligheid en criminaliteit.<br />

De organisatorische trends m.b.t. de krijgsmacht (bijvoorbeeld de modernisering van de<br />

krijgsmacht) worden niet binnen het <strong>domein</strong> <strong>Veiligheid</strong> behandeld, omdat dit type<br />

ontwikkelingen niet direct verband houdt met dit thema. Bovendien zou dan voor andere<br />

organisaties, zoals bijvoorbeeld de politie en de brandweer, ook dergelijke trends moeten<br />

worden beschreven. Het lijkt meer voor de hand te liggen om dit type trends bij het<br />

<strong>domein</strong> Politiek en Bestuur aan de orde te laten komen.<br />

De Val van de Muur is vanzelfsprekend een belangrijke hotspot in het kader van<br />

(internationale) veiligheid, zoals het ook een belangrijke hotspot is voor bijvoorbeeld het<br />

<strong>domein</strong> Verhouding met het buitenland. Het zal dan ook in het laatstgenoemde<br />

deelrapport als hotspot worden opgenomen.<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 3: <strong>Veiligheid</strong> en geneesmiddelen, veiligheid en<br />

infectieziekten, voedselveiligheid, productveiligheid<br />

De maatschappelijke hoofdfunctie ‘voedselveiligheid’ is in het onderzoek uitgebreid in die<br />

zin dat ook trends op het terrein van veiligheid van geneesmiddelen, infectieziekten en<br />

producten zijn meegenomen. In de periode 1976 tot en met 2005 wordt Europese<br />

regelgeving van steeds groter belang op dit gebied. Europeanisering wordt in dit rapport<br />

echter niet als aparte trend beschreven. Wel komen in de verschillende<br />

trendbeschrijvingen manifestaties van Europeanisering aan de orde. Dit sluit aan bij de<br />

aanname dat Europeanisering (waarschijnlijk) een metatrend is, wat zou impliceren dat<br />

een <strong>trendanalyse</strong> op verschillende <strong>domein</strong>en manifestaties van Europeanisering aan het<br />

licht zouden moeten brengen. In het <strong>domein</strong> Recht wordt vervolgens meer aandacht<br />

besteed aan de toenemende invloed van Europees recht en Europese regelgeving op<br />

nationaal recht.<br />

De ruiming van veestapels (varkenspest, MKZAcrisis) als hotspots komen aan bod in<br />

<strong>domein</strong> Economie, omdat dit geen kwestie van veiligheid was, maar een economische<br />

achtergrond had. BSE wordt wel behandeld als hotspot, omdat dit gevaarlijk werd geacht<br />

voor gezondheid van mensen (medische veiligheidsrisico).<br />

De (aandacht voor) geneesmiddelenveiligheid is vooral geleid door incidenten. De<br />

SoftenonAaffaire in de jaren zestig is hiervan de bekendste, maar valt buiten het bestek<br />

van dit onderzoek. In de periode 1976A2005 zijn alleen de zaken rond DES en de<br />

besmetting van hemofiliepatiënten als hotspot te identificeren. Aids is reeds als hotspot<br />

aan de orde gekomen in het deelrapport Gezondheid. (Voor de volledigheid zijn de trends<br />

en hotspots vallende onder de <strong>domein</strong>en Gezondheid en Wonen als bijlagen in dit rapport<br />

opgenomen.)<br />

<br />

7


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 4: Openbare orde, hulpverlening, rampen<br />

Geweld in de publieke ruimte zou vanzelfsprekend ook onder het kopje openbare orde<br />

gevat kunnen worden, maar – zoals eerder gezegdA is er voor gekozen de verschillende<br />

vormen van geweld te clusteren onder (bedreiging van) sociale veiligheid. De<br />

krakersrellen van 1980 zijn ook voorbeelden van verstoringen van de openbare orde,<br />

maar zullen worden besproken als hotspot in het kader van het <strong>domein</strong> Wonen. De<br />

hulpdiensten worden besproken voor zover zij betrekking hebben op trends op het<br />

gebied van veiligheid. Organisatorische trends komen, zoals ook in het geval van de<br />

krijgsmacht, aan de orde in het <strong>domein</strong> Politiek en Bestuur. Een uitzondering hierop<br />

vormt de trend ‘Toenemende maatschappelijke inbedding van de politie’, deze trend is<br />

om pragmatische redenen wel in dit rapport opgenomen.<br />

<br />

8


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Individualisering<br />

A Secularisatie<br />

A Medialisering<br />

A Verzakelijking<br />

A Trend: (de meeste trends die vallen onder dit <strong>domein</strong>)<br />

A Trend: juridisering van de samenleving<br />

A Trend: opkomst en teruggang van de gedoogcultuur<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Recht<br />

Vanaf begin jaren tachtig.<br />

!<br />

Tot begin jaren tachtig stond het begrip veiligheid minder hoog op de maatschappelijke<br />

en politieke agenda dan in de decennia erna. Sterker nog, de Wetenschappelijke Raad<br />

voor Regeringsbeleid voorspelde in 1977 dat bijvoorbeeld criminaliteit in 2000 een<br />

randverschijnsel zou zijn. [Boutellier, 2007, 184] Desondanks werd veiligheid in de loop<br />

van de jaren tachtig een belangrijk maatschappelijk thema, dat op uiteenlopende<br />

terreinen speelde. De toename van criminaliteit werd een bron van maatschappelijke<br />

onrust en deed de gevoelens van onveiligheid van de burger groeien. Internationale<br />

rampen als die in Tsjernobyl maakten dat de overheid beleid ontwikkelde op het gebied<br />

van externe veiligheid. Ook de aanslagen van 9 september 2001 op de Twin Towers<br />

vormden een aanslag op de veiligheidsgevoelens van de burger.<br />

De groeiende behoefte aan veiligheid werd zodoende gevoed door een opeenvolging van<br />

ontwikkelingen en gebeurtenissen. Desondanks was de samenleving in diezelfde periode<br />

veiliger dan ooit. De burger was gezonder, welvarender en had een hogere<br />

levensverwachting, maar zag zich tezelfdertijd geconfronteerd met nieuwe onzekerheden<br />

die samenhingen met maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing, opwarming van<br />

de aarde, globalisering, ziekten en migratie. (Jonker 2007, 27) Voor de<br />

geïndividualiseerde, geseculariseerde burger konden deze onzekerheden niet langer<br />

worden verklaard dan wel opgelost door zich neer te leggen bij het lot. In de nieuwe<br />

maatschappelijke orde kende iedere situatie een verantwoordelijke, en in de ogen van de<br />

burger was de overheid bij uitstek verantwoordelijk voor kwesties rond veiligheid.<br />

[Interview met Safranski door Van den Bergh, 2005, 29]<br />

Dit werd gestimuleerd door ontwikkelingen als de politisering, juridisering, mobilisering<br />

en medialisering van veiligheid, crises en rampen. Dat wil zeggen dat bij incidenten<br />

betreffende de veiligheid in toenemende mate werd gedacht in termen van<br />

verantwoordelijke autoriteiten, strafrechtelijke consequenties, en genoegdoening voor de<br />

slachtoffers en gedupeerden. De media speelden bovendien niet alleen een belangrijke<br />

rol in het verspreiden van nieuws rond onheil, maar ook in de publieke roep om controle<br />

en verantwoording. [Rosenthal, 2009, 23A27]<br />

De overheid kwam ondertussen ‘in een spagaat tussen terugtreden en optreden’ te<br />

zitten. [Boutellier 2007, 191A192] In reactie op specifieke gebeurtenissen, bijvoorbeeld<br />

de vuurwerkramp in Enschede, werd ingegrepen en aangestuurd op beter toezicht,<br />

terwijl in het algemeen het overheidsbeleid in toenemende mate gericht was op<br />

‘responsabilisering’, ofwel op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. In meer<br />

9


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

specifieke zin ging de overheid na aanleiding van de vuurwerkramp en de cafébrand in<br />

Volendam, na jaren van bestuurlijk gedogen, weer over op het handhaven en controleren<br />

van vergunningen.<br />

Het toenemende belang van veiligheid bracht voor de overheid groeiende kosten met<br />

zich mee. Voor criminaliteitsbestrijding en rechtshandhaving werd in 1972 2,2 miljoen<br />

uitgegeven tegen 7,6 miljard in 2009. Per hoofd van de bevolking betekende dit een<br />

stijging van 290 naar 458 euro. [website profnews]<br />

De toegenomen aandacht voor veiligheid ging gepaard met de opkomst van een private<br />

beveiligingsA en opsporingsbranche. Tussen begin jaren tachtig tot eind jaren negentig<br />

verdubbelde het aantal werknemers in de particuliere beveiliging. Naast private bewaking<br />

is sprake van een groeiend aantal commerciële aanbieders van (bedrijfsA)rechercheA en<br />

opsporingsdiensten. [website tegenwicht]<br />

<br />

A Overheid<br />

A Burger<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Private beveiligingsA en opsporingsbranche<br />

A Media<br />

""<br />

A Rosenthal. ‘Crisis en crisismanagement’, in Muller e.a, Crisis. Studies over crisis<br />

en crisisbeheersing (Deventer 2009) 5A29.<br />

A Van Duin, ‘Rampen in Nederland’ in Muller e.a, Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 33A60.<br />

A Bos en De Jong, ‘Crisiscommunicatie’ in Muller e.a, Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 429A445.<br />

A Schaap, Veilige evenementen, 2009 (Uitgave van het Instituut voor <strong>Veiligheid</strong>sA<br />

en Crisismanagement COT)<br />

A Hans Boutellier ‘Tussen controle en vertrouwen. De ontwikkeling van veiligheid en<br />

burgerschap’ in: Madelon de Keizer, Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007)<br />

A Ed Jonker, ‘Van veiligheidskooi naar kreukelzone. Over onzekerheid en<br />

vertrouwen’, in Madelon de Keizer, Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007)<br />

A Boutellier, De <strong>Veiligheid</strong>sutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf (Den Haag 2003) 1A21.<br />

A Hans Boutellier e.a., Leven in een risicosamenleving (Amsterdam 2005)<br />

A Rüdiger Safranski geciteerd uit Babs van den Bergh en René Gudde, ‘Deskundigen<br />

spreken nooit het laatste woord’, in Hans Boutellier e.a., Leven in de<br />

risicosamenleving (Amsterdam 2005) 27A33 (eerder gepubliceerd in De Groene<br />

Amsterdammer, jrg. 128, nr. 47, 19A11A2004).<br />

A http://www.profnews.nl/944016/overheidskostenAveiligheidAnemenAsterkAtoe<br />

(geraadpleegd 7 februari 2011)<br />

A http://www.tegenwicht.org/10_amerikanisering/veiligheid.htm (geraadpleegd 7<br />

februari 2011)<br />

10


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Metatrend: Individualisering<br />

A Metatrend: Informatisering<br />

A Metatrend: Verzakelijking<br />

A Metatrend: Medialisering / Emotionalisering<br />

A Metatrend: Welvaartsgroei<br />

A Trend: Opkomst georganiseerde misdaad<br />

A Trend: Veranderend daderprofiel<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Trend: Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme en de<br />

bestrijding ervan<br />

Vanaf begin jaren ‘80<br />

!<br />

De eerste decennia na de oorlog kende Nederland zulke lage criminaliteitscijfers dat er<br />

bijna sprake was van volledige handhaving op het gebied van openbare orde en<br />

veiligheid. De overheid hoefde op dit gebied dan ook nauwelijks beleid te ontwikkelen.<br />

Vanaf de tweede helft van de jaren ’60 veranderde het beeld echter ‘snel en ingrijpend’.<br />

De problemen rond criminaliteit namen in omvang en ernst toe. (Cachet en Ringeling,<br />

2004, 635)<br />

De criminaliteitsgroei hing samen met een aantal (macroA)veranderingen in de<br />

samenleving. De groeiende welvaart en urbanisatie zorgden voor een<br />

criminaliteitsimpuls. Daarnaast kwam de jeugdcultuur op en werd afstand gedaan van de<br />

traditionele gezagsverhoudingen. Vanaf de jaren zestig was bovendien het gebruik van<br />

alcohol en drugs sterk toegenomen, wat niet alleen gevolgen had voor de sociale<br />

veiligheid, maar ook een grote illegale markt voor met name drugs met zich meebracht.<br />

(Bruinsma, 2004, 291)<br />

Tussen 1980 en 1984 groeide de hoeveelheid geregistreerde criminaliteit in Nederland<br />

aanzienlijk en vond het altijd veilige Nederland aansluiting bij het Europese gemiddelde.<br />

(Van de Bunt, 2004, 680) Criminaliteit werd een zichtbaar probleem, met name de veel<br />

voorkomende, minder zware misdrijven, ofwel de kleine criminaliteit. De commissie<br />

‘Kleine criminaliteit’ onder leiding van voorzitter Roethof kreeg de opdracht dit probleem<br />

in kaart te brengen. De resultaten van het onderzoek werden in 1985 gepubliceerd in de<br />

nota Samenleving en criminaliteit. De overheid koos voor een beleid waarin de preventie<br />

van kleine criminaliteit en de harde aanpak van georganiseerde criminaliteit prioriteit<br />

kregen. (Cachet en Ringeling, 2004, 636) In de tweede helft van de jaren tachtig groeide<br />

het besef dat juist de georganiseerde misdaad een gevaar vormde voor de Nederlandse<br />

samenleving. In de nota Georganiseerde misdaad in Nederland uit 1992 ging het<br />

ministerie op deze problematiek in. (Van de Bunt, 2004, 683)<br />

Het karakter van de criminaliteit in Nederland veranderde in de loop van de jaren<br />

geleidelijk. De ideologisch geïnspireerde criminaliteit van de jaren zeventig en tachtig (de<br />

Molukse treinkapingen, de aanslagen van RaRa, etc.) verdween nagenoeg. Andere<br />

delicten, zoals drugshandel, fraude en overvallen, wonnen aan belang. (SCP 1998)<br />

Daarnaast dienden zich nieuwe delicten aan als de fabricage en handel in synthetische<br />

drugs als ecstasy, internetfraude en andere vormen van cybercrime. (SCP 1998)<br />

Bovendien was sprake van verharding van delicten. Enerzijds was dit te wijten aan de<br />

opkomst van criminaliteit met een sterk expressief karakter, zoals uitgaansA of<br />

verkeersgeweld en/of gebruik van irrationeel dan wel ‘zinloos geweld’. Deze vormen van<br />

geweld worden vaak (mede) veroorzaakt door overmatig drugs en alcoholmisbruik.<br />

11


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Anderzijds was sprake van verharding van delicten als gevolg van verschuiving van het<br />

type delict. Zo heeft geslaagde preventie van inbraken, waarbij relatief weinig geweld<br />

werd gebruikt, ertoe geleid dat men is overgegaan op het plegen van overvallen, waarbij<br />

relatief veel slachtoffers worden gemaakt. (SCP 1998)<br />

<br />

A ministerie van Justitie<br />

A ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties<br />

A Commissie Kleine criminaliteit (CommissieARoethof)<br />

""<br />

A Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

A Cachet, A. en A.B. Ringeling, ‘Integraal veiligheidsbeleid: goede bedoelingen en<br />

wat ervan terechtkwam’, in: Muller, E.R. (ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 635A660.<br />

A Dienst Nationale Recherche Informatie, <strong>Nationaal</strong> dreigingsbeeld zware of<br />

georganiseerde criminaliteit (Zoetermeer, 2004).<br />

A Bruinsma, G.J.N., ‘Oorzaken van veranderingen in onveiligheid’, in: Muller, E.R.<br />

(ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan<br />

den Rijn 2004) 189A210.<br />

A Bruinsma, G.J.N. e.a., ‘De stad en de sociale onveiligheid’, in: Muller, E.R. (ed.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 279A318.<br />

A Boutellier, H., ‘<strong>Veiligheid</strong>sutopie’, in: Muller, E.R. (ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 125A152.<br />

A Bunt, H. van de, ‘Organised Crime Policies in the Netherlands’, in: C.J.C.F. Fijnaut<br />

en L. Paoli: Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in<br />

the European Union and Beyond (Dordrecht, 2004) 677A713.<br />

A Stol, W. Ph., ‘Geweld in Nederland: aard, omvang en ontwikkeling. Van grote<br />

lijnen naar een lokale oriëntatie’, in: Muller, E.R. (ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 211A232.<br />

12


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Individualisering<br />

A Verzakelijking<br />

A Multiculturalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Europeanisering<br />

A Trend: Veranderend karakter van criminaliteit<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Hotspot: De IRTAaffaire<br />

Vanaf de jaren 80<br />

!<br />

Vanaf het begin van de jaren tachtig was de georganiseerde criminaliteit in Nederland in<br />

opkomst. Dit was geen typisch Nederlands verschijnsel: door de opkomst van drugs in de<br />

jaren zeventig en tachtig ontstond een transnationale drugshandel die werd gerund door<br />

internationaal opererende criminele organisaties. (Interview Kleemans)<br />

De eerste jaren was er nauwelijks sprake van publieke en de politieke onrust rond het<br />

fenomeen. De georganiseerde misdaad was niet zichtbaar in het straatbeeld en werd<br />

bovendien nog nauwelijks serieus in kaart gebracht. Aan het eind van de jaren tachtig<br />

kwam hierin verandering toen de eerste empirische analyses m.b.t. het onderwerp<br />

verschenen. Daaruit bleek het probleem van de georganiseerde misdaad groter te zijn<br />

dan tot die tijd was aangenomen, een gegeven dat door de media werd opgepikt. De<br />

moord in 1991 op drugsbaron Klaas Bruinsma bij het Hilton Hotel in Amsterdam maakte<br />

de problematiek nog zichtbaarder. De eerdere laconieke houding ten opzichte van de<br />

georganiseerde misdaad maakte plaats voor een gevoel van maatschappelijke en<br />

politieke urgentie.<br />

Het ministerie van Justitie liet in 1992 een nota verschijnen onder de naam<br />

Georganiseerde misdaad in Nederland, waarin benadrukt werd dat de georganiseerde<br />

misdaad, mede gezien de morele en economische gevolgen, een groot gevaar vormde<br />

voor de Nederlandse samenleving . Dit vroeg niet alleen om hardere repressieve<br />

maatregelen, maar ook om een preventieve aanpak waaraan de samenleving een<br />

bijdrage te leveren had. Dit was een breuk met het beleid dat zijn oorsprong vond in de<br />

nota Samenleving en criminaliteit uit 1985 waarin alleen politie en justitie<br />

verantwoordelijkheid droegen voor de preventie van georganiseerde misdaad.<br />

Dankzij de IRTAaffaire en de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (de<br />

commissieAVan Traa) die daarvan het gevolg was, werd onder leiding van professor<br />

Fijnaut voor het eerst een grootschalig onderzoek gestart naar de aard, ernst en omvang<br />

van georganiseerde misdaad in Nederland. Volgens diens definitie is er sprake van<br />

georganiseerde criminaliteit ‘indien groepen die primair gericht zijn op illegaal gewin<br />

systematisch misdrijven plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving, en in staat<br />

zijn deze misdaden op betrekkelijk effectieve wijze af te schermen.' [Geciteerd in WODC<br />

Monitor 1998: 2] Voorbeelden van zware, georganiseerde criminaliteit zijn de handel in<br />

traditionele en synthetische drugs, mensensmokkel, vrouwenhandel, wapenhandel,<br />

fraude en witwassen.<br />

De ontwikkelingen in de georganiseerde misdaad werden sindsdien nauwlettend in kaart<br />

gebracht. Uit onderzoek bleek dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland een sterk<br />

transitkarakter heeft. Dat wil zeggen dat veel grensoverschrijdend handelsverkeer<br />

plaatsvindt van zowel mensen (vrouwen en vluchtelingen) en verboden goederen als<br />

drugs, wapens en gestolen auto's. Het grote belang van mobiliteit, transport en logistiek<br />

13


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

voor de uitvoering van misdrijven sluit in die zin aan bij de traditie van Nederland als<br />

handelsland.<br />

De Nederlandse georganiseerde criminaliteit bleek daarnaast geen vastomlijnde<br />

piramidale structuur te hebben, maar te bestaan uit 'criminele netwerken, waarbinnen<br />

daders in wisselende verbanden samenwerken'. [Kleemans e.a. 2002, 2] Bepaalde<br />

personen nemen als financier of organisator een belangrijke plek als de 'knooppunten'<br />

van het netwerk. Anderen fungeren als facilitators, zoals geldwisselaars, witwassers,<br />

documentvervalsers en transporteurs, die specifieke diensten leveren aan het criminele<br />

netwerk.<br />

Deze criminele netwerken worden grotendeels gevormd op basis van familieA en<br />

vriendschapsbanden. Daarnaast hebben ze een etnisch heterogeen karakter doordat de<br />

belangrijkste toevoerlanden voor drugs in Nederland (Turkije voor heroïne, Marokko voor<br />

cannabis en Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen voor Colombiaanse cocaïne)<br />

een grote vertegenwoordiging van immigranten in Nederland hebben, met sterke banden<br />

met de landen van herkomst . Kortom: 'Economische en demografische kenmerken<br />

maken Nederland extra aantrekkelijk voor transnationale vormen van georganiseerde<br />

criminaliteit.’ [DNRI, 2004: 58]<br />

Begin jaren negentig maakte de geïmproviseerde aanpak van georganiseerde<br />

criminaliteit, plaats voor 'verwetenschappelijking van het beleid'. [Van de Bunt, 2007:<br />

678] Het netwerkkarakter van georganiseerde criminaliteit vroeg om een andere aanpak<br />

dan een piramidestructuur. Een groot deel recherchecapaciteit werd besteed aan de<br />

bestrijding van georganiseerde criminaliteit, waarbij de 'Strategie van korte klappen'<br />

centraal kwam te staan. Niet de langdurige observatie van en infiltratie in de criminele<br />

organisatie werd het doel, maar het hard en goed raken van onderdelen van het<br />

netwerk. Internationale samenwerking was hierbij van groot belang. Daarnaast maakte<br />

de overheid gebruik van wetgeving als Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) en de<br />

Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) om het<br />

criminelen lastig te maken. Met een aantal maatregelen die in het gangbare taalgebruik<br />

bekend zijn komen te staan als ‘Plukze’Amaatregelen worden sinds 1993 pogingen<br />

gedaan het financiële voordeel dat criminelen uit hun strafbare activiteiten halen terug te<br />

vorderen. [website rechtsbegrippen]<br />

# In het ‘<strong>Nationaal</strong> Dreigingsbeeld 2004’ gaat men nog verder door te stellen dat criminele samenwerking in<br />

alle mogelijke vormen voorkomst. Van de traditionele piramide tot mengvormen als de 'kwal'.<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden<br />

A Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum (WODC)<br />

""<br />

A Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

A Bunt, H. van de, ‘Organised Crime Policies in the Netherlands’, in: C.J.C.F. Fijnaut<br />

en L. Paoli, Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in<br />

the European Union and Beyond (Dordrecht, 2004) 677A713.<br />

A Kleemans, E.R. e.a., Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Rapportage op<br />

basis van de WDOC6 monitor (WODC 1998)<br />

A Kleemans, Brienen, Van de Bunt (e.a.), Georganiseerde criminaliteit in Nederland.<br />

Tweede rapportage op basis van de WODC6monitor, (WODC 2002)<br />

A Van de Bunt, Kleemans (e.a.), Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Derde<br />

rapportage op basis van de monitor Georganiseerde Criminaliteit (WODC 2007)<br />

14


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Kleemans, E.R. en C.J. de Poot, Criminele carrières in de georganiseerde misdaad<br />

(Den Haag, 2007).<br />

A Dienst Nationale Recherche Informatie, <strong>Nationaal</strong> dreigingsbeeld zware of<br />

georganiseerde misdaad, (Zoetermeer 2004)<br />

A Ministerie van Justitie, Georganiseerde criminaliteit in Nederland (Den Haag<br />

1992).<br />

A Interview met Prof. Dr. E.R. Kleemans, 30 augustus 2010.<br />

A http://recht.blog.nl/begrippen/2006/05/18/plukAze (geraadpleegd 7 februari<br />

2011)<br />

15


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Individualisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Multiculturalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Veranderend karakter van criminaliteit<br />

1975 – na 2005<br />

!<br />

Onder verdachten en veroordeelden van criminaliteit is van oudsher sprake van een<br />

oververtegenwoordiging van jonge mannen. [Zie o.a. SCP/WODC/ CBS, 154]<br />

Desondanks vertoonde ‘het profiel’ van daders van criminaliteit in de loop van de periode<br />

1975 tot 2005 een zekere ontwikkeling: de daders werden jonger, de criminaliteit<br />

‘verkleurde’, en er was – in beperkte mate – sprake van emancipatie van de criminaliteit.<br />

Voor commune criminaliteit, de gangbare misdrijven die zijn opgenomen in het Wetboek<br />

van Strafrecht, geldt dat deze veelal gepleegd wordt door jongeren en jongvolwassenen.<br />

Sinds de Tweede Wereldoorlog is sprake van de ‘verjonging van de dader’ [SCP, 1998:<br />

634]. Dat wil zeggen dat het aantal jeugdige verdachten sterker gestegen is dan de groei<br />

van de verdachtenpopulatie als geheel. [Sociale Staat van Nederland 2005: 250]. Dit<br />

aantal blijft stijgen, met name voor geweldsmisdrijven en vernielingen. Daarbij speelt<br />

mee dat jeugdcriminaliteit steeds beter werd in de gaten werd gehouden [Sociale Staat<br />

van Nederland 2001: 175]. Het gangbare verloop van criminaliteit bij jonge dader is dat<br />

de frequentie van het plegen van delicten snel toeneemt vanaf ongeveer het 10 e<br />

levensjaar. Tussen het 15 e en 17 e levensjaar bereikt deze een piek, om vervolgens<br />

geleidelijk weer af te nemen. [Kleemans en De Poot in WODC Cahier 2007A13, 6] Het<br />

criminele gedrag gaat als het ware ‘vanzelf weer over’ op het moment dat men trouwt,<br />

kinderen of een vaste baan krijgt. (Kleemans en De Poot, 33)<br />

(Voor de georganiseerde misdaad is het beeld overigens anders. Onder de verdachten<br />

georganiseerde criminaliteit komen niet tot nauwelijks jeugdigen voor. De daders zijn<br />

juist relatief oud: 40% van hen komt pas tussen het 20 e en 30 e levensjaar voor het eerst<br />

in aanraking met justitie. Zij raken bij de georganiseerde criminaliteit betrokken door<br />

reeds bestaande sociale, werkA of beroepsgerelateerde relaties, hobby's of<br />

nevenactiviteiten, life events, of door bewuste rekrutering. [SCP/WODC/ CBS 154, 7]<br />

De zichtbare, sociale onveiligheid in de steden wordt dan ook voor een aanzienlijk deel<br />

veroorzaakt door jeugdige daders. Kenmerkend voor de jeugdcriminaliteit is het<br />

groepskarakter. Het zijn groepen vrienden die op straten, pleinen en in winkelcentra hun<br />

vrije tijd doorbrengen en in groepsverband delicten plegen. Bepaalde etnische jongeren<br />

zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitcijfers: Marokkaanse en Antilliaanse jongens<br />

en in mindere mate Surinaamse en Turkse jongens. Hiervoor zijn uiteenlopende<br />

verklaringen opgeworpen, variërend van hun achterstandspositie tot de woonomgeving,<br />

maar nog steeds is niet helemaal duidelijk welke factoren in welke mate van belang zijn.<br />

[Bruinsma, 2004: 294; Gijsberts en Dagevos, 2009: 2] Overigens betekent hun<br />

oververtegenwoordiging in de criminaliteitscijfers niet dat zij het grootste deel van de<br />

criminaliteit plegen.<br />

De oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen in de jeugdcriminalitiet sluit<br />

aan bij het algemene beeld dat het veiligheidsprobleem ‘de afgelopen decennia verkleurd'<br />

is. Zoals Boutellier stelt hebben ‘etnische minderheden […] een groot aandeel in de<br />

criminaliteitscijfers’. [Boutellier, 2004: 199] Sinds eind jaren tachtig is het taboe op<br />

onderzoek naar het verband tussen allochtonen en criminaliteit in Nederland doorbroken.<br />

16


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

[Van der Leun en Engbersen, 2004: 249] Het beeld dat nietAwesterse allochtonen een<br />

relatief groot aandeel hebben in criminaliteit wordt inmiddels door verschillende studies<br />

onderschreven en baart zowel de overheid als de samenleving als geheel zorgen. [WODC<br />

Rapportage 1998: 8] Desondanks ligt het thema ‘Criminaliteit en migratie’ politiek nog<br />

altijd gevoelig.<br />

Waar het onderzoek zich in eerste instantie richtte op commune criminaliteit onder de<br />

vier grote groepen allochtonen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) is de<br />

aandacht sinds het begin van de 21 e eeuw verschoven naar nieuwe groepen immigranten<br />

als Joegoslaven en Afrikanen, de participatie van etnische groepen in de georganiseerde<br />

misdaad, en de rol van migranten bij mensensmokkel. Ook de mogelijke aanpak van<br />

overlast veroorzakende jongeren met een allochtone achtergrond krijgt veel aandacht.<br />

[Bruinsma, 2004: 293]<br />

Een laatste trend op het gebied van criminaliteit en daderschap is de constatering dat<br />

sprake is van een groeiend percentage van jonge, vrouwelijke daders. (SCP) Sinds 2000<br />

neemt volgens het KLPD het aantal vrouwelijke verdachten van misdrijven langzaam,<br />

maar structureel toe. [Van Tilburg, 2008: 6A12]<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A WODC<br />

A KLPD<br />

""<br />

A Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

A Boutellier, H., De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf (Den Haag, 2003).<br />

A Bruinsma, G.J.N., ‘De stad en de sociale onveiligheid’, in: <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004), 279A318<br />

A Gijsberts, M. en J. Dagevos (ed.)., Jaarrapport integratie 2009 (Den Haag: Sociaal<br />

en Cultureel Planbureau 2009) 2.<br />

A Kleemans, E.R. en C.J. de Poot, Criminele carrières in de georganiseerde misdaad<br />

(Den Haag, 2007) 6.<br />

A Leun, van der, J.P. en Engbersen, G. in: Muller, E.R. (ed.) <strong>Veiligheid</strong>. Studies<br />

over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004), 233A252<br />

A Kleemans, E.R. e.a., Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Rapportage op<br />

basis van de WODC6monitor (Den Haag 1998) 8.<br />

A SCP / WODC / CBS, Jaarrapport Integratie 2005 (Den Haag 2005)<br />

A Tilburg, W. van, ‘Delictgedrag van vrouwen verandert. Vrouwen en criminaliteit<br />

1996A2007’, in Secondant, 22 5 2008, 6A12.<br />

17


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

! "<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Domein: Zorg voor verhouding met buitenland<br />

Jaren zestig A na 2005<br />

!<br />

In de jaren zestig van de twintigste eeuw is er een proces op gang gekomen dat tot de<br />

emancipatie van het slachtoffer heeft geleid. Er is bijvoorbeeld een nieuwe<br />

wetenschappelijke discipline ontstaan, de victimologie, die het slachtoffer centraal stelt.<br />

In de loop van tijd is het accent binnen deze wetenschap verschoven van de rol van het<br />

slachtoffer bij de totstandkoming van misdrijven naar de conditie en behoeftes van de<br />

slachtoffers zelf en het vormgeven aan hulpverlening (Scheepmaker 2007: 6). Ook in de<br />

samenleving is het slachtoffer steeds meer in het middelpunt van de belangstelling<br />

komen te staan. Dit kwam onder meer door de plotselinge en explosieve stijging van<br />

criminaliteit eind jaren zeventig en begin jaren tachtig die steeds meer slachtoffers<br />

maakte, en door de steeds mondiger wordende burger die, vaak in groepsverband, voor<br />

zijn rechten opkwam. Omdat een groot aantal delicten bij de politie ongeregistreerd<br />

bleef, begon men in 1978 met het uitvoeren van slachtofferenquêtes die op<br />

systematische basis ervaringen van slachtoffers in kaart brachten. Dit werd gedaan om<br />

beter inzicht te krijgen in de omvang en aard van het groeiende criminaliteitsprobleem<br />

en de mening van de burger over het functioneren van de politie en justitie te polsen. Er<br />

werden beleidsmatige maatregelen getroffen die slachtoffers van de criminaliteit in staat<br />

stelden zelfstandig op te treden. Het criminaliteitsprobleem wordt tegenwoordig<br />

grotendeels gezien als slachtofferprobleem (Van Dijk, Groenhuijsen en Winkel 2007: 20).<br />

Men spreekt dan ook van de ‘herontdekking van het slachtoffer’, van de ‘victimologische<br />

wending in het strafrechtelijk denken’ (Boutellier 1993) en van het ‘geëmancipeerde<br />

slachtoffer’ (Kool 1999).<br />

In het proces van verzelfstandiging van het slachtoffer hebben in Nederland drie<br />

ontwikkelingen een belangrijke rol gespeeld, namelijk de vrouwenbeweging en haar<br />

aandacht voor slachtoffers van geweld van mannen tegen vrouwen en kinderen, de<br />

aandacht voor gevolgen van de Tweede Wereldoorlog voor de door de oorlog getroffenen<br />

en de medische aandacht voor fysieke kindermishandeling (Boutellier 2003:108).<br />

Al in de jaren zestig werden enkele initiatieven gestart die het herstel van de verhouding<br />

tussen de dader en het slachtoffer van een delict of schaderegeling en<br />

conflictbemiddeling ten doel hadden. Zij worden dan ook beschouwd als voorlopers van<br />

de latere reguliere slachtofferhulpverlening (Boutellier 2003:108). Terwijl de eerste<br />

hulpverleningsprojecten vooral de resocialisatie van de dader beoogden, verschoof de<br />

aandacht steeds meer naar het slachtoffer, voor wie de straf niet zozeer verbetering van<br />

de dader maar eerder genoegdoening zou moeten bewerkstelligen (SCP6Rapport 1998:<br />

639). In de jaren zeventig en tachtig werden ook wetten aangenomen die de materiële<br />

erkenning van de oorlogsslachtoffers mogelijk maakten: de Wet Uitkering<br />

Vervolgingsslachtoffers en de Wet Uitkeringen BurgerAOorlogslachtoffers. Na de<br />

gijzelingacties van Molukse jongeren werd de noodzaak van psychiatrische hulpverlening<br />

aan de slachtoffers onderkend. De Stichting Psychotrauma werd in het leven geroepen,<br />

die niet alleen de slachtoffers van de gijzelingen begeleidde maar slachtoffers van<br />

criminaliteit in het algemeen. In 1970 werd de Vereniging tegen Kindermishandeling, in<br />

1972 de eerste Bureaus Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling en in 1974 het<br />

18


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

eerste BlijfAvanAm’nAlijfhuis opgericht. In de opvanghuizen voor mishandelde vrouwen<br />

werd in tegenstelling tot de gangbare hulpverlening mishandeling gezien als een<br />

maatschappelijk probleem en niet als een probleem van het individuele slachtoffer. In<br />

1979 gingen verschillende projecten en initiatieven samen in Landelijk Overleg<br />

Slachtofferhulp, in 1984 omgevormd tot de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp (LOS)<br />

(Boutellier 2008: 109/110). In overleg met de ANWB en het <strong>Nationaal</strong> Fonds<br />

Verkeersveiligheid breidde de LOS haar hulpverlening uit naar verkeersslachtoffers. In<br />

2002 fuseerden alle organisaties die aangesloten waren bij de LOS in één stichting onder<br />

de naam Slachtofferhulp Nederland (www.slachtofferhulp.nl). Het valt hierbij op dat wat<br />

slachtofferhulp betreft, slachtoffers van criminaliteit niet meer scherp worden<br />

onderscheiden van andere slachtoffers (SCP6Rapport 1998: 640)<br />

In de jaren tachtig werden enkele projecten m.b.t. slachtofferhulp voor het eerst van<br />

overheidswege gesubsidieerd. In de nota Samenleving en criminaliteit uit 1985 werd de<br />

subsidieverstrekking tot beleid gemaakt (Boutellier 2003: 111). De hulp aan slachtoffers<br />

groeide uit tot een van de kerntaken van justitiebeleid. Meerdere commissies werden<br />

ingesteld om de rechtspositie van het slachtoffer te onderzoeken, onder meer de<br />

werkgroep Aangifte sexuele misdrijven (voorzitter De Beaufort) en de werkgroep<br />

Justitieel Beleid en Slachtoffer (voorzitter Vaillant). De door hen opgestelde<br />

slachtofferrichtlijnen ten aanzien van een behoorlijke bejegening van het slachtoffer door<br />

politie en openbaar ministerie werden eind jaren tachtig dan ook ingevoerd. Het doel<br />

daarvan was de strafrechtelijke procedure zodanig in te richten dat het door het misdrijf<br />

geschokte vertrouwen van het slachtoffer in de samenleving zoveel mogelijk hersteld zou<br />

worden (Van Dijk, Groenhuijsen en Winkel 2007: 22). In 1985 werd de Commissie<br />

wettelijke voorzieningen binnen het strafproces (voorzitter Terwee) ingesteld. Haar<br />

adviezen resulteerden in een nieuwe wetA en regelgeving. De wetATerwee uit 1995<br />

opgevolgd in 2004 door de Aanwijzing Slachtofferhulp vormt de grondslag van de huidige<br />

slachtofferzorg. Deze wetten maken het mogelijk dat het slachtoffer zich als benadeelde<br />

partij voegt in het strafproces en recht heeft op schadevergoeding van de dader zonder<br />

daarvoor een aparte civiele procedure te hoeven voeren (Van der Heijden 2009: 16).<br />

Beide wetten leggen de taken van het ministerie van Justitie in het kader van<br />

slachtofferzorg vast. Tot deze horen ‘(1) een correcte bejegening van en adequate<br />

informatieverstrekking aan slachtoffers, (2) het treffen van schaderegelingen tussen<br />

slachtoffers en daders, (3) het versterken van de positie van het slachtoffer in het<br />

strafproces en (4) de opvang en begeleiding van slachtoffers’ (Wittebrood 2006: 168).<br />

De mogelijkheden om als slachtoffer te participeren in het strafproces zijn uitgebreid met<br />

de invoering van een schriftelijke slachtofferverklaring in 2004 en een jaar later − in<br />

bepaalde gevallen − van het spreekrecht (Wittebrood 2006: 177). De inrichting van het<br />

Nederlandse justitiële slachtofferbeleid wordt beïnvloed door internationale<br />

ontwikkelingen en wetgeving. Een mijlpaal vormt het EU Kaderbesluit van 15 maart 2001<br />

betreffende de status van het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure. Dit besluit<br />

heeft in tegenstelling tot de in 1985 verschenen documenten, de United Nations<br />

Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power en de<br />

Recommendation on the Position of Victims in the Framework of Criminal Law and<br />

Procedure van de Raad van Europa, een voor de lidstaten bindend karakter (Wittebrood<br />

2006: 171 en Groenhuijsen en Pemberton 2007: 69).<br />

<br />

A Slachtofferhulp Nederland<br />

A Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A CommissieADe Beaufort<br />

A CommissieAVaillant<br />

A CommissieATerwee<br />

A Politie<br />

A Openbaar Ministerie (OM)<br />

A Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)<br />

A Vereniging Humanitas<br />

19


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Amsterdams Jongeren Centrum (JAC)<br />

A Stichting Tegen Haar Wil<br />

A Vrouwen tegen Verkrachting<br />

A Algemeen Maatschappelijk Werk<br />

A ANWB<br />

A <strong>Nationaal</strong> Fonds Verkeersveiligheid<br />

A Verzekeraars<br />

A Schadefonds Geweldsmisdrijven<br />

A Raad van Europa<br />

A VN<br />

A SCPARapport 1998 (Den Haag 1998).<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2001 en 2005).<br />

A M.P.C. Scheepmaker, Voorwoord. Justitiële verkenningen 33(2007)3: 5A8.<br />

A M.S. Groenhuijsen en A. Pemberton, Het slachtoffer in de strafrechtelijke<br />

procedure. De implementatie van het Europees Kaderbesluit. Justitiële<br />

verkenningen 33(2007)3: 69A91.<br />

A K. Wittebrood, Slachtoffers van criminaliteit: Feiten en achtergronden (Den Haag<br />

2006).<br />

A R.S.B. Kool, Uit de schaduw. De emancipatie van het slachtoffer binnen de<br />

rechtspleging. Justitiële verkenningen 25(1999)9: 60A 73.<br />

A H. Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van<br />

criminaliteit in een postmoderne cultuur (Amsterdam (1993) 2008).<br />

A www.slachtofferhulp.nl (15.07.2010).<br />

A Y. van der Heijden, Interview directeur Jaap Smit van Slachtofferhulp Nederland.<br />

‘Slachtofferhulp is een seculiere vorm van pastoraat’. In: Secondant: tijdschrift<br />

van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en <strong>Veiligheid</strong> 19(2009) 6: 15A19<br />

20


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

# $ % % %<br />

A Emotionalisering<br />

A Individualisering<br />

A Trend: Emancipatie van het slachtoffer<br />

A Trend: Veranderend karakter van criminaliteit<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Domein: Cultuur, Leefstijl en mentaliteit<br />

Jaren tachtig A na 2005<br />

!<br />

Tot in de jaren zeventig had Nederland in vergelijking met andere westerse landen lange<br />

tijd een laag criminaliteitsniveau. Daarnaast voerde Nederland een bijzonder beleid t.a.v.<br />

criminaliteit, dat werd gekenmerkt door grote tolerantie voor afwijkend gedrag en ruime<br />

discretionaire bevoegdheden van de politie en justitie om van verdere juridische stappen<br />

af te zien. Het idee van resocialisatie kon op een breed maatschappelijk draagvlak<br />

rekenen. Het humaan karakter van het strafrecht werd belangrijk geacht (SCP 1998:<br />

639). De aandacht ging uit naar de negatieve gevolgen van criminalisering en opsluiting<br />

wat zich in beperkte toepassing van celstraffen en gemiddeld lage straffen vertaalde<br />

(SCP, 1998: 661).<br />

Tussen 1970 en 1984 steeg de criminaliteit echter snel naar een gemiddeld WestA<br />

Europees niveau (SCP, 1998: 627). In deze periode trad ook een aanmerkelijke<br />

verschuiving op in de opvattingen over het straffen. De bescherming van maatschappij,<br />

afschrikking, vergelding en leedtoevoeging als doelstellingen van straf werden<br />

belangrijker (SCP, 1998: 651; Boutellier, 2003:180). Het aandeel van de bevolking dat<br />

behandeling i.p.v. straffen voorstond, nam van 1970 tot 1996 ononderbroken af, van 68<br />

naar 33 procent. Tussen 1975 en 1996 was er een aanmerkelijke stijging zichtbaar van<br />

het aantal gedetineerden per 100.000 inwoners van 17 naar 70 (SCP, 1998: 651). In de<br />

periode 1970A1999 verdrievoudigde het aantal gevangenisplekken (Boutellier, 2003: 9)<br />

en − tussen 1982 en 1991 − het aantal van zeer lange gevangenisstraffen (Kelk 2004:<br />

24). De duur van de (onvoorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraffen nam vooral in de<br />

eerste helft van de jaren negentig toe (SSvN, 2003: 208).<br />

Deze verandering in houding ten opzichte van het straffen gaat gepaard met de sinds de<br />

jaren tachtig groeiende aandacht voor (het leed van) het slachtoffer in plaats van voor de<br />

dader, die tot medio jaren zeventig centraal stond (Boutellier, 2003: 180/181; SCP 1998:<br />

639).<br />

Over de lange termijn is het opinieklimaat punitiever en het oordeel van de maatschappij<br />

over delinquenten harder geworden, zeker wanneer het over specifieke delicten gaat<br />

zoals incest, pedofilie, kinderporno en kindermishandeling (SCP, 2002: 633; SSvN 2005:<br />

257). Eind jaren zeventig – ondermeer naar aanleiding van de gijzelingsacties door de<br />

Molukkers – en in de jaren negentig – in reactie op de zaak Dutroux – groeide<br />

bijvoorbeeld het aandeel voorstaanders van de doodstraf (SCP, 1998: 636/637).<br />

Medio jaren tachtig kwam de snelle stijging van criminaliteit nagenoeg tot stilstand, met<br />

uitzondering van geweldscriminaliteit (SCP, 1998: 628) die juist gestaag toeneemt. De<br />

toepassing van geweld werd ook steeds meer onvoorspelbaar, o.a. door de toename van<br />

excessief alcoholA en pillengebruik.<br />

Er is sprake van een algemene verharding en verruwing van de samenleving (SCP, 1998:<br />

52 en 666). Enerzijds groeit de ernst van de geregistreerde misdrijven, anderzijds zijn de<br />

burgers, politie en justitie minder tolerant geworden. Dit geldt niet alleen ten aanzien<br />

21


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van plegers van criminele of overlast gevende gedragingen, maar ook ten opzichte van<br />

elkaar (SSvN, 2003:218). Sinds de jaren tachtig is een grotere gevoeligheid voor geweld<br />

en criminaliteit waarneembaar. Bepaalde gedragingen, zoals mishandeling en<br />

gewelddadig handelen in de seksuele sfeer (Buruma 1994: 211/212), maar ook kleine<br />

diefstal of vernieling, worden door de samenleving strafwaardiger beschouwd dan<br />

voorheen (Wittebrood, 2010; Van Vliet, 2010; Weijers, 2000). De uitbreiding van het<br />

strafbare gebied gaat gepaard met verbreding van het stelsel van straffen en<br />

maatregelen, de verharding en verscherping van de strafexecutie (bijvoorbeeld het LikA<br />

opAstukbeleid, het introduceren van minimumstraffen en het verhogen van<br />

maximumstraffen) alsmede de verbreding van controleA en opsporingsmiddelen<br />

(Berghuis, 1994: 310). Er zijn nieuwe maatregelen ingevoerd zoals preventief fouilleren,<br />

identificatieplicht, verruimen mogelijkheden DNAAonderzoek en toepassen van<br />

cameratoezicht in (semiA) openbare ruimte (SSvN, 2003: 198; Kelk, 2004: 21A22).<br />

Tegelijkertijd daalt de tevredenheid van de burger over het functioneren van de politie<br />

sinds de jaren zeventig. In 1974 was nagenoeg 80 procent tevreden, in de jaren 1980A<br />

1983 45 procent en in 1991 nog maar 32 procent (SCP, 1998: 646). Ook de algemene<br />

beoordeling van het beleid op het terrein van ordehandhaving en criminaliteit is laag:<br />

slecht een vijfde van de burgers geeft de overheid hiervoor een ruime voldoende of meer<br />

(SCP, 2002: 657). Ondanks dat de rechter meer en strengere vrijheidsstraffen oplegt,<br />

was 91 procent van de bevolking in 2002 van mening dat de misdaad in Nederland te<br />

licht wordt bestraft (SCP, 2002:36).<br />

Dit strengere punitieve maatschappelijk klimaat wordt niet in de laatste plaats bepaald<br />

door de toenemende zichtbaarheid van criminaliteit in de massamedia (SCP 2002: 34).<br />

De oorspronkelijke terughoudendheid in het verslaan van misdaadnieuws heeft in de<br />

laatste decennia onder invloed van commercialisering plaats gemaakt voor emotionaliteit<br />

en sensatiezucht. Misdaad en de dwalingen van het justitiële apparaat worden door de<br />

media dagelijks met veel aandacht in beeld gebracht (Brants, 2008; SCP, 2002: 34).<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Politie<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Media<br />

A SCPARapport 1998 (Den Haag 1998).<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2003 en 2005), afgekort als SSvN.<br />

A SCPARapport 2002 (Den Haag 2002).<br />

A H. Boutellier, De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf (Den Haag 2003).<br />

A C. Kelk, Verbreding van het punitieve spectrum. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe<br />

punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 13A44.<br />

A Y. Buruma, Victimalisering van het strafrecht. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe<br />

punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 211A233.<br />

A A.C. Berghuis, Punitiviteitsfeiten. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe punitief is<br />

Nederland? (Arnhem 1994) 299A311.<br />

22


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

& '<br />

$<br />

A Technologiserig<br />

A Informatisering<br />

A Internationalisering<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Domein: Zorg voor verhouding met buitenland<br />

Jaren 90 A na 2005<br />

!<br />

De ontwikkeling van nieuwe technologieën schept nieuwe kansen maar brengt<br />

tegelijkertijd nieuwe risico’s voor de samenleving met zich mee, onder meer omdat ze<br />

niet alleen door de burgers, overheden of bonafide organisaties kunnen worden ingezet<br />

maar ook door criminele of terroristische organisaties voor malafide doeleinden (kunnen)<br />

worden misbruikt.<br />

Informatienetwerken – Internet in het bijzonder – nemen in dit opzicht een bijzondere<br />

plaats in. Afgelopen decennia vormen zij steeds meer de ruggengraat van de<br />

samenleving. Veel belangrijke maatschappelijke functies en organisaties zijn al<br />

afhankelijk van informatieA en communicatietechnologie (ICT): banken,<br />

energievoorziening, de overheid, defensie en politie, ziekenhuizen enzovoort. De<br />

informatieA en communicatietechnologie heeft een internationaal karakter, is niet per se<br />

aan geografische locatie gebonden (Hoefnagel 2007: 20) en maakt een digitale<br />

wereldeconomie mogelijk; zaken doen via Internet, eenAopAeencommunicatie tussen<br />

bedrijf en consument etc. Het internetgebruik in Nederland behoort tot de hoogste ter<br />

wereld. In 2004 had 74 procent van de Nederlanders thuis toegang tot internet en<br />

maakte ongeveer 60 procent van de werkenden, scholieren en studenten gebruik van<br />

een computer (SCP 2004: 16 en 228). In feite is een huidig maatschappelijk leven<br />

zonder ICT ondenkbaar.<br />

De afhankelijkheid van informatienetwerken brengt nieuwe maatschappelijke risico's met<br />

zich mee. Informatienetwerken worden ten eerste door criminelen gebruikt om<br />

traditionele delicten te plegen: vermogensdelicten zoals fraude en witwassen,<br />

bedrijfsspionage, discriminatie, verspreiding van kinderpornografie, gokken via internet<br />

en auteursrechtelijke delicten. Door gebruik te maken van informatieA en<br />

communicatietechnologie kunnen de traditionele strafbare feiten sneller, anoniem en op<br />

grote(re) schaal worden gepleegd. De mogelijkheden van het ICTAgebruik hebben ten<br />

tweede geleid tot het ontstaan van nieuwe vormen van criminaliteit zoals inbraak in<br />

informatienetwerken, identiteitsdiefstal door middel van bijvoorbeeld phishing (het stelen<br />

van digitale persoonsgegevens door zich online voor te doen als iemand anders,<br />

bijvoorbeeld je bank), skimming (het op onrechtmatige wijze bemachtigen en kopiëren<br />

van pinpasA of creditcardgegevens op het moment dat er een betaaltransactie<br />

plaatsvindt), of stalking via internet (www.websitevoordepolitie.nl), cybervandalisme of<br />

cyberterrorisme, d.w.z. beschadiging of vernietiging van informatie en ontwrichting of<br />

vernieling systemen met een vitale functie (infrastructuur/economie) etc. (Luiijf 2008:<br />

151A158).<br />

Criminele en terroristische organisaties beschouwen ICT enerzijds als doel van hun<br />

acties, anderzijds als ondersteunend middel. De ICTAtechnologie maakt dus een snelle<br />

communicatie zowel onderling als met de buitenwereld (publiciteit, uiting van<br />

bedreigingen etc.), betere coördinatie en meer effectieve sturing binnen en tussen de<br />

23


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

criminele en terroristische netwerken mogelijk. Afstanden en landsgrenzen spelen geen<br />

rol meer. Door mobiele apparatuur zoals telefoons, personal organizers, laptops en<br />

moderne draadloze communicatietoepassingen zijn criminelen op elk gewenst moment<br />

en op elke plek ter wereld bereikbaar geworden en kunnen hun informatie gemakkelijk<br />

uitwisselen (Muller et al. 2004: 118).<br />

Aan de andere kant biedt technologie (ICT en algemeen) ook nieuwe mogelijkheden voor<br />

de preventie, opsporing en bestrijding van criminaliteit en terrorisme, zoals het<br />

cameratoezicht in de openbare ruimte en de verzameling en het gebruik maken van<br />

DNAAmateriaal voor opsporing van criminelen (Prinsen, 2008). Andere voorbeelden zijn<br />

crimemapping − het maken en online publiceren van criminaliteitskaarten op basis van<br />

een database met gegevens over locaties en criminaliteit (SCPARapport, 2004: 476) − of<br />

het gebruik van biometrische toegangssystemen, bijvoorbeeld de irisscan of handpalmA,<br />

vingerafdrukA of gezichtsherkenning.<br />

Door toepassing van nieuwe technologieën kunnen handhaving en opsporing efficiënt<br />

worden uitgevoerd, maar kan ook de privacy van de burger in het geding komen. Om te<br />

voorkomen dat de rechtsbescherming van de burger door het waarborgen van de<br />

veiligheid van het (potentiële) slachtoffer in het geding komt, zijn wettelijke maatregelen<br />

getroffen, bijvoorbeeld het invoeren van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Deze<br />

wet bepaalt regels t.a.v. verzameling, verwerking en gebruik van persoonlijke gegevens<br />

door zowel commerciële instelling als ook door de overheid<br />

(http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetAbeschermingApersoonsgegevens). In<br />

internationaal verband bepaalt het Europees verdrag tot bescherming van rechten van de<br />

mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de omgang met de privacy en<br />

persoonsgegevens van de burger (Prinsen, 2008: 73A122).<br />

Nieuwe technologieën zoals ICT staan ook in dienst van de burger en bedrijven die<br />

zelfstandig en onafhankelijk van de overheid voor eigen veiligheid kunnen zorgen. Het<br />

gaat hier om toepassing van passieve veiligheidsvoorzieningen zoals hoogwaardig hangA<br />

en sluitwerk of inbraakwerend materiaal maar ook actieve veiligheidsvoorzieningen in de<br />

vorm van infrarooddetectoren, camera’s, toegangspasjes, wachtwoorden, pinpasjes en<br />

detectiepoortjes enzovoort (Smit e. Van Hoof, 2004: 705).<br />

Een betere registratie van strafbare feiten geeft een beter inzicht in de aard en omvang<br />

van criminaliteit, maar maakt de stijging van criminaliteit die hiermee vaak gepaard gaat<br />

bijzonder goed zichtbaar. Dit kan op zijn beurt leiden tot versterking van<br />

onveiligheidsgevoelens onder de burgers.<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Politie<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A College Bescherming Persoonsgegevens<br />

A IND<br />

$<br />

A SCPARapport (Den Haag 2004).<br />

A C.J.C.F. Fijnaut, Politiële samenwerking in de Europese Unie. In: E.R. Muller,<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 541A586.<br />

A http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetAbeschermingApersoonsgegevens<br />

(20.07.2010).<br />

A www.websitevoordepolitie.nl (20.07.2010).<br />

A L. Smit e. H. van Hoof, Technische veiligheidsmaatregelen. In: In: E.R. Muller,<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 695A710.<br />

24


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A E.R. Muller, R.F.J. Spaaij en A.G.W. Ruitenberg: Trends in terrorisme (Alphen aan<br />

den Rijn 2004).<br />

A H.A.M. Luiijf, Cyberterrorisme. In: E.R. Muller, U. Rosenthal en R. de Wijk,<br />

Terrorisme. Studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008)<br />

149A168.<br />

A M.M. Prinsen, Forensisch DNA6onderzoek. Een balans tussen opsporing en<br />

fundamentele rechten (Nijmegen 2008).<br />

25


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

( ) * +<br />

A Emotionalisering<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

Jaren zeventig A na 2005<br />

!<br />

De afgelopen decennia heeft de beleving van onveiligheid van burgers een steeds<br />

prominentere plaats ingenomen in het maatschappelijk debat. Gevoed door de sterke<br />

behoefte en druk vanuit de samenleving is het terugdringen van onveiligheidsgevoelens<br />

en het verbeteren van sociale veiligheid tegenwoordig één van de belangrijkste<br />

doelstellingen van het overheidsbeleid geworden. 5<br />

Het begrip sociale onveiligheid staat voor bedreiging van veiligheid die van binnen de<br />

samenleving komt, d.w.z. misdrijven en overtredingen die tot conflicten leiden tussen<br />

(groepen) burgers onderling. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen objectieve en<br />

subjectieve sociale onveiligheid. Objectieve sociale onveiligheid betekent daadwerkelijk<br />

slachtofferschap als resultaat van handelingen van anderen en verwijst naar de feitelijke<br />

criminaliteit. 6 Subjectieve onveiligheid wordt daartegenover opgevat als angst voor<br />

slachtofferschap 7 of als ‘spanning of vrees, dat wordt opgeroepen door een werkelijke of<br />

veronderstelde [...] bedreiging van veiligheid van een persoon zelf of diens naasten.’ 8<br />

Terwijl de overheid zich vroeger hoofdzakelijk met het terugdringen van objectieve<br />

onveiligheid bezighield, besteedt zij tegenwoordig steeds meer aandacht aan de<br />

subjectieve veiligheidsbeleving van de burger o.a. door middel van periodieke metingen. 9<br />

Zo waren tussen 1975 en 1978 vragen over onveiligheidsgevoelens opgenomen in de<br />

door het Wetenschappelijke OnderzoekA en Documentatiecentrum van het Ministerie van<br />

Justitie (WODC) jaarlijks uitgevoerde slachtofferenquêtes en van de jaren 1980 tot 1988<br />

in de (twee)jaarlijks door het CBS uitgevoerde Enquête Slachtoffers Misdrijven (ESM).<br />

Sinds 1993 (1990 pilot) zijn deze gevoelens van onveiligheid terug te zien in de<br />

Politiemonitor Bevolking (PMB), een landelijk onderzoek naar criminaliteit, onveiligheid<br />

en de kwaliteit van de basispolitiezorg dat in 2005 opgevolgd werd door de<br />

<strong>Veiligheid</strong>smonitor Rijk (VMR). 10 De objectieve veiligheid is overeenkomstig de<br />

slachtofferenquêtes begin jaren 2000 licht afgenomen in tegenstelling tot de subjectieve<br />

veiligheid die juist licht is toegenomen. Het percentage inwoners dat zich volgens de<br />

Politiemonitor Bevolking wel eens onveilig voelt, fluctueert sinds 1993 maar neemt af<br />

vanaf 2002. In 2004 voelde zich 27 procent wel eens onveilig en vier procent vaak<br />

onveilig. Dit waren de meest positieve resultaten sinds de eerste meting in 1993. 11<br />

<br />

5<br />

SCPARapport 1998 (Den Haag 1998) 662, SCPARapport In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004) 490,<br />

Sociale Staat van Nederland 2001 (Den Haag 2001) 169, Sociale Staat van Nederland 2005 (Den Haag 2005)<br />

238 en Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO): Sociale veiligheid organiseren. Naar herkenbaarheid in<br />

de publieke ruimte (Den Haag 2004)7<br />

6<br />

Ibidem, p. 24<br />

7<br />

G.J.N. Bruinsma et al.: De stad en sociale onveiligheid. Een State6of6Art van wetenschappelijke kennis in<br />

