12.09.2013 Views

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Veiligheid - Nationaal Archief

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DOMEIN (ZORG VOOR) VEILIGHEID<br />

NATIONAAL ARCHIEF<br />

DATUM: 18 februari 2010<br />

AUTEURS: ONDERZOEKSTEAM TRENDANALYSE


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Trend 1 – Toename van het belang van veiligheid / Afname van de crisistolerantie <br />

<br />

Trend 2 – Verharding van de criminaliteit <br />

<br />

Trend 3 – Opkomst van de georganiseerde criminaliteit <br />

<br />

Trend 4 – Veranderend daderprofiel <br />

<br />

Trend 5 – Emancipatie van het slachtoffer <br />

<br />

Trend 6 – Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit <br />

<br />

Trend 7 – Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme en de<br />

bestrijding ervan <br />

<br />

Trend 8 – Groeiend belang van de ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger <br />

<br />

Trend 9 – Invoering integraal veiligheidsbeleid <br />

<br />

Trend 10 – Opkomst supportersgeweld als nieuwe vorm van grootschalige<br />

ordeverstoringen <br />

<br />

Trend 11 – Toenemende maatschappelijke en politieke aandacht voor huiselijk geweld,<br />

opkomst van het begrip. <br />

<br />

Trend 12 – Inburgering begrip Zinloos Geweld <br />

<br />

Trend 13 – Heroriëntatie en reorganisatie van de krijgsmacht: van verdediging van<br />

Nederland en de landen van de NAVO naar de deelname aan internationale vredesmissies<br />

<br />

<br />

Trend 14 – Nuclearisering van Nederland <br />

<br />

Trend 15 – Toenemende inzet van de krijgsmacht bij binnenlandse en internationale<br />

politionele taken <br />

<br />

Trend 16 – Toenemende bemoeienis van het parlement en de samenleving met de inzet<br />

van de krijgsmacht bij internationale missies <br />

<br />

Trend 17 – Verandering in de taken van inlichtingendiensten onder invloed van<br />

internationale ontwikkelingen <br />

<br />

Trend 18 – Opkomst en afname oud terrorisme <br />

<br />

Trend 19 – Opkomst modern terrorisme <br />

<br />

Trend 20 – Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de overheid<br />

<br />

<br />

Trend 21 – De opkomst van nieuwe infectieziekten en de terugkeer van oude<br />

infectieziekten onder invloed van maatschappelijke en medische ontwikkelingen <br />

<br />

Trend 22 – Toenemende controle Geneesmiddelen <br />

<br />

<br />

2


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Trend 23 – Toenemende aandacht voor voedselveiligheid en toenemende<br />

voedselveiligheid <br />

<br />

Trend 24 – Toenemende aandacht voor productveiligheid (nietAvoedingsmiddelen) <br />

<br />

Trend 25 – De opkomst en de ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid <br />

<br />

Trend 26 – Opkomst van megaAevenementen <br />

<br />

Trend 27 – Toenemend integrale organisatie van veiligheid <br />

<br />

Trend 28 – Toename (aandacht voor) agressie en geweld tegen hulpdiensten en<br />

personen met een publieke taak <br />

<br />

Trend 29 – Toenemende maatschappelijke inbedding van de politie <br />

<br />

<br />

Hotspot 1 – Acties ZuidAMolukkers <br />

<br />

Hotspot 2 – Kruisrakettendebat <br />

<br />

Hotspot 3 – De besmetting van hemofilieApatiënten met Hiv <br />

<br />

Hotspot 4 – DESAdochters <br />

<br />

Hotspot 5 – Kernramp van Tsjernobyl <br />

<br />

Hotspot 6 – De IRTAaffaire <br />

<br />

Hotspot 7 – Liquidatie van Klaas Bruinsma <br />

<br />

Hotspot 8 – Verbod op asbest <br />

<br />

Hotspot 9 – De val van Srebrenica <br />

<br />

Hotspot 10 – BSE in Nederland <br />

<br />

Hotspot 11 – Herculesramp <br />

<br />

Hotspot 12 – LegionellaAuitbraak Bovenkarspel <br />

<br />

Hotspot 13 – Vuurwerkramp Enschede <br />

<br />

Hotspot 14 – Cafébrand Volendam <br />

<br />

Hotspot 15 – Aanslagen New York, Madrid en London <br />

<br />

Hotspot 16 – Dance Valley 2001 <br />

<br />

Hotspot 17 – De moord op Pim Fortuyn <br />

<br />

Hotspot 18 – Moord op Theo van Gogh <br />

<br />

Hotspot 19 – Schipholbrand <br />

<br />

3


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

1. Curricula Vitae Experts<br />

2. Literatuurlijst<br />

3. Lijst Trends en hotspots Domein Gezondheid<br />

4. Lijst Trends en hotspots Domein Wonen<br />

<br />

4


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Verantwoording <strong>domein</strong>indeling<br />

Het <strong>domein</strong> ‘<strong>Veiligheid</strong>’ geldt als een complex <strong>domein</strong>. Het is een groot <strong>domein</strong> waarin<br />

vele, uiteenlopende onderwerpen aan de orde komen. Het <strong>domein</strong>, zoals het in het<br />

projectplan van het <strong>Nationaal</strong> <strong>Archief</strong> is omschreven, omvat de volgende onderwerpen 1 :<br />

<br />

A openbare orde<br />

A landsverdediging<br />

A criminaliteit<br />

A hulpverlening (brandweer, politie, ambulancedienst)<br />

A terrorismebestrijding<br />

A verkeersveiligheid<br />

A rampen<br />

A veiligheid op de werkplek (arbo)<br />

A voedselveiligheid<br />

Deze indeling heeft als beginpunt gediend voor een onderverdeling van het <strong>domein</strong> in<br />

vier sub<strong>domein</strong>en / deelonderzoeken, waarin die onderwerpen zijn ondergebracht die een<br />

zekere samenhang vertonen. Op basis van gesprekken met experts en literatuur zijn<br />

hieraan infectieziekten, geneesmiddelen en gevaarlijke stoffen toegevoegd. (In de<br />

praktijk blijken de gevaarlijke stoffen, samen met rampen, te vallen onder de trend<br />

‘Opkomst van het extern veiligheidsbeleid’.) De vastgestelde sub<strong>domein</strong>en /<br />

deelonderzoeken bestaan uit:<br />

A Deelonderzoek 1: Criminaliteit en sociale veiligheid. 2<br />

A Deelonderzoek 2: Defensie 3 , inlichtingendiensten en terrorismebestrijding.<br />

A Deelonderzoek 3: <strong>Veiligheid</strong> en geneesmiddelen, veiligheid en infectieziekten,<br />

voedselveiligheid, productveiligheid.<br />

A Deelonderzoek 4: Openbare orde, hulpverlening, rampen.<br />

Uit pragmatisch oogpunt zijn de sub<strong>domein</strong>en ‘verkeersveiligheid’ en ‘veiligheid op de<br />

werkplek (arbo)’ ondergebracht bij, respectievelijk, de <strong>domein</strong>en Verkeer en vervoer en<br />

Werk, inkomen en bestedingen. Trends op het gebied van veiligheid in termen van<br />

‘Nederland vs. het water’ worden besproken bij Milieu. Zij zullen dus in desbetreffende<br />

rapporten aan de orde komen.<br />

De trends op het gebeid van <strong>Veiligheid</strong> worden in dit rapport gepresenteerd per<br />

sub<strong>domein</strong> omdat dit een logische structuur oplevert en de trends zo enige onderlinge<br />

samenhang vertonen. In de uiteindelijke database zullen genoemde trends en hotspots<br />

enerzijds een zelfstandig leven leiden, doch anderzijds door het aanleggen van<br />

allerhande onderlinge relaties toch een zekere onderlinge samenhang kennen. Bovendien<br />

kunnen bepaalde trends c.q. hotspots dan aan verschillende <strong>domein</strong>en worden<br />

gekoppeld.<br />

<br />

1 Zie: Concept eindrapport waarderingsmethodiek, 2009: 13A14. De <strong>domein</strong>indelingen en maatschappelijke<br />

hoofdfuncties worden door het Onderzoeksteam HMA als gegeven beschouwd. Dat wil zeggen dat ze niet<br />

worden geproblematiseerd, maar als beginpunt van onderzoek worden genomen. De <strong>domein</strong>indeling wordt<br />

daarbij vrij strak nagevolgd; deze is vooralsnog slechts aangevuld met een 15 e <strong>domein</strong>, ‘Cultuur, levensstijl en<br />

mentaliteit’. De maatschappelijke hoofdfuncties worden gebruikt als eerste aanzet om het desbetreffende<br />

<strong>domein</strong> in kaart te brengen. Op basis van stap 0 van de methodiek wordt vervolgens een pragmatische aanpak<br />

(eventueel met sub<strong>domein</strong>en) voor het <strong>domein</strong> vastgesteld.<br />

2 Onder sociale veiligheid verstaan we veiligheid in de (semiA)publieke ruimte.<br />

3 Defensie is een meer algemene term dan landsverdediging, en daardoor in het kader van de taken van<br />

defensie ten behoeve van de landsA en internationale veiligheid beter geschikt.<br />

5


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Trendanalyse <strong>Veiligheid</strong> – algemeen:<br />

‘Zorg voor <strong>Veiligheid</strong>’ is op zichzelf al een maatschappelijke trend die zich in de periode<br />

1976 tot en met 2005 nadrukkelijk manifesteert. De eerste trend in deze rapportage<br />

bestaat daarom uit een overkoepelende trendbeschrijving, waarin de verschillende<br />

aspecten van de opkomst van <strong>Veiligheid</strong> als maatschappelijk thema aan de orde komt.<br />

De SCPArapporten 4 die door het onderzoeksteam als bron (en daarmee startpunt) voor de<br />

<strong>trendanalyse</strong> per <strong>domein</strong> worden gebruikt beschrijven met name trends op het gebied<br />

van criminaliteit, en het groeiende belang van veiligheid in de samenleving. Voor het<br />

identificeren van de trends met betrekking tot de overige onderwerpen / sub<strong>domein</strong>en is<br />

daarom intensief gebruik gemaakt van interviews met experts en aanvullende literatuur.<br />

De geraadpleegde experts zijn:<br />

<br />

• Prof.dr. Ben Ale (Hoogleraar <strong>Veiligheid</strong> en Rampenbestrijding aan de TU Delft)<br />

• Dhr. Doede Bakker (beleidsadviseur Europese productregelgeving, normalisatie en<br />

certificatie bij FMEACWM)<br />

• Drs. Leon van Damme (Onderzoeker Instituut voor Nederlandse Geschiedenis)<br />

• Dr. Henk Ferwerda (directeur onderzoeksbureau Beke)<br />

• Prof.dr. Cyrille Fijnaut (Hoogleraar Rechtsvergelijking KUB, criminoloog)<br />

• Dr. Beatrice de Graaf (Universitair hoofddocent Centre for Terrorism &<br />

Counterterrorism)<br />

• Prof.dr. Bob de Graaff (Hoogleraar terrorisme en contraterrorisme)<br />

• Prof.dr. Kees van Grootheest (Bijzonder hoogleraar Geneesmiddelenbewaking en<br />

geneesmiddelenveiligheid RUG, directeur Lareb)<br />

• Prof.dr. Edward Kleemans van het WODC en de VU (Hoogleraar Zware<br />

Criminaliteit en Rechtshandhaving, hoofd afdeling Rechtshandhaving WODC)<br />

• Dr. Christ Klep (Militair historicus)<br />

• Drs. Cas Schreuder (Beleidsmedewerker ministerie van Binnenlandse Zaken)<br />

• Dr. Jim van Steenbergen (Hoofd van de Landelijke Coördinatie<br />

Infectieziektebestrijding, RIVM)<br />

• Dhr. Rob Theelen (Beleidsmedewerker VWA, Bureau Risicobeoordeling)<br />

• Drs. Lodewijk van Vliet (Projectleider Programmasturing en Control, ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken)<br />

• Prof.dr. Karin Wittebrood (Bijzonder hoogleraar Sociale veiligheid in de stedelijke<br />

publieke ruimte UvA, wetenschappelijk medewerker SCP)<br />

Voor uitgebreidere CV’s van deze experts wordt verwezen naar de bijlage. Alle in dit<br />

rapport gepresenteerde trends en hotspots zijn door een of meer experts gevalideerd.<br />

In dit rapport is per trend een overzicht toegevoegd van alle gebruikte bronnen en<br />

literatuur voor de desbetreffende trend. Een overzicht van alle gebruikte literatuur voor<br />

het hele <strong>domein</strong> is als bijlage toegevoegd.<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 1: Criminaliteit en sociale veiligheid<br />

Uit pragmatische overwegingen zijn alle trends die samenhangen met geweld geclusterd<br />

onder het eerste deelonderzoek. Geweld bleek op basis van het onderzoek een belangrijk<br />

thema te zijn dat deels onder sociale veiligheid dan wel openbare orde valt A in geval van<br />

zinloos en supporters geweld A , deels van huiselijke aard is, en deels een sterke<br />

samenhang vertoont met de opkomst van de georganiseerde criminaliteit.<br />

De trend ‘Toenemende druk op het handhavingsA en strafrechtelijke systeem’, die is<br />

geïdentificeerd op basis van de SCPApublicaties, komt aan de orde in het <strong>domein</strong> Recht,<br />

omdat het onderwerpen zijn die specifiek bij dat <strong>domein</strong> horen. Thema’s als prostitutie<br />

<br />

4 ‘Sociaal en Cultureel Rapport 1998.25 jaar sociale verandering’, en ‘De sociale staat van Nederland 2001,<br />

2003, en 2005’.<br />

6


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

en drugs worden om pragmatische redenen ook bij Recht besproken, aangezien zij sterk<br />

samenhangen met handhaving dan wel nietAhandhaving, ofwel gedogen.<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 2: Defensie, inlichtingendiensten en<br />

terrorismebestrijding<br />

Terrorismebestrijding behandelt in samenhang met de ontwikkeling van de<br />

inlichtingendiensten, de opkomst (en afname) van het oud en modern terrorisme en<br />

toenemend gevoel van onveiligheid. Deze keuze is gemaakt omdat terrorismebestrijding<br />

niet los gezien kan worden van de genoemde onderwerpen. Er is een scheiding gemaakt<br />

tussen oud en modern terrorisme, omdat dit ook in de literatuur duidelijk onderscheiden<br />

entiteiten zijn. In de beschrijving van de trends wordt duidelijk waarom.<br />

De trend Toenemend gevoel van onveiligheid gaat om dreiging van buitenaf. De trend die<br />

qua titel op deze trend lijkt, Groeiend belang van de veiligheidsgevoelens van de burger,<br />

heeft betrekking op met name sociale veiligheid en criminaliteit.<br />

De organisatorische trends m.b.t. de krijgsmacht (bijvoorbeeld de modernisering van de<br />

krijgsmacht) worden niet binnen het <strong>domein</strong> <strong>Veiligheid</strong> behandeld, omdat dit type<br />

ontwikkelingen niet direct verband houdt met dit thema. Bovendien zou dan voor andere<br />

organisaties, zoals bijvoorbeeld de politie en de brandweer, ook dergelijke trends moeten<br />

worden beschreven. Het lijkt meer voor de hand te liggen om dit type trends bij het<br />

<strong>domein</strong> Politiek en Bestuur aan de orde te laten komen.<br />

De Val van de Muur is vanzelfsprekend een belangrijke hotspot in het kader van<br />

(internationale) veiligheid, zoals het ook een belangrijke hotspot is voor bijvoorbeeld het<br />

<strong>domein</strong> Verhouding met het buitenland. Het zal dan ook in het laatstgenoemde<br />

deelrapport als hotspot worden opgenomen.<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 3: <strong>Veiligheid</strong> en geneesmiddelen, veiligheid en<br />

infectieziekten, voedselveiligheid, productveiligheid<br />

De maatschappelijke hoofdfunctie ‘voedselveiligheid’ is in het onderzoek uitgebreid in die<br />

zin dat ook trends op het terrein van veiligheid van geneesmiddelen, infectieziekten en<br />

producten zijn meegenomen. In de periode 1976 tot en met 2005 wordt Europese<br />

regelgeving van steeds groter belang op dit gebied. Europeanisering wordt in dit rapport<br />

echter niet als aparte trend beschreven. Wel komen in de verschillende<br />

trendbeschrijvingen manifestaties van Europeanisering aan de orde. Dit sluit aan bij de<br />

aanname dat Europeanisering (waarschijnlijk) een metatrend is, wat zou impliceren dat<br />

een <strong>trendanalyse</strong> op verschillende <strong>domein</strong>en manifestaties van Europeanisering aan het<br />

licht zouden moeten brengen. In het <strong>domein</strong> Recht wordt vervolgens meer aandacht<br />

besteed aan de toenemende invloed van Europees recht en Europese regelgeving op<br />

nationaal recht.<br />

De ruiming van veestapels (varkenspest, MKZAcrisis) als hotspots komen aan bod in<br />

<strong>domein</strong> Economie, omdat dit geen kwestie van veiligheid was, maar een economische<br />

achtergrond had. BSE wordt wel behandeld als hotspot, omdat dit gevaarlijk werd geacht<br />

voor gezondheid van mensen (medische veiligheidsrisico).<br />

De (aandacht voor) geneesmiddelenveiligheid is vooral geleid door incidenten. De<br />

SoftenonAaffaire in de jaren zestig is hiervan de bekendste, maar valt buiten het bestek<br />

van dit onderzoek. In de periode 1976A2005 zijn alleen de zaken rond DES en de<br />

besmetting van hemofiliepatiënten als hotspot te identificeren. Aids is reeds als hotspot<br />

aan de orde gekomen in het deelrapport Gezondheid. (Voor de volledigheid zijn de trends<br />

en hotspots vallende onder de <strong>domein</strong>en Gezondheid en Wonen als bijlagen in dit rapport<br />

opgenomen.)<br />

<br />

7


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Opmerkingen bij deelonderzoek 4: Openbare orde, hulpverlening, rampen<br />

Geweld in de publieke ruimte zou vanzelfsprekend ook onder het kopje openbare orde<br />

gevat kunnen worden, maar – zoals eerder gezegdA is er voor gekozen de verschillende<br />

vormen van geweld te clusteren onder (bedreiging van) sociale veiligheid. De<br />

krakersrellen van 1980 zijn ook voorbeelden van verstoringen van de openbare orde,<br />

maar zullen worden besproken als hotspot in het kader van het <strong>domein</strong> Wonen. De<br />

hulpdiensten worden besproken voor zover zij betrekking hebben op trends op het<br />

gebied van veiligheid. Organisatorische trends komen, zoals ook in het geval van de<br />

krijgsmacht, aan de orde in het <strong>domein</strong> Politiek en Bestuur. Een uitzondering hierop<br />

vormt de trend ‘Toenemende maatschappelijke inbedding van de politie’, deze trend is<br />

om pragmatische redenen wel in dit rapport opgenomen.<br />

<br />

8


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Individualisering<br />

A Secularisatie<br />

A Medialisering<br />

A Verzakelijking<br />

A Trend: (de meeste trends die vallen onder dit <strong>domein</strong>)<br />

A Trend: juridisering van de samenleving<br />

A Trend: opkomst en teruggang van de gedoogcultuur<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Recht<br />

Vanaf begin jaren tachtig.<br />

!<br />

Tot begin jaren tachtig stond het begrip veiligheid minder hoog op de maatschappelijke<br />

en politieke agenda dan in de decennia erna. Sterker nog, de Wetenschappelijke Raad<br />

voor Regeringsbeleid voorspelde in 1977 dat bijvoorbeeld criminaliteit in 2000 een<br />

randverschijnsel zou zijn. [Boutellier, 2007, 184] Desondanks werd veiligheid in de loop<br />

van de jaren tachtig een belangrijk maatschappelijk thema, dat op uiteenlopende<br />

terreinen speelde. De toename van criminaliteit werd een bron van maatschappelijke<br />

onrust en deed de gevoelens van onveiligheid van de burger groeien. Internationale<br />

rampen als die in Tsjernobyl maakten dat de overheid beleid ontwikkelde op het gebied<br />

van externe veiligheid. Ook de aanslagen van 9 september 2001 op de Twin Towers<br />

vormden een aanslag op de veiligheidsgevoelens van de burger.<br />

De groeiende behoefte aan veiligheid werd zodoende gevoed door een opeenvolging van<br />

ontwikkelingen en gebeurtenissen. Desondanks was de samenleving in diezelfde periode<br />

veiliger dan ooit. De burger was gezonder, welvarender en had een hogere<br />

levensverwachting, maar zag zich tezelfdertijd geconfronteerd met nieuwe onzekerheden<br />

die samenhingen met maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing, opwarming van<br />

de aarde, globalisering, ziekten en migratie. (Jonker 2007, 27) Voor de<br />

geïndividualiseerde, geseculariseerde burger konden deze onzekerheden niet langer<br />

worden verklaard dan wel opgelost door zich neer te leggen bij het lot. In de nieuwe<br />

maatschappelijke orde kende iedere situatie een verantwoordelijke, en in de ogen van de<br />

burger was de overheid bij uitstek verantwoordelijk voor kwesties rond veiligheid.<br />

[Interview met Safranski door Van den Bergh, 2005, 29]<br />

Dit werd gestimuleerd door ontwikkelingen als de politisering, juridisering, mobilisering<br />

en medialisering van veiligheid, crises en rampen. Dat wil zeggen dat bij incidenten<br />

betreffende de veiligheid in toenemende mate werd gedacht in termen van<br />

verantwoordelijke autoriteiten, strafrechtelijke consequenties, en genoegdoening voor de<br />

slachtoffers en gedupeerden. De media speelden bovendien niet alleen een belangrijke<br />

rol in het verspreiden van nieuws rond onheil, maar ook in de publieke roep om controle<br />

en verantwoording. [Rosenthal, 2009, 23A27]<br />

De overheid kwam ondertussen ‘in een spagaat tussen terugtreden en optreden’ te<br />

zitten. [Boutellier 2007, 191A192] In reactie op specifieke gebeurtenissen, bijvoorbeeld<br />

de vuurwerkramp in Enschede, werd ingegrepen en aangestuurd op beter toezicht,<br />

terwijl in het algemeen het overheidsbeleid in toenemende mate gericht was op<br />

‘responsabilisering’, ofwel op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. In meer<br />

9


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

specifieke zin ging de overheid na aanleiding van de vuurwerkramp en de cafébrand in<br />

Volendam, na jaren van bestuurlijk gedogen, weer over op het handhaven en controleren<br />

van vergunningen.<br />

Het toenemende belang van veiligheid bracht voor de overheid groeiende kosten met<br />

zich mee. Voor criminaliteitsbestrijding en rechtshandhaving werd in 1972 2,2 miljoen<br />

uitgegeven tegen 7,6 miljard in 2009. Per hoofd van de bevolking betekende dit een<br />

stijging van 290 naar 458 euro. [website profnews]<br />

De toegenomen aandacht voor veiligheid ging gepaard met de opkomst van een private<br />

beveiligingsA en opsporingsbranche. Tussen begin jaren tachtig tot eind jaren negentig<br />

verdubbelde het aantal werknemers in de particuliere beveiliging. Naast private bewaking<br />

is sprake van een groeiend aantal commerciële aanbieders van (bedrijfsA)rechercheA en<br />

opsporingsdiensten. [website tegenwicht]<br />

<br />

A Overheid<br />

A Burger<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Private beveiligingsA en opsporingsbranche<br />

A Media<br />

""<br />

A Rosenthal. ‘Crisis en crisismanagement’, in Muller e.a, Crisis. Studies over crisis<br />

en crisisbeheersing (Deventer 2009) 5A29.<br />

A Van Duin, ‘Rampen in Nederland’ in Muller e.a, Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 33A60.<br />

A Bos en De Jong, ‘Crisiscommunicatie’ in Muller e.a, Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 429A445.<br />

A Schaap, Veilige evenementen, 2009 (Uitgave van het Instituut voor <strong>Veiligheid</strong>sA<br />

en Crisismanagement COT)<br />

A Hans Boutellier ‘Tussen controle en vertrouwen. De ontwikkeling van veiligheid en<br />

burgerschap’ in: Madelon de Keizer, Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007)<br />

A Ed Jonker, ‘Van veiligheidskooi naar kreukelzone. Over onzekerheid en<br />

vertrouwen’, in Madelon de Keizer, Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007)<br />

A Boutellier, De <strong>Veiligheid</strong>sutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf (Den Haag 2003) 1A21.<br />

A Hans Boutellier e.a., Leven in een risicosamenleving (Amsterdam 2005)<br />

A Rüdiger Safranski geciteerd uit Babs van den Bergh en René Gudde, ‘Deskundigen<br />

spreken nooit het laatste woord’, in Hans Boutellier e.a., Leven in de<br />

risicosamenleving (Amsterdam 2005) 27A33 (eerder gepubliceerd in De Groene<br />

Amsterdammer, jrg. 128, nr. 47, 19A11A2004).<br />

A http://www.profnews.nl/944016/overheidskostenAveiligheidAnemenAsterkAtoe<br />

(geraadpleegd 7 februari 2011)<br />

A http://www.tegenwicht.org/10_amerikanisering/veiligheid.htm (geraadpleegd 7<br />

februari 2011)<br />

10


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Metatrend: Individualisering<br />

A Metatrend: Informatisering<br />

A Metatrend: Verzakelijking<br />

A Metatrend: Medialisering / Emotionalisering<br />

A Metatrend: Welvaartsgroei<br />

A Trend: Opkomst georganiseerde misdaad<br />

A Trend: Veranderend daderprofiel<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Trend: Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme en de<br />

bestrijding ervan<br />

Vanaf begin jaren ‘80<br />

!<br />

De eerste decennia na de oorlog kende Nederland zulke lage criminaliteitscijfers dat er<br />

bijna sprake was van volledige handhaving op het gebied van openbare orde en<br />

veiligheid. De overheid hoefde op dit gebied dan ook nauwelijks beleid te ontwikkelen.<br />

Vanaf de tweede helft van de jaren ’60 veranderde het beeld echter ‘snel en ingrijpend’.<br />

De problemen rond criminaliteit namen in omvang en ernst toe. (Cachet en Ringeling,<br />

2004, 635)<br />

De criminaliteitsgroei hing samen met een aantal (macroA)veranderingen in de<br />

samenleving. De groeiende welvaart en urbanisatie zorgden voor een<br />

criminaliteitsimpuls. Daarnaast kwam de jeugdcultuur op en werd afstand gedaan van de<br />

traditionele gezagsverhoudingen. Vanaf de jaren zestig was bovendien het gebruik van<br />

alcohol en drugs sterk toegenomen, wat niet alleen gevolgen had voor de sociale<br />

veiligheid, maar ook een grote illegale markt voor met name drugs met zich meebracht.<br />

(Bruinsma, 2004, 291)<br />

Tussen 1980 en 1984 groeide de hoeveelheid geregistreerde criminaliteit in Nederland<br />

aanzienlijk en vond het altijd veilige Nederland aansluiting bij het Europese gemiddelde.<br />

(Van de Bunt, 2004, 680) Criminaliteit werd een zichtbaar probleem, met name de veel<br />

voorkomende, minder zware misdrijven, ofwel de kleine criminaliteit. De commissie<br />

‘Kleine criminaliteit’ onder leiding van voorzitter Roethof kreeg de opdracht dit probleem<br />

in kaart te brengen. De resultaten van het onderzoek werden in 1985 gepubliceerd in de<br />

nota Samenleving en criminaliteit. De overheid koos voor een beleid waarin de preventie<br />

van kleine criminaliteit en de harde aanpak van georganiseerde criminaliteit prioriteit<br />

kregen. (Cachet en Ringeling, 2004, 636) In de tweede helft van de jaren tachtig groeide<br />

het besef dat juist de georganiseerde misdaad een gevaar vormde voor de Nederlandse<br />

samenleving. In de nota Georganiseerde misdaad in Nederland uit 1992 ging het<br />

ministerie op deze problematiek in. (Van de Bunt, 2004, 683)<br />

Het karakter van de criminaliteit in Nederland veranderde in de loop van de jaren<br />

geleidelijk. De ideologisch geïnspireerde criminaliteit van de jaren zeventig en tachtig (de<br />

Molukse treinkapingen, de aanslagen van RaRa, etc.) verdween nagenoeg. Andere<br />

delicten, zoals drugshandel, fraude en overvallen, wonnen aan belang. (SCP 1998)<br />

Daarnaast dienden zich nieuwe delicten aan als de fabricage en handel in synthetische<br />

drugs als ecstasy, internetfraude en andere vormen van cybercrime. (SCP 1998)<br />

Bovendien was sprake van verharding van delicten. Enerzijds was dit te wijten aan de<br />

opkomst van criminaliteit met een sterk expressief karakter, zoals uitgaansA of<br />

verkeersgeweld en/of gebruik van irrationeel dan wel ‘zinloos geweld’. Deze vormen van<br />

geweld worden vaak (mede) veroorzaakt door overmatig drugs en alcoholmisbruik.<br />

11


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Anderzijds was sprake van verharding van delicten als gevolg van verschuiving van het<br />

type delict. Zo heeft geslaagde preventie van inbraken, waarbij relatief weinig geweld<br />

werd gebruikt, ertoe geleid dat men is overgegaan op het plegen van overvallen, waarbij<br />

relatief veel slachtoffers worden gemaakt. (SCP 1998)<br />

<br />

A ministerie van Justitie<br />

A ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties<br />

A Commissie Kleine criminaliteit (CommissieARoethof)<br />

""<br />

A Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

A Cachet, A. en A.B. Ringeling, ‘Integraal veiligheidsbeleid: goede bedoelingen en<br />

wat ervan terechtkwam’, in: Muller, E.R. (ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 635A660.<br />

A Dienst Nationale Recherche Informatie, <strong>Nationaal</strong> dreigingsbeeld zware of<br />

georganiseerde criminaliteit (Zoetermeer, 2004).<br />

A Bruinsma, G.J.N., ‘Oorzaken van veranderingen in onveiligheid’, in: Muller, E.R.<br />

(ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan<br />

den Rijn 2004) 189A210.<br />

A Bruinsma, G.J.N. e.a., ‘De stad en de sociale onveiligheid’, in: Muller, E.R. (ed.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 279A318.<br />

A Boutellier, H., ‘<strong>Veiligheid</strong>sutopie’, in: Muller, E.R. (ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 125A152.<br />

A Bunt, H. van de, ‘Organised Crime Policies in the Netherlands’, in: C.J.C.F. Fijnaut<br />

en L. Paoli: Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in<br />

the European Union and Beyond (Dordrecht, 2004) 677A713.<br />

A Stol, W. Ph., ‘Geweld in Nederland: aard, omvang en ontwikkeling. Van grote<br />

lijnen naar een lokale oriëntatie’, in: Muller, E.R. (ed.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 211A232.<br />

12


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Individualisering<br />

A Verzakelijking<br />

A Multiculturalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Europeanisering<br />

A Trend: Veranderend karakter van criminaliteit<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Hotspot: De IRTAaffaire<br />

Vanaf de jaren 80<br />

!<br />

Vanaf het begin van de jaren tachtig was de georganiseerde criminaliteit in Nederland in<br />

opkomst. Dit was geen typisch Nederlands verschijnsel: door de opkomst van drugs in de<br />

jaren zeventig en tachtig ontstond een transnationale drugshandel die werd gerund door<br />

internationaal opererende criminele organisaties. (Interview Kleemans)<br />

De eerste jaren was er nauwelijks sprake van publieke en de politieke onrust rond het<br />

fenomeen. De georganiseerde misdaad was niet zichtbaar in het straatbeeld en werd<br />

bovendien nog nauwelijks serieus in kaart gebracht. Aan het eind van de jaren tachtig<br />

kwam hierin verandering toen de eerste empirische analyses m.b.t. het onderwerp<br />

verschenen. Daaruit bleek het probleem van de georganiseerde misdaad groter te zijn<br />

dan tot die tijd was aangenomen, een gegeven dat door de media werd opgepikt. De<br />

moord in 1991 op drugsbaron Klaas Bruinsma bij het Hilton Hotel in Amsterdam maakte<br />

de problematiek nog zichtbaarder. De eerdere laconieke houding ten opzichte van de<br />

georganiseerde misdaad maakte plaats voor een gevoel van maatschappelijke en<br />

politieke urgentie.<br />

Het ministerie van Justitie liet in 1992 een nota verschijnen onder de naam<br />

Georganiseerde misdaad in Nederland, waarin benadrukt werd dat de georganiseerde<br />

misdaad, mede gezien de morele en economische gevolgen, een groot gevaar vormde<br />

voor de Nederlandse samenleving . Dit vroeg niet alleen om hardere repressieve<br />

maatregelen, maar ook om een preventieve aanpak waaraan de samenleving een<br />

bijdrage te leveren had. Dit was een breuk met het beleid dat zijn oorsprong vond in de<br />

nota Samenleving en criminaliteit uit 1985 waarin alleen politie en justitie<br />

verantwoordelijkheid droegen voor de preventie van georganiseerde misdaad.<br />

Dankzij de IRTAaffaire en de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (de<br />

commissieAVan Traa) die daarvan het gevolg was, werd onder leiding van professor<br />

Fijnaut voor het eerst een grootschalig onderzoek gestart naar de aard, ernst en omvang<br />

van georganiseerde misdaad in Nederland. Volgens diens definitie is er sprake van<br />

georganiseerde criminaliteit ‘indien groepen die primair gericht zijn op illegaal gewin<br />

systematisch misdrijven plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving, en in staat<br />

zijn deze misdaden op betrekkelijk effectieve wijze af te schermen.' [Geciteerd in WODC<br />

Monitor 1998: 2] Voorbeelden van zware, georganiseerde criminaliteit zijn de handel in<br />

traditionele en synthetische drugs, mensensmokkel, vrouwenhandel, wapenhandel,<br />

fraude en witwassen.<br />

De ontwikkelingen in de georganiseerde misdaad werden sindsdien nauwlettend in kaart<br />

gebracht. Uit onderzoek bleek dat de georganiseerde criminaliteit in Nederland een sterk<br />

transitkarakter heeft. Dat wil zeggen dat veel grensoverschrijdend handelsverkeer<br />

plaatsvindt van zowel mensen (vrouwen en vluchtelingen) en verboden goederen als<br />

drugs, wapens en gestolen auto's. Het grote belang van mobiliteit, transport en logistiek<br />

13


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

voor de uitvoering van misdrijven sluit in die zin aan bij de traditie van Nederland als<br />

handelsland.<br />

De Nederlandse georganiseerde criminaliteit bleek daarnaast geen vastomlijnde<br />

piramidale structuur te hebben, maar te bestaan uit 'criminele netwerken, waarbinnen<br />

daders in wisselende verbanden samenwerken'. [Kleemans e.a. 2002, 2] Bepaalde<br />

personen nemen als financier of organisator een belangrijke plek als de 'knooppunten'<br />

van het netwerk. Anderen fungeren als facilitators, zoals geldwisselaars, witwassers,<br />

documentvervalsers en transporteurs, die specifieke diensten leveren aan het criminele<br />

netwerk.<br />

Deze criminele netwerken worden grotendeels gevormd op basis van familieA en<br />

vriendschapsbanden. Daarnaast hebben ze een etnisch heterogeen karakter doordat de<br />

belangrijkste toevoerlanden voor drugs in Nederland (Turkije voor heroïne, Marokko voor<br />

cannabis en Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen voor Colombiaanse cocaïne)<br />

een grote vertegenwoordiging van immigranten in Nederland hebben, met sterke banden<br />

met de landen van herkomst . Kortom: 'Economische en demografische kenmerken<br />

maken Nederland extra aantrekkelijk voor transnationale vormen van georganiseerde<br />

criminaliteit.’ [DNRI, 2004: 58]<br />

Begin jaren negentig maakte de geïmproviseerde aanpak van georganiseerde<br />

criminaliteit, plaats voor 'verwetenschappelijking van het beleid'. [Van de Bunt, 2007:<br />

678] Het netwerkkarakter van georganiseerde criminaliteit vroeg om een andere aanpak<br />

dan een piramidestructuur. Een groot deel recherchecapaciteit werd besteed aan de<br />

bestrijding van georganiseerde criminaliteit, waarbij de 'Strategie van korte klappen'<br />

centraal kwam te staan. Niet de langdurige observatie van en infiltratie in de criminele<br />

organisatie werd het doel, maar het hard en goed raken van onderdelen van het<br />

netwerk. Internationale samenwerking was hierbij van groot belang. Daarnaast maakte<br />

de overheid gebruik van wetgeving als Melding Ongebruikelijke Transacties (MOT) en de<br />

Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) om het<br />

criminelen lastig te maken. Met een aantal maatregelen die in het gangbare taalgebruik<br />

bekend zijn komen te staan als ‘Plukze’Amaatregelen worden sinds 1993 pogingen<br />

gedaan het financiële voordeel dat criminelen uit hun strafbare activiteiten halen terug te<br />

vorderen. [website rechtsbegrippen]<br />

# In het ‘<strong>Nationaal</strong> Dreigingsbeeld 2004’ gaat men nog verder door te stellen dat criminele samenwerking in<br />

alle mogelijke vormen voorkomst. Van de traditionele piramide tot mengvormen als de 'kwal'.<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden<br />

A Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum (WODC)<br />

""<br />

A Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

A Bunt, H. van de, ‘Organised Crime Policies in the Netherlands’, in: C.J.C.F. Fijnaut<br />

en L. Paoli, Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in<br />

the European Union and Beyond (Dordrecht, 2004) 677A713.<br />

A Kleemans, E.R. e.a., Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Rapportage op<br />

basis van de WDOC6 monitor (WODC 1998)<br />

A Kleemans, Brienen, Van de Bunt (e.a.), Georganiseerde criminaliteit in Nederland.<br />

Tweede rapportage op basis van de WODC6monitor, (WODC 2002)<br />

A Van de Bunt, Kleemans (e.a.), Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Derde<br />

rapportage op basis van de monitor Georganiseerde Criminaliteit (WODC 2007)<br />

14


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Kleemans, E.R. en C.J. de Poot, Criminele carrières in de georganiseerde misdaad<br />

(Den Haag, 2007).<br />

A Dienst Nationale Recherche Informatie, <strong>Nationaal</strong> dreigingsbeeld zware of<br />

georganiseerde misdaad, (Zoetermeer 2004)<br />

A Ministerie van Justitie, Georganiseerde criminaliteit in Nederland (Den Haag<br />

1992).<br />

A Interview met Prof. Dr. E.R. Kleemans, 30 augustus 2010.<br />

A http://recht.blog.nl/begrippen/2006/05/18/plukAze (geraadpleegd 7 februari<br />

2011)<br />

15


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Individualisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Multiculturalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Veranderend karakter van criminaliteit<br />

1975 – na 2005<br />

!<br />

Onder verdachten en veroordeelden van criminaliteit is van oudsher sprake van een<br />

oververtegenwoordiging van jonge mannen. [Zie o.a. SCP/WODC/ CBS, 154]<br />

Desondanks vertoonde ‘het profiel’ van daders van criminaliteit in de loop van de periode<br />

1975 tot 2005 een zekere ontwikkeling: de daders werden jonger, de criminaliteit<br />

‘verkleurde’, en er was – in beperkte mate – sprake van emancipatie van de criminaliteit.<br />

Voor commune criminaliteit, de gangbare misdrijven die zijn opgenomen in het Wetboek<br />

van Strafrecht, geldt dat deze veelal gepleegd wordt door jongeren en jongvolwassenen.<br />

Sinds de Tweede Wereldoorlog is sprake van de ‘verjonging van de dader’ [SCP, 1998:<br />

634]. Dat wil zeggen dat het aantal jeugdige verdachten sterker gestegen is dan de groei<br />

van de verdachtenpopulatie als geheel. [Sociale Staat van Nederland 2005: 250]. Dit<br />

aantal blijft stijgen, met name voor geweldsmisdrijven en vernielingen. Daarbij speelt<br />

mee dat jeugdcriminaliteit steeds beter werd in de gaten werd gehouden [Sociale Staat<br />

van Nederland 2001: 175]. Het gangbare verloop van criminaliteit bij jonge dader is dat<br />

de frequentie van het plegen van delicten snel toeneemt vanaf ongeveer het 10 e<br />

levensjaar. Tussen het 15 e en 17 e levensjaar bereikt deze een piek, om vervolgens<br />

geleidelijk weer af te nemen. [Kleemans en De Poot in WODC Cahier 2007A13, 6] Het<br />

criminele gedrag gaat als het ware ‘vanzelf weer over’ op het moment dat men trouwt,<br />

kinderen of een vaste baan krijgt. (Kleemans en De Poot, 33)<br />

(Voor de georganiseerde misdaad is het beeld overigens anders. Onder de verdachten<br />

georganiseerde criminaliteit komen niet tot nauwelijks jeugdigen voor. De daders zijn<br />

juist relatief oud: 40% van hen komt pas tussen het 20 e en 30 e levensjaar voor het eerst<br />

in aanraking met justitie. Zij raken bij de georganiseerde criminaliteit betrokken door<br />

reeds bestaande sociale, werkA of beroepsgerelateerde relaties, hobby's of<br />

nevenactiviteiten, life events, of door bewuste rekrutering. [SCP/WODC/ CBS 154, 7]<br />

De zichtbare, sociale onveiligheid in de steden wordt dan ook voor een aanzienlijk deel<br />

veroorzaakt door jeugdige daders. Kenmerkend voor de jeugdcriminaliteit is het<br />

groepskarakter. Het zijn groepen vrienden die op straten, pleinen en in winkelcentra hun<br />

vrije tijd doorbrengen en in groepsverband delicten plegen. Bepaalde etnische jongeren<br />

zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitcijfers: Marokkaanse en Antilliaanse jongens<br />

en in mindere mate Surinaamse en Turkse jongens. Hiervoor zijn uiteenlopende<br />

verklaringen opgeworpen, variërend van hun achterstandspositie tot de woonomgeving,<br />

maar nog steeds is niet helemaal duidelijk welke factoren in welke mate van belang zijn.<br />

[Bruinsma, 2004: 294; Gijsberts en Dagevos, 2009: 2] Overigens betekent hun<br />

oververtegenwoordiging in de criminaliteitscijfers niet dat zij het grootste deel van de<br />

criminaliteit plegen.<br />

De oververtegenwoordiging van bepaalde etnische groepen in de jeugdcriminalitiet sluit<br />

aan bij het algemene beeld dat het veiligheidsprobleem ‘de afgelopen decennia verkleurd'<br />

is. Zoals Boutellier stelt hebben ‘etnische minderheden […] een groot aandeel in de<br />

criminaliteitscijfers’. [Boutellier, 2004: 199] Sinds eind jaren tachtig is het taboe op<br />

onderzoek naar het verband tussen allochtonen en criminaliteit in Nederland doorbroken.<br />

16


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

[Van der Leun en Engbersen, 2004: 249] Het beeld dat nietAwesterse allochtonen een<br />

relatief groot aandeel hebben in criminaliteit wordt inmiddels door verschillende studies<br />

onderschreven en baart zowel de overheid als de samenleving als geheel zorgen. [WODC<br />

Rapportage 1998: 8] Desondanks ligt het thema ‘Criminaliteit en migratie’ politiek nog<br />

altijd gevoelig.<br />

Waar het onderzoek zich in eerste instantie richtte op commune criminaliteit onder de<br />

vier grote groepen allochtonen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) is de<br />

aandacht sinds het begin van de 21 e eeuw verschoven naar nieuwe groepen immigranten<br />

als Joegoslaven en Afrikanen, de participatie van etnische groepen in de georganiseerde<br />

misdaad, en de rol van migranten bij mensensmokkel. Ook de mogelijke aanpak van<br />

overlast veroorzakende jongeren met een allochtone achtergrond krijgt veel aandacht.<br />

[Bruinsma, 2004: 293]<br />

Een laatste trend op het gebied van criminaliteit en daderschap is de constatering dat<br />

sprake is van een groeiend percentage van jonge, vrouwelijke daders. (SCP) Sinds 2000<br />

neemt volgens het KLPD het aantal vrouwelijke verdachten van misdrijven langzaam,<br />

maar structureel toe. [Van Tilburg, 2008: 6A12]<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A WODC<br />

A KLPD<br />

""<br />

A Sociaal Cultureel Planbureau, Sociaal Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

A Boutellier, H., De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf (Den Haag, 2003).<br />

A Bruinsma, G.J.N., ‘De stad en de sociale onveiligheid’, in: <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004), 279A318<br />

A Gijsberts, M. en J. Dagevos (ed.)., Jaarrapport integratie 2009 (Den Haag: Sociaal<br />

en Cultureel Planbureau 2009) 2.<br />

A Kleemans, E.R. en C.J. de Poot, Criminele carrières in de georganiseerde misdaad<br />

(Den Haag, 2007) 6.<br />

A Leun, van der, J.P. en Engbersen, G. in: Muller, E.R. (ed.) <strong>Veiligheid</strong>. Studies<br />

over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004), 233A252<br />

A Kleemans, E.R. e.a., Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Rapportage op<br />

basis van de WODC6monitor (Den Haag 1998) 8.<br />

A SCP / WODC / CBS, Jaarrapport Integratie 2005 (Den Haag 2005)<br />

A Tilburg, W. van, ‘Delictgedrag van vrouwen verandert. Vrouwen en criminaliteit<br />

1996A2007’, in Secondant, 22 5 2008, 6A12.<br />

17


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

! "<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Domein: Zorg voor verhouding met buitenland<br />

Jaren zestig A na 2005<br />

!<br />

In de jaren zestig van de twintigste eeuw is er een proces op gang gekomen dat tot de<br />

emancipatie van het slachtoffer heeft geleid. Er is bijvoorbeeld een nieuwe<br />

wetenschappelijke discipline ontstaan, de victimologie, die het slachtoffer centraal stelt.<br />

In de loop van tijd is het accent binnen deze wetenschap verschoven van de rol van het<br />

slachtoffer bij de totstandkoming van misdrijven naar de conditie en behoeftes van de<br />

slachtoffers zelf en het vormgeven aan hulpverlening (Scheepmaker 2007: 6). Ook in de<br />

samenleving is het slachtoffer steeds meer in het middelpunt van de belangstelling<br />

komen te staan. Dit kwam onder meer door de plotselinge en explosieve stijging van<br />

criminaliteit eind jaren zeventig en begin jaren tachtig die steeds meer slachtoffers<br />

maakte, en door de steeds mondiger wordende burger die, vaak in groepsverband, voor<br />

zijn rechten opkwam. Omdat een groot aantal delicten bij de politie ongeregistreerd<br />

bleef, begon men in 1978 met het uitvoeren van slachtofferenquêtes die op<br />

systematische basis ervaringen van slachtoffers in kaart brachten. Dit werd gedaan om<br />

beter inzicht te krijgen in de omvang en aard van het groeiende criminaliteitsprobleem<br />

en de mening van de burger over het functioneren van de politie en justitie te polsen. Er<br />

werden beleidsmatige maatregelen getroffen die slachtoffers van de criminaliteit in staat<br />

stelden zelfstandig op te treden. Het criminaliteitsprobleem wordt tegenwoordig<br />

grotendeels gezien als slachtofferprobleem (Van Dijk, Groenhuijsen en Winkel 2007: 20).<br />

Men spreekt dan ook van de ‘herontdekking van het slachtoffer’, van de ‘victimologische<br />

wending in het strafrechtelijk denken’ (Boutellier 1993) en van het ‘geëmancipeerde<br />

slachtoffer’ (Kool 1999).<br />

In het proces van verzelfstandiging van het slachtoffer hebben in Nederland drie<br />

ontwikkelingen een belangrijke rol gespeeld, namelijk de vrouwenbeweging en haar<br />

aandacht voor slachtoffers van geweld van mannen tegen vrouwen en kinderen, de<br />

aandacht voor gevolgen van de Tweede Wereldoorlog voor de door de oorlog getroffenen<br />

en de medische aandacht voor fysieke kindermishandeling (Boutellier 2003:108).<br />

Al in de jaren zestig werden enkele initiatieven gestart die het herstel van de verhouding<br />

tussen de dader en het slachtoffer van een delict of schaderegeling en<br />

conflictbemiddeling ten doel hadden. Zij worden dan ook beschouwd als voorlopers van<br />

de latere reguliere slachtofferhulpverlening (Boutellier 2003:108). Terwijl de eerste<br />

hulpverleningsprojecten vooral de resocialisatie van de dader beoogden, verschoof de<br />

aandacht steeds meer naar het slachtoffer, voor wie de straf niet zozeer verbetering van<br />

de dader maar eerder genoegdoening zou moeten bewerkstelligen (SCP6Rapport 1998:<br />

639). In de jaren zeventig en tachtig werden ook wetten aangenomen die de materiële<br />

erkenning van de oorlogsslachtoffers mogelijk maakten: de Wet Uitkering<br />

Vervolgingsslachtoffers en de Wet Uitkeringen BurgerAOorlogslachtoffers. Na de<br />

gijzelingacties van Molukse jongeren werd de noodzaak van psychiatrische hulpverlening<br />

aan de slachtoffers onderkend. De Stichting Psychotrauma werd in het leven geroepen,<br />

die niet alleen de slachtoffers van de gijzelingen begeleidde maar slachtoffers van<br />

criminaliteit in het algemeen. In 1970 werd de Vereniging tegen Kindermishandeling, in<br />

1972 de eerste Bureaus Vertrouwensartsen inzake Kindermishandeling en in 1974 het<br />

18


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

eerste BlijfAvanAm’nAlijfhuis opgericht. In de opvanghuizen voor mishandelde vrouwen<br />

werd in tegenstelling tot de gangbare hulpverlening mishandeling gezien als een<br />

maatschappelijk probleem en niet als een probleem van het individuele slachtoffer. In<br />

1979 gingen verschillende projecten en initiatieven samen in Landelijk Overleg<br />

Slachtofferhulp, in 1984 omgevormd tot de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp (LOS)<br />

(Boutellier 2008: 109/110). In overleg met de ANWB en het <strong>Nationaal</strong> Fonds<br />

Verkeersveiligheid breidde de LOS haar hulpverlening uit naar verkeersslachtoffers. In<br />

2002 fuseerden alle organisaties die aangesloten waren bij de LOS in één stichting onder<br />

de naam Slachtofferhulp Nederland (www.slachtofferhulp.nl). Het valt hierbij op dat wat<br />

slachtofferhulp betreft, slachtoffers van criminaliteit niet meer scherp worden<br />

onderscheiden van andere slachtoffers (SCP6Rapport 1998: 640)<br />

In de jaren tachtig werden enkele projecten m.b.t. slachtofferhulp voor het eerst van<br />

overheidswege gesubsidieerd. In de nota Samenleving en criminaliteit uit 1985 werd de<br />

subsidieverstrekking tot beleid gemaakt (Boutellier 2003: 111). De hulp aan slachtoffers<br />

groeide uit tot een van de kerntaken van justitiebeleid. Meerdere commissies werden<br />

ingesteld om de rechtspositie van het slachtoffer te onderzoeken, onder meer de<br />

werkgroep Aangifte sexuele misdrijven (voorzitter De Beaufort) en de werkgroep<br />

Justitieel Beleid en Slachtoffer (voorzitter Vaillant). De door hen opgestelde<br />

slachtofferrichtlijnen ten aanzien van een behoorlijke bejegening van het slachtoffer door<br />

politie en openbaar ministerie werden eind jaren tachtig dan ook ingevoerd. Het doel<br />

daarvan was de strafrechtelijke procedure zodanig in te richten dat het door het misdrijf<br />

geschokte vertrouwen van het slachtoffer in de samenleving zoveel mogelijk hersteld zou<br />

worden (Van Dijk, Groenhuijsen en Winkel 2007: 22). In 1985 werd de Commissie<br />

wettelijke voorzieningen binnen het strafproces (voorzitter Terwee) ingesteld. Haar<br />

adviezen resulteerden in een nieuwe wetA en regelgeving. De wetATerwee uit 1995<br />

opgevolgd in 2004 door de Aanwijzing Slachtofferhulp vormt de grondslag van de huidige<br />

slachtofferzorg. Deze wetten maken het mogelijk dat het slachtoffer zich als benadeelde<br />

partij voegt in het strafproces en recht heeft op schadevergoeding van de dader zonder<br />

daarvoor een aparte civiele procedure te hoeven voeren (Van der Heijden 2009: 16).<br />

Beide wetten leggen de taken van het ministerie van Justitie in het kader van<br />

slachtofferzorg vast. Tot deze horen ‘(1) een correcte bejegening van en adequate<br />

informatieverstrekking aan slachtoffers, (2) het treffen van schaderegelingen tussen<br />

slachtoffers en daders, (3) het versterken van de positie van het slachtoffer in het<br />

strafproces en (4) de opvang en begeleiding van slachtoffers’ (Wittebrood 2006: 168).<br />

De mogelijkheden om als slachtoffer te participeren in het strafproces zijn uitgebreid met<br />

de invoering van een schriftelijke slachtofferverklaring in 2004 en een jaar later − in<br />

bepaalde gevallen − van het spreekrecht (Wittebrood 2006: 177). De inrichting van het<br />

Nederlandse justitiële slachtofferbeleid wordt beïnvloed door internationale<br />

ontwikkelingen en wetgeving. Een mijlpaal vormt het EU Kaderbesluit van 15 maart 2001<br />

betreffende de status van het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure. Dit besluit<br />

heeft in tegenstelling tot de in 1985 verschenen documenten, de United Nations<br />

Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power en de<br />

Recommendation on the Position of Victims in the Framework of Criminal Law and<br />

Procedure van de Raad van Europa, een voor de lidstaten bindend karakter (Wittebrood<br />

2006: 171 en Groenhuijsen en Pemberton 2007: 69).<br />

<br />

A Slachtofferhulp Nederland<br />

A Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A CommissieADe Beaufort<br />

A CommissieAVaillant<br />

A CommissieATerwee<br />

A Politie<br />

A Openbaar Ministerie (OM)<br />

A Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)<br />

A Vereniging Humanitas<br />

19


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Amsterdams Jongeren Centrum (JAC)<br />

A Stichting Tegen Haar Wil<br />

A Vrouwen tegen Verkrachting<br />

A Algemeen Maatschappelijk Werk<br />

A ANWB<br />

A <strong>Nationaal</strong> Fonds Verkeersveiligheid<br />

A Verzekeraars<br />

A Schadefonds Geweldsmisdrijven<br />

A Raad van Europa<br />

A VN<br />

A SCPARapport 1998 (Den Haag 1998).<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2001 en 2005).<br />

A M.P.C. Scheepmaker, Voorwoord. Justitiële verkenningen 33(2007)3: 5A8.<br />

A M.S. Groenhuijsen en A. Pemberton, Het slachtoffer in de strafrechtelijke<br />

procedure. De implementatie van het Europees Kaderbesluit. Justitiële<br />

verkenningen 33(2007)3: 69A91.<br />

A K. Wittebrood, Slachtoffers van criminaliteit: Feiten en achtergronden (Den Haag<br />

2006).<br />

A R.S.B. Kool, Uit de schaduw. De emancipatie van het slachtoffer binnen de<br />

rechtspleging. Justitiële verkenningen 25(1999)9: 60A 73.<br />

A H. Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van<br />

criminaliteit in een postmoderne cultuur (Amsterdam (1993) 2008).<br />

A www.slachtofferhulp.nl (15.07.2010).<br />

A Y. van der Heijden, Interview directeur Jaap Smit van Slachtofferhulp Nederland.<br />

‘Slachtofferhulp is een seculiere vorm van pastoraat’. In: Secondant: tijdschrift<br />

van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en <strong>Veiligheid</strong> 19(2009) 6: 15A19<br />

20


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

# $ % % %<br />

A Emotionalisering<br />

A Individualisering<br />

A Trend: Emancipatie van het slachtoffer<br />

A Trend: Veranderend karakter van criminaliteit<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Domein: Cultuur, Leefstijl en mentaliteit<br />

Jaren tachtig A na 2005<br />

!<br />

Tot in de jaren zeventig had Nederland in vergelijking met andere westerse landen lange<br />

tijd een laag criminaliteitsniveau. Daarnaast voerde Nederland een bijzonder beleid t.a.v.<br />

criminaliteit, dat werd gekenmerkt door grote tolerantie voor afwijkend gedrag en ruime<br />

discretionaire bevoegdheden van de politie en justitie om van verdere juridische stappen<br />

af te zien. Het idee van resocialisatie kon op een breed maatschappelijk draagvlak<br />

rekenen. Het humaan karakter van het strafrecht werd belangrijk geacht (SCP 1998:<br />

639). De aandacht ging uit naar de negatieve gevolgen van criminalisering en opsluiting<br />

wat zich in beperkte toepassing van celstraffen en gemiddeld lage straffen vertaalde<br />

(SCP, 1998: 661).<br />

Tussen 1970 en 1984 steeg de criminaliteit echter snel naar een gemiddeld WestA<br />

Europees niveau (SCP, 1998: 627). In deze periode trad ook een aanmerkelijke<br />

verschuiving op in de opvattingen over het straffen. De bescherming van maatschappij,<br />

afschrikking, vergelding en leedtoevoeging als doelstellingen van straf werden<br />

belangrijker (SCP, 1998: 651; Boutellier, 2003:180). Het aandeel van de bevolking dat<br />

behandeling i.p.v. straffen voorstond, nam van 1970 tot 1996 ononderbroken af, van 68<br />

naar 33 procent. Tussen 1975 en 1996 was er een aanmerkelijke stijging zichtbaar van<br />

het aantal gedetineerden per 100.000 inwoners van 17 naar 70 (SCP, 1998: 651). In de<br />

periode 1970A1999 verdrievoudigde het aantal gevangenisplekken (Boutellier, 2003: 9)<br />

en − tussen 1982 en 1991 − het aantal van zeer lange gevangenisstraffen (Kelk 2004:<br />

24). De duur van de (onvoorwaardelijk) opgelegde gevangenisstraffen nam vooral in de<br />

eerste helft van de jaren negentig toe (SSvN, 2003: 208).<br />

Deze verandering in houding ten opzichte van het straffen gaat gepaard met de sinds de<br />

jaren tachtig groeiende aandacht voor (het leed van) het slachtoffer in plaats van voor de<br />

dader, die tot medio jaren zeventig centraal stond (Boutellier, 2003: 180/181; SCP 1998:<br />

639).<br />

Over de lange termijn is het opinieklimaat punitiever en het oordeel van de maatschappij<br />

over delinquenten harder geworden, zeker wanneer het over specifieke delicten gaat<br />

zoals incest, pedofilie, kinderporno en kindermishandeling (SCP, 2002: 633; SSvN 2005:<br />

257). Eind jaren zeventig – ondermeer naar aanleiding van de gijzelingsacties door de<br />

Molukkers – en in de jaren negentig – in reactie op de zaak Dutroux – groeide<br />

bijvoorbeeld het aandeel voorstaanders van de doodstraf (SCP, 1998: 636/637).<br />

Medio jaren tachtig kwam de snelle stijging van criminaliteit nagenoeg tot stilstand, met<br />

uitzondering van geweldscriminaliteit (SCP, 1998: 628) die juist gestaag toeneemt. De<br />

toepassing van geweld werd ook steeds meer onvoorspelbaar, o.a. door de toename van<br />

excessief alcoholA en pillengebruik.<br />

Er is sprake van een algemene verharding en verruwing van de samenleving (SCP, 1998:<br />

52 en 666). Enerzijds groeit de ernst van de geregistreerde misdrijven, anderzijds zijn de<br />

burgers, politie en justitie minder tolerant geworden. Dit geldt niet alleen ten aanzien<br />

21


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van plegers van criminele of overlast gevende gedragingen, maar ook ten opzichte van<br />

elkaar (SSvN, 2003:218). Sinds de jaren tachtig is een grotere gevoeligheid voor geweld<br />

en criminaliteit waarneembaar. Bepaalde gedragingen, zoals mishandeling en<br />

gewelddadig handelen in de seksuele sfeer (Buruma 1994: 211/212), maar ook kleine<br />

diefstal of vernieling, worden door de samenleving strafwaardiger beschouwd dan<br />

voorheen (Wittebrood, 2010; Van Vliet, 2010; Weijers, 2000). De uitbreiding van het<br />

strafbare gebied gaat gepaard met verbreding van het stelsel van straffen en<br />

maatregelen, de verharding en verscherping van de strafexecutie (bijvoorbeeld het LikA<br />

opAstukbeleid, het introduceren van minimumstraffen en het verhogen van<br />

maximumstraffen) alsmede de verbreding van controleA en opsporingsmiddelen<br />

(Berghuis, 1994: 310). Er zijn nieuwe maatregelen ingevoerd zoals preventief fouilleren,<br />

identificatieplicht, verruimen mogelijkheden DNAAonderzoek en toepassen van<br />

cameratoezicht in (semiA) openbare ruimte (SSvN, 2003: 198; Kelk, 2004: 21A22).<br />

Tegelijkertijd daalt de tevredenheid van de burger over het functioneren van de politie<br />

sinds de jaren zeventig. In 1974 was nagenoeg 80 procent tevreden, in de jaren 1980A<br />

1983 45 procent en in 1991 nog maar 32 procent (SCP, 1998: 646). Ook de algemene<br />

beoordeling van het beleid op het terrein van ordehandhaving en criminaliteit is laag:<br />

slecht een vijfde van de burgers geeft de overheid hiervoor een ruime voldoende of meer<br />

(SCP, 2002: 657). Ondanks dat de rechter meer en strengere vrijheidsstraffen oplegt,<br />

was 91 procent van de bevolking in 2002 van mening dat de misdaad in Nederland te<br />

licht wordt bestraft (SCP, 2002:36).<br />

Dit strengere punitieve maatschappelijk klimaat wordt niet in de laatste plaats bepaald<br />

door de toenemende zichtbaarheid van criminaliteit in de massamedia (SCP 2002: 34).<br />

De oorspronkelijke terughoudendheid in het verslaan van misdaadnieuws heeft in de<br />

laatste decennia onder invloed van commercialisering plaats gemaakt voor emotionaliteit<br />

en sensatiezucht. Misdaad en de dwalingen van het justitiële apparaat worden door de<br />

media dagelijks met veel aandacht in beeld gebracht (Brants, 2008; SCP, 2002: 34).<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Politie<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Media<br />

A SCPARapport 1998 (Den Haag 1998).<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2003 en 2005), afgekort als SSvN.<br />

A SCPARapport 2002 (Den Haag 2002).<br />

A H. Boutellier, De veiligheidsutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf (Den Haag 2003).<br />

A C. Kelk, Verbreding van het punitieve spectrum. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe<br />

punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 13A44.<br />

A Y. Buruma, Victimalisering van het strafrecht. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe<br />

punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 211A233.<br />

A A.C. Berghuis, Punitiviteitsfeiten. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe punitief is<br />

Nederland? (Arnhem 1994) 299A311.<br />

22


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

& '<br />

$<br />

A Technologiserig<br />

A Informatisering<br />

A Internationalisering<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Domein: Zorg voor verhouding met buitenland<br />