Nederland (Leiden 2004) 1<br />

8<br />

P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een onderzoek ten behoeve<br />

van d integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 1<br />

9<br />

H. Boutellier: Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap (Den Haag 2005) 9<br />

10<br />

http://www.kenniscentrumsv.nl/files_content/kennisbank/politiemonitor_2005.pdf (Gezien op 9 juli 2010);<br />

Schreuder, 14.08.2010.<br />

11<br />

Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO): Sociale veiligheid organiseren. Naar herkenbaarheid in de<br />

publieke ruimte (Den Haag 2004) 28/29.<br />

26


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Al in de jaren zeventig ontstond dus belangstelling voor onveiligheidsgevoelens in de<br />

samenleving. In 1975 ging een landelijk onderzoek van start naar de aard, omvang en<br />

oorzaken van onveiligheidsgevoelens. Daaruit bleek dat de angst voor criminaliteit met<br />

de urbanisatiegraad van de gemeente waarin men woont toeneemt.<br />

Onveiligheidsgevoelens hangen samen met persoonsgebonden kenmerken zoals leeftijd<br />

en sekse: vooral jonge vrouwen en ouderen voelen zich onveilig, terwijl ze in feite<br />

minder vaak slachtoffer worden van een misdrijf dan jonge mannen die zich, op hun<br />

beurt, juist minder onveilig voelen. In dit geval spreekt men van een<br />

veiligheidsparadox. 12 De relatie tussen recente slachtofferervaringen en<br />

onveiligheidsgevoelens is onduidelijk. Het staat echter vast dat de beleving van<br />

onveiligheid afhankelijk is van de beoordeling van eigen kwetsbaarheid en weerbaarheid<br />

en bovendien situatiespecifiek is dus varieert per tijd en plaats. 13<br />

Eind jaren tachtig is men tot het inzicht gekomen dat onveiligheidsgevoelens niet alleen<br />

veroorzaakt worden door angst voor criminaliteit die in grote mate aangewakkerd wordt<br />

door de media die steeds meer plaats inruimen voor misdaadnieuws (Brants 2008), maar<br />

dat zij ook te maken hebben met fysieke en sociale aspecten van de directe omgeving<br />

zoals de buurt, vormgeving en inrichting van openbare ruimte, staat van gebouwen,<br />

maar ook bevolkingssamenstelling, aanwezigheid van kwetsbare bevolkingsgroepen en<br />

sociale controle in de buurt. De oplossing van de vooral in de jaren tachtig stijgende<br />

criminaliteit en het groeiende aantal van burgers dat zich onveilig voelde wordt sindsdien<br />

gezocht in integrale aanpak: mobilisering van het maatschappelijke middenveld<br />

(responsabilisering van de samenleving) 14 , buurtgericht maatwerk 15 en meer ‘blauw op<br />

straat’.<br />

Tegelijkertijd treedt er een verschuiving op in datgene wat de burger als bedreiging<br />

beschouwt. 16 Niet alleen overtredingen van de strafwet versterken de<br />

onveiligheidsgevoelens in de samenleving, maar ook bijvoorbeeld overlast van<br />

rondhangende jongeren, fout parkeren, door rood fietsen, straatvuil, wildplassen,<br />

hondenpoep op straat, verloedering van de buurt enzovoorts. Ook nietAstrafrechtelijke<br />

gedragingen worden daarom aangepakt naast delicten die zich afspelen in de openbare<br />

ruimte, zoals openlijk geweld, straatroven en vernielingen die tegenwoordig tot de<br />

prioriteiten in de strafrechtelijke aanpak worden gerekend. Zo is in de strafrechtspleging<br />

een opkomst van ‘risicojustitie’ 17 gaande. Dit houdt in dat politie en justitie hun optreden<br />

afhankelijk maken van risicoverwachtingen en –taxaties van bepaalde buurten of<br />

groepen personen. Dit wordt gedaan om (potentiële) wetsovertreders zo tijdig mogelijk<br />

te identificeren en daarmee criminaliteitsrisico’s te beperken. 18<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A CommissieARoethof<br />

A Politie<br />

A Gemeenten<br />

<br />

12<br />

Boutellier, H. (2003). Toename criminaliteit én onveilig gevoel: Waarom maatschappelijk werk zich met<br />

veiligheid moet bezighouden. Maatwerk, tijdschrift voor maatschappelijk werk (2003), 6, p . 6.<br />

13<br />

P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een onderzoek ten behoeve<br />

van d integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 3A7. Zie<br />

ook K. Wittebrood: Angstige burgers. De beleving van onveiligheid. In: H. Boutellier en R. van Steden:<br />

<strong>Veiligheid</strong> en burgerschap in een netwerksamenleving (Den Haag 2008) 93A113.<br />

14<br />

H. van de Bunt en C. Bijleveld: Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De grens van onveiligheid.<br />

Diesrede (Amsterdam 2003) 12A14.<br />

15<br />

P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een onderzoek ten behoeve<br />

van d integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 5.<br />

16<br />

E.R. Muller (red.): <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004)<br />

280.<br />

17<br />

R. van Swaaningen: Justitie als verzekeringsmaatschappij. “Actuarial justice” in Nederland’. Justitiële<br />

verkenningen (1996)5, 80A97.<br />

18<br />

H. van de Bunt en C. Bijleveld: Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De grens van onveiligheid.<br />

Diesrede (Amsterdam 2003) 11.<br />

27


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A SCPARapport 1998 (Den Haag 1998).<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2001 en 2005).<br />

A P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken.<br />

Een onderzoek ten behoeve van ed integrale veiligheidsrapportage van het<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 3A7.<br />

1<br />

A H. van de Bunt en C. Bijleveld: Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De<br />

grens van onveiligheid. Diesrede (Amsterdam 2003).<br />

A H. Boutellier: Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap (Den<br />

Haag 2005).<br />

A E.R. Muller (red.): <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen<br />

(Alphen aan den Rijn 2004).<br />

A SCPARapport In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004).<br />

A R. van Swaaningen: Justitie als verzekeringsmaatschappij. “Actuarial justice” in<br />

Nederland’. Justitiële verkenningen (1996)5, 80A97.<br />

A http://www.kenniscentrumsv.nl/files_content/kennisbank/politiemonitor_2005.pdf<br />

(Gezien op 9 juli 2010).<br />

A G.J.N. Bruinsma et al.: De stad en sociale onveiligheid. Een State6of6Art van<br />

wetenschappelijke kennis in Nederland (Leiden 2004).<br />

A Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO): Sociale veiligheid organiseren.<br />

Naar herkenbaarheid in de publieke ruimte (Den haag 2004).<br />

A Boutellier, H. (2003). Toename criminaliteit én onveilig gevoel: Waarom<br />

maatschappelijk werk zich met veiligheid moet bezighouden. Maatwerk, tijdschrift<br />

voor maatschappelijk werk, 2003, 6, 4A10.<br />

A K. Wittebrood: Angstige burgers. De beleving van onveiligheid. In: H. Boutellier<br />

en R. van Steden: <strong>Veiligheid</strong> en burgerschap in een netwerksamenleving (Den<br />

Haag 2008) 93A113.<br />

A K. Brants, Risico’s, schandalen en publiciteit. De nieuwswaardigheid van een<br />

falende overheid. In: Proces (2008)2: 47A54.<br />

28


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

,<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Metatrend: verzakelijking, verandering institutionele verbanden<br />

Jaren tachtig A na 2005<br />

!<br />

Tot in de jaren zeventig behoorde bestrijding van criminaliteit en bevordering van sociale<br />

veiligheid tot exclusieve taken van politie en justitie. De nadruk lag op de<br />

rechtshandhaving, d.w.z. opsporing, vervolging en berechting.[SSvN, 2005:243; v. Noije<br />

en Wittebrood, 2008:35] De grote stijging van de criminaliteit in de jaren zeventig en<br />

begin jaren tachtig leidde echter tot het inzicht dat de overheid alleen niet in staat is om<br />

uitsluitend door middel van handhaving criminaliteit en wetsovertredingen te bestrijden<br />

en de veiligheid van de samenleving te garanderen. [Idem; Cachet en Ringeling,<br />

2004:636] In 1983 werd een commissie ingesteld (voorzitter Roethof) die constateerde<br />

dat de overheid omwille van haar effectiviteit op het terrein van veiligheid keuzes zou<br />

moeten maken en actief op zoek zou moeten gaan naar samenwerking met andere<br />

‘partners in veiligheid’. [Idem; SCP, 2004: 489] Naar aanleiding daarvan werd in het<br />

beleidsplan Samenleving en criminaliteit uit 1985 het strafrecht niet (meer) beschouwd<br />

als het primaire middel om criminaliteit te bestrijden maar als sluitstuk. De strijd tegen<br />

veelvoorkomende criminaliteit, waarvan de burgers de grootste overlast ondervonden, en<br />

tegen de georganiseerde criminaliteit kregen prioriteit. [Van Noije en Wittebrood, 2008:<br />

36]<br />

Novum was de nagestreefde samenwerking tussen politie en justitie en andere<br />

overheidsinstanties, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en individuele<br />

burgers bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit. [Idem] Hiermee werd<br />

onderkend dat criminaliteit een breed maatschappelijk probleem is dat alleen<br />

gezamenlijk opgelost kon worden. Zo werden, mede in het kader van bezuinigingen en<br />

efficiencyvergroting, door de overheid taken afgestoten die door de particuliere<br />

beveiligingsbranche werden opgevangen, van de beveiliging van grote evenementen,<br />

winkelcentra, industrieterreinen en woonwijken via het bestrijden van computerA en<br />

financiële criminaliteit tot het in het leven roepen van particuliere jeugddetentiecentra en<br />

instellingen voor tbsAveroordeelden. [website tegenwicht] Anders dan voorheen werd dus<br />

niet alleen de overheid verantwoordelijk geacht voor het waarborgen van veiligheid maar<br />

werden ook andere maatschappelijke actoren aangesproken op hun bijdrage aan de<br />

beheersing van criminaliteit. Dit proces van 'responsabilisering' (Garland, 1996) [Van<br />

Swaaningen, 2004: 17f; Boutellier, 2005: 18f; Huisman, 2004: 458] hing samen met een<br />

veranderde visie van de rol van de overheid: van een dirigistische naar een meer van<br />

afstand sturende en faciliterende overheid. [Van Swaaningen, 2004: 17; Cachet en<br />

Ringeling, 2004: 644]<br />

Dit beleid, bestuurlijke preventie genoemd en verder bevestigd in de nota Recht in<br />

beweging uit 1990, kreeg uitvoerig vervolg in het integraal veiligheidsbeleid dat in de<br />

jaren negentig ingevoerd en geïnstitutionaliseerd werd. In de Integrale<br />

veiligheidsrapportage 1993 en de nota <strong>Veiligheid</strong>sbeleid 1995A1998 werd een brede<br />

definitie van veiligheid gehanteerd en aandacht gevraagd voor behalve criminaliteit ook<br />

voor openbare orde, verkeersA en brandveiligheid, rampen, ongevallen, transport van<br />

gevaarlijke stoffen, overstromingen en milieurisico’s. Het zwaartepunt van het realiseren<br />

van het beleid werd bij het lokale bestuur gelegd, de coördinatie ervan bij het ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken. [Idem; 639f.; Van Noije en Wittebrood, 2008: 36] De<br />

uitbreiding van het veiligheidsbegrip en verandering in de aanpak van onveiligheid leidde<br />

29


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

tot institutionele veranderingen. Zo werd medio jaren negentig een deel van de in 1989<br />

opgerichte directie Criminaliteitspreventie van het ministerie van Justitie overgeplaatst<br />

naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Justitie werd belast met dadergerichte<br />

preventie, Binnenlandse Zaken met situationele preventie.[Idem]<br />

In 1999 verscheen het eerste Integraal <strong>Veiligheid</strong>sprogramma waarin nadruk gelegd<br />

werd op samenwerking van publieke en particuliere veiligheidszorg. Daarnaast werd ook<br />

meer aandacht besteed aan bestuurlijke handhaving en instrumenten die daarvoor<br />

kunnen worden ingezet. In de nota Criminaliteitsbeheersing uit 2001 en in het 2002<br />

verschenen veiligheidsprogramma Naar een veilige samenleving lijkt het accent opnieuw<br />

te verschuiven van preventie naar strafrechtelijke handhaving. [Idem: 37] Tevens werd<br />

de ontwikkeling zichtbaar naar meer centrale sturing van het lokale veiligheidsA en<br />

politiebeleid. De stimulering en facilitering van de overheid krijgt een steeds minder<br />

vrijblijvend karakter door o.a. de introductie van landelijke beleidsthema’s en het<br />

verplicht opstellen van veiligheidsplannen door gemeenten. [Cachet en Ringeling, 2004:<br />

643]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A Commissie Roethof<br />

A Politie<br />

A Gemeenten<br />

A R. van Swaaningen: <strong>Veiligheid</strong> in Nederland en Europa. Een sociologische<br />

beschouwing aan de hand van David Garland. In: Justitiële verkenningen. De<br />

nieuwe veiligheidscultuur (2004)7: 9A23.<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2005).<br />

A L. van Noije en K. Wittebrood: Sociale veiligheid ontsleuteld. Veronderstelde en<br />

werkelijke effecten van veiligheidsbeleid (Den Haag 2008).<br />

A H. Boutellier: Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap (Den<br />

Haag 2005).<br />

A Cachet en A.B. Ringeling: Integraal veiligheidsbeleid: goede bedoelingen en wat<br />

ervan terechtkwam. In: E.R. Muller (red.): <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 635A662.<br />

A W. Huisman: <strong>Veiligheid</strong> en regelnaleving door organisaties. In: E.R. Muller (red.):<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 455A471.<br />

A SCPARapport In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004).<br />

A http://www.tegenwicht.org/10_amerikanisering/veiligheid.htm<br />

30


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

- . .<br />

A Emotionalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Domein: Vrije Tijd<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit,<br />

A Trend: Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme en<br />

bestrijding daarvan<br />

A Trend: Opkomst van megaAevenementen<br />

A Trend: Toename van het belang van veiligheid / Afname van crisistolerantie<br />

A Trend: Toename (aandacht voor) agressie en geweld tegen hulpdiensten en<br />

personen met publieke taken<br />

Tweede helft jaren zeventig – na 2005<br />

!<br />

Grootschalige ordeverstoringen waren tussen 1980 en 2005 zeldzaam in Nederland.<br />

Collectief geweld bleef meestal beperkt tot kleinschalige, uit de hand gelopen rellen naar<br />

aanleiding van feesten, bijvoorbeeld jaarwisselingen of Koninginnedagvieringen of<br />

plaatselijke conflicten tussen politie en jongeren. [interview Fijnaut, COT, 1999: 30A31]<br />

In tegenstelling tot de periode voor 1980 toen de voornamelijk linkse activisten zoals<br />

krakers en autonomen voor grootschalig geweld zorgden, namen de verstoringen van de<br />

openbare orde in de twee laatste decennia van de twintigste en het begin van het eerste<br />

decennium van de eenentwintigste eeuw zelden grote vormen aan. [interview Ale] Een<br />

uitzondering daarop vormde het geweld rond voetbalevenementen. [COT, 1999: 30A31]<br />

Naast de term supportersgeweld wordt in de literatuur ook veelvuldig de term<br />

'voetbalvandalisme' of – gezien de grote variëteit van delicten die daarmee gepaard gaat<br />

–‘voetbalcriminaliteit’ gebruikt. [Ferwerda 2001: 85] Daaronder verstaat men<br />

“gedragingen van personen alleen of in groepen in relatie tot het voetbal, die te maken<br />

hebben met verstoring van de openbare orde/veiligheid en/of het plegen van strafbare<br />

feiten". [Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme] Voetbalvandalisme en Ageweld zijn<br />

geen juridisch gedefinieerde begrippen en zijn ook niet als delict in het Wetboek van<br />

Strafrecht te vinden maar werden sinds eind jaren zeventig gezien als een steeds vaker<br />

voorkomend onwenselijk maatschappelijk verschijnsel. Er wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen twee soorten supportersgeweld: spontaan, naar aanleiding van gebeurtenissen<br />

tijdens de wedstrijd zelf, en gepland, dat op voorhand georganiseerd wordt. In januari<br />

2005 werd in de richtlijnen van KNVB vastgelegd dat ook kwetsende, beledigende,<br />

bedreigende, racistische en/of discriminerende spreekkoren, spandoeken en gebaren<br />

gezien moeten worden als uitingen van supportersgeweld. [Geudens, 2004, Van Netburg,<br />

2005: 1]<br />

Begin jaren zeventig was de sfeer tussen de fans van verschillende voetbalclubs wel eens<br />

vijandig te noemen maar van structurele rivaliteit waaraan een gewelddadige uiting werd<br />

gegeven, was toen nog nauwelijks sprake. Dit veranderde onder invloed van de<br />

voorbeelden uit GrootABrittannië waar de supporters sterke groepsidentiteit hadden<br />

ontwikkeld (door ondermeer het voeren van eigen naamgeving en symboliek), hetgeen<br />

vaak tot gewelddadige confrontaties tussen supportersgroepen leidde. [Scott en Adang,<br />

2004: 319] Het belangrijkste motief achter supportersgeweld vormt naast de spanning<br />

en sensatie namelijk rivaliteit tussen verschillende supportersgroepen die gebaseerd is op<br />

vergaande verbondenheid met eigen club. [Van Netburg, 2005: 2] Geïnspireerd door<br />

31


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Engelse hooligans bedacht de harde kern aanhangers van FC Utrecht als eersten in<br />

Nederland halverwege jaren zeventig een naam voor hun groep, ‘Bunnikzijde’. Andere<br />

clubs volgden. Met een echte naam, eigen strijdliederen, spandoeken en een clubblad<br />

nam in de loop van de jaren zeventig werden de eerste tekenen zichtbaar van de<br />

toename van het groepsgevoel en verharding van de provocaties naar supporters van<br />

andere clubs. Zo werd tijdens het Amsterdam 702 toernooi in 1977 de aanhang van<br />

Liverpool bekogeld en moest de ME de rust herstellen. [website haguecityfirm] Drie jaar<br />

eerder, op 29 mei 1974 vonden grote supportersrellen plaats in De Kuip in Rotterdam bij<br />

de UEFA CupAfinale FeyenoordATottenham Hotspur. Ze werden veroorzaakt door dronken<br />

Hotspuraanhangers en worden gezien als de eerste voetbalrellen in Nederland. [website<br />

Sportgeschiedenis] Sindsdien mondden wedstrijden vooral tussen de clubs uit de grote<br />

steden, Den Haag, Utrecht, Rotterdam en Amsterdam, steeds vaker uit in massale<br />

vechtpartijen, zoals bijvoorbeeld die van 1 maart 1987 tussen FC Den Haag en Ajax in<br />

het Haagse Zuiderparkstadion. De maatregelen die getroffen werden naar aanleiding van<br />

de gebeurtenissen in het Belgische Heizelstadion op 29 mei 1985, waarbij onder het<br />

publiek van de wedstrijd tussen Liverpool en Juventus Turijn 39 doden vielen door<br />

geweld en verdrukking, bleken niet voldoende. Ondanks de scheiding tussen<br />

supportersvakken op de tribunes, wisten de supporters van FC Den Haag en Ajax elkaar<br />

te bereiken en gingen met elkaar op de vuist. De ME voerde charges uit om de situatie<br />

onder controle te krijgen. [website haguecityfirm]<br />

Het eerste dodelijke slachtoffer van het supportersgeweld in Nederland – Erik Lassche,<br />

een supporter van FC Twente – viel op 8 december 1991, het bekendste – de aanvoerder<br />

van de Amsterdamse harde kern van de supporters, de ‘FAside’, Carlo Picornie – op 23<br />

maart 1997. Hij overleed als gevolg van ‘de slag bij Beverwijk’, een gewelddadig treffen<br />

tussen honderden hooligans van Feyenoord en Ajax (veel van hen onder invloed van<br />

alcohol en drugs [Roeleven, 2010]) dat zich voor het eerst op zo’n grote schaal buiten<br />

het stadion, op een weiland naast de A9, afspeelde. [NRC, 24 maart 1997] Het waren de<br />

zwaarste rellen uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis [Geudens, 2004] die gelijk een<br />

nieuwe ontwikkeling markeerden: de verplaatsing van supportersgeweld van binnen naar<br />

buiten het voetbalstadion. In de jaren daarna volgden nog talrijke confrontaties zoals op<br />

17 april 2005 rond de wedstrijd Feyenoord A Ajax. Hierbij strandde één van de twee<br />

supporterstreinen. De supporters uit de eerste trein werden bij het stadion door de politie<br />

vastgehouden en mochten het stadion niet in. De tweede trein, die inmiddels al in<br />

Rotterdam was aangekomen, werd teruggestuurd naar Amsterdam. Ter hoogte van<br />

Nieuwerkerk aan den IJssel werd deze trein door de supporters tot stilstand gebracht. Bij<br />

een heftige confrontatie die daarop volgde – voornamelijk tussen FeyenoordAaanhangers<br />

en de ME – werd de trein zo goed als geheel vernield. [Adang e. a., 2009: 17A24]<br />

De sinds eind jaren negentig merkbare verplaatsing van geweld buiten stadions heeft<br />

niet in de laatste plaats te maken met maatregelen die successievelijk werden getroffen<br />

om het supportersgeweld in te dammen [Ferwerda 2001: 92]: strengere straffen,<br />

samenwerking tussen de politie, justitie, het OM, gemeenten en clubs, meer controle<br />

onder andere in de vorm van (persoonsgebonden) clubkaarten, cameratoezicht en<br />

stadionverbod, en ook moderne stadions met een goed systeem voor het scheiden van<br />

supportersgroepen. De staanplaatsen in de stadions zijn nagenoeg verdwenen, de<br />

inrichting werd zo goed mogelijk bestand gemaakt tegen vandalisme. Bovendien werden<br />

stewards met fouilleerbevoegdheid ingezet die de supporters op weg naar het stadion,<br />

tijdens en na de wedstrijd begeleiden. [Geudens, 2004, website haguecityfirm] In 1997<br />

is daarnaast een start gemakt met het ontwikkelen van een informatiesysteem,<br />

zogenoemde Voetbal Volg Systeem (VVS), waarvan verschillende instanties gebruik<br />

kunnen maken om het risico bij wedstrijden in te schatten en het supportersgeweld te<br />

voorkomen. [CIV] Ook de aanpak van supportersgeweld door de politie is in de loop van<br />

tijd geëvolueerd van massale inzet en geweldgebruik in de jaren tachtig naar infiltratie in<br />

de hooligangroepen en het gericht onschadelijk maken van belangrijkste schakels en<br />

breins achter het supportersgeweld in de jaren nul. [Ferwerda (interview)]<br />

Omdat de supportersgeweld steeds vaker buiten de stadions plaatsvindt, worden<br />

omstanders er steeds vaker mee geconfronteerd zoals (medewerkers of klanten van)<br />

<br />

32


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

horecagelegenheden, tankstations en winkels of toevallige voorbijgangers. [Ferwerda en<br />

Gelissen 2001:90] De materiële schade, bijvoorbeeld aan NSAmaterieel, straatmeubilair<br />

of geparkeerde auto’s is bij voetbalrellen doorgaans hoog. [Van Netburg, 2005: 6]<br />

De gewelddadige supporters zijn voornamelijk jonge autochtone mannen tussen de 19 en<br />

35 jaar, veelal bekend bij politie en justitie wegens het plegen van andere delicten. Ze<br />

komen uit alle sociale groepen maar jongeren uit de lagere sociale milieus zijn<br />

oververtegenwoordigd. [Ferwerda 2001: 85] Begin jaren nul steeg de gemiddelde leeftijd<br />

bij de aangehouden supporters en nam de organisatiegraad van supportersgeweld toe. Er<br />

werden daarbij steeds vaker en doelmatiger moderne communicatiemiddelen (mobiele<br />

telefoons, internet en scanners om de politieradio af te luisteren) ingezet. Het fysieke en<br />

verbale geweld verhardde en werd vaker op persoon gericht. Gevallen van bedreiging en<br />

intimidatie buiten het stadion, in de privéAomgeving van het veiligheidspersoneel,<br />

scheidsrechters, trainers en spelers, kwamen vaker voor dan voordien. [Van Netburg,<br />

2005: 6A7] Politie c.q. het bevoegd gezag werden, naast de rivaliserende sides, steeds<br />

vaker doelgroep van de hooligans. [Ferwerda en Gelissen 2001: 92] Het<br />

supportersgeweld leek zich ook steeds meer te vermengen met andere typen delicten<br />

zoals recreatiecriminaliteit, vernielingen, plunderingen, drugsA en wapenhandel en –<br />

gebruik. Tussen 2000 en 2005 namen zowel het wapenbezitA en gebruik als het gebruik<br />

van drugs en alcohol bij supportersgeweld toe. [Van Netburg, 2005: 2 en 6] Vooral het<br />

excessieve gebruik van drugs zoals cocaïne en speed die angstgevoelens onderdrukken<br />

en/of agressiviteit vergroten, maakt het supportersgeweld zeer onvoorspelbaar.<br />

[Ferwerda (interview)]<br />

<br />

A Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)<br />

A Politie<br />

A Koninklijke Marechaussee (KMar)<br />

A Betaald Voetbalorganisatie (BVO)<br />

A Mobile Eenheid (ME)<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A OM<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

A <strong>Nationaal</strong> Coördinatie Centrum (NCC)<br />

A Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV)<br />

""<br />

A Scott, C. en O.M.J. Adang, ‘Disorderly conduct? On social psychology and the<br />

controll of footbal ‘hooliganism’ at Euro 2004’, The Psychologist 17(2004): 318A<br />

319 http://www.liv.ac.uk/psychology/staff/CStott/Psychologist.pdf (geraadpleegd<br />

op 21 september 2010).<br />

A www.civAvoetbal.com (geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

A Adang, O.M.J. et al., Boven de pet? Een onderzoek naar grootschalige<br />

ordehandhaving in Nederland (Apeldoorn 2009).<br />

A http://www.haguecityfirm.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=49<br />

%3AdeAslagAomAhetA<br />

zuiderpark&catid=78%3Auser4category&Itemid=189&showall=1 (geraadpleegd<br />

op 21 september 2010).<br />

A Netburg, C.J.van, Voetbalvandalisme (Den Haag 2005).<br />

A Geudens, S., ‘Zonder oorlog geen voetbal. Voetbalspel en beschavingsproces’,<br />

Streven. Cultureel Maatschappelijk Maandblad 45(2004),<br />

http://www.streventijdschrift.be/artikels/04/Geudens 2004VoetbalOorlog.htm<br />

(geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

33


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Vooren,J. van de, ‘,<br />

http://www.sportgeschiedenis.nl/2007/01/12/feyenoordAenAdeAvoetbalrellenAvanA<br />

1974.aspx (geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

A Anoniem, ‘Supporters slaags, dode bij voetbalrel’, NRC, 24 maart 1997.<br />

A Crisis Onderzoek Team, Voetbal en geweld. Onderzoek naar aanleiding van rellen<br />

en plunderingen bij een huldiging in Rotterdam (25 april 1999) (Alphen aan den<br />

Rijn 1999).<br />

A http://www.om.nl/onderwerpen/voetbalvandalisme_en/@144137/aanwijzing_0/#<br />

artikel_nieuwsbericht (geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

A Roeleven, D.J., ‘Van hiha … naar een ongegeneerde moordpartij’, De Volkskrant,<br />

20 september 2010.<br />

A Ferwerda, H.B. en L.H.M. Gelissen, ‘Voetbalcriminaliteit. Veroveren de hooligans<br />

het publieke <strong>domein</strong>?’, Justitiële verkenningen 27(2001)1: 84A94.<br />

A Ferwerda, H.B., I. van Leiden en N. Arts, Rellen om te rellen: eens studie naar<br />

grootschalige openbare ordeAverstoringen en notoire ordeverstoorders<br />

(Apeldoorn, Arnhem 2009).<br />

A E.R. Muller e.a., Strandrellen in Hoek van Holland: dancefestival Veroniva Sunset<br />

Grooves, 22 augustus 2009 (Den Haag 2010).<br />

34


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

$<br />

$ . ' %<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Recht<br />

Tweede helft jaren negentig − na 2005<br />

!<br />

In de tweede helft van de jaren negentig kwam een omslag in de maatschappelijke<br />

benadering van het huiselijk geweld. Terwijl het vroeger als een relatieprobleem, een<br />

privézaak van de betrokkenen en daarmee als een maatschappelijk taboe gezien werd,<br />

wordt huiselijk geweld tegenwoordig beschouwd als een publieke zaak, een grootschalig<br />

maatschappelijk probleem dat met alle toegankelijke middelen moet worden bestreden.<br />

Het uitgangspunt is de veronderstelling dat de overheid de veiligheid van de burger moet<br />

beschermen. [Janssen 2006: 14] De overheid heeft de plicht om in te grijpen, wanneer<br />

de veiligheid van de burger door strafbaar gedraag in de publieke maar ook in de<br />

privésfeer in geding komt. [nota Privé Geweld – Publieke Zaak 2002: 5]<br />

Met het begrip huiselijk geweld wordt aangeduid ‘een aantasting van de persoonlijke<br />

integriteit van het slachtoffer door iemand uit de huiselijke kring’, d.w.z. door<br />

(ex)partner, gezinsA en familielid of huisvriend. [Van Dijk 1997: 12] Zowel het geestelijk<br />

geweld (bedreiging, stalking of belaging) als lichamelijk (waaronder ook seksueel)<br />

geweld worden in deze definitie inbegrepen. Nadruk ligt op de relatie tussen dader en<br />

slachtoffer en niet de locatie van het gepleegde delict. [Nieuwenhuis 2008: 10] Het<br />

huiselijk geweld neemt verschillende gradaties en vormen aan, van partnerA<br />

/relatiegeweld, kindermishandeling (waaronder ook verwaarlozing en seksueel misbruik)<br />

A en oudermishandeling tot eergerelateerd geweld. Onder het laatste begrip wordt ‘elke<br />

vorm van geestelijk of lichamelijk geweld’ verstaan, dat wordt ‘gepleegd vanuit een<br />

collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een<br />

man of vrouw en darmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte<br />

is of dreigt te raken.’ [Ferwerda en Van Leiden 2005: 25] In tegenstelling tot andere<br />

uitingsvormen van huiselijk geweld heeft het eergerelateerd geweld een collectief<br />

karakter en wordt doorgaans in familieverband beraamd. [Ferwerda en Van Leiden 2006]<br />

De uitingsvormen van eergerelateerd geweld lopen uiteen van bedreiging, mishandeling<br />

of verstoting tot gedwongen uithuwelijking, het meenemen van kinderen, verminking en<br />

moord. Een moord op een man of vrouw vanwege schending van de seksuele vrouwelijke<br />

eer heet eermoord. Het doden van een man of een vrouw vanwege schending van de<br />

nietAseksuele mannelijke eer wordt aangeduid als trotsmoord. [Ferwerda en Van Leiden<br />

2006]<br />

Het begrip huiselijk geweld met zijn brede definitie kwam pas medio jaren negentig op<br />

en is gebaseerd op de definitie gemaakt door het Bureau Intomart dat in 1997 in<br />

opdracht van het ministerie van Justitie een grootschalig landelijk onderzoek deed naar<br />

de aard en omvang van het huiselijk geweld in Nederland in autochtone kring en in 2002<br />

in allochtone kring. Voorheen was er vanuit emancipatorische perspectief sprake van<br />

geweld tegen vrouwen [Römkens 1992] en eventueel van partnerA of relatiegeweld. Het<br />

accent lag op de bestrijding van vrouwenmishandeling omdat dit beschouwd werd als een<br />

belangrijke stap in vrouwenemancipatie [Janssen 2006: 20A22 en interview Wittebrood].<br />

35


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Die veranderde benadering van huiselijk geweld werd vastgelegd in de kabinetsnota Privé<br />

Geweld – Publieke Zaak uit 2002. Deze nota kwam als reactie op een aantal onderzoeken<br />

naar de aard en omvang van huiselijk geweld, die werden uitgevoerd eind jaren negentig<br />

en begin jaren nul. De uitkomsten van de onderzoeken waren onthutsend. Ze gaven aan<br />

dat huiselijk geweld de meest voorkomende geweldsvorm in Nederlandse samenleving is,<br />

de meeste slachtoffers maakt en zich in alle bevolkingsgroepen in het hele land voordoet.<br />

[nota Privé Geweld – Publieke Zaak 2002: 5 en Janssen 2006: 14A15] Reeds uit een<br />

eerder onderzoek in de periode 1985A1989 naar het geweld tegen vrouwen in<br />

heteroseksuele relaties dat in opdracht van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid<br />

en Cultuur uitgevoerd werd, was gebleken dat één op de negen vrouwen tussen twintig<br />

een zestig in aanraking komt met herhaald eenzijdig lichamelijk geweld (in de helft van<br />

de gevallen inclusief verkrachting) van de partner. [Römkens 1992: 197] Partnergeweld<br />

wordt in 80 tot 90 procent van de gevallen gepleegd door mannen, die vaak (ex)genoot<br />

of –partner, soms huisvriend, zijn van de slachtoffer. Als regel geldt dat hoe intiemer de<br />

aard van de relatie is (geweest), hoe intensiever het geweld. [Janssen 2006: 43]<br />

Aan de brede term huiselijk geweld ligt niet een emancipatorische maar een<br />

strafrechtelijke benadering van geweld in de privésfeer ten grondslag. Het begrip zelf is<br />

niet als een aparte delictencategorie in het Wetboek van Strafrecht opgenomen maar<br />

werd ondervangen door verschillende wetsartikelen met betrekking tot geweld in de zin<br />

van ‘aanwending van kracht tegen personen of goederen met een zodanige hevigheid dat<br />

(…) de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer in gevaar komt.’ [Janssen<br />

2006: 24] In het geval van gewelddelicten gepleegd tegen familieleden kunnen de<br />

voorziene straffen met een derde worden verhoogd. [Janssen 2006: 25]<br />

Ondanks de recente onderzoeken is de kennis van de omvang van huiselijk geweld in<br />

Nederland nog relatief beperkt. Geweld binnen een intieme relatie is over het algemeen<br />

moeilijk vast te stellen. Delicten gepleegd door naasten en bekenden worden vaak niet<br />

als misdrijf beschouwd, veel slachtoffers van huiselijk geweld melden zich niet. Bij de<br />

politie wordt maar een gering percentage van de werkelijk voorgevallen incidenten<br />

geregistreerd. Bij de spoedeisende hulp in de ziekenhuizen en in de BlijfAvanAm’nA<br />

lijfhuizen komen alleen de meest ernstige gevallen terecht. [Wittebrood en Veldheer<br />

2005: 7]<br />

Voor de aanpak van huiselijk geweld zijn verschillende instanties, zogenaamde<br />

ketenpartners, gezamenlijk verantwoordelijk, zoals politie (die sinds 2004 een landelijke<br />

registratie van incidenten van huiselijk geweld voert), Openbaar Ministerie,<br />

vrouwenopvang, reclassering, Algemeen Maatschappelijk Werk en Geestelijke<br />

Gezondheidszorg, de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD) en Jeugdzorg en de<br />

Raad voor Kinderbescherming. De regie ligt bij gemeenten die in de nota Privé Geweld –<br />

Publieke Zaak verplicht werden om een beleid te ontwikkelen voor de lokale aanpak van<br />

huiselijk geweld. Ondanks het feit dat er begin jaren nul veel initiatieven genomen<br />

werden om het huiselijk geweld terug te dringen, was er in 2005 nog geen sprake van<br />

een structurele aanpak van dit probleem. [Janssen 2006: 16]<br />

<br />

""<br />

A Janssen, H., Geweld achter de voordeur. Aanpak van huiselijk geweld (Amsterdam<br />

2006)<br />

A Dijk, van, T. e.a., Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Intomart,<br />

Ministerie van Justitie (Den Haag 1997).<br />

A Römkens, R., Gewoon geweld? Omvang, aard, gevolgen en achtergronden van<br />

geweld tegen vrouwen in heteroseksuele relaties (Amsterdam 1992).<br />

A Kabinetsnota Privé Geweld – Publieke Zaak (Den Haag 2002).<br />

A Nieuwenhuis, A., Huiselijk geweld. Een onderzoek naar kinderen die getuige zijn<br />

van huiselijk geweld (Amsterdam 2008).<br />

36


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ferwerda, H. B. en A. Nieuwenhuis, Tot de dood ons scheidt. Een onderzoek naar<br />

de omvang en kenmerken van moord en doodslag in huiselijke kring (Arnhem<br />

2010).<br />

A Wittebrood, K. en V. Veldheer, Partnergeweld in Nederland. Een secundaire<br />

analyse van de IntomartAonderzoeken naar huiselijk geweld, Tijdschrift voor<br />

Criminologie 47(2005)1: 3A23.<br />

A Ferwerda, H. B. en I. van Leiden, Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een<br />

werkdefinitie (Arnhem 2005).<br />

A Ferwerda, H. B., I. van Leiden en F. Willemsen, Eergerelateerd geweld, Bij de les<br />

2(2006)5.<br />

A http://www.eerwraak.info/feiten/definitie (geraadpleegd op 21 oktober 2010).<br />

A http://www.movisie.nl/132171/def/home/huiselijk_geweld/ (geraadpleegd op 21<br />

oktober 2010).<br />

A Henk Ferwerda, Interview op 12 oktober 2010.<br />

A Karin Wittebrood, Interview op 08 juni 2010.<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)<br />

A Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

A Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)<br />

A Politie<br />

A AdviesA en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG)<br />

A AdviesA en Meldpunten Kindermishandeling<br />

A Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD)<br />

A Raad voor Kinderbescherming<br />

A Algemeen Maatschappelijk Werk<br />

37


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

/ ) .<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij ten aanzien van criminaliteit<br />

A Trend: Emancipatie van het slachtoffer<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

A gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

A Metatrend: Medialisering / Emotionalisering<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

Vanaf 16 september 1997 – na 2005<br />

!<br />

'Zinloos geweld' is een al langer bestaand begrip dat na de dood op Meindert Tjoelker in<br />

de nacht van 13 september 1997 ingeburgerd raakte. Cees Bangma, districtschef van<br />

politie MiddenAFriesland, schreef kort na de dood van Tjoelker een ingezonden brief in de<br />

Leeuwarder Courant, waarin hij Tjoelker omschreef als 'het zoveelste slachtoffer van<br />

zinloos geweld in Leeuwarden, in Friesland in korte tijd'. [Pouwels en Vegter, 2002: 11]<br />

Bangma riep in zijn brief op tot protest tegen zinloos geweld. De landelijke media namen<br />

zijn oproep over. Grote belangstelling voor de dood van Meindert Tjoelker en het<br />

fenomeen zinloos geweld waren het gevolg, zowel bij het grote publiek als in de politiek.<br />

Op 19 september volgde een stille tocht als protest tegen zinloos geweld. De tocht bracht<br />

twintigduizend mensen op de been en werd live uitgezonden op televisie. Landelijk werd<br />

een minuut stilte in acht genomen. [Pouwels en Vegter, 2002: 18]<br />

De rechtszaak tegen de daders leidde het jaar daarop tot de nodige commotie. De<br />

rechtbank legde in de ogen van publiek en politiek veel te lage straffen op. In de Tweede<br />

Kamer leidde de lage strafmaat tot vragen. Ook de minister van Justitie sprak hierover<br />

zijn verbazing uit; iets wat zeer ongebruikelijk is A de wetgevende macht doet gewoonlijk<br />

geen uitspraken over de beslissingen van de rechterlijke macht. Het thema zinloos<br />

geweld kwam zo ook op de politieke agenda te staan. [Pouwels en Vegter, 2002: 20]<br />

Het begrip 'zinloos geweld' werd zo in korte tijd opgenomen in het algemeen taalgebruik<br />

en werd blijvend onderdeel van het publieke, politieke en wetenschappelijke debat.<br />

Andere slachtoffers van geweld werden met terugwerkende kracht onder de noemer<br />

zinloos geweld geschaard, zoals Kerwin Duijnmeijer die in 1983 werd doodgestoken door<br />

een groepje skinheads en Joes Kloppenburg die in 1996 werd doodgeslagen. In de jaren<br />

die volgden werden, onder anderen, Marianne Roza en Froukje Schuitmaker in 1999,<br />

Daniël van Cotthem in 2000, René Steegmans in 2002 en Sedar Soares in 2003<br />

slachtoffer van zinloos geweld.<br />

De term 'zinloos geweld' werd dus in korte tijd populair, maar was op zichzelf<br />

problematisch. Enerzijds impliceert 'zinloos' dat er ook zoiets zou bestaan als 'zinvol<br />

geweld', wat in meer pacifistische kringen op bezwaren stuitte. Anderzijds waren het met<br />

name wetenschappers die inbrachten dat het geweld dan wel zinloos mag lijken, maar in<br />

de ogen van de dader zeker zin heeft of een doel dient. Zij spraken daarom liever van<br />

'publiek geweld'. [Van den Brink en Schuyt, 2003: 7]<br />

De term werd bovendien gaandeweg steeds diffuser toegepast: ook verkeersgeweld en<br />

vandalisme werden eronder geschaard. [Pouwels en Vegter, 2002: 14, Visser, 2000: 20]<br />

Het Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum (WODC) definieerde 'zinloos<br />

geweld' bijvoorbeeld als 'een spontane vorm van fysiek geweld (of dreiging) waarbij het<br />

opzettelijk verwonden of doden van iemand centraal staat (expressief geweld). Het<br />

geweld kenmerkt zich door zijn incidentele aard, en ook door de willekeurige wijze<br />

waarop de dader het slachtoffer kiest.' Ook het WODC schaarde hieronder uiteenlopende<br />

38


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

vormen van geweld, zoals uitgaansgeweld, verkeersgeweld en geweld tegen<br />

overheidsfunctionarissen. [WODC, 1999: 1]<br />

De moord op Meindert Tjoelker was voor het Ministerie van Justitie aanleiding voor de<br />

publicatie van beleidsnota 'Geweld op straat', dat gevolgd werd door Het Twaalf<br />

Stedendebat 'Geweld op straat'. Dit debat was een interdepartementaal initiatief dat<br />

plaatsvond in de twaalf provinciehoofdsteden. Het eindresultaat hiervan was de nota<br />

'Geweld op straat. Uitkomsten van het Twaalf Stedendebat'. [Pouwels en Vegter, 2002:<br />

21] Een ander gevolg van de dood van Meindert Tjoelker was de oprichting van de<br />

Stichting tegen Zinloos Geweld in september 1997. Deze stichting stelt zich ten doel 'zich<br />

in te zetten tegen het geweld en de daarmee gepaard gaande normvervaging'. Als<br />

symbool gebruikt de stichting een lieveheersbeestje. [Website Landelijke Stichting tegen<br />

Zinloos Geweld]<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A De Tweede Kamer<br />

A Politie<br />

A WODC<br />

""<br />

A Boutellier, H., De <strong>Veiligheid</strong>sutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf. 2 e ed. (Den Haag 2003)<br />

A Pouwels, N. en L. Vegter, Meindert Tjoelker en de mythe van het zinloos geweld,<br />

in: Sociologische Gids 49, 1, 2002, p. 9A25<br />

A Rodenko, O., Zinloos geweld bestaat niet. (Amsterdam 2000)<br />

A Schuyt, K. en G. van den Brink (Red.), Publiek geweld. (Amsterdam 2003)<br />

A Visser, H., Geweld als mediahype, in: Psychologie Magazine van april 2000.<br />

A Beleidsnota 'Geweld op straat' (Den Haag 1998)<br />

A Website Landelijke Stichting tegen Zinloos Geweld, geraadpleegd 21A09A2010<br />

A WODC, Zinloos Geweld, Momentopname 1. (Den Haag 1999)<br />

A z.n., Publiek Geweld, in De Volkskrant van 12 mei 1999.<br />

39


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Mondialisering<br />

0 1 $ 2<br />

3 3<br />

A Hotspot: De val van Srebrenica<br />

A Trend: Nuclearisering van Nederland<br />

A Trend: Toenemende inzet van de krijgsmacht bij binnenlandse en internationale<br />

politionele taken<br />

1949 A na 2005<br />

<br />

Na de Tweede Wereldoorlog nam Nederland afstand van zijn vooroorlogse<br />

neutraliteitspolitiek. In 1949 sloot Nederland zich aan bij de NoordAAtlantische<br />

Verdragsorganisatie (NAVO) en ontwikkelde vanaf die tijd zijn veiligheidsbeleid in nauwe<br />

samenwerking met andere westerse landen. [Brouwer en Megens, 2003: 383] Naast de<br />

verdediging van het eigen grondgebied, werd ook de verdediging van het grondgebied<br />

van de andere leden van de NAVO een hoofdtaak van de krijgsmacht en werd de<br />

samenwerking in het NAVOAbondgenootschap het uitgangspunt van de Nederlandse<br />

buitenlandse politiek. [Brouwer en Megens, 2003: 286] Deze situatie bleef bestaan<br />

zolang een aanval vanuit het Oosten dreigde.<br />

De krijgsmacht vond in eerste instantie deelname aan vredesmissies een secondaire,<br />

‘oneigenlijke’ taak. [Brouwer en Megens, 2003: 417] Begin jaren vijftig stuurde de<br />

regering onder druk van de Verenigde Staten Nederlandse militairen voor een<br />

vredesafdwingende operatie onder vlag van de Verenigde Naties (VN) naar Korea. De<br />

Nederlandse regering zat hier echter niet op te wachten, omdat de wederopbouw en<br />

reorganisatie van het militaire apparaat in NAVOAverband veel belangrijker werd<br />

gevonden dan de instandhouding van de Nederlandse troepen in Korea. Vanaf de jaren<br />

zestig droeg Nederland bij aan de standby peacekeeping forces van de VN, maar de<br />

omvang van deze deelname was tussen 1959 en 1978 gering. [Klep en Van Gils, 2005:<br />

51] Het ministerie van Buitenlandse Zaken was weliswaar een voorstander van deelname<br />

aan vredesmissies, maar de krijgsmacht en de politieke top binnen het ministerie van<br />

Defensie waren terughoudend over de inzet van Nederlandse militairen bij dit soort<br />

missies vanwege de NAVOAprioriteit [Klep en Van Gils, 2005: 55A56] Bovendien kwam<br />

Nederland vaak niet in aanmerking voor deelname aan een vredesmissie vanwege zijn<br />

koloniale verleden, omdat de van de missies vaak plaatsvonden in voormalige koloniën.<br />

[Klep en Van Gils, 2010: 53]<br />

Met de val van de muur, het ineenstorten van de SovjetAUnie en de opheffing van het<br />

Warschaupact veranderde er veel voor de Nederlandse krijgsmacht. Tot die tijd was de<br />

taak van de krijgsmacht helder: verdediging van de Nederlandse staat en het<br />

grondgebied van de NAVOAbondgenoten. De structuur van de militaire organisatie was<br />

daar ook op aangepast. [De Wijk, 2004: 155] Nadat de dreiging van een aanval van de<br />

SovjetAUnie wegviel, viel deels het bestaansrecht van de krijgsmacht weg. Begin jaren<br />

negentig vond daarom een heroriëntatie en reorganisatie plaats. Er werden flinke<br />

bezuinigingen doorgevoerd en de krijgsmacht werd omgevormd tot een organisatie met<br />

expeditionaire kenmerken, zoals flexibiliteit en mobiliteit, waardoor<br />

krijgsmachtsonderdelen makkelijker en sneller ingezet konden worden bij humanitaireA<br />

en vredesoperaties. Er werd bewust een keuze gemaakt om de krijgsmacht geschikt te<br />

maken voor deelname aan deze missies. Een belangrijke ontwikkeling binnen de<br />

40


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

reorganisatie was de opschorting van de opkomstplicht voor de dienstplicht in 1997 en<br />

de omvorming naar een beroepskrijgsmacht. [De Wijk, 2004: 147] De hoofdtaak<br />

verschoof van de verdediging van Nederland en de landen van de NAVO naar de<br />

‘bevordering van de internationale rechtsorde en de verlening van humanitaire steun’. De<br />

deelname aan vredesmissies werd in de jaren negentig een gelijke taak aan de<br />

bescherming van het grondgebied, waarbij een dreigingsgeoriënteerd defensiebeleid<br />

plaats maakte voor een internationaal capaciteitengeoriënteerd beleid gebaseerd op het<br />

militair vermogen van de krijgsmacht en internationale presentie. [Klep, 2003: 426]<br />

De deelname aan missies is in de jaren negentig dan ook sterk gestegen. Nederlandse<br />

krijgsmachtsonderdelen waren betrokken bij de Eerste Golfoorlog (1990A1991), de<br />

UNAVEMAmissie in Angola (1991A1997), in de UNTACAmissie in Cambodja (1992A1993)<br />

en de UNMIHAmissie in Haïti (1994A1995). Daarnaast namen Nederlandse troepen deel<br />

aan UNPROFOR(1992A1995) in voormalig Joegoslavië, waar Nederland onder meer de<br />

taak had om de safe area Srebrenica te beschermen en humanitaire hulp te verlenen. In<br />

de tweede helft van de jaren negentig nam de Nederlandse krijgsmacht ook deel aan de<br />

missie in Kosovo. Na 2000 participeerde Nederland in de missies in Irak en Afghanistan.<br />

De aard van de missies is in de loop van de tijd veranderd. Tot en met 1995 waren de<br />

missies meestal vredeshandhavende VNAoperaties die aan strenge beperkende regels<br />

waren gebonden, zeker wat betreft het gebruik van geweld. Een voorbeeld daarvan is de<br />

UNPROFORAmissie in Srebrenica. Na 1995 kwamen er steeds meer ‘groene’ missies in<br />

plaats van de ‘blauwe’ VNAmissies. Dit waren missies die van mogelijke inzet op het<br />

hoogste geweldsniveau uitgingen, wat betekende dat er minder restricties waren<br />

verbonden aan het gebruik van geweld. Deze missies waren overigens niet altijd expliciet<br />

goedgekeurd door de VNA<strong>Veiligheid</strong>sraad, maar werden geïnitieerd en geleid door de<br />

Verenigde Staten of de NAVO, waarbij meerdere landen samenwerkten in coalitions of<br />

the willing. [Klep, 2010]<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Koninklijke Marine<br />

A Koninklijke Landmacht<br />

A Koninklijke Luchtmacht<br />

A Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

A Verenigde Naties<br />

A NAVO<br />

A Wijk, R. de, ‘Defensiebeleid in relatie tot veiligheidsbeleid’, in: E.R. Muller (red.),<br />

Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn<br />

2004).<br />

A Brouwer, J.W. en I. Megens, ‘De Koude Oorlog (1949A1990)’, in J.R. de Bruijn en<br />

C.B. Wels (red.), De militaire geschiedenis van Nederland 155062000 (Amsterdam<br />

2003).<br />

A Klep, C. en R. van Gils, Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname<br />

aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 2005).<br />

A Klep, C., ‘Epiloog: heroriëntatie in de jaren negentig’, in: J.R. Bruijn en C.B. Wels<br />

(red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 155062000<br />

(Amsterdam 2003).<br />

A Christ Klep, interview 5 juli 2010.<br />

41


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

3 3<br />

A Internationalisering<br />

A Technologisering<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissie<br />

1959 – na 2005<br />

!<br />

In de jaren vijftig werden voorbereidingen getroffen voor de nuclearisering van de NAVO.<br />

De SovjetAUnie bleek eerder dan verwacht nucleaire wapens te bezitten en bij een<br />

eventuele aanval zou Europa niet snel genoeg versterkt en bevoorraad kunnen worden.<br />

De Verenigde Staten zagen kernwapens als een goedkoop alternatief voor de grote<br />

aantallen divisies die ingezet zouden moeten worden. Nederland had uit monde van de<br />

minister van Defensie Staf in 1956 bij de NAVO reeds aangegeven dat het welwillend<br />

stond tegenover het op zich nemen van nucleaire taken, zeker omdat verwacht werd dat<br />

door het opnemen van de kernwapens in de krijgsmacht bezuinigd kon worden op<br />

materieel en personeel. 19 Op 6 mei 1959 werd door Nederland en de Verenigde Staten<br />

een bilaterale overeenkomst getekend waarin de nucleaire samenwerking werd<br />

vastgelegd. Middels een tweede overeenkomst gesloten op 25 mei 1960 werd de opslag<br />

van nucleaire wapens in Nederland geregeld en in de loop van dat jaar arriveerden de<br />

eerste kernwapens. De wapens bleven eigendom van de Amerikanen. Begin jaren zestig<br />

werden de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Landmacht uitgerust met<br />

kernwapens. De Marineluchtvaartdienst volgde in de tweede helft van de jaren zestig en<br />

de Koninklijke Marine kreeg in 1969 de beschikking over nucleaire dieptebommen. 20<br />

Over de invoering van tactische kernwapens ontstond in de jaren zestig weinig<br />

maatschappelijk debat. Wel was er een aantal kleine vredesgroeperingen dat<br />

protesteerde tegen de plaatsing van tactische kernwapens in Nederland en ook kerken<br />

veroordeelden kernwapens uit ethische overwegingen. 21 In de Tweede Kamer waren het<br />

de kleine linkse partijen die kritische geluiden lieten horen, de andere partijen waren van<br />

mening dat de nuclearisering van de krijgsmacht tot een kostenreductie zou leiden. 22<br />

Eind jaren zeventig en in de eerste helft van de jaren tachtig roerde de samenleving zich<br />

echter massaal over de plaatsing van kernwapens. De Verenigde Staten wilden een<br />

neutronenwapen introduceren en onder meer in Nederland stationeren. Onder<br />

aanvoering van de CPN en het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) ontstond veel protest<br />

tegen de neutronenbom en ook de regering was hevig verdeeld over de eventuele<br />

plaatsing ervan. Begin 1978 werd een motie aangenomen waarin de regering werd<br />

verzocht de Amerikanen te laten weten dat zij de productie van het neutronenwapen<br />

ongewenst achtte. Het neutronenwapen werd uiteindelijk niet in productie genomen, daar<br />

de Amerikaanse president Carter hier zelf van afzag. 23<br />

De tweede kwestie waar in die jaren in Nederland veel protest over ontstond, was de<br />

stationering van kruisvluchtwapens. In het midden van de jaren zeventig introduceerde<br />

<br />

19 D. Starink, ‘Nuclearisering van de krijgsmacht’, in: B. Schoenmaker en J.A.M.M. Janssen (red.), In de<br />

schaduw van de muur. Maatschappij en krijgsmacht rond 1960 (Den Haag 1997) 86A90.<br />

20 Starink, ‘Nuclearisering’, 91A95.<br />

21 Ibidem, 82; J.W. Brouwer en I. Megens, ‘De Koude Oorlog (1949A1990)’, in: J.R. Bruijn en C.B. Wels (red.),<br />

Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 155062000 (Amsterdam 2003) 386.<br />

22 Brouwer en Megens, ‘De Koude Oorlog’, 394.<br />

23 R.C. van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 197761987 (Amsterdam 2004) 88, 97A98.<br />

42


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

de SovjetAUnie een nieuwe geavanceerde raket voor de middellange afstand. Onder<br />

aanvoering van de Verenigde Staten besloot de NAVO daarop in 1979 tot modernisering<br />

van het kernwapenarsenaal in WestAEuropa. Tegelijkertijd bood de NAVO, de SovjetAUnie<br />

aan om onderhandelingen te starten over wapenbeheersing (zgn. NAVOAdubbelbesluit).<br />

Nederland was het jaar daarvoor door de Verenigde Staten reeds gepolst of de regering<br />

eventueel zou instemmen met de stationnering van nieuwe kernwapens. Het NAVOA<br />

dubbelbesluit hield voor Nederland in dat er 48 kruisvluchtwapens op Nederlands<br />

grondgebied gestationeerd zouden worden, die eigendom bleven van en beheerd zouden<br />

worden door de Amerikanen. Dit plan zorgde voor grote beroering en felle protesten in<br />

Nederland. In 1981 en 1983 protesteerden honderdduizenden mensen in Amsterdam en<br />

Den Haag tegen de kruisraketten. Lange tijd heeft de Nederlandse regering het besluit<br />

tot plaatsing uitgesteld. Pas op 1 november 1985 werd aan de Verenigde Staten<br />

toestemming verleend om de 48 kruisvluchtwapens op Nederlandse grondgebied te<br />

stationeren. Dit is er nooit van gekomen. Met het aantreden van president Gorbatsjov<br />

trad een periode van ontspanning in en in 1987 ondertekenden de Verenigde Staten en<br />

de SovjetAUnie een verdrag waarin werd vastgelegd dat beide landen hun kernwapens<br />

voor de middellange afstand uit Europa zouden verwijderen. 24<br />

Na het einde van de Koude Oorlog werd de Nederlandse krijgsmacht A mede onder<br />

invloed van de nucleaire wapenreductie A aanzienlijk verkleind. Ook verdwenen binnen<br />

enkele jaren alle kernwapentaken van de krijgsmacht. Alleen op vliegbasis Volkel<br />

bestonden er nog twee FA16 squadrons die een kernwapentaak hadden. Sinds 2002 is er<br />

nog maar één F16Asquadron met een kernwapentaak. 25<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Koninklijke Marine<br />

A Koninklijke Landmacht<br />

A Koninklijke Luchtmacht<br />

A Interkerkelijk Vredesberaad<br />

A CPN<br />

A Pax Christi<br />

A Starink, D., ‘Nuclearisering van de krijgsmacht’, in: B. Schoenmaker en J.A.M.M.<br />

Janssen (red.), In de schaduw van de muur. Maatschappij en krijgsmacht rond<br />

1960 (Den Haag 1997).<br />

A Brouwer, J.W. en I. Megens, ‘De Koude Oorlog (1949A1990)’, in: J.R. Bruijn en<br />

C.B. Wels (red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland<br />

155062000 (Amsterdam 2003).<br />

A Diepen, R.C. van, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977A1987<br />

(Amsterdam 2004).<br />

A Diepen, R.C. van ,‘Dutch Disease is Better for Peace’. Nederland en het<br />

‘kruisrakettendebat’, 1979A1986’, in: J. Hoffenaar, J. van der Meulen en R. de<br />

Winter, Confrontatie en ontspanning. Maatschappij en krijgsmacht in de Koude<br />

Oorlog 196661989 (Den Haag 2004).<br />

A Klep, Chr., ‘Epiloog: heroriëntatie in de jaren negentig’, in: J.R. Bruijn en C.B.<br />

Wels (red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 15506<br />

2000 (Amsterdam 2003).<br />

<br />

24 R.C. van Diepen, ‘Dutch Disease is Better for Peace’. Nederland en het ‘kruisrakettendebat’, 1979A1986’, in:<br />

J. Hoffenaar, J. van der Meulen en R. de Winter, Confrontatie en ontspanning. Maatschappij en krijgsmacht in<br />

de Koude Oorlog 196661989 (Den Haag 2004)189A191.<br />

25 Chr. Klep, ‘Epiloog: heroriëntatie in de jaren negentig’, in: J.R. Bruijn en C.B. Wels (red.), Met man en macht.<br />

De militaire geschiedenis van Nederland 155062000 (Amsterdam 2003) 416.<br />

43


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

! 4 $ $<br />

A Internationalisering<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissies<br />