Jaren 90 A na 2005<br />

!<br />

De ontwikkeling van nieuwe technologieën schept nieuwe kansen maar brengt<br />

tegelijkertijd nieuwe risico’s voor de samenleving met zich mee, onder meer omdat ze<br />

niet alleen door de burgers, overheden of bonafide organisaties kunnen worden ingezet<br />

maar ook door criminele of terroristische organisaties voor malafide doeleinden (kunnen)<br />

worden misbruikt.<br />

Informatienetwerken – Internet in het bijzonder – nemen in dit opzicht een bijzondere<br />

plaats in. Afgelopen decennia vormen zij steeds meer de ruggengraat van de<br />

samenleving. Veel belangrijke maatschappelijke functies en organisaties zijn al<br />

afhankelijk van informatieA en communicatietechnologie (ICT): banken,<br />

energievoorziening, de overheid, defensie en politie, ziekenhuizen enzovoort. De<br />

informatieA en communicatietechnologie heeft een internationaal karakter, is niet per se<br />

aan geografische locatie gebonden (Hoefnagel 2007: 20) en maakt een digitale<br />

wereldeconomie mogelijk; zaken doen via Internet, eenAopAeencommunicatie tussen<br />

bedrijf en consument etc. Het internetgebruik in Nederland behoort tot de hoogste ter<br />

wereld. In 2004 had 74 procent van de Nederlanders thuis toegang tot internet en<br />

maakte ongeveer 60 procent van de werkenden, scholieren en studenten gebruik van<br />

een computer (SCP 2004: 16 en 228). In feite is een huidig maatschappelijk leven<br />

zonder ICT ondenkbaar.<br />

De afhankelijkheid van informatienetwerken brengt nieuwe maatschappelijke risico's met<br />

zich mee. Informatienetwerken worden ten eerste door criminelen gebruikt om<br />

traditionele delicten te plegen: vermogensdelicten zoals fraude en witwassen,<br />

bedrijfsspionage, discriminatie, verspreiding van kinderpornografie, gokken via internet<br />

en auteursrechtelijke delicten. Door gebruik te maken van informatieA en<br />

communicatietechnologie kunnen de traditionele strafbare feiten sneller, anoniem en op<br />

grote(re) schaal worden gepleegd. De mogelijkheden van het ICTAgebruik hebben ten<br />

tweede geleid tot het ontstaan van nieuwe vormen van criminaliteit zoals inbraak in<br />

informatienetwerken, identiteitsdiefstal door middel van bijvoorbeeld phishing (het stelen<br />

van digitale persoonsgegevens door zich online voor te doen als iemand anders,<br />

bijvoorbeeld je bank), skimming (het op onrechtmatige wijze bemachtigen en kopiëren<br />

van pinpasA of creditcardgegevens op het moment dat er een betaaltransactie<br />

plaatsvindt), of stalking via internet (www.websitevoordepolitie.nl), cybervandalisme of<br />

cyberterrorisme, d.w.z. beschadiging of vernietiging van informatie en ontwrichting of<br />

vernieling systemen met een vitale functie (infrastructuur/economie) etc. (Luiijf 2008:<br />

151A158).<br />

Criminele en terroristische organisaties beschouwen ICT enerzijds als doel van hun<br />

acties, anderzijds als ondersteunend middel. De ICTAtechnologie maakt dus een snelle<br />

communicatie zowel onderling als met de buitenwereld (publiciteit, uiting van<br />

bedreigingen etc.), betere coördinatie en meer effectieve sturing binnen en tussen de<br />

23


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

criminele en terroristische netwerken mogelijk. Afstanden en landsgrenzen spelen geen<br />

rol meer. Door mobiele apparatuur zoals telefoons, personal organizers, laptops en<br />

moderne draadloze communicatietoepassingen zijn criminelen op elk gewenst moment<br />

en op elke plek ter wereld bereikbaar geworden en kunnen hun informatie gemakkelijk<br />

uitwisselen (Muller et al. 2004: 118).<br />

Aan de andere kant biedt technologie (ICT en algemeen) ook nieuwe mogelijkheden voor<br />

de preventie, opsporing en bestrijding van criminaliteit en terrorisme, zoals het<br />

cameratoezicht in de openbare ruimte en de verzameling en het gebruik maken van<br />

DNAAmateriaal voor opsporing van criminelen (Prinsen, 2008). Andere voorbeelden zijn<br />

crimemapping − het maken en online publiceren van criminaliteitskaarten op basis van<br />

een database met gegevens over locaties en criminaliteit (SCPARapport, 2004: 476) − of<br />

het gebruik van biometrische toegangssystemen, bijvoorbeeld de irisscan of handpalmA,<br />

vingerafdrukA of gezichtsherkenning.<br />

Door toepassing van nieuwe technologieën kunnen handhaving en opsporing efficiënt<br />

worden uitgevoerd, maar kan ook de privacy van de burger in het geding komen. Om te<br />

voorkomen dat de rechtsbescherming van de burger door het waarborgen van de<br />

veiligheid van het (potentiële) slachtoffer in het geding komt, zijn wettelijke maatregelen<br />

getroffen, bijvoorbeeld het invoeren van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Deze<br />

wet bepaalt regels t.a.v. verzameling, verwerking en gebruik van persoonlijke gegevens<br />

door zowel commerciële instelling als ook door de overheid<br />

(http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetAbeschermingApersoonsgegevens). In<br />

internationaal verband bepaalt het Europees verdrag tot bescherming van rechten van de<br />

mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) de omgang met de privacy en<br />

persoonsgegevens van de burger (Prinsen, 2008: 73A122).<br />

Nieuwe technologieën zoals ICT staan ook in dienst van de burger en bedrijven die<br />

zelfstandig en onafhankelijk van de overheid voor eigen veiligheid kunnen zorgen. Het<br />

gaat hier om toepassing van passieve veiligheidsvoorzieningen zoals hoogwaardig hangA<br />

en sluitwerk of inbraakwerend materiaal maar ook actieve veiligheidsvoorzieningen in de<br />

vorm van infrarooddetectoren, camera’s, toegangspasjes, wachtwoorden, pinpasjes en<br />

detectiepoortjes enzovoort (Smit e. Van Hoof, 2004: 705).<br />

Een betere registratie van strafbare feiten geeft een beter inzicht in de aard en omvang<br />

van criminaliteit, maar maakt de stijging van criminaliteit die hiermee vaak gepaard gaat<br />

bijzonder goed zichtbaar. Dit kan op zijn beurt leiden tot versterking van<br />

onveiligheidsgevoelens onder de burgers.<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Politie<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A College Bescherming Persoonsgegevens<br />

A IND<br />

$<br />

A SCPARapport (Den Haag 2004).<br />

A C.J.C.F. Fijnaut, Politiële samenwerking in de Europese Unie. In: E.R. Muller,<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 541A586.<br />

A http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetAbeschermingApersoonsgegevens<br />

(20.07.2010).<br />

A www.websitevoordepolitie.nl (20.07.2010).<br />

A L. Smit e. H. van Hoof, Technische veiligheidsmaatregelen. In: In: E.R. Muller,<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 695A710.<br />

24


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A E.R. Muller, R.F.J. Spaaij en A.G.W. Ruitenberg: Trends in terrorisme (Alphen aan<br />

den Rijn 2004).<br />

A H.A.M. Luiijf, Cyberterrorisme. In: E.R. Muller, U. Rosenthal en R. de Wijk,<br />

Terrorisme. Studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008)<br />

149A168.<br />

A M.M. Prinsen, Forensisch DNA6onderzoek. Een balans tussen opsporing en<br />

fundamentele rechten (Nijmegen 2008).<br />

25


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

( ) * +<br />

A Emotionalisering<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

Jaren zeventig A na 2005<br />

!<br />

De afgelopen decennia heeft de beleving van onveiligheid van burgers een steeds<br />

prominentere plaats ingenomen in het maatschappelijk debat. Gevoed door de sterke<br />

behoefte en druk vanuit de samenleving is het terugdringen van onveiligheidsgevoelens<br />

en het verbeteren van sociale veiligheid tegenwoordig één van de belangrijkste<br />

doelstellingen van het overheidsbeleid geworden. 5<br />

Het begrip sociale onveiligheid staat voor bedreiging van veiligheid die van binnen de<br />

samenleving komt, d.w.z. misdrijven en overtredingen die tot conflicten leiden tussen<br />

(groepen) burgers onderling. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen objectieve en<br />

subjectieve sociale onveiligheid. Objectieve sociale onveiligheid betekent daadwerkelijk<br />

slachtofferschap als resultaat van handelingen van anderen en verwijst naar de feitelijke<br />

criminaliteit. 6 Subjectieve onveiligheid wordt daartegenover opgevat als angst voor<br />

slachtofferschap 7 of als ‘spanning of vrees, dat wordt opgeroepen door een werkelijke of<br />

veronderstelde [...] bedreiging van veiligheid van een persoon zelf of diens naasten.’ 8<br />

Terwijl de overheid zich vroeger hoofdzakelijk met het terugdringen van objectieve<br />

onveiligheid bezighield, besteedt zij tegenwoordig steeds meer aandacht aan de<br />

subjectieve veiligheidsbeleving van de burger o.a. door middel van periodieke metingen. 9<br />

Zo waren tussen 1975 en 1978 vragen over onveiligheidsgevoelens opgenomen in de<br />

door het Wetenschappelijke OnderzoekA en Documentatiecentrum van het Ministerie van<br />

Justitie (WODC) jaarlijks uitgevoerde slachtofferenquêtes en van de jaren 1980 tot 1988<br />

in de (twee)jaarlijks door het CBS uitgevoerde Enquête Slachtoffers Misdrijven (ESM).<br />

Sinds 1993 (1990 pilot) zijn deze gevoelens van onveiligheid terug te zien in de<br />

Politiemonitor Bevolking (PMB), een landelijk onderzoek naar criminaliteit, onveiligheid<br />

en de kwaliteit van de basispolitiezorg dat in 2005 opgevolgd werd door de<br />

<strong>Veiligheid</strong>smonitor Rijk (VMR). 10 De objectieve veiligheid is overeenkomstig de<br />

slachtofferenquêtes begin jaren 2000 licht afgenomen in tegenstelling tot de subjectieve<br />

veiligheid die juist licht is toegenomen. Het percentage inwoners dat zich volgens de<br />

Politiemonitor Bevolking wel eens onveilig voelt, fluctueert sinds 1993 maar neemt af<br />

vanaf 2002. In 2004 voelde zich 27 procent wel eens onveilig en vier procent vaak<br />

onveilig. Dit waren de meest positieve resultaten sinds de eerste meting in 1993. 11<br />

<br />

5<br />

SCPARapport 1998 (Den Haag 1998) 662, SCPARapport In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004) 490,<br />

Sociale Staat van Nederland 2001 (Den Haag 2001) 169, Sociale Staat van Nederland 2005 (Den Haag 2005)<br />

238 en Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO): Sociale veiligheid organiseren. Naar herkenbaarheid in<br />

de publieke ruimte (Den Haag 2004)7<br />

6<br />

Ibidem, p. 24<br />

7<br />

G.J.N. Bruinsma et al.: De stad en sociale onveiligheid. Een State6of6Art van wetenschappelijke kennis in<br />

Nederland (Leiden 2004) 1<br />

8<br />

P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een onderzoek ten behoeve<br />

van d integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 1<br />

9<br />

H. Boutellier: Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap (Den Haag 2005) 9<br />

10<br />

http://www.kenniscentrumsv.nl/files_content/kennisbank/politiemonitor_2005.pdf (Gezien op 9 juli 2010);<br />

Schreuder, 14.08.2010.<br />

11<br />

Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO): Sociale veiligheid organiseren. Naar herkenbaarheid in de<br />

publieke ruimte (Den Haag 2004) 28/29.<br />

26


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Al in de jaren zeventig ontstond dus belangstelling voor onveiligheidsgevoelens in de<br />

samenleving. In 1975 ging een landelijk onderzoek van start naar de aard, omvang en<br />

oorzaken van onveiligheidsgevoelens. Daaruit bleek dat de angst voor criminaliteit met<br />

de urbanisatiegraad van de gemeente waarin men woont toeneemt.<br />

Onveiligheidsgevoelens hangen samen met persoonsgebonden kenmerken zoals leeftijd<br />

en sekse: vooral jonge vrouwen en ouderen voelen zich onveilig, terwijl ze in feite<br />

minder vaak slachtoffer worden van een misdrijf dan jonge mannen die zich, op hun<br />

beurt, juist minder onveilig voelen. In dit geval spreekt men van een<br />

veiligheidsparadox. 12 De relatie tussen recente slachtofferervaringen en<br />

onveiligheidsgevoelens is onduidelijk. Het staat echter vast dat de beleving van<br />

onveiligheid afhankelijk is van de beoordeling van eigen kwetsbaarheid en weerbaarheid<br />

en bovendien situatiespecifiek is dus varieert per tijd en plaats. 13<br />

Eind jaren tachtig is men tot het inzicht gekomen dat onveiligheidsgevoelens niet alleen<br />

veroorzaakt worden door angst voor criminaliteit die in grote mate aangewakkerd wordt<br />

door de media die steeds meer plaats inruimen voor misdaadnieuws (Brants 2008), maar<br />

dat zij ook te maken hebben met fysieke en sociale aspecten van de directe omgeving<br />

zoals de buurt, vormgeving en inrichting van openbare ruimte, staat van gebouwen,<br />

maar ook bevolkingssamenstelling, aanwezigheid van kwetsbare bevolkingsgroepen en<br />

sociale controle in de buurt. De oplossing van de vooral in de jaren tachtig stijgende<br />

criminaliteit en het groeiende aantal van burgers dat zich onveilig voelde wordt sindsdien<br />

gezocht in integrale aanpak: mobilisering van het maatschappelijke middenveld<br />

(responsabilisering van de samenleving) 14 , buurtgericht maatwerk 15 en meer ‘blauw op<br />

straat’.<br />

Tegelijkertijd treedt er een verschuiving op in datgene wat de burger als bedreiging<br />

beschouwt. 16 Niet alleen overtredingen van de strafwet versterken de<br />

onveiligheidsgevoelens in de samenleving, maar ook bijvoorbeeld overlast van<br />

rondhangende jongeren, fout parkeren, door rood fietsen, straatvuil, wildplassen,<br />

hondenpoep op straat, verloedering van de buurt enzovoorts. Ook nietAstrafrechtelijke<br />

gedragingen worden daarom aangepakt naast delicten die zich afspelen in de openbare<br />

ruimte, zoals openlijk geweld, straatroven en vernielingen die tegenwoordig tot de<br />

prioriteiten in de strafrechtelijke aanpak worden gerekend. Zo is in de strafrechtspleging<br />

een opkomst van ‘risicojustitie’ 17 gaande. Dit houdt in dat politie en justitie hun optreden<br />

afhankelijk maken van risicoverwachtingen en –taxaties van bepaalde buurten of<br />

groepen personen. Dit wordt gedaan om (potentiële) wetsovertreders zo tijdig mogelijk<br />

te identificeren en daarmee criminaliteitsrisico’s te beperken. 18<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A CommissieARoethof<br />

A Politie<br />

A Gemeenten<br />

<br />

12<br />

Boutellier, H. (2003). Toename criminaliteit én onveilig gevoel: Waarom maatschappelijk werk zich met<br />

veiligheid moet bezighouden. Maatwerk, tijdschrift voor maatschappelijk werk (2003), 6, p . 6.<br />

13<br />

P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een onderzoek ten behoeve<br />

van d integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 3A7. Zie<br />

ook K. Wittebrood: Angstige burgers. De beleving van onveiligheid. In: H. Boutellier en R. van Steden:<br />

<strong>Veiligheid</strong> en burgerschap in een netwerksamenleving (Den Haag 2008) 93A113.<br />

14<br />

H. van de Bunt en C. Bijleveld: Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De grens van onveiligheid.<br />

Diesrede (Amsterdam 2003) 12A14.<br />

15<br />

P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een onderzoek ten behoeve<br />

van d integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 5.<br />

16<br />

E.R. Muller (red.): <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004)<br />

280.<br />

17<br />

R. van Swaaningen: Justitie als verzekeringsmaatschappij. “Actuarial justice” in Nederland’. Justitiële<br />

verkenningen (1996)5, 80A97.<br />

18<br />

H. van de Bunt en C. Bijleveld: Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De grens van onveiligheid.<br />

Diesrede (Amsterdam 2003) 11.<br />

27


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A SCPARapport 1998 (Den Haag 1998).<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2001 en 2005).<br />

A P. de Savornin Lohman en A. van Hoek: Onveiligheidsgevoelens nader bekeken.<br />

Een onderzoek ten behoeve van ed integrale veiligheidsrapportage van het<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993) 3A7.<br />

1<br />

A H. van de Bunt en C. Bijleveld: Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De<br />

grens van onveiligheid. Diesrede (Amsterdam 2003).<br />

A H. Boutellier: Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap (Den<br />

Haag 2005).<br />

A E.R. Muller (red.): <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen<br />

(Alphen aan den Rijn 2004).<br />

A SCPARapport In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004).<br />

A R. van Swaaningen: Justitie als verzekeringsmaatschappij. “Actuarial justice” in<br />

Nederland’. Justitiële verkenningen (1996)5, 80A97.<br />

A http://www.kenniscentrumsv.nl/files_content/kennisbank/politiemonitor_2005.pdf<br />

(Gezien op 9 juli 2010).<br />

A G.J.N. Bruinsma et al.: De stad en sociale onveiligheid. Een State6of6Art van<br />

wetenschappelijke kennis in Nederland (Leiden 2004).<br />

A Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling (RMO): Sociale veiligheid organiseren.<br />

Naar herkenbaarheid in de publieke ruimte (Den haag 2004).<br />

A Boutellier, H. (2003). Toename criminaliteit én onveilig gevoel: Waarom<br />

maatschappelijk werk zich met veiligheid moet bezighouden. Maatwerk, tijdschrift<br />

voor maatschappelijk werk, 2003, 6, 4A10.<br />

A K. Wittebrood: Angstige burgers. De beleving van onveiligheid. In: H. Boutellier<br />

en R. van Steden: <strong>Veiligheid</strong> en burgerschap in een netwerksamenleving (Den<br />

Haag 2008) 93A113.<br />

A K. Brants, Risico’s, schandalen en publiciteit. De nieuwswaardigheid van een<br />

falende overheid. In: Proces (2008)2: 47A54.<br />

28


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

,<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Metatrend: verzakelijking, verandering institutionele verbanden<br />

Jaren tachtig A na 2005<br />

!<br />

Tot in de jaren zeventig behoorde bestrijding van criminaliteit en bevordering van sociale<br />

veiligheid tot exclusieve taken van politie en justitie. De nadruk lag op de<br />

rechtshandhaving, d.w.z. opsporing, vervolging en berechting.[SSvN, 2005:243; v. Noije<br />

en Wittebrood, 2008:35] De grote stijging van de criminaliteit in de jaren zeventig en<br />

begin jaren tachtig leidde echter tot het inzicht dat de overheid alleen niet in staat is om<br />

uitsluitend door middel van handhaving criminaliteit en wetsovertredingen te bestrijden<br />

en de veiligheid van de samenleving te garanderen. [Idem; Cachet en Ringeling,<br />

2004:636] In 1983 werd een commissie ingesteld (voorzitter Roethof) die constateerde<br />

dat de overheid omwille van haar effectiviteit op het terrein van veiligheid keuzes zou<br />

moeten maken en actief op zoek zou moeten gaan naar samenwerking met andere<br />

‘partners in veiligheid’. [Idem; SCP, 2004: 489] Naar aanleiding daarvan werd in het<br />

beleidsplan Samenleving en criminaliteit uit 1985 het strafrecht niet (meer) beschouwd<br />

als het primaire middel om criminaliteit te bestrijden maar als sluitstuk. De strijd tegen<br />

veelvoorkomende criminaliteit, waarvan de burgers de grootste overlast ondervonden, en<br />

tegen de georganiseerde criminaliteit kregen prioriteit. [Van Noije en Wittebrood, 2008:<br />

36]<br />

Novum was de nagestreefde samenwerking tussen politie en justitie en andere<br />

overheidsinstanties, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en individuele<br />

burgers bij het voorkomen en bestrijden van criminaliteit. [Idem] Hiermee werd<br />

onderkend dat criminaliteit een breed maatschappelijk probleem is dat alleen<br />

gezamenlijk opgelost kon worden. Zo werden, mede in het kader van bezuinigingen en<br />

efficiencyvergroting, door de overheid taken afgestoten die door de particuliere<br />

beveiligingsbranche werden opgevangen, van de beveiliging van grote evenementen,<br />

winkelcentra, industrieterreinen en woonwijken via het bestrijden van computerA en<br />

financiële criminaliteit tot het in het leven roepen van particuliere jeugddetentiecentra en<br />

instellingen voor tbsAveroordeelden. [website tegenwicht] Anders dan voorheen werd dus<br />

niet alleen de overheid verantwoordelijk geacht voor het waarborgen van veiligheid maar<br />

werden ook andere maatschappelijke actoren aangesproken op hun bijdrage aan de<br />

beheersing van criminaliteit. Dit proces van 'responsabilisering' (Garland, 1996) [Van<br />

Swaaningen, 2004: 17f; Boutellier, 2005: 18f; Huisman, 2004: 458] hing samen met een<br />

veranderde visie van de rol van de overheid: van een dirigistische naar een meer van<br />

afstand sturende en faciliterende overheid. [Van Swaaningen, 2004: 17; Cachet en<br />

Ringeling, 2004: 644]<br />

Dit beleid, bestuurlijke preventie genoemd en verder bevestigd in de nota Recht in<br />

beweging uit 1990, kreeg uitvoerig vervolg in het integraal veiligheidsbeleid dat in de<br />

jaren negentig ingevoerd en geïnstitutionaliseerd werd. In de Integrale<br />

veiligheidsrapportage 1993 en de nota <strong>Veiligheid</strong>sbeleid 1995A1998 werd een brede<br />

definitie van veiligheid gehanteerd en aandacht gevraagd voor behalve criminaliteit ook<br />

voor openbare orde, verkeersA en brandveiligheid, rampen, ongevallen, transport van<br />

gevaarlijke stoffen, overstromingen en milieurisico’s. Het zwaartepunt van het realiseren<br />

van het beleid werd bij het lokale bestuur gelegd, de coördinatie ervan bij het ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken. [Idem; 639f.; Van Noije en Wittebrood, 2008: 36] De<br />

uitbreiding van het veiligheidsbegrip en verandering in de aanpak van onveiligheid leidde<br />

29


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

tot institutionele veranderingen. Zo werd medio jaren negentig een deel van de in 1989<br />

opgerichte directie Criminaliteitspreventie van het ministerie van Justitie overgeplaatst<br />

naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Justitie werd belast met dadergerichte<br />

preventie, Binnenlandse Zaken met situationele preventie.[Idem]<br />

In 1999 verscheen het eerste Integraal <strong>Veiligheid</strong>sprogramma waarin nadruk gelegd<br />

werd op samenwerking van publieke en particuliere veiligheidszorg. Daarnaast werd ook<br />

meer aandacht besteed aan bestuurlijke handhaving en instrumenten die daarvoor<br />

kunnen worden ingezet. In de nota Criminaliteitsbeheersing uit 2001 en in het 2002<br />

verschenen veiligheidsprogramma Naar een veilige samenleving lijkt het accent opnieuw<br />

te verschuiven van preventie naar strafrechtelijke handhaving. [Idem: 37] Tevens werd<br />

de ontwikkeling zichtbaar naar meer centrale sturing van het lokale veiligheidsA en<br />

politiebeleid. De stimulering en facilitering van de overheid krijgt een steeds minder<br />

vrijblijvend karakter door o.a. de introductie van landelijke beleidsthema’s en het<br />

verplicht opstellen van veiligheidsplannen door gemeenten. [Cachet en Ringeling, 2004:<br />

643]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A Commissie Roethof<br />

A Politie<br />

A Gemeenten<br />

A R. van Swaaningen: <strong>Veiligheid</strong> in Nederland en Europa. Een sociologische<br />

beschouwing aan de hand van David Garland. In: Justitiële verkenningen. De<br />

nieuwe veiligheidscultuur (2004)7: 9A23.<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2005).<br />

A L. van Noije en K. Wittebrood: Sociale veiligheid ontsleuteld. Veronderstelde en<br />

werkelijke effecten van veiligheidsbeleid (Den Haag 2008).<br />

A H. Boutellier: Meer dan veilig. Over bestuur, bescherming en burgerschap (Den<br />

Haag 2005).<br />

A Cachet en A.B. Ringeling: Integraal veiligheidsbeleid: goede bedoelingen en wat<br />

ervan terechtkwam. In: E.R. Muller (red.): <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 635A662.<br />

A W. Huisman: <strong>Veiligheid</strong> en regelnaleving door organisaties. In: E.R. Muller (red.):<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 455A471.<br />

A SCPARapport In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004).<br />

A http://www.tegenwicht.org/10_amerikanisering/veiligheid.htm<br />

30


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

- . .<br />

A Emotionalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Domein: Vrije Tijd<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit,<br />

A Trend: Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme en<br />

bestrijding daarvan<br />

A Trend: Opkomst van megaAevenementen<br />

A Trend: Toename van het belang van veiligheid / Afname van crisistolerantie<br />

A Trend: Toename (aandacht voor) agressie en geweld tegen hulpdiensten en<br />

personen met publieke taken<br />

Tweede helft jaren zeventig – na 2005<br />

!<br />

Grootschalige ordeverstoringen waren tussen 1980 en 2005 zeldzaam in Nederland.<br />

Collectief geweld bleef meestal beperkt tot kleinschalige, uit de hand gelopen rellen naar<br />

aanleiding van feesten, bijvoorbeeld jaarwisselingen of Koninginnedagvieringen of<br />

plaatselijke conflicten tussen politie en jongeren. [interview Fijnaut, COT, 1999: 30A31]<br />

In tegenstelling tot de periode voor 1980 toen de voornamelijk linkse activisten zoals<br />

krakers en autonomen voor grootschalig geweld zorgden, namen de verstoringen van de<br />

openbare orde in de twee laatste decennia van de twintigste en het begin van het eerste<br />

decennium van de eenentwintigste eeuw zelden grote vormen aan. [interview Ale] Een<br />

uitzondering daarop vormde het geweld rond voetbalevenementen. [COT, 1999: 30A31]<br />

Naast de term supportersgeweld wordt in de literatuur ook veelvuldig de term<br />

'voetbalvandalisme' of – gezien de grote variëteit van delicten die daarmee gepaard gaat<br />

–‘voetbalcriminaliteit’ gebruikt. [Ferwerda 2001: 85] Daaronder verstaat men<br />

“gedragingen van personen alleen of in groepen in relatie tot het voetbal, die te maken<br />

hebben met verstoring van de openbare orde/veiligheid en/of het plegen van strafbare<br />

feiten". [Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme] Voetbalvandalisme en Ageweld zijn<br />

geen juridisch gedefinieerde begrippen en zijn ook niet als delict in het Wetboek van<br />

Strafrecht te vinden maar werden sinds eind jaren zeventig gezien als een steeds vaker<br />

voorkomend onwenselijk maatschappelijk verschijnsel. Er wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen twee soorten supportersgeweld: spontaan, naar aanleiding van gebeurtenissen<br />

tijdens de wedstrijd zelf, en gepland, dat op voorhand georganiseerd wordt. In januari<br />

2005 werd in de richtlijnen van KNVB vastgelegd dat ook kwetsende, beledigende,<br />

bedreigende, racistische en/of discriminerende spreekkoren, spandoeken en gebaren<br />

gezien moeten worden als uitingen van supportersgeweld. [Geudens, 2004, Van Netburg,<br />

2005: 1]<br />

Begin jaren zeventig was de sfeer tussen de fans van verschillende voetbalclubs wel eens<br />

vijandig te noemen maar van structurele rivaliteit waaraan een gewelddadige uiting werd<br />

gegeven, was toen nog nauwelijks sprake. Dit veranderde onder invloed van de<br />

voorbeelden uit GrootABrittannië waar de supporters sterke groepsidentiteit hadden<br />

ontwikkeld (door ondermeer het voeren van eigen naamgeving en symboliek), hetgeen<br />

vaak tot gewelddadige confrontaties tussen supportersgroepen leidde. [Scott en Adang,<br />

2004: 319] Het belangrijkste motief achter supportersgeweld vormt naast de spanning<br />

en sensatie namelijk rivaliteit tussen verschillende supportersgroepen die gebaseerd is op<br />

vergaande verbondenheid met eigen club. [Van Netburg, 2005: 2] Geïnspireerd door<br />

31


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Engelse hooligans bedacht de harde kern aanhangers van FC Utrecht als eersten in<br />

Nederland halverwege jaren zeventig een naam voor hun groep, ‘Bunnikzijde’. Andere<br />

clubs volgden. Met een echte naam, eigen strijdliederen, spandoeken en een clubblad<br />

nam in de loop van de jaren zeventig werden de eerste tekenen zichtbaar van de<br />

toename van het groepsgevoel en verharding van de provocaties naar supporters van<br />

andere clubs. Zo werd tijdens het Amsterdam 702 toernooi in 1977 de aanhang van<br />

Liverpool bekogeld en moest de ME de rust herstellen. [website haguecityfirm] Drie jaar<br />

eerder, op 29 mei 1974 vonden grote supportersrellen plaats in De Kuip in Rotterdam bij<br />

de UEFA CupAfinale FeyenoordATottenham Hotspur. Ze werden veroorzaakt door dronken<br />

Hotspuraanhangers en worden gezien als de eerste voetbalrellen in Nederland. [website<br />

Sportgeschiedenis] Sindsdien mondden wedstrijden vooral tussen de clubs uit de grote<br />

steden, Den Haag, Utrecht, Rotterdam en Amsterdam, steeds vaker uit in massale<br />

vechtpartijen, zoals bijvoorbeeld die van 1 maart 1987 tussen FC Den Haag en Ajax in<br />

het Haagse Zuiderparkstadion. De maatregelen die getroffen werden naar aanleiding van<br />

de gebeurtenissen in het Belgische Heizelstadion op 29 mei 1985, waarbij onder het<br />

publiek van de wedstrijd tussen Liverpool en Juventus Turijn 39 doden vielen door<br />

geweld en verdrukking, bleken niet voldoende. Ondanks de scheiding tussen<br />

supportersvakken op de tribunes, wisten de supporters van FC Den Haag en Ajax elkaar<br />

te bereiken en gingen met elkaar op de vuist. De ME voerde charges uit om de situatie<br />

onder controle te krijgen. [website haguecityfirm]<br />

Het eerste dodelijke slachtoffer van het supportersgeweld in Nederland – Erik Lassche,<br />

een supporter van FC Twente – viel op 8 december 1991, het bekendste – de aanvoerder<br />

van de Amsterdamse harde kern van de supporters, de ‘FAside’, Carlo Picornie – op 23<br />

maart 1997. Hij overleed als gevolg van ‘de slag bij Beverwijk’, een gewelddadig treffen<br />

tussen honderden hooligans van Feyenoord en Ajax (veel van hen onder invloed van<br />

alcohol en drugs [Roeleven, 2010]) dat zich voor het eerst op zo’n grote schaal buiten<br />

het stadion, op een weiland naast de A9, afspeelde. [NRC, 24 maart 1997] Het waren de<br />

zwaarste rellen uit de Nederlandse voetbalgeschiedenis [Geudens, 2004] die gelijk een<br />

nieuwe ontwikkeling markeerden: de verplaatsing van supportersgeweld van binnen naar<br />

buiten het voetbalstadion. In de jaren daarna volgden nog talrijke confrontaties zoals op<br />

17 april 2005 rond de wedstrijd Feyenoord A Ajax. Hierbij strandde één van de twee<br />

supporterstreinen. De supporters uit de eerste trein werden bij het stadion door de politie<br />

vastgehouden en mochten het stadion niet in. De tweede trein, die inmiddels al in<br />

Rotterdam was aangekomen, werd teruggestuurd naar Amsterdam. Ter hoogte van<br />

Nieuwerkerk aan den IJssel werd deze trein door de supporters tot stilstand gebracht. Bij<br />

een heftige confrontatie die daarop volgde – voornamelijk tussen FeyenoordAaanhangers<br />

en de ME – werd de trein zo goed als geheel vernield. [Adang e. a., 2009: 17A24]<br />

De sinds eind jaren negentig merkbare verplaatsing van geweld buiten stadions heeft<br />

niet in de laatste plaats te maken met maatregelen die successievelijk werden getroffen<br />

om het supportersgeweld in te dammen [Ferwerda 2001: 92]: strengere straffen,<br />

samenwerking tussen de politie, justitie, het OM, gemeenten en clubs, meer controle<br />

onder andere in de vorm van (persoonsgebonden) clubkaarten, cameratoezicht en<br />

stadionverbod, en ook moderne stadions met een goed systeem voor het scheiden van<br />

supportersgroepen. De staanplaatsen in de stadions zijn nagenoeg verdwenen, de<br />

inrichting werd zo goed mogelijk bestand gemaakt tegen vandalisme. Bovendien werden<br />

stewards met fouilleerbevoegdheid ingezet die de supporters op weg naar het stadion,<br />

tijdens en na de wedstrijd begeleiden. [Geudens, 2004, website haguecityfirm] In 1997<br />

is daarnaast een start gemakt met het ontwikkelen van een informatiesysteem,<br />

zogenoemde Voetbal Volg Systeem (VVS), waarvan verschillende instanties gebruik<br />

kunnen maken om het risico bij wedstrijden in te schatten en het supportersgeweld te<br />

voorkomen. [CIV] Ook de aanpak van supportersgeweld door de politie is in de loop van<br />

tijd geëvolueerd van massale inzet en geweldgebruik in de jaren tachtig naar infiltratie in<br />

de hooligangroepen en het gericht onschadelijk maken van belangrijkste schakels en<br />

breins achter het supportersgeweld in de jaren nul. [Ferwerda (interview)]<br />

Omdat de supportersgeweld steeds vaker buiten de stadions plaatsvindt, worden<br />

omstanders er steeds vaker mee geconfronteerd zoals (medewerkers of klanten van)<br />

<br />

32


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

horecagelegenheden, tankstations en winkels of toevallige voorbijgangers. [Ferwerda en<br />

Gelissen 2001:90] De materiële schade, bijvoorbeeld aan NSAmaterieel, straatmeubilair<br />

of geparkeerde auto’s is bij voetbalrellen doorgaans hoog. [Van Netburg, 2005: 6]<br />

De gewelddadige supporters zijn voornamelijk jonge autochtone mannen tussen de 19 en<br />

35 jaar, veelal bekend bij politie en justitie wegens het plegen van andere delicten. Ze<br />

komen uit alle sociale groepen maar jongeren uit de lagere sociale milieus zijn<br />

oververtegenwoordigd. [Ferwerda 2001: 85] Begin jaren nul steeg de gemiddelde leeftijd<br />

bij de aangehouden supporters en nam de organisatiegraad van supportersgeweld toe. Er<br />

werden daarbij steeds vaker en doelmatiger moderne communicatiemiddelen (mobiele<br />

telefoons, internet en scanners om de politieradio af te luisteren) ingezet. Het fysieke en<br />

verbale geweld verhardde en werd vaker op persoon gericht. Gevallen van bedreiging en<br />

intimidatie buiten het stadion, in de privéAomgeving van het veiligheidspersoneel,<br />

scheidsrechters, trainers en spelers, kwamen vaker voor dan voordien. [Van Netburg,<br />

2005: 6A7] Politie c.q. het bevoegd gezag werden, naast de rivaliserende sides, steeds<br />

vaker doelgroep van de hooligans. [Ferwerda en Gelissen 2001: 92] Het<br />

supportersgeweld leek zich ook steeds meer te vermengen met andere typen delicten<br />

zoals recreatiecriminaliteit, vernielingen, plunderingen, drugsA en wapenhandel en –<br />

gebruik. Tussen 2000 en 2005 namen zowel het wapenbezitA en gebruik als het gebruik<br />

van drugs en alcohol bij supportersgeweld toe. [Van Netburg, 2005: 2 en 6] Vooral het<br />

excessieve gebruik van drugs zoals cocaïne en speed die angstgevoelens onderdrukken<br />

en/of agressiviteit vergroten, maakt het supportersgeweld zeer onvoorspelbaar.<br />

[Ferwerda (interview)]<br />

<br />

A Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)<br />

A Politie<br />

A Koninklijke Marechaussee (KMar)<br />

A Betaald Voetbalorganisatie (BVO)<br />

A Mobile Eenheid (ME)<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A OM<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

A <strong>Nationaal</strong> Coördinatie Centrum (NCC)<br />

A Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV)<br />

""<br />

A Scott, C. en O.M.J. Adang, ‘Disorderly conduct? On social psychology and the<br />

controll of footbal ‘hooliganism’ at Euro 2004’, The Psychologist 17(2004): 318A<br />

319 http://www.liv.ac.uk/psychology/staff/CStott/Psychologist.pdf (geraadpleegd<br />

op 21 september 2010).<br />

A www.civAvoetbal.com (geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

A Adang, O.M.J. et al., Boven de pet? Een onderzoek naar grootschalige<br />

ordehandhaving in Nederland (Apeldoorn 2009).<br />

A http://www.haguecityfirm.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=49<br />

%3AdeAslagAomAhetA<br />

zuiderpark&catid=78%3Auser4category&Itemid=189&showall=1 (geraadpleegd<br />

op 21 september 2010).<br />

A Netburg, C.J.van, Voetbalvandalisme (Den Haag 2005).<br />

A Geudens, S., ‘Zonder oorlog geen voetbal. Voetbalspel en beschavingsproces’,<br />

Streven. Cultureel Maatschappelijk Maandblad 45(2004),<br />

http://www.streventijdschrift.be/artikels/04/Geudens 2004VoetbalOorlog.htm<br />

(geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

33


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Vooren,J. van de, ‘,<br />

http://www.sportgeschiedenis.nl/2007/01/12/feyenoordAenAdeAvoetbalrellenAvanA<br />

1974.aspx (geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

A Anoniem, ‘Supporters slaags, dode bij voetbalrel’, NRC, 24 maart 1997.<br />

A Crisis Onderzoek Team, Voetbal en geweld. Onderzoek naar aanleiding van rellen<br />

en plunderingen bij een huldiging in Rotterdam (25 april 1999) (Alphen aan den<br />

Rijn 1999).<br />

A http://www.om.nl/onderwerpen/voetbalvandalisme_en/@144137/aanwijzing_0/#<br />

artikel_nieuwsbericht (geraadpleegd op 21 september 2010).<br />

A Roeleven, D.J., ‘Van hiha … naar een ongegeneerde moordpartij’, De Volkskrant,<br />

20 september 2010.<br />

A Ferwerda, H.B. en L.H.M. Gelissen, ‘Voetbalcriminaliteit. Veroveren de hooligans<br />

het publieke <strong>domein</strong>?’, Justitiële verkenningen 27(2001)1: 84A94.<br />

A Ferwerda, H.B., I. van Leiden en N. Arts, Rellen om te rellen: eens studie naar<br />

grootschalige openbare ordeAverstoringen en notoire ordeverstoorders<br />

(Apeldoorn, Arnhem 2009).<br />

A E.R. Muller e.a., Strandrellen in Hoek van Holland: dancefestival Veroniva Sunset<br />

Grooves, 22 augustus 2009 (Den Haag 2010).<br />

34


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

$<br />

$ . ' %<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Recht<br />

Tweede helft jaren negentig − na 2005<br />

!<br />

In de tweede helft van de jaren negentig kwam een omslag in de maatschappelijke<br />

benadering van het huiselijk geweld. Terwijl het vroeger als een relatieprobleem, een<br />

privézaak van de betrokkenen en daarmee als een maatschappelijk taboe gezien werd,<br />

wordt huiselijk geweld tegenwoordig beschouwd als een publieke zaak, een grootschalig<br />

maatschappelijk probleem dat met alle toegankelijke middelen moet worden bestreden.<br />

Het uitgangspunt is de veronderstelling dat de overheid de veiligheid van de burger moet<br />

beschermen. [Janssen 2006: 14] De overheid heeft de plicht om in te grijpen, wanneer<br />

de veiligheid van de burger door strafbaar gedraag in de publieke maar ook in de<br />

privésfeer in geding komt. [nota Privé Geweld – Publieke Zaak 2002: 5]<br />

Met het begrip huiselijk geweld wordt aangeduid ‘een aantasting van de persoonlijke<br />

integriteit van het slachtoffer door iemand uit de huiselijke kring’, d.w.z. door<br />

(ex)partner, gezinsA en familielid of huisvriend. [Van Dijk 1997: 12] Zowel het geestelijk<br />

geweld (bedreiging, stalking of belaging) als lichamelijk (waaronder ook seksueel)<br />

geweld worden in deze definitie inbegrepen. Nadruk ligt op de relatie tussen dader en<br />

slachtoffer en niet de locatie van het gepleegde delict. [Nieuwenhuis 2008: 10] Het<br />

huiselijk geweld neemt verschillende gradaties en vormen aan, van partnerA<br />

/relatiegeweld, kindermishandeling (waaronder ook verwaarlozing en seksueel misbruik)<br />

A en oudermishandeling tot eergerelateerd geweld. Onder het laatste begrip wordt ‘elke<br />

vorm van geestelijk of lichamelijk geweld’ verstaan, dat wordt ‘gepleegd vanuit een<br />

collectieve mentaliteit in een reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een<br />

man of vrouw en darmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte<br />

is of dreigt te raken.’ [Ferwerda en Van Leiden 2005: 25] In tegenstelling tot andere<br />

uitingsvormen van huiselijk geweld heeft het eergerelateerd geweld een collectief<br />

karakter en wordt doorgaans in familieverband beraamd. [Ferwerda en Van Leiden 2006]<br />

De uitingsvormen van eergerelateerd geweld lopen uiteen van bedreiging, mishandeling<br />

of verstoting tot gedwongen uithuwelijking, het meenemen van kinderen, verminking en<br />

moord. Een moord op een man of vrouw vanwege schending van de seksuele vrouwelijke<br />

eer heet eermoord. Het doden van een man of een vrouw vanwege schending van de<br />

nietAseksuele mannelijke eer wordt aangeduid als trotsmoord. [Ferwerda en Van Leiden<br />

2006]<br />

Het begrip huiselijk geweld met zijn brede definitie kwam pas medio jaren negentig op<br />

en is gebaseerd op de definitie gemaakt door het Bureau Intomart dat in 1997 in<br />

opdracht van het ministerie van Justitie een grootschalig landelijk onderzoek deed naar<br />

de aard en omvang van het huiselijk geweld in Nederland in autochtone kring en in 2002<br />

in allochtone kring. Voorheen was er vanuit emancipatorische perspectief sprake van<br />

geweld tegen vrouwen [Römkens 1992] en eventueel van partnerA of relatiegeweld. Het<br />

accent lag op de bestrijding van vrouwenmishandeling omdat dit beschouwd werd als een<br />

belangrijke stap in vrouwenemancipatie [Janssen 2006: 20A22 en interview Wittebrood].<br />

35


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Die veranderde benadering van huiselijk geweld werd vastgelegd in de kabinetsnota Privé<br />

Geweld – Publieke Zaak uit 2002. Deze nota kwam als reactie op een aantal onderzoeken<br />

naar de aard en omvang van huiselijk geweld, die werden uitgevoerd eind jaren negentig<br />

en begin jaren nul. De uitkomsten van de onderzoeken waren onthutsend. Ze gaven aan<br />

dat huiselijk geweld de meest voorkomende geweldsvorm in Nederlandse samenleving is,<br />

de meeste slachtoffers maakt en zich in alle bevolkingsgroepen in het hele land voordoet.<br />

[nota Privé Geweld – Publieke Zaak 2002: 5 en Janssen 2006: 14A15] Reeds uit een<br />

eerder onderzoek in de periode 1985A1989 naar het geweld tegen vrouwen in<br />

heteroseksuele relaties dat in opdracht van het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid<br />

en Cultuur uitgevoerd werd, was gebleken dat één op de negen vrouwen tussen twintig<br />

een zestig in aanraking komt met herhaald eenzijdig lichamelijk geweld (in de helft van<br />

de gevallen inclusief verkrachting) van de partner. [Römkens 1992: 197] Partnergeweld<br />

wordt in 80 tot 90 procent van de gevallen gepleegd door mannen, die vaak (ex)genoot<br />

of –partner, soms huisvriend, zijn van de slachtoffer. Als regel geldt dat hoe intiemer de<br />

aard van de relatie is (geweest), hoe intensiever het geweld. [Janssen 2006: 43]<br />

Aan de brede term huiselijk geweld ligt niet een emancipatorische maar een<br />

strafrechtelijke benadering van geweld in de privésfeer ten grondslag. Het begrip zelf is<br />

niet als een aparte delictencategorie in het Wetboek van Strafrecht opgenomen maar<br />

werd ondervangen door verschillende wetsartikelen met betrekking tot geweld in de zin<br />

van ‘aanwending van kracht tegen personen of goederen met een zodanige hevigheid dat<br />

(…) de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer in gevaar komt.’ [Janssen<br />

2006: 24] In het geval van gewelddelicten gepleegd tegen familieleden kunnen de<br />

voorziene straffen met een derde worden verhoogd. [Janssen 2006: 25]<br />

Ondanks de recente onderzoeken is de kennis van de omvang van huiselijk geweld in<br />

Nederland nog relatief beperkt. Geweld binnen een intieme relatie is over het algemeen<br />

moeilijk vast te stellen. Delicten gepleegd door naasten en bekenden worden vaak niet<br />

als misdrijf beschouwd, veel slachtoffers van huiselijk geweld melden zich niet. Bij de<br />

politie wordt maar een gering percentage van de werkelijk voorgevallen incidenten<br />

geregistreerd. Bij de spoedeisende hulp in de ziekenhuizen en in de BlijfAvanAm’nA<br />

lijfhuizen komen alleen de meest ernstige gevallen terecht. [Wittebrood en Veldheer<br />

2005: 7]<br />

Voor de aanpak van huiselijk geweld zijn verschillende instanties, zogenaamde<br />

ketenpartners, gezamenlijk verantwoordelijk, zoals politie (die sinds 2004 een landelijke<br />

registratie van incidenten van huiselijk geweld voert), Openbaar Ministerie,<br />

vrouwenopvang, reclassering, Algemeen Maatschappelijk Werk en Geestelijke<br />

Gezondheidszorg, de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD) en Jeugdzorg en de<br />

Raad voor Kinderbescherming. De regie ligt bij gemeenten die in de nota Privé Geweld –<br />

Publieke Zaak verplicht werden om een beleid te ontwikkelen voor de lokale aanpak van<br />

huiselijk geweld. Ondanks het feit dat er begin jaren nul veel initiatieven genomen<br />

werden om het huiselijk geweld terug te dringen, was er in 2005 nog geen sprake van<br />

een structurele aanpak van dit probleem. [Janssen 2006: 16]<br />

<br />

""<br />

A Janssen, H., Geweld achter de voordeur. Aanpak van huiselijk geweld (Amsterdam<br />

2006)<br />

A Dijk, van, T. e.a., Huiselijk geweld. Aard, omvang en hulpverlening. Intomart,<br />

Ministerie van Justitie (Den Haag 1997).<br />

A Römkens, R., Gewoon geweld? Omvang, aard, gevolgen en achtergronden van<br />

geweld tegen vrouwen in heteroseksuele relaties (Amsterdam 1992).<br />

A Kabinetsnota Privé Geweld – Publieke Zaak (Den Haag 2002).<br />

A Nieuwenhuis, A., Huiselijk geweld. Een onderzoek naar kinderen die getuige zijn<br />

van huiselijk geweld (Amsterdam 2008).<br />

36


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ferwerda, H. B. en A. Nieuwenhuis, Tot de dood ons scheidt. Een onderzoek naar<br />

de omvang en kenmerken van moord en doodslag in huiselijke kring (Arnhem<br />

2010).<br />

A Wittebrood, K. en V. Veldheer, Partnergeweld in Nederland. Een secundaire<br />

analyse van de IntomartAonderzoeken naar huiselijk geweld, Tijdschrift voor<br />

Criminologie 47(2005)1: 3A23.<br />

A Ferwerda, H. B. en I. van Leiden, Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een<br />

werkdefinitie (Arnhem 2005).<br />

A Ferwerda, H. B., I. van Leiden en F. Willemsen, Eergerelateerd geweld, Bij de les<br />

2(2006)5.<br />

A http://www.eerwraak.info/feiten/definitie (geraadpleegd op 21 oktober 2010).<br />

A http://www.movisie.nl/132171/def/home/huiselijk_geweld/ (geraadpleegd op 21<br />

oktober 2010).<br />

A Henk Ferwerda, Interview op 12 oktober 2010.<br />

A Karin Wittebrood, Interview op 08 juni 2010.<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)<br />

A Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

A Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)<br />

A Politie<br />

A AdviesA en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG)<br />

A AdviesA en Meldpunten Kindermishandeling<br />

A Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD)<br />

A Raad voor Kinderbescherming<br />

A Algemeen Maatschappelijk Werk<br />

37


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

/ ) .<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij ten aanzien van criminaliteit<br />

A Trend: Emancipatie van het slachtoffer<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

A gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

A Metatrend: Medialisering / Emotionalisering<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

Vanaf 16 september 1997 – na 2005<br />

!<br />

'Zinloos geweld' is een al langer bestaand begrip dat na de dood op Meindert Tjoelker in<br />

de nacht van 13 september 1997 ingeburgerd raakte. Cees Bangma, districtschef van<br />

politie MiddenAFriesland, schreef kort na de dood van Tjoelker een ingezonden brief in de<br />

Leeuwarder Courant, waarin hij Tjoelker omschreef als 'het zoveelste slachtoffer van<br />

zinloos geweld in Leeuwarden, in Friesland in korte tijd'. [Pouwels en Vegter, 2002: 11]<br />

Bangma riep in zijn brief op tot protest tegen zinloos geweld. De landelijke media namen<br />

zijn oproep over. Grote belangstelling voor de dood van Meindert Tjoelker en het<br />

fenomeen zinloos geweld waren het gevolg, zowel bij het grote publiek als in de politiek.<br />

Op 19 september volgde een stille tocht als protest tegen zinloos geweld. De tocht bracht<br />

twintigduizend mensen op de been en werd live uitgezonden op televisie. Landelijk werd<br />

een minuut stilte in acht genomen. [Pouwels en Vegter, 2002: 18]<br />

De rechtszaak tegen de daders leidde het jaar daarop tot de nodige commotie. De<br />

rechtbank legde in de ogen van publiek en politiek veel te lage straffen op. In de Tweede<br />

Kamer leidde de lage strafmaat tot vragen. Ook de minister van Justitie sprak hierover<br />

zijn verbazing uit; iets wat zeer ongebruikelijk is A de wetgevende macht doet gewoonlijk<br />

geen uitspraken over de beslissingen van de rechterlijke macht. Het thema zinloos<br />

geweld kwam zo ook op de politieke agenda te staan. [Pouwels en Vegter, 2002: 20]<br />

Het begrip 'zinloos geweld' werd zo in korte tijd opgenomen in het algemeen taalgebruik<br />

en werd blijvend onderdeel van het publieke, politieke en wetenschappelijke debat.<br />

Andere slachtoffers van geweld werden met terugwerkende kracht onder de noemer<br />

zinloos geweld geschaard, zoals Kerwin Duijnmeijer die in 1983 werd doodgestoken door<br />

een groepje skinheads en Joes Kloppenburg die in 1996 werd doodgeslagen. In de jaren<br />

die volgden werden, onder anderen, Marianne Roza en Froukje Schuitmaker in 1999,<br />

Daniël van Cotthem in 2000, René Steegmans in 2002 en Sedar Soares in 2003<br />

slachtoffer van zinloos geweld.<br />

De term 'zinloos geweld' werd dus in korte tijd populair, maar was op zichzelf<br />

problematisch. Enerzijds impliceert 'zinloos' dat er ook zoiets zou bestaan als 'zinvol<br />

geweld', wat in meer pacifistische kringen op bezwaren stuitte. Anderzijds waren het met<br />

name wetenschappers die inbrachten dat het geweld dan wel zinloos mag lijken, maar in<br />

de ogen van de dader zeker zin heeft of een doel dient. Zij spraken daarom liever van<br />

'publiek geweld'. [Van den Brink en Schuyt, 2003: 7]<br />

De term werd bovendien gaandeweg steeds diffuser toegepast: ook verkeersgeweld en<br />

vandalisme werden eronder geschaard. [Pouwels en Vegter, 2002: 14, Visser, 2000: 20]<br />

Het Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum (WODC) definieerde 'zinloos<br />

geweld' bijvoorbeeld als 'een spontane vorm van fysiek geweld (of dreiging) waarbij het<br />

opzettelijk verwonden of doden van iemand centraal staat (expressief geweld). Het<br />

geweld kenmerkt zich door zijn incidentele aard, en ook door de willekeurige wijze<br />

waarop de dader het slachtoffer kiest.' Ook het WODC schaarde hieronder uiteenlopende<br />

38


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

vormen van geweld, zoals uitgaansgeweld, verkeersgeweld en geweld tegen<br />

overheidsfunctionarissen. [WODC, 1999: 1]<br />

De moord op Meindert Tjoelker was voor het Ministerie van Justitie aanleiding voor de<br />

publicatie van beleidsnota 'Geweld op straat', dat gevolgd werd door Het Twaalf<br />

Stedendebat 'Geweld op straat'. Dit debat was een interdepartementaal initiatief dat<br />

plaatsvond in de twaalf provinciehoofdsteden. Het eindresultaat hiervan was de nota<br />

'Geweld op straat. Uitkomsten van het Twaalf Stedendebat'. [Pouwels en Vegter, 2002:<br />

21] Een ander gevolg van de dood van Meindert Tjoelker was de oprichting van de<br />

Stichting tegen Zinloos Geweld in september 1997. Deze stichting stelt zich ten doel 'zich<br />

in te zetten tegen het geweld en de daarmee gepaard gaande normvervaging'. Als<br />

symbool gebruikt de stichting een lieveheersbeestje. [Website Landelijke Stichting tegen<br />

Zinloos Geweld]<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A De Tweede Kamer<br />

A Politie<br />

A WODC<br />

""<br />

A Boutellier, H., De <strong>Veiligheid</strong>sutopie. Hedendaags onbehagen en verlangen rond<br />

misdaad en straf. 2 e ed. (Den Haag 2003)<br />

A Pouwels, N. en L. Vegter, Meindert Tjoelker en de mythe van het zinloos geweld,<br />

in: Sociologische Gids 49, 1, 2002, p. 9A25<br />

A Rodenko, O., Zinloos geweld bestaat niet. (Amsterdam 2000)<br />

A Schuyt, K. en G. van den Brink (Red.), Publiek geweld. (Amsterdam 2003)<br />

A Visser, H., Geweld als mediahype, in: Psychologie Magazine van april 2000.<br />

A Beleidsnota 'Geweld op straat' (Den Haag 1998)<br />

A Website Landelijke Stichting tegen Zinloos Geweld, geraadpleegd 21A09A2010<br />

A WODC, Zinloos Geweld, Momentopname 1. (Den Haag 1999)<br />

A z.n., Publiek Geweld, in De Volkskrant van 12 mei 1999.<br />

39


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Mondialisering<br />

0 1 $ 2<br />

3 3<br />

A Hotspot: De val van Srebrenica<br />

A Trend: Nuclearisering van Nederland<br />

A Trend: Toenemende inzet van de krijgsmacht bij binnenlandse en internationale<br />

politionele taken<br />

1949 A na 2005<br />

<br />

Na de Tweede Wereldoorlog nam Nederland afstand van zijn vooroorlogse<br />

neutraliteitspolitiek. In 1949 sloot Nederland zich aan bij de NoordAAtlantische<br />

Verdragsorganisatie (NAVO) en ontwikkelde vanaf die tijd zijn veiligheidsbeleid in nauwe<br />

samenwerking met andere westerse landen. [Brouwer en Megens, 2003: 383] Naast de<br />

verdediging van het eigen grondgebied, werd ook de verdediging van het grondgebied<br />

van de andere leden van de NAVO een hoofdtaak van de krijgsmacht en werd de<br />

samenwerking in het NAVOAbondgenootschap het uitgangspunt van de Nederlandse<br />

buitenlandse politiek. [Brouwer en Megens, 2003: 286] Deze situatie bleef bestaan<br />

zolang een aanval vanuit het Oosten dreigde.<br />

De krijgsmacht vond in eerste instantie deelname aan vredesmissies een secondaire,<br />

‘oneigenlijke’ taak. [Brouwer en Megens, 2003: 417] Begin jaren vijftig stuurde de<br />

regering onder druk van de Verenigde Staten Nederlandse militairen voor een<br />

vredesafdwingende operatie onder vlag van de Verenigde Naties (VN) naar Korea. De<br />

Nederlandse regering zat hier echter niet op te wachten, omdat de wederopbouw en<br />

reorganisatie van het militaire apparaat in NAVOAverband veel belangrijker werd<br />

gevonden dan de instandhouding van de Nederlandse troepen in Korea. Vanaf de jaren<br />

zestig droeg Nederland bij aan de standby peacekeeping forces van de VN, maar de<br />

omvang van deze deelname was tussen 1959 en 1978 gering. [Klep en Van Gils, 2005:<br />

51] Het ministerie van Buitenlandse Zaken was weliswaar een voorstander van deelname<br />

aan vredesmissies, maar de krijgsmacht en de politieke top binnen het ministerie van<br />

Defensie waren terughoudend over de inzet van Nederlandse militairen bij dit soort<br />

missies vanwege de NAVOAprioriteit [Klep en Van Gils, 2005: 55A56] Bovendien kwam<br />

Nederland vaak niet in aanmerking voor deelname aan een vredesmissie vanwege zijn<br />

koloniale verleden, omdat de van de missies vaak plaatsvonden in voormalige koloniën.<br />

[Klep en Van Gils, 2010: 53]<br />

Met de val van de muur, het ineenstorten van de SovjetAUnie en de opheffing van het<br />

Warschaupact veranderde er veel voor de Nederlandse krijgsmacht. Tot die tijd was de<br />

taak van de krijgsmacht helder: verdediging van de Nederlandse staat en het<br />

grondgebied van de NAVOAbondgenoten. De structuur van de militaire organisatie was<br />

daar ook op aangepast. [De Wijk, 2004: 155] Nadat de dreiging van een aanval van de<br />

SovjetAUnie wegviel, viel deels het bestaansrecht van de krijgsmacht weg. Begin jaren<br />

negentig vond daarom een heroriëntatie en reorganisatie plaats. Er werden flinke<br />

bezuinigingen doorgevoerd en de krijgsmacht werd omgevormd tot een organisatie met<br />

expeditionaire kenmerken, zoals flexibiliteit en mobiliteit, waardoor<br />

krijgsmachtsonderdelen makkelijker en sneller ingezet konden worden bij humanitaireA<br />

en vredesoperaties. Er werd bewust een keuze gemaakt om de krijgsmacht geschikt te<br />

maken voor deelname aan deze missies. Een belangrijke ontwikkeling binnen de<br />

40


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

reorganisatie was de opschorting van de opkomstplicht voor de dienstplicht in 1997 en<br />

de omvorming naar een beroepskrijgsmacht. [De Wijk, 2004: 147] De hoofdtaak<br />

verschoof van de verdediging van Nederland en de landen van de NAVO naar de<br />

‘bevordering van de internationale rechtsorde en de verlening van humanitaire steun’. De<br />

deelname aan vredesmissies werd in de jaren negentig een gelijke taak aan de<br />

bescherming van het grondgebied, waarbij een dreigingsgeoriënteerd defensiebeleid<br />

plaats maakte voor een internationaal capaciteitengeoriënteerd beleid gebaseerd op het<br />

militair vermogen van de krijgsmacht en internationale presentie. [Klep, 2003: 426]<br />

De deelname aan missies is in de jaren negentig dan ook sterk gestegen. Nederlandse<br />

krijgsmachtsonderdelen waren betrokken bij de Eerste Golfoorlog (1990A1991), de<br />

UNAVEMAmissie in Angola (1991A1997), in de UNTACAmissie in Cambodja (1992A1993)<br />

en de UNMIHAmissie in Haïti (1994A1995). Daarnaast namen Nederlandse troepen deel<br />

aan UNPROFOR(1992A1995) in voormalig Joegoslavië, waar Nederland onder meer de<br />

taak had om de safe area Srebrenica te beschermen en humanitaire hulp te verlenen. In<br />

de tweede helft van de jaren negentig nam de Nederlandse krijgsmacht ook deel aan de<br />

missie in Kosovo. Na 2000 participeerde Nederland in de missies in Irak en Afghanistan.<br />

De aard van de missies is in de loop van de tijd veranderd. Tot en met 1995 waren de<br />

missies meestal vredeshandhavende VNAoperaties die aan strenge beperkende regels<br />

waren gebonden, zeker wat betreft het gebruik van geweld. Een voorbeeld daarvan is de<br />

UNPROFORAmissie in Srebrenica. Na 1995 kwamen er steeds meer ‘groene’ missies in<br />

plaats van de ‘blauwe’ VNAmissies. Dit waren missies die van mogelijke inzet op het<br />

hoogste geweldsniveau uitgingen, wat betekende dat er minder restricties waren<br />

verbonden aan het gebruik van geweld. Deze missies waren overigens niet altijd expliciet<br />

goedgekeurd door de VNA<strong>Veiligheid</strong>sraad, maar werden geïnitieerd en geleid door de<br />

Verenigde Staten of de NAVO, waarbij meerdere landen samenwerkten in coalitions of<br />

the willing. [Klep, 2010]<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Koninklijke Marine<br />

A Koninklijke Landmacht<br />

A Koninklijke Luchtmacht<br />

A Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

A Verenigde Naties<br />

A NAVO<br />

A Wijk, R. de, ‘Defensiebeleid in relatie tot veiligheidsbeleid’, in: E.R. Muller (red.),<br />

Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn<br />

2004).<br />

A Brouwer, J.W. en I. Megens, ‘De Koude Oorlog (1949A1990)’, in J.R. de Bruijn en<br />

C.B. Wels (red.), De militaire geschiedenis van Nederland 155062000 (Amsterdam<br />

2003).<br />

A Klep, C. en R. van Gils, Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname<br />

aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 2005).<br />

A Klep, C., ‘Epiloog: heroriëntatie in de jaren negentig’, in: J.R. Bruijn en C.B. Wels<br />

(red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 155062000<br />

(Amsterdam 2003).<br />

A Christ Klep, interview 5 juli 2010.<br />

41


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

3 3<br />

A Internationalisering<br />

A Technologisering<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissie<br />

1959 – na 2005<br />

!<br />

In de jaren vijftig werden voorbereidingen getroffen voor de nuclearisering van de NAVO.<br />

De SovjetAUnie bleek eerder dan verwacht nucleaire wapens te bezitten en bij een<br />

eventuele aanval zou Europa niet snel genoeg versterkt en bevoorraad kunnen worden.<br />

De Verenigde Staten zagen kernwapens als een goedkoop alternatief voor de grote<br />

aantallen divisies die ingezet zouden moeten worden. Nederland had uit monde van de<br />

minister van Defensie Staf in 1956 bij de NAVO reeds aangegeven dat het welwillend<br />

stond tegenover het op zich nemen van nucleaire taken, zeker omdat verwacht werd dat<br />

door het opnemen van de kernwapens in de krijgsmacht bezuinigd kon worden op<br />

materieel en personeel. 19 Op 6 mei 1959 werd door Nederland en de Verenigde Staten<br />

een bilaterale overeenkomst getekend waarin de nucleaire samenwerking werd<br />

vastgelegd. Middels een tweede overeenkomst gesloten op 25 mei 1960 werd de opslag<br />

van nucleaire wapens in Nederland geregeld en in de loop van dat jaar arriveerden de<br />

eerste kernwapens. De wapens bleven eigendom van de Amerikanen. Begin jaren zestig<br />

werden de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Landmacht uitgerust met<br />

kernwapens. De Marineluchtvaartdienst volgde in de tweede helft van de jaren zestig en<br />

de Koninklijke Marine kreeg in 1969 de beschikking over nucleaire dieptebommen. 20<br />

Over de invoering van tactische kernwapens ontstond in de jaren zestig weinig<br />

maatschappelijk debat. Wel was er een aantal kleine vredesgroeperingen dat<br />

protesteerde tegen de plaatsing van tactische kernwapens in Nederland en ook kerken<br />

veroordeelden kernwapens uit ethische overwegingen. 21 In de Tweede Kamer waren het<br />

de kleine linkse partijen die kritische geluiden lieten horen, de andere partijen waren van<br />

mening dat de nuclearisering van de krijgsmacht tot een kostenreductie zou leiden. 22<br />