1945 – na 2005<br />

!<br />

De feitelijke hoofdtaak van de krijgsmacht tijdens de Koude Oorlog was de verdediging<br />

van het Nederlands en bondgenootschappelijk grondgebied. Daarnaast werd de<br />

krijgsmacht op verzoek ingezet bij binnenlandse taken. Sinds 1945 was het voor het<br />

burgerlijk gezag mogelijk om een beroep te doen op militaire bijstand, zoals bijstand<br />

tijdens calamiteiten en rampen, bijstand bij handhaving van de openbare orde en bij<br />

strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. 26 Na het einde van de Koude Oorlog viel<br />

de dreiging van een aanval vanuit het Warschaupact weg. Om haar bestaan te kunnen<br />

legitimeren zocht de krijgsmacht naar andere gebieden waar zij actief zou kunnen zijn.<br />

Naast de toenemende inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesA en humanitaire<br />

missies, werd de krijgsmacht ook in toenemende mate ingezet bij binnenlandse taken. 27<br />

In 1991 werd het in de Defensienota genoemd als één van neventaken van de<br />

krijgsmacht. Vanaf eind jaren negentig ontwikkelde de militaire ‘dienstverlening’ aan de<br />

maatschappij zich steeds meer naar een hoofdtaak. In de Defensienota van 2000 werd<br />

de ‘ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en<br />

humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal’ als één van de drie hoofdtaken van<br />

de krijgsmacht genoemd. 28 De krijgsmacht kreeg een ‘vangnetfunctie’. Wanneer civiele<br />

autoriteiten niet over voldoende personeel en/of materieel konden beschikken, dan<br />

konden zij de minister van Defensie om militaire bijstand of steun verzoeken. 29 Voor een<br />

deel van de taken werd het Korps Nationale Reserve ingezet.<br />

Er werden verschillende vormen van militaire bijstand en steunverlening<br />

onderscheiden: 30<br />

militaire bijstand in het geval van een ramp of van ernstige vrees voor het<br />

ontstaan daarvan (bijvoorbeeld bij de Vuurwerkramp in Enschede op 13 mei<br />

2000);<br />

militaire bijstand in het kader van de handhaving van de openbare orde of<br />

stafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (bv het onderscheppen van<br />

drugstransporten);<br />

bijzondere militaire bijstand: de inzet van de Bijzondere Bijstandseenheden<br />

(opgericht in de jaren zeventig en werd ingezet bij kapingen of gijzelingen,<br />

bijvoorbeeld bij de Treinkaping bij De Punt in 1977);<br />

militaire steunverlening in het openbaar belang (bijvoorbeeld tijdens de<br />

Varkenspestepidemie in 1996 en de MKZAcrisis in 2001)<br />

maatschappelijke steunverlening (bv voor de Nijmeegse Vierdaagse en ten<br />

behoeve van de herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog)<br />

<br />

26<br />

Te land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein<br />

militaire operatiën van het ministerie van Defensie en voorgangers, 194561993. Met aanvulling, 199462002.<br />

Rijksarchiefdienst/PIVOT, ministerie van Defensie (Den Haag, Rijswijk 1998/2002) 263A264.<br />

27<br />

Interview Christ Klep, 5 juli 2010.<br />

28<br />

A.G.W. Ruitenberg en I.J. Duine, ‘Dienstverlening aan de maatschappij’, in: E.R. Muller e.a. (red),<br />

Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn 2004) 741A742.<br />

29<br />

C. Homan, ‘Defensie en interne veiligheid: van vangnet naar volwaardige veiligheidspartner’, in: Armex 90<br />

(2006) 21A24, 21.<br />

30<br />

Ruitenberg en Duine, Dienstverlening aan de maatschappij’, 742 e.v.<br />

44


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

bijstand bij calamiteiten op de Nederlandse Antillen en Aruba (bijvoorbeeld inzet<br />

militairen na orkaan Luís op Sint Maarten in 1995)<br />

bijstand ter handhaving van de openbare orde of strafrechtelijke handhaving van<br />

de rechtsorde op de Nederlandse Antillen en Aruba (inzet mariniers en<br />

marechaussee voor beveiliging gebieden om plunderingen na een orkaan tegen te<br />

gaan).<br />

Met name de Koninklijke Marechaussee A vanaf 1998 een zelfstandig krijgsmachtdeel en<br />

al nadrukkelijk belast met civiele taken – heeft na het einde van de Koude Oorlog extra<br />

civiele taken gekregen, zoals de verdere versterking van de grensbewaking, inclusief de<br />

invoering van het mobiele toezicht op vreemdelingen aan de zuidA en oostgrens, de<br />

assistentie bij bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en de overname van<br />

politieA en veiligheidstaken op Schiphol en andere luchthavens. 31<br />

De krijgsmacht werd sinds de Terreurbrief (1973) ook ingezet bij de bestrijding van<br />

terroristische acties (met name de interventietaak), hoewel de bestrijding van terrorisme<br />

primair een politietaak was/bleef. Door de toenemende terroristische dreiging na 2001<br />

vervulde de krijgsmacht niet langer alleen een vangnetfunctie, maar ging zij steeds meer<br />

een structurele rol spelen op het gebied van binnenlandse veiligheid. 32 Met het ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken werden bindende afspraken gemaakt over kwalitatieve en<br />

kwantitatieve militaire bijstand en steunverlening en zijn de werkzaamheden op het<br />

gebied van militaire inlichtingen geïntensiveerd. 33<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Krijgsmacht<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Hoffenaar, J., ‘De Nederlandse krijgsmacht in historisch perspectief’, in: E.R.<br />

Muller e.a. (red), Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden<br />

(Alphen aan de Rijn 2004).<br />

A Kamerbrief van de minister van Defensie dd 29 mei 2006 betreffende Afsluitende<br />

rapportage ‘Defensie en terrorisme’<br />

A Te land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en<br />

handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het ministerie van<br />

Defensie en voorgangers, 194561993. Met aanvulling, 199462002.<br />

Rijksarchiefdienst/PIVOT, ministerie van Defensie (Den Haag, Rijswijk<br />

1998/2002).<br />

A Ruitenberg, A.G.W. en I.J. Duine, ‘Dienstverlening aan de maatschappij’, in: E.R.<br />

Muller e.a. (red), Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden<br />

(Alphen aan de Rijn 2004).<br />

A Homan, C., ‘Defensie en interne veiligheid: van vangnet naar volwaardige<br />

veiligheidspartner’, in: Armex 90 (2006).<br />

A Interview Christ Klep.<br />

A Weger, M. de, De binnenlandse veiligheidstaken van de Nederlandse krijgsmacht<br />

(Assen 2006).<br />

<br />

31 J. Hoffenaar, ‘De Nederlandse krijgsmacht in historisch perspectief’, in: E.R. Muller e.a. (red), Krijgsmacht.<br />

Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn 2004) 52.<br />

32 Homan, ‘Defensie en interne veiligheid’, 21.<br />

33 Kamerbrief van de minister van Defensie dd 29 mei 2006 betreffende Afsluitende rapportage ‘Defensie en<br />

terrorisme’.<br />

45


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

#<br />

A Internationalisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

4 $ $<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissie<br />

1979A na 2005<br />

!<br />

Het besluit tot inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies is een prerogatief<br />

van de regering. Het parlement heeft echter in de loop van de tijd steeds meer invloed<br />

willen uitoefenen op de uitzending van militairen naar conflictgebieden en deze ook<br />

gekregen.<br />

Tijdens de Koude Oorlog heeft Nederland een aantal maal deelgenomen aan<br />

vredesmissies. De twee belangrijkste waren Korea (begin jaren vijftig) en Libanon (eind<br />

jaren zeventig/begin jaren tachtig). Tot 1979 had het parlement zich nauwelijks bemoeid<br />

met het beleid ten aanzien van vredesoperaties . Dit veranderde toen de VN Nederland<br />

verzocht om deel te nemen aan de missie in Libanon (UNIFIL). Hoewel de meerderheid<br />

van het parlement vóór deelname was, waren Kamerleden niet te spreken over het<br />

gebrek aan informatie en vooroverleg. Het parlement was pas een maand na<br />

binnenkomst van het (nog informele) verzoek van de VN op de hoogte gebracht.<br />

Enerzijds vond een parlementaire meerderheid het staatsrechtelijk verdedigbaar dat de<br />

regering zelf besloot over het al dan niet uitzenden van eenheden, anderzijds probeerde<br />

het parlement A voor het eerst – zijn invloed op het uitzendbeleid van de regering de<br />

facto te vergroten. Ten eerste door het opstellen van maatstaven of inzetcriteria voor<br />

internationale uitzendingen en ten tweede door het aannemen van de motieABrinkhorst<br />

waarin de regering werd gevraagd om in de toekomst niet in te stemmen met deelname<br />

aan een vredesmacht voordat de Kamer gehoord was (Klep en Van Gils, 2005: 74A76).<br />

Een punt waar verder veel politieke en maatschappelijke discussie over ontstond, was de<br />

mogelijke gedwongen inzet van dienstplichtige soldaten bij de LibanonAmissie. De<br />

Vereniging van Dienstplichtige Militairen vocht de uitzending bij de rechtbank aan. In<br />

hoger beroep werd de Vereniging in het gelijk gesteld, maar toen zaten de<br />

dienstplichtigen al een half jaar in Libanon. De discussie over de inzet van<br />

dienstplichtigen stierf een zachte dood (Klep en Van Gils, 2005: 77A78).<br />

In 1987 werd door het parlement de motie van CDAAKamerlid Frinking aanvaard<br />

waarmee de regering werd opgeroepen om elk uitzendbesluit nog vóór het vertrek van<br />

de uit te zenden militairen aan de Kamer voor te leggen, zeker wanneer dit<br />

dienstplichtigen zouden zijn. Met de aanvaarding van de motieAFrinking – dat een<br />

aanscherping van de motie van Brinkhorst uit 1979 was – nam de parlementaire invloed<br />

op de inzet en uitzending van Nederlandse militaire verder toe (Klep en Van Gils, 2005:<br />

98).<br />

Na de val van de Muur in 1989 besloot de regering om vredesmissies een belangrijker<br />

onderdeel te maken van het defensiebeleid en is de inzet van de krijgsmacht bij deze<br />

missies sterk gestegen. De regering stemde dan ook in met verzoeken van de Verenigde<br />

Naties begin jaren negentig om deel te nemen aan vredesoperaties in Cambodja<br />

(UNTAC) en in Joegoslavië (UNPROFOR). Ook de Kamer ging hiermee akkoord. Bijna<br />

70% procent van de Nederlanders stond welwillend tegenover deelname aan UNPROFOR<br />

(Van der Meulen en Soeters, 2004: 228). Pas toen de gevaren van de missie duidelijker<br />

46


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werden en de risico’s groter, uitten verschillende Kamerleden hun zorgen over de<br />

veiligheid, de bescherming en de opleiding van de militairen (Klep en Van Gils, 2005:<br />

110). In 1993 kwam een nieuw verzoek van de VN voor inzet van Nederlandse militairen<br />

in Joegoslavië binnen, nu ter bescherming van een safe area in Bosnië. Zowel vanuit de<br />

Nederlandse samenleving als vanuit de media en de Tweede Kamer, kwamen steeds<br />

meer geluiden om bij te dragen aan het beschermen van de bevolking en het verbeteren<br />

van de humanitaire situatie. Met het aannemen van de motieAVan Traa/Van Vlijmen gaf<br />

de Kamer een sterk positief signaal af over de inzet van Nederland bij internationale<br />

vredesmissies en met name in Bosnië. De regering bood daarop een gevechtseenheid<br />

aan voor de inzet in Bosnië (Klep en Van Gils, 2005: 117). De stationering in de safe<br />

area Srebrenica en het drama dat in juli 1995 plaatsvond, waarbij meer dan 8.000<br />

moslimmannen werden gedood, zorgden voor een ommekeer bij de regering, het<br />

parlement en de samenleving. Op verzoeken van de VN betreffende de inzet van<br />

Nederland bij andere vredesmissies werd voorlopig afwijzend gereageerd (Klep en Van<br />

Gils, 2005: 142) en de publieke steun voor de missie nam tijdelijk af tot 40% (Van der<br />

Meulen en Soeters, 2004: 228). Het parlement wilde door het echec in Srebrenica en ter<br />

voorkoming van herhaling nog meer invloed op de besluitvorming rond de inzet van<br />

Nederlandse militairen in vredesmissies, namelijk door een wettelijk vastgelegd<br />

instemmingsrecht ten aanzien van de deelname aan deze missies. De regering (en<br />

uiteindelijk ook een parlementaire meerderheid) vond dit te ver gaan, omdat – zoals<br />

minister Van Mierlo het verwoordde – “[het] irreëel [is] te veronderstellen dat de<br />

regering tegen de wil van de volksvertegenwoordiging in, militairen zou uitzenden” (Klep<br />

en Van Gils, 2005: 145). Uiteindelijk werd een compromis vastgelegd in artikel 100 van<br />

de Grondwet: de regering had de plicht om – indien mogelijk – het parlement vooraf te<br />

informeren over eventuele verzoeken om inzet van de Nederlandse krijgsmacht;<br />

tegenover verzoekende partijen een voorbehoud te maken over de deelname zolang er<br />

nog geen binnenlandsApolitiek overleg was geweest; en het toetsingskader toe te<br />

passen. Er kwam dus een informatieplicht van de regering, maar geen instemmingsrecht<br />

van het parlement (Klep en Van Gils, 2005: 146).<br />

Een nieuwe discussie tussen regering en het parlement over de (mede)zeggenschap bij<br />

het uitzenden van militairen ontstond in 2005. Toen werden Nederlandse special forces<br />

ingezet in Afghanistan in het kader van operatie Enduring Freedom. Volgens de regering<br />

was artikel 100 hier niet op van toepassing, omdat het niet ging om een vredesoperatie,<br />

maar om een collectieve zelfverdedigingsoperatie onder artikel 97 van de Grondwet. De<br />

regering bepleitte dat de special forces daarom onder het oorlogsrecht vielen en de<br />

terroristische strijders als vijanden golden, wat zou impliceren dat de regering de Kamer<br />

niet vooraf zou hoeven te informeren of toestemming te vragen. In de praktijk werd<br />

echter wel overlegd en stemde een Kamermeerderheid vóór uitzending (Klep en Van Gils,<br />

2005: 179).<br />

Niet alleen heeft het parlement sinds Libanon steeds meer invloed willen uitoefenen op<br />

de inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies, ook is het zich steeds meer<br />

gaan bezig houden met details rond de uitzending, bijvoorbeeld over de inzet van het<br />

aantal helikopters (Interview Klep, 5 juli 2010). De toegenomen invloed heeft zich<br />

formeel geuit in de informatieplicht van de regering ten aanzien van de Kamer, maar het<br />

parlement heeft nog geen instemmingsrecht gekregen. De kans dat de regering wat<br />

betreft de inzet van militairen bij vredesmissies ingaat tegen de wil van het parlement is<br />

daarentegen klein.<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Parlement<br />

A Vereniging van Dienstplichtige Militairen<br />

A Regering<br />

47


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

""<br />

A Christ Klep, interview 5 juli 2010.<br />

A Meulen, J.S van der en S. Soeters, ‘Krijgsmacht en samenleving: civielAmilitaire<br />

betrekkingen in verandering’, in: E.R. Muller (red.), Krijgsmacht. Studies over de<br />

organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn 2004).<br />

A Klep, C. en R. van Gils, Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname<br />

aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 2005).<br />

48


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

&<br />

A Internationalisering<br />

A Informatisering<br />

A Verandering van institutionele verbanden<br />

.<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

A Trend: Opkomst van het modern terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Hotspot: De val van Screbrenica<br />

A Domein: Verhouding met het buitenland<br />

Jaren vijftig – na 2005<br />

!<br />

In de jaren zeventig had Nederland drie inlichtingendiensten: de Binnenlandse<br />

<strong>Veiligheid</strong>sdienst (BVD), de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) en de Inlichtingen Dienst<br />

Buitenland (IDB).<br />

De BVD werd kort na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, opgericht als het Bureau<br />

Nationale <strong>Veiligheid</strong>. In 1947 werd dit de Centrale <strong>Veiligheid</strong>sdienst, onder het ministerie<br />

van Justitie. De dienst kreeg uitdrukkelijk geen executieve bevoegdheden, om iedere<br />

gelijkenis met de Gestapo uit te sluiten. Aanvankelijk was de aandacht vooral gericht op<br />

(resten van) rechtsAextremisme, als schuilplaats van sympathisanten en navolgers van<br />

het nationaalAsocialisme, maar ook op weerbaarheidsorganisaties van oud verzetstrijders<br />

en groepen die met geweld voor het behoud van NederlandsAIndië streden. Maar al snel<br />

kwam de nadruk te liggen bij het communisme, als nieuwe bedreiging voor de vrede en<br />

de Nederlandse democratische rechtsorde. In 1949 ging de dienst over naar het<br />

ministerie van Binnenlandse Zaken en werd toen de BVD.<br />

De dienst richtte zich op veiligheid en contraAspionage, bijvoorbeeld op pogingen vanuit<br />

de DDR tot spionage en infiltratie bij Afcent, het militaire hoofdkwartier van de NAVO in<br />

Brunssum. Achter veel maatschappelijke verschijnselen werd de hand van Moskou<br />

vermoed. Dat gold bijvoorbeeld voor de acties van de vredesbeweging midden jaren<br />

tachtig tegen de neutronenbom en kruisraketten. De beweging zou heimelijk vanuit<br />

Moskou gestuurd en gefinancierd worden.<br />

Focuspunt in de strijd tegen het communistische gevaar was lang de Communistische<br />

Partij Nederland (CPN), die gezien werd als voorpost en vijfde colonne van Moskou. De<br />

praktijk was gecompliceerder: de CPN bekeerde zich in de jaren zestig tot het Chinese<br />

communisme. Daarmee werd de logische band met de vijand in het Oostblok verbroken.<br />

De relatie van de CPN met Moskou werd pas in 1977 hersteld.<br />

Toen gewelddadig activisme en terrorisme in de jaren zeventig de kop opstaken was de<br />

rol van de BVD het inwinnen van inlichtingen, onder andere door groepen te identificeren<br />

en er in te infiltreren. Dat was niet zo succesvol. Radicalisering van ZuidAMolukkers werd<br />

aanvankelijk niet opgemerkt en de gebruikelijke manier van infiltreren werkte niet.<br />

Anders dan bij de CPN kon iemand niet zomaar lid worden van groepen ZuidAMolukkers<br />

of Rode Jeugd. Hooguit kon men door 'technische acties' (afluisteren door telefoontaps<br />

en microfoons) wel iets aan de weet komen. Gedurende de hele periode van<br />

terroristische acties van de jaren zeventig tot begin jaren negentig lag het zwaartepunt<br />

van de aanpak dan ook bij politie en justitie, en had de BVD een beperkte<br />

ondersteunende rol.<br />

49


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De Militaire Inlichtingen Dienst was ouder dan de BVD, en dateerde in oorspronkelijke<br />

vorm van het begin van de Eerste Wereldoorlog. In 1949 waren de taken opnieuw<br />

vastgesteld, en die werden nog eens aangescherpt in 1972. Eigenlijk was er sprake van<br />

drie afzonderlijke militaire inlichtingendiensten, die van de landmacht (LAMID), van de<br />

Marine (MARID) en van de Luchtmacht (LUID). De taken van de diensten liepen parallel:<br />

• het inwinnen van gegevens over potentieel en strijdkrachten van andere<br />

mogendheden<br />

• het inwinnen van gegevens in verband met de veiligheid van de eigen<br />

strijdkrachten.<br />

Ook bij de militaire inlichtingendiensten waren, al vanaf het moment dat Nederland bij de<br />

oprichting in 1949 lid geworden was van de NAVO, de activiteiten gericht op de<br />

communistische tegenstander, in dit geval het Warschau Pact. Weliswaar werd Nederland<br />

later ook betrokken bij missies van de VN als in Libanon (1979A1985) en had het<br />

belangen in de West, met de Nederlandse Antillen, maar in verhouding bleven de<br />

inlichtingenactiviteiten die daarmee gepaard gingen ver achter bij die gericht op het<br />

Oostblok. Elke dienst had zijn eigen specialiteiten. De MARID speelde een belangrijke rol<br />

bij het vergaren van informatie via de interceptie en het uitpeilen en decoderen van<br />

radioA en later satellietverkeer van buitenlandse mogendheden. Naarmate de technische<br />

mogelijkheden toenamen, werden nieuwe technieken ontwikkeld. De dienst maakte ook<br />

geluidsprofielen van vijandelijke oorlogsschepen aan de hand van trillingen die motoren<br />

en schroeven van schepen onder water voortbrachten. De LUID was gespecialiseerd in<br />

luchtfotografie, het interpreteren van satellietfoto's en het detecteren van signalen van<br />

vijandelijke radarinstallaties. Elke dienst onderhield op het eigen terrein (afzonderlijke)<br />

contacten met zusterdiensten uit andere NAVOAlanden. Er waren ook algemene taken die<br />

bij de LAMID of op centraal stafniveau belegd waren, als het 'signaleren' van<br />

bijzonderheden van dienstplichtigen voordat zij werden ingedeeld, screenen van<br />

burgerpersoneel van Defensie en het observeren van geaccrediteerde militaire<br />

vertegenwoordigers van andere landen.<br />

De afstemming met de BVD die, met name waar het ging om contraspionage, in wezen<br />

op hetzelfde terrein opereerde, was problematisch. De taakscheiding dat de militaire<br />

diensten alleen binnen de hekken van kazerne bevoegd waren en de BVD daarbuiten,<br />

leidde menigmaal tot competentieconflicten.<br />

De Inlichtingen Dienst Buitenland (IDB), was sinds 1972 opvolger van de Buitenlandse<br />

Inlichtingendienst BID die in 1946 was opgericht. De IDB ressorteerde onder de premier.<br />

Zoals de naam aangeeft, verzorgde de dienst het offensieve inlichtingenwerk in het<br />

buitenland, ook op het gebied van militaire zaken. In 1976 werden door een ministeriele<br />

commissie de gebieden aangegeven waarop de IBD zich in het bijzonder moest richten:<br />

maritieme, technisch/wetenschappelijke en politiek/economische zaken. De IDB was een<br />

betrekkelijk kleine dienst (ca. 70 personeelsleden) die toch over de gehele wereld actief<br />

probeerde te zijn, onder andere door het aansturen van agenten in het buitenland.<br />

Minder dan de andere diensten was de IDB speciaal gericht op het Oostblok. De dienst<br />

werd gekenmerkt door veel conflicten, vooral intern maar ook met andere diensten. Zo<br />

speelde begin jaren tachtig een competentieconflict met de BVD, wie over de situatie in<br />

Suriname na de militaire coup moest rapporteren.<br />

Alle diensten werden aan het eind van de Koude Oorlog meermalen ingrijpend<br />

gereorganiseerd en de taken werden aangepast. Bij de BVD werd, onder leiding van de<br />

flamboyante directeur Docters van Leeuwen, de koers verlegd richting binnenlandse<br />

veiligheid, antiAterrorisme en vredesoperaties.<br />

De militaire inlichtingendiensten werden onder druk van het parlement (en met de nodige<br />

tegenwerking van de legeronderdelen) samengevoegd tot de MID en meer gericht op de<br />

nieuwe taakopdracht van de Nederlandse krijgsmacht, waarbij de nadruk lag op<br />

vredesoperaties. Daarmee kwamen ook nieuwe operatiegebieden in het buitenland in<br />

beeld, waarover tot dan toe weinig of geen informatie beschikbaar was.<br />

<br />

50


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De IDB werd, nadat eerst nog was gedacht aan een vorm van samengaan met de BVD, in<br />

1994 opgeheven.<br />

Naast de inlichtingendiensten werd de oorlog werd ook een stayAbehind organisatie<br />

opgezet, een dienst die geactiveerd zou worden in geval van een bezetting van<br />

Nederland. Deze dienst ‘Operaties en Inlichtingen’ (O&I) bestond uit twee (gescheiden)<br />

onderdelen, en werd aangestuurd door leden van de Raad van State.<br />

‘Operaties’, onder der verantwoordelijkheid van de ministerApresident, bereidde acties<br />

voor op het gebied van sabotage, overvallen en liquidaties. Hiervoor werden wapens en<br />

explosieven in ondergrondse depots opgeslagen. Ontdekking van depots en berichten dat<br />

wapens daaruit in handen van criminelen waren gevallen, leidden in de jaren tachtig tot<br />

veel ophef. ‘Inlichtingen’, onder de verantwoordelijkheid van de minister van Defensie,<br />

bouwde aan een netwerk van agenten voor, met specialisaties als verbindingen,<br />

ontsnappingsroutes, infiltratie, codezaken, falsificaties. Naar aanleiding van het Italiaanse<br />

voorbeeld is de dienst bekend geworden onder de naam ‘Gladio’.<br />

In 1990 werd door ministerApresident Lubbers het bestaan van de dienst voor het eerst<br />

bevestigd. Het einde was toen al in zicht, door het aflopen van de Koude Oorlog. In 1992<br />

werd de dienst opgeheven.<br />

In 2002 werd een nieuwe wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten van kracht, met<br />

een verdere aanpassing van de taak en organisatie van de resterende<br />

inlichtingendiensten. Daarvoor waren er zowel inhoudelijke als formele gronden. In de<br />

jaren negentig was duidelijk geworden dat het internationale, vooral jihadistische<br />

terrorisme een steeds grotere bedreiging begon te vormen, ook voor Nederland als<br />

onderdeel van de Westerse wereld en bondgenoot van de Verenigde Staten. De vraag<br />

was of de bestaande diensten daarvoor voldoende waren toegerust. De diensten hadden<br />

ook onvoldoende gefunctioneerd bij het echec in Screbrenica, toen er te weinig<br />

informatie voorhanden was om tot een goed beleid te komen. In formele zin moest er, na<br />

een veroordeling van Nederland door het Europese Hof, een onafhankelijke voorziening<br />

voor beklag wettelijk geregeld worden.<br />

De BVD en de MID werden beide omgevormd tot inlichtingenA én veiligheidsdienst, de<br />

AIVD en MIVD. Daarmee werd ook het gat opgevuld dat ontstaan was met het opheffen<br />

van de IDB in 1994, toen er structureel geen eigen buitenlandse informatie beschikbaar<br />

kwam. In de AIVD werd de inlichtingentaak in het buitenland hersteld, hoewel het voor<br />

de dienst in wezen een vreemde taak was die niet zonder meer kon worden opgepakt.<br />

Het verzamelen van dergelijke informatie kan dienen voor Nederlandse politieke<br />

doeleinden, maar ook om uit te wisselen tegen andere informatie van buitenlandse<br />

diensten, omdat een van de basisbeginselen van samenwerking het 'voor wat hoort wat'<br />

principe is. Een voorbeeld van gebruik van informatie van anderen was in 2002 en 2003,<br />

in de aanloop naar het besluit over deelname aan IrakAoorlog, waar de commissie Davids<br />

onderzoek naar heeft gedaan.<br />

Na de aanslagen van 11 september 2001, en nog versterkt na de aanslagen in Madrid en<br />

Londen en de moord op Theo van Gogh, is het belang van de bestrijding van terrorisme,<br />

zowel nationaal als internationaal, voor de AIVD alleen maar toegenomen. Tot de taken<br />

van de dienst horen nu ook onderzoek naar radicalisering, controle van vreemdelingen,<br />

profilering of iemand mogelijk een gevaar kan vormen , het uitvoeren van dreigingsA en<br />

risicoanalyses in verband met beveiliging van personen , en aansluiting bij Europese<br />

processen om op grote schaal dataverkeersinformatie op te slaan en uit te wisselen.<br />

De verhouding tussen justitie en AIVD is veranderd. Met de nieuwe wetgeving op het<br />

gebied van inlichtingen en veiligheid krijgt de AIVD steeds meer een eigen rol in<br />

strafprocessen, door de ontwikkeling dat zijn ambtsberichten een bewijsstatus krijgen,<br />

ook al zijn ze in het kader van bronbescherming niet te verifiëren.<br />

Voor de MIVD kwam het zwaartepunt in de jaren nul te liggen bij de inlichtingen en<br />

veiligheid met betrekking tot de steeds uitgebreidere missies in het buitenland. Het ging<br />

daarbij zowel om militaire inlichtingen, over tegenstanders en het gebied, als contraA<br />

inlichtingen over mogelijke bedreigingen door spionage, subversie, sabotage en<br />

<br />

51


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

terrorisme. Bij grote operaties werd ook een faciliteit ter plaatse gecreëerd, zowel om<br />

vanuit het operatiegebied inlichtingen aan de hogere leiding te geven, als om de lokale<br />

commandant van inlichtingen A speciaal op het gebied van veiligheid A te voorzien.<br />

Daarnaast werd de MIVD ook steeds meer betrokken op terreinen als terrorismeA en<br />

criminaliteitsbestrijding (bijvoorbeeld drugsbestrijding, zeeroverij), door de uitbreiding<br />

van de activiteiten van de krijgsmacht naar die gebieden.<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Defensie en haar voorgangers<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A AIVD / BVD<br />

A MIVD / MID / LAMID / MARID / LUID<br />

A IDB / BID<br />

A O&I<br />

A CPN<br />

A NAVO<br />

A Commissie Davids<br />

""<br />

A Engelen, Dick, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007)<br />

A Engelen, Dick, De Militaire Inlichtingen Dienst 1914A2000 (Den Haag 2000)<br />

A De Graaff, Bob en Wiebes, Cees, Villa Maarheze, De geschiedenis van de<br />

inlichtingendienst buitenland (Den Haag 1998)<br />

A De Graaff, Bob, ‘Onze cowboys in Verweggistan’, De Groene Amsterdammer, 4<br />

Augustus 2010<br />

A Davids, W.J.M. e.a., Rapport commissie van onderzoek besluitvorming Irak<br />

(Amsterdam 2010)<br />

A Bron R.P., ‘Inlichtingendiensten’ in E.R. Muller e.a., <strong>Veiligheid</strong>, Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan de Rijn 2004)<br />

A Van Reijn, J.A en Metselaar, M.V. ‘Inlichtingen en veiligheid’ in E.R. Muller e.a.,<br />

Krijgsmacht, Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn<br />

2004)<br />

A De Graaf, Beatrice, interview 12 juli 2010<br />

A BVD, Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw; dreigingsbeeld en positionering<br />

BVD (Leidschendam 2001)<br />

A Buro Jansen en Janssen, Onder druk, terrorismebestrijding in Nederland (Breda<br />

2006)<br />

A Pivot –rapport nr. 166, De Nederlandse stay behind – organisatie in de koude<br />

oorlog 1945 – 1992 (’s Gravenhage 2005)<br />

52


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

(<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Multiculturalisering<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en de houding van de<br />

overheid’<br />

A Trend: Opkomst van het moderne terrorisme<br />

A Trend: Veranderend karakter van criminaliteit<br />

A Hotspot: Acties ZuidAMolukkers<br />

Jaren zestig – jaren negentig<br />

!<br />

Internationaal was er vanaf de jaren zestig sprake van een sterke opleving van<br />

activistische groepen die met geweld maatschappelijke veranderingen wilden bereiken.<br />

Er waren twee hoofdstromingen: groepen die hun aanspraken op een gebied of regio op<br />

deze manier kracht bijzetten (bijvoorbeeld IRA, ETA, PLO, PKK) en groepen die een A<br />

linkse A ideologische omwenteling wilden bewerkstellingen (bijvoorbeeld RAF, Brigate<br />

Rosso, het Japanse Rode Leger, Tupamaros, Lichtend Pad). 34<br />

In de jaren zestig en zeventig was er geen misverstand over de doeleinden die de<br />

activistische groepen nastreefden. Die werden bij hun acties helder en duidelijk voor het<br />

voetlicht gebracht. De groepen maakten gebruik van gewelddadige methoden als<br />

gijzeling, kaping, moord. Deze methoden waren in de ogen van de activisten functioneel<br />

om het beoogde doel te bereiken, maar geen doel op zich. Liever 'a lot of people<br />

watching than a lot of them dead'. 35<br />

De termen ‘terroristen’ en ‘terrorisme voor dit soort gewelddadig activisme werden in die<br />

tijd maar beperkt gebruikt, en dan nog voornamelijk binnen de overheid. De grens<br />

tussen terroristische en andere bewegingen was vanouds arbitrair en bewegend. Veelal<br />

werd het dreigen met of het plegen van geweld tegen personen, waardoor de<br />

democratische rechtsorde zou worden aangetast, wèl tot terrorisme gerekend, maar<br />

alleen het veroorzaken van schade, het ontregelen van het maatschappelijke leven of het<br />

plegen van criminele handelingen als inbraken níet. RechtsAextremistische activiteiten<br />

werden in deze periode in Nederland per definitie niet tot terrorisme gerekend. Sommige<br />

rechtse groepen gingen zo ver dat ze een staatsgreep nastreefden, maar de kans dat dit<br />

ooit geëffectueerd zou worden werd door de BVD nagenoeg nihil geacht, niet in het minst<br />

omdat ze door interne ruzies gewoonlijk al vanzelf uit elkaar vielen. 36 Pas in 2004 werd<br />

terrorisme als zodanig gedefinieerd in de Nederlandse wetgeving, en kon iemand er voor<br />

veroordeeld worden.<br />

‘Oud terrorisme’ – beperkt geweld om aanspraken op een gebied kracht bij te zetten of<br />

om een ideologische omwenteling te bewerkstelligen A is dan ook een overkoepelende<br />

term voor dit soort activistische activiteiten die later in zwang is gekomen, mede ter<br />

onderscheid van andere vormen van gewelddadige actie, die zich sinds de jaren negentig<br />

zijn gaan manifesteren.<br />

Nederland werd in de periode vanaf rond 1970 met enige regelmaat geconfronteerd met<br />

aanslagen, gijzelingen en kapingen. Voordien was hier nauwelijks tot geen ervaring met<br />

dit fenomeen, en al helemaal niet met terrorisme dat vanuit Nederland zelf kwam.<br />

<br />

34<br />

U. Rosenthal , ‘Terrorisme’ in E.R. Muller e.a., Crisis, Studies over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009),<br />

66<br />

35<br />

Ibidem, 66,67<br />

36<br />

Dick Engelen, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007), 155<br />

53


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De meest intensieve en omvangrijke terroristische aanslagen in Nederland hebben in de<br />

jaren zeventig plaatsgevonden door ZuidAMolukse jongeren, die naar de vorming van een<br />

eigen staat streefden. 37 Het ZuidAMoluks terrorisme vormde een van de eerste vormen<br />

van home grown terrorisme in Nederland. 38 De eerste substantiële actie was de bezetting<br />

van de Indonesische residentie in Wassenaar 1970, naar aanleiding van een bezoek van<br />

de Indonesische president. Een politieman werd gedood. Na een eerste treinkaping bij<br />

Wijster in 1975, met drie doden, was het dieptepunt de treinkaping in De Punt en de<br />

gelijktijdige gijzeling in de school in Bovensmilde in 1977. Bij de beëindiging van de<br />

treinkaping in De Punt vielen acht doden, zes gijzelnemers en twee gegijzelden. Na de<br />

bezetting van het Provinciehuis Drenthe in Assen in 1978, waarbij twee gegijzelden<br />

omkwamen, kwam er een einde aan de acties.<br />

Ook kreeg Nederland zijn deel van terrorisme door linkse splinterorganisaties. In het<br />

begin van de jaren zeventig was in Nederland de Rode Jeugd actief, vooral met<br />

bomaanslagen. Zo werden in 1972 de auto van de hoofdcommissaris en het huis van de<br />

burgemeester van Eindhoven opgeblazen. 39 Als linksAextremistische beweging bereikte<br />

de Rode Jeugd veel minder dan haar buitenlandse tegenhangers als de Duitse RAF. Noch<br />

de impact van de acties op de bevolking, noch de reacties van de overheid waren zodanig<br />

dat het de groep lukte om een sfeer van angst en repressie te creëren. 40 Midden jaren<br />

zeventig verdwenen de Rode Jeugd en haar opvolgers Rode Hulp en Rood Verzetsfront<br />

uit beeld.<br />

In het midden van de jaren tachtig werden vele acties gevoerd tegen het<br />

apartheidsregime in ZuidAAfrika. De meeste daarvan waren vreedzaam. Uitzondering was<br />

de RaRa (Revolutionaire AntiARacistische Actie). De groep pleegde in Nederland<br />

verschillende bomaanslagen waarbij grote financiële schade werd aangericht. Er werd<br />

brand gesticht bij vestigingen van de groothandel Makro, onderdeel van de SHV<br />

(Steenkolen Handels Vereniging), om de onderneming te bewegen de activiteiten in ZuidA<br />

Afrika te beëindigen. Dit gebeurde inderdaad. Ook het bedrijf Shell was doelwit.<br />

Tientallen benzinestations gingen in vlammen op. In het begin van de jaren negentig<br />

richtte de groep zich tegen het Nederlandse asielbeleid. 41 Er waren bomaanslagen op<br />

Marechausseekazernes en ministeries. De woning van staatssecretaris van Justitie Kosto<br />

werd opgeblazen, vermoedelijk door de RaRa, al is deze actie nooit geclaimd. Na 1993<br />

stopten de acties. Het is nooit gelukt de beweging op te rollen; slechts voor één aanslag<br />

is een veroordeling uitgesproken.<br />

Naast deze in Nederland wortelende terroristen was er vanaf het begin van de jaren<br />

zeventig tot begin jaren negentig sprake van internationaal terrorisme, waarbij<br />

buitenlandse activisten (of hun Nederlandse sympathisanten) doelen in Nederland<br />

aanvielen, aanslagen pleegden op landgenoten of Nederland als wijkplaats of tijdelijk<br />

onderkomen benutten. 42 Actief waren onder andere de Palestijnse Zwarte September en<br />

El Fatah, het Japanse Rode Leger, de RAF, de IRA, de ETA en de Armeense<br />

afscheidingsbeweging. Bij de acties vielen verscheidene doden, ook Nederlanders.<br />

Aanpak van gijzelingen en terroristische aanslagen was in de jaren zeventig en tachtig<br />

vooral een taak van politie en justitie. Een van de redenen daarvoor was dat met de<br />

terroristisch activiteiten ook 'gewone' criminaliteit verbonden was. Voor de financiering<br />

van operaties werden bankovervallen gepleegd; om aan materiaal te komen waren<br />

wapendiefstallen nodig.<br />

De inlichtingendiensten speelden een rol die beperkt was tot het vergaren van informatie.<br />

Het was niet eenvoudig de splinterbewegingen te identificeren en er in te infiltreren.<br />

Bovendien was er destijds een behoorlijke terughoudendheid om de privacy van burgers<br />

<br />

37<br />

E.R. Muller e.a., Terrorisme. Studies over Terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008), 217<br />

38<br />

Ibidem, 218<br />

39<br />

Ibidem, 228<br />

40<br />

Beatrice de Graaf, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika<br />

(Amsterdam 2010), 167<br />

41 Muller, Terrorisme, 229<br />

42 Ibidem, 230 A 233<br />

<br />

54


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

aan te tasten, zowel bij een dienst als de Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>s Dienst (BVD) zelf als<br />

bij de politiek verantwoordelijken, die voor acties als afluisteren persoonlijk toestemming<br />

moesten geven. 43 .<br />

Begin jaren zeventig ontstond binnen het overheidsapparaat langzamerhand een<br />

overlegstructuur voor de aanpak van terrorisme, waarbij procureursAgeneraal,<br />

ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken, het hoofd van de BVD en de<br />

hoofdcommissarissen van grote steden betrokken waren. De behandeling van<br />

verschillende aspecten van terrorisme (gijzelingen, overvallen en bomaanslagen,<br />

vliegtuigkapingen, toezicht op en toelating van vreemdelingen) werd over onderdelen<br />

van Justitie verdeeld. 44<br />

De aanslag tijdens de Olympische Spelen in München in 1972 bracht een<br />

stroomversnelling teweeg. In de 'Terreurbrief' van premier Biesheuvel werd de 'nationale<br />

strategie voor bestrijding van maatregelen van terroristische aard' bekendgemaakt.<br />

Wetgeving op het gebied van terreurbestrijding bleef achterwege, maar er werden wel<br />

maatregelen genomen, zoals het oprichten van antiAterreureenheden (twee Bijzondere<br />

Bijstand Eenheden, bij de politie en bij defensie). 45 Er kwam een landelijk terreurofficier<br />

van justitie en het Recherche Bijstandsteam bij de Central Recherche Informatiedienst<br />

(CRI) werd geacht als knooppunt van terreurAgerelateerde informatie te fungeren. In de<br />

praktijk bleef het antiAterrorisme beleid in de jaren zeventig en tachtig een verbrokkeld<br />

en sterk incidentgericht karakter houden. 46 De reactie van de overheid kon ook per<br />

gebeurtenis verschillen: van de keiharde aanpak van ZuidAMolukse gijzelingen in 1977 en<br />

1978 tot de zeer terughoudende reacties op de aanslagen door de Rode Jeugd.<br />

Hoewel gijzelingen en aanslagen op zich politieke en publieke ophef veroorzaakten, was<br />

er geen sprake van een regelmatige afstemming over het beleid tussen regering en<br />

parlement. Daar kwamen alleen de gebeurtenissen zelf aan de orde en die werden<br />

voornamelijk als incident behandeld, wat overigens wel klopte met de realiteit.<br />

Er was ook geen sprake van een gecoördineerde informatiestroom naar de bevolking.<br />

Bestrijding en opsporing was een (interne) zaak van de regering en van het justitieA en<br />

politieapparaat, en werd stelselmatig buiten het publiek <strong>domein</strong> gehouden. 47<br />

Vlak na een dramatische actie als de kaping van de trein bij De Punt en de bezetting van<br />

de school in Bovensmilde leek er bereidheid onder de bevolking te bestaan om bijzondere<br />

antiAterreurmaatregelen te accepteren, maar dit ebde ook snel weer weg. 48<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A BVD<br />

A Politie<br />

A Openbaar ministerie<br />

A Nederlandse Spoorwegen<br />

A Provincie Drenthe<br />

""<br />

A Rosenthal, U , ‘Terrorisme’ in E.R. Muller e.a., Crisis, Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009<br />

A Engelen, Dick, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007),<br />

A Muller, E.R e.a., Terrorisme. Studies over Terrorisme en terrorismebestrijding<br />

(Deventer 2008)<br />

<br />

43<br />

Engelen, Frontdienst, 180<br />

44<br />

De Graaf, Theater van de angst, 31<br />

45<br />

Ibidem, 30<br />

46<br />

Ibidem, 174<br />

47<br />

Beatrice de Graaf, interview 12 juli 2010; De Graaf, Theater van de angst, 34 A 36<br />

48 Ibidem, 38,39<br />

55


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A De Graaf, Beatrice, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland,<br />

Duitsland, Italië en Amerika (Amsterdam 2010)<br />

A De Graaf, Beatrice, interview 12 juli 2010<br />

56


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

,<br />

A Internationalisering<br />

A Multiculturalisering<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

A Hotspot: Aanslagen New York, Madrid en Londen<br />

A Hotspot: Moord op Theo van Gogh<br />

Jaren negentig – na 2005<br />

!<br />

In de jaren negentig was in Nederland het ‘oud terrorisme’ A beperkt geweld om<br />

aanspraken op een gebied kracht bij te zetten of om een ideologische omwenteling te<br />

bewerkstelligen A sterk afgenomen. De ZuidAMolukse acties waren tot een eind gekomen,<br />

groepen als de Rode Jeugd waren niet langer operationeel en de acties van de RaRa<br />

werden na de laatste aan hen toegeschreven aanslag in 1993 op het ministerie van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet voortgezet. Ook door groeperingen uit het<br />

buitenland werd in die tijd in Nederland maar incidenteel actie gevoerd in de vorm van<br />

aanslagen op personen of zaken. Sommige demonstratieve acties, als van anarchisten of<br />

antiAglobalisten, waren weliswaar gewelddadig, maar hadden geen terroristisch karakter.<br />

Internationaal opererende links extremistische groepen raakten, met het wegvallen van<br />

OostAEuropese steun, belangrijke financieringsbronnen kwijt. Vliegtuigkapingen bleven<br />

nog wel geregeld voorkomen, maar de kans op een voor daders succesvol resultaat was<br />

sterk teruggedrongen door internationale afspraken over de bejegening van de daders en<br />

de afnemende bereidheid van landen als Libië om kapers een vrije aftocht te bieden.<br />

Inmiddels was internationaal wel een nieuwe vorm van terrorisme ontstaan. In<br />

tegenstelling tot bij het ‘oud terrorisme' werden acties gebaseerd op onduidelijke<br />

doeleinden (vaak terug te voeren op uitingen van religieus radicalisme), die vanuit<br />

diffuse netwerken werden verkondigd of die aan leidende figuren werden toegeschreven.<br />

Massaal, ongericht geweld werd niet geschuwd. Door zoveel mogelijk willekeurige<br />

slachtoffers te maken kon de samenleving ontwricht worden: toeslaan op 'soft spots' en<br />

'soft moments'.<br />

Veel van dat moderne terrorisme heeft een islamitische context. De Iraanse revolutie van<br />

1979, waarin de wereldse leider werd afgezet en de Verenigde Staten als grootmacht<br />

werd vernederd, gaf een belangrijke impuls aan moslimbewegingen in het MiddenA<br />

Oosten, maar ook in andere delen van de wereld, om in actie te komen in een heilige<br />

oorlog (Jihad). Doelwit was zowel de eigen regio als de westerse wereld.<br />

Daarnaast speelden vanaf de jaren negentig internationaal nog steeds zaken als<br />

onderdrukt nationalisme, separatisme, etnische frustratie, veelal gekoppeld aan sociaalA<br />

economische achterstelling: een klassieke basis voor (oud) terrorisme. Een kenmerkende<br />

ontwikkeling was dat groepen die deze doelen nastreefden, steeds meer de niets<br />

ontziende methoden van het moderne terrorisme overnamen. Een voorbeeld is de<br />

Tsetjeense bevrijdingsbeweging, met catastrofale bomaanslagen en de uiterst<br />

gewelddadige gijzeling van meer dan duizend leerlingen, ouders en leraren in de school<br />

in Beslan (2004).<br />

Aanvankelijk had Nederland weinig van doen met het nieuwe terrorisme. Ook de rest van<br />

Europa bleef er goeddeels buiten. Uit de demonstraties rond het islamitische doodvonnis<br />

57


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van de Britse schrijver Salman Rushdie bleek wel ontvankelijkheid van hier wonende<br />

moslims voor radicale denkbeelden en de bereidheid om voorlieden blindelings te volgen<br />

(veel van de demonstranten hadden geen idee waar het boek Duivelsverzen over ging),<br />

maar dat ontwikkelde zich niet tot home grown islamitisch terrorisme. Alleen in Frankrijk<br />

was er midden jaren negentig sprake van een reeks aanslagen. In 2000 werd door de<br />

Duitse politie een groep NoordAAfrikanen opgepakt die verregaande voorbereidingen had<br />

verricht voor het laten ontploffen van een fragmentatiebom op de kerstmarkt in<br />

Straatsburg.<br />

De Verenigde Staten was het belangrijkste westerse doelwit van de jihadistische<br />

terroristen, nog meer na de Golfoorlog in 1991, met bomaanslagen op het World Trade<br />

Center (1993) en op militaire bases en ambassades in SaoediAArabië en Afrika. De vrees<br />

was dat terroristen ook in het bezit zouden komen en gebruik zouden maken van CBRNA<br />

wapens (chemisch, bacteriologisch, radiologisch, nucleair). Hoewel de feitelijke<br />

toepassing niet eenvoudig is A de enige min of meer geslaagde actie met een dergelijk<br />

wapen was het verspreiden van het gifgas sarin in de metro in Tokio in 1995 door een<br />

Japanse sekte A kan het dreigen er mee zeer effectief zijn, zoals bijvoorbeeld bleek uit de<br />

grote angst rond 'poederbrieven'.<br />

De aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon op 11 september 2001<br />

brachten ook in Nederland een grote schok teweeg. Ook hier kwamen de verhoudingen<br />

tussen moslims en nietAmoslims op scherp te staan. Er was echter niet direct de idee dat<br />

Nederland zelf ook op deze manier doelwit zou kunnen zijn voor een dergelijke actie. Het<br />

effect was aanvankelijk meer indirect. Nederland ondervond de gevolgen van de<br />

draconische maatregelen die in de Verenigde Staten vooral in de luchtvaart werden<br />

getroffen en de druk die op de Europese landen werd uitgeoefend om samenhangende<br />

wetgeving inzake terrorisme te realiseren. Ook werden internationale afspraken rond<br />

wederzijdse steun, zoals die vanouds bestonden ten aanzien van gewapende conflicten<br />

(NAVO), nu uitdrukkelijk uitgebreid tot het internationale terrorisme, als belangrijkste<br />

bedreiging van westerse staten en de die internationale rechtsorde.<br />

De aanslagen in Madrid in 2004 en in Londen in 2005, maakten duidelijk dat Nederland<br />

wel degelijk doelwit zou kunnen worden, mede door de steun die aan de IrakAoorlog was<br />

gegeven.<br />

De aanslagen in de Verenigde Staten en in Europa waren in Nederland aanleiding tot het<br />

ontwikkelen van een uitgebreid (anti)terrorisme beleid. De bevoegdheden van politie,<br />

justitie, AIVD en MIVD werden uitgebreid en de internationale coördinatie, in het<br />

bijzonder in Europees verband werd verbeterd, via Europol, het Joint Situation Center<br />

(SitSen) bij de EU, en bilaterale contacten tussen nationale inlichtingendiensten.<br />

Meer organisaties werden bij het antiAterrorisme beleid betrokken of hun betrokkenheid<br />

werd geïntensiveerd. Bijzondere Bijstandseenheden werden uitgebreid, de luchtmacht<br />

hield jachtvliegtuigen standAby om passagiersvliegtuigen die als wapen konden worden<br />

gebruikt te onderscheppen, air marshalls van de Koninklijke Marechaussee vlogen mee<br />

met burgervliegtuigen om kapingen en aanslagen te voorkomen, de Explosieven<br />

Opruimings Dienst (EOD) werd van geavanceerd materiaal voorzien.<br />

In augustus 2004 trad de Wet Terroristische Misdrijven in werking. Hierin werd voor het<br />

eerst terrorisme als zodanig strafbaar gesteld. Ook voorbereidingshandelingen, als<br />

werving voor de jihad en samenspanning tot het begaan van een ernstig terroristisch<br />

misdrijf, werden hierin strafbaar. In het algemeen werd de strafmaat voor elke misdrijf<br />

dat met een terroristisch oogmerk gepleegd werd, verhoogd met vijftig procent.<br />

In 2005 werd een nationale coördinator terrorismebestrijding (NCTb) aangesteld, onder<br />

de minister van Justitie als coördinerend bewindspersoon voor terrorismebestrijding.<br />

Ondanks de gebeurtenissen van 11 september 2001 nam het percentage van de<br />

Nederlandse bevolking dat zich vaak onveilig voelt af (1995: 6,9%, 2004: 4,4%).<br />

De onveiligheidsgevoelens golden bovendien niet zozeer voor terrorisme, maar vooral<br />

voor criminaliteit en rondhangende jongeren. Desondanks was er sprake van een<br />

behoorlijke acceptatie onder de Nederlandse bevolking voor antiAterrorismemaatregelen<br />

<br />

58


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

en uitbreiding van allerlei bevoegdheden van opsporingsA en inlichtingendiensten, en de<br />

beperking van de privacy die daarmee gepaard ging. In de beeldvorming waren<br />

maatregelen als meer cameratoezicht, DNAAregistratie, identificatieplicht (2005) ook en<br />

vooral dienstig voor het bestrijden van de onveiligheid door ‘gewone’ misdaad.<br />

Het aantal feitelijke acties van ‘moderne’ jihadistische terroristen in Nederland in de jaren<br />

negentig en nul is zeer beperkt gebleven. In 2004 vond een gerichte aanslag plaats, de<br />

moord op Theo van Gogh, met daarbij de bedreiging van andere tegenstanders van de<br />

islam, dat hen eenzelfde lot wachtte. De dader werd veroordeeld tot levenslange<br />

gevangenisstraf. Hij maakte deel uit van de zogenaamde Hofstadgroep, een groep jonge<br />

radicale moslims. Leden van de groep werden gearresteerd en vervolgd in verband met<br />

bezit en gebruik van verboden wapens, het voorbereiden van aanslagen en lidmaatschap<br />

van een ‘criminele organisatie met terroristisch oogmerk’. Daarnaast zijn er nog enkele<br />

incidenten geweest met verdachte situaties en dreigingen, die verder geen zichtbare<br />

gevolgen hadden.<br />

De beperktheid van het aantal terroristische incidenten komt mede doordat – hoewel het<br />

inmiddels een officieel begrip is geworden A terrorisme als aanduiding in Nederland maar<br />

beperkt wordt gebruikt. De politieke moord op Pim Fortuyn in 2002 is door de overheid<br />

buiten de terrorismedefinitie gehouden. Ook andere motieven kunnen een rol spelen. Zo<br />

zijn criminele acties van dierenrechtenAactivisten, die naar hun aard en mate van<br />

gewelddadigheid als terroristisch aangeduid zouden kunnen worden, op verzoek van<br />

slachtoffers als gewone criminaliteit afgedaan, omdat terrorisme in verzekeringspolissen<br />

als uitsluitinggrond voor een uitkering is gaan gelden, waardoor de schade niet vergoed<br />

zou worden. Ook is er een zekere terughoudendheid vanwege de maatschappelijke<br />

uitsluiting die een veroordeling voor terrorisme tot gevolg kan hebben.<br />

Door de buitengewone aandacht die de bescherming tegen terrorisme en criminaliteit<br />

sinds de jaren negentig heeft gehad, heeft de ‘veiligheidsindustrie’ een belangrijke impuls<br />

gekregen. Ook de overheid speelde hier een rol in, onder andere door TNO onderzoek te<br />

laten doen naar de ontwikkeling van nieuwe technieken en systemen op een breed<br />

terrein (intelligente camerabewaking, schadebeheersing aan gebouwen bij ontploffingen,<br />

bodyscans, beschermende kleding tegen biologische en chemische agentia, etcetera).<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A Politie<br />

A Europol<br />

A AIVD<br />

A MIVD<br />

A Krijgsmacht<br />

A TNO<br />

A Leveranciers veiligheidsproducten<br />

""<br />

A BVD, Terrorisme aan het begin van de 21 eeuw; dreigingsbeeld en positionering<br />

BVD (Leidschendam 2001)<br />

A Rosenthal,U., ‘Terrorisme’ in E.R. Muller e.a., Crisis, Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009)<br />

A Bob de Graaff, ‘Van Abraham Kuyper tot Mohammed B.’ in De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (jaarboek NIOD 2007)<br />

A Herzberger,E.R., ‘De Europese inlichtingengemeenschap: EU samenwerking bij het<br />

verzamelen van contraterrorismeAinlichtingen’ in E.R. Muller e.a., Terrorisme.<br />

Studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008)<br />

59


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Defensie, brief van de Minister van Defensie aan de Tweede kamer<br />

der Staten generaal, HDAB 20006017335, Afsluitende rapportage ‘Defensie en<br />

Terrorisme’ 29 mei 2006<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (Den Haag 2004)<br />

A De Graaf, Beatrice,interview 12 juli 2010<br />

60


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

- $<br />

. ' 5<br />

A Individualisering<br />

A Emotionalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Megatrend: Toename ven behoefte aan veiligheid / afname van crisistolerantie<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

A Trend: Opkomst van het modern terrorisme<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelen’ van de burger<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

Jaren vijftig A na 2005<br />

!<br />

‘<strong>Veiligheid</strong>’ heeft als begrip in Nederland lange tijd vooral gestaan voor bescherming<br />

tegen onheil dat van buiten de Nederlandse samenleving bedreigde, de veiligheid van de<br />

staat. Het was het soort veiligheid waar de Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>s Dienst voor stond.<br />

Dat stond allemaal ver van de burger af. Pas vrij recent, in de jaren negentig, is het<br />

begrip verbreed met aspecten als criminaliteit en kwaliteit van de leefomgeving, en is er<br />

een verband gelegd met rampenbestrijding, brandveiligheid en milieu. Daarna werd<br />

'zinloos geweld' een belangrijke factor. Het hield de dreiging in dat elk willekeurige<br />

persoon slachtoffer kon worden van gewelddadige acties, zonder dat men zich daar tegen<br />

teweer kon stellen. <strong>Veiligheid</strong> werd een zaak van het publiek.<br />

Zeker na de aanslagen in de Verenigde Staten in 2001 werd ook het terrorisme deel van<br />

(on)veiligheid. De diffuse dreiging gold daarbij nog veel sterker, zoals later ook manifest<br />

werd bij de aanslagen in Madrid en Londen. Toch was de angst voor terrorisme in de<br />

veiligheidsbeleving niet overwegend. In een onderzoek uit 2004 naar verwachtingen rond<br />

onveiligheid en criminaliteit in 2020 was de uitkomst dat deze dan 'veel groter' of 'groter'<br />

zouden zijn hoog: 73,2%. In de uitgesplitste lijst bleek terrorisme relatief(!) bescheiden<br />

te scoren met 68,5 % ‘veel groter’ of ‘groter’, tegenover computercriminaliteit (84,4%),<br />

vermogensdelicten en diefstal (88,1%), bedreiging en mishandeling (71,1%) en moord<br />

en doodslag (68,9%).<br />

De 'klassieke' veiligheid was na de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk het exclusieve<br />

<strong>domein</strong> van de overheid, in het bijzonder van de regering. In de jaren zestig veranderde<br />

dit. <strong>Veiligheid</strong> als fenomeen ging spelen in het parlement en in activistische groepen in de<br />

maatschappij, links en rechts. Links poneerde de stelling dat de overheid zelf een gevaar<br />

was geworden voor de veiligheid van Nederland. Rechts reageerde daarop door te stellen<br />

dat het overheidsbeleid op het gebied van de nationale veiligheid na de Tweede<br />

Wereldoorlog niet hard genoeg geweest was. Met het Nederlandse 'wapen' van<br />

repressieve tolerantie, door leden van de rechtse groeperingen en weerstandsA<br />

bewegingen te incorporeren in de inlichtingendiensten, werd het gevaar dat zij<br />

opleverden ingedamd. De linkse oppositie ging door. Dat toonde zich later (vanaf eind<br />

jaren zeventig) ook in maatschappelijke organisaties die zich actief gingen bemoeien met<br />

het veiligheidsbeleid zoals de overheid dat voerde. Voorbeelden daarvan zijn de Witte<br />

BVD, Onkruit, Kerk en Vrede, Inter Kerkelijk Vredesberaad (IKV), Vrouwen tegen geweld.<br />

Hoewel met hun acties regelmatig in min of meer ernstige mate de wet werd overtreden,<br />

waren zij niet principieel gewelddadig tegen personen. Zij werden dan ook niet tot<br />

terroristische organisaties gerekend.<br />

Toen in de jaren zeventig met de terroristische acties van ZuidAMolukkers, en later de<br />

Rode Jeugd en RaRa, de rechtsorde daadwerkelijk in het geding was, werden de<br />