Eind jaren zeventig en in de eerste helft van de jaren tachtig roerde de samenleving zich<br />

echter massaal over de plaatsing van kernwapens. De Verenigde Staten wilden een<br />

neutronenwapen introduceren en onder meer in Nederland stationeren. Onder<br />

aanvoering van de CPN en het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) ontstond veel protest<br />

tegen de neutronenbom en ook de regering was hevig verdeeld over de eventuele<br />

plaatsing ervan. Begin 1978 werd een motie aangenomen waarin de regering werd<br />

verzocht de Amerikanen te laten weten dat zij de productie van het neutronenwapen<br />

ongewenst achtte. Het neutronenwapen werd uiteindelijk niet in productie genomen, daar<br />

de Amerikaanse president Carter hier zelf van afzag. 23<br />

De tweede kwestie waar in die jaren in Nederland veel protest over ontstond, was de<br />

stationering van kruisvluchtwapens. In het midden van de jaren zeventig introduceerde<br />

<br />

19 D. Starink, ‘Nuclearisering van de krijgsmacht’, in: B. Schoenmaker en J.A.M.M. Janssen (red.), In de<br />

schaduw van de muur. Maatschappij en krijgsmacht rond 1960 (Den Haag 1997) 86A90.<br />

20 Starink, ‘Nuclearisering’, 91A95.<br />

21 Ibidem, 82; J.W. Brouwer en I. Megens, ‘De Koude Oorlog (1949A1990)’, in: J.R. Bruijn en C.B. Wels (red.),<br />

Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 155062000 (Amsterdam 2003) 386.<br />

22 Brouwer en Megens, ‘De Koude Oorlog’, 394.<br />

23 R.C. van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 197761987 (Amsterdam 2004) 88, 97A98.<br />

42


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

de SovjetAUnie een nieuwe geavanceerde raket voor de middellange afstand. Onder<br />

aanvoering van de Verenigde Staten besloot de NAVO daarop in 1979 tot modernisering<br />

van het kernwapenarsenaal in WestAEuropa. Tegelijkertijd bood de NAVO, de SovjetAUnie<br />

aan om onderhandelingen te starten over wapenbeheersing (zgn. NAVOAdubbelbesluit).<br />

Nederland was het jaar daarvoor door de Verenigde Staten reeds gepolst of de regering<br />

eventueel zou instemmen met de stationnering van nieuwe kernwapens. Het NAVOA<br />

dubbelbesluit hield voor Nederland in dat er 48 kruisvluchtwapens op Nederlands<br />

grondgebied gestationeerd zouden worden, die eigendom bleven van en beheerd zouden<br />

worden door de Amerikanen. Dit plan zorgde voor grote beroering en felle protesten in<br />

Nederland. In 1981 en 1983 protesteerden honderdduizenden mensen in Amsterdam en<br />

Den Haag tegen de kruisraketten. Lange tijd heeft de Nederlandse regering het besluit<br />

tot plaatsing uitgesteld. Pas op 1 november 1985 werd aan de Verenigde Staten<br />

toestemming verleend om de 48 kruisvluchtwapens op Nederlandse grondgebied te<br />

stationeren. Dit is er nooit van gekomen. Met het aantreden van president Gorbatsjov<br />

trad een periode van ontspanning in en in 1987 ondertekenden de Verenigde Staten en<br />

de SovjetAUnie een verdrag waarin werd vastgelegd dat beide landen hun kernwapens<br />

voor de middellange afstand uit Europa zouden verwijderen. 24<br />

Na het einde van de Koude Oorlog werd de Nederlandse krijgsmacht A mede onder<br />

invloed van de nucleaire wapenreductie A aanzienlijk verkleind. Ook verdwenen binnen<br />

enkele jaren alle kernwapentaken van de krijgsmacht. Alleen op vliegbasis Volkel<br />

bestonden er nog twee FA16 squadrons die een kernwapentaak hadden. Sinds 2002 is er<br />

nog maar één F16Asquadron met een kernwapentaak. 25<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Koninklijke Marine<br />

A Koninklijke Landmacht<br />

A Koninklijke Luchtmacht<br />

A Interkerkelijk Vredesberaad<br />

A CPN<br />

A Pax Christi<br />

A Starink, D., ‘Nuclearisering van de krijgsmacht’, in: B. Schoenmaker en J.A.M.M.<br />

Janssen (red.), In de schaduw van de muur. Maatschappij en krijgsmacht rond<br />

1960 (Den Haag 1997).<br />

A Brouwer, J.W. en I. Megens, ‘De Koude Oorlog (1949A1990)’, in: J.R. Bruijn en<br />

C.B. Wels (red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland<br />

155062000 (Amsterdam 2003).<br />

A Diepen, R.C. van, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977A1987<br />

(Amsterdam 2004).<br />

A Diepen, R.C. van ,‘Dutch Disease is Better for Peace’. Nederland en het<br />

‘kruisrakettendebat’, 1979A1986’, in: J. Hoffenaar, J. van der Meulen en R. de<br />

Winter, Confrontatie en ontspanning. Maatschappij en krijgsmacht in de Koude<br />

Oorlog 196661989 (Den Haag 2004).<br />

A Klep, Chr., ‘Epiloog: heroriëntatie in de jaren negentig’, in: J.R. Bruijn en C.B.<br />

Wels (red.), Met man en macht. De militaire geschiedenis van Nederland 15506<br />

2000 (Amsterdam 2003).<br />

<br />

24 R.C. van Diepen, ‘Dutch Disease is Better for Peace’. Nederland en het ‘kruisrakettendebat’, 1979A1986’, in:<br />

J. Hoffenaar, J. van der Meulen en R. de Winter, Confrontatie en ontspanning. Maatschappij en krijgsmacht in<br />

de Koude Oorlog 196661989 (Den Haag 2004)189A191.<br />

25 Chr. Klep, ‘Epiloog: heroriëntatie in de jaren negentig’, in: J.R. Bruijn en C.B. Wels (red.), Met man en macht.<br />

De militaire geschiedenis van Nederland 155062000 (Amsterdam 2003) 416.<br />

43


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

! 4 $ $<br />

A Internationalisering<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissies<br />

1945 – na 2005<br />

!<br />

De feitelijke hoofdtaak van de krijgsmacht tijdens de Koude Oorlog was de verdediging<br />

van het Nederlands en bondgenootschappelijk grondgebied. Daarnaast werd de<br />

krijgsmacht op verzoek ingezet bij binnenlandse taken. Sinds 1945 was het voor het<br />

burgerlijk gezag mogelijk om een beroep te doen op militaire bijstand, zoals bijstand<br />

tijdens calamiteiten en rampen, bijstand bij handhaving van de openbare orde en bij<br />

strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. 26 Na het einde van de Koude Oorlog viel<br />

de dreiging van een aanval vanuit het Warschaupact weg. Om haar bestaan te kunnen<br />

legitimeren zocht de krijgsmacht naar andere gebieden waar zij actief zou kunnen zijn.<br />

Naast de toenemende inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesA en humanitaire<br />

missies, werd de krijgsmacht ook in toenemende mate ingezet bij binnenlandse taken. 27<br />

In 1991 werd het in de Defensienota genoemd als één van neventaken van de<br />

krijgsmacht. Vanaf eind jaren negentig ontwikkelde de militaire ‘dienstverlening’ aan de<br />

maatschappij zich steeds meer naar een hoofdtaak. In de Defensienota van 2000 werd<br />

de ‘ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en<br />

humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal’ als één van de drie hoofdtaken van<br />

de krijgsmacht genoemd. 28 De krijgsmacht kreeg een ‘vangnetfunctie’. Wanneer civiele<br />

autoriteiten niet over voldoende personeel en/of materieel konden beschikken, dan<br />

konden zij de minister van Defensie om militaire bijstand of steun verzoeken. 29 Voor een<br />

deel van de taken werd het Korps Nationale Reserve ingezet.<br />

Er werden verschillende vormen van militaire bijstand en steunverlening<br />

onderscheiden: 30<br />

militaire bijstand in het geval van een ramp of van ernstige vrees voor het<br />

ontstaan daarvan (bijvoorbeeld bij de Vuurwerkramp in Enschede op 13 mei<br />

2000);<br />

militaire bijstand in het kader van de handhaving van de openbare orde of<br />

stafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (bv het onderscheppen van<br />

drugstransporten);<br />

bijzondere militaire bijstand: de inzet van de Bijzondere Bijstandseenheden<br />

(opgericht in de jaren zeventig en werd ingezet bij kapingen of gijzelingen,<br />

bijvoorbeeld bij de Treinkaping bij De Punt in 1977);<br />

militaire steunverlening in het openbaar belang (bijvoorbeeld tijdens de<br />

Varkenspestepidemie in 1996 en de MKZAcrisis in 2001)<br />

maatschappelijke steunverlening (bv voor de Nijmeegse Vierdaagse en ten<br />

behoeve van de herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog)<br />

<br />

26<br />

Te land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en handelingen op het beleidsterrein<br />

militaire operatiën van het ministerie van Defensie en voorgangers, 194561993. Met aanvulling, 199462002.<br />

Rijksarchiefdienst/PIVOT, ministerie van Defensie (Den Haag, Rijswijk 1998/2002) 263A264.<br />

27<br />

Interview Christ Klep, 5 juli 2010.<br />

28<br />

A.G.W. Ruitenberg en I.J. Duine, ‘Dienstverlening aan de maatschappij’, in: E.R. Muller e.a. (red),<br />

Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn 2004) 741A742.<br />

29<br />

C. Homan, ‘Defensie en interne veiligheid: van vangnet naar volwaardige veiligheidspartner’, in: Armex 90<br />

(2006) 21A24, 21.<br />

30<br />

Ruitenberg en Duine, Dienstverlening aan de maatschappij’, 742 e.v.<br />

44


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

bijstand bij calamiteiten op de Nederlandse Antillen en Aruba (bijvoorbeeld inzet<br />

militairen na orkaan Luís op Sint Maarten in 1995)<br />

bijstand ter handhaving van de openbare orde of strafrechtelijke handhaving van<br />

de rechtsorde op de Nederlandse Antillen en Aruba (inzet mariniers en<br />

marechaussee voor beveiliging gebieden om plunderingen na een orkaan tegen te<br />

gaan).<br />

Met name de Koninklijke Marechaussee A vanaf 1998 een zelfstandig krijgsmachtdeel en<br />

al nadrukkelijk belast met civiele taken – heeft na het einde van de Koude Oorlog extra<br />

civiele taken gekregen, zoals de verdere versterking van de grensbewaking, inclusief de<br />

invoering van het mobiele toezicht op vreemdelingen aan de zuidA en oostgrens, de<br />

assistentie bij bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en de overname van<br />

politieA en veiligheidstaken op Schiphol en andere luchthavens. 31<br />

De krijgsmacht werd sinds de Terreurbrief (1973) ook ingezet bij de bestrijding van<br />

terroristische acties (met name de interventietaak), hoewel de bestrijding van terrorisme<br />

primair een politietaak was/bleef. Door de toenemende terroristische dreiging na 2001<br />

vervulde de krijgsmacht niet langer alleen een vangnetfunctie, maar ging zij steeds meer<br />

een structurele rol spelen op het gebied van binnenlandse veiligheid. 32 Met het ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken werden bindende afspraken gemaakt over kwalitatieve en<br />

kwantitatieve militaire bijstand en steunverlening en zijn de werkzaamheden op het<br />

gebied van militaire inlichtingen geïntensiveerd. 33<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Krijgsmacht<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Hoffenaar, J., ‘De Nederlandse krijgsmacht in historisch perspectief’, in: E.R.<br />

Muller e.a. (red), Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden<br />

(Alphen aan de Rijn 2004).<br />

A Kamerbrief van de minister van Defensie dd 29 mei 2006 betreffende Afsluitende<br />

rapportage ‘Defensie en terrorisme’<br />

A Te land, ter zee en in de lucht. Een institutioneel onderzoek naar taken en<br />

handelingen op het beleidsterrein militaire operatiën van het ministerie van<br />

Defensie en voorgangers, 194561993. Met aanvulling, 199462002.<br />

Rijksarchiefdienst/PIVOT, ministerie van Defensie (Den Haag, Rijswijk<br />

1998/2002).<br />

A Ruitenberg, A.G.W. en I.J. Duine, ‘Dienstverlening aan de maatschappij’, in: E.R.<br />

Muller e.a. (red), Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden<br />

(Alphen aan de Rijn 2004).<br />

A Homan, C., ‘Defensie en interne veiligheid: van vangnet naar volwaardige<br />

veiligheidspartner’, in: Armex 90 (2006).<br />

A Interview Christ Klep.<br />

A Weger, M. de, De binnenlandse veiligheidstaken van de Nederlandse krijgsmacht<br />

(Assen 2006).<br />

<br />

31 J. Hoffenaar, ‘De Nederlandse krijgsmacht in historisch perspectief’, in: E.R. Muller e.a. (red), Krijgsmacht.<br />

Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn 2004) 52.<br />

32 Homan, ‘Defensie en interne veiligheid’, 21.<br />

33 Kamerbrief van de minister van Defensie dd 29 mei 2006 betreffende Afsluitende rapportage ‘Defensie en<br />

terrorisme’.<br />

45


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

#<br />

A Internationalisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

4 $ $<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissie<br />

1979A na 2005<br />

!<br />

Het besluit tot inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies is een prerogatief<br />

van de regering. Het parlement heeft echter in de loop van de tijd steeds meer invloed<br />

willen uitoefenen op de uitzending van militairen naar conflictgebieden en deze ook<br />

gekregen.<br />

Tijdens de Koude Oorlog heeft Nederland een aantal maal deelgenomen aan<br />

vredesmissies. De twee belangrijkste waren Korea (begin jaren vijftig) en Libanon (eind<br />

jaren zeventig/begin jaren tachtig). Tot 1979 had het parlement zich nauwelijks bemoeid<br />

met het beleid ten aanzien van vredesoperaties . Dit veranderde toen de VN Nederland<br />

verzocht om deel te nemen aan de missie in Libanon (UNIFIL). Hoewel de meerderheid<br />

van het parlement vóór deelname was, waren Kamerleden niet te spreken over het<br />

gebrek aan informatie en vooroverleg. Het parlement was pas een maand na<br />

binnenkomst van het (nog informele) verzoek van de VN op de hoogte gebracht.<br />

Enerzijds vond een parlementaire meerderheid het staatsrechtelijk verdedigbaar dat de<br />

regering zelf besloot over het al dan niet uitzenden van eenheden, anderzijds probeerde<br />

het parlement A voor het eerst – zijn invloed op het uitzendbeleid van de regering de<br />

facto te vergroten. Ten eerste door het opstellen van maatstaven of inzetcriteria voor<br />

internationale uitzendingen en ten tweede door het aannemen van de motieABrinkhorst<br />

waarin de regering werd gevraagd om in de toekomst niet in te stemmen met deelname<br />

aan een vredesmacht voordat de Kamer gehoord was (Klep en Van Gils, 2005: 74A76).<br />

Een punt waar verder veel politieke en maatschappelijke discussie over ontstond, was de<br />

mogelijke gedwongen inzet van dienstplichtige soldaten bij de LibanonAmissie. De<br />

Vereniging van Dienstplichtige Militairen vocht de uitzending bij de rechtbank aan. In<br />

hoger beroep werd de Vereniging in het gelijk gesteld, maar toen zaten de<br />

dienstplichtigen al een half jaar in Libanon. De discussie over de inzet van<br />

dienstplichtigen stierf een zachte dood (Klep en Van Gils, 2005: 77A78).<br />

In 1987 werd door het parlement de motie van CDAAKamerlid Frinking aanvaard<br />

waarmee de regering werd opgeroepen om elk uitzendbesluit nog vóór het vertrek van<br />

de uit te zenden militairen aan de Kamer voor te leggen, zeker wanneer dit<br />

dienstplichtigen zouden zijn. Met de aanvaarding van de motieAFrinking – dat een<br />

aanscherping van de motie van Brinkhorst uit 1979 was – nam de parlementaire invloed<br />

op de inzet en uitzending van Nederlandse militaire verder toe (Klep en Van Gils, 2005:<br />

98).<br />

Na de val van de Muur in 1989 besloot de regering om vredesmissies een belangrijker<br />

onderdeel te maken van het defensiebeleid en is de inzet van de krijgsmacht bij deze<br />

missies sterk gestegen. De regering stemde dan ook in met verzoeken van de Verenigde<br />

Naties begin jaren negentig om deel te nemen aan vredesoperaties in Cambodja<br />

(UNTAC) en in Joegoslavië (UNPROFOR). Ook de Kamer ging hiermee akkoord. Bijna<br />

70% procent van de Nederlanders stond welwillend tegenover deelname aan UNPROFOR<br />

(Van der Meulen en Soeters, 2004: 228). Pas toen de gevaren van de missie duidelijker<br />

46


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werden en de risico’s groter, uitten verschillende Kamerleden hun zorgen over de<br />

veiligheid, de bescherming en de opleiding van de militairen (Klep en Van Gils, 2005:<br />

110). In 1993 kwam een nieuw verzoek van de VN voor inzet van Nederlandse militairen<br />

in Joegoslavië binnen, nu ter bescherming van een safe area in Bosnië. Zowel vanuit de<br />

Nederlandse samenleving als vanuit de media en de Tweede Kamer, kwamen steeds<br />

meer geluiden om bij te dragen aan het beschermen van de bevolking en het verbeteren<br />

van de humanitaire situatie. Met het aannemen van de motieAVan Traa/Van Vlijmen gaf<br />

de Kamer een sterk positief signaal af over de inzet van Nederland bij internationale<br />

vredesmissies en met name in Bosnië. De regering bood daarop een gevechtseenheid<br />

aan voor de inzet in Bosnië (Klep en Van Gils, 2005: 117). De stationering in de safe<br />

area Srebrenica en het drama dat in juli 1995 plaatsvond, waarbij meer dan 8.000<br />

moslimmannen werden gedood, zorgden voor een ommekeer bij de regering, het<br />

parlement en de samenleving. Op verzoeken van de VN betreffende de inzet van<br />

Nederland bij andere vredesmissies werd voorlopig afwijzend gereageerd (Klep en Van<br />

Gils, 2005: 142) en de publieke steun voor de missie nam tijdelijk af tot 40% (Van der<br />

Meulen en Soeters, 2004: 228). Het parlement wilde door het echec in Srebrenica en ter<br />

voorkoming van herhaling nog meer invloed op de besluitvorming rond de inzet van<br />

Nederlandse militairen in vredesmissies, namelijk door een wettelijk vastgelegd<br />

instemmingsrecht ten aanzien van de deelname aan deze missies. De regering (en<br />

uiteindelijk ook een parlementaire meerderheid) vond dit te ver gaan, omdat – zoals<br />

minister Van Mierlo het verwoordde – “[het] irreëel [is] te veronderstellen dat de<br />

regering tegen de wil van de volksvertegenwoordiging in, militairen zou uitzenden” (Klep<br />

en Van Gils, 2005: 145). Uiteindelijk werd een compromis vastgelegd in artikel 100 van<br />

de Grondwet: de regering had de plicht om – indien mogelijk – het parlement vooraf te<br />

informeren over eventuele verzoeken om inzet van de Nederlandse krijgsmacht;<br />

tegenover verzoekende partijen een voorbehoud te maken over de deelname zolang er<br />

nog geen binnenlandsApolitiek overleg was geweest; en het toetsingskader toe te<br />

passen. Er kwam dus een informatieplicht van de regering, maar geen instemmingsrecht<br />

van het parlement (Klep en Van Gils, 2005: 146).<br />

Een nieuwe discussie tussen regering en het parlement over de (mede)zeggenschap bij<br />

het uitzenden van militairen ontstond in 2005. Toen werden Nederlandse special forces<br />

ingezet in Afghanistan in het kader van operatie Enduring Freedom. Volgens de regering<br />

was artikel 100 hier niet op van toepassing, omdat het niet ging om een vredesoperatie,<br />

maar om een collectieve zelfverdedigingsoperatie onder artikel 97 van de Grondwet. De<br />

regering bepleitte dat de special forces daarom onder het oorlogsrecht vielen en de<br />

terroristische strijders als vijanden golden, wat zou impliceren dat de regering de Kamer<br />

niet vooraf zou hoeven te informeren of toestemming te vragen. In de praktijk werd<br />

echter wel overlegd en stemde een Kamermeerderheid vóór uitzending (Klep en Van Gils,<br />

2005: 179).<br />

Niet alleen heeft het parlement sinds Libanon steeds meer invloed willen uitoefenen op<br />

de inzet van de Nederlandse krijgsmacht bij vredesmissies, ook is het zich steeds meer<br />

gaan bezig houden met details rond de uitzending, bijvoorbeeld over de inzet van het<br />

aantal helikopters (Interview Klep, 5 juli 2010). De toegenomen invloed heeft zich<br />

formeel geuit in de informatieplicht van de regering ten aanzien van de Kamer, maar het<br />

parlement heeft nog geen instemmingsrecht gekregen. De kans dat de regering wat<br />

betreft de inzet van militairen bij vredesmissies ingaat tegen de wil van het parlement is<br />

daarentegen klein.<br />

<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Parlement<br />

A Vereniging van Dienstplichtige Militairen<br />

A Regering<br />

47


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

""<br />

A Christ Klep, interview 5 juli 2010.<br />

A Meulen, J.S van der en S. Soeters, ‘Krijgsmacht en samenleving: civielAmilitaire<br />

betrekkingen in verandering’, in: E.R. Muller (red.), Krijgsmacht. Studies over de<br />

organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn 2004).<br />

A Klep, C. en R. van Gils, Van Korea tot Kabul. De Nederlandse militaire deelname<br />

aan vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 2005).<br />

48


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

&<br />

A Internationalisering<br />

A Informatisering<br />

A Verandering van institutionele verbanden<br />

.<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

A Trend: Opkomst van het modern terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Hotspot: De val van Screbrenica<br />

A Domein: Verhouding met het buitenland<br />

Jaren vijftig – na 2005<br />

!<br />

In de jaren zeventig had Nederland drie inlichtingendiensten: de Binnenlandse<br />

<strong>Veiligheid</strong>sdienst (BVD), de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) en de Inlichtingen Dienst<br />

Buitenland (IDB).<br />

De BVD werd kort na de Tweede Wereldoorlog, in 1945, opgericht als het Bureau<br />

Nationale <strong>Veiligheid</strong>. In 1947 werd dit de Centrale <strong>Veiligheid</strong>sdienst, onder het ministerie<br />

van Justitie. De dienst kreeg uitdrukkelijk geen executieve bevoegdheden, om iedere<br />

gelijkenis met de Gestapo uit te sluiten. Aanvankelijk was de aandacht vooral gericht op<br />

(resten van) rechtsAextremisme, als schuilplaats van sympathisanten en navolgers van<br />

het nationaalAsocialisme, maar ook op weerbaarheidsorganisaties van oud verzetstrijders<br />

en groepen die met geweld voor het behoud van NederlandsAIndië streden. Maar al snel<br />

kwam de nadruk te liggen bij het communisme, als nieuwe bedreiging voor de vrede en<br />

de Nederlandse democratische rechtsorde. In 1949 ging de dienst over naar het<br />

ministerie van Binnenlandse Zaken en werd toen de BVD.<br />

De dienst richtte zich op veiligheid en contraAspionage, bijvoorbeeld op pogingen vanuit<br />

de DDR tot spionage en infiltratie bij Afcent, het militaire hoofdkwartier van de NAVO in<br />

Brunssum. Achter veel maatschappelijke verschijnselen werd de hand van Moskou<br />

vermoed. Dat gold bijvoorbeeld voor de acties van de vredesbeweging midden jaren<br />

tachtig tegen de neutronenbom en kruisraketten. De beweging zou heimelijk vanuit<br />

Moskou gestuurd en gefinancierd worden.<br />

Focuspunt in de strijd tegen het communistische gevaar was lang de Communistische<br />

Partij Nederland (CPN), die gezien werd als voorpost en vijfde colonne van Moskou. De<br />

praktijk was gecompliceerder: de CPN bekeerde zich in de jaren zestig tot het Chinese<br />

communisme. Daarmee werd de logische band met de vijand in het Oostblok verbroken.<br />

De relatie van de CPN met Moskou werd pas in 1977 hersteld.<br />

Toen gewelddadig activisme en terrorisme in de jaren zeventig de kop opstaken was de<br />

rol van de BVD het inwinnen van inlichtingen, onder andere door groepen te identificeren<br />

en er in te infiltreren. Dat was niet zo succesvol. Radicalisering van ZuidAMolukkers werd<br />

aanvankelijk niet opgemerkt en de gebruikelijke manier van infiltreren werkte niet.<br />

Anders dan bij de CPN kon iemand niet zomaar lid worden van groepen ZuidAMolukkers<br />

of Rode Jeugd. Hooguit kon men door 'technische acties' (afluisteren door telefoontaps<br />

en microfoons) wel iets aan de weet komen. Gedurende de hele periode van<br />

terroristische acties van de jaren zeventig tot begin jaren negentig lag het zwaartepunt<br />

van de aanpak dan ook bij politie en justitie, en had de BVD een beperkte<br />

ondersteunende rol.<br />

49


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De Militaire Inlichtingen Dienst was ouder dan de BVD, en dateerde in oorspronkelijke<br />

vorm van het begin van de Eerste Wereldoorlog. In 1949 waren de taken opnieuw<br />

vastgesteld, en die werden nog eens aangescherpt in 1972. Eigenlijk was er sprake van<br />

drie afzonderlijke militaire inlichtingendiensten, die van de landmacht (LAMID), van de<br />

Marine (MARID) en van de Luchtmacht (LUID). De taken van de diensten liepen parallel:<br />

• het inwinnen van gegevens over potentieel en strijdkrachten van andere<br />

mogendheden<br />

• het inwinnen van gegevens in verband met de veiligheid van de eigen<br />

strijdkrachten.<br />

Ook bij de militaire inlichtingendiensten waren, al vanaf het moment dat Nederland bij de<br />

oprichting in 1949 lid geworden was van de NAVO, de activiteiten gericht op de<br />

communistische tegenstander, in dit geval het Warschau Pact. Weliswaar werd Nederland<br />

later ook betrokken bij missies van de VN als in Libanon (1979A1985) en had het<br />

belangen in de West, met de Nederlandse Antillen, maar in verhouding bleven de<br />

inlichtingenactiviteiten die daarmee gepaard gingen ver achter bij die gericht op het<br />

Oostblok. Elke dienst had zijn eigen specialiteiten. De MARID speelde een belangrijke rol<br />

bij het vergaren van informatie via de interceptie en het uitpeilen en decoderen van<br />

radioA en later satellietverkeer van buitenlandse mogendheden. Naarmate de technische<br />

mogelijkheden toenamen, werden nieuwe technieken ontwikkeld. De dienst maakte ook<br />

geluidsprofielen van vijandelijke oorlogsschepen aan de hand van trillingen die motoren<br />

en schroeven van schepen onder water voortbrachten. De LUID was gespecialiseerd in<br />

luchtfotografie, het interpreteren van satellietfoto's en het detecteren van signalen van<br />

vijandelijke radarinstallaties. Elke dienst onderhield op het eigen terrein (afzonderlijke)<br />

contacten met zusterdiensten uit andere NAVOAlanden. Er waren ook algemene taken die<br />

bij de LAMID of op centraal stafniveau belegd waren, als het 'signaleren' van<br />

bijzonderheden van dienstplichtigen voordat zij werden ingedeeld, screenen van<br />

burgerpersoneel van Defensie en het observeren van geaccrediteerde militaire<br />

vertegenwoordigers van andere landen.<br />

De afstemming met de BVD die, met name waar het ging om contraspionage, in wezen<br />

op hetzelfde terrein opereerde, was problematisch. De taakscheiding dat de militaire<br />

diensten alleen binnen de hekken van kazerne bevoegd waren en de BVD daarbuiten,<br />

leidde menigmaal tot competentieconflicten.<br />

De Inlichtingen Dienst Buitenland (IDB), was sinds 1972 opvolger van de Buitenlandse<br />

Inlichtingendienst BID die in 1946 was opgericht. De IDB ressorteerde onder de premier.<br />

Zoals de naam aangeeft, verzorgde de dienst het offensieve inlichtingenwerk in het<br />

buitenland, ook op het gebied van militaire zaken. In 1976 werden door een ministeriele<br />

commissie de gebieden aangegeven waarop de IBD zich in het bijzonder moest richten:<br />

maritieme, technisch/wetenschappelijke en politiek/economische zaken. De IDB was een<br />

betrekkelijk kleine dienst (ca. 70 personeelsleden) die toch over de gehele wereld actief<br />

probeerde te zijn, onder andere door het aansturen van agenten in het buitenland.<br />

Minder dan de andere diensten was de IDB speciaal gericht op het Oostblok. De dienst<br />

werd gekenmerkt door veel conflicten, vooral intern maar ook met andere diensten. Zo<br />

speelde begin jaren tachtig een competentieconflict met de BVD, wie over de situatie in<br />

Suriname na de militaire coup moest rapporteren.<br />

Alle diensten werden aan het eind van de Koude Oorlog meermalen ingrijpend<br />

gereorganiseerd en de taken werden aangepast. Bij de BVD werd, onder leiding van de<br />

flamboyante directeur Docters van Leeuwen, de koers verlegd richting binnenlandse<br />

veiligheid, antiAterrorisme en vredesoperaties.<br />

De militaire inlichtingendiensten werden onder druk van het parlement (en met de nodige<br />

tegenwerking van de legeronderdelen) samengevoegd tot de MID en meer gericht op de<br />

nieuwe taakopdracht van de Nederlandse krijgsmacht, waarbij de nadruk lag op<br />

vredesoperaties. Daarmee kwamen ook nieuwe operatiegebieden in het buitenland in<br />

beeld, waarover tot dan toe weinig of geen informatie beschikbaar was.<br />

<br />

50


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De IDB werd, nadat eerst nog was gedacht aan een vorm van samengaan met de BVD, in<br />

1994 opgeheven.<br />

Naast de inlichtingendiensten werd de oorlog werd ook een stayAbehind organisatie<br />

opgezet, een dienst die geactiveerd zou worden in geval van een bezetting van<br />

Nederland. Deze dienst ‘Operaties en Inlichtingen’ (O&I) bestond uit twee (gescheiden)<br />

onderdelen, en werd aangestuurd door leden van de Raad van State.<br />

‘Operaties’, onder der verantwoordelijkheid van de ministerApresident, bereidde acties<br />

voor op het gebied van sabotage, overvallen en liquidaties. Hiervoor werden wapens en<br />

explosieven in ondergrondse depots opgeslagen. Ontdekking van depots en berichten dat<br />

wapens daaruit in handen van criminelen waren gevallen, leidden in de jaren tachtig tot<br />

veel ophef. ‘Inlichtingen’, onder de verantwoordelijkheid van de minister van Defensie,<br />

bouwde aan een netwerk van agenten voor, met specialisaties als verbindingen,<br />

ontsnappingsroutes, infiltratie, codezaken, falsificaties. Naar aanleiding van het Italiaanse<br />

voorbeeld is de dienst bekend geworden onder de naam ‘Gladio’.<br />

In 1990 werd door ministerApresident Lubbers het bestaan van de dienst voor het eerst<br />

bevestigd. Het einde was toen al in zicht, door het aflopen van de Koude Oorlog. In 1992<br />

werd de dienst opgeheven.<br />

In 2002 werd een nieuwe wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten van kracht, met<br />

een verdere aanpassing van de taak en organisatie van de resterende<br />

inlichtingendiensten. Daarvoor waren er zowel inhoudelijke als formele gronden. In de<br />

jaren negentig was duidelijk geworden dat het internationale, vooral jihadistische<br />

terrorisme een steeds grotere bedreiging begon te vormen, ook voor Nederland als<br />

onderdeel van de Westerse wereld en bondgenoot van de Verenigde Staten. De vraag<br />

was of de bestaande diensten daarvoor voldoende waren toegerust. De diensten hadden<br />

ook onvoldoende gefunctioneerd bij het echec in Screbrenica, toen er te weinig<br />

informatie voorhanden was om tot een goed beleid te komen. In formele zin moest er, na<br />

een veroordeling van Nederland door het Europese Hof, een onafhankelijke voorziening<br />

voor beklag wettelijk geregeld worden.<br />

De BVD en de MID werden beide omgevormd tot inlichtingenA én veiligheidsdienst, de<br />