61


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

maatregelen om dit te bestrijden buiten het publieke en grotendeels ook, met<br />

goedvinden van het parlement, buiten het politieke <strong>domein</strong> gehouden. <strong>Veiligheid</strong> was<br />

geen belangrijk issue. Na de kaping van de trein bij Wijster, met drie slachtoffers, en de<br />

bezetting van het Amerikaans consulaat in Amsterdam was er bij de Nederlandse<br />

bevolking wel enige bereidheid te bespeuren om bijzondere antiAterreurmaatregelen te<br />

accepteren, maar dat ebde ook snel weer weg. Dergelijke incidentAgebonden reacties<br />

waren er later bij de acties van de Rode Jeugd, RAF en RaRa. Daarbij moet rekening<br />

gehouden worden dat de geweldsdrempel in de jaren zeventig en tachtig veel lager lag<br />

dan in de jaren nul: het gebruik van geweld door zowel activisten als overheid was meer<br />

geaccepteerd en werd 'normaler' gevonden.<br />

Toen in de loop van de jaren negentig onveiligheidsgevoel A vooral met betrekking tot<br />

criminaliteit en overlast A breder begon te leven, leidde dat aanvankelijk niet tot<br />

werkelijk ander gedrag bij het publiek. Er werd vooral beter op de kinderen gelet, door<br />

hen niet alleen naar sportactiviteiten en dergelijke te laten gaan. De overheid bleef<br />

goeddeels buiten beeld, op klachten over te weinig politieAinzet na.<br />

De echte omslag was rond 2001. Enerzijds kwam door invloed van de media veiligheid nu<br />

hoog op de publieke en de politiek agenda. Ten opzichte van de periode daarvoor was<br />

het publiek steeds gevoeliger geworden voor leed en tegenslag. Ook was er sprake van<br />

een sterkere beleving van onveiligheid, die in wezen losstond van de feitelijk dreiging.<br />

<strong>Veiligheid</strong> was eigenlijk een recht en de overheid zou dit moeten waarborgen, ook als het<br />

ging om daden van anderen, zoals bij de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in<br />

Volendam. Onder invloed van de gebeurtenissen van 11 september 2001 accepteerde en<br />

communiceerde de rijksoverheid dat zij inderdaad een rol had in het waarborgen van de<br />

veiligheid en dat zij daar verantwoordelijkheid voor droeg. Er circuleerde zelfs een<br />

voorstel om veiligheid als grondrecht in de Nederlandse grondwet op te nemen. Deze<br />

erkenning van (on)veiligheid als 'nationaal probleem' wakkerde de zorgen in de<br />

samenleving en het verlangen naar beter alleen maar aan.<br />

<strong>Veiligheid</strong> in het openbare en privéAleven enerzijds en staatsveiligheid en bescherming<br />

van de democratische rechtsorde anderzijds werden nu definitief samengebracht. Vooral<br />

het onderdeel 'terrorismebestrijding' had gevolgen voor de samenleving. Het<br />

antiterrorismebeleid verhardde, met nadruk op repressief optreden, intelligence en<br />

internationale bestrijding. Bevoegdheden van politie, inlichtingendiensten en justitie<br />

werden uitgebreid. De sterk groeiende veiligheidsindustrie ondersteunde en versterkte<br />

het proces. De prijs die daar tegenover stond, verlies van vrijheid en aantasting van de<br />

persoonlijke levenssfeer, werd politiek geaccepteerd, mede onder druk van de politieke<br />

beweging PVV (Partij Voor de Vrijheid 2005), die het onderwerp polariseerde. Het<br />

toenemend aantal zwevende kiezers was niet alleen een uiting van gevoelens van<br />

onveiligheid, maar droeg er ook aan bij.<br />

In 2005 startte bij het ministerie van BZK het project Nationale veiligheid , om op alle<br />

terreinen een inventarisatie uit te voeren naar veiligheidsrisico’s en scenario’s te<br />

ontwikkelen hoe met die risico’s om te gaan. In 2007 zouden alle maatregelen en acties<br />

worden geïncorporeerd in de Strategie Nationale <strong>Veiligheid</strong>, waarbij alle ministeries<br />

betrokken waren, en waar de overheid voor alle aspecten van veiligheid de regierol<br />

claimde, van klimaatverandering tot terrorisme en van dijkdoorbraak tot vogelgriep. Met<br />

zulke structurele maatregelen leek er weinig aandacht te zijn voor de ervaring in het<br />

verleden, dat Nederlanders hun gevoelens van onveiligheid ook weer heel snel kunnen<br />

vergeten.<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Politie<br />

A Parlement<br />

A BVD / AIVD<br />

62


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Witte BVD<br />

A Onkruit<br />

A Kerk en Vrede<br />

A IKV<br />

A Vrouwen tegen geweld<br />

A Leveranciers veiligheidsproducten<br />

""<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 1998 (Rijswijk 1998)<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2000 (Den Haag 2000)<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (Den Haag 2004)<br />

A De Graaf, Beatrice, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland,<br />

Duitsland, Italië en Amerika (Amsterdam 2010)<br />

A Muller E.R. e.a., Trends in Terrorisme (Alphen aan de Rijn 2003)<br />

A De Graaff, Bob, ‘Van Abraham Kuyper tot Mohammed B.’ in De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (jaarboek NIOD 2007)<br />

A De Graaf, Beatrice, interview 12 juli 2010<br />

A www.regionaalcrisisplan.nl/bestanden/file32028243.pdf (geraadpleegd 9 augustus<br />

2010)<br />

A Tweede Kamer 30821 nr. 1, 2006 (Brief van de minister van BZK inz. Nationale<br />

<strong>Veiligheid</strong>)<br />

63


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

.<br />

6 . 4<br />

4 $<br />

A Internationalisering<br />

A Technologisering<br />

A Toegankelijkheid, participatie en emancipatie<br />

A Domein: Gezondheidszorg<br />

A Hotspot: aids<br />

A Hotspot: LegionellaAuitbraak Bovenkarspel<br />

Jaren tachtig – na 2005<br />

!<br />

Door de introductie van vaccins en nieuwe medicijnen werden infectieziekten – die door<br />

mens en dier worden overgebracht of uit het milieu afkomstig zijn en die worden<br />

veroorzaakt door de aanwezigheid van microbiologische agentia A rond 1960 van de<br />

belangrijkste doodsoorzaak gereduceerd tot een onbetekenende categorie. Kinderen<br />

werden middels het Rijksvaccinatieprogramma vanaf de jaren vijftig ingeënt tegen een<br />

aantal infectieziekten, zoals difterie, kinkhoest, polio en tetanus, waardoor het aantal<br />

mensen dat deze ziekten kreeg drastisch afnam. Door het wereldwijd inenten van de<br />

bevolking is pokken is zelfs uitgeroeid. Rond 1967 werd door de hoogste medische<br />

autoriteit in de Verenigde Staten verklaard dat de strijd tegen infectieziekten weldra<br />

gestreden zou zijn. [Mooij, 2007: 149]<br />

In 1976 werd de Besmettelijke ziekte wet uit 1928 vervangen door de Wet bestrijding<br />

infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken. Met het in werking treden van deze wet<br />

verschoof de aandacht van de bestrijding A omdat dat steeds minder noodzakelijk was A<br />

naar de surveillance (het in de gaten houden van de toestand). De bestaande<br />

bevoegdheden bleven bij de wetswijziging gehandhaafd, zoals isolatie, werkverbod,<br />

onderzoek en toezicht. [Mooij, 2007: 172]<br />

De overtuiging bestond dat er snel helemaal geen infectieziekten meer zouden zijn. Dit<br />

bleek echter geheel niet zo te zijn. Oude infectieziekten staken niet alleen weer de kop<br />

op, maar ook nieuwe ziekten werden geconstateerd.<br />

Een aantal medische en maatschappelijke ontwikkelingen heeft daarbij een rol gespeeld<br />

[TK, 1996A1997, 25 295, nr.2, 2A3]<br />

A De bevolking werd steeds ouder, waardoor de afweer voor een aantal<br />

infectieziekten afnam en deze ziekten weer een kans kregen en onschuldige<br />

infecties ernstiger kunnen verlopen.<br />

A Door het groeiende internationale verkeer nam de import van oude en nieuwe<br />

infectieziekten toe.<br />

A Door verandering in leefstijl, zoals recreatiegedrag (ziekte van Lyme), seksuele<br />

gewoonten en voedingsgewoonten stond men sneller bloot aan infectieziekten.<br />

A Door de opkomst van de bioAindustrie en de schaalvergroting in de<br />

voedselproductie, Averwerking en –bereiding steeg het aantal voedselinfecties en<br />

voedselvergiftigingen.<br />

A De toename van het aantal intensieve en invasieve behandeling zorgde voor een<br />

toename van kwetsbare personen, risicovolle handelingen en grotere kans op<br />

ziekenhuisinfecties,<br />

A Door het veelvuldig en verkeerd gebruik van antibiotica zijn sommige microA<br />

organismen resistent geworden tegen antibiotica, waardoor de bestrijding van<br />

infectieziekten een probleem kan worden.<br />

64


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De opkomst van nieuwe ziekten was mogelijk geworden door het diepgaand ingrijpen<br />

van de mens in het milieu, waardoor er op meerdere plaatsen enorme verschuivingen<br />

optraden in ecologische omstandigheden. Deze verschuivingen hadden tot gevolg dat<br />

nieuwe ziekten zich konden ontwikkelen. [Van der Kerkhof en Van Steenbergen, 2005:<br />

39] Deze ziekten werden al zichtbaar in de jaren zestig en zeventig, waaronder de<br />

ziekten die bekend staan als de hemorragische koortsen, zoals ebola, lassakoorts en het<br />

marburgvirus en nog steeds doen zich infecties voor van nieuwe verwekkers, zoals<br />

NIPAH/Hendra. Deze ziekten worden vaak veroorzaakt door virussen die afkomstig zijn<br />

uit de dierenwereld. [Mooij, 2007: 181] De verspreiding over de rest van de wereld kon<br />

snel plaatsvinden door de explosieve stijging van het internationale (lucht)verkeer van<br />

mensen, dieren, planten en voedsel. Dit heeft geleid tot aanscherping van het<br />

quarantainebeleid in Nederland.<br />

Langzamerhand begon het besef te komen dat infectieziekten toch nog niet overwonnen<br />

waren. Echt duidelijk werd dit met het toeslaan van het hivAvirus en aids in de jaren<br />

tachtig en de decennia daarna, waarbij miljoenen mensen over de gehele wereld werden<br />

geïnfecteerd. In de jaren negentig en nul vond wereldwijd nog een aantal crises plaats<br />

veroorzaakt door infectieziekten, zoals de BSEAcrisis (1996), SARS (2003) en de<br />

vogelgriep (2005). In Nederland hebben deze crises niet hard toegeslagen, maar doordat<br />

Nederland onderdeel uitmaakt van een global village was de dreiging van besmetting<br />

zeer aanwezig. Nederland kreeg in 1999 wel te maken met een uitbraak van legionella in<br />

Bovenkarspel waarbij 250 mensen werden geïnfecteerd en uiteindelijk 32 doden vielen.<br />

Door de toenemende dreiging van infectieziekten begon de overheid begin jaren negentig<br />

een actiever beleid te voeren op het gebied van de bestrijding van infectieziekten. Dit<br />

werd bevorderd door de realisatie van een landelijke dekking van Gemeentelijke of<br />

Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) in 1992. Besloten werd dat de<br />

GGD’en verantwoordelijk zouden worden voor de bestrijding van infectieziekten. De<br />

polioAuitbraak in Nederland in 1992 was gelijk de eerste test voor de GGD’en. De<br />

bestrijding ervan werd echter niet goed gecoördineerd en er bleek een competentiestrijd<br />

te zijn tussen de regionale GGD’en en de landelijke Geneeskundige Hoofdinspectie. Na de<br />

evaluatie van de crisis werd geconcludeerd dat er een betere afstemming tussen de<br />

verschillende partijen moest komen en het moest duidelijk worden bij wie de<br />

verantwoordelijkheid lag voor welke aspecten. De minister van Volksgezondheid, Welzijn<br />

en Sport besloot daarom in 1995 tot de oprichting van de Landelijke Coördinatiestructuur<br />

Infectieziektebestrijding (LCI). [Interview Van Steenbergen] Dit bureau zou optreden als<br />

crisismanager bij (dreigende) epidemieën en ontwikkelde landelijke richtlijnen,<br />

protocollen en draaiboeken voor de GGD’en. Hoewel de LCI duidelijke taken had en<br />

verantwoordelijkheid droeg, had het geen bevoegdheden of de beschikking over formele<br />

macht. [Mooij, 2007: 201] De toenemende uitbraak van epidemieën wereldwijd, met<br />

name SARS, en de nog altijd versnipperde taakverdeling over verschillende instanties<br />

inzake de infectiebestrijding, leidde in 2005 tot de oprichting van het Centrum<br />

Infectieziektebestrijding (CIb) door de minister van VWS. Dit centrum kreeg de algehele<br />

verantwoordelijkheid voor en het centrale gezag over de preventie van infectieziekten en<br />

de regie ten tijde van een (potentiële) uitbraak. [Mooij, 2007: 218] Het CIb is<br />

ondergebracht bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.<br />

Ook de wetgeving betreffende infectieziektebestrijding werd aan de veranderende<br />

omstandigheden aangepast. De in 1999 vastgestelde Infectieziektewet was nog een<br />

afweging tussen de collectieve belangen van de volksgezondheid en de individuele<br />

rechten van de patiënt. Bij de aanpassingen en uitbreiding van deze wet in 2004 werd de<br />

volksgezondheid (weer) doorslaggevend en werden de rechten van individuele patiënten<br />

ingeperkt ten gunste van de volksgezondheid. Zo werd weer mogelijk over te gaan op<br />

gedwongen isolatie van personen waarvan vermoed werd dat zij geïnfecteerd waren met<br />

een besmettelijke ziekte. [Mooij, 2007: 219] Ook de Internationale Gezondheidsregeling<br />

onderging in 2004 grondige wijzigingen om internationale verspreiding van ziekten tegen<br />

te gaan, op basis waarvan uiteindelijk de Wet Publieke Gezondheid (december 2008) is<br />

<br />

65


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

opgesteld waar drie eerdere wetten (infectieziekte, quarantaine, en collectie preventie<br />

volksgezondheid) in zijn samengevoegd.<br />

<br />

A Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en)<br />

A Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding<br />

A Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en<br />

Milieu<br />

A Geneeskundige Hoofdinspectie<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

A Nieuwe VoedselA Warenautoriteit<br />

A Huisartsen, medische specialisten, ziekenhuzen<br />

A Verpleeghuizen, verzorgingshuizen<br />

A Regionaal Geneeskundig Functionarissen/GHOR<br />

""<br />

A Mooij, A., De onzichtbare vijand. Over de strijd tegen infectieziekten (Amsterdam<br />

2007).<br />

A Tweede Kamer, Infectieziektebestrijding, vergaderjaar 1996A1997, 25 295, nr. 2.<br />

A Kerkhof, van der J.H.T.C. en J.E. van Steenbergen, ‘Introductie<br />

infectieziektebestrijding’, in: I. Helsloot en J.E. van Steenbergen (red.),<br />

Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en werking in de praktijk (Den<br />

Haag 2005).<br />

A Commissie van de Europese Gemeenschappen, Mededeling van de Commissie aan<br />

de Raad over de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling in het<br />

kader van de Wereldgezondheidsorganisatie, BNCAkamerstuknummer 22112, 302,<br />

2 23A01A2004<br />

A Interview van Steenbergen, 27 augustus 2010.<br />

66


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Europeanisering<br />

A Technologisering<br />

A Hotspot: DESAdochters<br />

A Hotspot: Besmetting hemofilieApatiënten met hiv<br />

A Domein: Gezondheid<br />

Jaren zestig – na 2005<br />

)<br />

!<br />

De ontwikkelingen op farmaceutisch gebied maakten in de loop van de twintigste eeuw<br />

steeds meer ziekten en aandoeningen behandelbaar. Vooral na de Tweede Wereldoorlog<br />

kwamen er veel nieuwe geneesmiddelen op de markt. In het algemeen had men vooral<br />

aandacht voor de positieve aspecten hiervan en was er nauwelijks oog voor eventuele<br />

bijwerkingen. Dit veranderde eind 1961 toen duidelijk werd dat het slaapmiddel<br />

thalidomide, in Nederland vooral bekend onder de merknaam Softenon, ernstige<br />

afwijkingen bij pasgeborenen veroorzaakte wanneer het gebruikt was tijdens de<br />

zwangerschap. Het zorgde voor een ommekeer in het denken over geneesmiddelen en<br />

leidde tot structurele aandacht voor de bijwerkingen. [Ten Hoopen 2001: 3A6; WRR<br />

2007: 32] In 1963 werd het College ter Beoordeling van verpakte Geneesmiddelen (CBG)<br />

opgericht, dat nieuwe geneesmiddelen vóór registratie ging toetsen op veiligheid en<br />

werkzaamheid. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de<br />

Geneeskunde nam in datzelfde jaar het initiatief tot het instellen van een<br />

meldingssysteem van bijwerkingen, het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen. Naar<br />

aanleiding van de meldingen kan het CBG vervolgens besluiten de registratie van een<br />

geneesmiddel te schorsen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in 1980 met het slaapmiddel<br />

Halcion, waarover in het voorafgaande jaar meer meldingen waren binnengekomen dan<br />

van alle andere geneesmiddelen samen. [Meyboom, 1989; Volkskrant 1995]<br />

De toetsing van geneesmiddelen voordat ze op de markt komen en de registratie van<br />

bijwerkingen erna, kunnen niet voorkomen dat ze soms minder gewenste uitwerkingen<br />

hebben. Geschat wordt dat jaarlijks 19.000 personen in het ziekenhuis worden<br />

opgenomen voor problemen door geneesmiddelengebruik, waarvan er circa 1250<br />

overlijden. Bijna de helft van deze ziekenhuisopnames is mogelijk vermijdbaar,<br />

bijvoorbeeld door een betere samenwerking tussen huisarts, medisch specialist en<br />

apotheker. [Bouma 2006a]<br />

Apothekers zijn vanaf het begin van de jaren zeventig een steeds belangrijker rol spelen<br />

bij de controle op de veiligheid van geneesmiddelen. Tot dan toe was de taak van de<br />

apotheker voornamelijk beperkt tot het afleveren van het door de arts voorgeschreven<br />

geneesmiddel en werd slechts gecontroleerd op mogelijke doseringsfouten, vergissingen<br />

en onduidelijkheden op het recept. In de loop van de jaren zeventig verplaatste de<br />

aandacht zich van het geneesmiddel an sich naar de geneesmiddelentherapie. Toen de<br />

gevaren van ongewenste bijwerkingen, tekortkomingen bij het voorschrijven van<br />

medicijnen en therapieontrouw door de patiënten sterker in de belangstelling kwamen te<br />

staan, ging medicatiebewaking deel uitmaken van het takenpakket van de apotheker.<br />

[Ten Hoopen: 213A218] Zo gingen apothekers vanaf 1986 systematisch bijwerkingen<br />

bekijken die huisartsen hadden geconstateerd. Door middel van bewustwording van het<br />

vóórkomen van bijwerkingen, wilden zij de kwaliteit van de geneesmiddelverstrekking<br />

verbeteren. Het leidde in 1991 tot de oprichting van de Stichting Lareb (Landelijke<br />

67


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Registratie Evaluatie Bijwerkingen), die later werd aangewezen als het nationale centrum<br />

voor het melden van bijwerkingen. [Van Grootheest en Van Puijenbroek 2008: 18]<br />

In de jaren negentig ontstond door de verdergaande professionalisering het concept van<br />

farmaceutische patiëntenzorg, waarbij de apotheker het hele proces van het<br />

medicijngebruik begeleidt, documenteert en evalueert. Ongewenste wisselwerkingen<br />

tussen geneesmiddelen die door huisartsen en medisch specialisten worden<br />

voorgeschreven, kunnen zo worden voorkomen. [Ten Hoopen: 219A221] Het Elektronisch<br />

Patiënten Dossier (EPD), dat in 2008 van start ging en waarin zorgverleners alle<br />

relevante medische patiëntengegevens kunnen uitwisselen, moet dit verder<br />

vergemakkelijken. Dit zal echter niet alle risico’s kunnen uitsluiten. Therapieontrouw, het<br />

niet volgens voorschrift slikken van een middel, is de voornaamste risicofactor voor<br />

problemen met geneesmiddelengebruik. [Bouma 2006b]<br />

Een andere risicofactor is het gebruik van geneesmiddelen voor klachten waarvoor ze<br />

niet zijn goedgekeurd. Dit gebeurt niet alleen met vrij verkrijgbare geneesmiddelen,<br />

maar ook met geneesmiddelen op recept. Middels uitgekiende marketing moedigen<br />

fabrikanten op grote schaal artsen aan tot het off6label voorschrijven van hun producten.<br />

Een voorbeeld hiervan is Vioxx, een middel tegen reumatische aandoeningen, dat na<br />

verloop van tijd werd voorgeschreven als algemene pijnstiller. [WRR 2007: 51A52] Toen<br />

in 2004 bleek dat het een grotere kans op een hartinfarct of een beroerte veroorzaakte,<br />

werd het van de markt gehaald. In Nederland overleden naar schatting tweehonderd<br />

gebruikers aan de bijwerking.<br />

Een ander probleem is de verkoop van geneesmiddelen via internet, waarop elke vorm<br />

van toezicht ontbreekt. Dit heeft dan ook de aandacht van de Inspectie voor de<br />

Gezondheidszorg (IGZ), die in 2000 een speciale inspecteur aanstelde voor het internet<br />

en bij de opsporing van illegale geneesmiddelen samenwerkt met de douane, de FIODA<br />

ECD en de VoedselA en Warenautoriteit. [IGZ 2004: 22A23]<br />

Mede door de mediaAaandacht voor de SoftenonAaffaire, DESAdochters, met hiv besmette<br />

hemofilieApatiënten en Vioxx, is men zich steeds meer bewust geworden van het belang<br />

van geneesmiddelenveiligheid en zijn diverse maatregelen genomen om deze te<br />

bevorderen. Bijwerkingen van geneesmiddelen kunnen sinds 2003 niet meer alleen door<br />

artsen en apothekers, maar ook door patiënten worden gemeld bij het Nederlands<br />

Bijwerkingen Centrum Lareb. Als er voldoende aanleiding toe is, kan het CBG vervolgens<br />

maatregelen nemen zoals het schrappen van de registratie van een medicijn. Zowel<br />

Lareb als het CBG werken nauw samen met de Europese zusterinstellingen.<br />

Het Europese beleid inzake geneesmiddelen was echter vooral economisch gericht. In<br />

1995 werd de European Medicines Evaluation Agency (EMEA) opgericht, waar fabrikanten<br />

een registratieAaanvraag kunnen doen voor de hele Europese Unie. Bovendien werd het<br />

mogelijk om een geneesmiddel in een andere EUAlidstaat te registreren, waarna deze<br />

registratie voor de hele EU geldt. Het Europese beleid inzake geneesmiddelenveiligheid<br />

leek echter ondergeschikt aan de gemeenschappelijke markt. Zo werd Zweden<br />

gedwongen te stoppen met het restrictieve alcoholbeleid en moest het de ‘tweede keus’A<br />

vermelding bij nieuw geregistreerde, maar niet effectievere middelen schrappen. In<br />

Noorwegen moesten fabrikanten aantonen hoe nieuw te registreren middelen een<br />

aanvulling boden op de al bestaande middelen, maar vooruitlopend op een EUA<br />

lidmaatschap werd ook deze regel geschrapt. [WRR: 32A33, 69]. Illustratief voor de<br />

economische benadering van het beleidsterrein is dat het Europees<br />

geneesmiddelenbeleid pas per 1 maart 2010 overging naar het directoraatAgeneraal<br />

Gezondheid en Consumenten, en daarvoor ressorteerde onder Ondernemingen en<br />

Industrie.<br />

<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en taakvoorgangers<br />

68


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) (tot 1978: College ter<br />

Beoordeling van verpakte Geneesmiddelen)<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en taakvoorgangers<br />

A Rijksinstituut voor Geneesmiddelenonderzoek (RIGO) (1963A1996, daarna als<br />

Laboratorium voor Geneesmiddelenonderzoek onderdeel van het RIVM)<br />

A Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)<br />

A Douane<br />

A Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst & Economische Controledienst (FIOD)<br />

A VoedselA en Warenautoriteit (VWA)<br />

A Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb (tot 1995: Stichting Lareb)<br />

A Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunde<br />

A Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Pharmacie<br />

""<br />

A Bouma, J., ‘Jaarlijks 1250 doden door medicijngebruik’, Trouw 27 november 2006<br />

(a).<br />

A Bouma, J., ‘‘Ook 19.000 opnames door medicijnen is te veel’’, Trouw 27<br />

november 2006 (b)<br />

A Dukes, M.N.G., ‘Halcion: de achterstallige waarheid’, Nederlands Tijdschrift voor<br />

Geneeskunde 133 (1989) 2155A2157.<br />

A Dukes, M.N.G., ‘Het ontwaken van het besef’, Pharmaceutisch Weekblad 136<br />

(2001) 51/52 1908A1910.<br />

A Grootheest, A.C. van, en E.P. Puijenbroek, ‘Geneesmiddelenbewaking in<br />

Nederland’, Bijblijven 24A05A2008, 17A24.<br />

A Hoopen, M.M. ten, Zorg op recept. De relatie apotheker6geneesmiddelengebruiker<br />

in veranderend maatschappelijk en juridisch perspectief (Den Haag 2001).<br />

A ‘Maker Halcion moet smartegeld gaan betalen’ Volkskrant 26 april 1995.<br />

A Meyboom, R.H.B., ‘De ‘HalcionAaffaire’ in 1979, een loos alarm?’, Nederlands<br />

Tijdschrift voor Geneeskunde 133 (1989) 2185A2190.<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg, Handel in geneesmiddelen via internet (Den<br />

Haag 2004).<br />

A Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR), Voedsel en<br />

geneesmiddelen. Casestudie ten behoeve van het project veiligheid (Den Haag<br />

2007).<br />

69


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Europeanisering<br />

A Technologisering<br />

A Toegankelijkheid, participatie en emancipatie<br />

A Hotspot: BSE in Nederland<br />

A Domein: Economie<br />

1962 – na 2005<br />

!<br />

Tot in de jaren zestig was de zorg om de hoeveelheid voedsel belangrijker dan de<br />

kwaliteit ervan. Door de stijgende welvaart won de voedselkwaliteit en de vraag of het<br />

voedsel dat geconsumeerd werd wel veilig was aan importantie [Verburg, Herbes en<br />

Koolmees, 2004: 7] Hoewel er reeds lange tijd controle op voedsel was, kan als start van<br />

het concept voedselveiligheid de introductie van de Codex Alimentarius in 1962 worden<br />

gezien. [Interview Theelen] De Codex werd ingesteld naar aanleiding van het toenemend<br />

gebruik van additieven in voedingsmiddelen en de toename van het gebruik van<br />

bestrijdingsmiddelen in de landbouw, en antibiotica en hormonen in de intensieve<br />

veehouderij. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereld Landbouw<br />

Organisatie (FAO) richtten de Codex op om de volksgezondheid te beschermen en<br />

eerlijke handel te garanderen. Vanaf dat moment werden ook internationale wetten,<br />

regels en procedures opgesteld om de voedselveiligheid te waarborgen. [Interview<br />

Theelen; Verburg, Herbes en Koolmees, 2004: 10] De Codex ontwikkelde op basis van<br />

wetenschappelijk onderzoek normen en richtlijnen voor voedselproducten. Tot 1995<br />

waren de lidstaten niet verplicht zich te houden aan de besluiten van de Codex, daarna<br />

werden de bepalingen (‘food standards’) wel degelijk bindend. Aangesloten landen<br />

mochten dan ook niet langer exportproducten tegenhouden die voldeden aan de normen.<br />

[Journaal Warenwet, 2002]<br />

In de jaren zeventig werd door de consument steeds meer nadruk gelegd op de kwaliteit<br />

A waaronder de veiligheid A van voedselproducten. Wetenschappelijk onderzoek had<br />

aangetoond dat door de toegenomen industrialisatie schadelijke stoffen in dieren waren<br />

terechtgekomen. In ijsberen en in de moedermelk van vrouwen, waren<br />

bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Hiermee was aangetoond dat in mensen en dieren<br />

een opeenhoping van toxische stoffen kon ontstaan. Bij de consument en de<br />

wetenschappers was hierdoor twijfel ontstaan over de overheid en Codex. De Codex<br />

richtte zich vanaf die tijd mede op het terugdringen van ongewenste residuen die niet<br />

kunstmatig waren toegevoegd in voedselproducten, maar vanuit het milieu in het voedsel<br />

waren terechtgekomen. De overheid zei wel dat het voedsel veilig was, maar kon dat<br />

voor milieuverontreinigende stoffen zoals metalen en persistente stoffen niet garanderen.<br />

[Interview Theelen] Voedselschandalen betroffen meestal ook producten die schadelijke<br />

residuen uit het milieu bevatten. Een voorbeeld daarvan was de verhoogde concentratie<br />

dioxine die eind jaren tachtig aangetroffen werd in koemelk afkomstig van koeien uit de<br />

Lickebaertpolder bij Vlaardingen als gevolg van de uitstoot van de<br />

Afvalverbrandingsinstallatie Rijnmond (AVR).<br />

Naar aanleiding van deze en andere voedselincidenten in het binnenA en buitenland heeft<br />

de Nederlandse overheid haar voedselveiligheidsbeleid aangescherpt. Met name de BSEA<br />

crisis in GrootABrittannië en het dioxineschandaal in België in de jaren negentig hebben<br />

geleid tot een scherpe intensivering van het beleid. Vanaf dat moment was het belang<br />

van de veiligheid voor mensen niet langer ondergeschikt aan de economische<br />

70


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

handelsbelangen. [Jonkers, 2007: 22] Ook de Europese Unie intensiveerde zijn<br />

voedselveiligheidsbeleid, met name ten aanzien van diervoer. In 2000 presenteerde de<br />

Europese Commissie het Witboek Voedselveiligheid, waarin voorstellen tot een<br />

eenduidige Europese wetgeving werden gedaan. Dit leidde tot de vaststelling van General<br />

Food Law en de oprichting van de European Food Safety Authority. Hiermee kwam de<br />

wetgeving ten aanzien van voedselveiligheid in handen van de Europese Unie (EU).<br />

Nederland en de andere EUAlanden, zijn gebonden aan deze wetgeving en mogen geen<br />

eigen wetten ontwikkelen op dit gebied zonder de andere lidstaten hierin te kennen.<br />

[Interview Theelen]<br />

Niet alleen werd de voedselveiligheid op een supranationaal niveau getild, ook werd het<br />

gebied steeds breder en meer omvattend. Continu zijn er aspecten aan het beleid ten<br />

aanzien van voedselveiligheid toegevoegd en zijn er meer bepalingen gekomen.<br />

Daarnaast zijn bedrijfstakken, zoals afvalverwerkers, die eerst los stonden van de<br />

voedselketen met het oog op de voedselveiligheid aan nieuwe bepalingen onderworpen.<br />

Het hele proces van grondstoffen tot supermarkt (“van zaadje tot karbonaadje”) is nu<br />

traceerbaar en onderhevig aan regelgeving in het kader van de voedselveiligheid. Met<br />

deze ketenbenadering wordt ten eerste geprobeerd om risico’s te beperken en daarnaast<br />

wordt op deze manier duidelijk bij wie welke verantwoordelijkheden liggen. De overheid<br />

– de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid en Volksgezondheid, Welzijn<br />

en Sport A garandeert de voedselveiligheid door het opstellen van regels, maar de<br />

producent is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn eigen producten en is<br />

aansprakelijk voor de mogelijke schade door zijn producten. [Jonkers, 2007: 22]<br />

Waar in de jaren zestig voedselveiligheid een technocratisch systeem was dat gebaseerd<br />

was op wetenschappelijk onderzoek, is in de loop van de jaren de mening en focus vanuit<br />

de consument veel sturender geworden. [Interview Theelen] De Nederlandse overheid<br />

heeft in 2002 de VoedselA en Warenautoriteit (VWA) in het leven geroepen voor de<br />

controle, de risicobeoordeling en de risicocommunicatie. Bij de oprichting van de VWA<br />

stond het herstel van het vertrouwen van de consument, van wie het vertrouwen in veilig<br />

voedsel en in de overheid was verminderd, en de heldere communicatie over risico’s<br />

centraal. [Jonkers, 2007: 22] Hoewel ons voedsel nog nooit zo veilig is geweest, is de<br />

consument veel wantrouwender geworden door de voedselschandalen en ziet nieuwe<br />

ontdekkingen van te hoge doses schadelijke stoffen in voedsel steeds meer als een<br />

bewijs voor een lakse overheid en een zichzelf verrijkende industrie. De media speelden<br />

daar gretig op in. Producenten probeerden hun naam te redden door schadelijk gebleken<br />

producten snel uit de handel te halen (recallAacties).<br />

<br />

A Codex AlimentariusWereldgezondheidsorganisatie (WHO)<br />

A Wereld Landbouw Organisatie (FAO)<br />

A European Food Safety Authority<br />

A VoedselA en Warenautoriteit (VWA)<br />

A Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

A Producenten<br />

A Consumenten<br />

A Europese Commissie<br />

""<br />

A Interview Rob Theelen, 24 augustus 2010.<br />

A ‘Codex Alimentarius voor beginners’, in: Journaal Warenwet. Tijdschrift voor<br />

levensmiddelen6 en productenrecht (januari 2002)<br />

A Jonkers, A.P., Voedsel en geneesmiddelen. Casestudie ten behoeve van het<br />

project veiligheid (Den Haag 2007).<br />

A Verburg, H, R.G. Herbes, en P.A. Koolmees, Verleden, heden en toekomst van de<br />

veterinaire volksgezondheid (Boxtel 2004).<br />

71


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

8<br />

A Internationalisering<br />

A Europeanisering<br />

A Technologisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Verzakelijking<br />

A Verandering van institutionele verbanden<br />

7 5<br />

A Megatrend: Toename van het belang van veiligheid / afname van crisistolerantie<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor voedselveiligheid en toenemende<br />

voedselveiligheid<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van burgers<br />

A Trend: Toenemende controle op Geneesmiddelen<br />

A Hotspot: LegionellaAuitbraak Bovenkarspel<br />

A Domein: Economie<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

Voor 1976, sterke toename jaren tachtig, na 2005<br />

!<br />

In de Warenwet, die in 1919 van kracht werd, en in de toezichtstructuur die daarbij<br />

hoorde, stond de aandacht voor voedingsmiddelen voor consumenten centraal. <strong>Veiligheid</strong><br />

van ‘technische producten’ was vooral een zaak van arbeidsomstandigheden, met een<br />

heel eigen circuit van regelgeving en toezicht.<br />

De Warenwet was een raamwet, die nader werd ingevuld met besluiten en ministeriële<br />

regelingen voor bepaalde waren. Levensmiddelen werden per definitie als ‘waar’<br />

beschouwd, nietAlevensmiddelen niet. In de loop der tijd, tot een ingrijpende wijziging<br />

van de Warenwet in 1988, werd een weinig systematische selectie van overige producten<br />

onder de wet gebracht, doordat op incidenten werd gereageerd, zoals het aantreffen van<br />

arsenicum in behangselpapier, het gebruik van karton in plaats van rubber bij productie<br />

van gasmaskers en ongelukken met brandbaar textiel. (Van Oldenbeek, 2001: 24A26)<br />

Toezicht op de veiligheid van consumentenproducten, niet zijnde levensmiddelen, was er<br />

gedurende de gehele periode tot begin jaren tachtig nauwelijks bij de regionaal gespreide<br />

keuringsdiensten. [<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, 1984:13,14] Alleen voor zeer specifieke<br />

producten, zoals die welke vielen onder het Electriciteitsbesluit (1953) en later het<br />

<strong>Veiligheid</strong>sbesluit Elektrische Producten (1976) waren veiligheidseisen en de mogelijkheid<br />

van keuring vooraf vastgesteld. Daarnaast bestond er een apart regelcircuit voor de<br />

veiligheid van voertuigen, met onderzoek, maatregelen en voorschriften om de veiligheid<br />

te bevorderen. Zo werd vanaf 1975 de aanwezigheid van veiligheidsgordels in nieuwe<br />

auto’s verplicht gesteld.<br />

Gemeenten speelden een eigen rol bij de productveiligheid. Alle gemeentelijke<br />

gasbedrijven hadden in hun aansluitvoorwaarden opgenomen dat alleen goedgekeurde,<br />

van een GIVEGAkeurmerk voorziene apparaten mochten worden aangesloten. Daarnaast<br />

waren er allerlei (verschillende) plaatselijke regelingen. Gemeenten konden in<br />

gemeentelijke bouwverordeningen eisen stellen aan de veiligheid van woningen, en via<br />

vergunningen bijvoorbeeld aan speelplaatsen en kermissen.<br />

Het was niet alleen de overheid die aandacht had voor productveiligheid. In verschillende<br />

branches werd – internationaal – door de producenten zelf aan de veiligheid gewerkt.<br />

Een voorbeeld was de automobielindustrie. Vooral de Zweedse automobielindustrie<br />

profileerde zich in de jaren zeventig met producten waar veel aandacht aan de veiligheid<br />

72


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van inzittenden besteed werd. <strong>Veiligheid</strong> werd sinds die tijd steeds vaker, en voor een<br />

steeds groter aantal producten, een marketinginstrument.<br />

In de jaren tachtig ontstond in Nederland een stroomversnelling in de activiteiten rond<br />

veiligheid van producten die voor gebruik in de privésfeer bestemd waren. Daarvoor was<br />

er een aantal samenhangende aanleidingen:<br />

Er kwam onderzoek beschikbaar waaruit bleek dat er in de privésfeer zeer veel<br />

ongevallen met letsel plaatsvonden (89% van het totaal aantal ongevallen, tegen 7%<br />

bij de arbeid en 4% in het verkeer), waarbij consumentenproducten vaak een rol<br />

speelden. Dit was lang onderbelicht gebleven. In schril contrast daarmee stond dat<br />

van de inspanningen om ongelukken te voorkomen slechts 8% op de privésfeer<br />

gericht was. [<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, 1984:12]<br />

Beleidsmatig kwam er steeds meer erkenning dat de overheid – in het bijzonder het<br />

ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur A zich niet alleen op de<br />

volksgezondheidsaspecten van voedsel moest concentreren, maar op grond van<br />

artikel 22 van de Grondwet (“De overheid treft maatregelen ter bevordering van de<br />

volksgezondheid”) ook aandacht moest geven aan de veiligheid van andere<br />

producten. In 1984 verscheen de nota ‘<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer’ waarin nieuwe<br />

lijnen werden uitgezet.<br />

Consumentenorganisaties gingen een eigen rol spelen, door productveiligheid onder<br />

de aandacht van consumenten te brengen. In de onderzoeken en<br />

voorlichtingsactiviteiten van de Consumentenbond en Konsumenten Kontakt werd<br />

veiligheid van producten een belangrijk thema.<br />

Hoewel in Nederland geen specifieke regelgeving bestond op het gebied van<br />

aansprakelijkheid van producenten voor schade door producten (letselschade) was er<br />

al sinds 1961, in het kader van de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek<br />

(NBW), een discussie daarover gaande. Die discussie was nooit afgerond, maar werd<br />

nu naar Europees niveau getild, waardoor opnieuw uitzicht ontstond op een echte<br />

aansprakelijkheidsregeling. Uiteindelijk (1992) is de productaansprakelijkheid<br />

opgenomen in het NBW, boek 6, artikel 185 en 186.<br />

Internationaal werden vanuit de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de<br />

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de General<br />

Agreement on Tarifs and Trade (GATT) steeds meer afspraken gemaakt op het gebied<br />

van productrichtlijnen, normen en veiligheidsaspecten. In 1981 bracht de OESO al<br />

een rapport uit over terugroepprocedures voor al verkochte onveilige producten. In<br />

1985 kwam de EEGArichtlijn tot stand voor de harmonisatie van regels voor<br />

aansprakelijkheid voor gebrekkige producten, waarin de buitencontractuele<br />

rechtsverhouding tussen producent en consument meer evenwichtig geregeld werd.<br />

In 1983 werd vanuit de rijksoverheid de Stichting Consument en <strong>Veiligheid</strong> opgericht,<br />

speciaal voor onderzoek naar en bevordering van veiligheid in de privéAsfeer. Deze taak<br />

lag daarvoor bij het <strong>Veiligheid</strong>sinstituut, maar werd daar ondergesneeuwd door aandacht<br />

voor arbeidsveiligheid. Door de Stichting werd een systematische registratie van privéA<br />

ongevallen met letsel bijgehouden in het Privé Ongevallen Registratie Systeem (PORS),<br />

later het Letsel Informatie Systeem (LIS).<br />

In 1988 werd de Warenwet ingrijpend gewijzigd. Aan de twee eerdere pijlers<br />

‘bescherming van de volksgezondheid’ en ‘eerlijkheid in handel’ werden nu ‘veiligheid’ en<br />

‘goede voorlichting aan de consument’ toegevoegd. De wet strekte zich nu bovendien uit<br />

over alle producten, levensmiddelen en nietAlevensmiddelen. Voor de nietA<br />

levensmiddelen gold veiligheid ook voor schade aan zaken. Een zorgpunt bij de nieuwe<br />

wet bleef wel hoe het toezichtapparaat, dat nog steeds hoofdzakelijk gericht was op<br />

voedselveiligheid, een integraal toezicht op alle producten zou moeten waarmaken.<br />

Sinds de jaren tachtig zijn zowel de landelijke als de Europese overheid in toenemende<br />

mate beleidsmatig en regelgevend actief op het gebied van productveiligheid. Daarbij is<br />

het zwaartepunt verschoven van Den Haag naar Brussel. Lag de bepaling van wat veilig<br />

<br />

73


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

en onveilig was en wat daarover geregeld werd in besluiten en regelingen bij de<br />

Warenwet eerst in Nederland zelf, in de jaren negentig en nul werd dat steeds meer<br />

bepaald via Europese richtlijnen, die dan vervolgens via de Warenwet in de Nederlandse<br />

wetgeving werden opgenomen.<br />

Richtlijnen in Europees verband bestonden al sinds de jaren vijftig, maar deze waren<br />

weinig praktisch en de procedure van totstandkoming was lang, omdat unanimiteit<br />

vereist was. In de jaren tachtig werd vanuit de Europese industrie (European Round<br />

Table) sterk aangedrongen op een systeemverandering. Als voorbeeld gold de<br />

Laagspanningsrichtlijn, die al in 1973 op initiatief van de elektrotechnische industrie tot<br />

stand was gekomen, en waarin alle verschillende nationale productregels en normen<br />

waren vervangen door elf algemene eisen. In 1985 nam de EEG de Council Resolution on<br />

a New Approach to Technical Harmonisation (in Nederland: Nieuwe aanpak) aan. Dit was<br />

een mijlpaal in het traject naar de interne markt die men op 31 december 1992<br />

gerealiseerd wilde hebben. Deze resolutie gaf een sterke impuls aan de Europese<br />

normalisatie op productveiligheidsgebied. [Interview Bakker]<br />

Bij de richtlijnen was veiligheid als zodanig niet het enige doel, er werd ook mee geregeld<br />

dat geen oneigenlijke handelsbelemmeringen tussen lidstaten werden opgeworpen door<br />

eigen, nationale veiligheidseisen aan producten te stellen. Hiervoor is de CEAmarkering<br />

ingesteld. CE staat voor Conformité Européenne, en betekent dat de fabrikant verklaart<br />

dat een product voldoet aan Europese eisen op het gebied van veiligheid en gezondheid,<br />

consumentenbescherming en milieubescherming. Er wordt vooral gewerkt aan het tot<br />

stand brengen van Europese eisen voor producten waarvan letselregistratie aantoonde<br />

dat zij vaak bij ongevallen betrokken waren. (Consument en <strong>Veiligheid</strong>, 2000). Bij het<br />

vertalen van de eisen in Europese normen zijn A onder andere A nationale normalisatieA<br />

instituten betrokken. In Nederland zijn dat het Nederlands Normalisatie Instituut<br />

(NEN/NNI) en het Nederlands Elektrotechnisch Comité (NEC). De eerste CEArichtlijn werd<br />

in 1987 van kracht (‘drukvaten in eenvoudige vorm’); in de jaren tot 2010 volgden er<br />

nog een dertigtal. De Europese regelgeving werd (en wordt) voor een belangrijk deel op<br />

nationaal niveau uitgevoerd.<br />

Uit deze aanpak vloeide voort dat voor specifieke producten door fabrikanten gebruik<br />

gemaakt diende te worden van keuringsinstellingen (‘Notified Bodies’). Daarboven kwam<br />

er nog een keuringsinstelling voor de keuringsinstellingen, de Raad voor de Accreditatie.<br />

In het verlengde van de ontwikkeling van uniforme Europese regels ontstond ook een<br />

betere samenwerking tussen Europese opsporingsdiensten, onder meer met een systeem<br />

om snel informatie uit te wisselen over gevaarlijke producten (Rapid Exchange<br />

Information System / RAPEX). [Interview Bakker]<br />

In de Warenwet is ook de Europese Algemene Productveiligheid Richtlijn opgenomen,<br />

eerst in 1993 als besluit, later in 2004 in de wet zelf. De richtlijn verbiedt het<br />

verhandelen van elk onveilig product dat bestemd of geschikt is voor de consument. Het<br />

bedrijfsleven krijgt een meldingsplicht over onveilige producten en de overheid krijgt de<br />

bevoegdheid om een product dat al bij de consument beland is uit de schappen te laten<br />

halen. Daarvoor is vastgesteld dat de gegevens van de fabrikant vermeld moeten<br />

worden, zodat producten tot aan de bron traceerbaar zijn. Overigens is in de jaren nul<br />

het door de fabrikant terugroepen van producten steeds meer geëvolueerd van een<br />

pijnlijke noodgreep tot een signaal dat moet aangeven hoezeer de fabrikant oog heeft<br />

voor het welzijn van de consument. [Wiersma, 2010]<br />

De Warenwet is in de loop van het proces steeds meer een brede productwet geworden,<br />

waarin ook producten voor professioneel gebruik weer werden opgenomen. Zo zijn in<br />

2001 de Stoomwet en de wet Gevaarlijke Werktuigen in de Warenwet geïntegreerd.<br />

Door toenemende publiciteit en regelgeving werd vanaf jaren tachtig, en vooral in de<br />

jaren negentig en nul in de industrie steeds meer aandacht gegeven aan veiligheid van<br />

producten, als marketinginstrument en om aansprakelijkheidsclaims af te wenden. [Van<br />

Boom en Van Doorn, 2006; Van Aken, 1996)] Ook het vrijwillige keurmerk kreeg een<br />

nieuw leven als veiligheidskenmerk, al verwaterde dat vervolgens weer door een<br />

overdaad aan keurmerken. De mogelijkheden die door de technologische ontwikkelingen<br />

<br />

74


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werden geboden A in het bijzonder op het gebied van elektronicaA en ITAgerelateerde<br />

technieken en kunststoftechnologie – leidden tot aanzienlijke verbeteringen. Veel van die<br />

verbeteringen werden snel weer opgenomen in normenstelsels en regelgeving, zodat<br />

vernieuwingen verplichtingen werden. Voorbeelden daarvan zijn de aardlekschakelaar in<br />

en dubbele isolatie van gereedschap. In de jaren nul was de veiligheid van veel<br />

producten voor de gebruiker geen punt van bijzondere aandacht meer, omdat<br />

vanzelfsprekend werd aangenomen dat dit goed geregeld was. [Interview Bakker]<br />

De sterke betrokkenheid van de nationale en Europese overheid bij de productveiligheid<br />

door sturing en regelgeving heeft er toe geleid dat consumenten steeds meer op de<br />

overheid zijn gaan leunen als partij van wie zij verwachten dat deze hun persoonlijke<br />

veiligheid zeker zal stellen. Daar tegenover was er ook sprake van een tegenbeweging,<br />

om ‘te’ veilige producten af te wijzen. Speeltoestellen werden zo veilig dat er geen<br />

avontuur meer te beleven viel en voor sommige producten werden de eisen zo hoog<br />

gesteld dat de functionaliteit er onder leed. [website stuntkids.nl]<br />

<br />

A ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en haar taakvoorgangers<br />

A ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Europese Economische Gemeenschap / Europese Unie<br />

A Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling<br />

A General Agreement on Tarifs and Trade<br />

A Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)<br />

A <strong>Veiligheid</strong>sinstituut<br />

A Stichting Consument en <strong>Veiligheid</strong><br />

A Consumentenbond<br />

A Konsumenten Kontact<br />

A Gemeentelijke en provinciale keuringsdiensten / Keuringsdienst van Waren /<br />

Inspectie Gezondheidsbescherming Waren en Veterinaire Zaken / Algemene<br />

Voedsel en Waren Autoriteit<br />

A Keuringsinstituten / Notified Bodies<br />

A Raad voor de Accreditatie<br />

""<br />

A Aken, D. van e.a. (red.), Handboek ontwerpen van veilige producten (Utrecht<br />

1996)<br />

A Leeuwen, K. van, Juridische aspecten van productveiligheid (Deventer 1990)<br />

Vleesenbeek, Valerie A.Gezien het advies. 75 jaar Adviescommissie Warenwet<br />

(Rijswijk 1995)<br />

A Boom, W.H. van en Doorn, C.J.M. van,’Productaansprakelijkheid en<br />

productveiligheid’ in Hondius E.H. en Rijken G..J. (red.), Handboek<br />

Consumentenrecht (Zutphen 2006) 261 – 280<br />

A Heres H.L. ‘Warenwet’ in Hondius E.H. en Rijken G..J. (red.), Handboek<br />

Consumentenrecht (Zutphen 2006) 281 – 306<br />

A Vollema, AnneAFré, De CEAmarkering (Deventer 1996)<br />

A Egter van Wissekerke, F.R., De Richtlijn inzake Algemene Productveiligheid<br />

(Deventer 2005)<br />

A SociaalAEconomische Raad, Herstructurering productwetgeving. Advies inzake<br />

herstructurering productwetgeving. Uitgebracht aan de Staatssecretaris van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Publicatienummer 4 (Den Haag 2000)<br />

A Aken, D. van, e.a. (red.) Handboek veiligheid van speelgelegenheden. Richtlijnen<br />

voor beheer (Amsterdam 2003)<br />

A Oldenbeek, N.J.van, VoedingsA en productveiligheid. Een institutioneel onderzoek<br />

naar actoren en handelingen inzake de bescherming van de volksgezondheid<br />

tegen ondeugdelijke voedingsmiddelen en producten, 1946 A 1996. PIVOTArapport<br />

117 (Den Haag 2001)<br />

75


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport A Voedsel en Waren Autoriteit,<br />

Productveiligheid in Europa. Gids voor corrigerende actie inclusief terughalen van<br />

producten (2004)<br />

A Consument en veiligheid, Langer leven: een kwestie van gezond gedrag<br />

(Amsterdam 2000)<br />

A <strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, Tweede Kamer de Staten Generaal, vergaderjaar 1983<br />

– 1984, 18453, ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (‘sA<br />

Gravenhage 1984)<br />

A CEArichtlijnen: http://www.euronorm.net/content/template.php?itemID=216<br />

(geraadpleegd 01 september 2010)<br />

A Wiersma, Tjeerd, ‘Pas op consument, onze producten deugen niet’, De Pers, 31<br />

augustus 2010<br />

A Interview Doede Bakker, Vereniging FMEACWM, 20 oktober 2010<br />

A www.stuntkids.nl (geraadpleegd 21 oktober 2010)<br />

76


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

! 6 . 9<br />

A Technologisering<br />

A Mondialisering<br />

A Europeanisering<br />

A Medialisering<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’ s<br />

A Trend: Toename van het belang van veiligheid / Afname van de risicotolerantie<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

1975 – na 2005<br />

!<br />

Externe veiligheid heeft betrekking op ‘het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de<br />

omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk,<br />

lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico’s die zijn<br />

verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid’. [Website<br />

VROM] De basis voor wetgeving op dit gebied werd in Nederland tussen 1975 en 1985<br />

gelegd. Dit was relatief vroeg en een gevolg van het feit dat Nederland een klein en<br />

dichtbevolkt land was met een relatief grote (chemische) industrie. (Interview Ben Ale.)<br />

Het externe veiligheidsbeleid werd daarnaast door de jaren heen voor een groot deel<br />

bepaald door nationale en internationale incidenten en rampen. [Van Duin 2009, 50] Een<br />

snelle opeenvolging van grote, industriële ongevallen, zoals Flixborough (1974), Seveso<br />

(1976), Los Alfalques (1978), Mexico City (1984), Bhopal (1984) en Tsjernobyl (1986)<br />

maakten overheidsbeleid op het gebied van externe veiligheid noodzakelijk. De dioxineA<br />

ramp bij het Italiaanse Seveso was in 1982 aanleiding voor de Europese gemeenschap<br />

om een bindende richtlijn op te stellen, de postASeveso richtlijn (82/501/EEG). Deze was<br />

bedoeld om zware ongelukken met chemische stoffen te voorkomen. In 1996 werd de<br />

richtlijn aangescherpt: de SevesoAII richtlijn (96/82/EG).<br />

Deze richtlijnen werden de basis voor het Nederlandse beleid en wetgeving. Hierbij was<br />

het uitgangspunt dat iedere Nederlander evenveel recht heeft op bescherming. Het<br />

normeren van de veiligheidsrisico’s was daarbij van belang. In de nota ‘Omgaan met<br />

risico’s’, een bijlage bij het eerste Nationale Milieu Beleidsplan uit 1989, werd bij het<br />

bepalen van de risico’s een onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR)<br />

en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt ‘burgers in hun woonomgeving een<br />

minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen’. [Website, VROM]. Het risico op<br />

ongelukken met een gevaarlijke stof mag voor de omwonende niet hoger zijn dan 1 op<br />

een miljoen. Bij het groepsrisico werd een inschatting gemaakt van de verwachte<br />

omvang van een ramp op een bepaalde risicolocatie.<br />

In de jaren negentig was de overheid relatief terughoudend op het gebied van<br />

beleidsontwikkeling rond het externe veiligheidsbeleid. Het Rijk verschoof taken met<br />

betrekking tot de externe veiligheid naar de provincies en gemeenten. Daarnaast werden<br />

de burger en bedrijfsleven aangesproken op hun verantwoordelijkheid. [Ale, 2003: 43]<br />

De vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000 bracht hierin verandering. Het externe<br />

veiligheidsbeleid werd door de overheid tot ‘topprioriteit’ gemaakt. Aan het vierde<br />

77


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Nationale milieubeleidsplan (NMP4) werd alsnog een hoofdstuk over externe veiligheid<br />

toegevoegd. Op aanbeveling van de commissieAOosting werd begin 2002 het Expertise<br />

Centrum voor Externe <strong>Veiligheid</strong> opgericht en ondergebracht bij het RIVM. Daarnaast is<br />

in juni 2004 de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen opgericht, die tot doel heeft het kabinet<br />

en parlement te adviseren en informeren over beleid en wetgeving ter voorkoming van<br />

ongevallen door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.<br />

<br />

A Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (taakvoorganger VROM)<br />

A Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu<br />

A Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Economische Zaken<br />

A Europese Unie<br />

A CommissieAOosting (n.a.v. vuurwerkramp in Enschede 2000)<br />

A Expertisecentrum voor externe veiligheid (CEV) ondergebracht bij Rijksinstituut<br />

voor Volksgezondheid en Milieu<br />

A Adviesraad Gevaarlijke Stoffen<br />

A Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)<br />

""<br />

A Ben Ale, Interview<br />

A Ben Ale, Achtergrondstudie. Risico’s en veiligheid. Een historische schets<br />

(ongepubliceerd Delft, 2003)<br />

A Ben Ale, ‘Risicoanalyse’, in Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing ( (Deventer 2009) 327A355.<br />

A M.J. van Duin, ‘Rampen in Nederland’, in Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 33A60.<br />

A Helsloot, in Muller e.a. Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing ( (Deventer<br />

2009) 299A326.<br />

A Helsloot, ‘Fysieke veiligheid’ in Muller e.a., <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan de Rijn 2004) 345A372.<br />

A http://www.vrom.nl/ geraadpleegd op 26A08A2010.<br />

A Nota, Omgaan met risico’s, 1989.<br />

78


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

# 5<br />

A Individualisering<br />

A Medialisering / Emotionalisering<br />

A Technologisering<br />

A Welvaartsgroei<br />

A Verzakelijking<br />

De opkomst van megaAevenementen<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Vrije Tijd<br />

A Domein: Cultuur, leefstijl en mentaliteit<br />

A Hotspot: Dance Valley 2001<br />

A Trend: Opkomst Supportersgeweld als nieuwe vorm van grootschalige<br />

ordeverstoringen<br />

Vanaf begin jaren ‘90<br />

!<br />

Vanaf het begin van de jaren negentig is sprake van de opkomst en groei van megaA<br />

evenementen die in het nieuwe millennium nog altijd voortduurt. [Schaap, 2009: 9] De<br />

evenementen zijn uiteenlopend van aard, duur en frequentie: van de viering van<br />

Koninginnedag tot de inkomst van Sinterklaas, van Gay Pride in Amsterdam tot de<br />

Nijmeegse Vierdaagse, van Sail Amsterdam tot het Europees Kampioenschap 2000, en<br />

van Dance Valley tot de EOAjongerendag. [Interview Ale] Daarnaast ontstaan incidenteel<br />

‘spontane’ evenementen, zoals bij de begrafenis van Pim Fortuyn in 2002 en de officieuze<br />

huldiging van Feyenoord na het winnen van de UEFA Cup in datzelfde jaar.<br />

Enerzijds wordt als oorzaak voor de opkomst en groei van deze evenementen doorgaans<br />

verwezen naar de naoorlogse bevolkingsgroei, de toegenomen mobiliteit en het hogere<br />

bestedingsniveau van het individu. Dit alles heeft de vraag naar megaAevenementen<br />

gestimuleerd. [Schaap, 2009: 113A117] Daarbij speelt een rol dat mensen, ondanks of<br />

juist dankzij de voortschrijdende individualisering, behoefte hebben aan collectieve<br />

ervaringen en gedeelde rituelen.<br />

Anderzijds hebben ontwikkelingen aan de aanbodzijde de opkomst en groei van megaA<br />

evenementen gestimuleerd. De organisatie van evenementen is in de loop der tijd sterk<br />

gecommercialiseerd en geprofessionaliseerd. Inmiddels bestaan er drie<br />

brancheverenigingen op het gebeid van evenementenorganisatie: de VVEM (Vereniging<br />

van Evenementenmakers), de Vereniging van Beveiligingsorganisaties voor Evenementen<br />

en de Normcommissie Evenementen van de NEN/NNI (het Nederlands NormalisatieA<br />

instituut). Dankzij technologische ontwikkelingen is het mogelijk om, ook in fysieke zin,<br />

megaAevenementen te organiseren. (Een voorbeeld hiervan zijn muziekfestivals met<br />

verschillende grote podia met megaAschermen waarop de bezoekers alles kunnen<br />

volgen.) Daarbij is sprake van mediatisering van megaAevenementen in de zin dat ze<br />

veel mediaAaandacht genereren. MegaAevenementen worden in dat kader veelvuldig<br />

ingezet als instrument voor gewone, dan wel ‘city’ marketing. De evenementenbranche is<br />

daarmee een toeristische en economische factor geworden om rekening mee te houden.<br />

[Schaap, 2009: 9]<br />

79


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Met de groei van de megaAevenementen nam, vanaf halverwege de jaren negentig, ook<br />

de aandacht voor de veiligheid rond evenementen toe. Dit was een zaak voor de<br />

organisatoren, betrokken gemeenten en de hulpdiensten. Daarnaast groeide ook het<br />

belang van de PPS (publiekAprivate samenwerking) rond de organisatie van<br />

evenementen. Zo wordt bij evenementen dikwijls gebruik gemaakt van particuliere<br />

beveiligingsA en hulpverleningsorganisaties.<br />

Vanaf halverwege de jaren negentig is meer aandacht ontstaan voor de veiligheid van<br />

megaAevenementen. Problemen die zich in het kader van de veiligheid kunnen voordoen<br />

zijn onder te verdelen in de fysieke risico’s die het gevolg zijn van het bijeenzijn van<br />

grote mensenmassa’s (safety) en veiligheidsrisico’s rond de openbare orde, zoals<br />

verkeersA en geluidsoverlast, diefstal, geweld, en sinds het begin van de twintigste eeuw,<br />

terrorisme (security). RisicoAinschatting en risicoAbeheersing zijn, ook in het kader van<br />

aansprakelijkheid en verzekerbaarheid, een steeds belangrijker rol gaan spelen. [Schaap,<br />

2009: 117A118] Voor het in goede banen leiden van grote mensenmassa’s hebben<br />

crowd management, planning van mensenstromen voorafgaand aan het evenement, en<br />

crowd control, het verloop van mensenstromen tijdens het evenement, hun intrede<br />

gedaan. [Interview Ale]<br />

<br />

A Gemeenten<br />

A Brandweer<br />

A Politie<br />

A Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR)<br />

A Vereniging van Evenementenmakers (VVEM)<br />

A Vereniging van Beveiligingsorganisaties voor Evenementen<br />

A Normcommissie Evenementen van de NEN/NNI (= het Nederlandse Normalisaite<br />

Instituut)<br />

""<br />

A Interview Ale, 2010<br />

A Ale, B.J.M. Achtergrondstudies. Risico’s en veiligheid. Een historische schets (Delft<br />

2003)<br />

A Schaap, S.D., ‘Crisisbeheersing in bijzondere omstandigheden: evenementen’, in<br />

Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 113A<br />

148.<br />

A S.D. Schaap. Veilige evenementen (COT 2009)<br />

A NRIT, De toeristische en economische betekenis van evenementen in Nederland<br />

(1994)<br />

80


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

&<br />

A Verzakelijking<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Veranderende institutionele verbanden<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Hotspot: Bijlmerramp<br />

A Hotpspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

A Hotspot: Herculesramp<br />

Jaren negentig A na 2005<br />

!<br />

Afgelopen decennia is veiligheid een belangrijk onderdeel van het overheidsbeleid<br />

geworden. In dit kader werden talrijke onderzoeken uitgevoerd naar de organisatie van<br />

de rampenbestrijding en crisisbeheersing, onder meer naar aanleiding van de<br />

vuurwerkramp in Enschede in 2000 en de cafébrand in Volendam in 2001. Deze hebben<br />

uitgewezen dat men onvoldoende voorbereid was op grootschalige en steeds complexere<br />

rampen en crises. [website burgemeesters] De belangrijkste problemen waarmee men te<br />

kampen had op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing waren:<br />

1. de schaalgrootte; gemeenten waren veelal te klein om zich goed voor te bereiden<br />

op alle typen rampen: van grote (natuur)branden, verkeersongelukken,<br />

ongevallen met explosieven en giftige stoffen, overstromingen of paniek in grote<br />

menigten tot aan nieuwe dreigingen zoals terroristische aanslagen, pandemieën of<br />

ongevallen met radioactieve stoffen;<br />

2. onduidelijkheid over verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken<br />

actoren, met name politie, brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij<br />

Ongevallen en Rampen (GHOR). [website burgemeesters]<br />

Steeds meer raakte de overheid van het idee overtuigd dat om de bestuurlijke efficiency<br />

en operationele kwaliteit van de hulpverlening te waarborgen rampenbestrijding en<br />

crisisbeheersing niet op gemeentelijk niveau maar regionaal geregeld zouden moeten<br />

worden. Dit niet in de laatste plaats omdat rampen zich vaak niet tot de<br />

gemeentegrenzen beperken. Aan de veiligheidsregio ligt daarom een gemeenschappelijke<br />

regeling tussen gemeenten in een regio ten grondslag, waarbij brandweerA, politiezorg,<br />

en geneeskundige hulpverlening (de zogenaamde rode, blauwe en witte kolom) bij<br />

rampenbestrijding en crisisbeheersing geïntegreerd worden. [Bron en Schaap 2007: 169]<br />

Aan het ontstaan van het concept van veiligheidsregio’s is een langer proces<br />

voorafgegaan. Na de Tweede Wereldoorlog werden al de eerste pogingen ondernomen<br />

om de rampenbestrijding multidisciplinair te organiseren. Naast de politie, de brandweer<br />

en de geneeskundige hulpverlening die voor de alledaagse hulpverlening<br />

verantwoordelijk waren, werd in 1947 vanwege de latente oorlogsdreiging vanuit het<br />

Oosten de Bescherming Bevolking (BB) opgericht. De oorspronkelijke taak van de BB was<br />

de voorbereiding van massale hulpverlening in het geval van oorlog. [Van Lochem 2007:<br />

170; website burgemeesters]<br />

De nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen uit 1975 concludeerde dat de kwaliteit<br />

van hulpverlening bij ernstige ongevallen en rampen op lokaal niveau niet gewaarborgd<br />

kon worden en dat de coördinatie en bevelvoering niet voldoende geregeld was. Men<br />

benadrukte de noodzaak van betere multidisciplinaire samenwerking en duidelijkere<br />

afbakening van bevoegdheden van de betrokken partijen. [website nbdc] In de nota<br />

81


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werd bepaald dat de dagelijks parate organisaties, d.w.z. de politie, de geneeskundige<br />

hulpverlening en de brandweer, gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de<br />

rampenbestrijding. De brandweer kreeg hierbij de coördinerende taak toegewezen. [Van<br />

Lochem, 2007: 172]<br />

De indeling in oorlogsA en vredesrampen werd steeds meer als anachronistisch gezien. In<br />

1980 werd de BB opgeheven. De taken voor zowel oorlogsA als vredesrampen gingen dus<br />

over naar de Regionale Brandweer, de geneeskundige diensten, het Rode Kruis en het<br />

Korps Mobiele Colonnes (KMC) dat een onderdeel van de Koninklijke Landmacht<br />

uitmaakte. [website nbdc; Van Lochem, 2007: 170A171]<br />

De samenwerking tussen hulpverleningsdiensten onder leiding van de brandweer is in de<br />

jaren tachtig en negentig geïntensiveerd. In 1985 werden de Brandweerwet en de<br />

Rampenwet van kracht die de operationele leiding bij de brandweer en bestuurlijke<br />

verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding bij de gemeenten vastlegden. De Wet<br />

geneeskundige hulpverlening bij rampen uit 1991 regelde de bevoegdhedenstructuur bij<br />

de geneeskundige hulpverlening bij rampen en de voorbereiding daarop. Het<br />

uitgangspunt was regionalisering van rampenbestrijding op basis van verlengd lokaal<br />

bestuur. [website burgemeesters] Er waren echter nog steeds uiteenlopende typen<br />

regio’s met afwijkende grenzen en verschillende omvang. Door enkele calamiteiten in de<br />

jaren negentig, zoals de aardbeving in Limburg, de explosie bij Cindu in Uithoorn, de<br />

Bijlmerramp en de treinontsporing bij Hoofddorp in 1992, het hoogwater van 1995 en de<br />

Herculesramp in 1996 werd het bestaande bestel van rampenbestrijding herhaaldelijk op<br />

proef gesteld. [Bron en Schaap, 2007: 71/72]<br />

Door het wegvallen van oorlogsdreiging uit het Oosten na de val van de Berlijnse Muur in<br />

1989 werd in 1993 het KMC opgeheven. [Van Lochem, 2007: 170A171] In hetzelfde jaar<br />

werd de minister van BZK belast met organisatie van geneeskundige hulpverlening.<br />

Hiermee kwam de organisatie van alle parate hulpverleningsdiensten onder één<br />

ministerie te vallen. Dit vergemakkelijkte de weg naar een verdere regionalisering van de<br />

rampenbestrijding en crisisbeheersing en professionalisering van de<br />

hulpverleningsdiensten. [website burgemeeters; Van Lochem, 2007: 173] Een van de<br />

voorlopers op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing op regionaal niveau<br />

was de veiligheidsregio RotterdamARijnmond. [Ale 2010)<br />

In 1994 werd de politie in 25 regiokorpsen en een Korps Landelijke Politiediensten<br />

ingedeeld. Ook zijn er medio jaren negentig ten behoeve van de geneeskundige<br />

hulpverlening de eerste regionale ambulancevoorzieningen (RAV) gevormd die<br />

overeenkwamen met de politieregio’s. [Van Lochem, 2007: 173] In 1999 werd de<br />

Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen opgericht die belast werd met<br />

coördinatie van de inzet van geneeskundige diensten tijdens rampen en grote ongevallen<br />

in de regio. [website ghor; Bierens, 2009: 819]<br />

Begin jaren nul vonden veel incidenten plaats, zoals de aanslagen van 11 september<br />

2001, de dreiging van een pokkenepidemie als gevolg van bioterrorisme en de SARSA<br />

epidemie in 2003, die aanleiding gaven tot nieuwe evaluatie van het beleid op het gebied<br />

van rampenbestrijding en crisisbeheersing. De uitkomsten van de onderzoeken naar<br />

aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede in 2000 door de commissieAOosting en de<br />

cafébrand in Volendam in 2001 door de commissieAAlders gaven aan dat de organisatie<br />

en coördinatie van rampenbestrijding veel te wensen overliet. [Van Lochem, 2007:175A<br />

176) Dit leidde onder meer tot het tot stand brengen van de Wet kwaliteitsbevordering<br />

rampenbestrijding in 2004 die de basis voor verdere vorming van veiligheidsregio’s<br />

legde. Het concept van veiligheidsregio nam ook een centrale plaats in in het Beleidsplan<br />

Crisisbeheersing 2004A2007 van het kabinet. Hierin werd accent gelegd op betere<br />

multidisciplinaire voorbereiding op de moderne dreigingen en goede aansluiting van<br />

verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing.<br />

[Van Lochem, 2007: 178]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

82


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Openbaar Ministerie (OM)<br />

A Regionale Diensten van Rijkswaterstaat<br />

A Het Nederlandse Rode Kruis<br />

A Politie<br />

A Raad van Hoofdcommissarissen<br />

A Brandweer<br />

A Ambulancediensten<br />

A Huisartsen<br />

A Regionaal Militair Commando (RMC)<br />

A Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)<br />

A Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD)<br />

A Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)<br />

A Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNMR)<br />

A Inspectie Openbare Orde en <strong>Veiligheid</strong> (IOOV)<br />

A Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV)<br />

""<br />

A P.J.P.M. van Lochem, Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006. In: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs: Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving.<br />

Deventer 2007: 47A89.<br />

A R.P. Bron en S.D. Schaap, De organisatorische omgeving van de brandweer in<br />

ontwikkeling: de opkomst van de veiligheidsregio. In: I. Helsloot, E.R. Muller en<br />

J.D. Berghuijs: Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving.<br />

Deventer 2007: 169A204.<br />

A http://www.nbdc.nl/cms/show/id=695196 (geraadpleegd op 31.08.2010).<br />

A http://www.burgemeesters.nl/files/File/Crisisbeheersing/docs/20070730b.pdf<br />

(geraadpleegd op 24 augustus 2010).<br />

A http://www.ghor.nl/kr_rgf/ (geraadpleegd op 31.08.2010).<br />

A J.J.L.M. Bierens, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen<br />

(GHOR). In: E.R. Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing.<br />

Deventer 2009: 817A842.<br />

A B. Ale, interview 26 juli 2010<br />

83


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

( 7 8 .<br />

A Emotionalisering<br />

A Individualisering<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger, Verharding van<br />

de maatschappij ten aanzien van criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Hotspot: Bijlmerramp<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

Jaren negentig A na 2005<br />

!<br />

Geweld en agressie komen onvermijdelijk in elke maatschappij voor, de mate waarin ze<br />

voorkomen en wel of niet worden geaccepteerd varieert in de tijd. De laatste decennia is<br />

er enerzijds sprake van verruwing van de Nederlandse samenleving (SCP 1998: 52 en<br />

666), een gestage groei van geweldscriminaliteit en een steeds onvoorspelbaarder<br />

geworden toepassing van geweld in de openbare ruimte, ondermeer door overmatig<br />

gebruik van alcohol en drugs die de rem op zelfbeheersing doen afnemen. (SCP 1998:<br />

628) Anderzijds neemt de gevoeligheid voor agressie en geweld en de afkeur daarvan in<br />

de hele maatschappij toe. Zo worden bijvoorbeeld mishandeling, kleine diefstallen of<br />

vernieling door de samenleving strafwaardiger beschouwd dan voorheen (Buruma 1994:<br />

211/212, Wittebrood 2010, Van Vliet 2010, Weijers 2000). Aan de ene kant zijn burgers<br />

minder tolerant geworden ten opzichte van crimineel of overlast gevend gedrag, aan de<br />

andere kant ook ten aanzien van elkaar (SSvN 2003:218).<br />

Het incasseringsvermogen lijkt in de Nederlandse samenleving steeds beperkter te<br />

worden (Jacobs 2008: 11) wat zijn neerslag vindt in de maatschappelijke<br />

omgangsvormen. Vooral personen die een publieke taak uitoefenen, zoals het politieA,<br />

brandweerA, ambulancepersoneel, maar ook medewerkers van de overheid, sociale<br />

diensten, onderwijsinstellingen en het openbaar vervoer geven steeds vaker aan in hun<br />

werk geconfronteerd te worden met uiteenlopende vormen van agressie en/of geweld die<br />

expressief – als een vorm van ontlading – of instrumenteel – om een concreet doel te af<br />

te dwingen – worden ingezet (Driessen e. Middelhoven 2001: 15, Jacobs e.a. 2008: 13).<br />

Onder agressie en geweld tegen medewerkers met publieke taken wordt verstaan: “het<br />

welbewust verbaal uiten, gebruiken van fysieke kracht of macht, dan wel dreigen<br />

daarmee, gericht tegen een werknemer, onder omstandigheden die rechtstreeks verband<br />

houden met het verrichten van publieke taak, wat resulteert of waarschijnlijk zal<br />

resulteren in een gevoel van bedreiging, materiële schade, letsel, de dood of psychische<br />

schade” (www.hetccv.nl). Concreet gaat het hier om verbaal geweld zoals schreeuwen,<br />

schelden, vernederen, treiteren, pesten; fysiek geweld zoals duwen, trekken, slaan,<br />

vastgrijpen, schoppen, spugen, verwonden, maar ook om bedreigen van medewerkers<br />

en/of zijn/haar gezinsleden, bedreigende gebaren maken, chanteren, stalken,<br />

achtervolgen, seksuele intimidatie of discriminatie vanwege huidskleur, sekse, leeftijd,<br />

geloofovertuiging, seksuele geaardheid of voorkeur etc. (Jacobs e.a. 2009: 29A45).<br />

De mate waarin verschillende beroepsgroepen te maken krijgen met agressie en geweld<br />

is afhankelijk van hun inhoudelijke taken en bevoegdheden. Zo lijkt agressief gedrag,<br />

wederspannigheid (het zich verzetten tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening<br />

84


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van zijn functie) en geweldgebruik tegen politie onlosmakelijk verbonden met haar<br />

handhavende rol en vindt meestal plaats tijdens de alledaagse politiewerkzaamheden<br />

zoals het uitvoeren van controle, het uitschrijven van bekeuring en het verrichten van<br />

staandehouding of arrestatie (In ’t Velt e.a. 2003: 39 en Naeyé e. R. Bleijendaal 2008:<br />

17).<br />

Agenten lopen het meeste risico op confrontatie met agressie en geweld in grote steden,<br />

‘s nachts en in contact met onbekend en daardoor moeilijk in te schatten publiek (Naeyé<br />

e. R. Bleijendaal 2008: 18). Jaarlijks raken honderden agenten gewond. Tussen 1970 en<br />

2005 kwamen dertien agenten om door geweld van burgers. In de jaren negentig werden<br />

weliswaar minder politieagenten gedood dan in de jaren zeventig, maar het aantal<br />

gewonden onder politiemedewerkers verdubbelde (Timmer 2005: 7 en 285). Tussen<br />

1997 en 2007 verdrievoudigde het geregistreerde geweldgebruik tegen de politie, terwijl<br />

belediging en bedreiging van politieambtenaren zelfs verzesvoudigde. Deze forse stijging<br />

is ondermeer te verklaren door de veranderingen in de taakuitoefening d.w.z. door<br />

minder te gedogen en strenger te handhaven – naarmate men vaker ingrijpt, neemt de<br />

kans op gewelddadige reacties toe – maar waarschijnlijk ook door de betere registratie<br />

en grotere aangiftebereidheid onder de agenten zelf (Dubbeld 2009: 23 en Naeyé e.<br />

Bleijendaal 2008: 185). Van alle personen die in (semiA)openbare ruimte werken, blijken<br />

politiemensen het vaakst te worden geconfronteerd met gewelddadig gedrag van burgers<br />

(Naeyé e. Bleijendaal 2008: 21/22). Negen van de tien politieagenten geven aan wel<br />

eens te maken te hebben gehad met agressie en (soms grof) geweld door burgers<br />

(Dubbeld 2003: 23). Alleen het onderzoek onder medewerkers van de Nederlandse<br />

Spoorwegen levert vergelijkbaar hoge cijfers op (Jacobs 2003: 17, www.politiebond.nl).<br />

Beide beroepsgroepen geven tevens aan dat het gebruik van geweld steeds<br />

onvoorspelbaarder wordt. (In ’t Velt e.a. 2003:40)<br />

Naast politiemedewerkers en NSApersoneel, huisartsen, het ziekenhuisA en<br />

ambulancepersoneel lijken ook brandweermedewerkers steeds vaker met burgergeweld<br />

geconfronteerd te worden. Bijna 80 procent van de in 2003 door CNV Publieke Zaak<br />

ondervraagde vrijwillige brandweerlieden was van mening dat het geweld toeneemt. In<br />

2005 is 40 procent van de brandweermedewerkers in aanraking gekomen met verbaal<br />

geweld, 8 procent met serieuze bedreigingen en 15 procent met fysiek geweld. Voor<br />

beroepskrachten waren dat respectievelijk 48, 10 en 18 procent (Helsloot e.a. 2007:<br />

629). Het grootste risico op gewelddadige confrontatie lopen brandweerlieden vooral<br />

tijdens repressieve werkzaamheden die variëren van het daadwerkelijk blussen van een<br />

brand tot het bevrijden van beknelden uit een auto (www.brandweerln.nl) (95 procent),<br />

’s nachts (75 procent), tijdens oud en nieuw en grote evenementen zoals Koninginnedag<br />

(AEF 2005: 8). Bij geweld tegen de brandweer gaat het hoofdzakelijk om het fysiek<br />

hinderen van werk, versperren van toegang, duwen, trekken, grijpen, gooien van<br />

voorwerpen en/of diefstal of vernieling van het materieel, dichtdraaien van kranen,<br />

doorsnijden van banden etc. (Helsloot 2007: 630, AEF 2005: 3).<br />

Sinds de jaren negentig groeit de aandacht voor veiligheid van personen werkzaam in<br />

(semiA)openbare ruimte. Naar aanleiding van de moord op een conducteur door een<br />

zwartrijder in Harlingen in 1991 voerden bijvoorbeeld de NS regelmatig enquêtes naar<br />

veiligheidsgevoel tijdens het werk uit onder hun medewerkers. Ook onder andere<br />

beroepsgroepen met een publieke taak werden onderzoeken en metingen verricht.<br />

Vanwege de uiteenlopende methodologische aanpak, representativiteit en<br />

operationalisering van begrippen agressie en geweld, waren deze onderzoeken echter<br />

onderling slecht vergelijkbaar. De signalen over stijging van het aantal gevallen van<br />

werkgerelateerde agressie en geweld hebben in 2005 geleid tot aanpassing van de<br />

Arbeidsomstandighedenwet van 1998.<br />

Een kentering in het overheidsdenken over agressie en geweld tegen personen met<br />

publieke taak kwam in 2001 toen het ministerie van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties samen met het ministerie van Justitie een opdracht gaf voor een<br />

onderzoek naar aard en omvang van agressie en geweld tegen werknemers uit<br />

verschillende branches. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het<br />

<br />

85


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

kabinet het standpunt ingenomen dat geweldgebruik tegen personen met een publieke<br />

taak onaanvaardbaar is en moet worden vervolgd (www.politiebond.nl). Er werden door<br />

de regering verschillende maatregelen genomen en projecten gestart die het geweld in<br />

de publieke sector zouden moeten voorkomen. Zo heeft de regering in het<br />

actieprogramma Geweld tegen de politie bijvoorbeeld aandacht besteed aan<br />

tolerantiegrenzen en geweldsprotocollen. In 2005 heeft de Raad van<br />

Hoofdcommissarissen het Protocol geweld tegen de politie opgesteld met richtlijnen<br />

m.b.t. het voorkomen van geweld. Uitgangspunt hierbij was dat alle geweld tegen de<br />

politie strafA of civielrechtelijk wordt afgehandeld. In hetzelfde jaar ging het Actieplan<br />

tegen geweld van start waarin doelstellingen en verantwoordelijkheden voor de<br />

betrokken ministeries werden omschreven. De algemene preventieve aanpak van geweld<br />

tegen risicoberoepen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministers van<br />

BZK, Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) (Naeyé e. Bleijendaal 2008:<br />

20A22). De beleidsmatige aanpak van agressie en geweld gericht tegen personen met<br />

publieke taken wordt na 2005 versterkt voortgezet.<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Politie<br />

A Raad van Hoofdcommissarissen<br />

A Brandweer<br />

A Ambulancedienst<br />

A Vereniging van Nederlandse Gemeenten<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Nederlandse Spoorwegen<br />

""<br />

A M.J.G. Jacobs, M.E.W. Jans en B. Roman, Aard en omvang van ongewenst gedrag<br />

tegen werknemers met een publieke taak: een vervolgonderzoek. Tilburg 2009.<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2003 en 2005), afgekort als SSvN.<br />

A M.J.G. Jacobs, M.Y. Bruinsma en J.W.M.J. van Poppel: De frontlinie van opsporing<br />

en handhaving. Stelselmatige bedreigingen door burgers als contrastrategie. Den<br />

Haag 2008.<br />

A http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/samenlevenAenA<br />

wonen/geweld/veilige_publieke_taak.pdf (geraadpleegd op 24 augustus 2010)<br />

A www.politiebond.nl/downloads/da30608133f72d4aec0a26fe703f94ff.pdf.<br />

A http://www.brandweerln.nl/organisatie/regiobureau%20brandweer/Afdeling%20R<br />

isicobeheersing/Pages/Preparatieenrepressie.aspx (geraadpleegd op 10 september<br />

2010).<br />

A C.J.E. In ’t Velt e.a.: Politie en geweld. Een verkenning van politiereacties op<br />

geweldsincidenten in vier Nederlandse regiokorpsen. Zeist/Apeldoorn 2003.<br />

A I. Helsloot, E.J. Oomes e. A.C.J. Scholtens: <strong>Veiligheid</strong> bij repressief optreden. In:<br />

I. Helsloot, E.R. Muller e. J.D. Berghuijs: Brandweer. Studies over organisatie,<br />

functioneren en omgeving. Deventer 2007: 621A654.<br />

A J. Naeyé e. R. Bleijendaal: Agressie en geweld tegen politiemensen. Beledigen,<br />

bedreigen, tegenwerken en vechten. Amsterdam 2008.<br />

A Jaap Timmer: Politiegeweld. Geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland,<br />

Alphen aan den Rijn 2005.<br />

A L. Dubbeld: Bont en blauw op straat. Secondant 2(2009): 20A25<br />

A Andersson Elffers Felix (AEF): Geweld tegen de Brandweer. Conclusies en<br />

aanbevelingen t.a.v. beleid en actieprogramma’s. Utrecht 2005<br />

A Y. Buruma, Victimalisering van het strafrecht. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe<br />

punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 211A233.<br />

A I. Weijers, Stop de criminalisering van de kattenkwaad. In: Volkskrant, 2 oktober<br />

2000.<br />

A K. Wittebrood. Interview 2010<br />

86


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

, $<br />

A Individualisering<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Politiek en bestuur<br />

Jaren zeventig – na 2005<br />

!<br />

In de traditionele opvatting was de politie een uitvoeringsorganisatie van het bevoegde<br />

gezag. De politie had een instrumentele, wetshandhavende rol. De hulpverlenende taak<br />

van de politie werd formeel vrij eng opgevat. Het politieoptreden was vooral reactief,<br />

repressief en incidentgericht. De afstandelijke houding van de politie in de jaren vijftig en<br />

eerste helft jaren zestig was vooral mogelijk omdat overheidsgezag nog een hoge mate<br />

van vanzelfsprekendheid had. [Cachet en Versteegh, 2007:1050]<br />

De maatschappelijke onrust in de tweede helft van de jaren zestig maakte een eind aan<br />

het isolement van de politie. De politie zag zich vooral na 1966 geplaatst in een<br />

samenleving, die werd gekenmerkt door actie, protest, kritiek en radicalisering op vrijwel<br />

alle maatschappelijke terreinen. Het traditionele respect voor gezag verdween. [Straver,<br />

1998: 23]. Geweld leek in de roerige jaren zestig bij uitstek het middel te zijn om het<br />

gezag te handhaven. [Politie in Verandering, 1977: 34A35] De veranderde<br />

maatschappelijke omstandigheden leidden niet tot fundamentele vernieuwing van de<br />

politieorganisatie. Oplossingen voor problemen werden in de jaren zeventig gezocht in de<br />

inzet van nieuwe methoden en middelen en in sterkteAuitbreiding van de politie. Het<br />

aantal specialistische afdelingen nam toe, evenals het aantal organisatorische niveaus en<br />

de complexiteit van de politieorganisatie. [Straver, 1998: 23A24 en Van der Torre, 1998:<br />

63A64] De politie trachtte in de jaren zeventig door dienstverlening in probleemsituaties<br />

op wijkniveau feitelijke aanvaarding voor haar optreden te verwerven. Het<br />

drielagenmodel (wijkA, projectA en assistentiesurveillance) ging dienen als uitgangspunt<br />

voor de basispolitiezorg. [Straver, 1998: 23A24] Eind jaren zeventig werd duidelijk dat de<br />

functie van wijkagent, zoals die op dat moment bestond, niet aan de verwachtingen<br />

voldeed. Hoewel wijkagenten meestal wel beschikten over goede contacten met de<br />

wijkbewoners, was de klacht dat zij binnen hun eigen organisatie vaak een geïsoleerde<br />

positie innamen. [Terpstra, 2008: 16] De wijkagent was het marginale probleemgerichte<br />

randje van een overigens op repressie gerichte organisatie. [Straver, 1998: 24]<br />

Op 23 februari 1976 werd bij beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken (nr.<br />

EA76/4503, D.G.AO.O.V./Dir. Pol./Afd. O. en U.) de Projectgroep Organisatie Structuren<br />

(POS) ingesteld die zich moest buigen over de sterkteproblematiek. Ruim een jaar later<br />

was de presentatie van het rapport ‘Politie in Verandering’. In dit rapport werd door de<br />

POS aangegeven dat zinvolle uitspraken over een wenselijke sterkte van de politie en<br />

een zinvolle spreiding van de aanwezige sterkte alleen gedaan kon worden tegen de<br />

achtergrond van een fundamentele doordenking van de rol van de politie. [Cachet, Van<br />

der Torre en Van Natijne, 1998: 9] In het rapport werd gepleit voor een fundamentele<br />

herbezinning op de relatie politie en samenleving. De politie moest haar afstandelijke<br />

positie loslaten en wezenlijk betrokken raken bij de omringende samenleving. [Cachet en<br />

Versteegh, 2007: 1050] Volgens de POS moest de politie haar gezag en legitimiteit<br />

voortaan bij de bevolking verdienen. Veel meer dan voorheen diende de politie haar werk<br />

te laten sturen door specifieke behoeften binnen de maatschappelijke omgeving waar ze<br />

haar werk deed. Dat dwong tot betrokkenheid en actieve maatschappelijke participatie.<br />

87


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

In ‘Politie in Verandering’ werd tevens gepleit voor politiekAbestuurlijke integratie en<br />

participatie van de politie. De politie was niet louter een uitvoeringsorganisatie van het<br />

bevoegde gezag, zonder eigen visie, maar had ook een belangrijke signaleringsA en<br />

adviesfunctie richting bestuur. [Cachet en Versteegh, 2007: 1052] Deze nieuwe visie had<br />

volgens de POS ook consequenties voor het organisatiemodel. De politieorganisatie<br />

moest minder hiërarchisch (horizontaler) en vooral gedecentraliseerd worden. [Cachet,<br />

Van der Torre en Van Natijne, 1998:11A12] De POS pleitte voor spreiding van<br />

verantwoordelijkheden en voor een generale taakstelling. De politieteams voerden in<br />

beginsel de totale politietaak uit. [Straver, 1998: 28] ‘Politie in Verandering’ was een<br />

paradigmatische breuk in het denken over politie en politieproblemen. Voor het eerst<br />

werden de problemen van de politie opgevat als samenlevingsproblemen waar ook de<br />

politie mee geconfronteerd werd. [Cachet, Van der Torre en Van Natijne, 1998: 14]<br />

‘Politie in Verandering’ sloeg in als een bom. Het omstreden rapport werd door de nieuwe<br />

minister van Binnenlandse Zaken, Wiegel, geheim gehouden, maar werd gelekt. De<br />

Tweede Kamer vroeg om openbaarmaking. Na een kabinetsbeslissing werd ‘Politie in<br />

Verandering’ in het najaar van 1978 vrijgegeven. Er ontstond een heftige polemiek over<br />

de visie van de POS op de functie en rol van de politie. [Straver, 1998: 29A30] Onder<br />

andere werd gewaarschuwd voor een ongebreidelde verzelfstandiging van de politie, voor<br />

politisering van de politie en een onvoldoende greep daarop van de gezagsautoriteiten.<br />

[Van der Torre, 1998: 70] De Nederlandse Politiebond, de Vereniging Nederlandse<br />

Gemeenten (VNG), de Nederlandse Politieacademie en het Politiestudiecentrum<br />

ondersteunden de visie van de POS. Binnen de politieke partijen leidde ‘Politie in<br />

Verandering’ tot aandacht voor en herbezinning op de functie en organisatie van de<br />

politie. Er was voornamelijk weerstand vanuit de Kring van Hoofdcommissarissen en het<br />

departement [Straver, 1998: 30] Uit een vervolgonderzoek van de POS, ‘Sterkte van de<br />

Politie’, bleek dat slechts een klein deel van de politiecapaciteit aan feitelijk politiewerk<br />

werd besteed. Dit onderzoek werd door de POS aangegrepen om de ondoelmatigheid van<br />

de centralistische korpsen aan te tonen. [Van der Torre, 1998: 65] Desondanks vond de<br />

POS visie geen weerklank bij de departementen. Een uitzondering hierop was het<br />

departement van Binnenlandse Zaken onder het bewind van Van Thijn. Zijn<br />

ministerschap was echter van korte duur. De sterkteAuitbreiding ging in de eerste jaren<br />

na het verschijnen van ‘Politie in Verandering’ gewoon door en daarnaast werden<br />

marginale budgetten vrijgemaakt om de door de POS gepropageerde ontwikkelingen te<br />

steunen. [Straver, 1998: 35]<br />

Sinds Politie in Verandering gaat de lange termijn trend in de richting van meer en betere<br />

maatschappelijke inbedding van de politie. Dit was geen ononderbroken ontwikkeling.<br />

Door de jaren heen waren er altijd ontwikkelingen die de afstand tussen politie en<br />

samenleving eerder groter dan kleiner maakten. [Cachet en Versteegh, 2007:1059A<br />

1060]<br />

In de jaren tachtig verdwenen de traditionele wijkagenten en kwamen bij veel korpsen<br />

wijkteams met een brede basispolitietaak. De invoering van deze wijkteams hield in dat<br />

de meest voorkomende werkzaamheden van de politie ten behoeve van een bepaald<br />

gebied binnen dit team zouden moeten plaatsvinden. [Terpstra, 2008: 16] Overigens<br />

verschilde het per korps in welke mate het POS concept was ingevoerd. Begin jaren<br />

tachtig stagneerde als gevolg van bezuinigingen de vernieuwingsbeweging binnen de<br />

politie. [Straver, 1998: 34, 37] Pas later in de jaren tachtig kreeg de maatschappelijke<br />

inbedding een impuls om pragmatische redenen. Door toename van de criminaliteit en de<br />

overlast, en vanwege de bezuinigingen in de welzijnssector en het automatisme waarmee<br />

de politie inging op vrijwel alle hulpvragen die haar bereikten, was er in de jaren tachtig<br />

en negentig sprake van een kwantitatieve overvraging van de politie. De complexiteit van<br />

de problemen waarmee de politie te maken kreeg, nam ook toe. Dit tastte de effectiviteit<br />

van de politie bij de bestrijding van de criminaliteit en van verstoringen van de openbare<br />

orde aan. [Van der Torre en Van Harmelen, 2007: 922A923] Zowel bij politie als bij het<br />

bevoegd gezag drong het besef door dat het probleem van toenemende criminaliteit niet<br />

<br />

88


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

alleen door bestuur en politie kon worden aangepakt. Door de overheid werd benadrukt<br />

dat de staat geen exclusieve verantwoordelijkheid had voor de bestrijding van de<br />

criminaliteit en de handhaving voor de openbare orde en zeker niet op het gebied van de<br />

hulpverlening. Samenwerking was nodig tussen politie, justitie en andere<br />

maatschappelijke organisaties. [Van der Torre en Van Harmelen, 2007: 921A923 en<br />

Cachet, 1998: 48A49] In het beleid werd die boodschap in 1984 door de Commissie<br />

Kleine Criminaliteit (commissieARoethof) uitgedragen en in het beleidsplan ‘Samenleving<br />

en criminaliteit’ [Cachet 1998: 49] Zowel de commissieARoethof als het beleidsplan<br />

legden echter de nadruk op bestuurlijke preventie. Pas aan het eind van de jaren tachtig<br />

werd weer meer aandacht besteed aan de rol van de politie en het wijkteamconcept,<br />

onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het rapport<br />

‘Rechtshandhaving’ en in het rapport ‘<strong>Veiligheid</strong> en politie, een beheersbare zaak’ van de<br />

Stichting Maatschappij en Politie en Mc Kinsey. Dit laatste rapport was geschreven in het<br />

kader van het Project ‘Politie 2000’ dat in opdracht van de Kring van<br />

Hoofdcommissarissen in 1989 gestart was. [Straver, 1998: 32A33]<br />

In de jaren negentig waren er nieuwe complicaties: bezuinigingen, druk om de efficiency<br />

te verhogen en de discussie over het wel of niet afstoten van nietAkerntaken van de<br />

politie. De meest ingrijpende maatregel was de reorganisatie en regionalisatie van de<br />

politie (Politiewet 1994). Eén van de hoofddoelstellingen van de reorganisatie was meer<br />

blauw op straat. De schaalvergroting gaf de burgers echter het gevoel dat er eerder<br />

minder dan meer agenten op straat waren. Als reactie op het niet (voldoende) realiseren<br />

van deze doelstelling van de reorganisatie werd in veel politieregio’s al in de tweede helft<br />

van de jaren negentig gekozen voor een ingrijpende aanpassing van de gekozen<br />

structuur. In de jaren negentig was tevens geconstateerd dat medewerkers van de<br />

wijkteams vaak onvoldoende persoonlijk bekend waren bij bewoners van de wijk en er<br />

zich vaak interne coördinatieproblemen voordeden tussen de wijkteams en andere<br />

onderdelen van de politieorganisatie. Daar kwam bij dat voor veel politiemensen in de<br />

teams de brede taakstelling een te grote belasting was. Op grond hiervan werd in de loop<br />

van de jaren negentig het concept geïntroduceerd van gebiedsgebonden werk. Ook hier<br />

werkten politiemensen in kleine gebieden. Zij probeerden te komen tot een proactieve<br />

benadering, samen met burgers en andere instanties. Het verschil met de wijkteams was<br />

dat er bij gebiedsgebonden politiezorg meer taakdifferentiatie is. Het idee van de brede<br />

taakstelling werd verlaten. Bij aanpak van problemen in hun wijk hebben de agenten de<br />

regie over het politiewerk. Van hen wordt verwacht dat zij goed op de hoogte zijn van de<br />

problemen in hun wijk, bekend zijn bij bewoners, contacten onderhouden met bewoners<br />

en met andere instanties en daarmee samenwerken bij de aanpak van problemen.<br />

Midden jaren 90 werden als kernbegrippen in dit gebiedsgebonden politiewerk<br />

beschouwd: kleinschalig, probleemgericht, verbetering van leefbaarheid en veiligheid,<br />

kennen en gekend worden, netwerken, partnerships en coalities. [Terpstra, 2008: 16A17]<br />

Dit wordt ook wel het netwerkmodel genoemd [Adang, Van der Wal en Quint, 2010:101]<br />

Gebiedsgebonden politiewerk past in de meer algemene ontwikkeling waarin de overheid<br />

steeds minder wordt beschouwd als de partij die het monopolie heeft op<br />

probleemdefinities en –oplossingen en daarom moet samenwerken met andere partijen<br />

en burgers.[Terpstra, 2008: 20]<br />

Overigens moet worden opgemerkt dat het concept gebiedsgebonden werk in Nederland<br />

qua organisatorische aspecten een grote diversiteit kent en dat de wijze waarop het werk<br />

wordt uitgevoerd een grote veelvormigheid kent. [Terpstra, 2008: 347A373] Afgezien van<br />

deze grote diversiteit is uit recent onderzoek gebleken dat er vaak een kloof is tussen het<br />

gebiedsgebonden werk op papier en de praktijk. Zo worden lang niet altijd de ambities<br />

ten aanzien van het onderhouden van relaties met burgers verwezenlijkt. Soms, en naar<br />

het lijkt in toenemende mate, richt men zich slechts op de bewoners die een risico<br />

vormen of als probleemveroorzakers worden gezien. [Terpstra, 2008: 369A370] Uit<br />

onderzoeksgegevens uit 2001 blijkt dat een groot deel van de bevolking niet positief<br />

oordeelt over de beschikbaarheid en zichtbaarheid van de politie. De stelling dat de<br />

politie in de buurt contact heeft met de bewoners, wordt weinig onderschreven (27,5%).<br />

<br />

89


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Een meerderheid van de bevolking is wel van mening dat de politie haar best doet<br />

(72%), reageert op problemen (67%) en bescherming biedt (58%). [Maas, 2002: 669A<br />

671]<br />

De afgelopen jaren is onder invloed van de kerntakendiscussie de vraag naar voren<br />

gekomen in hoeverre werkzaamheden van wijkagenten voldoende passen binnen het<br />

eigenlijke werk van de politie. De geleidelijke verharding in het maatschappelijke en<br />

politieke klimaat en de grotere nadruk onder invloed van het bedrijfsmatig denken op<br />

effectiviteit van en efficiëntie in het politieoptreden hebben er eveneens toe bijgedragen<br />

dat het gebiedsgebonden werk onder druk is komen te staan. [Terpstra 2008: 343]<br />

Ondanks deze geleidelijk gegroeide kritiek blijft het gebiedsgebonden werk in Nederland<br />

een centraal onderdeel van het politiebeleid en van de heersende visies op politiewerk.*<br />

Naast verandering van de organisatiestructuur, beleidsplanning en afstemming en<br />

samenwerking met andere organisaties zijn in de loop der tijd ook andere instrumenten<br />

ingezet om de kloof tussen politie en samenleving te helpen dichten. Zo is er de opkomst<br />

van sociaal wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de politie. De politie is zich<br />

steeds meer gaan bezighouden met de vraag hoe haar werk bij het publiek overkomt.<br />

Dergelijk onderzoek is sinds 1993 gestandaardiseerd tot wat nu de Politiemonitor<br />

Bevolking is. Naast de Politiemonitor Bevolking waren er ook de LeefbaarheidsA en<br />

<strong>Veiligheid</strong>smonitor, het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) en de<br />

Slachtofferenquête van het CBS. Deze onderzoeken werden in 2006 samengevoegd tot<br />

de <strong>Veiligheid</strong>smonitor Rijk. Later is dit overgaan in de Integrale <strong>Veiligheid</strong>smonitor<br />

[interview Schreuder] Verder is er bij politiekorpsen meer nadruk op klantvriendelijkheid<br />

en kwaliteitszorg komen te liggen. Sinds 1997 is kwaliteitszorg in de Politiewet<br />

verankerd.<br />

Burgerparticipatie is belangrijk geworden. De politie legt contact met de burger en doet<br />

een beroep op de burger. Niet alleen bij preventie, maar ook bij opsporing. Hierbij spelen<br />

de media een belangrijke rol, vooral tvAprogramma’s als bijvoorbeeld Opsporing<br />

Verzocht. Naar aanleiding daarvan komen nieuwe tips van de kijkers binnen over<br />

onopgeloste zaken. [interview Ferwerda] Ook mogelijkheden op ICTAterrein leveren een<br />

bijdrage aan het vergroten van de betrokkenheid van burgers bij en hun invloed op de<br />

politie c.q. veiligheidszorg. Zo krijgt de politie geleidelijk meer mogelijkheden om<br />

groepen burgers te bereiken en te waarschuwen via sms of mobiele telefoons. [Cachet en<br />

Versteegh, 2007: 1061A1074] Daarnaast wordt gestreefd naar meer diversiteit binnen de<br />

politie, zodat deze zoveel mogelijk een afspiegeling is van de samenleving. Als alle<br />

burgers zich vertegenwoordigd weten binnen de korpsen, versterkt dat de positie van de<br />

politie [Politie in Nederland, 2000: 30A31 en Adang, Van der Wal en Quint, 2010: 107A<br />

109]<br />

* Zie het onder verantwoordelijkheid van de Raad van Hoofdcommissarissen in 2005<br />

verschenen visie document ‘Politie in Ontwikkeling’, het in 2006 verschenen<br />

‘Referentiekader Politie’ en de Kamerbrief ‘<strong>Veiligheid</strong> begint bij Voorkomen’ van<br />

november 2007. [Terpstra 343A344]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Wiegel<br />

A Van Thijn<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Projectgroep Organisatie Structuren<br />

A Kring van Hoofdcommissarissen<br />

A Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG )<br />

A Nederlandse Politieacademie<br />

A Politiestudiecentrum<br />

A Media (onder ander NRC artikel Kuitenbrouwer)<br />

A Politieke Partijen<br />

90


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Tweede Kamer<br />

A Commissie Roethof<br />

""<br />

A Interview Cas Schreuder 16 augustus 2010.<br />

A Interview Henk Ferwerda 12 oktober 2010.<br />

A Adang Otto, Ronald van der Wal en Hani Quint, Zijn wij anders? Waarom<br />

Nederland geen grootschalige etnische rellen heeft (Apeldoorn 2010)<br />

A Cachet A, ‘Maatschappelijke integratie van de politie’ in: Cachet A., E.J. van der<br />

Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie in Verandering (Den<br />

Haag 1998) p.43A55<br />

A Cachet A., E.J. van der Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie<br />

in Verandering (Den Haag 1998)<br />

A Cachet A, E.J. van der Torre, W. van Natijne, ‘De blijvende betekenis van Politie in<br />

Verandering’ in: Cachet A., E.J. van der Torre en W. van Natijne, De blijvende<br />

betekenis van politie in Verandering (Den Haag 1998) p. 7A19<br />

A Cachet A., P. Versteegh, ‘Politie en samenleving’ in: Fijnaut, C.J.C.F., Politie:<br />

studies over haar werking en organisatie (2007) p. 1043A1077<br />

A Fijnaut, C.J.C.F., Politie: studies over haar werking en organisatie (2007)<br />

A Maas, Cora, ‘Justitie en strafrechtpleging’ in: SCP, Sociaal Cultureel Rapport 2002.<br />

de kwaliteit van de quartaire sector (Den Haag 2002) p. 631A688<br />

A Moor, Lodewijk Gunther en Kees van der Vijver, Het gezag van de politie<br />

(Dordrecht 2000)<br />

A Projectgroep Visie op de politiefunctie, Politie in ontwikkeling. Visie op de<br />

politiefunctie (Den Haag 2005)<br />

A Straver M.A., ‘Politie in verandering: een actuele boodschap!’ in: Cachet A., E.J.<br />

van der Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie in Verandering<br />

(Den Haag 1998) p.20A42<br />

A Terpstra, Jan, Wijkagenten en hun dagelijks werk. Een onderzoek naar de<br />

uitvoering van gebiedsgebonden politiewerk (Apeldoorn 2008)<br />

A Torre, E.J. van der, ‘Politie in verandering: een kind van zijn tijd’ in: Cachet A.,<br />

E.J. van der Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie in<br />

Verandering (Den Haag 1998) p.56A75<br />

A Torre, E.J. van der, E. van Harmelen, ‘Basispolitiezorg en hulpverlening’ in:<br />

Fijnaut, C.J.C.F., Politie: studies over haar werking en organisatie (2 e druk,<br />

Deventer 2007)<br />

A Project Groep Organisatiestructuren, Politie in Verandering. Een voorlopig<br />

theoretisch model (1977)<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Politie in Nederland<br />

(Den Haag 2000)<br />

91


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 / 5:<br />

<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

1966 – 1978<br />

!<br />

Direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd in NederlandsAIndië de<br />

onafhankelijke Republik Indonesia uitgeroepen. Een oorlog tegen de bevrijdingsbeweging<br />

volgde. Daarin waren, naast Nederlandse militairen van het KNIL (Koninklijk<br />

NederlandschAIndische Leger)en Nederlandse dienstplichtigen, ook duizenden Molukse<br />

KNILAsoldaten actief. Hoewel de strijd voor Nederland redelijk succesvol verliep, moest<br />

onder internationale druk de soevereiniteit in 1949 worden overgedragen. Bij de vorming<br />

van de nieuwe staat werd een federatieve structuur afgesproken. Een van de onderdelen<br />

van de federatie was OostAIndonesië, waarvan de Molukken een belangrijk deel<br />

uitmaakten. De federatie werd snel ondermijnd door centralisatie van het bestuur, onder<br />

leiding van president Soekarno.<br />

Veel Molukse militairen vreesden voor hun veiligheid na de machtsovername. Eind jaren<br />

vijftig was er nog steeds een Nederlands leger van 9000 man aanwezig op Java,<br />

waaronder 4000 Molukkers. Hun situatie was onduidelijk. De Indonesische regering<br />

verhinderde dat zij zouden vertrekken naar een gebied dat onder controle stond van de<br />

Republiek ZuidAMolukken (RMS). Toen in 1950 het KNIL werd opgeheven kwamen de<br />

Molukse militairen in tijdelijke dienst bij de Nederlandse Koninklijke Landmacht. Het lukte<br />

niet voor om hen een oplossing te vinden in de vorm van demobilisatie in Indonesië. Als<br />

‘tijdelijk alternatief’ koos de Nederlandse regering voor overbrenging naar Nederland van<br />

de Molukse militairen, personeel van de marine en politie, en hun gezinnen, tegelijk met<br />

de repatriëring van de Nederlandse troepen. Eenmaal in Nederland werden zij, tegen hun<br />

wil, uit de dienst ontslagen. Zij waren immers geen Nederlanders maar Indonesiërs, en<br />

hoorden daarom niet in de Nederlandse strijdkrachten. Van een terugkeer naar dat land,<br />

zeker naar hun ‘eigen’ republiek, was echter geen sprake. Veel Molukkers werden<br />

jarenlang, als een groep waar Nederland eigenlijk geen raad mee wist, in woonoorden<br />

gehuisvest. 49<br />

Bij de ZuidAMolukkers in Nederland bleven grote grieven en frustraties leven. Zij<br />

verweten Nederland zowel trouweloos handelen bij de demobilisatie als bij het navolgen<br />

van de afspraak over een federatie bij de onafhankelijkheid van Indonesië, met ruimte<br />

voor een eigen republiek der ZuidAMolukken.<br />

Al in de jaren zestig was er sprake van radicalisering van jonge ZuidAMolukkers. 50 Omdat<br />

dit buiten het traditionele blikveld van de politiek en van de BVD viel, werd dit toen niet<br />

opgemerkt. Het had aanvankelijk een lage prioriteit, omdat herstel van de betrekkingen<br />

met Indonesië voorrang had. Gebeurtenissen als brandstichting in de Indonesische<br />

ambassade in 1966, na de executie van de RMSApresident Soumokil, werden als<br />

losstaande incidenten beschouwd. 51 Pas in het kader van een beoogd bezoek van de<br />

Indonesische president aan Nederland kreeg de Molukse radicalisering aandacht. 52 En<br />

terecht, want in 1970 drongen 33 jonge ZuidAMolukkers de residentie van de<br />

Indonesische ambassadeur binnen. Zij doodden daarbij een op wacht staande politieman.<br />

Het gezin van de ambassadeur werd gegijzeld, met het doel een overleg tussen hun<br />

<br />

49 http://www.nationaalarchief.nl/aankomst/achtergrondinformatie/historischkader/index.asp (geraadpleegd 19<br />

augustus 2010)<br />

50 Dick Engelen, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007), 158<br />

51 Ibidem, 161<br />

52 Ibidem, 159<br />

92


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

president van de RMS en president Soeharto van Indonesië (op dat moment op bezoek in<br />

Nederland) af te dwingen, om de oude afspraak A een autonome republiek der ZuidA<br />

Molukken binnen de Indonesische federatie A alsnog te realiseren. 53 Door bemiddeling<br />

van een Molukse voorman werd de actie na een halve dag beëindigd en gaven de<br />

bezetters zich over aan de politie.<br />

Het bleef onrustig. In het najaar van 1973 waren er geruchten over een ontvoering van<br />

ministerApresident Den Uyl en in april 1975 zou er sprake zijn van een aanslag op<br />

koningin Juliana. Deze plannen werden tijdig ontdekt, maar er bleek ook een harde kern<br />

van jongeren te zijn waartoe diensten als de BVD geen toegang hadden. 54<br />

In december 1975 werd bij Wijster een trein gekaapt. Twee dagen later werd ook het<br />

Indonesisch consulaat in Amsterdam bezet en werden de medewerkers gegijzeld. Doel<br />

was de Nederlandse regering te dwingen zich in te zetten voor een vrije republiek der<br />

ZuidAMolukken. In de trein werden drie mensen door de kapers gedood, de machinist en<br />

twee passagiers. Uiteindelijk gaven de daders zich over, opnieuw na bemiddeling van<br />

ZuidAMolukse voorlieden.<br />

Ondanks de afschuw over de gebruikte middelen kon het publiek voor het doel van actie<br />

nog wel enig begrip opbrengen. Ook dat laatste verdween totaal toen in 1977 in Wijster<br />

opnieuw een trein werd gekaapt en bovendien in Bovensmilde een lagere school werd<br />

bezet. De acties verliepen naar verhouding minder gewelddadig; de bemanning van de<br />

trein en een aantal passagiers werden aan het begin vrijgelaten. Wel werd gedreigd met<br />

executies. De schoolkinderen werden na vijf dagen vrijgelaten; de leerkrachten moesten<br />

blijven. Bemiddelingspogingen liepen deze maal op niets uit en na drie weken besloot de<br />

regering een einde te maken aan beide gijzelingsacties. Dat gebeurde met veel geweld.<br />

In de trein werden zes kapers en twee passagiers gedood; in de school vielen geen<br />

slachtoffers. Met name de bezetting van de school had bij het publiek grote weerzin<br />

opgeroepen. De gewelddadige afloop van de gijzeling werd dan ook als 'verdiende loon'<br />

beschouwd.<br />

In 1978 vond een laatste terroristische actie plaats, met een bezetting van het<br />

provinciehuis in Assen. Aan het begin van de actie werd al een willekeurige ambtenaar<br />

gedood, met meer executies werd gedreigd. De eis was ditmaal vrijlating van de daders<br />

van de vorige acties, vrije aftocht en een groot geldbedrag. Opnieuw werd de actie met<br />

militair geweld beëindigd. Drie van de gegijzelden werden daarbij gewond; een van hen<br />

overleed later aan de verwondingen. 55<br />

De acties hadden er toe bijgedragen dat de overheid ook beleidsmatig een harde lijn<br />

koos ten opzichte van de ZuidAMolukkers. Er werd op geen enkele manier meegewerkt<br />

aan de politieke aspiraties. De groep werd voortaan beschouwd als een 'gewone'<br />

culturele minderheid, waarvoor op maatschappelijk gebied een aantal maatregelen werd<br />

getroffen, maar dat was het dan ook. Deze lijn werd politiek breed gesteund.<br />

In de ZuidAMolukse gemeenschap realiseerde men zich, zowel bij de ouderen als A zij het<br />

met meer moeite A bij de jongeren, dat dergelijke radicale acties zinloos waren. Vooral de<br />

gewelddadige beëindiging van de treinkaping in 1977 had een grote schok teweeg<br />

gebracht. Alle politieke steun voor het streven naar onafhankelijkheid was verdwenen en<br />

ook de publieke steun die aanvankelijk bestond omdat velen vonden dat de ZuidA<br />

Molukkers onrecht was aangedaan. Alleen een enkele stichting als Door de Eeuwen<br />

Trouw, die in 1950 was opgericht, bleef het streven naar onafhankelijkheid<br />

onderschrijven.<br />

Molukse organisaties<br />

ministerApresident<br />

ministerie van Justitie<br />

ministerie van Defensie<br />

ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

BVD<br />

<br />

53 Ibidem, 160, 161<br />

54 Ibidem, 179<br />

55 Ibidem, 187<br />

<br />

93


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

NS<br />

provincie Drenthe<br />

94


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ;<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Trend: Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van<br />

de internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v.<br />

internationale vredesmissie<br />

A Trend: Nuclearisering van Nederland<br />

1979A1985<br />

%&<br />

!<br />

In het midden van de jaren zeventig introduceerde de SovjetAUnie een nieuwe<br />

geavanceerde middellangeafstandsraket, de SSA20. De eigenschappen van dit wapen<br />

waren evident, het had een groter bereik waardoor de raketten dieper in de SovjetAUnie<br />

te plaatsen waren, de lanceerinrichtingen waren mobiel en herlaadbaar en daarnaast was<br />

de vernietigingskracht van een SSA20, die gemonteerd kon worden met drie kernkoppen,<br />

veel groter dan die van zijn voorgangers. De SovjetAUnie had in 1977 ongeveer 30<br />

raketten gericht op WestAEuropa, twee jaar later was dit aantal gestegen tot 125. De<br />

NAVO had eind jaren zeventig geen vergelijkbare raketten in WestAEuropa gestationeerd.<br />

Hoewel de bezorgdheid van de WestAEuropese naties groter was, dan van de Verenigde<br />

Staten, besloot de Amerikaanse regering uiteindelijk toch om de stationnering van de<br />

SSA20 met een tegenzet te beantwoorden. In januari 1979 werd door de NAVO besloten<br />

om het wapenarsenaal in WestAEuropa te moderniseren. Een aantal lidstaten van de<br />

NAVO, waaronder Nederland, verbond aan de modernisering wel de voorwaarde dat er<br />

ook aandacht zou worden besteed aan wapenbeheersing. Dit zogenaamde NAVOA<br />

dubbelbesluit (eind 1979) hield voor Nederland in dat er 48 kruisvluchtwapens<br />

gestationeerd zouden worden op Nederlands grondgebied. De Nederlandse regering had<br />

toegezegd om niet buiten het parlement om te handelen inzake een besluit over de<br />

plaatsing en moest dus eerst de instemming van het parlement hierover krijgen. Eind<br />

1979 werd echter een motie aangenomen waarin de regering de NAVO moest laten<br />

weten dat Nederland nog geen beslissing kon nemen over de productie en plaatsing van<br />

kruisraketten. Dit besluit werd uitgesteld totdat de uitkomsten van het overleg tussen de<br />

Verenigde Staten en de SovjetAUnie betreffende de wapenbeheersing bekend zouden<br />

zijn. De motie hield in dat de Nederlandse regering pas in december 1981 een besluit zou<br />

nemen over de plaatsing.<br />

Het besluit om niet direct Nee te zeggen tegen de kruisraketten leidde tot grote<br />

verontwaardiging bij de tegenstanders van kernwapens. Eén van de belangrijkste<br />

opponenten van de kernwapens en één van de aanjagers van de vredesbeweging was<br />

het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). In 1972 had het IKV zich al uitgesproken over de<br />

verwijdering van kernwapens uit Nederland, in 1977 werd de strijd tegen de kernwapens<br />

het belangrijkste thema van hun activiteiten. In 1981 organiseerde het IKV samen met<br />

Pax Christi en de beweging ‘Stop de Neutronenbom’ een grote demonstratie die niet<br />

alleen tegen plaatsing van 48 kruisraketten was gericht, maar ook tegen het NAVOA<br />

dubbelbesluit en de modernisering van het NAVOAwapenarsenaal in WestAEuropa. Op 21<br />

november 1981 kwamen ongeveer 400.000 mensen naar Amsterdam om te betogen<br />

tegen de kernbewapening. Dit waren veel meer mensen dan de organisatoren hadden<br />

verwacht. In 1982 bundelden de belangrijkste vredesorganisaties, vakbonden en<br />

politieke partijen zich in een nieuw vredescomité. Dit Komitee Kruisraketten Nee riep in<br />

1983 op tot een demonstratie op 29 oktober tegen het nieuwe plaatsingsbesluit en de<br />

kernbewapening. Ditmaal waren er 550.000 demonstranten naar Den Haag gekomen. Dit<br />

<br />

56 R.C. van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977A1987 (Amsterdam 2004).<br />

95


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

was de grootste betoging uit de Nederlandse geschiedenis ooit. Naast de demonstraties<br />

werden ook andere acties georganiseerd om te protesteren tegen de neutronenbom en<br />

de kruisraketten. De populaire popgroep Doe Maar bracht het lied De bom uit, dat hun<br />

eerste nummerA1 hit werd. Daarnaast werd in 1985 een handtekeningenactie<br />

georganiseerd waarbij 3,7 miljoen handtekeningen werden opgehaald. Dit waren veruit<br />

de meeste handtekeningen die ooit waren verzameld voor een specifiek doel. De<br />

actiebereidheid onder de Nederlandse bevolking was groot en nooit eerder hadden zoveel<br />