AIVD en MIVD. Daarmee werd ook het gat opgevuld dat ontstaan was met het opheffen<br />

van de IDB in 1994, toen er structureel geen eigen buitenlandse informatie beschikbaar<br />

kwam. In de AIVD werd de inlichtingentaak in het buitenland hersteld, hoewel het voor<br />

de dienst in wezen een vreemde taak was die niet zonder meer kon worden opgepakt.<br />

Het verzamelen van dergelijke informatie kan dienen voor Nederlandse politieke<br />

doeleinden, maar ook om uit te wisselen tegen andere informatie van buitenlandse<br />

diensten, omdat een van de basisbeginselen van samenwerking het 'voor wat hoort wat'<br />

principe is. Een voorbeeld van gebruik van informatie van anderen was in 2002 en 2003,<br />

in de aanloop naar het besluit over deelname aan IrakAoorlog, waar de commissie Davids<br />

onderzoek naar heeft gedaan.<br />

Na de aanslagen van 11 september 2001, en nog versterkt na de aanslagen in Madrid en<br />

Londen en de moord op Theo van Gogh, is het belang van de bestrijding van terrorisme,<br />

zowel nationaal als internationaal, voor de AIVD alleen maar toegenomen. Tot de taken<br />

van de dienst horen nu ook onderzoek naar radicalisering, controle van vreemdelingen,<br />

profilering of iemand mogelijk een gevaar kan vormen , het uitvoeren van dreigingsA en<br />

risicoanalyses in verband met beveiliging van personen , en aansluiting bij Europese<br />

processen om op grote schaal dataverkeersinformatie op te slaan en uit te wisselen.<br />

De verhouding tussen justitie en AIVD is veranderd. Met de nieuwe wetgeving op het<br />

gebied van inlichtingen en veiligheid krijgt de AIVD steeds meer een eigen rol in<br />

strafprocessen, door de ontwikkeling dat zijn ambtsberichten een bewijsstatus krijgen,<br />

ook al zijn ze in het kader van bronbescherming niet te verifiëren.<br />

Voor de MIVD kwam het zwaartepunt in de jaren nul te liggen bij de inlichtingen en<br />

veiligheid met betrekking tot de steeds uitgebreidere missies in het buitenland. Het ging<br />

daarbij zowel om militaire inlichtingen, over tegenstanders en het gebied, als contraA<br />

inlichtingen over mogelijke bedreigingen door spionage, subversie, sabotage en<br />

<br />

51


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

terrorisme. Bij grote operaties werd ook een faciliteit ter plaatse gecreëerd, zowel om<br />

vanuit het operatiegebied inlichtingen aan de hogere leiding te geven, als om de lokale<br />

commandant van inlichtingen A speciaal op het gebied van veiligheid A te voorzien.<br />

Daarnaast werd de MIVD ook steeds meer betrokken op terreinen als terrorismeA en<br />

criminaliteitsbestrijding (bijvoorbeeld drugsbestrijding, zeeroverij), door de uitbreiding<br />

van de activiteiten van de krijgsmacht naar die gebieden.<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Defensie en haar voorgangers<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A AIVD / BVD<br />

A MIVD / MID / LAMID / MARID / LUID<br />

A IDB / BID<br />

A O&I<br />

A CPN<br />

A NAVO<br />

A Commissie Davids<br />

""<br />

A Engelen, Dick, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007)<br />

A Engelen, Dick, De Militaire Inlichtingen Dienst 1914A2000 (Den Haag 2000)<br />

A De Graaff, Bob en Wiebes, Cees, Villa Maarheze, De geschiedenis van de<br />

inlichtingendienst buitenland (Den Haag 1998)<br />

A De Graaff, Bob, ‘Onze cowboys in Verweggistan’, De Groene Amsterdammer, 4<br />

Augustus 2010<br />

A Davids, W.J.M. e.a., Rapport commissie van onderzoek besluitvorming Irak<br />

(Amsterdam 2010)<br />

A Bron R.P., ‘Inlichtingendiensten’ in E.R. Muller e.a., <strong>Veiligheid</strong>, Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan de Rijn 2004)<br />

A Van Reijn, J.A en Metselaar, M.V. ‘Inlichtingen en veiligheid’ in E.R. Muller e.a.,<br />

Krijgsmacht, Studies over de organisatie en het optreden (Alphen aan de Rijn<br />

2004)<br />

A De Graaf, Beatrice, interview 12 juli 2010<br />

A BVD, Terrorisme aan het begin van de 21e eeuw; dreigingsbeeld en positionering<br />

BVD (Leidschendam 2001)<br />

A Buro Jansen en Janssen, Onder druk, terrorismebestrijding in Nederland (Breda<br />

2006)<br />

A Pivot –rapport nr. 166, De Nederlandse stay behind – organisatie in de koude<br />

oorlog 1945 – 1992 (’s Gravenhage 2005)<br />

52


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

(<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Multiculturalisering<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en de houding van de<br />

overheid’<br />

A Trend: Opkomst van het moderne terrorisme<br />

A Trend: Veranderend karakter van criminaliteit<br />

A Hotspot: Acties ZuidAMolukkers<br />

Jaren zestig – jaren negentig<br />

!<br />

Internationaal was er vanaf de jaren zestig sprake van een sterke opleving van<br />

activistische groepen die met geweld maatschappelijke veranderingen wilden bereiken.<br />

Er waren twee hoofdstromingen: groepen die hun aanspraken op een gebied of regio op<br />

deze manier kracht bijzetten (bijvoorbeeld IRA, ETA, PLO, PKK) en groepen die een A<br />

linkse A ideologische omwenteling wilden bewerkstellingen (bijvoorbeeld RAF, Brigate<br />

Rosso, het Japanse Rode Leger, Tupamaros, Lichtend Pad). 34<br />

In de jaren zestig en zeventig was er geen misverstand over de doeleinden die de<br />

activistische groepen nastreefden. Die werden bij hun acties helder en duidelijk voor het<br />

voetlicht gebracht. De groepen maakten gebruik van gewelddadige methoden als<br />

gijzeling, kaping, moord. Deze methoden waren in de ogen van de activisten functioneel<br />

om het beoogde doel te bereiken, maar geen doel op zich. Liever 'a lot of people<br />

watching than a lot of them dead'. 35<br />

De termen ‘terroristen’ en ‘terrorisme voor dit soort gewelddadig activisme werden in die<br />

tijd maar beperkt gebruikt, en dan nog voornamelijk binnen de overheid. De grens<br />

tussen terroristische en andere bewegingen was vanouds arbitrair en bewegend. Veelal<br />

werd het dreigen met of het plegen van geweld tegen personen, waardoor de<br />

democratische rechtsorde zou worden aangetast, wèl tot terrorisme gerekend, maar<br />

alleen het veroorzaken van schade, het ontregelen van het maatschappelijke leven of het<br />

plegen van criminele handelingen als inbraken níet. RechtsAextremistische activiteiten<br />

werden in deze periode in Nederland per definitie niet tot terrorisme gerekend. Sommige<br />

rechtse groepen gingen zo ver dat ze een staatsgreep nastreefden, maar de kans dat dit<br />

ooit geëffectueerd zou worden werd door de BVD nagenoeg nihil geacht, niet in het minst<br />

omdat ze door interne ruzies gewoonlijk al vanzelf uit elkaar vielen. 36 Pas in 2004 werd<br />

terrorisme als zodanig gedefinieerd in de Nederlandse wetgeving, en kon iemand er voor<br />

veroordeeld worden.<br />

‘Oud terrorisme’ – beperkt geweld om aanspraken op een gebied kracht bij te zetten of<br />

om een ideologische omwenteling te bewerkstelligen A is dan ook een overkoepelende<br />

term voor dit soort activistische activiteiten die later in zwang is gekomen, mede ter<br />

onderscheid van andere vormen van gewelddadige actie, die zich sinds de jaren negentig<br />

zijn gaan manifesteren.<br />

Nederland werd in de periode vanaf rond 1970 met enige regelmaat geconfronteerd met<br />

aanslagen, gijzelingen en kapingen. Voordien was hier nauwelijks tot geen ervaring met<br />

dit fenomeen, en al helemaal niet met terrorisme dat vanuit Nederland zelf kwam.<br />

<br />

34<br />

U. Rosenthal , ‘Terrorisme’ in E.R. Muller e.a., Crisis, Studies over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009),<br />

66<br />

35<br />

Ibidem, 66,67<br />

36<br />

Dick Engelen, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007), 155<br />

53


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De meest intensieve en omvangrijke terroristische aanslagen in Nederland hebben in de<br />

jaren zeventig plaatsgevonden door ZuidAMolukse jongeren, die naar de vorming van een<br />

eigen staat streefden. 37 Het ZuidAMoluks terrorisme vormde een van de eerste vormen<br />

van home grown terrorisme in Nederland. 38 De eerste substantiële actie was de bezetting<br />

van de Indonesische residentie in Wassenaar 1970, naar aanleiding van een bezoek van<br />

de Indonesische president. Een politieman werd gedood. Na een eerste treinkaping bij<br />

Wijster in 1975, met drie doden, was het dieptepunt de treinkaping in De Punt en de<br />

gelijktijdige gijzeling in de school in Bovensmilde in 1977. Bij de beëindiging van de<br />

treinkaping in De Punt vielen acht doden, zes gijzelnemers en twee gegijzelden. Na de<br />

bezetting van het Provinciehuis Drenthe in Assen in 1978, waarbij twee gegijzelden<br />

omkwamen, kwam er een einde aan de acties.<br />

Ook kreeg Nederland zijn deel van terrorisme door linkse splinterorganisaties. In het<br />

begin van de jaren zeventig was in Nederland de Rode Jeugd actief, vooral met<br />

bomaanslagen. Zo werden in 1972 de auto van de hoofdcommissaris en het huis van de<br />

burgemeester van Eindhoven opgeblazen. 39 Als linksAextremistische beweging bereikte<br />

de Rode Jeugd veel minder dan haar buitenlandse tegenhangers als de Duitse RAF. Noch<br />

de impact van de acties op de bevolking, noch de reacties van de overheid waren zodanig<br />

dat het de groep lukte om een sfeer van angst en repressie te creëren. 40 Midden jaren<br />

zeventig verdwenen de Rode Jeugd en haar opvolgers Rode Hulp en Rood Verzetsfront<br />

uit beeld.<br />

In het midden van de jaren tachtig werden vele acties gevoerd tegen het<br />

apartheidsregime in ZuidAAfrika. De meeste daarvan waren vreedzaam. Uitzondering was<br />

de RaRa (Revolutionaire AntiARacistische Actie). De groep pleegde in Nederland<br />

verschillende bomaanslagen waarbij grote financiële schade werd aangericht. Er werd<br />

brand gesticht bij vestigingen van de groothandel Makro, onderdeel van de SHV<br />

(Steenkolen Handels Vereniging), om de onderneming te bewegen de activiteiten in ZuidA<br />

Afrika te beëindigen. Dit gebeurde inderdaad. Ook het bedrijf Shell was doelwit.<br />

Tientallen benzinestations gingen in vlammen op. In het begin van de jaren negentig<br />

richtte de groep zich tegen het Nederlandse asielbeleid. 41 Er waren bomaanslagen op<br />

Marechausseekazernes en ministeries. De woning van staatssecretaris van Justitie Kosto<br />

werd opgeblazen, vermoedelijk door de RaRa, al is deze actie nooit geclaimd. Na 1993<br />

stopten de acties. Het is nooit gelukt de beweging op te rollen; slechts voor één aanslag<br />

is een veroordeling uitgesproken.<br />

Naast deze in Nederland wortelende terroristen was er vanaf het begin van de jaren<br />

zeventig tot begin jaren negentig sprake van internationaal terrorisme, waarbij<br />

buitenlandse activisten (of hun Nederlandse sympathisanten) doelen in Nederland<br />

aanvielen, aanslagen pleegden op landgenoten of Nederland als wijkplaats of tijdelijk<br />

onderkomen benutten. 42 Actief waren onder andere de Palestijnse Zwarte September en<br />

El Fatah, het Japanse Rode Leger, de RAF, de IRA, de ETA en de Armeense<br />

afscheidingsbeweging. Bij de acties vielen verscheidene doden, ook Nederlanders.<br />

Aanpak van gijzelingen en terroristische aanslagen was in de jaren zeventig en tachtig<br />

vooral een taak van politie en justitie. Een van de redenen daarvoor was dat met de<br />

terroristisch activiteiten ook 'gewone' criminaliteit verbonden was. Voor de financiering<br />

van operaties werden bankovervallen gepleegd; om aan materiaal te komen waren<br />

wapendiefstallen nodig.<br />

De inlichtingendiensten speelden een rol die beperkt was tot het vergaren van informatie.<br />

Het was niet eenvoudig de splinterbewegingen te identificeren en er in te infiltreren.<br />

Bovendien was er destijds een behoorlijke terughoudendheid om de privacy van burgers<br />

<br />

37<br />

E.R. Muller e.a., Terrorisme. Studies over Terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008), 217<br />

38<br />

Ibidem, 218<br />

39<br />

Ibidem, 228<br />

40<br />

Beatrice de Graaf, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika<br />

(Amsterdam 2010), 167<br />

41 Muller, Terrorisme, 229<br />

42 Ibidem, 230 A 233<br />

<br />

54


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

aan te tasten, zowel bij een dienst als de Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>s Dienst (BVD) zelf als<br />

bij de politiek verantwoordelijken, die voor acties als afluisteren persoonlijk toestemming<br />

moesten geven. 43 .<br />

Begin jaren zeventig ontstond binnen het overheidsapparaat langzamerhand een<br />

overlegstructuur voor de aanpak van terrorisme, waarbij procureursAgeneraal,<br />

ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken, het hoofd van de BVD en de<br />

hoofdcommissarissen van grote steden betrokken waren. De behandeling van<br />

verschillende aspecten van terrorisme (gijzelingen, overvallen en bomaanslagen,<br />

vliegtuigkapingen, toezicht op en toelating van vreemdelingen) werd over onderdelen<br />

van Justitie verdeeld. 44<br />

De aanslag tijdens de Olympische Spelen in München in 1972 bracht een<br />

stroomversnelling teweeg. In de 'Terreurbrief' van premier Biesheuvel werd de 'nationale<br />

strategie voor bestrijding van maatregelen van terroristische aard' bekendgemaakt.<br />

Wetgeving op het gebied van terreurbestrijding bleef achterwege, maar er werden wel<br />

maatregelen genomen, zoals het oprichten van antiAterreureenheden (twee Bijzondere<br />

Bijstand Eenheden, bij de politie en bij defensie). 45 Er kwam een landelijk terreurofficier<br />

van justitie en het Recherche Bijstandsteam bij de Central Recherche Informatiedienst<br />

(CRI) werd geacht als knooppunt van terreurAgerelateerde informatie te fungeren. In de<br />

praktijk bleef het antiAterrorisme beleid in de jaren zeventig en tachtig een verbrokkeld<br />

en sterk incidentgericht karakter houden. 46 De reactie van de overheid kon ook per<br />

gebeurtenis verschillen: van de keiharde aanpak van ZuidAMolukse gijzelingen in 1977 en<br />

1978 tot de zeer terughoudende reacties op de aanslagen door de Rode Jeugd.<br />

Hoewel gijzelingen en aanslagen op zich politieke en publieke ophef veroorzaakten, was<br />

er geen sprake van een regelmatige afstemming over het beleid tussen regering en<br />

parlement. Daar kwamen alleen de gebeurtenissen zelf aan de orde en die werden<br />

voornamelijk als incident behandeld, wat overigens wel klopte met de realiteit.<br />

Er was ook geen sprake van een gecoördineerde informatiestroom naar de bevolking.<br />

Bestrijding en opsporing was een (interne) zaak van de regering en van het justitieA en<br />

politieapparaat, en werd stelselmatig buiten het publiek <strong>domein</strong> gehouden. 47<br />

Vlak na een dramatische actie als de kaping van de trein bij De Punt en de bezetting van<br />

de school in Bovensmilde leek er bereidheid onder de bevolking te bestaan om bijzondere<br />

antiAterreurmaatregelen te accepteren, maar dit ebde ook snel weer weg. 48<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A BVD<br />

A Politie<br />

A Openbaar ministerie<br />

A Nederlandse Spoorwegen<br />

A Provincie Drenthe<br />

""<br />

A Rosenthal, U , ‘Terrorisme’ in E.R. Muller e.a., Crisis, Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009<br />

A Engelen, Dick, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007),<br />

A Muller, E.R e.a., Terrorisme. Studies over Terrorisme en terrorismebestrijding<br />

(Deventer 2008)<br />

<br />

43<br />

Engelen, Frontdienst, 180<br />

44<br />

De Graaf, Theater van de angst, 31<br />

45<br />

Ibidem, 30<br />

46<br />

Ibidem, 174<br />

47<br />

Beatrice de Graaf, interview 12 juli 2010; De Graaf, Theater van de angst, 34 A 36<br />

48 Ibidem, 38,39<br />

55


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A De Graaf, Beatrice, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland,<br />

Duitsland, Italië en Amerika (Amsterdam 2010)<br />

A De Graaf, Beatrice, interview 12 juli 2010<br />

56


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

,<br />

A Internationalisering<br />

A Multiculturalisering<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

A Hotspot: Aanslagen New York, Madrid en Londen<br />

A Hotspot: Moord op Theo van Gogh<br />

Jaren negentig – na 2005<br />

!<br />

In de jaren negentig was in Nederland het ‘oud terrorisme’ A beperkt geweld om<br />

aanspraken op een gebied kracht bij te zetten of om een ideologische omwenteling te<br />

bewerkstelligen A sterk afgenomen. De ZuidAMolukse acties waren tot een eind gekomen,<br />

groepen als de Rode Jeugd waren niet langer operationeel en de acties van de RaRa<br />

werden na de laatste aan hen toegeschreven aanslag in 1993 op het ministerie van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet voortgezet. Ook door groeperingen uit het<br />

buitenland werd in die tijd in Nederland maar incidenteel actie gevoerd in de vorm van<br />

aanslagen op personen of zaken. Sommige demonstratieve acties, als van anarchisten of<br />

antiAglobalisten, waren weliswaar gewelddadig, maar hadden geen terroristisch karakter.<br />

Internationaal opererende links extremistische groepen raakten, met het wegvallen van<br />

OostAEuropese steun, belangrijke financieringsbronnen kwijt. Vliegtuigkapingen bleven<br />

nog wel geregeld voorkomen, maar de kans op een voor daders succesvol resultaat was<br />

sterk teruggedrongen door internationale afspraken over de bejegening van de daders en<br />

de afnemende bereidheid van landen als Libië om kapers een vrije aftocht te bieden.<br />

Inmiddels was internationaal wel een nieuwe vorm van terrorisme ontstaan. In<br />

tegenstelling tot bij het ‘oud terrorisme' werden acties gebaseerd op onduidelijke<br />

doeleinden (vaak terug te voeren op uitingen van religieus radicalisme), die vanuit<br />

diffuse netwerken werden verkondigd of die aan leidende figuren werden toegeschreven.<br />

Massaal, ongericht geweld werd niet geschuwd. Door zoveel mogelijk willekeurige<br />

slachtoffers te maken kon de samenleving ontwricht worden: toeslaan op 'soft spots' en<br />

'soft moments'.<br />

Veel van dat moderne terrorisme heeft een islamitische context. De Iraanse revolutie van<br />

1979, waarin de wereldse leider werd afgezet en de Verenigde Staten als grootmacht<br />

werd vernederd, gaf een belangrijke impuls aan moslimbewegingen in het MiddenA<br />

Oosten, maar ook in andere delen van de wereld, om in actie te komen in een heilige<br />

oorlog (Jihad). Doelwit was zowel de eigen regio als de westerse wereld.<br />

Daarnaast speelden vanaf de jaren negentig internationaal nog steeds zaken als<br />

onderdrukt nationalisme, separatisme, etnische frustratie, veelal gekoppeld aan sociaalA<br />

economische achterstelling: een klassieke basis voor (oud) terrorisme. Een kenmerkende<br />

ontwikkeling was dat groepen die deze doelen nastreefden, steeds meer de niets<br />

ontziende methoden van het moderne terrorisme overnamen. Een voorbeeld is de<br />

Tsetjeense bevrijdingsbeweging, met catastrofale bomaanslagen en de uiterst<br />

gewelddadige gijzeling van meer dan duizend leerlingen, ouders en leraren in de school<br />

in Beslan (2004).<br />

Aanvankelijk had Nederland weinig van doen met het nieuwe terrorisme. Ook de rest van<br />

Europa bleef er goeddeels buiten. Uit de demonstraties rond het islamitische doodvonnis<br />

57


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van de Britse schrijver Salman Rushdie bleek wel ontvankelijkheid van hier wonende<br />

moslims voor radicale denkbeelden en de bereidheid om voorlieden blindelings te volgen<br />

(veel van de demonstranten hadden geen idee waar het boek Duivelsverzen over ging),<br />

maar dat ontwikkelde zich niet tot home grown islamitisch terrorisme. Alleen in Frankrijk<br />

was er midden jaren negentig sprake van een reeks aanslagen. In 2000 werd door de<br />

Duitse politie een groep NoordAAfrikanen opgepakt die verregaande voorbereidingen had<br />

verricht voor het laten ontploffen van een fragmentatiebom op de kerstmarkt in<br />

Straatsburg.<br />

De Verenigde Staten was het belangrijkste westerse doelwit van de jihadistische<br />

terroristen, nog meer na de Golfoorlog in 1991, met bomaanslagen op het World Trade<br />

Center (1993) en op militaire bases en ambassades in SaoediAArabië en Afrika. De vrees<br />

was dat terroristen ook in het bezit zouden komen en gebruik zouden maken van CBRNA<br />

wapens (chemisch, bacteriologisch, radiologisch, nucleair). Hoewel de feitelijke<br />

toepassing niet eenvoudig is A de enige min of meer geslaagde actie met een dergelijk<br />

wapen was het verspreiden van het gifgas sarin in de metro in Tokio in 1995 door een<br />

Japanse sekte A kan het dreigen er mee zeer effectief zijn, zoals bijvoorbeeld bleek uit de<br />

grote angst rond 'poederbrieven'.<br />

De aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon op 11 september 2001<br />

brachten ook in Nederland een grote schok teweeg. Ook hier kwamen de verhoudingen<br />

tussen moslims en nietAmoslims op scherp te staan. Er was echter niet direct de idee dat<br />

Nederland zelf ook op deze manier doelwit zou kunnen zijn voor een dergelijke actie. Het<br />

effect was aanvankelijk meer indirect. Nederland ondervond de gevolgen van de<br />

draconische maatregelen die in de Verenigde Staten vooral in de luchtvaart werden<br />

getroffen en de druk die op de Europese landen werd uitgeoefend om samenhangende<br />

wetgeving inzake terrorisme te realiseren. Ook werden internationale afspraken rond<br />

wederzijdse steun, zoals die vanouds bestonden ten aanzien van gewapende conflicten<br />

(NAVO), nu uitdrukkelijk uitgebreid tot het internationale terrorisme, als belangrijkste<br />

bedreiging van westerse staten en de die internationale rechtsorde.<br />

De aanslagen in Madrid in 2004 en in Londen in 2005, maakten duidelijk dat Nederland<br />

wel degelijk doelwit zou kunnen worden, mede door de steun die aan de IrakAoorlog was<br />

gegeven.<br />

De aanslagen in de Verenigde Staten en in Europa waren in Nederland aanleiding tot het<br />

ontwikkelen van een uitgebreid (anti)terrorisme beleid. De bevoegdheden van politie,<br />

justitie, AIVD en MIVD werden uitgebreid en de internationale coördinatie, in het<br />

bijzonder in Europees verband werd verbeterd, via Europol, het Joint Situation Center<br />

(SitSen) bij de EU, en bilaterale contacten tussen nationale inlichtingendiensten.<br />

Meer organisaties werden bij het antiAterrorisme beleid betrokken of hun betrokkenheid<br />

werd geïntensiveerd. Bijzondere Bijstandseenheden werden uitgebreid, de luchtmacht<br />

hield jachtvliegtuigen standAby om passagiersvliegtuigen die als wapen konden worden<br />

gebruikt te onderscheppen, air marshalls van de Koninklijke Marechaussee vlogen mee<br />

met burgervliegtuigen om kapingen en aanslagen te voorkomen, de Explosieven<br />

Opruimings Dienst (EOD) werd van geavanceerd materiaal voorzien.<br />

In augustus 2004 trad de Wet Terroristische Misdrijven in werking. Hierin werd voor het<br />

eerst terrorisme als zodanig strafbaar gesteld. Ook voorbereidingshandelingen, als<br />

werving voor de jihad en samenspanning tot het begaan van een ernstig terroristisch<br />

misdrijf, werden hierin strafbaar. In het algemeen werd de strafmaat voor elke misdrijf<br />

dat met een terroristisch oogmerk gepleegd werd, verhoogd met vijftig procent.<br />

In 2005 werd een nationale coördinator terrorismebestrijding (NCTb) aangesteld, onder<br />

de minister van Justitie als coördinerend bewindspersoon voor terrorismebestrijding.<br />

Ondanks de gebeurtenissen van 11 september 2001 nam het percentage van de<br />

Nederlandse bevolking dat zich vaak onveilig voelt af (1995: 6,9%, 2004: 4,4%).<br />

De onveiligheidsgevoelens golden bovendien niet zozeer voor terrorisme, maar vooral<br />

voor criminaliteit en rondhangende jongeren. Desondanks was er sprake van een<br />

behoorlijke acceptatie onder de Nederlandse bevolking voor antiAterrorismemaatregelen<br />

<br />

58


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

en uitbreiding van allerlei bevoegdheden van opsporingsA en inlichtingendiensten, en de<br />

beperking van de privacy die daarmee gepaard ging. In de beeldvorming waren<br />

maatregelen als meer cameratoezicht, DNAAregistratie, identificatieplicht (2005) ook en<br />

vooral dienstig voor het bestrijden van de onveiligheid door ‘gewone’ misdaad.<br />

Het aantal feitelijke acties van ‘moderne’ jihadistische terroristen in Nederland in de jaren<br />

negentig en nul is zeer beperkt gebleven. In 2004 vond een gerichte aanslag plaats, de<br />

moord op Theo van Gogh, met daarbij de bedreiging van andere tegenstanders van de<br />

islam, dat hen eenzelfde lot wachtte. De dader werd veroordeeld tot levenslange<br />

gevangenisstraf. Hij maakte deel uit van de zogenaamde Hofstadgroep, een groep jonge<br />

radicale moslims. Leden van de groep werden gearresteerd en vervolgd in verband met<br />

bezit en gebruik van verboden wapens, het voorbereiden van aanslagen en lidmaatschap<br />

van een ‘criminele organisatie met terroristisch oogmerk’. Daarnaast zijn er nog enkele<br />

incidenten geweest met verdachte situaties en dreigingen, die verder geen zichtbare<br />

gevolgen hadden.<br />

De beperktheid van het aantal terroristische incidenten komt mede doordat – hoewel het<br />

inmiddels een officieel begrip is geworden A terrorisme als aanduiding in Nederland maar<br />

beperkt wordt gebruikt. De politieke moord op Pim Fortuyn in 2002 is door de overheid<br />

buiten de terrorismedefinitie gehouden. Ook andere motieven kunnen een rol spelen. Zo<br />

zijn criminele acties van dierenrechtenAactivisten, die naar hun aard en mate van<br />

gewelddadigheid als terroristisch aangeduid zouden kunnen worden, op verzoek van<br />

slachtoffers als gewone criminaliteit afgedaan, omdat terrorisme in verzekeringspolissen<br />

als uitsluitinggrond voor een uitkering is gaan gelden, waardoor de schade niet vergoed<br />

zou worden. Ook is er een zekere terughoudendheid vanwege de maatschappelijke<br />

uitsluiting die een veroordeling voor terrorisme tot gevolg kan hebben.<br />

Door de buitengewone aandacht die de bescherming tegen terrorisme en criminaliteit<br />

sinds de jaren negentig heeft gehad, heeft de ‘veiligheidsindustrie’ een belangrijke impuls<br />

gekregen. Ook de overheid speelde hier een rol in, onder andere door TNO onderzoek te<br />

laten doen naar de ontwikkeling van nieuwe technieken en systemen op een breed<br />

terrein (intelligente camerabewaking, schadebeheersing aan gebouwen bij ontploffingen,<br />

bodyscans, beschermende kleding tegen biologische en chemische agentia, etcetera).<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A Politie<br />

A Europol<br />

A AIVD<br />

A MIVD<br />

A Krijgsmacht<br />

A TNO<br />

A Leveranciers veiligheidsproducten<br />

""<br />

A BVD, Terrorisme aan het begin van de 21 eeuw; dreigingsbeeld en positionering<br />

BVD (Leidschendam 2001)<br />

A Rosenthal,U., ‘Terrorisme’ in E.R. Muller e.a., Crisis, Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009)<br />

A Bob de Graaff, ‘Van Abraham Kuyper tot Mohammed B.’ in De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (jaarboek NIOD 2007)<br />

A Herzberger,E.R., ‘De Europese inlichtingengemeenschap: EU samenwerking bij het<br />

verzamelen van contraterrorismeAinlichtingen’ in E.R. Muller e.a., Terrorisme.<br />

Studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008)<br />

59


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Defensie, brief van de Minister van Defensie aan de Tweede kamer<br />

der Staten generaal, HDAB 20006017335, Afsluitende rapportage ‘Defensie en<br />

Terrorisme’ 29 mei 2006<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (Den Haag 2004)<br />

A De Graaf, Beatrice,interview 12 juli 2010<br />

60


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

- $<br />

. ' 5<br />

A Individualisering<br />

A Emotionalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Megatrend: Toename ven behoefte aan veiligheid / afname van crisistolerantie<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

A Trend: Opkomst van het modern terrorisme<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelen’ van de burger<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

Jaren vijftig A na 2005<br />

!<br />

‘<strong>Veiligheid</strong>’ heeft als begrip in Nederland lange tijd vooral gestaan voor bescherming<br />

tegen onheil dat van buiten de Nederlandse samenleving bedreigde, de veiligheid van de<br />

staat. Het was het soort veiligheid waar de Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>s Dienst voor stond.<br />

Dat stond allemaal ver van de burger af. Pas vrij recent, in de jaren negentig, is het<br />

begrip verbreed met aspecten als criminaliteit en kwaliteit van de leefomgeving, en is er<br />

een verband gelegd met rampenbestrijding, brandveiligheid en milieu. Daarna werd<br />

'zinloos geweld' een belangrijke factor. Het hield de dreiging in dat elk willekeurige<br />

persoon slachtoffer kon worden van gewelddadige acties, zonder dat men zich daar tegen<br />

teweer kon stellen. <strong>Veiligheid</strong> werd een zaak van het publiek.<br />

Zeker na de aanslagen in de Verenigde Staten in 2001 werd ook het terrorisme deel van<br />

(on)veiligheid. De diffuse dreiging gold daarbij nog veel sterker, zoals later ook manifest<br />

werd bij de aanslagen in Madrid en Londen. Toch was de angst voor terrorisme in de<br />

veiligheidsbeleving niet overwegend. In een onderzoek uit 2004 naar verwachtingen rond<br />

onveiligheid en criminaliteit in 2020 was de uitkomst dat deze dan 'veel groter' of 'groter'<br />

zouden zijn hoog: 73,2%. In de uitgesplitste lijst bleek terrorisme relatief(!) bescheiden<br />

te scoren met 68,5 % ‘veel groter’ of ‘groter’, tegenover computercriminaliteit (84,4%),<br />

vermogensdelicten en diefstal (88,1%), bedreiging en mishandeling (71,1%) en moord<br />

en doodslag (68,9%).<br />

De 'klassieke' veiligheid was na de Tweede Wereldoorlog aanvankelijk het exclusieve<br />

<strong>domein</strong> van de overheid, in het bijzonder van de regering. In de jaren zestig veranderde<br />

dit. <strong>Veiligheid</strong> als fenomeen ging spelen in het parlement en in activistische groepen in de<br />

maatschappij, links en rechts. Links poneerde de stelling dat de overheid zelf een gevaar<br />

was geworden voor de veiligheid van Nederland. Rechts reageerde daarop door te stellen<br />

dat het overheidsbeleid op het gebied van de nationale veiligheid na de Tweede<br />