Nederlanders gedemonstreerd als in de jaren tachtig. 57<br />

Ondertussen waren in 1981 de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de<br />

SovjetAUnie over de middellangeafstandswapens in Genève begonnen. Door de<br />

gespannen verhoudingen tussen beide landen, een aantal gewelddadige incidenten en<br />

het besluit van de Bondrepubliek Duitsland, GrootABrittannië en Italië om tot plaatsing<br />

van raketten over te gaan, werden de onderhandelingen eind 1983 gestaakt. Nederland<br />

had door de verdeeldheid die er heerste bij de politieke partijen nog steeds geen besluit<br />

genomen over plaatsing van de kruisraketten. De PVDA en D66 waren tegen de plaatsing<br />

van kruisraketten, de VVD vóór en het CDA was intern hevig verdeeld. Ook vanuit de<br />

NAVO nam de druk toe om een (positief) besluit te nemen ten aanzien van de plaatsing<br />

van de 48 raketten. Door de verdeeldheid binnen de regering, werd op 1 juni 1984 het<br />

besluit genomen om de definitieve beslissing over de plaatsing uit te stellen tot 1<br />

november 1985. Uiteindelijk werd op deze dag besloten om aan de Verenigde Staten<br />

toestemming te geven voor de plaatsing van 48 kruisraketten. Deze zijn er echter nooit<br />

gekomen door de ontspanning in de verhoudingen tussen de SovjetAUnie en de<br />

Verenigde Staten en het wederzijdse besluit tot afschaffing van alle<br />

middellangeafstandswapens.<br />

<br />

A Parlement<br />

A Regering<br />

A Interkerkelijk Vredesberaad<br />

A Vredesbeweging<br />

A CPN<br />

A Politieke partijen<br />

A Pax Christi<br />

A Stop de Neutronenbom<br />

A Komitee Kruisraketten Nee<br />

""<br />

A Diepen, R.C. van, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977A1987<br />

(Amsterdam 2004).<br />

<br />

57 C. Brendel, ‘Stop de bom’, in: P. Brood, R. Kok, E. Somers (red.) Het Jaren 80 boek (Den Haag/Zwolle 2009).<br />

96


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 6 5 1 0<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Technologisering<br />

A Trend: Toenemende controle op geneesmiddelen<br />

A Trend: De opkomst van nieuwe infectieziekten en de terugkeer van oude<br />

infectieziekten onder invloed van maatschappelijke en medische ontwikkelingen<br />

A Domein: Gezondheid<br />

A Hotspot: Aids in Nederland<br />

1982A1988<br />

!<br />

Tussen 1979 en 1985 raakten in Europa circa 10.000 van de 28.000 hemofilieApatiënten,<br />

zo’n 35 procent, met Hiv besmet door het gebruik van bloedproducten. De<br />

besmettingspercentages varieerden sterk: in Polen werd slechts anderhalf procent<br />

besmet, tegen maar liefst 81 procent in Frankrijk. In Nederland liepen zo’n 170 van de<br />

1300 hemofilieApatiënten het HivAvirus op, ongeveer 13 procent. Daarnaast werden<br />

waarschijnlijk ongeveer 150 anderen middels bloedtransfusies besmet. [Nationale<br />

ombudsman 1995: 25]<br />

Hemofilie, ook wel bloederziekte genoemd, is een erfelijke stoornis in de bloedstolling.<br />

Doordat een bepaalde stollingsfactor in het bloed ontbreekt, blijven patiënten bij<br />

(onderhuidse) verwondingen langer nabloeden. Bloedingen in hoofd en gewrichten zijn<br />

zeer pijnlijk en kunnen, indien onbehandeld, leiden tot blijvende invaliditeit. Sinds de<br />

jaren zestig zijn de symptomen van hemofilie te behandelen met stollingsmiddelen, die<br />

verkregen worden uit donorbloed. Aanvankelijk werden deze alleen bij ernstige<br />

bloedingen gebruikt, maar vanaf de jaren tachtig worden ze ook preventief ingespoten.<br />

Al in de jaren zeventig uitte de Nederlandse Vereniging van Hemofilie Patiënten (NVHP)<br />

de wens om op het gebied van bloedproducten zelfvoorzienend te worden. In het<br />

buitenland, met name in de Verenigde Staten, werden donoren betaald voor het afstaan<br />

van bloed. Omdat betaalde donoren vanwege het geld wellicht niet altijd even eerlijk<br />

zouden zijn over hun risicogedrag, vreesde men dat buitenlands bloed een grotere kans<br />

had op besmetting met bijvoorbeeld hepatitisvirussen. De NVHP gaf daarom de voorkeur<br />

aan Nederlands bloed, dat werd afgestaan door onbetaalde donoren. [Nationale<br />

ombudsman 1995: 35] In Nederland was echter niet voldoende ‘eigen’ bloed<br />

beschikbaar. Om die reden werden (in ieder geval) vanaf 1977 stollingsfactoren vanuit de<br />

VS geïmporteerd.<br />

In 1982 werden de eerste gevallen van Aids (Acquired ImmunoADeficiency Syndrome) in<br />

Nederland geconstateerd. De ziekte, die eind jaren zeventig de kop had opgestoken in de<br />

Verenigde Staten, leek net als daar vooral homoseksuelen te treffen. In juli 1982 werd<br />

echter bekend dat in de VS drie hemofiliepatiënten de ziekte hadden opgelopen.<br />

Epidemiologen begonnen te vermoeden dat Aids zich ook via bloedproducten kon<br />

verspreiden. Voor hemofiliepatiënten, die zich immers regelmatig moeten inspuiten met<br />

stollingsfactoren die uit bloed worden gewonnen, kon dit ernstige gevolgen hebben. Ook<br />

bij het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB) maakte men zich<br />

zorgen. Het was nog niet bekend of er sprake was van een virus, waardoor dragers van<br />

de ziekte niet getest konden worden. Zij konden dus gewoon bloed doneren en zo de<br />

ziekte doorgeven.<br />

Omdat Aids vooralsnog vooral homoseksuele mannen trof, overwoog het CLB hen van<br />

bloeddonatie uit te sluiten om zo de afnemers van bloedproducten te beschermen. Verder<br />

97


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

zouden gebruikers van bloedproducten en hun partners en drugsgebruikers uitgesloten<br />

moeten worden. De homobeweging beschouwde uitsluiting van homoseksuele mannen<br />

echter als een vorm van discriminatie, zeker omdat nog niet vaststond dat Aids werd<br />

veroorzaakt door een virus, noch dat homo’s de belangrijkste bron van infectie vormden.<br />

Er werd een compromis gesloten: de bloedbanken zouden meewerken aan een<br />

voorlichtingscampagne over Aids als de homogroeperingen zouden oproepen tot het<br />

terugtrekken als bloeddonor van homoseksuelen met wisselende seksuele contacten<br />

[Vuijsje 1998: 92A96].<br />

In 1984 werd ontdekt dat Aids wordt veroorzaakt door het HivAvirus (Human<br />

Immunodeficiency Virus). Dat jaar werd ook duidelijk dat verhitting van<br />

stollingspreparaten een effectieve manier was om het virus onschadelijk te maken. Een<br />

jaar eerder hadden twee Amerikaanse bedrijven al hittebehandelde preparaten op de<br />

markt gebracht, en in de loop van 1985 begon ook het CLB met de levering van<br />

hittebehandelde stollingsmiddelen. De bloedbanken werden echter pas met ingang van 1<br />

januari 1988 verplicht tot het verhitten van de door hen geproduceerde producten. Zelfs<br />

toen nog gingen ze niet allemaal hiertoe over te gaan. Zo was de Nijmeegse bloedbank<br />

eind 1990 nog altijd niet met hittebehandeling begonnen. [Vuijsje 1998: 97]<br />

Het werd in 1985 mogelijk bloeddonaties te onderzoeken op de aanwezigheid van<br />

antistoffen tegen Hiv. Tussen 1979 en 1985 zijn circa 170 van de 1300 Nederlandse<br />

hemofiliepatiënten met Hiv besmet geraakt, oftewel zo’n 13 procent. Eind 1994 hadden<br />

55 van hen Aids ontwikkeld, waarvan inmiddels ruim de helft was overleden. Daarnaast<br />

werden ongeveer 150 mensen middels bloedtransfusies besmet. Het<br />

besmettingspercentage in Nederland is vanuit Europees perspectief gezien vrij laag. In<br />

heel Europa werden circa 10.000 van de 28.000 hemofiliepatiënten besmet, circa 35<br />

procent. De besmettingspercentages variëren echter sterk: in Polen werd 1,5 procent<br />

besmet, in Frankrijk 81 procent. [Nationale ombudsman 1995: 25]<br />

De overheid heeft zich in deze periode nauwelijks bemoeid met de veiligheid van<br />

bloedproducten. Toch diende de NVHP een klacht in bij de Nationale ombudsman omdat,<br />

aldus de NVHP, door de lakse houding van de overheid het aantal besmettingen onnodig<br />

hoog was geweest. De Nationale ombudsman overwoog dat de rol van de overheid in<br />

beginsel aanvullend is op wat “het veld” onderneemt. In dit geval hadden<br />

patiëntenorganisaties, artsen, het CLB en de bloedbanken al het voortouw genomen. Er<br />

waren echter situaties waarin acties vanuit “het veld” uitbleven, waarop men had mogen<br />

verwachten dat de overheid initiatieven zou ontplooien. De overheid had, aldus de<br />

Nationale ombudsman, niet in alle opzichten daaraan voldaan. [Nationale ombudsman<br />

1995: 204A206] Na verschijning van het rapport liet de minister van Volksgezondheid<br />

weten dat de overheid een ruimere tegemoetkoming zou moeten geven dan tot dan toe<br />

gold, waarna een financiële regeling werd getroffen waarbij elke besmette patiënt<br />

200.000 gulden kreeg uitgekeerd. [Nationale ombudsman 1996: 346]<br />

De bloedbanken, die in 1998 met het CLB fuseerden tot Stichting Sanquin<br />

Bloedvoorziening, laten thans donoren bij elke bloedA of plasmadonatie een uitgebreide<br />

medische vragenlijst invullen. Mannen die seksuele contacten hebben (gehad) met<br />

andere mannen, vormen één van de risicogroepen die wordt uitgesloten van het<br />

donorschap. Homo’s ervaren dit nog steeds als discriminatie, maar de Commissie Gelijke<br />

Behandeling oordeelde in 1998 en 2007 dat dit onderscheid naar homoseksuele<br />

gerichtheid gerechtvaardigd is gezien de gezondheidsbelangen van de ontvangers.<br />

<br />

A Ministerie van WVC<br />

A Ministerie van VWS<br />

A Nationale Ombudsman<br />

A Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB) van het Nederlandse<br />

Rode Kruis<br />

A Bloedbanken<br />

98


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A COC<br />

A Nederlandse Vereniging van Hemofilie Patiënten (NVHP)<br />

A Nederlandse Vereniging van HemofilieABehandelaren (NVHB)<br />

""<br />

A Commissie Gelijke Behandeling, samenvattingen oordeel 1998A137<br />

(http://www.cgb.nl/oordeel/1998A137) en 2007A85<br />

(http://www.cgb.nl/oordeel/2007A85)<br />

A Nationale ombudsman, Jaarverslag 1995 (Den Haag 1996).<br />

A Nationale ombudsman, Verzoekschrift van de Nederlandse Vereniging van<br />

HemofilieApatienten te Badhoevedorp met een klacht over een gedraging van het<br />

Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (thans: Volksgezondheid,<br />

Welzijn en Sport): openbaar rapport (Den Haag 1995).<br />

A Vuijsje, H., Correct. Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig (3e druk,<br />

Amsterdam 1998).<br />

99


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 6"


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Hoge Raad<br />

A Stichting DES<br />

A DES Fonds<br />

""<br />

A Ministerie van Justitie, Evaluatie van de Wet collectieve afhandeling massaschade<br />

(Kamerstuk d.d. 1 juli 2010).<br />

A Hoge Raad, uitspraak inzake de DESAzaak d.d. 9 oktober 1992, in: Sterk, T.A.W.,<br />

Arresten burgerlijk recht. Met annotaties (Deventer 2009) 484A513.<br />

A Stichting DES Centrum, www.descentrum.nl (laatst geraadpleegd op 6 september<br />

2010).<br />

101


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ! ; $ =<br />

1986<br />

<br />

A Emotionalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Trend: De opkomst en ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor voedselveiligheid en toenemende<br />

voedselveiligheid<br />

A Domein: Milieu<br />

!<br />

Op zaterdag 26 april 1986 vond een explosie plaats in reactor 4 van de kerncentrale van<br />

Tsjernobyl, in het huidige Oekraïne. Bij deze explosie en de daaropvolgende brand<br />

kwamen 31 personen om het leven. Een grote wolk radioactief materiaal kwam terecht in<br />

de atmosfeer en verspreidde zich over Europa.<br />

Een dag later werd in Finland en Zweden een verhoogde radioactiviteit gemeten. De<br />

oorzaak ervan was op dat moment nog onduidelijk, omdat de SovjetAautoriteiten niets<br />

over de ramp naar buiten hadden gebracht. De eerste berichten uit Tsjernobyl bereikten<br />

op 28 april de Nederlandse media, maar de informatie bleef schaars en van officiële zijde<br />

kwam vooralsnog geen reactie. Op dinsdagavond 29 april werd duidelijk dat ook<br />

Nederland te maken kon krijgen met de radioactieve wolken. Het kabinet formeerde een<br />

zogeheten Bestuurlijke Coördinatiegroep, waarin alle betrokken ministeries waren<br />

vertegenwoordigd, om zo nodig maatregelen voor te bereiden, en stelde een debat over<br />

de bouw van nieuwe kerncentrales uit. Later die dag volgde op de Russische<br />

staatstelevisie het eerste officiële nieuws van de kernramp. De coördinatiegroep<br />

overwoog jodiumtabletten uit te delen, maar daarvan werd afgezien. Er waren niet<br />

voldoende tabletten voorradig, distributie ervan zou paniek zaaien en de maatregel leek<br />

bovendien weinig zinvol, omdat jodiumtabletten besmetting via de schildklier alleen<br />

kunnen voorkomen als ze op precies het juiste moment worden ingenomen.<br />

Op vrijdag 2 mei werd ook in Nederland verhoogde radioactiviteit gemeten. Het was<br />

echter niet duidelijk welke waarden gevaarlijk zouden zijn voor de volksgezondheid,<br />

zodat men de metingen niet op waarde kon schatten. Wel werd besloten om, zowel ter<br />

bescherming van de bevolking als uit economisch belang, te voorkomen dat radioactiefA<br />

besmet voedsel op de markt zou komen. Op zaterdag 3 mei werden verhoogde<br />

concentraties jodium in het gras en in melk gemeten. Door de te verwachten regenval<br />

zou dat de komende dagen nog hoger worden. Die middag werd een graasverbod<br />

afgekondigd. De volgende dag volgde het advies om verse zomergroenten goed te<br />

wassen. Toen op maandag 5 mei bleek dat het radioactieve jodium niet van de sla en<br />

spinazie verdween, zelfs niet na goed wassen, besloot het coördinatieteam de<br />

radioactieve spinazie uit de handel te nemen en te vernietigen. De dagen daarna werd<br />

nog intensief gemeten, maar verdere maatregelen bleken niet nodig. Op 7 mei werd het<br />

graasverbod opgeheven en vanaf 10 mei kon men weer verse spinazie eten.<br />

In de loop van de jaren zeventig waren steeds meer kritische geluiden over kernenergie<br />

te horen. In 1977 vonden de eerste directe acties tegen kernenergie plaats en ketenden<br />

actievoerders zich vast aan de hekken van kerncentrales en blokkeerden zij transporten<br />

van nucleair afval. Vier jaar later vonden grote demonstraties plaats bij de kerncentrale<br />

in Dodewaard. Uit de door de regering zelf gestarte Brede Maatschappelijke Discussie<br />

bleek in 1984 dat een grote meerderheid van de bevolking tegen uitbreiding van het<br />

102


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

aantal kerncentrales was. Desondanks besloot het kabinet begin 1986 tot de bouw van<br />

nieuwe kerncentrales. [Duyvendak: 422A427, Gabriëls 87A88].<br />

De kernramp in Tsjernobyl doorkruiste dit voornemen echter. Het kabinetsvoorstel werd<br />

opgeschort en van uitstel kwam uiteindelijk afstel. De ramp leidde tot een omslag in het<br />

denken over kernenergie en tot een grote verschuiving in de (hernieuwde) discussies.<br />

Niet alleen keerde een groot deel van de aanvankelijke voorstanders zich tegen ruimere<br />

toepassing van kernenergie, ook het risico op een kernramp werd na Tsjernobyl veel<br />

hoger geschat, met name door de (resterende) voorstanders van kernenergie.<br />

[Verplanken: 38A39]<br />

Het kabinet besloot in 1994 om de kerncentrale in Borsele in 2004 te sluiten. In 1996<br />

besloten de samenwerkende elektriciteitsproducenten ook de kerncentrale in Dodewaard<br />

te sluiten, aangezien er ‘geen perspectief voor kernenergie in Nederland’ bestond. Het<br />

kabinet concludeerde in 2001 dan ook dat er “mede als gevolg van het ongeluk met een<br />

grote kerncentrale in Tsjernobyl (…) in Nederland geen rol [is] weggelegd voor<br />

kernenergie.” [<strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan: 19] De kerncentrale in Dodewaard werd in<br />

1997 gesloten. Het kabinetsbesluit om de kerncentrale in Borssele te sluiten werd echter<br />

door de Raad van State vernietigd. De regering sloot uiteindelijk in 2006 een convenant<br />

met de eigenaren waarin werd vastgelegd dat de centrale in Borssele uiterlijk eind 2033<br />

zal sluiten.<br />

Het gebied in een straal van dertig kilometer rond de kerncentrale van Tsjernobyl is als<br />

gevolg van de kernramp nog altijd onbewoonbaar. Het uiteindelijke aantal slachtoffers is<br />

niet met zekerheid vast te stellen. Bij grotere doses externe straling is aan de hand van<br />

risicoAmodellen vrij goed het aantal extra kankergevallen te voorspellen, maar dat gaat<br />

niet op voor heel lage stralingsdoses en bij radioAactieve stoffen die men bijvoorbeeld<br />

door inademing heeft binnengekregen. De schattingen variëren dan ook enorm: het<br />

Internationaal Atoomagentschap IAEA schatte in 2006 dat de vrijgekomen radioactieve<br />

straling op lange termijn circa 4.000 tot 9.000 doden tot gevolg zal hebben, terwijl<br />

Greenpeace het totaal aantal doden schatte op 200.000. [WHO: 105A106; Greenpeace<br />

10]<br />

<br />

A Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />

A Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Ministerie van Economische Zaken<br />

A Ministerie van Landbouw<br />

A Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

A Ministerie van Financiën<br />

A RIVM<br />

A KNMI<br />

A GG&GD<br />

A Kernfysisch Versneller Instituut<br />

""<br />

A Een wereld en een wil. Werken aan duurzaamheid. <strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan<br />

A 4 (Kabinetsnota, 2001)<br />

A Andere Tijden, ‘Tsjernobyl als Nederlandse ramp’,<br />

http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/3587776/ (laatst<br />

bezocht 09A09A2010).<br />

A Duyvendak, Jan Willem, ‘Dodewaard: de kerncentrale : de strijd van de<br />

antikernenergiebeweging’ in: Wim van den Doel (ed.), Nederland in de twintigste<br />

eeuw (Bakker / Amsterdam 2005) 422A433.<br />

A Gabriëls, René, Intellectuelen in Nederland. Publieke controversen over<br />

kernenergie, armoede en Rushdie (Amsterdam 2001).<br />

103


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Greenpeace, The Chernobyl catastrophe. Consequences on human health<br />

(Amsterdam 2006)<br />

A Verplanken, B., Effecten van Tsjernobyl op oordelen over kernenergie (Leiden<br />

1988).<br />

A World Health Organization (WHO), Health effects of the Chernobyl Accident and<br />

special health care programmes (Genève 2006).<br />

104


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 # 6 > 5<br />

1993<br />

<br />

A Trend: Opkomst van de georganiseerd criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

!<br />

Eind jaren tachtig groeide de behoefte om de lokaal georganiseerde politieorganisaties<br />

meer te laten samenwerken, mede met het doel een greep te krijgen op de<br />

georganiseerde criminaliteit. In dat kader werden vanaf 1987 verschillende<br />

Interregionale Rechercheteams (IRT’s) opgericht. De grootste hiervan was het<br />

samenwerkingsverband tussen de korpsen van Amsterdam, Utrecht en<br />

Haarlem/Schiphol. Ondanks de langdurige voorbereidingen van de samenwerking bleek<br />

in de praktijk dat geen duidelijke afspraken waren gemaakt ten aanzien van de vragen<br />

wie de verantwoordelijkheid droeg voor de speciale operaties van het team en welke<br />

opsporingsmethoden gebruikt mochten worden. De relatie tussen de verschillende<br />

korpsen en het Openbaar Ministerie was bovendien vanaf het begin complex.<br />

Na de moord op crimineel Klaas Bruinsma ontstond het idee om te infiltreren in diens<br />

‘Delta groep’. Een aantal criminelen werd benaderd om te functioneren als politieA<br />

informanten. Zij kregen toestemming hun criminele activiteiten voort te zetten in ruil<br />

voor informatie over de criminele organisatie. De afspraak was bovendien dat de<br />

informanten hun inkomsten uit hun criminele activiteiten mochten houden. Grote<br />

hoeveelheden softdrugs en ecstasy pillen werden zo, onder toeziend oog van de politie<br />

het land ingevoerd, de zogenoemde controlled delivery, en, hoewel het eigenlijk de<br />

bedoeling was geweest dat de politie de drugs vervolgens zou confisqueren, verhandeld<br />

op de Nederlandse markt.<br />

Eind 1993 besloot de Amsterdamse politie de samenwerking met de twee andere korpsen<br />

op te zeggen. De opheffing van het IRT werd, als gevolg van het geheime karakter van<br />

de operaties, slechts summier toegelicht in een persbericht en leidde daardoor tot<br />

politieke en publieke verontwaardiging. De in het IRT betrokken partijen verweten elkaar<br />

ondertussen ‘incompetentie, mismanagement en zelfs corruptie’. (Van de Bunt, 2004:<br />

686).<br />

De ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie besloten daarop een<br />

onderzoekscommissie in te stellen onder leiding van Heiko Wierenga. De commissieA<br />

Wierenga kreeg weinig tijd en gelegenheid om het onderzoek uit te voeren en kwam tot<br />

de – na later bleek verkeerde – conclusie dat de gebruikte methoden niet verboden<br />

waren en het IRT niet buiten zijn boekje was gegaan.<br />

Intussen waren zoveel misstanden met betrekking tot de opsporing naar voren gekomen<br />

dat de Tweede Kamer besloot tot een preliminair onderzoek door een parlementaire<br />

werkgroep. Deze adviseerde het parlement in oktober 1994 een parlementaire<br />

enquêtecommissie onderzoek te laten doen naar de opsporingsmethoden van het IRT. De<br />

commissie stond onder voorzitterschap van Maarten van Traa. De commissie liet parallel<br />

aan haar eigen onderzoek een onderzoeksgroep onder leiding van professor Fijnaut de<br />

aard, het karakter en de schaal van de georganiseerde criminaliteit in Nederland in kaart<br />

brengen. Zelf concentreerde de commissieAVan Traa zich op de gebruikte<br />

opsporingmethoden, als infiltratie, observatie en wire6tapping en het toezicht daarop<br />

door de rechters en het openbaar ministerie.<br />

De conclusie van de commissie was dat er sprake was van een crisis. De behoefte om de<br />

groeiende georganiseerde misdaad aan te pakken had geleid tot veel actie bij de politie,<br />

en te weinig toezicht van de wetgever en de rechterlijke macht. Individuele<br />

105


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

politiemensen hadden te veel macht en vrijheid gekregen, zonder goede begeleiding en<br />

toezicht van het openbaar ministerie. Bovendien waren veel te veel verschillende – elkaar<br />

tegenwerkende – politionele, rechterlijke en bestuurlijke partijen betrokken bij het<br />

tegengaan van georganiseerde criminaliteit. Ondanks alle misstanden, kwam de<br />

commissie Van Traa, alsmede latere onderzoekscommissies, tot de conclusie dat van<br />

corruptie bij de politie geen sprake was. De IRTAaffaire leidde tot een aantal<br />

aanpassingen in het Nederlands Wetboek van Strafvordering, waaronder een uitvoerige<br />

beschrijving van de opsporingsbevoegdheden onder de Wet Bijzondere<br />

Opsporingsbevoegdheden (BOB). Het doel van deze wet was het normeren en beter<br />

controleerbaar maken van de opsporing.<br />

De affaire was daarnaast aanleiding voor voortgaand systematisch wetenschappelijk<br />

onderzoek naar de aard van en de ontwikkelingen in de georganiseerde criminaliteit in<br />

Nederland. De minister van Justitie beloofde de Tweede Kamer in het vervolg eens in de<br />

twee jaar te informeren over de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Hieruit bleek<br />

onder andere dat in tegenstelling tot wat tot dan toe bekend was over Italiaanse en<br />

Amerikaanse georganiseerde criminele organisaties, Nederlandse criminele organisaties<br />

niet bestonden uit duurzame, piramidale structuren maar eerder uit ‘fluïde’ netwerken<br />

met verschillende knooppunten, facilitators (dienstverleners) en brokers<br />

(bruggenbouwers). Ook het vermoeden van de commissie Van Traa dat jongeren door<br />

middel van rekrutering het criminele circuit ingelokt werden, bleek ongegrond. De nieuwe<br />

wetenschappelijke inzichten hebben geleid tot ‘verwetenschappelijking van beleid’ ten<br />

aanzien van criminaliteitsbestrijding. (Van de Bunt en Kleemans 2007: 25)<br />

De IRTAaffaire hield de gemoederen nog enige tijd bezig. De motie Schutte c.s. was in<br />

1998 aanleiding tot de oprichting van de Tijdelijke commissie Uitvoering aanbevelingen<br />

Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (commissieAKalsbeek). Doel van de commissie<br />

was te evalueren of sinds de aanbevelingen van de commissieAVan Traa sprake was van<br />

een verbetering in het functioneren van politie en justitie. De commissieAKalsbeek<br />

concludeerde in 1999 onder meer dat niet alleen softdrugs onder toeziend oog van de<br />

politie waren ingevoerd, maar ook 15.000 kilo cocaïne. Hoewel deze conclusie gebaseerd<br />

was op de informatie van slechts één onbetrouwbare bron, leidde ze wederom tot de<br />

nodige maatschappelijke ophef.<br />

<br />

A IRTA Amsterdam, Utrecht, Haarlem/Schiphol.<br />

A Tweede Kamer<br />

A CommissieAWierenga<br />

A Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (CommissieAVan Traa)<br />

A OnderzoeksgroepAFijnaut<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Tijdelijke commissie Uitvoering aanbevelingen Enquêtecommissie<br />

Opsporingsmethoden (CommissieAKalsbeek)<br />

""<br />

A Bunt, H. van de en E.R. Kleemans, Georganiseerde misdaad in Nederland. 3e<br />

Rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit (Amsterdam<br />

2007).<br />

A Bovenkerk, F., De georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het criminologisch<br />

onderzoek voor de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden in<br />

discussie (Gouda, 1996).<br />

A Bunt, H. van de, ‘Organised Crime Policies in the Netherlands’, in: C.J.C.F. Fijnaut<br />

en L. Paoli: Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in<br />

the European Union and Beyond (Dordrecht 2004).<br />

106


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 & ? @ ; A<br />

<br />

A Trend: Opkomst van de georganiseerde misdaad<br />

A Trend: Veranderende karakter van criminaliteit<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij<br />

A Hotspot: IRTAaffaire<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

De nacht van 26 op 27 juni 1991<br />

!<br />

In de nacht van 26 op 27 juni 1991 werd in AmsterdamAZuid de 37Ajarige drugsbaron<br />

Klaas Bruinsma met vier schoten geliquideerd. Bruinsma stond op dat moment bekend<br />

als dé topcrimineel van Nederland en hield zich onder andere bezig met drugssmokkel en<br />

illegale kansspelen. Hij maakte gebruik van aliassen als 'Frans van Arkel', 'Lange Frans'<br />

en 'de Dominee'. Voormalig rechercheur Martin Hoogland, die de politie vaarwel had<br />

gezegd om actief te worden in een crimineel netwerk dat met dat van Bruinsma<br />

concurreerde, werd voor de moord veroordeeld.<br />

Klaas Bruinsma was een jongen van goede komaf. Zijn vader was directeur van de Raak<br />

frisdrank fabrieken en een vermogend man. Na op zijn middelbare school in 't Gooi al op<br />

kleine schaal in drugs te hebben gehandeld, was Bruinsma in de jaren zeventig<br />

betrokken geraakt bij de hasjhandel in Amsterdam. Die handel werd op dat moment nog<br />

door de politie gedoogd, maar de schaal waarop en de professionaliteit waarmee<br />

gehandeld werd groeide de gedurende de jaren tachtig rap, en daarmee ook het geld dat<br />

ermee verdiend kon worden. Klaas Bruinsma werd een van de grootste hasjhandelaren in<br />

Europa. Hij importeerde drugs uit Pakistan, Libanon en Syrië en stond A naar verluidt A<br />

aan het hoofd van een goed georganiseerd crimineel netwerk, de DeltaAorganisatie. Deze<br />

organisatie werd door onderzoeker Duyne c.s. geanonimiseerd omschreven als een<br />

'eenmanszaak' met een klein aantal 'functionarissen' die bedrijfsvoering op zich namen,<br />

een laag mensen die gespecialiseerde diensten leverden en een 'schil van<br />

bovenwereldraadgevers'. [Van Duyne e.a. 1990: 72]<br />

Bruinsma verdiende een vermogen. Hij woonde in hotels als het Amstel, reed rond in<br />

luxe auto's, vermaakte zich in bordelen als het 'clubhuis' Yab Yum en liet zich<br />

voortdurend vergezellen door bodyguards. De druk van het georganiseerde criminele<br />

leven werd hem evenwel te veel; hij kondigde aan met 'pensioen' te gaan. Hij wilde,<br />

zoals hij aan ieder die het horen wilde vertelde, nog één grote slag slaan met de 'Grote<br />

Berg', een partij van 45.000 kilo Pakistaanse hasj. [Middelburg, 2008: 165] Deze partij<br />

werd echter door de politie onderschept, waardoor Bruinsma in zwaar weer terechtkwam.<br />

Een drugstransport van die omvang kent vele investeerders, en die wilden geld zien. Zijn<br />

overmatige alcoholA en cocaïnegebruik versterkten zijn paranoia en de grote crimineel<br />

Klaas Bruinsma werd een schim van zichzelf en een gevaar voor de organisatie.<br />

[Middelburg, 2008: 168A170] Tot hij bij barAdiscotheek Juliana's bij het Hilton Hotel werd<br />

neergeschoten.<br />

De liquidatie van Klaas Bruinsma was om verschillende redenen belangwekkend. Het was<br />

de eerste afrekening in het Amsterdamse criminele circuit die voor grote<br />

maatschappelijke opschudding zorgde. De georganiseerde criminaliteit in Nederland<br />

kreeg dankzij de moord op Klaas Bruinsma letterlijk een gezicht. Het was bovendien de<br />

eerste in een reeks liquidaties. Later zouden er nog vele volgen, zoals die op<br />

'topcrimineel' Sam Klepper (2000), HeinekenAontvoerder Cor van Hout (2003),<br />

vastgoedmagnaat Willem Endstra (2004) en in 2005 op John Mieremet, de zakenpartner<br />

van Sam Klepper. [www.elsevier.nl] De moordenaar van Bruinsma, Martin Hoogland,<br />

werd in 2004 tijdens een proefverlof doodgeschoten. Deze afrekeningen konden allemaal<br />

107


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

op veel belangstelling van de media en het publiek rekenen. De dood van Bruinsma was<br />

voor het IRT Amsterdam, Utrecht, Haarlem/Schiphol bovendien aanleiding een poging te<br />

doen te infiltreren in diens verweesde criminele organisatie, het DeltaAnetwerk, met alle<br />

gevolgen van dien. Het leidde uiteindelijk tot de IRTAaffaire van 1993.<br />

De figuur Klaas Bruinsma kreeg na zijn dood mythische proporties. Vele publicaties over<br />

zijn leven en organisatie volgden, alsmede een speelfilm getiteld 'De Dominee'.<br />

Daarnaast wordt door auteurs als Husken gesuggereerd dat de Interregionale Recherche<br />

Teams alleen voor Klaas Bruinsma en zijn organisatie zou zijn opgericht. [Husken 2005:<br />

8] En nog in 2003 leidde Bruinsma's vroegere, vriendschappelijke contacten met Mabel<br />

Wisse Smit A op dat moment de verloofde van prins Johan Friso A tot een politieke rel.<br />

Volgens journalist Bart Middelburg heeft Klaas Bruinsma met name een nieuw tijdperk<br />

ingeluid; 'van de gezellige, oude Amsterdamse penose' naar de harde, georganiseerde<br />

misdaad. ['Hoge bomen in de misdaad': 2 mei 2006]<br />

<br />

A Interregionaal Rechercheteam Amsterdam, Utrecht, Haarlem/Schiphol<br />

A Politie<br />

""<br />

A Hout, B. van, De jacht op ‘De erven Bruinsma’ en de deltaAorganisatie. Hoe de<br />

CIDAHaarlem het IRT opblies. (Amsterdam 2000)<br />

A Husken, M., In de ban van Bruinsma (Amsterdam 2005).<br />

A Middelburg, B., De dominee: opkomst en ondergang van mafiabaas Klaas<br />

Bruinsma. 30e ed. (Amsterdam 2008).<br />

A Middelburg, B. en P. Vugts, De oorlog in de Amsterdamse onderwereld. 13 e ed.<br />

(Amsterdam 2009)<br />

A Duyne, P.C. van, R.F. Kouwenberg, en G. Romeijn, Misdaadondernemingen.<br />

Ondernemende misdadigers in Nederland (Arnhem 1990).<br />

A Port, M. van de, Geliquideerd. Criminele afrekeningen in Nederland. (Amsterdam<br />

2001)<br />

A 'Hoge bomen in de misdaad', Hoge Bomen (2 mei 2006).<br />

A http://www.elsevier.nl/ 'DossierA Amsterdamse Onderwereld: De liquidaties'<br />

(geraadpleegd 21A09A2010)<br />

A 'nrc.nl A Nieuwsthema's A Onderwereld A Alles is te herleiden tot Klaas Bruinsma'.<br />

http://www.nrc.nl/nieuwsthema/onderwereld/article1884428.ece/Alles_is_te_herl<br />

eiden_tot_Klaas_Bruinsma. (geraadpleegd 21A09A2010)<br />

108


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 (<br />

1993<br />

<br />

A Technologisering<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor productveiligheid (nietAvoedingsmiddelen)<br />

A Domein: Gezondheid<br />

A Domein: Werk en inkomen<br />

!<br />

In 1993 werd alle gebruik van asbest in Nederland verboden. Reden daarvoor was de<br />

ernstige gezondheidsschade die blootsteling aan asbest A door het inademen van<br />

asbestvezels A met zich mee kan brengen. Eerder, in 1978 werd het gebruik van blauw<br />

asbest al verboden. Sinds 2005 geldt voor de gehele Europese Unie een verbod op<br />

gebruik, verbruik en handel in alle asbestsoorten.<br />

Asbest is een natuurlijk product, een mineraal met een vezelstructuur. Er bestaan<br />

verschillende soorten, die meestal worden aangeduid met de kleur (wit, blauw, bruin,<br />

geel, grijs, groen asbest). Asbest was een van de producten die met de industriële<br />

revolutie opkwamen. Omstreeks 1900 werden de gunstige eigenschappen van<br />

asbestcement ontdekt (in Nederland bekend onder de naam eternit, naar de<br />

toonaangevende fabrikant Eternit Fabrieken). Vanaf 1930 nam in Nederland het gebruik<br />

van asbest sterk toe en vooral in de jaren zestig en zeventig werd het op grote schaal en<br />

in allerlei vormen benut. Door de uitstekende constructieAeigenschappen A sterk en<br />

slijtvast A het isolatievermogen en de onbrandbaarheid van het materiaal, was het zowel<br />

bruikbaar in de industrie, in de bouw als voor huishoudelijke toepassingen (bijvoorbeeld<br />

in vloerbedekking).<br />

Niettegenstaande de populariteit van asbest werd er ook al lang gewezen op de gevaren<br />

die gepaard konden gaan met het werken ermee. Vanaf 1931 was bij de Arbeidsinspectie<br />

bekend dat asbest schadelijk kon zijn. Blootstelling aan asbest kon leiden tot asbestose,<br />

een stoflongziekte. De omvang van de problematiek is echter lang onderschat:<br />

slachtoffers meldden zich niet en de medische diagnose was uitermate lastig te stellen.<br />

In 1949 werd asbestose in Nederland als beroepsziekte erkend. Het duurde echter tot<br />

eind jaren zeventig voor regels ter bestrijding van asbestose werden vastgesteld.<br />

In de jaren vijftig werd bekend dat blootstelling aan asbest ook longkanker tot gevolg<br />

kan hebben. In eerste instantie was de gedachte dat deze vorm van kanker een<br />

complicatie was bij asbestose. Daarbij werd met name blauw asbest als boosdoener<br />

aangewezen. Er werd toen nog van uitgegaan dat het de chemische samenstelling van<br />

blauw asbest was, die bepalend was voor de kankervorming. Wit asbest, de in Nederland<br />

verreweg meest gebruikte soort, werd minder risicovol geacht. Later bleek dat vooral de<br />

vorm en de grootte van de vezels van invloed was.<br />

In de jaren zestig deed de Nederlandse bedrijfsarts J. Stumphius onderzoek naar de<br />

effecten van het gebruik van spuitasbest als isolatiemateriaal bij scheepswerf De Schelde<br />

in Vlissingen. Hij toonde aan dat werken met asbest rechtstreeks kan leiden tot<br />

mesothelioom. Hij promoveerde in 1969 op dit onderzoek, dat werd gepubliceerd onder<br />

de titel Asbest in een bedrijfsbevolking. In dit boek waarschuwde hij voor de enorme<br />

gevaren en riep hij de Nederlandse overheid op maatregelen te nemen. Het duurde<br />

echter nog tot 1978 tot het meest gevaarlijke geachte blauw asbest verboden werd. Pas<br />

25 jaar na het bekend worden van de resultaten van het onderzoek, in 1993, werd de<br />

109


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

toepassing van asbest in andere vormen niet langer toegestaan. Het gebruik ervan was<br />

in de jaren daarvoor al sterk afgenomen.<br />

Na het verbod op asbest bleven er in Nederland nog miljoenen kilo’s van het materiaal<br />

aanwezig onder andere in dakplaten, schoorsteenpijpen, wegverharding,<br />

verwarmingsapparatuur, gevelbedekking, warmhoudplaatjes en vloertegels. Dit leverde<br />

potentieel gevaar op voor gebruikers en omgeving. Vooral bij incidenten (bijvoorbeeld<br />

brand in gebouwen met asbestdekking) riep het gevaar van verspreiding veel commotie<br />

op. De aandacht werd vooral gericht op het probleem van het veilig verwijderen,<br />

respectievelijk conserveren. De voorschriften voor asbestverwijdering leidden er toe, dat<br />

in veel gevallen een professioneel bedrijf moest worden ingeschakeld (‘mannen in witte<br />

pakken’). De kosten hiervan waren zodanig dat vooral voor particulieren dit tot zware<br />

lasten en het nodige ontwijkgedrag leidde.<br />

Het verbod op het gebruik van asbest betekende niet dat er zich geen nieuwe<br />

ziektegevallen meer voordeden. De periode waarna ziekten als gevolg van contact met<br />

asbest zich kunnen openbaren, kan oplopen van 30 tot 50 jaar. Zo’n lange duur betekent<br />

dat voor werknemers een claim in de richting van de werkgever vaak verjaard zal zijn, of<br />

deze niet verhaalbaar is omdat de werkgever als rechtspersoon niet meer bestaat. Voor<br />

die gevallen is in 2000 door de Nederlandse overheid als ‘vangnet’ de regeling<br />

Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS) ingesteld. De regeling werd uitgevoerd door<br />

de Sociale verzekeringsbank (SVB). Voor immateriële schade kon een vergoeding van<br />

maximaal ƒ 30.000,A worden verstrekt. De regeling gold alleen voor lijders aan<br />

mesothelioom, niet voor andere vormen van asbestgerelateerde ziekten. In 2006 werd<br />

de regeling uitgebreid naar asbestslachtoffers die de ziekte niet in een arbeidsrelatie<br />

hadden opgedaan.<br />

<br />

A ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en haar<br />

taakvoorgangers<br />

A ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en haar taakvoorgangers<br />

A ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en haar taakvoorgangers<br />

A ministerie van Justitie<br />

A Sociale Verzekerings Bank<br />

A Stichting Instituut Asbestslachtoffers<br />

A producenten en bedrijfsmatige gebruikers van asbesthoudende materialen<br />

""<br />

A Ministerie van VROM, Asbest in en om het huis (Den Haag 2009)<br />

A Janssens, L. et al, Van TAS tot vangnet voor asbestslachtoffers (Den Haag 2002)<br />

A http://www.asbestslachtoffers.nl/primosite/show.do?ctx=145975,263752&anav=<br />

263753 (geraadpleegd 7 september 2010)<br />

110


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 , 6 <<br />

1995<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissies<br />

%'<br />

!<br />

De Nederlandse regering besloot op verzoek van de Verenigde Naties in 1993 een<br />

luchtmobiel bataljon (Dutchbat) ter beschikking te stellen aan de Verenigde Naties voor<br />

de UNPROFORAdeelmissie in Srebrenica. Nederland wilde internationaal een rol van<br />

betekenis spelen en hechtte bovendien sterk aan mensenrechten en humanitaire steun.<br />

De Nederlandse missie had een breed draagvlak in Nederland en werd gezien als een<br />

positieve bijdrage om vrede te bevorderen en humanitaire steun te verlenen. UNPROFOR<br />

(United Nations Protection Force) was een vredesmissie van de Verenigde Naties die naar<br />

de oorlog in voormalig Joegoslavië werd uitgezonden, maar had weinig middelen en een<br />

beperkt mandaat. Een van de hoofdtaken van UNPROFOR was het verlenen van<br />

humanitaire hulp. Dutchbat maakte deel uit van UNPROFOR waardoor de VN de<br />

operationele verantwoordelijkheid hadden over de Nederlandse missie.<br />

In de herfst van 1993 werd bekend dat Dutchbat naar de safe area Srebrenica gezonden<br />

zou worden. In 1992 was Srebrenica het toneel geweest van gewelddadigheden tussen<br />

Bosnische Serviërs en moslims. In 1993 hadden de Serviërs opnieuw een poging gedaan<br />

om de stad te veroveren en op het moment dat Dutchbat arriveerde in maart 1994, werd<br />

de stad en enkele omliggende dorpen belegerd door het leger van de Republika Srpska<br />

(de VRS). In de stad bevonden zich de oorspronkelijke MoslimAbewoners en een grote<br />

groep MoslimsAvluchtelingen van elders. In Nederland bestond de verwachting dat het<br />

bataljon de bevolking in Srebrenica kon beschermen en op humanitair terrein bij kon<br />

dragen. Het uitvoeren van de taken verliep echter zeer moeizaam doordat Dutchbat<br />

klem kwam te zitten tussen de VRS en de AbiH (het Bosnische regeringsleger dat ook in<br />

Srebrenica gelegerd was). De VRS belemmerde in toenemende mate de<br />

bevoorradingskonvooien van Dutchbat, wat een negatief effect had op de eigen<br />

voorraden en de humanitaire hulpverlening in de stad. In juli 1994 werd Dutchbat I<br />

afgelost door Dutchbat II. In januari 1995 arriveerde Dutchbat III om Dutchbat II te<br />

vervangen. Door de verslechterende omstandigheden wilde de Nederlandse regering de<br />

missie in Srebrenica beëindigen en de Oekraïne was bereid gevonden om de missie voort<br />

te zetten. Voordat de wisseling kon plaatsvinden, viel begin juli de VRS Srebrenica aan<br />

en veroverde zeer snel de stad. De moslim mannen en jongens werden gescheiden van<br />

de vrouwen onder toezicht van de Nederlanders. Bosnische Servische eenheden<br />

vermoordden op systematische wijze in de dagen daarna ruim 8.000 Bosnische moslims.<br />

Dutchbat heeft daarbij niet ingegrepen.<br />

Na de val van Srebrenica, eindigde de missie voor Dutchbat en werd het bataljon<br />

overgebracht naar Zagreb. De Nederlandse media die tot dan toe redelijk positief over<br />

Dutchbat waren geweest, werden zeer kritisch ten aanzien van de Nederlandse inzet . Dit<br />

had met name te maken met de schokkende gebeurtenissen die in Srebrenica hadden<br />

plaatsgevonden, door het gebrek aan informatie vanuit de krijgsmacht en een ongelukkig<br />

<br />

58 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Srebrenica: een ‘veilig’ gebied. Epiloog (Amsterdam 2002)<br />

3125A3172.<br />

111


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

optreden van de commandant van Dutchbat op een persconferentie in Zagreb. Ook de<br />

positieve mening over Dutchbat in Nederland was (overigens tijdelijk) omgeslagen. In<br />

het publieke debat kwam regelmatig zeer negatieve aandacht voor Dutchbat voor.<br />

Daarnaast schoot het gehaaste debriefingsrapport van de Koninklijke Landmacht te kort<br />

en wist de krijgsmacht geen einde te maken aan de stroom van onthullingen. In<br />

november 1996 verleende de regering opdracht aan de Rijksinstituut voor<br />

Oorlogsdocumentatie (RIOD) om een historischAwetenschappelijk onderzoek te verrichten<br />

naar de gebeurtenissen voor, tijdens en na de val van Srebrenica. Op 10 april 2002 bood<br />

het NIOD (opvolger van het RIOD) het eindrapport Srebrenica: een ‘veilig’ gebied.<br />

Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van de safe area<br />

Srebrenica aan de minister van OC&W Hermans. Enkele dagen later gaven de ministers<br />

Pronk en De Grave aan dat zij vanwege de bevindingen van het rapport af zouden<br />

treden. Op dinsdag 16 april 2002 viel het hele kabinetAKok. Het wilde hiermee aangeven<br />

dat het zijn verantwoording nam voor wat gebeurd was, maar dat het daarmee geen<br />

schuld erkende. Ook bevelhebber generaal Van Baal van de Koninklijke Landmacht nam<br />

ontslag. Het parlement besloot tot het instellen van een parlementaire<br />

enquêtecommissie. Ook in het buitenland werden er verschillende onderzoeken ingesteld<br />

naar de val van Srebrenica. Het Internationaal Gerechtshof en het JoegoslaviëAtribunaal<br />

oordeelden dat bij de moorden sprake was van genocide. Nog altijd zijn niet alle<br />

vermisten gevonden en worden regelmatig nieuwe massagraven met slachtoffers<br />

gevonden.<br />

<br />

A Dutchbat III<br />

A Minister van Defensie<br />

A Minister van Buitenlandse Zaken<br />

A MinisterApresident<br />

A Verenigde Naties<br />

A Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie<br />

A Parlementaire Enquêtecommissie<br />

A Verenigde Naties<br />

""<br />

A Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Srebrenica: een ‘veilig’ gebied.<br />

Epiloog (Amsterdam 2002) 3125A3172.<br />

112


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 - A


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A C.F. Kreijl (red) en e.a., Volksgezondheid toekomst verkenning 2006. Ons eten<br />

gemeten (Bilthoven, 2004).<br />

A http://www.rivm.nl/cib/infectieziektenAAAZ/infectieziekten/CreutzfeldtA<br />

Jakob_variant/Veelgestelde_vragen_CreutzfeldtAJakob.jsp#index_10.<br />

Geraadpleegd op 3 september 2010.<br />

114


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 0<br />

<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

A Domein: Zorg voor verkeer en vervoer<br />

15 juli 1996<br />

!<br />

Op 15 juli 1996 stortte op Vliegbasis Welschap te Eindhoven een Hercules CA130 van de<br />

Belgische Luchtmacht neer. Het toestel meldde zich om 18.00 uur bij de verkeersleiding<br />

voor landing. Vermoedelijk door aanwezigheid van een grote groep vogels in de buurt<br />

van de landingsbaan besloot de piloot op zeer lage hoogte een doorstart te maken.<br />

Tijdens het uitvoeren van deze manoeuvre raakte de linker vleugeltip van het toestel,<br />

waarschijnlijk door de aanvaring van de twee linker motoren met vogels, de grond en<br />

brak af. De linker brandstoftank vatte daarop vlam. Het toestel schoof over de<br />

landingsbaan, raakte ook met de rechter vleugeltip de grond en kwam naast de<br />

landingsbaan brandend tot stilstand. Aan boord bevonden zich op dit moment vier<br />

bemanningsleden en 37 leden van een fanfarekorps van de Nederlandse Koninklijke<br />

Landmacht. 34 inzittenden kwamen om het leven, de andere zeven raakten ernstig<br />

gewond.<br />

De vliegbasisbrandweer was na vier minuten ter plaatse en slaagde erin de brand in de<br />

romp vrij snel te blussen. De beide motoren en een vleugel brandden nog door. De romp<br />

van een vliegtuig is slechts enkele minuten bestand tegen kerosinebrand die binnen 2 à 3<br />

minuten meer dan 1000 graden Celsius kan bereiken. De overlevingskansen van<br />

inzittenden zijn zeer gering. (Brand en Brandweer 2006: 54) Een spoedige<br />

(zelf)evacuatie is bij een (ouder) militair toestel moeilijker uitvoerbaar dan bij een civiel<br />

toestel, dat doorgaans ontworpen wordt met in achtneming van uitgebreidere<br />

veiligheidsrichtlijnen en Avoorschriften. (RvdTV 2002:8) Uit onderzoeken is gebleken dat<br />

het de bemanning van de Hercules niet lukte om de vluchtluiken te openen. De gewone<br />

uitgangen door de rompvervormingen waren als gevolg van brand geblokkeerd.<br />

Bovendien was de laadklep gesloten en kon vanuit de laadruimte niet worden geopend.<br />

(Hillen 2000: 23)<br />

Hoewel hun precieze aantal niet bekend was, was bij de verkeersleiding officieus bekend<br />

dat aan boord van het toestel behalve de vierkoppige cockpitbemanning ook de leden<br />

van het orkest aanwezig waren. Deze informatie werd aan de hulpverleners echter niet<br />

(duidelijk) doorgegeven. Zowel de militaire als de civiele hulpverleners − waarvan de<br />

laatsten overigens traag en ongestructureerd gealarmeerd werden (Inspectie<br />

Brandweerzorg en Rampenbestrijding 1997: 10) − gingen uit van een bemanning van<br />

vier personen en daar pasten zij hun inzet op aan. Aangenomen werd dat de bemanning<br />

zich in de cockpit bevond en dat de overlevingskansen, gezien de brand ter hoogte van<br />

de cockpit, uiterst klein waren. Toen de overige slachtoffers na enige tijd aangetroffen<br />

werden, bleken de inmiddels getroffen maatregelen ontoereikend te zijn. Er was een<br />

korte tijd gebrek aan geneeskundige materialen en aan verpleegkundig personeel. Om<br />

19.22 uur zijn de slachtoffers die het ongeluk hadden overleefd naar verschillende<br />

ziekenhuizen getransporteerd. (Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding 1997:<br />

10)<br />

Er zijn veel onderzoeken gedaan naar de Herculesramp en er verschenen tientallen<br />

rapporten. De Raad voor Transportveiligheid onder voorzitterschap van Pieter van<br />

Vollenhoven die in opdracht van de Tweede Kamer bestaande rapporten onder de loep<br />

115


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

heeft genomen, constateerde dat bij de aanpak van de ramp “aan een aantal<br />

basisvoorwaarden voor een goed verloop van hulpverlening (…) niet (werd) voldaan”.<br />

Onder de basisvoorwaarden verstaat men ondermeer “bekendheid met het aantal<br />

inzittenden, juiste alarmering, voldoende blusmiddelen afgestemd op te verwachten<br />

calamiteit of risico en aanwezigheid van adequaat gereedschap, gedegen planvorming op<br />

alle bestuurlijke niveaus, optimale communicatie en uitwisseling van informatie (en)<br />

regelmatige multidisciplinaire oefening”. De vliegbasisbrandweer noch de civiele<br />

brandweer beschikten over de juiste middelen om tijdig zo’n reddingsactie uit te voeren.<br />

Bovendien was de verdeling van verantwoordelijkheden en taken op het operationeel<br />

niveau niet duidelijk en de communicatie en uitwisseling van informatie bij hulpverlening<br />

gebrekkig. (RvdTV 2002: 9, Ale 2010)<br />

Naar aanleiding van de Herculesramp werden de brandweercommandant en de<br />

luchtverkeersleider in 2001 aangeklaagd wegens nalatig handelen en het maken van<br />

individuele fouten bij de hulpverlening. Beiden werden vrijgesproken. De hulpdiensten,<br />

met name de brandweer, eisten betere afstemming en afbakening van<br />

verantwoordelijkheden met betrekking tot rampenbestrijding. (Ale 2010) Bij Defensie<br />

werden enkele procedures aangescherpt. Nabestaanden van de slachtoffers richtten de<br />

Stichting Herculesramp 1996 op, die de belangen van de nabestaanden behartigt en<br />

herdenkingen en ontmoetingsdagen organiseert.<br />

<br />

A Koninklijke Luchtmacht<br />

A Fanfarekorps van de Koninklijke Landmacht<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Brandweer<br />

A Politie<br />

A Gemeente Eindhoven<br />

A Centraal Post Ambulancevervoer<br />

A GGD<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Stichting Herculesramp 1996<br />

""<br />

A Raad voor de Transportveiligheid: Hercules Ramp Eindhoven (15 juli 1996).<br />

Beantwoording van vragen van de Tweede Kamer, Den Haag 2002<br />

A http://www.onderzoeksraad.nl/docs/rapporten/071_MM_Hercules_ramp_Eindhove<br />

n.pdf.<br />

A M.J. van Duin (Crisis Onderzoek Team), De HerculesAramp 15 juli 1996:<br />

individuen, organisaties en systemen, Rotterdam en Leiden 1996.<br />

A Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Vliegtuigongeval Vliegbasis<br />

Eindhoven 15 juli 1996. Eindrapport, Ministerie van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties. Den Haag 1997.<br />

A s.n., Jaar van de vliegtuigrampen. In: Brand en Brandweer. Jubileumuitgave,<br />

2006: 54A56 (ISBN 9012117720).<br />

A J.S.J. Hillen, Vliegramp Eindhoven. Rapport van de werkgroep Herculesramp, Den<br />

Haag 2000.<br />

A P.J.P.M. van Lochem, Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006. In: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs, Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving.<br />

Deventer 2007: 74A75.<br />

A Ben Ale, Interview, 26 juli 2010.<br />

116


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ? 5 A<br />

1999<br />

<br />

A Technologisering<br />

A Internationalisering<br />

A Megatrend: Toename va het belang van veiligheid / afname van crisitolerantie<br />

A Trend: De opkomst van nieuwe infectieziekten en de terugkeer van oude<br />

infectieziekten<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor productveiligheid (nietAlevensmiddelen)<br />

A Trend: Opkomst van megaAevenementen<br />

A Domein: Gezondheid<br />

A Domein: Vrije tijd en sport<br />

!<br />

In februari 1999 deed zich verspreid over heel Nederland, met een concentratie in Noord<br />

Holland, een aantal ernstige ziektegevallen voor. De patiënten kregen hevige<br />

ademhalingsmoeilijkheden, hoge koorts en waren verward. Deze ziektegevallen werden<br />

in eerste instantie vaak gediagnosticeerd als griep, later ook als longontsteking.<br />

Uiteindelijk bleek in het ziekenhuis in Hoorn, waar veel zwaar zieke patiënten werden<br />

binnengebracht, dat het om legionella ging. De diagnose kon, min of meer bij toeval,<br />

betrekkelijk snel gesteld worden omdat een nieuwe, nog experimentele sneltest<br />

beschikbaar was. Normaliter was voor het vaststellen van legionella een onderzoek nodig<br />

waarbij het drie weken duurde voor een uitslag beschikbaar was. [Käss et al, 17]<br />

Een speurtocht naar de bron van de besmetting bracht aan het licht dat deze<br />

waarschijnlijk op de bloemententoonstelling West Friese Flora in Bovenkarspel lag. De<br />

patiënten in Hoorn en omgeving hadden allen de tentoonstelling bezocht. Bij navraag via<br />

de GGD’en bleek dat ook bij de patiënten in de rest van het land het geval. In het NOSA<br />

journaal werd iedereen die naar de tentoonstelling was geweest en verschijnselen van<br />

griep vertoonde, verzocht zich bij zijn of haar arts te melden. Het vermoeden was juist;<br />

uit onderzoek bleek dat de bron van de besmetting lag bij een whirlpool die werkend op<br />

de consumentententoonstelling bij de West Friese Flora tentoongesteld werd.<br />

De gevolgen van de uitbraak waren zeer ernstig. Voor zover bekend werden ongeveer<br />

250 mensen ziek; 32 ervan zijn overleden. Mogelijk zijn er veel meer ernstige infecties<br />

niet gemeld en waren er meer dodelijke slachtoffers, die overleden en begraven of<br />

gecremeerd waren voordat de diagnose was gesteld. Veel patiënten die het overleefden<br />

liepen aanzienlijke, blijvende schade op, zowel geestelijk als lichamelijk: ernstig<br />

concentratieverlies, chronische vermoeidheid, schade aan organen, functieverlies, etc.<br />

Legionella was op dat moment een bekende, zij het in Nederland niet veel vastgestelde<br />

ziekte, die hier, maar ook in vakantielanden werd opgedaan. De eerste gerapporteerde<br />

grote uitbraak dateert van 1976, toen er zich bij een congres van het Amerikaans<br />

Legioen van oorlogsveteranen in Philadelphia in de Verenigde Staten een mysterieuze<br />

ziekte voordeed die veel weg had van een massale epidemie van longontsteking. 221<br />

veteranen werden ziek, 34 van hen overleden. Na onderzoek kon men deze uitbraak<br />

relateren aan het voorkomen van bepaalde bacteriën. Deze bacteriën werden Legionella<br />

pneumophila genoemd en de ziekte legionella, of in het Nederlands veteranenziekte. De<br />

bacterie dringt het menselijk lichaam binnen door het inademen van minuscule<br />

waterdruppels van besmet water.<br />

Een probleem is dat wanneer de ziekte niet snel herkend wordt, patiënten vaak<br />

behandeld worden met typen antibiotica die gericht zijn op ‘gewone’ longontsteking,<br />

maar bij legionella geen effect hebben. In ernstige gevallen is het ziekteproces dan vaak<br />

niet meer te stoppen. Ook bij de uitbraak in Bovenkarspel is dat voorgekomen.<br />