Wereldoorlog niet hard genoeg geweest was. Met het Nederlandse 'wapen' van<br />

repressieve tolerantie, door leden van de rechtse groeperingen en weerstandsA<br />

bewegingen te incorporeren in de inlichtingendiensten, werd het gevaar dat zij<br />

opleverden ingedamd. De linkse oppositie ging door. Dat toonde zich later (vanaf eind<br />

jaren zeventig) ook in maatschappelijke organisaties die zich actief gingen bemoeien met<br />

het veiligheidsbeleid zoals de overheid dat voerde. Voorbeelden daarvan zijn de Witte<br />

BVD, Onkruit, Kerk en Vrede, Inter Kerkelijk Vredesberaad (IKV), Vrouwen tegen geweld.<br />

Hoewel met hun acties regelmatig in min of meer ernstige mate de wet werd overtreden,<br />

waren zij niet principieel gewelddadig tegen personen. Zij werden dan ook niet tot<br />

terroristische organisaties gerekend.<br />

Toen in de jaren zeventig met de terroristische acties van ZuidAMolukkers, en later de<br />

Rode Jeugd en RaRa, de rechtsorde daadwerkelijk in het geding was, werden de<br />

61


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

maatregelen om dit te bestrijden buiten het publieke en grotendeels ook, met<br />

goedvinden van het parlement, buiten het politieke <strong>domein</strong> gehouden. <strong>Veiligheid</strong> was<br />

geen belangrijk issue. Na de kaping van de trein bij Wijster, met drie slachtoffers, en de<br />

bezetting van het Amerikaans consulaat in Amsterdam was er bij de Nederlandse<br />

bevolking wel enige bereidheid te bespeuren om bijzondere antiAterreurmaatregelen te<br />

accepteren, maar dat ebde ook snel weer weg. Dergelijke incidentAgebonden reacties<br />

waren er later bij de acties van de Rode Jeugd, RAF en RaRa. Daarbij moet rekening<br />

gehouden worden dat de geweldsdrempel in de jaren zeventig en tachtig veel lager lag<br />

dan in de jaren nul: het gebruik van geweld door zowel activisten als overheid was meer<br />

geaccepteerd en werd 'normaler' gevonden.<br />

Toen in de loop van de jaren negentig onveiligheidsgevoel A vooral met betrekking tot<br />

criminaliteit en overlast A breder begon te leven, leidde dat aanvankelijk niet tot<br />

werkelijk ander gedrag bij het publiek. Er werd vooral beter op de kinderen gelet, door<br />

hen niet alleen naar sportactiviteiten en dergelijke te laten gaan. De overheid bleef<br />

goeddeels buiten beeld, op klachten over te weinig politieAinzet na.<br />

De echte omslag was rond 2001. Enerzijds kwam door invloed van de media veiligheid nu<br />

hoog op de publieke en de politiek agenda. Ten opzichte van de periode daarvoor was<br />

het publiek steeds gevoeliger geworden voor leed en tegenslag. Ook was er sprake van<br />

een sterkere beleving van onveiligheid, die in wezen losstond van de feitelijk dreiging.<br />

<strong>Veiligheid</strong> was eigenlijk een recht en de overheid zou dit moeten waarborgen, ook als het<br />

ging om daden van anderen, zoals bij de vuurwerkramp in Enschede en de cafébrand in<br />

Volendam. Onder invloed van de gebeurtenissen van 11 september 2001 accepteerde en<br />

communiceerde de rijksoverheid dat zij inderdaad een rol had in het waarborgen van de<br />

veiligheid en dat zij daar verantwoordelijkheid voor droeg. Er circuleerde zelfs een<br />

voorstel om veiligheid als grondrecht in de Nederlandse grondwet op te nemen. Deze<br />

erkenning van (on)veiligheid als 'nationaal probleem' wakkerde de zorgen in de<br />

samenleving en het verlangen naar beter alleen maar aan.<br />

<strong>Veiligheid</strong> in het openbare en privéAleven enerzijds en staatsveiligheid en bescherming<br />

van de democratische rechtsorde anderzijds werden nu definitief samengebracht. Vooral<br />

het onderdeel 'terrorismebestrijding' had gevolgen voor de samenleving. Het<br />

antiterrorismebeleid verhardde, met nadruk op repressief optreden, intelligence en<br />

internationale bestrijding. Bevoegdheden van politie, inlichtingendiensten en justitie<br />

werden uitgebreid. De sterk groeiende veiligheidsindustrie ondersteunde en versterkte<br />

het proces. De prijs die daar tegenover stond, verlies van vrijheid en aantasting van de<br />

persoonlijke levenssfeer, werd politiek geaccepteerd, mede onder druk van de politieke<br />

beweging PVV (Partij Voor de Vrijheid 2005), die het onderwerp polariseerde. Het<br />

toenemend aantal zwevende kiezers was niet alleen een uiting van gevoelens van<br />

onveiligheid, maar droeg er ook aan bij.<br />

In 2005 startte bij het ministerie van BZK het project Nationale veiligheid , om op alle<br />

terreinen een inventarisatie uit te voeren naar veiligheidsrisico’s en scenario’s te<br />

ontwikkelen hoe met die risico’s om te gaan. In 2007 zouden alle maatregelen en acties<br />

worden geïncorporeerd in de Strategie Nationale <strong>Veiligheid</strong>, waarbij alle ministeries<br />

betrokken waren, en waar de overheid voor alle aspecten van veiligheid de regierol<br />

claimde, van klimaatverandering tot terrorisme en van dijkdoorbraak tot vogelgriep. Met<br />

zulke structurele maatregelen leek er weinig aandacht te zijn voor de ervaring in het<br />

verleden, dat Nederlanders hun gevoelens van onveiligheid ook weer heel snel kunnen<br />

vergeten.<br />

<br />

A Ministerie van Algemene Zaken<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Politie<br />

A Parlement<br />

A BVD / AIVD<br />

62


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Witte BVD<br />

A Onkruit<br />

A Kerk en Vrede<br />

A IKV<br />

A Vrouwen tegen geweld<br />

A Leveranciers veiligheidsproducten<br />

""<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 1998 (Rijswijk 1998)<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2000 (Den Haag 2000)<br />

A SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2004 (Den Haag 2004)<br />

A De Graaf, Beatrice, Theater van de angst. De strijd tegen terrorisme in Nederland,<br />

Duitsland, Italië en Amerika (Amsterdam 2010)<br />

A Muller E.R. e.a., Trends in Terrorisme (Alphen aan de Rijn 2003)<br />

A De Graaff, Bob, ‘Van Abraham Kuyper tot Mohammed B.’ in De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (jaarboek NIOD 2007)<br />

A De Graaf, Beatrice, interview 12 juli 2010<br />

A www.regionaalcrisisplan.nl/bestanden/file32028243.pdf (geraadpleegd 9 augustus<br />

2010)<br />

A Tweede Kamer 30821 nr. 1, 2006 (Brief van de minister van BZK inz. Nationale<br />

<strong>Veiligheid</strong>)<br />

63


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

.<br />

6 . 4<br />

4 $<br />

A Internationalisering<br />

A Technologisering<br />

A Toegankelijkheid, participatie en emancipatie<br />

A Domein: Gezondheidszorg<br />

A Hotspot: aids<br />

A Hotspot: LegionellaAuitbraak Bovenkarspel<br />

Jaren tachtig – na 2005<br />

!<br />

Door de introductie van vaccins en nieuwe medicijnen werden infectieziekten – die door<br />

mens en dier worden overgebracht of uit het milieu afkomstig zijn en die worden<br />

veroorzaakt door de aanwezigheid van microbiologische agentia A rond 1960 van de<br />

belangrijkste doodsoorzaak gereduceerd tot een onbetekenende categorie. Kinderen<br />

werden middels het Rijksvaccinatieprogramma vanaf de jaren vijftig ingeënt tegen een<br />

aantal infectieziekten, zoals difterie, kinkhoest, polio en tetanus, waardoor het aantal<br />

mensen dat deze ziekten kreeg drastisch afnam. Door het wereldwijd inenten van de<br />

bevolking is pokken is zelfs uitgeroeid. Rond 1967 werd door de hoogste medische<br />

autoriteit in de Verenigde Staten verklaard dat de strijd tegen infectieziekten weldra<br />

gestreden zou zijn. [Mooij, 2007: 149]<br />

In 1976 werd de Besmettelijke ziekte wet uit 1928 vervangen door de Wet bestrijding<br />

infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken. Met het in werking treden van deze wet<br />

verschoof de aandacht van de bestrijding A omdat dat steeds minder noodzakelijk was A<br />

naar de surveillance (het in de gaten houden van de toestand). De bestaande<br />

bevoegdheden bleven bij de wetswijziging gehandhaafd, zoals isolatie, werkverbod,<br />

onderzoek en toezicht. [Mooij, 2007: 172]<br />

De overtuiging bestond dat er snel helemaal geen infectieziekten meer zouden zijn. Dit<br />

bleek echter geheel niet zo te zijn. Oude infectieziekten staken niet alleen weer de kop<br />

op, maar ook nieuwe ziekten werden geconstateerd.<br />

Een aantal medische en maatschappelijke ontwikkelingen heeft daarbij een rol gespeeld<br />

[TK, 1996A1997, 25 295, nr.2, 2A3]<br />

A De bevolking werd steeds ouder, waardoor de afweer voor een aantal<br />

infectieziekten afnam en deze ziekten weer een kans kregen en onschuldige<br />

infecties ernstiger kunnen verlopen.<br />

A Door het groeiende internationale verkeer nam de import van oude en nieuwe<br />

infectieziekten toe.<br />

A Door verandering in leefstijl, zoals recreatiegedrag (ziekte van Lyme), seksuele<br />

gewoonten en voedingsgewoonten stond men sneller bloot aan infectieziekten.<br />

A Door de opkomst van de bioAindustrie en de schaalvergroting in de<br />

voedselproductie, Averwerking en –bereiding steeg het aantal voedselinfecties en<br />

voedselvergiftigingen.<br />

A De toename van het aantal intensieve en invasieve behandeling zorgde voor een<br />

toename van kwetsbare personen, risicovolle handelingen en grotere kans op<br />

ziekenhuisinfecties,<br />

A Door het veelvuldig en verkeerd gebruik van antibiotica zijn sommige microA<br />

organismen resistent geworden tegen antibiotica, waardoor de bestrijding van<br />

infectieziekten een probleem kan worden.<br />

64


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De opkomst van nieuwe ziekten was mogelijk geworden door het diepgaand ingrijpen<br />

van de mens in het milieu, waardoor er op meerdere plaatsen enorme verschuivingen<br />

optraden in ecologische omstandigheden. Deze verschuivingen hadden tot gevolg dat<br />

nieuwe ziekten zich konden ontwikkelen. [Van der Kerkhof en Van Steenbergen, 2005:<br />

39] Deze ziekten werden al zichtbaar in de jaren zestig en zeventig, waaronder de<br />

ziekten die bekend staan als de hemorragische koortsen, zoals ebola, lassakoorts en het<br />

marburgvirus en nog steeds doen zich infecties voor van nieuwe verwekkers, zoals<br />

NIPAH/Hendra. Deze ziekten worden vaak veroorzaakt door virussen die afkomstig zijn<br />

uit de dierenwereld. [Mooij, 2007: 181] De verspreiding over de rest van de wereld kon<br />

snel plaatsvinden door de explosieve stijging van het internationale (lucht)verkeer van<br />

mensen, dieren, planten en voedsel. Dit heeft geleid tot aanscherping van het<br />

quarantainebeleid in Nederland.<br />

Langzamerhand begon het besef te komen dat infectieziekten toch nog niet overwonnen<br />

waren. Echt duidelijk werd dit met het toeslaan van het hivAvirus en aids in de jaren<br />

tachtig en de decennia daarna, waarbij miljoenen mensen over de gehele wereld werden<br />

geïnfecteerd. In de jaren negentig en nul vond wereldwijd nog een aantal crises plaats<br />

veroorzaakt door infectieziekten, zoals de BSEAcrisis (1996), SARS (2003) en de<br />

vogelgriep (2005). In Nederland hebben deze crises niet hard toegeslagen, maar doordat<br />

Nederland onderdeel uitmaakt van een global village was de dreiging van besmetting<br />

zeer aanwezig. Nederland kreeg in 1999 wel te maken met een uitbraak van legionella in<br />

Bovenkarspel waarbij 250 mensen werden geïnfecteerd en uiteindelijk 32 doden vielen.<br />

Door de toenemende dreiging van infectieziekten begon de overheid begin jaren negentig<br />

een actiever beleid te voeren op het gebied van de bestrijding van infectieziekten. Dit<br />

werd bevorderd door de realisatie van een landelijke dekking van Gemeentelijke of<br />

Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) in 1992. Besloten werd dat de<br />

GGD’en verantwoordelijk zouden worden voor de bestrijding van infectieziekten. De<br />

polioAuitbraak in Nederland in 1992 was gelijk de eerste test voor de GGD’en. De<br />

bestrijding ervan werd echter niet goed gecoördineerd en er bleek een competentiestrijd<br />

te zijn tussen de regionale GGD’en en de landelijke Geneeskundige Hoofdinspectie. Na de<br />

evaluatie van de crisis werd geconcludeerd dat er een betere afstemming tussen de<br />

verschillende partijen moest komen en het moest duidelijk worden bij wie de<br />

verantwoordelijkheid lag voor welke aspecten. De minister van Volksgezondheid, Welzijn<br />

en Sport besloot daarom in 1995 tot de oprichting van de Landelijke Coördinatiestructuur<br />

Infectieziektebestrijding (LCI). [Interview Van Steenbergen] Dit bureau zou optreden als<br />

crisismanager bij (dreigende) epidemieën en ontwikkelde landelijke richtlijnen,<br />

protocollen en draaiboeken voor de GGD’en. Hoewel de LCI duidelijke taken had en<br />

verantwoordelijkheid droeg, had het geen bevoegdheden of de beschikking over formele<br />

macht. [Mooij, 2007: 201] De toenemende uitbraak van epidemieën wereldwijd, met<br />

name SARS, en de nog altijd versnipperde taakverdeling over verschillende instanties<br />

inzake de infectiebestrijding, leidde in 2005 tot de oprichting van het Centrum<br />

Infectieziektebestrijding (CIb) door de minister van VWS. Dit centrum kreeg de algehele<br />

verantwoordelijkheid voor en het centrale gezag over de preventie van infectieziekten en<br />

de regie ten tijde van een (potentiële) uitbraak. [Mooij, 2007: 218] Het CIb is<br />

ondergebracht bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.<br />

Ook de wetgeving betreffende infectieziektebestrijding werd aan de veranderende<br />

omstandigheden aangepast. De in 1999 vastgestelde Infectieziektewet was nog een<br />

afweging tussen de collectieve belangen van de volksgezondheid en de individuele<br />

rechten van de patiënt. Bij de aanpassingen en uitbreiding van deze wet in 2004 werd de<br />

volksgezondheid (weer) doorslaggevend en werden de rechten van individuele patiënten<br />

ingeperkt ten gunste van de volksgezondheid. Zo werd weer mogelijk over te gaan op<br />

gedwongen isolatie van personen waarvan vermoed werd dat zij geïnfecteerd waren met<br />

een besmettelijke ziekte. [Mooij, 2007: 219] Ook de Internationale Gezondheidsregeling<br />

onderging in 2004 grondige wijzigingen om internationale verspreiding van ziekten tegen<br />

te gaan, op basis waarvan uiteindelijk de Wet Publieke Gezondheid (december 2008) is<br />

<br />

65


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

opgesteld waar drie eerdere wetten (infectieziekte, quarantaine, en collectie preventie<br />

volksgezondheid) in zijn samengevoegd.<br />

<br />

A Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en)<br />

A Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding<br />

A Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en<br />

Milieu<br />

A Geneeskundige Hoofdinspectie<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

A Nieuwe VoedselA Warenautoriteit<br />

A Huisartsen, medische specialisten, ziekenhuzen<br />

A Verpleeghuizen, verzorgingshuizen<br />

A Regionaal Geneeskundig Functionarissen/GHOR<br />

""<br />

A Mooij, A., De onzichtbare vijand. Over de strijd tegen infectieziekten (Amsterdam<br />

2007).<br />

A Tweede Kamer, Infectieziektebestrijding, vergaderjaar 1996A1997, 25 295, nr. 2.<br />

A Kerkhof, van der J.H.T.C. en J.E. van Steenbergen, ‘Introductie<br />

infectieziektebestrijding’, in: I. Helsloot en J.E. van Steenbergen (red.),<br />

Infectieziektebestrijding. Studies naar organisatie en werking in de praktijk (Den<br />

Haag 2005).<br />

A Commissie van de Europese Gemeenschappen, Mededeling van de Commissie aan<br />

de Raad over de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling in het<br />

kader van de Wereldgezondheidsorganisatie, BNCAkamerstuknummer 22112, 302,<br />

2 23A01A2004<br />

A Interview van Steenbergen, 27 augustus 2010.<br />

66


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Europeanisering<br />

A Technologisering<br />

A Hotspot: DESAdochters<br />

A Hotspot: Besmetting hemofilieApatiënten met hiv<br />

A Domein: Gezondheid<br />

Jaren zestig – na 2005<br />

)<br />

!<br />

De ontwikkelingen op farmaceutisch gebied maakten in de loop van de twintigste eeuw<br />

steeds meer ziekten en aandoeningen behandelbaar. Vooral na de Tweede Wereldoorlog<br />

kwamen er veel nieuwe geneesmiddelen op de markt. In het algemeen had men vooral<br />

aandacht voor de positieve aspecten hiervan en was er nauwelijks oog voor eventuele<br />

bijwerkingen. Dit veranderde eind 1961 toen duidelijk werd dat het slaapmiddel<br />

thalidomide, in Nederland vooral bekend onder de merknaam Softenon, ernstige<br />

afwijkingen bij pasgeborenen veroorzaakte wanneer het gebruikt was tijdens de<br />

zwangerschap. Het zorgde voor een ommekeer in het denken over geneesmiddelen en<br />

leidde tot structurele aandacht voor de bijwerkingen. [Ten Hoopen 2001: 3A6; WRR<br />

2007: 32] In 1963 werd het College ter Beoordeling van verpakte Geneesmiddelen (CBG)<br />

opgericht, dat nieuwe geneesmiddelen vóór registratie ging toetsen op veiligheid en<br />

werkzaamheid. De Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de<br />

Geneeskunde nam in datzelfde jaar het initiatief tot het instellen van een<br />

meldingssysteem van bijwerkingen, het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen. Naar<br />

aanleiding van de meldingen kan het CBG vervolgens besluiten de registratie van een<br />

geneesmiddel te schorsen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in 1980 met het slaapmiddel<br />

Halcion, waarover in het voorafgaande jaar meer meldingen waren binnengekomen dan<br />

van alle andere geneesmiddelen samen. [Meyboom, 1989; Volkskrant 1995]<br />

De toetsing van geneesmiddelen voordat ze op de markt komen en de registratie van<br />

bijwerkingen erna, kunnen niet voorkomen dat ze soms minder gewenste uitwerkingen<br />

hebben. Geschat wordt dat jaarlijks 19.000 personen in het ziekenhuis worden<br />

opgenomen voor problemen door geneesmiddelengebruik, waarvan er circa 1250<br />

overlijden. Bijna de helft van deze ziekenhuisopnames is mogelijk vermijdbaar,<br />

bijvoorbeeld door een betere samenwerking tussen huisarts, medisch specialist en<br />

apotheker. [Bouma 2006a]<br />

Apothekers zijn vanaf het begin van de jaren zeventig een steeds belangrijker rol spelen<br />

bij de controle op de veiligheid van geneesmiddelen. Tot dan toe was de taak van de<br />

apotheker voornamelijk beperkt tot het afleveren van het door de arts voorgeschreven<br />

geneesmiddel en werd slechts gecontroleerd op mogelijke doseringsfouten, vergissingen<br />

en onduidelijkheden op het recept. In de loop van de jaren zeventig verplaatste de<br />

aandacht zich van het geneesmiddel an sich naar de geneesmiddelentherapie. Toen de<br />

gevaren van ongewenste bijwerkingen, tekortkomingen bij het voorschrijven van<br />

medicijnen en therapieontrouw door de patiënten sterker in de belangstelling kwamen te<br />

staan, ging medicatiebewaking deel uitmaken van het takenpakket van de apotheker.<br />

[Ten Hoopen: 213A218] Zo gingen apothekers vanaf 1986 systematisch bijwerkingen<br />

bekijken die huisartsen hadden geconstateerd. Door middel van bewustwording van het<br />

vóórkomen van bijwerkingen, wilden zij de kwaliteit van de geneesmiddelverstrekking<br />

verbeteren. Het leidde in 1991 tot de oprichting van de Stichting Lareb (Landelijke<br />

67


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Registratie Evaluatie Bijwerkingen), die later werd aangewezen als het nationale centrum<br />

voor het melden van bijwerkingen. [Van Grootheest en Van Puijenbroek 2008: 18]<br />

In de jaren negentig ontstond door de verdergaande professionalisering het concept van<br />

farmaceutische patiëntenzorg, waarbij de apotheker het hele proces van het<br />

medicijngebruik begeleidt, documenteert en evalueert. Ongewenste wisselwerkingen<br />

tussen geneesmiddelen die door huisartsen en medisch specialisten worden<br />

voorgeschreven, kunnen zo worden voorkomen. [Ten Hoopen: 219A221] Het Elektronisch<br />

Patiënten Dossier (EPD), dat in 2008 van start ging en waarin zorgverleners alle<br />

relevante medische patiëntengegevens kunnen uitwisselen, moet dit verder<br />

vergemakkelijken. Dit zal echter niet alle risico’s kunnen uitsluiten. Therapieontrouw, het<br />

niet volgens voorschrift slikken van een middel, is de voornaamste risicofactor voor<br />

problemen met geneesmiddelengebruik. [Bouma 2006b]<br />

Een andere risicofactor is het gebruik van geneesmiddelen voor klachten waarvoor ze<br />

niet zijn goedgekeurd. Dit gebeurt niet alleen met vrij verkrijgbare geneesmiddelen,<br />

maar ook met geneesmiddelen op recept. Middels uitgekiende marketing moedigen<br />

fabrikanten op grote schaal artsen aan tot het off6label voorschrijven van hun producten.<br />

Een voorbeeld hiervan is Vioxx, een middel tegen reumatische aandoeningen, dat na<br />

verloop van tijd werd voorgeschreven als algemene pijnstiller. [WRR 2007: 51A52] Toen<br />

in 2004 bleek dat het een grotere kans op een hartinfarct of een beroerte veroorzaakte,<br />

werd het van de markt gehaald. In Nederland overleden naar schatting tweehonderd<br />

gebruikers aan de bijwerking.<br />

Een ander probleem is de verkoop van geneesmiddelen via internet, waarop elke vorm<br />

van toezicht ontbreekt. Dit heeft dan ook de aandacht van de Inspectie voor de<br />

Gezondheidszorg (IGZ), die in 2000 een speciale inspecteur aanstelde voor het internet<br />

en bij de opsporing van illegale geneesmiddelen samenwerkt met de douane, de FIODA<br />

ECD en de VoedselA en Warenautoriteit. [IGZ 2004: 22A23]<br />

Mede door de mediaAaandacht voor de SoftenonAaffaire, DESAdochters, met hiv besmette<br />

hemofilieApatiënten en Vioxx, is men zich steeds meer bewust geworden van het belang<br />

van geneesmiddelenveiligheid en zijn diverse maatregelen genomen om deze te<br />

bevorderen. Bijwerkingen van geneesmiddelen kunnen sinds 2003 niet meer alleen door<br />

artsen en apothekers, maar ook door patiënten worden gemeld bij het Nederlands<br />

Bijwerkingen Centrum Lareb. Als er voldoende aanleiding toe is, kan het CBG vervolgens<br />

maatregelen nemen zoals het schrappen van de registratie van een medicijn. Zowel<br />

Lareb als het CBG werken nauw samen met de Europese zusterinstellingen.<br />

Het Europese beleid inzake geneesmiddelen was echter vooral economisch gericht. In<br />

1995 werd de European Medicines Evaluation Agency (EMEA) opgericht, waar fabrikanten<br />

een registratieAaanvraag kunnen doen voor de hele Europese Unie. Bovendien werd het<br />

mogelijk om een geneesmiddel in een andere EUAlidstaat te registreren, waarna deze<br />

registratie voor de hele EU geldt. Het Europese beleid inzake geneesmiddelenveiligheid<br />

leek echter ondergeschikt aan de gemeenschappelijke markt. Zo werd Zweden<br />

gedwongen te stoppen met het restrictieve alcoholbeleid en moest het de ‘tweede keus’A<br />

vermelding bij nieuw geregistreerde, maar niet effectievere middelen schrappen. In<br />

Noorwegen moesten fabrikanten aantonen hoe nieuw te registreren middelen een<br />

aanvulling boden op de al bestaande middelen, maar vooruitlopend op een EUA<br />

lidmaatschap werd ook deze regel geschrapt. [WRR: 32A33, 69]. Illustratief voor de<br />

economische benadering van het beleidsterrein is dat het Europees<br />

geneesmiddelenbeleid pas per 1 maart 2010 overging naar het directoraatAgeneraal<br />

Gezondheid en Consumenten, en daarvoor ressorteerde onder Ondernemingen en<br />

Industrie.<br />

<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en taakvoorgangers<br />

68


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) (tot 1978: College ter<br />

Beoordeling van verpakte Geneesmiddelen)<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en taakvoorgangers<br />

A Rijksinstituut voor Geneesmiddelenonderzoek (RIGO) (1963A1996, daarna als<br />

Laboratorium voor Geneesmiddelenonderzoek onderdeel van het RIVM)<br />

A Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)<br />

A Douane<br />

A Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst & Economische Controledienst (FIOD)<br />

A VoedselA en Warenautoriteit (VWA)<br />

A Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb (tot 1995: Stichting Lareb)<br />

A Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Geneeskunde<br />

A Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Pharmacie<br />

""<br />

A Bouma, J., ‘Jaarlijks 1250 doden door medicijngebruik’, Trouw 27 november 2006<br />

(a).<br />

A Bouma, J., ‘‘Ook 19.000 opnames door medicijnen is te veel’’, Trouw 27<br />

november 2006 (b)<br />

A Dukes, M.N.G., ‘Halcion: de achterstallige waarheid’, Nederlands Tijdschrift voor<br />

Geneeskunde 133 (1989) 2155A2157.<br />

A Dukes, M.N.G., ‘Het ontwaken van het besef’, Pharmaceutisch Weekblad 136<br />

(2001) 51/52 1908A1910.<br />

A Grootheest, A.C. van, en E.P. Puijenbroek, ‘Geneesmiddelenbewaking in<br />

Nederland’, Bijblijven 24A05A2008, 17A24.<br />

A Hoopen, M.M. ten, Zorg op recept. De relatie apotheker6geneesmiddelengebruiker<br />

in veranderend maatschappelijk en juridisch perspectief (Den Haag 2001).<br />

A ‘Maker Halcion moet smartegeld gaan betalen’ Volkskrant 26 april 1995.<br />

A Meyboom, R.H.B., ‘De ‘HalcionAaffaire’ in 1979, een loos alarm?’, Nederlands<br />

Tijdschrift voor Geneeskunde 133 (1989) 2185A2190.<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg, Handel in geneesmiddelen via internet (Den<br />

Haag 2004).<br />

A Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR), Voedsel en<br />

geneesmiddelen. Casestudie ten behoeve van het project veiligheid (Den Haag<br />

2007).<br />

69


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Europeanisering<br />

A Technologisering<br />

A Toegankelijkheid, participatie en emancipatie<br />

A Hotspot: BSE in Nederland<br />

A Domein: Economie<br />

1962 – na 2005<br />

!<br />

Tot in de jaren zestig was de zorg om de hoeveelheid voedsel belangrijker dan de<br />

kwaliteit ervan. Door de stijgende welvaart won de voedselkwaliteit en de vraag of het<br />

voedsel dat geconsumeerd werd wel veilig was aan importantie [Verburg, Herbes en<br />

Koolmees, 2004: 7] Hoewel er reeds lange tijd controle op voedsel was, kan als start van<br />

het concept voedselveiligheid de introductie van de Codex Alimentarius in 1962 worden<br />

gezien. [Interview Theelen] De Codex werd ingesteld naar aanleiding van het toenemend<br />

gebruik van additieven in voedingsmiddelen en de toename van het gebruik van<br />

bestrijdingsmiddelen in de landbouw, en antibiotica en hormonen in de intensieve<br />

veehouderij. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereld Landbouw<br />

Organisatie (FAO) richtten de Codex op om de volksgezondheid te beschermen en<br />

eerlijke handel te garanderen. Vanaf dat moment werden ook internationale wetten,<br />

regels en procedures opgesteld om de voedselveiligheid te waarborgen. [Interview<br />

Theelen; Verburg, Herbes en Koolmees, 2004: 10] De Codex ontwikkelde op basis van<br />

wetenschappelijk onderzoek normen en richtlijnen voor voedselproducten. Tot 1995<br />

waren de lidstaten niet verplicht zich te houden aan de besluiten van de Codex, daarna<br />

werden de bepalingen (‘food standards’) wel degelijk bindend. Aangesloten landen<br />

mochten dan ook niet langer exportproducten tegenhouden die voldeden aan de normen.<br />

[Journaal Warenwet, 2002]<br />

In de jaren zeventig werd door de consument steeds meer nadruk gelegd op de kwaliteit<br />

A waaronder de veiligheid A van voedselproducten. Wetenschappelijk onderzoek had<br />

aangetoond dat door de toegenomen industrialisatie schadelijke stoffen in dieren waren<br />

terechtgekomen. In ijsberen en in de moedermelk van vrouwen, waren<br />

bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Hiermee was aangetoond dat in mensen en dieren<br />

een opeenhoping van toxische stoffen kon ontstaan. Bij de consument en de<br />

wetenschappers was hierdoor twijfel ontstaan over de overheid en Codex. De Codex<br />

richtte zich vanaf die tijd mede op het terugdringen van ongewenste residuen die niet<br />

kunstmatig waren toegevoegd in voedselproducten, maar vanuit het milieu in het voedsel<br />

waren terechtgekomen. De overheid zei wel dat het voedsel veilig was, maar kon dat<br />

voor milieuverontreinigende stoffen zoals metalen en persistente stoffen niet garanderen.<br />

[Interview Theelen] Voedselschandalen betroffen meestal ook producten die schadelijke<br />

residuen uit het milieu bevatten. Een voorbeeld daarvan was de verhoogde concentratie<br />

dioxine die eind jaren tachtig aangetroffen werd in koemelk afkomstig van koeien uit de<br />

Lickebaertpolder bij Vlaardingen als gevolg van de uitstoot van de<br />

Afvalverbrandingsinstallatie Rijnmond (AVR).<br />

Naar aanleiding van deze en andere voedselincidenten in het binnenA en buitenland heeft<br />

de Nederlandse overheid haar voedselveiligheidsbeleid aangescherpt. Met name de BSEA<br />

crisis in GrootABrittannië en het dioxineschandaal in België in de jaren negentig hebben<br />

geleid tot een scherpe intensivering van het beleid. Vanaf dat moment was het belang<br />

van de veiligheid voor mensen niet langer ondergeschikt aan de economische<br />

70


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

handelsbelangen. [Jonkers, 2007: 22] Ook de Europese Unie intensiveerde zijn<br />

voedselveiligheidsbeleid, met name ten aanzien van diervoer. In 2000 presenteerde de<br />

Europese Commissie het Witboek Voedselveiligheid, waarin voorstellen tot een<br />

eenduidige Europese wetgeving werden gedaan. Dit leidde tot de vaststelling van General<br />

Food Law en de oprichting van de European Food Safety Authority. Hiermee kwam de<br />

wetgeving ten aanzien van voedselveiligheid in handen van de Europese Unie (EU).<br />