117


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De ziekte werd tot dan toe vooral geassocieerd met doucheAinstallaties en zwembaden.<br />

De bacterie kan gedijen in stilstaand water met een temperatuur tussen de 25 en 55<br />

graden Celsius. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Verenigde Staten waren er<br />

in Nederland al richtlijnen ontstaan hoe deze bacterie uit zwembaden en doucheA<br />

installaties te weren. Tentoongestelde whirlpools waren op dat moment niet echt<br />

verdacht. Later bleek dat de whirlpool voor de tentoonstelling gevuld was met behulp van<br />

een slang die enkele maanden vol water in het tentoonstellingsgebouw had gelegen, en<br />

dat geen chloor of andere antibacteriële middelen gebruikt waren.<br />

De slachtoffers van de uitbraak in Bovenkarspel hebben, met hulp van de<br />

Consumentenbond, een juridische procedure gestart om schadevergoeding te verkrijgen.<br />

Gedaagd werden de Staat der Nederlanden, de Westfriese Flora en twee standhouders.<br />

De Staat werd gedaagd omdat vijftien jaar eerder de Gezondheidsraad al een rapport<br />

had uitgebracht waarin het gevaar van legionella in whirlpools werd gemeld, terwijl de<br />

Staat weinig had gedaan om dit gevaar aan te pakken. De Westfriese Flora werd<br />

verweten dat zij, als professionele organisator, tekort was geschoten in haar zorgplicht<br />

jegens de bezoekers. Door de rechter werd alleen één van de standhouders geacht<br />

aansprakelijk te zijn. Slachtoffers dienden elk afzonderlijk een A lange A juridische<br />

procedure te voeren voor het verkrijgen van schadevergoeding.<br />

Het kabinet besloot in 2000 wel een ‘gepast financieel gebaar te maken als vergoeding<br />

voor geleden immateriële schade naar de slachtoffers van voornoemde legionellaA<br />

epidemie zonder daarbij aansprakelijkheid te erkennen jegens de slachtoffers of hun<br />

nabestaanden voor geleden schade’ [Staatscourant 123, 2000]. Er werd een fonds<br />

ingesteld waaruit slachtoffers recht hadden op enkele duizenden guldens.<br />

De uitbraak in Bovenkarspel heeft er toe geleid dat regelgeving en voorlichting rond<br />

legionella is aangescherpt, vooral voor waterleidingen en doucheAinrichtingen. Andere<br />

installaties als koeltorens bleven buiten beeld. Ook via de arboAwet werd meer toezicht<br />

gehouden. Het proces van signaleren en analyseren van ziektegevallen van legionella is<br />

verbeterd, waardoor bronnen sneller kunnen worden opgespoord. Zo kon in 2006 in<br />

betrekkelijk korte tijd een besmetting in een koeltoren op een gebouw nabij het Centraal<br />

Station in Amsterdam worden gelokaliseerd. Pas daarna is ook gewerkt aan verbeterde<br />

regelgeving voor installatie en onderhoud van koeltorens.<br />

<br />

A ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en haar taakvoorgangers<br />

A GGD’s<br />

A Westfriese Flora<br />

A Jan Jong Holding BV (standhouder)<br />

A Consumentenbond<br />

A Stichting Veteranenziekte<br />

""<br />

A Käss, Gerda et al (red.), Legionella…. Een ramp: 10 jaar Stichting Veteranenziekte<br />

(Zutphen 2009)<br />

A ‘Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers LegionellaAepidemie’, Staatscourant 123<br />

(2000)<br />

A Van den Hoek, J.A.R et al, ‘LegionellaAuitbraak in Amsterdam: koeltoren als bron’,<br />

A Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde 150 (2006), 1808A1811 (zie:<br />

A http://rivm.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/6774/1/vandenhoek.pdf<br />

geraadpleegd 7 september 2010)<br />

118


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 . "<br />

2000<br />

<br />

A Trend: Afname van de crisistolerantie<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Trend: De opkomst en ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

Beschrijving<br />

Op zaterdag 13 mei 2000 werd even na drie uur ’s middags brand ontdekt in een pakhuis<br />

van het Enschedese vuurwerkbedrijf SE Fireworks. De brand sloeg over naar enige<br />

containers met vuurwerk, die ontploften. Even later explodeerde ook de centrale bunker,<br />

waarbij 177 ton vuurwerk tot ontploffing kwam. Er vielen 23 doden, waaronder vier<br />

brandweermannen, en ongeveer 950 gewonden. De ontploffingen vaagden de hele<br />

woonwijk Roombeek weg. Tweehonderd woningen werden volledig verwoest, en nog<br />

eens bijna driehonderd woningen raakten zo zwaar beschadigd dat ze onbewoonbaar<br />

werden verklaard. Buiten het rampgebied werden nog eens vijftienhonderd woningen<br />

beschadigd. Daarnaast raakten bijna vijftig bedrijfsgebouwen zwaar of onherstelbaar<br />

beschadigd en werden de ateliers van zo’n zestig kunstenaars vernield. Zo’n 1250<br />

mensen raakten dakloos en de materiële schade werd geschat op circa 1 miljard gulden<br />

(454 miljoen euro).<br />

Al snel bleek dat er bij SE Fireworks meer vuurwerk lag opgeslagen dan waarvoor<br />

vergunning was verleend. Een deel daarvan was bovendien opgeslagen in containers die<br />

daar niet specifiek voor waren ontworpen en gebouwd. Daarnaast was een deel van het<br />

vuurwerk veel zwaarder dan toegestaan doordat het onjuist was geclassificeerd.<br />

Dat de classificatie van vuurwerk vaak niet klopte, was al sinds 1991 bekend. Op 14<br />

februari van dat jaar vond een zware vuurwerkexplosie plaats in een vuurwerkfabriek te<br />

Culemborg, waarbij twee doden vielen. Ook deze explosie was veel krachtiger dan op<br />

grond van het opgeslagen vuurwerk mocht worden verwacht. Omdat in de directe<br />

omgeving van de fabriek hooguit twintig boerderijen en woonhuizen stonden, was de<br />

schade echter relatief beperkt. Uit het onderzoek dat TNO deed naar de oorzaak en de<br />

kracht van deze explosie, bleek dat vuurwerk vaak aanzienlijk meer explosieve kracht<br />

krijgt bij montage en bewerking. Bovendien bleek dat een deel van het vuurwerk te licht<br />

geclassificeerd was. Hierdoor lag ook in Culemborg veel zwaarder vuurwerk opgeslagen<br />

dan volgens de vergunning was toegestaan. TNO gaf dan ook het dringende advies om<br />

vuurwerk voortdurend op gevarenklasse te testen, deze aan te passen zodra het<br />

vuurwerk uit de oorspronkelijke verpakking werd gehaald, en vuurwerk veel verder van<br />

bebouwing op te slaan dan tot dan toe gebruikelijk was.<br />

De commissieAOosting, die na de vuurwerkramp in Enschede werd ingesteld, moest<br />

echter constateren dat de overheid op geen enkele wijze lessen had getrokken uit de<br />

explosie in de vuurwerkfabriek in Culemborg. [Oosting: 73A79, 221A222, 227] Daarnaast<br />

vertoonde de vergunningverlening aan SE Fireworks tal van tekortkomingen, was het<br />

toezicht onvoldoende en schoot de handhaving tekort. [Oosting: 39A52, 65A72, 221, 225,<br />

231A233]<br />

De vuurwerkramp leidde tot een roep om beter toezicht en strengere handhaving van de<br />

regels door de overheid. Nog vóór de jaarwisseling kwamen er strengere regels voor de<br />

opslag van vuurwerk. Zo werden sprinklerinstallaties verplicht en werd de<br />

minimumafstand tussen opslagplaatsen en kwetsbare gebouwen, zoals woningen,<br />

vergroot.<br />

Daarnaast werd duidelijk dat ook op het terrein van rampenbestrijding nog veel te<br />

verbeteren viel. Zo raakten na de vuurwerkramp het vaste en mobiele telefoonnet<br />

overbelast, waardoor de communicatie zeer moeizaam verliep. Hierdoor konden nietA<br />

119


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

dienstdoende hulpverleners nauwelijks worden bereikt. Doordat van veraf zichtbaar was<br />

dat er iets ernstigs was gebeurd, werden velen echter als vanzelf gealarmeerd en traden<br />

zij spontaan in dienst. De communicatie en coördinatie bleven echter zeer stroef<br />

verlopen. [Oosting: 127A129, 133A135, 161A164, 239A240] De hulpverlening na de<br />

cafébrand in Volendam kende gelijksoortige problemen. Dit leidde mede tot de Wet<br />

kwaliteitsbevordering rampenbestrijding (Wkr) die in 2004 in werking trad. Deze wet<br />

beoogt onder meer het risicobewustzijn bij burgers, bedrijven, bestuur en hulpverleners<br />

te verhogen en rampenplannen actueel, haalbaar en van voldoende kwaliteit te houden.<br />

[Van Zanten en Helsloot: 140A141]<br />

Hoe de brand bij SE Fireworks aanvankelijk heeft kunnen beginnen, is nog altijd niet<br />

duidelijk. Aanvankelijk werd een werknemer ervan verdacht de brand te hebben<br />

aangestoken, maar hij werd in 2003 in hoger beroep vrijgesproken. In datzelfde jaar<br />

werden de beide directeuren van het bedrijf werden in hoger beroep tot een jaar<br />

gevangenisstraf veroordeeld wegens overtreding van de milieuvoorschriften, handel in<br />

illegaal vuurwerk en brand en ontploffing door schuld, met de dood tot gevolg. Zij gingen<br />

in cassatie, maar de Hoge Raad verwierp hun beroep. Het onderzoek naar de eerste<br />

brand is nooit formeel afgesloten en kreeg begin 2010 weer een impuls door nieuwe<br />

getuigenverklaringen. [NOS 2010]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van VROM<br />

A Ministerie van VWS<br />

A Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (“CommissieAOosting”)<br />

A Gemeente Enschede<br />

A Arbeidsinspectie<br />

A Rijksverkeersinspectie<br />

A Inspectie Milieuhygiëne<br />

A Inspectie Ruimtelijke Ordening<br />

A Inspectie Volkshuisvesting<br />

A Inspectie voor de politie<br />

A Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Rechtbank van Almelo<br />

A Gerechtshof van Arnhem<br />

A Hoge Raad<br />

""<br />

A Oosting, M. / Commissie Onderzoek Vuurwerkramp, De vuurwerkramp.<br />

Eindrapport (Enschede / Den Haag 2001)<br />

A Lochem, P.J.P.M van, ‘Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving<br />

(Deventer 2007) 47A89.<br />

A Zanten, P.J. van, en I. Helsloot, ‘De brandweer als spil van de rampenbestrijding’<br />

in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over<br />

organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007) 131A168.<br />

A Hagen, R.R., L. Witloks en W. Jong, ‘Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving:<br />

Over de relatie tussen de ontwikkeling van de brandveiligheidsregelgeving en de<br />

werkwijze van de brandweer’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.),<br />

Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007)<br />

749A767.<br />

120


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A ‘Onderzoek vuurwerkramp Enschede duurt langer’, (NOS 21 juni 2010)<br />

http://nos.nl/artikel/166251AonderzoekAvuurwerkrampAenschedeAduurtA<br />

langer.html (laatst geraadpleegd 08A09A2010)<br />

121


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 B C<br />

2001<br />

<br />

A Emotionalisering<br />

A Verzakelijking<br />

A Trend: Afname van de crisistolerantie<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

!<br />

In de Nieuwjaarsnacht 2000A2001 werd Volendam opgeschrikt door een korte, felle<br />

brand waarbij veertien doden en vele tientallen gewonden vielen. Café Het Hemeltje was<br />

vlak na middernacht volgelopen met bezoekers: er waren zo’n driehonderd mensen<br />

aanwezig, voornamelijk tussen de 13 en 25 jaar. In vrijwel het hele café was aan het<br />

plafond kerstversiering opgehangen, die onder meer bestond uit (inmiddels volledig<br />

uitgedroogde) kersttakken. Om half één stak een bezoeker meerdere sterretjes tegelijk<br />

aan, waardoor een steekvlam ontstond. De kerstversiering vatte vlam, waarna het vuur<br />

zich razendsnel over de gehele ruimte verspreidde. Takken vielen naar beneden,<br />

waardoor paniek ontstond. In het gedrang om naar buiten te komen, vielen één dode en<br />

vele gewonden. Twee anderen kwamen door verstikking om het leven, nog eens elf<br />

jongeren overleden als gevolg van brandwonden in combinatie met een inhalatietrauma.<br />

Ruim tweehonderd gewonden moesten in het ziekenhuis worden opgenomen, waarvan<br />

112 op intensive care afdelingen.<br />

Direct na de brand stelde het kabinet de commissieAAlders in, met als taak de toedracht<br />

en de afwikkeling van de brand te onderzoeken en een aanzet te formuleren tot een<br />

actieprogramma voor brandveiligheid. De commissie kwam tot de conclusie dat er met<br />

het stelsel regels aangaande brandveiligheid an sich weinig mis was. Net als bij de<br />

vuurwerkramp in Enschede bleken echter ook in Volendam de vergunningverlening, het<br />

toezicht en de handhaving gebrekkig te zijn geweest. Het café was slechts berekend op<br />

zo’n tachtig bezoekers, maar op het moment van de brand waren het er bijna vier keer<br />

zoveel. Bovendien was de kerstversiering brandgevaarlijk en hing deze te laag, waren<br />

blusmiddelen onvoldoende bereikbaar en waren er onvoldoende nooduitgangen, die<br />

bovendien niet in orde waren. [Eindrapport: 376A393]<br />

Mede door de grote mediaAaandacht leidde de cafébrand tot een omslag in het denken<br />

over brandveiligheid. De roep om strengere handhaving van het overheidsbeleid, die na<br />

de vuurwerkramp al te horen was, werd nog sterker. Vergunningverleners namen het<br />

zekere voor het onzekere en neigden naar het strikt naar de letter toepassen van de<br />

regels. Dit sloeg in sommige gevallen door, wanneer zelfs minieme risico’s niet langer<br />

werden getolereerd. Zo moesten kerken het aantal bezoekers tijdens kerstnachtdiensten<br />

drastisch reduceren en mochten kleuterscholen niet langer ‘brandgevaarlijke’ tekeningen<br />

ophangen. Creatieve, gelijkwaardige oplossingen werden veelal niet benut. [Hagen,<br />

Witloks en Jong: 752A753].<br />

Door de Vuurwerkramp en de cafébrand wordt duidelijk dat er ook op het terrein van<br />

rampenbestrijding nog veel te verbeteren viel. Hoewel in Volendam de hulpverlening aan<br />

de slachtoffers snel op gang kwam, verliep deze niet optimaal. Na een half uur werd al<br />

door ongeveer negentig brandweerlieden hulp verleend, maar het ontbrak aan<br />

operationele leiding. De communicatie ter plaatse verliep weliswaar redelijk, maar<br />

gedurende de eerste uren was van coördinatie geen sprake. Ambtenaren en<br />

hulpverleners bleken vrijwel onbekend te zijn met het rampenplan, dat door de<br />

122


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

burgemeester overigens niet in werking werd gezet, en er moest flink geïmproviseerd<br />

worden. [Eindrapport: 263A270]<br />

De ervaringen van Enschede en Volendam leidden mede tot de Wet kwaliteitsbevordering<br />

rampenbestrijding (Wkr) die in 2004 in werking trad. Deze wet beoogt onder meer het<br />

risicobewustzijn bij burgers, bedrijven, bestuur en hulpverleners te verhogen en<br />

rampenplannen actueel, haalbaar en van voldoende kwaliteit te houden. [Van Zanten en<br />

Helsloot: 140A141]<br />

Het Openbaar Ministerie vervolgde de eigenaar van Het Hemeltje voor brandA en dood<br />

door schuld en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank veroordeelde<br />

hem tot 240 uur werkstraf en twaalf maanden voorwaardelijk en verbood hem<br />

bovendien om gedurende twee jaar zijn beroep als horecaondernemer uit te oefenen. Het<br />

OM, dat zestien maanden cel had geëist, ging aanvankelijk in hoger beroep, maar trok<br />

dat weer in nadat de ondernemer een schikking sloot met de slachtoffers van de brand<br />

en de gemeente EdamAVolendam.<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van VROM<br />

A Ministerie van VWS<br />

A Commissie Onderzoek Cafébrand Nieuwjaarsnacht (“CommissieAAlders”)<br />

A Gemeente EdamAVolendam<br />

A Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg<br />

A Keuringsdienst van Waren<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Rechtbank van Haarlem<br />

""<br />

A Eindrapport Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht 2001 (Commissie<br />

Onderzoek Cafébrand, z.p. 2001)<br />

A Hagen, R.R., L. Witloks en W. Jong, ‘Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving:<br />

Over de relatie tussen de ontwikkeling van de brandveiligheidsregelgeving en de<br />

werkwijze van de brandweer’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.),<br />

Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007)<br />

749A767.<br />

A Lochem, P.J.P.M van, ‘Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving<br />

(Deventer 2007) 47A89.<br />

A Tiggeloven, Hilken, ‘Met de poten in bluswater en tranen. Het NOSAJournaal en de<br />

branden in Amsterdam (1977) en Volendam (2001)’, Tijdschrift voor<br />

Mediageschiedenis 8 (2005) 95A110.<br />

A Zanten, P.J. van, en I. Helsloot, ‘De brandweer als spil van de rampenbestrijding’<br />

in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over<br />

organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007) 131A168.<br />

123


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ! 3 . D ' : ?<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Emotionalisering<br />

A Trend: Opkomst van het moderne terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

2001 A 2005<br />

!<br />

Op 11 september 2001 werden met gekaapte passagiersvliegtuigen aanslagen uitgevoerd<br />

op het World Trade Center in New York en het Pentagon nabij Washington D.C. Een<br />

vliegtuig dat waarschijnlijk een aanslag zou uitvoeren op het Witte Huis of het Capitool in<br />

Washington stortte voortijdig neer. De aanslagen kostten aan bijna 3000 mensen het<br />

leven, waaronder de kapers. Vele duizenden anderen raakten gewond. De materiële<br />

schade die werd aangericht bedroeg meer dan twintig miljard dollar. De aanslagen<br />

werden toegeschreven aan de islamitische terreurorganisatie Al Qaida, met als leider<br />

Osama bin Laden.<br />

Ondanks dat er al eerder aanslagen in de Verenigde Staten geweest waren, bracht deze<br />

aanslag een enorme schok teweeg, niet alleen door de enorme gevolgen maar ook omdat<br />

het land als militaire grootmacht zelf uiterst kwetsbaar was gebleken.<br />

Hoewel ook in Nederland de ontzetting enorm was, was de idee dat het doelwit inderdaad<br />

de Verenigde Staten waren geweest en niet de overige landen van de Westerse wereld.<br />

Toch kreeg ook Nederland al snel met gevolgen van de aanslagen te maken. President<br />

Bush kondigde, met steun van premier Blair van Groot Brittannië, de ‘war on terror’ aan,<br />

om een einde te maken aan het wereldwijde terrorisme. De Amerikaanse president stelde<br />

alle landen voor de keuze ’Either you are with us, or you are with the terrorists’. Op<br />

voorstel van de VS nam de <strong>Veiligheid</strong>sraad van de Verenigde Naties een resolutie aan ter<br />

bestrijding van het internationale terrorisme. Bij de war on terror werd een aantal reeds<br />

bestaande conflicten rond Irak, Tsjetsjenië en in het MiddenA Oosten inbegrepen.<br />

Belangrijk voor Nederland was dat de Verenigde Staten een beroep deden op het NAVOA<br />

verdrag, dat lidstaten verplicht om staten die worden aangevallen te steunen. De NAVO<br />

verklaarde het betreffende artikel 5 van toepassing, waardoor de aanslagen in de<br />

Verenigde Staten werden beschouwd als een oorlogsverklaring aan het hele NAVOA<br />

bondgenootschap. In Europa was veel onenigheid over de vraag of een oorlog tegen Irak<br />

hieronder viel. In elk geval raakte Nederland als bondgenoot van de Verenigde Staten<br />

betrokken bij die oorlog. Later gebeurde dat veel intensiever bij de oorlog in Afghanistan,<br />

die duidelijk door de NAVO gesteund werd.<br />

Ook op het gebied van de veiligheid ondervond Nederland de gevolgen, direct of via de<br />

Europese Unie. Zo werd via de EU een luchtvaartverdrag afgesloten, dat de VS recht gaf<br />

op allerlei persoonsgegevens van passagiers, werd uitlevering van personen die verdacht<br />

werden van betrokkenheid bij terrorisme aan de VS vergemakkelijkt en kreeg dat land<br />

toegang tot bankgegevens van EUAingezetenen.<br />

In 2004 werd jihadistisch terrorisme ook duidelijk een Europese zaak. Op 11 maart van<br />

dat jaar werden in Madrid bomaanslagen gepleegd op vier forensentreinen. 191 mensen<br />

kwamen om, 1400 raakten gewond. Ook deze aanslagen bleken het werk van een groep<br />

die verbonden was met Al Qaida. De reden was niet duidelijk. Vermoedelijk ging het om<br />

de Spaanse deelname aan de oorlog in Irak. Die stond op dat moment in Spanje zelf ook<br />

124


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

al ter discussie; voor de parlementsverkiezing die drie dagen later gehouden zouden<br />

worden had de oppositiepartij terugtrekking uit Irak als belangrijk punt opgenomen.<br />

Een jaar later, op 7 juli 2005, werd Londen getroffen, met drie aanslagen in de metro en<br />

één in een stadsbus. Er waren 56 doden en 700 gewonden. Ook hier waren de daders<br />

jonge moslims. Een relatie van hen met Al Qaida kon niet met zekerheid worden<br />

vastgesteld.<br />

De aanslagen in Madrid en Londen maakten duidelijk dat ook landen als Nederland niet<br />

gevrijwaard waren van de gevaren van grootschalig terrorisme. Het was – met de<br />

aanslag op Theo van Gogh – voor de Nederlandse overheid aanleiding om de<br />

maatregelen ter voorkoming van terrorisme te intensiveren, en voor het publiek om dat<br />

te accepteren. Nieuwe wetgeving was er al (wet Terroristische Misdrijven), die was A met<br />

enige vertraging A juist in 2004 tot stand gekomen, onder druk die door de VS na de<br />

aanslagen van 11 september 2001 op de lidstaten van de EU was uitgeoefend. 59<br />

<br />

A ministerApresident<br />

A NAVO<br />

A Europese Unie<br />

A ministerie van Justitie<br />

A ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A ministerie van Financiën<br />

A ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

A AIVD<br />

<br />

59 Beatrice de Graaf, interview 12 juli 2010<br />

125


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 # 6 = --<br />

<br />

A Trend: Opkomst van megaAevenementen<br />

A Kwestie: Drugs<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Levensstijl en mentaliteit<br />

Nacht van 4 op 5 augustus 2001<br />

!<br />

Dance Valley is een grootschalig danceAevenement dat sinds 1995 wordt georganiseerd<br />

in het recreatiegebied Spaarnwoude, in de gemeente Velsen. Het bestaat uit<br />

verschillende podia waarop DJ’s te zien zijn die verschillende stijlen binnen de danceA<br />

scene vertegenwoordigen. Het hoofdpodium is gereserveerd voor de meest populaire<br />

DJ’s. Op het festivalterrein is verder plaats voor uiteenlopende voorzieningen, catering en<br />

vertier. Het festival kent een sterke groei: van 8.000 bezoekers bij de eerste editie tot<br />

80.000 betalende bezoekers in 2001.<br />

Inclusief gasten en personeel waren in 2001 zelfs 90.000 mensen aanwezig. Het festival<br />

zelf verliep, mede dankzij het mooie weer, goed. De logistiek rond het festival ontpopte<br />

zich dat jaar echter tot een ‘bijnaAramp’. [Website KpVV] In de loop van de dag, bij de<br />

aankomst van de festivalgangers deden zich de eerste problemen voor. Er stond een file<br />

op de snelweg, het busvervoer stagneerde mede door de vele taxi’s en busjes die buiten<br />

de festivalorganisatie om waren ingehuurd, maar wel van het busparcours gebruik<br />

maakten. Een aantal buschauffeurs weigerde dienst als gevolg van de drukte en agressie,<br />

waardoor veel minder georganiseerd vervoer beschikbaar was dan gepland. Veel mensen<br />

besloten uiteindelijk zelf over het busparcours naar het festivalterrein te lopen.<br />

Ondanks de logistieke problemen overdag besloot de organisatie geen vergaande<br />

aanpassing van het vervoerssysteem voor de afvoer van publiek door te voeren. Na<br />

afloop van het festival ontstonden dan ook chaotische taferelen. Het afvoersysteem liep<br />

binnen kortste keren vast, waarna het publiek te voet over het terrein zwierf om een weg<br />

of een manier te vinden om thuis te komen. Toen vervolgens het mooie weer plaats<br />

maakte voor regen, dalende temperaturen en onweer was de chaos compleet. De<br />

combinatie van vermoeidheid, afkoeling, alcoholA en drugsgebruik leidde tot 700<br />

verkleumde bezoekers, die op verschillende plekken (provisorisch) werden opgevangen.<br />

Enkele tientallen bezoekers brachten korte tijd in het ziekenhuis door.<br />

Het onderzoek naar de oorzaak van de ‘bijnaAramp’ leidde tot de conclusie dat alle<br />

betrokken partijen zich schuldig hadden gemaakt aan ‘onderschatting’. De organisatie<br />

van het evenement had onderschat dat de groei van het festival onherroepelijk<br />

consequenties zou hebben voor het vervoerssysteem. De overheid onderschatte haar rol<br />

in het voorbereidingsproces en verliet zich te veel op de organisatoren. De bezoekers<br />

onderschatten hun eigen verantwoordelijkheid door bij hun bezoek aan een evenement<br />

dat tot ver in de nacht zou duren geen kleding mee te nemen voor het geval het weer<br />

zou omslaan. [NIBRA en ES&E, 2001: 117A118]<br />

In 2002 werd wederom een Dance Valley georganiseerd. Om herhaling van de problemen<br />

te voorkomen werd het aantal bezoekers tot 40.000 beperkt. [Website Nieuwsdossier]<br />

A Gemeente Velsen<br />

A Politie regio Kennemerland<br />

A Politie regio AmsterdamAAmstelland<br />

A Korps Landelijke Politie Diensten<br />

126


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Regionale Brandweer Kennemerland<br />

A Regionale Brandweer ZaanstreekAWaterland<br />

A GGD Zuid en Midden Kennemerland<br />

A Rijkswaterstaat<br />

A Dance Valley B.V. (Verantwoordelijk organisator van het evenement)<br />

A United Dance Company (UDC) (Uitvoerend organisator van het evenement)<br />

A REP’S Beveiliging (particuliere beveiligingsorgansatie)<br />

A EHBD (Eerste Hulp bij Druggebruik, onderdeel van stichting Nursing & Education<br />

Consultancy)<br />

A Bezoekers Dance Valley<br />

""<br />

A NIBRA en ES&E, Dance Valley 2001. Een evaluatie van gebeurtenissen (Arnhem/<br />

’s Gravenhage, 2001)<br />

A http://www.kpvv.nl geraadpleegd 31A08A2010. (Kennisplatform Verkeer en<br />

Vervoer.)<br />

A http://www.nieuwsdossier.nl/dossier/2001A08A<br />

05/Chaors+na+afloop+Dance+Valley geraadpleegd 31A08A2010<br />

127


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 & 6 E F =<br />

<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

6 mei 2002<br />

!<br />

Op maandagavond 6 mei 2002 werd, even na zes uur, op het Mediapark te Hilversum<br />

Pim Fortuyn vermoord. Hij werd geraakt in hoofd, borst en hals. Zijn moordenaar,<br />

Volkert van der Graaf, werd nog diezelfde avond opgepakt. De linksAradicale<br />

milieuactivist zag Fortuyn als een gevaar voor de samenleving. De moord was volgens<br />

commentatoren en politici de ‘eerste politieke moord in Nederland sinds die op de<br />

gebroeders De Witt in 1672’ en het moment waarop Nederland ‘zijn onschuld’ verloor.<br />

De flamboyante Pim Fortuyn (1948A2002) was van 1972 tot 1989 universitair<br />

hoofddocent sociaalAeconomische politiek te Groningen, van 1988 tot 1992 directeur van<br />

de OVAStudentenkaart en van 1990 tot 1996 bijzonder hoogleraar arbeidsvoorwaarden<br />

van de overheid aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Daarnaast was hij actief als<br />

publicist en als columnist voor onder ander de Elsevier. Hij publiceerde titels als De<br />

verweesde samenleving (1995), De Islamisering van onze cultuur (1997) en<br />

Droomkabinet. Hoe Nederland geregeerd moet worden (2001). In zijn publicaties<br />

verkondigde Fortuyn een pittige mening over actuele onderwerpen als het asielbeleid, de<br />

zorg, het onderwijs, veiligheid en verkeer. Hij fulmineerde tegen het gebrek aan<br />

dualisme en openheid van politici en sprak zich uit voor de invoering referenda en een<br />

gekozen ministerApresident.<br />

Op 20 augustus 2001 maakte Fortuyn bekend politiek actief te willen worden. Later dat<br />

jaar werd hij door Leefbaar Nederland, een nieuwgevormde partij, gekozen tot<br />

lijsttrekker voor de parlementsverkiezingen van 15 mei 2002. Dit lijsttrekkerschap was<br />

van korte duur. Na een interview in de Volkskrant op 9 februari 2002, waarin hij onder<br />

andere de Islam ‘een achterlijke cultuur’ had genoemd, werd hij ontslagen. Daarop<br />

kondigde Fortuyn de oprichting van een eigen partij aan: de Lijst Pim Fortuyn (LPF). Zijn<br />

boek De puinhopen van acht jaar Paars (2002) fungeerde hiervoor als<br />

verkiezingsprogramma.<br />

Bij de presentatie van het boek in het Haagse ‘Nieuwspoort’ had het zogenoemde<br />

‘taartincident’ plaats, waarbij Fortuyn door linkse activisten was besmeurd met een taart.<br />

De discussie rond zijn veiligheid kwam hierdoor op gang. Hij verweet de media en linkse<br />

partijen dat zij hem ‘demoniseerden’, en daarmee een bijdrage leveren aan zijn<br />

onveiligheid, maar ging zelf een fel debat op het scherpst van de snede ook niet uit de<br />

weg.<br />

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2002, waar hij optrad als lijsttrekker van<br />

Leefbaar Rotterdam behaalde Fortuyn vervolgens een grote overwinning. De partij<br />

veroverde 17 van de 45 zetels en werd daarmee de grootste partij in de gemeenteraad.<br />

Er kwam een college tot stand tussen Leefbaar Rotterdam, CDA en VVD. Ondertussen<br />

werden de landelijke peilingen voor de LPF steeds gunstiger. Op de dag van de moord<br />

werd zelfs bekendgemaakt dat Lijst Pim Fortuyn de grootste partij zou kunnen worden en<br />

Fortuyn ministerApresident.<br />

Na de moord reageerde de Nederlandse samenleving ontzet. Zijn woonhuis in Rotterdam<br />

werd door duizenden mensen bezocht. Zij toonden hun verdriet en afschuw met<br />

bloemen, knuffels en brieven . Op het Binnenhof in Den Haag ontstonden rellen. Fortuyn<br />

werd op 11 mei 2002 onder massale publieke belangstelling tijdelijk bijgezet in het<br />

128


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

familiegraf in Driehuis, bij IJmuiden. Later werd hij in het Italiaanse dorp Provesano<br />

herbegraven.<br />

In overleg met de verweesde LPF werd besloten de verkiezingen toch doorgang te laten<br />

vinden. Deze leidden tot een aardverschuiving in de Tweede Kamer: de Lijst Pim Fortuyn<br />

behaalde uit het niets 1.358.942 stemmen, ofwel 26 zetels, en werd daarmee de tweede<br />

partij. Er komt een coalitie tot stand tussen CDA, LPF en VVD.<br />

De moord was aanleiding tot het onderzoek ‘De veiligheid en de beveiliging van Pim<br />

Fortuyn. Feiten en verantwoordelijkheden’ door de commissie Feitenonderzoek <strong>Veiligheid</strong><br />

en Beveiliging Pim Fortuyn, onder leiding van mr. H.F. van den Haak. (Den Haag 2002)<br />

De commissie concludeerde dat men in Nederland geen politieke moorden gewend is, en<br />

‘niet op het ondenkbare was ingesteld’. Verschillende overheidsdiensten waren tekort<br />

geschoten: de politiekorpsen hadden verzuimd gevoelige informatie door te spelen aan<br />

Den Haag, en de Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>sdienst en KLPD hadden nagelaten zorgvuldige<br />

analyses te maken van de situatie. Ook was de commissie van mening dat Fortuyn zijn<br />

eigen veiligheid in de weg had gestaan. Hij wenste geen permanente beveiliging en hield<br />

de overheid daarom niet voldoende op de hoogte van alle bedreigingen die hem<br />

bereikten. Daarnaast had de Lijst Pim Fortuyn meer kunnen doen om haar lijsttrekker te<br />

beveiligen. Desondanks was de commissie ervan overtuigd dat betere beveiliging de<br />

moord op Pim Fortuyn niet had kunnen voorkomen. [Heese 2006]<br />

6 mei 2002<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A KLPD<br />

A De Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>sdienst (taakvoorganger van Algemene InlichtingenA en<br />

<strong>Veiligheid</strong>sdienst)<br />

A De Lijst Pim Fortuyn (LPF)<br />

A Commissie Fietenonderzoek <strong>Veiligheid</strong> en Beveiliging Pim Fortuyn (CommissieAVan<br />

den Haak)<br />

""<br />

A Joustra, J.A.S. (ed.), Het fenomeen Fortuyn (Amsterdam 2002).<br />

A Brood, P. (ed.), De 25 dagen van Nederland. Beslissende momenten uit de<br />

vaderlandse geschiedenis (Zwolle 2005).<br />

A Heese, R. van, ‘CommissieAVan den Haak. De moord was niet te voorkomen’,<br />

Trouw, 29 juni 2006, via http://www.trouw.nl/archief/article1312456.ece<br />

geraadpleegd op 20A09A2010.<br />

129


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ( : )<br />

<br />

A Multiculturalisering<br />

A Emotionalisering<br />

A Trend: Opkomst van het modern terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

2004 – 2005<br />

!<br />

Op de ochtend van 2 november 2004 werd filmmaker en columnist Theo van Gogh in<br />

Amsterdam vermoord. Op zijn eigen wijze had hij in de jaren daarvoor allerlei tartende<br />

uitspraken over de islam gedaan A overigens net als over een scala aan andere<br />

onderwerpen A en onder meer samen met de politica Ayaan Hirsi Ali de film Submission<br />

gemaakt, waarin de onderdrukking van vrouwen in de moslimgemeenschap aan de kaak<br />

werd gesteld. De dader was de in de jaren daarvoor sterk geradicaliseerde Mohammed<br />

Bouyeri. Hij trof Van Gogh met acht kogels en sneed hem de hals door. In zijn borst<br />

pinde hij met een mes een dreigbrief gericht aan Hirsi Ali vast.<br />

De moordenaar schoot later op de politie, naar hij later verklaarde in de hoop zelf ook als<br />

martelaar gedood te worden. Dat gebeurde niet; na een schot in zijn been werd hij<br />

gearresteerd. Bij zijn proces verklaarde hij tot zijn daad te zijn gekomen uit<br />

geloofsovertuiging. Hij voelde de verplichting om degene die de profeet beledigde, te<br />

doden. Bouyeri werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.<br />

De daad bracht een grote schok teweeg. Dit uitte zich in eerste instantie in stille en<br />

lawaaiAtochten, veel betuigingen van afschuw van burgers en politici, en was aanleiding<br />

tot brandstichtingen in moskeeën in Venray, Helden en Uden, vermoedelijk door rechts<br />

extremistische en rellende jongeren. In Uden werd ook een islamitische basisschool in<br />

brand gestoken. Koningin Beatrix en premier Balkenende bezochten Marokkaanse<br />

jongeren om met hen over de moord te spreken.<br />

Op langere termijn waren er verschillende gevolgen te onderkennen. De verhouding<br />

tussen moslims en nietAmoslims werd verder op scherp gezet. In de verontwaardiging<br />

over de moord was het buitengewoon lastig om te communiceren dat de moordenaar een<br />

zeer extremistische vorm van zijn geloof aanhing, die maar door heel weinigen in de<br />

moslimgemeenschap gedeeld werd. Kwesties als de integratie van moslims, dubbele<br />

nationaliteiten en dergelijke werden tot ernstig probleem gemaakt.<br />

Met deze moord ontstond bovendien bij de overheid en het publiek het gevoel dat het<br />

jihadisch terrorisme nu toch ook in Nederland voet aan de grond had gekregen. Dit werd<br />

later versterkt door de met veel publiciteit omgeven aanhoudingen van en processen<br />

tegen de leden van de zogenaamde Hofstadgroep, waar Bouyeri deel van had<br />

uitgemaakt. Het antiAterrorismebeleid werd aangescherpt en de bevoegdheden van AIVD<br />

en politie werden uitgebreid. Bedreiging van gezichtsbepalende figuren als Ayaan Hirsi Ali<br />

en Geert Wilders werd door de overheid nu zeer serieus genomen, wat leidde tot<br />

draconische maatregelen om hen tegen een dergelijke aanslag te beschermen.<br />

Een jaar na de aanslag werd geconstateerd dat de daad in die zin succesvol was geweest<br />

dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland inderdaad was ingeperkt. In een<br />

onderzoek van bureau Motivaction uit oktober 2005 bleek dat 52% van de (autochtone)<br />

Nederlanders vond dat de moord op Theo van Gogh het vrije debat in Nederland had<br />

130


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

gestopt. 60 Veel publicisten en artiesten voelden zich belemmerd om hun standpunten<br />

onverkort te uiten, uit vrees voor de gevolgen. 61 MuseumA en schouwburgdirecteuren en<br />

burgerlijke overheden, vooral op lokaal niveau, werden steeds voorzichtiger met het<br />

goedkeuren van voorstellingen of het maken van tentoonstellingen waar vanuit<br />

islamitische kring bezwaar tegen geuit werd of mogelijk aanstoot aan kon worden<br />

genomen. Toen eind 2005 in Denemarken ophef ontstond rond een serie cartoons<br />

waarop de profeet Mohammed werd afgebeeld, was er ook in de Nederlandse media<br />

nogal wat terughoudendheid om te tonen waar het nu eigenlijk om ging.<br />

<br />

A ministerApresident<br />

A politie<br />

A ministerie van Justitie<br />

A AIVD<br />

A media<br />

A lokale bestuurders<br />

<br />

60<br />

Motivaction, Factsheet Maatschappelijke Barometer: Vrijheid van meningsuiting, uitzending 2 november 2005<br />

(Amsterdam 2005).<br />

61<br />

Sandra Kooke, ‘Bedreigd, of bang het te worden’ in Trouw, de Verdieping van 28 oktober 2005.<br />

131


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 , <<br />

2005<br />

<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

!<br />

In de nacht van 26 op 27 oktober 2005 ontstond er brand in de KAvleugel van het<br />

cellencomplex van het “DetentieA en Uitzetcentrum SchipholAOost”. In het cellencomplex<br />

dat begin jaren nul gebouwd werd als noodopvang voor de zogenoemde bolletjesslikkers,<br />

wachtten toen als illegaal in Nederland verblijvende personen op uitzetting. Bij de brand<br />

kwamen elf gedetineerden door koolmonoxidevergiftiging om het leven en raakten<br />

vijftien mensen, zowel bewaarders als celbewoners, gewond. Niet eerder waren zoveel<br />

doden gevallen bij een brand in een Nederlandse gevangenis. Zij konden niet meer uit<br />

hun cel worden bevrijd door de bewakers. Het merendeel van de 298 celbewoners van<br />

het complex die de brand overleefden, werd in andere locaties opgevangen. Drie<br />

gevangenen probeerden na de brand te ontsnappen maar werden snel opgepakt.<br />

Direct na de brand heeft het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart.<br />

Op 7 november 2005 werd de Libiër Ahmed Isa AlAJabali, in wiens cel de brand<br />

vermoedelijk begon, gearresteerd op verdenking van brandstichting. In 2007 is hij door<br />

de rechtbank in Haarlem tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. In 2008 jaar ging op<br />

verzoek van de advocaat van de veroordeelde een nieuw onderzoek naar de toedracht<br />

van de brand van start. (Spiegel 2009) Begin september 2009 heeft het gerechtshof<br />

Amsterdam de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf<br />

wegens brandstichting. Een alternatief scenario dat inhield dat de brand op een andere<br />

plaats buiten de cel is ontstaan, wees het hof van de hand. Anders als twee jaar eerder<br />

hield het gerechtshof de verdachte niet verantwoordelijk voor de gevolgen van de brand.<br />

(www.rechtspraak.nl)<br />

Op 28 oktober 2005 heeft de Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> besloten een onafhankelijk<br />

onderzoek uit te voeren naar de brand en de daaraan gerelateerde omstandigheden. De<br />

gemeente Haarlemmermeer heeft op haar beurt aan de commissieAHendrikx de opdracht<br />

gegeven de uitoefening van gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />

brandbeveiliging en brandbestrijding te onderzoeken. (Hendrikx 2005) Terwijl de<br />

commissieAHendrikx concludeerde dat “de gemeente Haarlemmermeer in alle redelijkheid<br />

de verantwoordelijkheid heeft genomen die van een gemeente verwacht mag worden in<br />

het traject van vergunningverlening voor het cellencomplex Schiphol Oost” (Hendrikx<br />

2005: 46), stelde de Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> na afloop van het onderzoek met<br />

betrekking tot de lokale overheid vast dat zij “vanuit haar verantwoordelijkheid voor<br />

vergunningverlening, toezicht en handhaving, haar taak onvoldoende ingevuld [heeft]”.<br />

Zij had geen bouwvergunning mogen verlenen op basis van de beperkte informatie<br />

waarover zij beschikte en aan een bouwplan dat strijdig was met de bouwwetgeving.<br />

(OVV 2006: 178) Ook ten opzichte van twee andere overheidsinstanties die bij de brand<br />

betrokken waren, d.w.z. de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gebruiker van het<br />

cellencomplex en als primair verantwoordelijke voor de veiligheid van de gedetineerden<br />

en de Rijksgebouwendienst (RGD) als opdrachtgever voor de bouw en als eigenaar van<br />

het cellencomplex (OVV 2006: 7), waren de conclusies van de Onderzoeksraad Voor<br />

<strong>Veiligheid</strong> vernietigend. De organisatie van het cellencomplex was onvoldoende<br />

voorbereid en ingericht op het optreden bij brand. Het toezicht was beperkt. Vleugels J<br />

en K voldeden niet aan de brandveiligheidseisen in de bouwwetgeving. (OVV 2006: 174)<br />

In de KAvleugel was er geen fysieke maar slechts camerabewaking aanwezig, hetgeen<br />

tegen de veiligheidsregels indruiste. (Wiersma 2006: 523) Bovendien was niet alleen de<br />

132


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

communicatie en afstemming tussen de brandweer en de leiding van het cellencomplex<br />

maar ook de uitwisseling van informatie vooraf onvoldoende waardoor de brandweer<br />

vertraagd bij de brand aankwam en de situatie ter plaatse niet goed kon inschatten. Ook<br />

de opvang van de cellenbewoners na de brand en nazorg vond de Onderzoeksraad over<br />

het algemeen onder de maat. (OVV 2005:174A181)<br />

De conclusies van het rapport van de Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> bleven niet zonder<br />

politieke gevolgen. Minister Dekker van VROM en minister Donner van Justitie werden<br />

verantwoordelijk gehouden voor het falend overheidsoptreden en traden af. 39 van de<br />

illegalen die tijdens de brand in het cellencomplex SchipholAOost verbleven, hebben op<br />

31 augustus 2006 van toenmalige minister van Vreemdelingenzaken en immigratie,<br />

Verdonk, alsnog op humanitaire gronden een verblijfsvergunning gekregen. Ahmed Isa<br />

AlAJabali is in september 2009 het land uitgezet. (De Pers 2010)<br />

<br />

A Openbaar Ministerie (OM)<br />

A Brandweer<br />

A Koninklijke Marechaussee (KMar)<br />

A Onafhankelijke Commissie gemeentelijke verantwoordelijkheden cellenbrand<br />

Schiphol (commissieAHendrikx)<br />

A Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> (OVV)<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)<br />

A Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)<br />

A Rijksgebouwendienst (RGD)<br />

A Vereniging Asieladvocaten en –juristen (VAJN)<br />

A Gemeente Haarlemmermeer<br />

A Rechtbank Haarlem<br />

A Stichting Een Royaal Gebaar<br />

A Ingenieursbureau DGMR<br />

A Onderzoeksraad voor <strong>Veiligheid</strong>: Brand cellencomplex Schiphol6Oost. Eindrapport<br />

van het onderzoek naar de brand in het detentie6 en uitzendcentrum Schiphol6<br />

Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005, Den Haag 2006,<br />

http://www.onderzoeksraad.nl/docs/rapporten/rapport_schipholbrand.pdf<br />

A J.A.M. Hendrikx en J.D.Berghuijs, Brand in het Cellencomplex Schiphol Oost. Een<br />

evaluerende ‘quick scan’. Haarlemmermeer 2005.<br />

A J. Wiersma, Ook Brandweer in de fout bij Schipholbrand. In: Brand en Brandweer<br />

30(2006)10: 522A523.<br />

A E. Schat, Veertien kostbare minuten. In: Brand en Brandweer 30(2006)1: 6A9.<br />

A Elf doden bij brand cellencomplex Schiphol, Brand en Brandweer.<br />

Jubileumuitgave, 2006: 76A77.<br />

A van Roessel, Als de klant koning is … Marktdenken bij overheid heeft fatale<br />

gevolgen. In: De Groene Amsterdammer, 27.09.2006.<br />

A E. Vrijsen, <strong>Veiligheid</strong>: Botsing van Karakters. In: Elsevier, 16.09.2006.<br />

A J. Spiegel, Deskundigen steggelen verder over Schipholbrand. In: NRC<br />

Handelsblad, 11.08.2009<br />

A http://www.depers.nl/binnenland/338155/LibierASchipholbrandAlandAuitgezet.html<br />

(geraadpleegd op 06 september 2010).<br />

A http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Verdachte+Schipholbrandzaak+veroorde<br />

eld+tot+18+maanden+gevangenisstraf.htm (geraadpleegd op 10 september<br />

2010).<br />

133


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

($ " " )<br />

is thans hoogleraar <strong>Veiligheid</strong> en Rampenbestrijding aan de TU Delft. Hij was tot<br />

1 april 2006 directeur onderzoek van het Nederlands Instituut voor Brandweer en<br />

Rampenbestrijding (NIBRA).<br />

Tot 1 juli 2003 was hij directeur van het Centrum voor Externe <strong>Veiligheid</strong> van het RIVM.<br />

Daarvoor was hij hoofd van de afdeling Kwaliteit van het Laboratorium voor<br />

Stralingsonderzoek van het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Sinds<br />

1 januari 1994 was Ben Ale verbonden aan het RIVM als wetenschappelijk onderzoeker.<br />

Daarvoor werkte hij vanaf 1980 voor het Directoraat Generaal Milieubeheer. In dit<br />

ministerie werkte hij op het gebied van de risico analyse en de risico beheersing, eerst<br />

als deskundige later als coördinator en afdelingshoofd.<br />

In deze functie was Ben Ale verantwoordelijk voor de formulering en implementatie van<br />

het externe veiligheidsbeleid in Nederland. In het kader van dit werk kwam onder meer<br />

“Omgaan met Risico’s” tot stand, het document waarin de regering haar opvattingen<br />

over omgaan met risico’s heeft neergelegd.<br />

Voor zijn werkkring bij VROM was Ben Ale werkzaam bij DSM in de afdeling<br />

explosieonderzoek. In dit laboratorium werd onderzoek gedaan naar de stabiliteit van<br />

chemicaliën en reactoren en naar het explosiegedrag van gasmengsels onder extreme<br />

condities.<br />

In 1995 ontving Ben Ale de Distinguished Achievement Award van de Society for Risk<br />

Analysis als erkenning voor een uitstekende bijdrage aan het veld van de risico analyse.<br />

Ben Ale is lid van de Board of Directors van de International Association for Probabilistic<br />

Safety Analysis and Management (IAPSAM).<br />

** is werkzaam bij FME, de ondernemersorganisatie voor de technische<br />

industrie actief als beleidsadviseur Europese productregelgeving, normalisatie en<br />

certificatie. Hij houdt zich onder andere bezig met het wegnemen van<br />

handelsbelemmeringen door harmonisatie van Europese productregels en het bevorderen<br />

daarvan in de rest van de wereld. Ook zorgt Bakker, in het kader van normalisatie, voor<br />

een goede organisatie voor het opstellen en gebruiken van productnormen.<br />

Bakker is president van CENELEC. CENELEC is de Europese organisatie die zich<br />

bezighoudt met de productie van elektrotechnische normen.<br />

Daarnaast is op zijn initiatief de verplichte gang naar een certificatieAinstelling voor EMC<br />

verwijderd. Met betrekking tot de Laagspanningsrichtlijn heeft hij tot nu toe weten te<br />

voorkomen dat de oude, maar uitstekend functionerende, richtlijn inhoudelijk is<br />

gewijzigd. Bakker speelt een sleutelrol bij het opstellen van industriestandpunten, zodat<br />

de Europese regelgevers daar terdege rekening mee houden.<br />

! studeerde geschiedenis en internationale betrekkingen in Utrecht.<br />

Van 2006 tot 2010 was hij bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) en het<br />

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) betrokken bij verschillende<br />

projecten. Hij is in het bijzonder geïnteresseerd in de geschiedenis van de Koude Oorlog.<br />

* + , is criminoloog, politieonderzoeker en directeur van Bureau Beke. Sinds<br />

1986 publiceert hij op diverse terreinen van de criminaliteit, veiligheidsbeleid en de<br />

strafrechtsketen. Recente publicaties waarbij hij betrokken was: criminaliteit onder<br />

Antillianen (Verborgen problemen, 2008), geweld tegen politieambtenaren (Bont en<br />

Blauw, 2009), het nodale politieconcept (Nodale praktijken, 2009), notoire<br />

ordeverstoorders (Rellen om te rellen, 2009), grootschalige ordeverstoringen<br />

(Strandrellen in Hoek van Holland, 2009), Problematische jeugdgroepen in Nederland<br />

(2010), Dodelijk huiselijk geweld (Tot de dood ons scheidt, 2010) en Burgerparticipatie in<br />

de opsporing (2010).<br />

- + " is hoogleraar rechtsvergelijking aan de Universiteit van Tilburg en<br />

criminoloog. Hij deed o.a. in opdracht van de commissie Van Traa onderzoek naar de<br />

134


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

georganiseerde criminaliteit en maakte deel uit van de commissie dat de beveiliging van<br />

Pim Fortuyn onderzocht. Fijnaut volgde na het voortgezet onderwijs de Nederlandse<br />

Politie Academie, waarna hij vervolgens criminologie en filosofie studeerde aan de<br />

Katholieke Universiteit Leuven. Voordat Fijnaut het hoogleraarsambt (in Rotterdam,<br />

Leuven en daarna Tilburg) aanvaardde, werkte hij als inspecteur bij wat toen heette de<br />

gemeentepolitie van Tilburg.<br />

. / coördineert en verricht onderzoek naar terrorisme en<br />

contraterrorisme. Daarnaast houdt ze zich bezig met de inhoudelijke opzet van een<br />

onderzoeksdatabase van onderzoek naar radicalisering, terrorisme en contraterrorisme.<br />

Ze is tevens verantwoordelijk voor de coördinatie van stages en onderzoek.<br />

0 . // studeerde af aan de Vrije Universiteit te Amsterdam in contemporaine<br />

geschiedenis. Hij was vervolgens werkzaam bij de vakgroep contemporaine geschiedenis<br />

van diezelfde universiteit (1979A1980), bij de subfaculteit maatschappijgeschiedenis van<br />

de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) (1980A1987), bij de studierichtingen<br />

Japankunde en ondernemen in Pacific Azië van de Economische Faculteit van de EUR<br />

(1987A1999) en bij het Instituut Geschiedenis in Den Haag (1987A1999). Van 1999 tot<br />

2002 was hij bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam<br />

coördinator van het onderzoek naar de gebeurtenissen voor, tijdens en na de val van<br />

Srebrenica. Vanaf 2000 was hij tevens universitair hoofddocent geschiedenis van<br />

internationale betrekkingen van de Universiteit Utrecht; vanaf 2005 ook in de<br />

hoedanigheid van SocratesAhoogleraar voor politieke en culturele reconstructie vanuit<br />

humanistisch perspectief. Van 2007 tot 2009 was hij hoogleraar terrorisme en<br />

contraterrorisme bij de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden. Met ingang van<br />

2010 is hij volledig werkzaam bij de Universiteit Utrecht met als bijzonder taakgebied:<br />

intelligence en nationale veiligheid.<br />

1 ! . is directeur van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb en<br />

bijzonder hoogleraar Geneesmiddelenbewaking en geneesmiddelveiligheid aan de<br />

Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit te<br />

Amsterdam en was eerder werkzaam als tropenarts en huisarts.<br />

, 1 studeerde in 1991 cum laude af in de Bestuurskunde (Universiteit<br />

Twente) en promoveerde in 1996 cum laude op zijn proefschrift ‘Strategische<br />

misdaadanalyse en stedelijke criminaliteit’. Sinds 1996 coördineert hij bij het<br />

Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum (WODC) onder meer de Monitor<br />

Georganiseerde Criminaliteit, een doorlopend onderzoeksproject naar de aard van de<br />

georganiseerde criminaliteit in Nederland op basis van systematische analyses van<br />

grootschalige opsporingsonderzoeken. Edward Kleemans is – naast zijn functie van<br />

hoogleraar – tevens Hoofd Afdeling Rechtshandhaving, Criminaliteit en Sancties van het<br />

WODC.<br />

1 is militair historicus. Hij was tot 2010 verbonden aan het departement<br />

Geschiedenis en Kunstgeschiedenis (Geschiedenis der Internatonale Betrekkingen) van<br />

de Universiteit Utrecht. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van de internationale<br />

betrekkingen met een bijzondere aandacht voor defensievraagstukken en<br />

mensenrechten.<br />

Tot 2000 was hij verbonden aan het Instituut voor Militaire Geschiedenis (IMG) te Den<br />

Haag. Sinds 2000 werkte Klep als onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse<br />

Geschiedenis (ING, project Nederlandse ontwikkelingssamenwerking) en als docent bij<br />

Roosevelt Academy (University College) in Middelburg. Hij werkte tevens als freelance<br />

historicus en gaf les aan verschillende opleidingsinstituten van het ministerie van<br />

Defensie. Klep promoveerde op een onderzoek naar drie recente vredesmissies:<br />

Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies<br />

(Amsterdam, 2008).<br />

<br />

135


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

" is in de afgelopen jaren betrokken geweest bij verschillende projecten.<br />

Zo deed hij onderzoek bij de gemeentepolitie Haarlem met betrekking tot<br />

reorganisatieproject bij het korps en was betrokken bij Het Projekt Kwantificering<br />

Politiewerk (PKP), werkte hij in het kader van Budgetverdeling bij de Nederlandse Politie<br />

alsmede aan diverse monitoren, waarbij ervaringen en meningen van de bevolking<br />

werden gemeten op aspecten die voor de politie van belang zijn. Ook was Schreuder<br />

betrokken bij het project Prestatiebekostiging bij de Nederlandse Politie.<br />

2 ! 0 is arts Maatschappij en Gezondheid en epidemioloog en is sedert<br />

1995 hoofd van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding. Naast zijn werk voor<br />

de LCI is hij voorzitter van de Werkgroep Infectieziekten en Arbeid (WIZA) en lid van de<br />

Commissie Immunisatie Militairen (CDIM). Hij is voorzitter van de profielcommissie<br />

Infectieziektebestrijding en van de programmacommissie Sociaal verpleegkundige soaA<br />

bestrijding van de NSPOH. Tevens had hij een aantal keren zitting in adviescommissies<br />

van de Gezondheidsraad (bioterrorisme, influenzavaccinatie en hepatitis C), en was hij lid<br />

van de adviesraad van de Hepatitis Stichting. In 2004 promoveerde hij op studies naar<br />

de moleculaire epidemiologie van hepatitis A en B.<br />

0 is beleidsmedewerker bij de VoedselA en Warenautoriteit, Bureau<br />

Risicobeoordeling<br />

, * ! ) is projectleider Programmasturing en Control bij het ministerie van<br />

Binnenlandse Zaken<br />

1 3 0 studeerde Bestuurskunde aan de Universiteit Twente en promoveerde<br />

aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Sinds 1999 werkt ze bij het SCP. Hier verricht ze<br />

onderzoek op het terrein van de sociale (on)veiligheid. Ze houdt zich vooral bezig met<br />

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving, de invloed van de sociale context en de<br />

effectiviteit van het veiligheidsbeleid.<br />

Sinds 1 juli 2009 is zij tevens bijzonder hoogleraar Sociale veiligheid in de stedelijke<br />

publieke ruimte aan de Faculteit der MaatschappijA en Gedragswetenschappen van de<br />

Universiteit van Amsterdam.<br />

<br />

136


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

4$ ""<br />

Adang, O.M.J., Boven de pet? Een onderzoek naar grootschalige ordehandhaving in<br />

Nederland (Apeldoorn 2009).<br />

Adang, O.M.J., R. van der Wal, en H. Quint, Zijn wij anders? Waarom Nederland geen<br />

grootschalige etnische rellen heeft (Apeldoorn 2010).<br />

Akel, I, 'Migranten en de georganiseerde criminaliteit', in: E.R. Muller (red.), De<br />

georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het criminologisch onderzoek voor de<br />

parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden in discussie (Gouda 1996)<br />

109A112.<br />

Aken, D. van, Handboek ontwerpen van veilige producten (Utrecht 1996).<br />

Aken, D. van, red., Handboek veiligheid van speelgelegenheden. Richtlijnen voor beheer<br />

(Amsterdam 2003).<br />

Ale, B.J.M., Achtergrondstudie Risico's en veiligheid; Een historische schets (Delft 2003).<br />

Ale, B.J.M., 'Risicoanalyse', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 327A355.<br />

Ale, Ben (Interview, 26 juli 2010).<br />

'Alle ins en outs van wetgeving en normen', Webpagina,<br />

http://www.euronorm.net/content/template.php?itemID=216.<br />

'Alles op een rij A Recht & Criminaliteit A Liquidaties in de onderwereld', Webpagina,<br />

http://www.allesopeenrij.nl/lijsten/criminaliteit/liquidaties_onderwereld.html.<br />

Anoniem, 'Supporters slaags, dode bij voetbalrel', NRC Handelsblad (maart 24, 1997).<br />

'Bepalingen over de brandweerzorg.pdf'.<br />

Bergh, B. van den, en R. Gudde, 'Deskundigen spreken nooit het laatste woord.<br />

Interview met Rüdiger Safranski.', in: H. Boutellier (red.), Leven in de<br />

risicosamenleving (Amsterdam 2005) 27A33.<br />

Berghuis, A.C., 'Punitiviteitsfeiten', in: H. Boutellier en M. Moerings (red.), Hoe punitief is<br />

Nederland? (Arnhem 1994) 299A311.<br />

Bierens, J.J.L.M., 'Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)', in:<br />

E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing. (Deventer 2009)<br />

817A842.<br />

Boom, W.H. van, en C.J.M. van Doorn, 'Productaansprakelijkheid en productveiligheid',<br />

in: E.H. Hondius en G.J. Rijken (red.), Handboek Consumentenrecht (Zutphen<br />

2006) 261–280.<br />

Bos, J.G.H. en W. de Jong, 'Crisiscommunicatie', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies<br />

over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 429A445.<br />

Boutellier, H., De veiligheidsutopie : hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad<br />

en straf. 2e ed. (Den Haag 2003).<br />

Boutellier, H., Leven in een risicosamenleving (Amsterdam 2005).<br />

Boutellier, H., Meer dan veilig: over bestuur, bescherming en burgerschap (2005).<br />

Boutellier, H., Solidariteit en slachtofferschap: de morele betekenis van criminaliteit in<br />

een postmoderne cultuur (Amsterdam 2008).<br />

Boutellier, H., 'Toename criminaliteit én onveilig gevoel: Waarom maatschappelijk werk<br />

zich met veiligheid moet bezighouden', Maatwerk, tijdschrift voor maatschappelijk<br />

werk (2003).<br />

Boutellier, H., '<strong>Veiligheid</strong>sutopie', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 125A151.<br />

Boutellier, H., en R. van Steden, <strong>Veiligheid</strong> en burgerschap in een netwerksamenleving<br />

(Den Haag 2008).<br />

Boutellier, J.C.J., 'Tussen controle en vertrouwen. De ontwikkeling van veiligheid en<br />

burgerschap', in: M. de Keizer (red.), Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007).<br />

Bovenkerk, F., C.J.C.F. Fijnaut, H. G. van de Bunt, en G.J.N. Bruinsma, 'De<br />

georganiseerde criminaliteit in Nederland: het criminologisch onderzoek voor de<br />

parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden in discussie', Tijdschrift<br />

voor Criminologie 38, no. 2 (1996): 102A119.<br />

137


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Brants, K., 'Risico’s, schandalen en publiciteit. De nieuwswaardigheid van een falende<br />

overheid', PROCES Tijdschrift voor strafrechtspleging, no. 2 (2008): 47A54.<br />

Bron, R.P., 'Inlichtingendiensten', in: E.R. Muller (red.), Terrorisme : studies over<br />

terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008) 545A578.<br />

Bron, R.P., en S.D. Schaap, 'De organisatorische omgeving van de brandweer in<br />

ontwikkeling: de opkomst van de veiligheidsregio.', in: I. Helsloot, E.R. Muller, en<br />

J.D. Berguijs (red.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en<br />

omgeving. (Deventer 2007) 169A204.<br />

Bruinsma, G.J.N., 'De stad en de sociale onveiligheid', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>.<br />

Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 279A<br />

318.<br />

Bruinsma, G.J.N., 'Oorzaken van veranderingen in onveiligheid', E.R. Muller (red.), in:<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 189A210.<br />

Bruinsma, G.J.N., W. Bernasco, en H. Elffers, De stad en sociale onveiligheid: een state6<br />

of6the6art van wetenschappelijke kennis in Nederland (Leiden 2004).<br />

Bunt, H. G. van de, 'Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De grens van<br />

onveiligheid'. Diesrede, Amsterdam, 2003.<br />

Bunt, H. G. van de, E.R. Kleemans, en C. J. de Poot, Georganiseerde criminaliteit in<br />

Nederland: derde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit<br />

(Den Haag 2007).<br />

Bunt, H. G. van de, en R.van Swaaningen, 'Van criminaliteitsbestrijding naar<br />

angstmanagement', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 663A676.<br />

Bunt, H. van de, 'Organised Crime Policies in the Netherlands', in: C.F. Fijnaut en L. Paoli<br />

(red.), Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in the<br />

European Union and Beyond (Dordrecht 2004) 677A713.<br />

Buro Jansen en Janssen, Onder druk, terrorismebestrijding in Nederland (Breda 2006).<br />

Buruma, Y., 'Victimalisering van het strafrecht', in: M. Moerings, H. Boutellier, M. Junger,<br />

en C. Kelk (red.), Hoe punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 211A233.<br />

BVD, Aan het begin van de 21e eeuw; dreigingsbeeld en positionering BVD (Leischendam<br />

2001).<br />

Cachet, A., 'Maatschappelijke integratie van de politie', in: A. Cachet, E.J. van der Torre,<br />

en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van politie in Verandering (Den<br />

Haag 1998) 43A55.<br />

Cachet, A., en A.B. Ringeling, 'Integraal veiligheidsbeleid: goede bedoelingen en wat<br />

ervan terechtkwam', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 635A660.<br />

Cafébrand Nieuwjaarsnacht. Eindrapport (2001).<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandse economie 1996 (Voorburg/Heerlen<br />

1997).<br />

'CIV', Webpagina, http://www.civAvoetbal.com/.<br />

Cleiren, C.P.M., 'Toezicht op rechtshandhaving', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies<br />

over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 503A540.<br />

'Codex Alimentarius voor beginners', Journaal Warenwet. Tijdschrift voor<br />

levensmiddelen6 en productenrecht (2002).<br />

Commissie van de Europese Gemeenschappen, 'Mededeling van de Commissie aan de<br />

Raad over de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling in het kader<br />

van de Wereldgezondheidsorganisatie' (Den Haag 2004).<br />

Consument en <strong>Veiligheid</strong>, Langer leven: een kwestie van gezond gedrag (Amsterdam<br />

2000).<br />

Damme, Leon van. (Interview, 31 augustus 2010)<br />

Adviescommissie Informatiestromen <strong>Veiligheid</strong>, Data voor daadkracht.<br />

Gegevensbestanden voor veiligheid: observaties en analyse (z.p. 2007).<br />

Davids, W.J.M., Rapport commissie van onderzoek besluitvorming Irak (Amsterdam<br />

2010).<br />

'De slag om het Zuiderpark', Webpagina,<br />

<br />

138


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

http://www.haguecityfirm.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=49<br />

%3AdeAslagAomAhetA<br />

zuiderpark&catid=78%3Auser4category&Itemid=189&showall=1.<br />

'Descentrum A Geboren tussen 1947 en 1976?', Webpagina,<br />

http://www.descentrum.nl/home.php?line=001A070.<br />

Dienst Nationale Recherche Informatie, <strong>Nationaal</strong> dreigingsbeeld. Zware of<br />

georganiseerde criminaliteit (Zoetermeer 2004).<br />

Dijk, A.J. van, '<strong>Veiligheid</strong>sconstructie', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 397A454.<br />

Dorn, N., en H. van de Bunt, Bad thoughts; towards an Organised Crime Harm<br />

Assessment and Prioritisation System (OCHAPS) (Rotterdam 2010),<br />

http://english.wodc.nl/onderzoeksdatabase/feitelijkeAernstAvanAvormenAvanA<br />

georganiseerdeAmisdaadAalsmedeAdeAeffectiviteitAvanA<br />

bestrijding.aspx?cp=45&cs=6802.<br />

Duin, M.J. van, 'Rampen in Nederland', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over crisis<br />

en crisisbeheersing (Deventer 2009) 33A60.<br />

Duyne, P.C. van, R.F. Kouwenberg, en G. Romeijn, Misdaadondernemingen.<br />

Ondernemende misdadigers in Nederland (Arnhem 1990).<br />

Duyvendak, J.W., 'Dodewaard: de kerncentrale. De strijd van de<br />

antikernenergiebeweging', in: W. van den Doel (red.), Nederland in de twintigste<br />

eeuw (Amsterdam 2005).<br />

Egter van Wissekerke, F.R., De Richtlijn inzake Algemene Productveiligheid (Deventer<br />

2005).<br />

Engelen, D., De Militaire Inlichtingen Dienst 191462000 (Den Haag 2000).<br />

Engelen, D., Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007).<br />

Ferwerda, H.B., en L.H.M. Gelissen, 'Voetbalcriminaliteit. Veroveren de hooligans het<br />

publieke <strong>domein</strong>?', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het Ministerie<br />

van Justitie 27, no. 1 (2001): 84A94.<br />

Ferwerda, H.B., I. van Leiden, en N. Arts, Rellen om te rellen: eens studie naar<br />

grootschalige openbare orde6verstoringen en notoire ordeverstoorders<br />

(Apeldoorn/Arnhem 2009).<br />

Fijnaut, C.J.C.F. (Interview, 14 september 2010).<br />

Fijnaut, C.J.C.F., De geschiedenis van de Nederlandse politie (Amsterdam 2007).<br />

Fijnaut, C.J.C.F., 'Politiële samenwerking in de Europese Unie', in: E.R. Muller (red.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 541A586.<br />

Fijnaut, C.J.C.F., en L. Paoli, Organised crime in Europe: concepts, patterns, and control<br />

policies in the European Union and beyond (Dordrecht 2004).<br />

Gabriels, René, Intellectuelen in Nederland. Publieke controversen over kernenergie,<br />

armoede en Rushdie (Amsterdam 2001).<br />

'Geen verboden onderscheid naar homoseksuele gerichtheid of geslacht door mannen die<br />

seksuele contacten hebben (gehad) met andere mannen uit te sluiten van het<br />

geven van bloed | CGB', Webpagina, http://www.cgb.nl/oordeel/1998A137.<br />

'Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen', Webpagina,<br />

http://www.ghor.nl/kr_rgf/.<br />

Geudens, S., 'Zonder oorlog geen voetbal. Voetbalspel en beschavingsproces', Streven.<br />

Cultureel Maatschappelijk Maandblad (2004),<br />

http://www.streventijdschrift.be/artikels/04/Geudens 2004VoetbalOorlog.htm.<br />

Graaf, Beatrice de (Interview, 12 juli 2010).<br />

Graaff, B. de, 'Onze cowboys in Verweggistan', Groene Amsterdammer (4 augustus<br />

2010).<br />

Graaff, B. de, en C. Wiebes, Villa Maarheze, De geschiedenis van de inlichtingendienst<br />

buitenland (Den Haag 1998).<br />

Graaff, Bob de (Inteview, 26 juli 2010).<br />

Greenpeace, The Chernobyl catastrophe. Consequences on human health, Bewerkt door<br />

Burton Bennett, Michael Repacholi, en Zhanat Carr (Amsterdam 2006).<br />

Groenhuijsen, M.S., 'Het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure; de implementatie<br />

<br />

139


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van het Europees Kaderbesluit', Justitiële verkenningen: documentatieblad van<br />

het Ministerie van Justitie, no. 3 (2007): 69A91.<br />

Grootheest, A.C. van. (Interview, 20 september 2010).<br />

Grotens, M., en Ministerie van Binnenlandse Zaken, Geweld op straat : uitkomsten van<br />

het Twaalf Stedendebat (Den Haag 1998).<br />

Hagen, R.R., L. Witloks, en W. Jong, 'Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving: Over<br />

de relatie tussen de ontwikkeling van de brandveiligheidsregelgeving en de<br />

werkwijze van de brandweer', in: I. Helsloot (red.), Brandweer. Studies over<br />

organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007) 749A767.<br />

Heijden, Y. van der, 'Interview directeur Jaap Smit van Slachtofferhulp Nederland.<br />

‘Slachtofferhulp is een seculiere vorm van pastoraat', Secondant: tijdschrift van<br />

het Centrum voor Criminaliteitspreventie en <strong>Veiligheid</strong> (2009).<br />

Helsloot, I., 'De veiligheidsketen', in: I. Helsloot (red.), Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Alpen aan den Rijn 2009) 299A326.<br />

Helsloot, I., 'Fysieke veiligheid', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alpen aan den Rijn 2004) 345A372.<br />

Helsloot, I., en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding: studies naar organisatie<br />

en werking in de praktijk (Den Haag 2005).<br />

Heres, H.L., 'Warenwet', in: E.H. Hondius en G.J. Rijken (red.), Handboek<br />

Consumentenrecht (Zutphen 2006) 281–306.<br />

Hert, P.J.A. de, en S. Gutwirth, '<strong>Veiligheid</strong> en grondrechten: het belang van een<br />

evenwichtige privacypolitiek', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 587A634.<br />

Hoek, J.A.R. van den, 'LegionellaAuitbraak in Amsterdam: koeltoren als bron', Nederlands<br />

tijdschrift voor Geneeskunde, no. 150 (2006): 1808A1811.<br />

'Hoge bomen in de misdaad', Hoge Bomen (2 mei 2006).<br />

'Home A Nieuwsdossier', Webpagina, http://www.nieuwsdossier.nl/dossier/2001A08A<br />

05/Chaors+na+afloop+Dance+Valley.<br />

Hoopen, Margaretha Marianne ten, Zorg op recept. De relatie apotheker6<br />

geneesmiddelengebruiker in veranderend maatschappelijk en juridisch perspectief<br />

(Den Haag 2001).<br />

Hout, Bas, De jacht op 'de erven Bruinsma' en de Delta6organisatie: hoe de CID6Haarlem<br />

het IRT opblies (Amsterdam 2000).<br />

Hout, Bas van, en Marieke Prinsen Geerligs, De jacht op 'de erven Bruinsma' en de Delta6<br />

organisatie: hoe de CID6Haarlem het IRT opblies (Amsterdam 2000).<br />

Huisman, W., '<strong>Veiligheid</strong> en regelnaleving door organisaties', in: E.R. Muller (red.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 455A472.<br />

Husken, M., In de ban van Bruinsma (Amsterdam 2005).<br />

'Infectieziektebestrijding' (TK 25295 Den Haag 1996).<br />

'Instituut Asbestslachtoffers | Asbest', Webpagina,<br />

http://www.asbestslachtoffers.nl/primosite/show.do?ctx=145975,263752&anav=<br />

263753.<br />

Jacobs, M.J.G., M.Y. Bruinsma, en J.W.M.J. van Poppel, Aard en omvang van ongewenst<br />

gedrag tegen werknemers met een publieke taak: een vervolgonderzoek (Tilburg<br />

2009).<br />

Jansen, L., Van TAS tot vangnet voor asbestslachtoffers (Den Haag 2002).<br />

Jonker, E., 'Van veiligheidskooi naar kreukelzone. Over onzekerheid en vertrouwen', in:<br />

M. de Keizer en S.C. Roels (red.), Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007).<br />

Jonkers, A.P., Voedsel en geneesmiddelen. Casestudie ten behoeve van het project<br />

veiligheid (Den Haag 2007).<br />

Käss, G., Legionella…. Een ramp: 10 jaar Stichting Veteranenziekte (Zutphen 2009).<br />

Kelk, C., 'Verbreding van het punitieve spectrum', in: J.C.J. Boutellier (red.), Hoe punitief<br />

is Nederland? (Arnhem 1994) 13A44.<br />

Kerkhof, J.H.T.C. van der, en J.E. van Steenbergen, 'Introductie infectieziektebestrijding',<br />

in: I. Helsloot en J.E. van Steenbergen (red.), Infectieziektebestrijding. Studies<br />

<br />

140


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

naar organisatie en werking in de praktijk (Den Haag 2005).<br />

Kiemel, J., en W. ten Kate, 'De programmatische aanpak van mensenhandel en<br />

mensensmokkel', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het Ministerie<br />

van Justitie (2007): 96A106.<br />

Kleemans, E.R., 'Crossing Borders: Organised Crime in the Netherlands', in: C.J.C.F.<br />

Fijnaut en L. Paoli (red.), Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and<br />

Control Policies in the European Union and Beyond (Dordrecht 2004) 303A327.<br />

Kleemans, E.R., Georganiseerde criminaliteit in Nederland: tweede rapportage op basis<br />

van de WODC6monitor (Den Haag 2002).<br />

Kleemans, E.R., 'Organized Crime, Transit Crime, and Racketeering', Crime and Justice. A<br />

Review of Research, no. 35 (2007): 163A215.<br />

Kleemans, E.R., E.A.I.M. van den Berg, H.G. van de Bunt, en M. Brouwers,<br />

Georganiseerde criminaliteit in Nederland: rapportage op basis van de WODC6<br />

monitor (Den Haag 1998).<br />

Kleemans, E.R., C.J. de Poot, en S.N. Kalidien, Criminele carrières in de georganiseerde<br />

misdaad. Cahiers 2007A13 (Den Haag 2007).<br />

Kleemans, Edward (Interview, 30 augustus 2010).<br />

Klep, C., en R. van Gils, Van Korea tot Kabul: de Nederlandse militaire deelname aan<br />

vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 2005).<br />

Klep, Christ (Interview, 5 juli 2010).<br />

Kool, R.S.B., 'Uit de schaduw', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het<br />

Ministerie van Justitie 25, no. 9 (1999): 60A73.<br />

Koren, Yaèl, 'Tsjernobyl als Nederlandse ramp', Andere Tijden,<br />

http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/3587776/.<br />

'KpVV | Welkom bij KpVV', Webpagina,<br />

http://www.kpvv.nl/templates/mercury.asp?page_id=2034.<br />

Kreijl, C.F., Volksgezondheid toekomst verkenning 2006. Ons eten gemeten (Bilthoven<br />

2004).<br />

Leeuwen, K. van, Juridische aspecten van productveiligheid (Deventer 1990).<br />

Leun, J. van der, M. Kromhout, M. Easton, en F. Weerman, 'Criminaliteit, migratie en<br />

etniciteit', Tijdschrift voor Criminologie 2 (2010): 107A121.<br />

Leun, J.P. van der, en G. Engbersen, 'Illegalen, vreemdelingenbeleid en criminaliteit', in:<br />

I. Helsloot (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen<br />

(Alphen aan den Rijn 2004) 233A252.<br />

Lochem, P.J.P.M. van, 'Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling van het<br />

brandweerbestel van 1940A2006', in: I. Helsloot, E.R. Muller, en J.D. Berghuijs<br />

(red.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving (Deventer<br />

2007) 47A89.<br />

Luiijf, H.A.M., 'Cyberterrorisme', in: E.R. Muller en U. Rosenthal (red.), Terrorisme :<br />

studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008) 149A168.<br />

Maas, C., 'Justitie en strafrechtpleging', in: Sociaal en Cultureel Planbureau (red.),<br />

Sociaal Cultureel Rapport 2002. De kwaliteit van de quartaire sector (Den Haag<br />

2002) 631A688.<br />

Meere, F.B.J. de, en C. Sepers, Een verwrongen beeld?: kranten6 en persberichten<br />

tijdens de BSE6crisis (Den Haag 2000).<br />

Middelburg, B., De dominee: opkomst en ondergang van mafiabaas Klaas Bruinsma. 30e<br />

ed. (Amsterdam 2008).<br />

Middelburg, B., De oorlog in de Amsterdamse onderwereld (Amsterdam 2009).<br />

Middelburg, B., Pandora dossiers. De Dominee (Amsterdam 2008).<br />

Middelburg, B., en P. Vugts, Oorlog in de Amsterdamse onderwereld (Amsterdam 2009).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken. Brief, 'TK 30821' (2006).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Politie in Nederland (Den Haag 2000).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Politiemonitor Bevolking 2005. Landelijke rapportage<br />

(Hilversum 2005).<br />

Ministerie van Justitie, 'Evaluatie van de Wet collectieve afhandeling massaschade' (Den<br />

Haag 2010).<br />

Ministerie van Justitie, 'Georganiseerde criminaliteit', Webpagina,<br />

<br />

141


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

http://www.wodc.nl/onderzoek/cijfersAenAprognoses/GeorganiseerdeA<br />

criminaliteit/.<br />

Ministerie van Justitie, en Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 'Zinloos<br />

Geweld. Momentopname, nr. 1' (Den Haag, 1999).<br />

Ministerie van VROM, Asbest in en om het huis (Den Haag 2009).<br />

Ministerie van VWS, '<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, Tweede Kamer de Staten Generaal,<br />

vergaderjaar 1983 – 1984' (Den Haag 1984).<br />

Ministerie van VWS, en Voedsel en Warenautoriteit, Productveiligheid in Europa. Gids<br />

voor corrigerende actie inclusief terughalen van producten (Den Haag 2004).<br />

Moerings, M., en H. Boutellier, Hoe punitief is Nederland? (Arnhem 1994).<br />

Mooij, A., De onzichtbare vijand: over de strijd tegen infectieziekten (2007).<br />

Moor, L.G., en K. van der Vijver, Het gezag van de politie (Dordrecht 2000).<br />

Muller, E.R., <strong>Veiligheid</strong>: studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den<br />

Rijn 2004).<br />

Muller, E.R., en U. Rosenthal, Terrorisme : studies over terrorisme en<br />

terrorismebestrijding (Deventer 2008).<br />

Muller, E.R., R.F.J. Spaaij, A.G.W. Ruitenberg, en M. van Leeuwen, Trends in terrorisme<br />

(Alphen aan den Rijn 2005).<br />

Muller, E.R. e.a., Strandrellen in Hoek van Holland: dancefestival Veroniva Sunset<br />

Grooves, 22 augustus 2009 (Den Haag 2010).<br />

Nationale Ombudsman, Jaarverslag 1995 (Den Haag 1996).<br />

Nationale Ombudsman, Verzoekschrift van de Nederlandse Vereniging van Hemofilie6<br />

patienten te Badhoevedorp met een klacht over een gedraging van het Ministerie<br />

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (thans: Volksgezondheid, Welzijn en<br />

Sport): openbaar rapport (Den Haag 1995).<br />

Netburg, C.J. van, Voetbalvandalisme (Den Haag 2005).<br />

Netherlands Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum, Jaarrapport<br />

integratie, 2005. (Den Haag 2005).<br />

NIBRA, en ES&E, Dance Valley 2001. Een evaluatie van gebeurtenissen (Arnhem/Den<br />

Haag 2001).<br />

Noije, L. van, en K. Wittebrood, Sociale veiligheid ontsleuteld: veronderstelde en<br />

werkelijke effecten van veiligheidsbeleid (Den Haag 2008).<br />

'nrc.nl A Nieuwsthema's A Onderwereld A Alles is te herleiden tot Klaas Bruinsma',<br />

Webpagina,<br />

http://www.nrc.nl/nieuwsthema/onderwereld/article1884428.ece/Alles_is_te_herl<br />

eiden_tot_Klaas_Bruinsma.<br />

NRIT, De toeristische en economische betekenis van evenementen in Nederland (Breda<br />

1994).<br />

Oldenbeek, N.J. van, Voedings6 en productveiligheid. Een institutioneel onderzoek naar<br />

actoren en handelingen inzake de bescherming van de volksgezondheid tegen<br />

ondeugdelijke voedingsmiddelen en producten, 1946 6 1996. PIVOT (Den Haag<br />

2001).<br />

Oosting, en Commissie Onderzoek Vuurwerkramp, De vuurwerkramp (Enschede/Den<br />

Haag 2001).<br />

'Openbaar Ministerie A Voetbalvandalisme en geweld', Webpagina,<br />

http://www.om.nl/onderwerpen/voetbalvandalisme_en/@144137/aanwijzing_0/#<br />

artikel_nieuwsbericht.<br />

'p191996.pdf', http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/3BD376F7A474EA4FAAABD32A<br />

70B7BA6E9003/0/p191996.pdf.<br />

Peper, A., 'Na 11 september 2001', in: I. Helsloot (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 25A58.<br />

PIVOT, De Nederlandse stay behind – organisatie in de koude oorlog 1945 – 1992 (Den<br />

Haag 2005).<br />

Port, M. van de, Geliquideerd : criminele afrekeningen in Nederland (Amsterdam 2001).<br />

Port, M. van de, Geliquideerd: criminele afrekeningen in Nederland (Amsterdam 2001).<br />

Pouwels, N., en L. Vegter, 'Meindert Tjoelker en de mythe van het zinloos geweld',<br />

Sociologische Gids 49, no. 1 (2002): 9A25.<br />

<br />

142


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Prinsen, M.M., Forensisch DNA6onderzoek: een balans tussen opsporing en fundamentele<br />

rechten (2008).<br />

Project Groep Organisatiestructuren, Politie in Verandering. Een voorlopig theoretisch<br />

model (Den Haag 1977).<br />

Projectgroep Visie op de politiefunctie, Politie in ontwikkeling. Visie op de politiefunctie<br />

(Den Haag 2005).<br />

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Sociale veiligheid organiseren: naar<br />

herkenbaarheid in de publieke ruimte (Den Haag 2004).<br />

Reijn, J.A. van, en M.V. Metselaar, 'Inlichtingen en veiligheid', in: E.R. Muller (red.),<br />

Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Alpen aan den Rijn<br />

2004) 679A714.<br />

Rodenko, O., en B. van der Haer, Zinloos geweld bestaat niet (Amsterdam 2001).<br />

Rodenko, Olga, Zinloos geweld bestaat niet (Amsterdam 2000).<br />

Roeleven, D.J., 'Van hiha … naar een ongegeneerde moordpartij', de Volkskrant (20<br />

september 2010).<br />

Rosenthal, U., 'Crisis en crisismanagement', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over<br />

crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 5A29.<br />

Savornin Lohman, P. de, en A. van Hoek, Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een<br />

onderzoek ten behoeve van ed integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993).<br />

Schaap, S.D., 'Crisisbeheersing in bijzondere omstandigheden: evenementen', in: E.R.<br />

Muller (red.), Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 113A<br />

148.<br />

Schaap, S.D., U. Rosenthal, en M.J. van Duin, Veilige evenementen. Ontwikkelingen,<br />

risico's en maatregelen. Uitgave van het Instituut voor <strong>Veiligheid</strong>sA en<br />

Crisismanagement COT (Amsterdam 2009).<br />

Scheepmaker, M.P.C., 'Voorwoord', Justitiële verkenningen : documentatieblad van het<br />

Ministerie van Justitie (2007).<br />

Schreuder, Cas (Interview, 16 augustus 2010).<br />

Schuyt, C. J. M., en G. J. M. Brink, Publiek geweld (Amsterdam 2003).<br />

Scott, C., en O.M.J. Adang, 'Disorderly conduct? On social psychology and the controll of<br />

footbal ‘hooliganism’ at Euro 2004', The Psychologist 17 (2004): 318A319.<br />

SER, Herstructurering productwetgeving. Advies inzake herstructurering<br />

productwetgeving. Uitgebracht aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en<br />

Werkgelegenheid. 4 vols. (Den Haag 2000).<br />

'Slachtofferhulp Nederland', Webpagina, http://www.slachtofferhulp.nl/.<br />

Smit, L., en H. van Hoof, 'Technische veiligheidsmaatregelen', in: E.R. Muller (red.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 695A710.<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2001 (Den Haag 2001).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2005 (Den Haag 2005).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, In het zicht van de toekomst : sociaal en cultureel<br />

rapport 2004. (Den Haag 2004).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

Steenbergen, Jim, van (Interview, 27 augustus 2010).<br />

Sterk, T.A.W., 'Uitspraak inzake de DESAzaak d.d. 9 oktober 1992', in: T.A.W. Sterk<br />

(red.), Arresten burgerlijk recht. Met annotaties (Deventer 2009) 484A513.<br />

'Stijn Geudens, Voetbalspel en beschavingsproces', Webpagina,<br />

http://www.streventijdschrift.be/artikels/04/GeudensVoetbalOorlog.htm.<br />

Stol, W. Ph., 'Geweld in Nederland: aard, omvang en ontwikkeling. Van grote lijnen naar<br />

een lokale oriëntatie', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 211A232.<br />

Straver, M.A., 'Politie in verandering: een actuele boodschap!', in: A. Cachet, E.J. van der<br />

Torre, en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van politie in Verandering<br />

(Den Haag 1998) 20A42.<br />

Swaaningen, R.van, 'Justitie als verzekeringsmaatschappij; 'actuarial justice' in<br />

<br />

143


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Nederland', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het Ministerie van<br />

Justitie, no. 5 (1996): 80A97.<br />

Swaaningen, R.van, '<strong>Veiligheid</strong> in Nederland en Europa; een sociologische beschouwing<br />

aan de hand van David Garland', Justitiële verkenningen: documentatieblad van<br />

het Ministerie van Justitie, no. 7 (2004): 9A23.<br />

Terpstra, J., Wijkagenten en hun dagelijks werk. Een onderzoek naar de uitvoering van<br />

gebiedsgebonden politiewerk (Apeldoorn 2008).<br />

Theelen, Rob (Interview, 24 augustus 2010).<br />

Tiggeloven, H., 'Met de poten in bluswater en tranen. Het NOSAJournaal en de branden in<br />

Amsterdam (1977) en Volendam (2001)', Tijdschrift voor Mediageschiedenis 8<br />

(2005): 95A110.<br />

Torre, E.J. van der, 'Politie in verandering: een kind van zijn tijd', in: A. Cachet, E.J. van<br />

der Torre, en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van politie in<br />

Verandering (Den Haag 1998) 56A75.<br />

Torre, E.J. van der, en E. van Harmelen, 'Basispolitiezorg en hulpverlening', in: C.F.<br />

Fijnaut (red.), Politie: studies over haar werking en organisatie. 2e ed. (Deventer<br />

2007).<br />

Torre, E.J. van der, en Crisis Onderzoek Team, Voetbal en geweld: onderzoek naar<br />

aanleiding van rellen en plunderingen bij een huldiging in Rotterdam (25 april<br />

1999) (Alphen aan den Rijn 1999).<br />

'Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers LegionellaAepidemie', Staatscourant (Den Haag<br />

2000), 123 edition.<br />

'Uitsluiting van bloeddonorschap van mannen die seksuele contacten hebben (gehad)<br />

met mannen levert direct onderscheid naar seksuele gerichtheid op. Strikte<br />

toepassing van de wet leidt echter tot onaanvaardbare gevolgen. | CGB',<br />

Webpagina, http://www.cgb.nl/oordeel/2007A85.<br />

Vedder, A., L. van der Wees, B.J. Koops, en P. de Hert, Van privacyparadijs tot<br />

controlestaat? MisdaadA en terreurbestrijding in Nederland aan het begin van de<br />

21ste eeuw. Vol. 49 (Den Haag 2007).<br />

'Veelgestelde vragen CreutzfeldtAJakob (Infectieziektebestrijding)', Webpagina,<br />

http://www.rivm.nl/cib/infectieziektenAAAZ/infectieziekten/CreutzfeldtA<br />

Jakob_variant/Veelgestelde_vragen_CreutzfeldtAJakob.jsp#index_10.<br />

Verburg, H., R.G. Herbes, en P.A. Koolmees, Verleden, heden en toekomst van de<br />

veterinaire volksgezondheid (Boxtel 2004).<br />

Verplanken, B., Effecten van Tsjernobyl op oordelen over kernenergie (Leiden 1988).<br />

Visser, H., 'Geweld als mediahype', Psychologie Magazine (2000).<br />

Vleesenbeek, V.A., Gezien het advies. 75 jaar Adviescommissie Warenwet (Rijswijk<br />

1995).<br />

Vliet, Lodewijk van (Interview, 29 juni 2010).<br />

Vollema, A.F., De CE6markering (Deventer 1996).<br />

Vooren, J. van de, 'Feyenoord en de voetbalrellen van 1974', sportgeschiedenis.nl 6 De<br />

alternatieve bron voor sportnieuws,<br />

http://www.sportgeschiedenis.nl/2007/01/12/feyenoordAenAdeAvoetbalrellenAvanA<br />

1974.aspx.<br />

VROM, Een wereld en een wil. Werken aan duurzaamheid. <strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan 4,<br />

http://www.vrom.nl/docs/publicaties/milieu14546.pdf.<br />

Vuijsje, H., Correct. Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig. 3e ed. (Amsterdam<br />

1998).<br />

'Website voor de Politie A <strong>Archief</strong>: Maatschappelijke trends en criminaliteitsrelevante<br />

factoren', Webpagina,<br />

http://www.websitevoordepolitie.nl/archief/maatschappelijkeAtrendsAenA<br />

criminaliteitsrelevanteAfactorenA354.html.<br />

Weger, M. de Weger M J de, De binnenlandse veiligheidstaken van de nederlandse<br />

krijgsmacht (Assen 2006).<br />

'Wet bescherming persoonsgegevens | Rijksoverheid.nl', Webpagina,<br />

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetAbeschermingApersoonsgegevens.<br />

Wijers, I., 'Stop de criminalisering van kattekwaad', de Volkskrant (2 oktober 2000).<br />

<br />

144


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Wittebrood, K., 'Angstige burgers. De beleving van onveiligheid', in: H. Boutellier en R.<br />

van Steden (red.), <strong>Veiligheid</strong> en Burgerschap in een netwerksamenleving (Den<br />

Haag 2008) 93A113.<br />

Wittebrood, K., Slachtoffers van criminaliteit (Den Haag 2006).<br />

Wittebrood, Karin (Interview, 8 juni 2010).<br />

'WODC_Zinloos Geweld_Momentopname 1.pdf'.<br />

World Health Organization, Health effects of the Chernobyl Accident and special health<br />

care programmes, Bewerkt door A. Yablokov, I. Labunska, en I. Blokov (Genève<br />

2006).<br />

WVC, Bestuurlijke besluitvorming tijdens de Tsjernobyl6crisis. 30 april tot en met 29<br />

oktober 1986 (Rijswijk 1989).<br />

z.n., 'Publiek Geweld', de Volkskrant (Amsterdam Mei 12, 1999).<br />

Zanten, P.J. van, en I. Helsloot, 'De brandweer als spil van de rampenbestrijding', in: I.<br />

Helsloot en E.R. Muller (red.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren<br />

en omgeving (Deventer 2007) 131A168.<br />

<br />

145


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

5$ . 6<br />

Trend 1 Toename van het gebruik en de acceptatie van alternatieve geneeswijzen<br />

Trend 2 Differentiatieproces in de zorg<br />

Trend 3 Het in toenemende mate toepassen van genetische, medische of<br />

farmacologische kennis voor verbetering van het uiterlijk en de prestaties<br />

van het lichaam<br />

Trend 4 Extramuralisering van de zorg<br />

Trend 5 Medicalisering van de samenleving<br />

Trend 6 Toename van de sociaalAeconomische en sociaalAdemografische<br />

gezondheidsverschillen<br />

Trend 7 Het in toenemende mate beschikbaar komen en toepassen van technische<br />

ontwikkelingen in de zorg<br />

Trend 8 Toenemend streven van de overheid naar kostenbeheersing door de inzet<br />

van verschillende instrumenten<br />

Trend 9 Van planning naar marktwerking<br />

Trend 10 Secularisatie van de care en cureAinstellingen<br />

Trend 11 Emancipatie van de patiënt<br />

Trend 12 Toenemend gebruik van ICTAtoepassingen<br />

Trend 13 Toenemend belang van en aandacht voor de individuele kwaliteit van leven<br />

van zorgbehoevenden<br />

Trend 14 Introductie van andere zorgculturen voor en door allochtonen<br />

Hotspot 1 Volledige genenkaart van de mens voltooid (2000)<br />

Hotspot 2 Verpleegkundigenoproer (1988A1990)<br />

Hotspot 3 De bezetting van de Bloemenhovekliniek (1976)<br />

Hotspot 4 De Bijlmerramp (1992)<br />

Hotspot 5 Aids in Nederland (1982A1983)<br />

146


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

7$ 3<br />

Trend 1: Toenemende woningbehoefte<br />

Trend 2: Toenemende woondifferentiatie<br />

Trend 3: Veranderingen in de woonlocatiekeuze<br />

Trend 4: Toename van de kosten van wonen<br />

Trend 5: Toename en verandering van ruimtelijke ordening m.b.t. woningbouw<br />

Trend 6: Van stadsA naar stedelijke vernieuwing<br />

Trend 7: Veranderingen in kwaliteit van woningbouw en woningen<br />

Trend 8: Opkomst en neergang van de kraakbeweging<br />

Trend 9: Woonwagenbeleid<br />

Hotspot 1: Gif in Lekkerkerk (1979A1980)<br />

Hotspot 2: Kroningsrellen (1980)<br />

Hotspot 3: Parlementaire Enquête Bouwsubsidies (1986A1988)<br />

147


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Waarom kunnen alleen deze<br />

trends en op deze manier<br />

gepresenteerd worden? Ook:<br />

Toelichting op selectie van<br />

trends<br />

Wat onderscheidt trends van<br />

elkaar?<br />

Welke hotspots hebben het<br />

niet gered en waarom niet?<br />

(Conceptuele)<br />

Domeinomschrijving gewenst.<br />

Ook: blik van nu benadrukken.<br />

Hotspots zakelijker<br />

beschrijven<br />

Er wordt in de inleiding geen<br />

relatie gelegd met eerder<br />

selecties van metatrends en<br />

ook de effecten van die trends<br />

op het <strong>domein</strong> worden niet<br />

nagegaan of aangewezen.<br />

Advies: een (aanzet tot een)<br />

inhoudelijke inleiding<br />

over het keuzeproces van de<br />

hier relevante metatrends,<br />

hun beschrijving en hun<br />

doorwerking op het <strong>domein</strong><br />

Sommige metatrends worden<br />

soms gemist, zoals de<br />

economische metatrend en de<br />

steeds snellere efficiëntieA en<br />

bezuinigingsgolven c.q.<br />

voortdurende reallocatie van<br />

overheidsmiddelen.<br />

Trends die lijken te ontbreken<br />

of slechts deels worden<br />

gedekt. Trends waarin<br />

metatrends duidelijk(er)<br />

zichtbaar zijn:<br />

1. Groeiende en nieuwe<br />

samenwerkingsvormen<br />

(verandering in<br />

institutionele<br />

verhoudingen) en<br />

veiligheid<br />

2. De groeiende kosten<br />

van veiligheid en de<br />

consequenties daarvan<br />

<br />

1 *0 )<br />

Voor de toelichting op selectie van trends wordt verwezen<br />

naar de methodiek. Zie hiervoor hoofdstuk 3 en bijlage 1<br />

van de projectdocumentatie.<br />

De presentatie van de trends is een aandachtspunt.<br />

Zij laten o.a. andere bewegingen zien, hebben een andere<br />

thematiek, zijn manifestaties van een metatrend binnen<br />

een specifiek <strong>domein</strong>.<br />

Bij volgende onderzoeken zal een lijst worden aangelegd<br />

van hotspots die de test hebben doorstaan. Door het OT<br />

wordt een document opgesteld waarin wordt uitgelegd<br />

hoe wij bepalen of een gebeurtenis een hotspot is of niet.<br />

De <strong>domein</strong>en als geheel worden niet geconceptualiseerd,<br />

maar de afzonderlijke <strong>domein</strong>en worden wel afgebakend.<br />

Voor motivatie wordt verwezen naar de<br />

projectdocumentatie, pagina 14 en 15<br />

Dit is een aandachtspunt<br />

Met betrekking tot het keuzeproces en definiëren van<br />

metatrends is het OT in overleg met de klankbordgroep.<br />

In maart is een vervolgbijeenkomst gepland met leden<br />

van de klankbordgroep. Het OT wacht de uitkomst van<br />

deze nadere discussie over metatrends af.<br />

1. Komt aan bod in trends 9 (invoering integraal<br />

veiligheidsbeleid) en 27 (opkomst denken in<br />

veiligheidsregio’s). Daarnaast komt het ook aan de<br />

orde in <strong>domein</strong> Recht (trend internationalisering<br />

recht)<br />

2. Is opgenomen in trend 1 (toename van het belang<br />

van veiligheid)<br />

3. Privacy komt aan bod in trend 7 (technologisering<br />

en informatisering van criminaliteit, terrorisme en<br />

de bestrijding ervan). Verder is dit onderwerp een<br />

aandachtspunt tijdens onderzoek op de <strong>domein</strong>en<br />

die nog komen.<br />

4. Is A in beperkte mate A toegevoegd aan tekst in<br />

trend 1 (toename van het belang van veiligheid),<br />

148


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

3. Toenemende eisen van<br />

veiligheid en<br />

afnemende privacy<br />

4. Groeiende invloed van<br />

veiligheid op het<br />

controleA en<br />

vergunningenbeleid<br />

5. Informatisering (en<br />

technologisering) en<br />

veiligheid<br />

6. Oplopende discussie<br />

rond de veiligheid van<br />

vrouwen en kinderen<br />

(incl. seksualiteit)<br />

7. Afnemend respect voor<br />

veiligheid(regels,<br />

instanties, personen)<br />

deels trend 28 en 29<br />

8. Oplopende spanning<br />

tussen verplichtingen<br />

voor burgers en<br />

bedrijven en de<br />

handhaving daarvan<br />

9. <strong>Veiligheid</strong>,<br />

verzakelijking en<br />

oplopende<br />

aansprakelijkheid,<br />

speciaal van de<br />

overheid<br />

10.Opengaande grenzen<br />

(Europeanisering,<br />

migratie en asielbeleid)<br />

en (on)veiligheid (deels<br />

trend 22, 23, 24)<br />

11.Privatisering van de<br />

veiligheid<br />

12.Falende vervolging en<br />

justitie en het<br />

veiligheidsgevoel<br />

13.De emotionalisering en<br />

medialisering van<br />

veiligheid<br />

14.De kostengroei van<br />

veiligheid, opvoering<br />

van de efficiëntie en de<br />

profilering van het<br />

vervolgingsbeleid<br />

15.De oplopende spanning<br />

tussen (het gedogen<br />

van) drugs en<br />

veiligheid<br />

8 " *<br />

Trends m.b.t. krijgsmacht:<br />

minder eigen vocabulaire,<br />

zelfperceptie van de<br />

krijgsmacht<br />

<br />

maar komt al tot uiting in verschillende trends,<br />

bijvoorbeeld in trend 10 en trend 22.<br />

5. Zie trend 7 (technologisering en informatisering<br />

van criminaliteit, terrorisme en de bestrijding<br />

ervan)<br />

6. Zie trend 11 (toenemende aandacht huiselijk<br />

geweld). Kindermisbruik wordt bij <strong>domein</strong> Welzijn<br />

beschreven<br />

7. Zie trend 28 (toenemende agressie en geweld<br />

hulpdiensten) Verharding van de maatschappij<br />

komt bij <strong>domein</strong> Cultuur, Leefstijl en Mentaliteit<br />

aan bod.<br />

8. Komt deels aan bod bij trends 23<br />

(voedselveiligheid) en 24 (productveiligheid)<br />

9. Juridisering van de maatschappij wordt bij <strong>domein</strong><br />

Recht beschreven<br />

10.Het OT wil graag navragen bij KBG wat zij hiermee<br />

bedoelt.<br />

11.Is toegevoegd aan trend 1 (toename van het<br />

belang van veiligheid) en trend 9 (integraal<br />

veiligheidsbeleid). Komt ook aan bod bij <strong>domein</strong><br />

Recht<br />

12.Komt bij <strong>domein</strong> Recht aan bod<br />

13.Is al beschreven in trend 1 (toename van het<br />

belang van veiligheid) en trend 20 (toenemend<br />

gevoel van onveiligheid)<br />

14.Wordt toegevoegd aan trend 1 (toename van het<br />

belang van veiligheid). Komt ook aan bod bij<br />

<strong>domein</strong>en Recht en Politiek en bestuur<br />

15.De oplopende spanning tussen (het gedogen van)<br />

drugs en veiligheid is uitvoerig behandeld in het<br />

kader van het <strong>domein</strong> Recht in de kwesties: De<br />

wijziging van de Opiumwet en het Nederlands<br />

drugsbeleid 1976A2005 en Opkomst en teruggang<br />

van de gedoogcultuur.<br />

Vocabulaire is in de trend/titel zoveel mogelijk aangepast.<br />

Privatisering van <strong>Veiligheid</strong> Dit is toegevoegd aan trend 1 (toename van het belang<br />

149


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

mist van veiligheid) en trend 9 (integraal veiligheidsbeleid).<br />

Komt ook aan bod bij <strong>domein</strong> Recht.<br />

Verhouding<br />

Komt op verschillende plaatsen wel ter sprake (o.a. trend<br />

verantwoordelijkheid tussen 1 en 20).<br />

overheid en burger moet<br />

duidelijker beschreven<br />

<strong>Veiligheid</strong> m.b.t. zee/water? Wordt beschreven bij <strong>domein</strong> Natuur en Milieu<br />

Suggesties voor hotspots: HasjAkotter Lammy wordt niet beschreven. Valt buiten<br />

HasjAkotter Lammy<br />

onze periode: 1974. Halcion kwam niet boven in het<br />

HalcionAaffaire<br />

literatuuronderzoek en is evenmin genoemd door de<br />

geraadpleegde expert. De affaire voldoet ook niet aan de<br />

criteria die voor een hotspot gelden. Wel zal de affaire<br />

genoemd worden in de trend mbt controle op de<br />

veiligheid van geneesmiddelen.<br />

‘Emancipatie van het<br />

Het gaat in de trend om verzelfstandiging van het<br />

slachtoffer’ moet zijn: grotere slachtoffer en het veroveren van meer rechten en meer<br />

belangstelling voor het<br />

handelingsmogelijkheden. De groeiende belangstelling<br />

slachtoffer<br />

voor het slachtoffer in de samenleving en de verschuiving<br />

van aandacht voor dader naar aandacht voor slachtoffer<br />

liggen hieraan ten grondslag. Maar het resultaat is:<br />

emancipatie van het slachtoffer. Zo wordt deze<br />

ontwikkeling zowel in de geraadpleegde literatuur als ook<br />

door de experts aangeduid.<br />

Toename belang van<br />

De feitelijke veiligheid is niet afgenomen. Dit staat<br />

veiligheid; objectiverend beschreven in trend 8 (Groeiend belang van de<br />

‘veiligheidsgevoelens’ van de burger) en 20 (toenemend<br />

gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed<br />

van gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaA<br />

aandacht en de houding van de overheid) incl. cijfers.<br />

Dance Valley eigenlijk geen Hij is op het randje, maar het is wel voor het eerst dat in<br />

hotspot<br />

Nederland voor burger, media en politiek helder wordt<br />

wat de consequenties van een ramp op een megaA<br />

evenement zouden kunnen zijn. Bovendien werd deze<br />

gebeurtenis door Ben Ale, onze expert, nadrukkelijk als<br />

hotspot opgevoerd.<br />

Samenvoegen trends<br />

Het OT let erop of kleinere trends bij elkaar gevoegd<br />

2+3<br />

kunnen worden om een proces op een hoger niveau te<br />

13+15<br />

beschrijven. Hier worden echter steeds fundamenteel<br />

17+18<br />

verschillende processen beschreven. Deze trends worden<br />

derhalve niet samengevoegd.<br />

p. 7: ‘Tot begin jaren tachtig De zin is herschreven.<br />

maakten overheid en burger<br />

zich nog nauwelijks zorgen om<br />

veiligheid’. ??? Jaren vijftig:<br />

zorgen om kernoorlog, de fallA<br />

out van kernproeven<br />

(strontium in melk en<br />

kindertandjes heel ver van de<br />

testAsites), een bijna ontplofte<br />

kerncentrale in Windscale<br />

(GB), smog in Londen,<br />

toenemend ook in RijnmondA<br />

gebied, losgeslagen jeugd<br />

[zeker, lang niet zo erg als de<br />

hooligans nu, maar in het<br />

toenmalige referentiekader<br />

wel heel angstaanjagend voor<br />

<br />

150


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

sommigen].<br />

p. 53: na WOII was klassieke<br />

veiligheid een <strong>domein</strong> van de<br />

overheid’ en p. 54 ‘veiligheid<br />

als grondrecht’. MAAR: De<br />

kerntaak vd staat is altijd<br />

geweest: beschermen van<br />

onderdanen/burgers en<br />

vorsten en regeringen zijn<br />

daarvoor altijd<br />

verantwoordelijk gehouden.<br />

Wat verandert is de soort van<br />

bedreigingen waarvoor<br />

bescherming gevraagd wordt<br />

en de intensiteit van<br />

overheidsbemoeienis op dit<br />

gebied. (voorbeeld van hist<br />

vertekening (naar mijn<br />

mening) die mogelijk komt<br />

door beperkte kijk van de<br />

geïnterviewde experts op de<br />

langere historische lijnen).<br />

Vaak worden de media<br />

genoemd als belangrijke<br />

actoren in de beeldvorming<br />

van veiligheid, maar ze<br />

worden als actor lang niet<br />

overal opgevoerd waar je ze<br />

zou verwachten, bv wel in<br />

trend 6 en 29, niet bij trends<br />

20, 23, 26.<br />

Bij de actoren worden niet<br />

altijd de producenten van<br />

apparatuur genoemd (bv niet<br />

p. 21 en 54; wel op p. 52).<br />

Je zou ‘technology push’ willen<br />

onderzoeken, net als bij<br />

wapenindustrie: de<br />

fabrikanten, de technici en de<br />

wetenschappers die hiermee<br />

veel geld verdienen en dus<br />

proberen de overheid ervan te<br />

overtuigen dat deze apparaten<br />

absoluut nodig zijn voor<br />

garanderen van de veiligheid.<br />

Bv elektronica en genetica:<br />

nieuwe inzichten en<br />

technieken en de wens om<br />

nieuw onderzoek en productie<br />

gefinancierd te krijgen.<br />

Datering van de opgang van<br />

de criminaliteit: enigszins<br />

verschillende<br />

tijdsaanduidingen pp. 9, 15,<br />

18.<br />

Graag meer precisie en<br />

<br />

In het kader van fundamenteel onderzoek is dit<br />

ongetwijfeld een correcte ingang. Het valt echter buiten<br />

de context van dit onderzoek.<br />

Hier wordt specifiek de ontwikkeling in de betekenis en de<br />

beleving van <strong>Veiligheid</strong> als item in ‘onze’ periode<br />

beschreven.<br />

Media als actor zijn toegevoegd aan de trends 20, 23, 26<br />

In de tekst trend 20 is het (kort) benoemd als de invloed<br />

van de ‘veiligheidsindustrie’.<br />

Bij de actoren zijn leveranciers veiligheidsproducten<br />

toegevoegd.<br />

Dit lijkt een correcte aanname, maar dit is niet duidelijk<br />

uit ons onderzoek naar voor gekomen. Om het echt te<br />

onderbouwen zou diepgaand bronnenonderzoek nodig<br />

zijn. Het OT wacht de uitkomst van de nadere discussie<br />

over metatrends af.<br />

De cijfers spreken elkaar niet tegen.<br />

Bronvermelding is toegevoegd.<br />

151


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

aangeven wat de bronnen zijn<br />

en hoe betrouwbaar.<br />

p. 51: een ‘vuile bom’ met<br />

radioactief materiaal is<br />

gemakkelijk te maken; een<br />

eenvoudige kernbom (twee<br />

subkritische blokken<br />

hoogverrijkt materiaal in een<br />

buis achterin een auto) ook,<br />

zeggen sommige experts.<br />

p. 51, 11e regel van onder:<br />

‘desondanks’: of was de zorg<br />

om terrorisme mede beperkt<br />

door de maatregelen van de<br />

overheid, die dan ook<br />

gesteund werden?<br />

p. 64 veiligheid van<br />

producten. Voldoende<br />

aandacht hier voor de lange<br />

termijn? De 19e eeuwse<br />

Hinderwet, de Woningwet van<br />

1901, de KEMA voor elektr<br />

producten (jaren 20 geloof ik),<br />

de Ned Ver v Huisvr die huish<br />

artikelen test (vanaf jaren<br />

dertig als ik het goed weet.<br />

Hand van Moskou’ in<br />

vredesbeweging jaren 80: dat<br />

was ook zo, toch<br />

(documentaire van Chris Vos<br />

over BVD)<br />

Hier (trend 17A verandering<br />

taken inlichtingendiensten) is<br />

de toenmalige visie en focus<br />

van de inlichtingenAdiensten<br />

verwoord.<br />

Hoe het uiteindelijk precies zat<br />

is ‘kennis van nu’ .<br />

Trend 2: is bedoeld: hardere<br />

criminaliteit? Titel aanpassen?<br />

Metatrend: Ook is er<br />

groeiende onveiligheid door de<br />

informatisering (pasjesfraude,<br />

cyber crime)<br />

Trend 3: onderdeel van 2?<br />

Ook metatrend: open grenzen<br />

(Europeanisering)?<br />

Trend 6: ik mis de metatrend<br />

economische ontwikkeling<br />

(massale werkloosheid van<br />

1973A1985, stijging alcoholA<br />

en drugsgebruik)<br />

Trend 9: familie van trend 25;<br />

relevante metatrends:<br />

verzakelijking en nieuwe<br />

institutionele verbanden<br />

<br />

Dat wordt hier niet ontkend. De stelling is dat het effectief<br />

toepassen – in gebruik of als overtuigend dreigingmiddel<br />

– tot nu toe niet zeer succesvol is gebleken.<br />

‘Desondanks’ is de beknopte beschrijving van het<br />

fenomeen dat het de overheid lukte om vergaande<br />

maatregelen te realiseren voor een probleem dat door de<br />

bevolking niet herkend werd<br />

Binnen de beperkte ruimte is zo veel mogelijk de grote<br />

lijn aangehouden (zie de Warenwet van 1919, het<br />

Elektriciteitsbesluit van 1953).<br />

Het vrijwillige keurmerk is genoemd. Pas in een latere<br />

fase werd veiligheid daar een specifiek onderdeel van.<br />

Hier (trend 17A verandering taken inlichtingendiensten) is<br />

de toenmalige visie en focus van de inlichtingenAdiensten<br />

verwoord.<br />

Hoe het uiteindelijk precies zat is ‘kennis van nu’ .<br />

Trend 1 en trend 20 gaan om verschillende zaken en<br />

worden daarom ook niet samengevoegd.<br />

Hiervan is ‘verharding van de criminaliteit’ gemaakt. Dit<br />

dekt deels de lading, maar geeft in ieder geval een<br />

beweging aan.<br />

Metatrend Europeanisering is toegevoegd.<br />

Er is nu overleg met leden van de klankbordgroep over de<br />

selectie en definiëring van metatrends. De uitkomsten van<br />

deze discussie worden afgewacht.<br />

Dit is aangepast.<br />

Trend 10: actieve metatrend is Zie hierboven<br />

152


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

ook: economische groei (groei<br />

vrije tijd, en uitgaven<br />

daarvoor, incl drugs en<br />

alcohol)<br />

Trend 12: Metatrend ook:<br />

individualisering (onttrekken<br />

aan sociale en ouderlijke<br />

controle)<br />

Trend 13: ook de metatrend<br />

emotionalisering,<br />

medialisering? samenvoegen<br />

met trend 15 en 16<br />

Trend 17: Titel wellicht:<br />

Opkomend terrorisme en<br />

veiligheid samenvoegen met<br />

18 en 19?<br />

Trend 20: naar 1? Zie eerdere opmerking.<br />

Trend 21, 22, 23, 24,<br />

samenvatten als: opkomende<br />

neiging tot het onder controle<br />

brengen van nieuwe<br />

gezondheidsrisico's:<br />

besmettelijke ziekten,<br />

geneesmiddelenkwaliteit,<br />

voedselkwaliteit,<br />

productveiligheid. Relevante<br />

metatrends lijken ook:<br />

economische ontwikkeling,<br />

technologisering,<br />

verzakelijking.<br />

Trend 25: metatrend is hier<br />

ook emotionalisering en<br />

verzakelijking<br />

(aansprakelijkheid) en nieuwe<br />

institutionele verbanden<br />

Trend 26: titel eerder:<br />

toenemende<br />

veiligheidsproblemen mbt<br />

megaAevenementen?<br />

Trend 27: toenemende<br />

integrale organisatie van<br />

veiligheid. Metatrend lijkt hier<br />

ook: veranderende<br />

institutionele verbanden<br />

Trend 28: Afnemend respect<br />

voor veiligheid(regels,<br />

instanties, personen)<br />

Trend 28. Huidige titel betreft<br />

de concrete poging tot<br />

remedie. Metatrends lijken<br />

ook: individualisering<br />

<br />

1) De trend betreft de inburgering van het begrip ‘zinloos<br />

geweld’. Individualisering is daar niet echt op van invloed.<br />

2) ‘Zinloos’ geweld door adolescenten is een fenomeen<br />

dat al eeuwen bekend is en in die zin niet als een teken<br />

van individualisering aangemerkt kan worden. (Eerder het<br />

tegenovergestelde: groepsgedrag dat bevestiging vormt<br />

van de eigen normen en waarden.)<br />

Zie onze eerdere opmerking over samenvoegen van de<br />

trends 13+15. Het OT ziet niet hoe deze metatrends in<br />

verband staan met deze trends.<br />

Het samenvoegen van trends 17, 18 en 19 is ongewenst.<br />

Het suggereert een 1AopA1 relatie tussen terrorisme en<br />

inlichtingendiensten, die de blik op beide<br />

maatschappelijke verschijnselen onacceptabel vernauwt.<br />

Samenvoegen / samenvatten van de vier trends onder de<br />

noemer van ‘opkomende neiging’ geeft de suggestie dat<br />

zowel sprake is van gelijke partijen die als initiatiefA<br />

nemers en actoren optraden, als van een zekere mate<br />

van synchroniteit. Dat strookt niet met de bevindingen.<br />

Samenvoegen zou leiden tot kwaliteitsA en<br />

informatieverlies.<br />

Economische ontwikkeling als metatrend wordt<br />

aanhouden tot de uitkomst van de nadere discussie over<br />

metatrends.<br />

Dit is aangepast.<br />

De trend betreft de evenementen, dat is breder dan<br />

alleen veiligheid, maar evenementen brengen wel<br />

veiligheidsproblemen met zich mee. De trend is tevens<br />

gekoppeld aan de <strong>domein</strong>en Cultuur Leefstijl en<br />

Mentaliteit en Vrije tijd en Sport.<br />

De naam is aangepast, de koppeling naar metatrend is<br />

toegevoegd.<br />

De trend gaat over groeiende (on)veiligheid bij het<br />

uitvoeren van publieke taken. Afnemend respect jegens<br />

personen die belast zijn met dit soort taken is één van de<br />

redenen. Er is absoluut geen sprake van afnemend<br />

respect in de samenleving voor veiligheid, in tegendeel.<br />

De trend is al gekoppeld aan individualisering. De titel is<br />

in overeenstemming met de inhoud van de trend.<br />

153


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

(onttrekken aan sociale en<br />

ouderlijke controle);<br />

economische groei (en<br />

consumptie van drugs en<br />

alcohol)<br />

Trend 29: Afnemend respect<br />

voor veiligheid(regels,<br />

instanties, personen) = deels<br />

trend 28 en 29. Huidige titel<br />

betreft de concrete poging tot<br />

remedie.<br />

Hotspots<br />

Relevante metatrends<br />

ontbreken hier.<br />

Eventueel nog spectaculaire<br />

vrijspraken (op basis van<br />

formele fouten) invoegen.<br />

<br />

<br />

Het is inderdaad een beleidstrend. De trend is behalve<br />

aan het <strong>domein</strong> <strong>Veiligheid</strong> ook gekoppeld aan het <strong>domein</strong><br />

Politiek en Bestuur.<br />

Het karakter van een hotspot kan juist maken dat die niet<br />

in één of meer metatrends past.<br />

Spectaculaire vrijspraken komen bij <strong>domein</strong> Recht aan<br />

bod.<br />

154

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!