Nederland en de andere EUAlanden, zijn gebonden aan deze wetgeving en mogen geen<br />

eigen wetten ontwikkelen op dit gebied zonder de andere lidstaten hierin te kennen.<br />

[Interview Theelen]<br />

Niet alleen werd de voedselveiligheid op een supranationaal niveau getild, ook werd het<br />

gebied steeds breder en meer omvattend. Continu zijn er aspecten aan het beleid ten<br />

aanzien van voedselveiligheid toegevoegd en zijn er meer bepalingen gekomen.<br />

Daarnaast zijn bedrijfstakken, zoals afvalverwerkers, die eerst los stonden van de<br />

voedselketen met het oog op de voedselveiligheid aan nieuwe bepalingen onderworpen.<br />

Het hele proces van grondstoffen tot supermarkt (“van zaadje tot karbonaadje”) is nu<br />

traceerbaar en onderhevig aan regelgeving in het kader van de voedselveiligheid. Met<br />

deze ketenbenadering wordt ten eerste geprobeerd om risico’s te beperken en daarnaast<br />

wordt op deze manier duidelijk bij wie welke verantwoordelijkheden liggen. De overheid<br />

– de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid en Volksgezondheid, Welzijn<br />

en Sport A garandeert de voedselveiligheid door het opstellen van regels, maar de<br />

producent is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn eigen producten en is<br />

aansprakelijk voor de mogelijke schade door zijn producten. [Jonkers, 2007: 22]<br />

Waar in de jaren zestig voedselveiligheid een technocratisch systeem was dat gebaseerd<br />

was op wetenschappelijk onderzoek, is in de loop van de jaren de mening en focus vanuit<br />

de consument veel sturender geworden. [Interview Theelen] De Nederlandse overheid<br />

heeft in 2002 de VoedselA en Warenautoriteit (VWA) in het leven geroepen voor de<br />

controle, de risicobeoordeling en de risicocommunicatie. Bij de oprichting van de VWA<br />

stond het herstel van het vertrouwen van de consument, van wie het vertrouwen in veilig<br />

voedsel en in de overheid was verminderd, en de heldere communicatie over risico’s<br />

centraal. [Jonkers, 2007: 22] Hoewel ons voedsel nog nooit zo veilig is geweest, is de<br />

consument veel wantrouwender geworden door de voedselschandalen en ziet nieuwe<br />

ontdekkingen van te hoge doses schadelijke stoffen in voedsel steeds meer als een<br />

bewijs voor een lakse overheid en een zichzelf verrijkende industrie. De media speelden<br />

daar gretig op in. Producenten probeerden hun naam te redden door schadelijk gebleken<br />

producten snel uit de handel te halen (recallAacties).<br />

<br />

A Codex AlimentariusWereldgezondheidsorganisatie (WHO)<br />

A Wereld Landbouw Organisatie (FAO)<br />

A European Food Safety Authority<br />

A VoedselA en Warenautoriteit (VWA)<br />

A Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport<br />

A Producenten<br />

A Consumenten<br />

A Europese Commissie<br />

""<br />

A Interview Rob Theelen, 24 augustus 2010.<br />

A ‘Codex Alimentarius voor beginners’, in: Journaal Warenwet. Tijdschrift voor<br />

levensmiddelen6 en productenrecht (januari 2002)<br />

A Jonkers, A.P., Voedsel en geneesmiddelen. Casestudie ten behoeve van het<br />

project veiligheid (Den Haag 2007).<br />

A Verburg, H, R.G. Herbes, en P.A. Koolmees, Verleden, heden en toekomst van de<br />

veterinaire volksgezondheid (Boxtel 2004).<br />

71


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

8<br />

A Internationalisering<br />

A Europeanisering<br />

A Technologisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Verzakelijking<br />

A Verandering van institutionele verbanden<br />

7 5<br />

A Megatrend: Toename van het belang van veiligheid / afname van crisistolerantie<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor voedselveiligheid en toenemende<br />

voedselveiligheid<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van burgers<br />

A Trend: Toenemende controle op Geneesmiddelen<br />

A Hotspot: LegionellaAuitbraak Bovenkarspel<br />

A Domein: Economie<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

Voor 1976, sterke toename jaren tachtig, na 2005<br />

!<br />

In de Warenwet, die in 1919 van kracht werd, en in de toezichtstructuur die daarbij<br />

hoorde, stond de aandacht voor voedingsmiddelen voor consumenten centraal. <strong>Veiligheid</strong><br />

van ‘technische producten’ was vooral een zaak van arbeidsomstandigheden, met een<br />

heel eigen circuit van regelgeving en toezicht.<br />

De Warenwet was een raamwet, die nader werd ingevuld met besluiten en ministeriële<br />

regelingen voor bepaalde waren. Levensmiddelen werden per definitie als ‘waar’<br />

beschouwd, nietAlevensmiddelen niet. In de loop der tijd, tot een ingrijpende wijziging<br />

van de Warenwet in 1988, werd een weinig systematische selectie van overige producten<br />

onder de wet gebracht, doordat op incidenten werd gereageerd, zoals het aantreffen van<br />

arsenicum in behangselpapier, het gebruik van karton in plaats van rubber bij productie<br />

van gasmaskers en ongelukken met brandbaar textiel. (Van Oldenbeek, 2001: 24A26)<br />

Toezicht op de veiligheid van consumentenproducten, niet zijnde levensmiddelen, was er<br />

gedurende de gehele periode tot begin jaren tachtig nauwelijks bij de regionaal gespreide<br />

keuringsdiensten. [<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, 1984:13,14] Alleen voor zeer specifieke<br />

producten, zoals die welke vielen onder het Electriciteitsbesluit (1953) en later het<br />

<strong>Veiligheid</strong>sbesluit Elektrische Producten (1976) waren veiligheidseisen en de mogelijkheid<br />

van keuring vooraf vastgesteld. Daarnaast bestond er een apart regelcircuit voor de<br />

veiligheid van voertuigen, met onderzoek, maatregelen en voorschriften om de veiligheid<br />

te bevorderen. Zo werd vanaf 1975 de aanwezigheid van veiligheidsgordels in nieuwe<br />

auto’s verplicht gesteld.<br />

Gemeenten speelden een eigen rol bij de productveiligheid. Alle gemeentelijke<br />

gasbedrijven hadden in hun aansluitvoorwaarden opgenomen dat alleen goedgekeurde,<br />

van een GIVEGAkeurmerk voorziene apparaten mochten worden aangesloten. Daarnaast<br />

waren er allerlei (verschillende) plaatselijke regelingen. Gemeenten konden in<br />

gemeentelijke bouwverordeningen eisen stellen aan de veiligheid van woningen, en via<br />

vergunningen bijvoorbeeld aan speelplaatsen en kermissen.<br />

Het was niet alleen de overheid die aandacht had voor productveiligheid. In verschillende<br />

branches werd – internationaal – door de producenten zelf aan de veiligheid gewerkt.<br />

Een voorbeeld was de automobielindustrie. Vooral de Zweedse automobielindustrie<br />

profileerde zich in de jaren zeventig met producten waar veel aandacht aan de veiligheid<br />

72


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van inzittenden besteed werd. <strong>Veiligheid</strong> werd sinds die tijd steeds vaker, en voor een<br />

steeds groter aantal producten, een marketinginstrument.<br />

In de jaren tachtig ontstond in Nederland een stroomversnelling in de activiteiten rond<br />

veiligheid van producten die voor gebruik in de privésfeer bestemd waren. Daarvoor was<br />

er een aantal samenhangende aanleidingen:<br />

Er kwam onderzoek beschikbaar waaruit bleek dat er in de privésfeer zeer veel<br />

ongevallen met letsel plaatsvonden (89% van het totaal aantal ongevallen, tegen 7%<br />

bij de arbeid en 4% in het verkeer), waarbij consumentenproducten vaak een rol<br />

speelden. Dit was lang onderbelicht gebleven. In schril contrast daarmee stond dat<br />

van de inspanningen om ongelukken te voorkomen slechts 8% op de privésfeer<br />

gericht was. [<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, 1984:12]<br />

Beleidsmatig kwam er steeds meer erkenning dat de overheid – in het bijzonder het<br />

ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur A zich niet alleen op de<br />

volksgezondheidsaspecten van voedsel moest concentreren, maar op grond van<br />

artikel 22 van de Grondwet (“De overheid treft maatregelen ter bevordering van de<br />

volksgezondheid”) ook aandacht moest geven aan de veiligheid van andere<br />

producten. In 1984 verscheen de nota ‘<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer’ waarin nieuwe<br />

lijnen werden uitgezet.<br />

Consumentenorganisaties gingen een eigen rol spelen, door productveiligheid onder<br />

de aandacht van consumenten te brengen. In de onderzoeken en<br />

voorlichtingsactiviteiten van de Consumentenbond en Konsumenten Kontakt werd<br />

veiligheid van producten een belangrijk thema.<br />

Hoewel in Nederland geen specifieke regelgeving bestond op het gebied van<br />

aansprakelijkheid van producenten voor schade door producten (letselschade) was er<br />

al sinds 1961, in het kader van de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek<br />

(NBW), een discussie daarover gaande. Die discussie was nooit afgerond, maar werd<br />

nu naar Europees niveau getild, waardoor opnieuw uitzicht ontstond op een echte<br />

aansprakelijkheidsregeling. Uiteindelijk (1992) is de productaansprakelijkheid<br />

opgenomen in het NBW, boek 6, artikel 185 en 186.<br />

Internationaal werden vanuit de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de<br />

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de General<br />

Agreement on Tarifs and Trade (GATT) steeds meer afspraken gemaakt op het gebied<br />

van productrichtlijnen, normen en veiligheidsaspecten. In 1981 bracht de OESO al<br />

een rapport uit over terugroepprocedures voor al verkochte onveilige producten. In<br />

1985 kwam de EEGArichtlijn tot stand voor de harmonisatie van regels voor<br />

aansprakelijkheid voor gebrekkige producten, waarin de buitencontractuele<br />

rechtsverhouding tussen producent en consument meer evenwichtig geregeld werd.<br />

In 1983 werd vanuit de rijksoverheid de Stichting Consument en <strong>Veiligheid</strong> opgericht,<br />

speciaal voor onderzoek naar en bevordering van veiligheid in de privéAsfeer. Deze taak<br />

lag daarvoor bij het <strong>Veiligheid</strong>sinstituut, maar werd daar ondergesneeuwd door aandacht<br />

voor arbeidsveiligheid. Door de Stichting werd een systematische registratie van privéA<br />

ongevallen met letsel bijgehouden in het Privé Ongevallen Registratie Systeem (PORS),<br />

later het Letsel Informatie Systeem (LIS).<br />

In 1988 werd de Warenwet ingrijpend gewijzigd. Aan de twee eerdere pijlers<br />

‘bescherming van de volksgezondheid’ en ‘eerlijkheid in handel’ werden nu ‘veiligheid’ en<br />

‘goede voorlichting aan de consument’ toegevoegd. De wet strekte zich nu bovendien uit<br />

over alle producten, levensmiddelen en nietAlevensmiddelen. Voor de nietA<br />

levensmiddelen gold veiligheid ook voor schade aan zaken. Een zorgpunt bij de nieuwe<br />

wet bleef wel hoe het toezichtapparaat, dat nog steeds hoofdzakelijk gericht was op<br />

voedselveiligheid, een integraal toezicht op alle producten zou moeten waarmaken.<br />

Sinds de jaren tachtig zijn zowel de landelijke als de Europese overheid in toenemende<br />

mate beleidsmatig en regelgevend actief op het gebied van productveiligheid. Daarbij is<br />

het zwaartepunt verschoven van Den Haag naar Brussel. Lag de bepaling van wat veilig<br />

<br />

73


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

en onveilig was en wat daarover geregeld werd in besluiten en regelingen bij de<br />

Warenwet eerst in Nederland zelf, in de jaren negentig en nul werd dat steeds meer<br />

bepaald via Europese richtlijnen, die dan vervolgens via de Warenwet in de Nederlandse<br />

wetgeving werden opgenomen.<br />

Richtlijnen in Europees verband bestonden al sinds de jaren vijftig, maar deze waren<br />

weinig praktisch en de procedure van totstandkoming was lang, omdat unanimiteit<br />

vereist was. In de jaren tachtig werd vanuit de Europese industrie (European Round<br />

Table) sterk aangedrongen op een systeemverandering. Als voorbeeld gold de<br />

Laagspanningsrichtlijn, die al in 1973 op initiatief van de elektrotechnische industrie tot<br />

stand was gekomen, en waarin alle verschillende nationale productregels en normen<br />

waren vervangen door elf algemene eisen. In 1985 nam de EEG de Council Resolution on<br />

a New Approach to Technical Harmonisation (in Nederland: Nieuwe aanpak) aan. Dit was<br />

een mijlpaal in het traject naar de interne markt die men op 31 december 1992<br />

gerealiseerd wilde hebben. Deze resolutie gaf een sterke impuls aan de Europese<br />

normalisatie op productveiligheidsgebied. [Interview Bakker]<br />

Bij de richtlijnen was veiligheid als zodanig niet het enige doel, er werd ook mee geregeld<br />

dat geen oneigenlijke handelsbelemmeringen tussen lidstaten werden opgeworpen door<br />

eigen, nationale veiligheidseisen aan producten te stellen. Hiervoor is de CEAmarkering<br />

ingesteld. CE staat voor Conformité Européenne, en betekent dat de fabrikant verklaart<br />

dat een product voldoet aan Europese eisen op het gebied van veiligheid en gezondheid,<br />

consumentenbescherming en milieubescherming. Er wordt vooral gewerkt aan het tot<br />

stand brengen van Europese eisen voor producten waarvan letselregistratie aantoonde<br />

dat zij vaak bij ongevallen betrokken waren. (Consument en <strong>Veiligheid</strong>, 2000). Bij het<br />

vertalen van de eisen in Europese normen zijn A onder andere A nationale normalisatieA<br />

instituten betrokken. In Nederland zijn dat het Nederlands Normalisatie Instituut<br />

(NEN/NNI) en het Nederlands Elektrotechnisch Comité (NEC). De eerste CEArichtlijn werd<br />

in 1987 van kracht (‘drukvaten in eenvoudige vorm’); in de jaren tot 2010 volgden er<br />

nog een dertigtal. De Europese regelgeving werd (en wordt) voor een belangrijk deel op<br />

nationaal niveau uitgevoerd.<br />

Uit deze aanpak vloeide voort dat voor specifieke producten door fabrikanten gebruik<br />

gemaakt diende te worden van keuringsinstellingen (‘Notified Bodies’). Daarboven kwam<br />

er nog een keuringsinstelling voor de keuringsinstellingen, de Raad voor de Accreditatie.<br />

In het verlengde van de ontwikkeling van uniforme Europese regels ontstond ook een<br />

betere samenwerking tussen Europese opsporingsdiensten, onder meer met een systeem<br />

om snel informatie uit te wisselen over gevaarlijke producten (Rapid Exchange<br />

Information System / RAPEX). [Interview Bakker]<br />

In de Warenwet is ook de Europese Algemene Productveiligheid Richtlijn opgenomen,<br />

eerst in 1993 als besluit, later in 2004 in de wet zelf. De richtlijn verbiedt het<br />

verhandelen van elk onveilig product dat bestemd of geschikt is voor de consument. Het<br />

bedrijfsleven krijgt een meldingsplicht over onveilige producten en de overheid krijgt de<br />

bevoegdheid om een product dat al bij de consument beland is uit de schappen te laten<br />

halen. Daarvoor is vastgesteld dat de gegevens van de fabrikant vermeld moeten<br />

worden, zodat producten tot aan de bron traceerbaar zijn. Overigens is in de jaren nul<br />

het door de fabrikant terugroepen van producten steeds meer geëvolueerd van een<br />

pijnlijke noodgreep tot een signaal dat moet aangeven hoezeer de fabrikant oog heeft<br />

voor het welzijn van de consument. [Wiersma, 2010]<br />

De Warenwet is in de loop van het proces steeds meer een brede productwet geworden,<br />

waarin ook producten voor professioneel gebruik weer werden opgenomen. Zo zijn in<br />

2001 de Stoomwet en de wet Gevaarlijke Werktuigen in de Warenwet geïntegreerd.<br />

Door toenemende publiciteit en regelgeving werd vanaf jaren tachtig, en vooral in de<br />

jaren negentig en nul in de industrie steeds meer aandacht gegeven aan veiligheid van<br />

producten, als marketinginstrument en om aansprakelijkheidsclaims af te wenden. [Van<br />

Boom en Van Doorn, 2006; Van Aken, 1996)] Ook het vrijwillige keurmerk kreeg een<br />

nieuw leven als veiligheidskenmerk, al verwaterde dat vervolgens weer door een<br />

overdaad aan keurmerken. De mogelijkheden die door de technologische ontwikkelingen<br />

<br />

74


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werden geboden A in het bijzonder op het gebied van elektronicaA en ITAgerelateerde<br />

technieken en kunststoftechnologie – leidden tot aanzienlijke verbeteringen. Veel van die<br />

verbeteringen werden snel weer opgenomen in normenstelsels en regelgeving, zodat<br />

vernieuwingen verplichtingen werden. Voorbeelden daarvan zijn de aardlekschakelaar in<br />

en dubbele isolatie van gereedschap. In de jaren nul was de veiligheid van veel<br />

producten voor de gebruiker geen punt van bijzondere aandacht meer, omdat<br />

vanzelfsprekend werd aangenomen dat dit goed geregeld was. [Interview Bakker]<br />

De sterke betrokkenheid van de nationale en Europese overheid bij de productveiligheid<br />

door sturing en regelgeving heeft er toe geleid dat consumenten steeds meer op de<br />

overheid zijn gaan leunen als partij van wie zij verwachten dat deze hun persoonlijke<br />

veiligheid zeker zal stellen. Daar tegenover was er ook sprake van een tegenbeweging,<br />

om ‘te’ veilige producten af te wijzen. Speeltoestellen werden zo veilig dat er geen<br />

avontuur meer te beleven viel en voor sommige producten werden de eisen zo hoog<br />

gesteld dat de functionaliteit er onder leed. [website stuntkids.nl]<br />

<br />

A ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en haar taakvoorgangers<br />

A ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Europese Economische Gemeenschap / Europese Unie<br />

A Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling<br />

A General Agreement on Tarifs and Trade<br />

A Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)<br />

A <strong>Veiligheid</strong>sinstituut<br />

A Stichting Consument en <strong>Veiligheid</strong><br />

A Consumentenbond<br />

A Konsumenten Kontact<br />

A Gemeentelijke en provinciale keuringsdiensten / Keuringsdienst van Waren /<br />

Inspectie Gezondheidsbescherming Waren en Veterinaire Zaken / Algemene<br />

Voedsel en Waren Autoriteit<br />

A Keuringsinstituten / Notified Bodies<br />

A Raad voor de Accreditatie<br />

""<br />

A Aken, D. van e.a. (red.), Handboek ontwerpen van veilige producten (Utrecht<br />

1996)<br />

A Leeuwen, K. van, Juridische aspecten van productveiligheid (Deventer 1990)<br />

Vleesenbeek, Valerie A.Gezien het advies. 75 jaar Adviescommissie Warenwet<br />

(Rijswijk 1995)<br />

A Boom, W.H. van en Doorn, C.J.M. van,’Productaansprakelijkheid en<br />

productveiligheid’ in Hondius E.H. en Rijken G..J. (red.), Handboek<br />

Consumentenrecht (Zutphen 2006) 261 – 280<br />

A Heres H.L. ‘Warenwet’ in Hondius E.H. en Rijken G..J. (red.), Handboek<br />

Consumentenrecht (Zutphen 2006) 281 – 306<br />

A Vollema, AnneAFré, De CEAmarkering (Deventer 1996)<br />

A Egter van Wissekerke, F.R., De Richtlijn inzake Algemene Productveiligheid<br />

(Deventer 2005)<br />

A SociaalAEconomische Raad, Herstructurering productwetgeving. Advies inzake<br />

herstructurering productwetgeving. Uitgebracht aan de Staatssecretaris van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Publicatienummer 4 (Den Haag 2000)<br />

A Aken, D. van, e.a. (red.) Handboek veiligheid van speelgelegenheden. Richtlijnen<br />

voor beheer (Amsterdam 2003)<br />

A Oldenbeek, N.J.van, VoedingsA en productveiligheid. Een institutioneel onderzoek<br />

naar actoren en handelingen inzake de bescherming van de volksgezondheid<br />

tegen ondeugdelijke voedingsmiddelen en producten, 1946 A 1996. PIVOTArapport<br />

117 (Den Haag 2001)<br />

75


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport A Voedsel en Waren Autoriteit,<br />

Productveiligheid in Europa. Gids voor corrigerende actie inclusief terughalen van<br />

producten (2004)<br />

A Consument en veiligheid, Langer leven: een kwestie van gezond gedrag<br />

(Amsterdam 2000)<br />

A <strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, Tweede Kamer de Staten Generaal, vergaderjaar 1983<br />

– 1984, 18453, ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (‘sA<br />

Gravenhage 1984)<br />

A CEArichtlijnen: http://www.euronorm.net/content/template.php?itemID=216<br />

(geraadpleegd 01 september 2010)<br />

A Wiersma, Tjeerd, ‘Pas op consument, onze producten deugen niet’, De Pers, 31<br />

augustus 2010<br />

A Interview Doede Bakker, Vereniging FMEACWM, 20 oktober 2010<br />

A www.stuntkids.nl (geraadpleegd 21 oktober 2010)<br />

76


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

! 6 . 9<br />

A Technologisering<br />

A Mondialisering<br />

A Europeanisering<br />

A Medialisering<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’ s<br />

A Trend: Toename van het belang van veiligheid / Afname van de risicotolerantie<br />

A Trend: Invoering integraal veiligheidsbeleid<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

1975 – na 2005<br />

!<br />

Externe veiligheid heeft betrekking op ‘het beheersen van de risico’s die ontstaan voor de<br />

omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk,<br />

lpg en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico’s die zijn<br />

verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid’. [Website<br />

VROM] De basis voor wetgeving op dit gebied werd in Nederland tussen 1975 en 1985<br />

gelegd. Dit was relatief vroeg en een gevolg van het feit dat Nederland een klein en<br />

dichtbevolkt land was met een relatief grote (chemische) industrie. (Interview Ben Ale.)<br />

Het externe veiligheidsbeleid werd daarnaast door de jaren heen voor een groot deel<br />

bepaald door nationale en internationale incidenten en rampen. [Van Duin 2009, 50] Een<br />

snelle opeenvolging van grote, industriële ongevallen, zoals Flixborough (1974), Seveso<br />

(1976), Los Alfalques (1978), Mexico City (1984), Bhopal (1984) en Tsjernobyl (1986)<br />

maakten overheidsbeleid op het gebied van externe veiligheid noodzakelijk. De dioxineA<br />

ramp bij het Italiaanse Seveso was in 1982 aanleiding voor de Europese gemeenschap<br />

om een bindende richtlijn op te stellen, de postASeveso richtlijn (82/501/EEG). Deze was<br />

bedoeld om zware ongelukken met chemische stoffen te voorkomen. In 1996 werd de<br />

richtlijn aangescherpt: de SevesoAII richtlijn (96/82/EG).<br />

Deze richtlijnen werden de basis voor het Nederlandse beleid en wetgeving. Hierbij was<br />

het uitgangspunt dat iedere Nederlander evenveel recht heeft op bescherming. Het<br />

normeren van de veiligheidsrisico’s was daarbij van belang. In de nota ‘Omgaan met<br />

risico’s’, een bijlage bij het eerste Nationale Milieu Beleidsplan uit 1989, werd bij het<br />

bepalen van de risico’s een onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR)<br />

en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt ‘burgers in hun woonomgeving een<br />

minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen’. [Website, VROM]. Het risico op<br />

ongelukken met een gevaarlijke stof mag voor de omwonende niet hoger zijn dan 1 op<br />

een miljoen. Bij het groepsrisico werd een inschatting gemaakt van de verwachte<br />

omvang van een ramp op een bepaalde risicolocatie.<br />

In de jaren negentig was de overheid relatief terughoudend op het gebied van<br />

beleidsontwikkeling rond het externe veiligheidsbeleid. Het Rijk verschoof taken met<br />

betrekking tot de externe veiligheid naar de provincies en gemeenten. Daarnaast werden<br />

de burger en bedrijfsleven aangesproken op hun verantwoordelijkheid. [Ale, 2003: 43]<br />

De vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000 bracht hierin verandering. Het externe<br />

veiligheidsbeleid werd door de overheid tot ‘topprioriteit’ gemaakt. Aan het vierde<br />

77


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Nationale milieubeleidsplan (NMP4) werd alsnog een hoofdstuk over externe veiligheid<br />

toegevoegd. Op aanbeveling van de commissieAOosting werd begin 2002 het Expertise<br />

Centrum voor Externe <strong>Veiligheid</strong> opgericht en ondergebracht bij het RIVM. Daarnaast is<br />

in juni 2004 de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen opgericht, die tot doel heeft het kabinet<br />

en parlement te adviseren en informeren over beleid en wetgeving ter voorkoming van<br />

ongevallen door het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.<br />

<br />

A Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (taakvoorganger VROM)<br />

A Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu<br />

A Ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Economische Zaken<br />

A Europese Unie<br />

A CommissieAOosting (n.a.v. vuurwerkramp in Enschede 2000)<br />

A Expertisecentrum voor externe veiligheid (CEV) ondergebracht bij Rijksinstituut<br />

voor Volksgezondheid en Milieu<br />

A Adviesraad Gevaarlijke Stoffen<br />

A Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)<br />

""<br />

A Ben Ale, Interview<br />

A Ben Ale, Achtergrondstudie. Risico’s en veiligheid. Een historische schets<br />

(ongepubliceerd Delft, 2003)<br />

A Ben Ale, ‘Risicoanalyse’, in Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing ( (Deventer 2009) 327A355.<br />

A M.J. van Duin, ‘Rampen in Nederland’, in Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 33A60.<br />

A Helsloot, in Muller e.a. Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing ( (Deventer<br />

2009) 299A326.<br />

A Helsloot, ‘Fysieke veiligheid’ in Muller e.a., <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan de Rijn 2004) 345A372.<br />

A http://www.vrom.nl/ geraadpleegd op 26A08A2010.<br />

A Nota, Omgaan met risico’s, 1989.<br />

78


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

# 5<br />

A Individualisering<br />

A Medialisering / Emotionalisering<br />

A Technologisering<br />

A Welvaartsgroei<br />

A Verzakelijking<br />

De opkomst van megaAevenementen<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Vrije Tijd<br />

A Domein: Cultuur, leefstijl en mentaliteit<br />

A Hotspot: Dance Valley 2001<br />

A Trend: Opkomst Supportersgeweld als nieuwe vorm van grootschalige<br />

ordeverstoringen<br />

Vanaf begin jaren ‘90<br />

!<br />

Vanaf het begin van de jaren negentig is sprake van de opkomst en groei van megaA<br />

evenementen die in het nieuwe millennium nog altijd voortduurt. [Schaap, 2009: 9] De<br />

evenementen zijn uiteenlopend van aard, duur en frequentie: van de viering van<br />

Koninginnedag tot de inkomst van Sinterklaas, van Gay Pride in Amsterdam tot de<br />

Nijmeegse Vierdaagse, van Sail Amsterdam tot het Europees Kampioenschap 2000, en<br />

van Dance Valley tot de EOAjongerendag. [Interview Ale] Daarnaast ontstaan incidenteel<br />

‘spontane’ evenementen, zoals bij de begrafenis van Pim Fortuyn in 2002 en de officieuze<br />

huldiging van Feyenoord na het winnen van de UEFA Cup in datzelfde jaar.<br />

Enerzijds wordt als oorzaak voor de opkomst en groei van deze evenementen doorgaans<br />

verwezen naar de naoorlogse bevolkingsgroei, de toegenomen mobiliteit en het hogere<br />

bestedingsniveau van het individu. Dit alles heeft de vraag naar megaAevenementen<br />

gestimuleerd. [Schaap, 2009: 113A117] Daarbij speelt een rol dat mensen, ondanks of<br />

juist dankzij de voortschrijdende individualisering, behoefte hebben aan collectieve<br />

ervaringen en gedeelde rituelen.<br />

Anderzijds hebben ontwikkelingen aan de aanbodzijde de opkomst en groei van megaA<br />

evenementen gestimuleerd. De organisatie van evenementen is in de loop der tijd sterk<br />

gecommercialiseerd en geprofessionaliseerd. Inmiddels bestaan er drie<br />

brancheverenigingen op het gebeid van evenementenorganisatie: de VVEM (Vereniging<br />

van Evenementenmakers), de Vereniging van Beveiligingsorganisaties voor Evenementen<br />

en de Normcommissie Evenementen van de NEN/NNI (het Nederlands NormalisatieA<br />

instituut). Dankzij technologische ontwikkelingen is het mogelijk om, ook in fysieke zin,<br />

megaAevenementen te organiseren. (Een voorbeeld hiervan zijn muziekfestivals met<br />

verschillende grote podia met megaAschermen waarop de bezoekers alles kunnen<br />

volgen.) Daarbij is sprake van mediatisering van megaAevenementen in de zin dat ze<br />

veel mediaAaandacht genereren. MegaAevenementen worden in dat kader veelvuldig<br />

ingezet als instrument voor gewone, dan wel ‘city’ marketing. De evenementenbranche is<br />

daarmee een toeristische en economische factor geworden om rekening mee te houden.<br />

[Schaap, 2009: 9]<br />

79


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Met de groei van de megaAevenementen nam, vanaf halverwege de jaren negentig, ook<br />

de aandacht voor de veiligheid rond evenementen toe. Dit was een zaak voor de<br />

organisatoren, betrokken gemeenten en de hulpdiensten. Daarnaast groeide ook het<br />

belang van de PPS (publiekAprivate samenwerking) rond de organisatie van<br />

evenementen. Zo wordt bij evenementen dikwijls gebruik gemaakt van particuliere<br />

beveiligingsA en hulpverleningsorganisaties.<br />

Vanaf halverwege de jaren negentig is meer aandacht ontstaan voor de veiligheid van<br />

megaAevenementen. Problemen die zich in het kader van de veiligheid kunnen voordoen<br />

zijn onder te verdelen in de fysieke risico’s die het gevolg zijn van het bijeenzijn van<br />

grote mensenmassa’s (safety) en veiligheidsrisico’s rond de openbare orde, zoals<br />

verkeersA en geluidsoverlast, diefstal, geweld, en sinds het begin van de twintigste eeuw,<br />

terrorisme (security). RisicoAinschatting en risicoAbeheersing zijn, ook in het kader van<br />

aansprakelijkheid en verzekerbaarheid, een steeds belangrijker rol gaan spelen. [Schaap,<br />

2009: 117A118] Voor het in goede banen leiden van grote mensenmassa’s hebben<br />

crowd management, planning van mensenstromen voorafgaand aan het evenement, en<br />

crowd control, het verloop van mensenstromen tijdens het evenement, hun intrede<br />

gedaan. [Interview Ale]<br />

<br />

A Gemeenten<br />

A Brandweer<br />

A Politie<br />

A Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR)<br />

A Vereniging van Evenementenmakers (VVEM)<br />

A Vereniging van Beveiligingsorganisaties voor Evenementen<br />

A Normcommissie Evenementen van de NEN/NNI (= het Nederlandse Normalisaite<br />

Instituut)<br />

""<br />

A Interview Ale, 2010<br />

A Ale, B.J.M. Achtergrondstudies. Risico’s en veiligheid. Een historische schets (Delft<br />

2003)<br />

A Schaap, S.D., ‘Crisisbeheersing in bijzondere omstandigheden: evenementen’, in<br />

Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 113A<br />

148.<br />

A S.D. Schaap. Veilige evenementen (COT 2009)<br />

A NRIT, De toeristische en economische betekenis van evenementen in Nederland<br />

(1994)<br />

80


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

&<br />

A Verzakelijking<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Veranderende institutionele verbanden<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger<br />

A Hotspot: Bijlmerramp<br />

A Hotpspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

A Hotspot: Herculesramp<br />

Jaren negentig A na 2005<br />

!<br />

Afgelopen decennia is veiligheid een belangrijk onderdeel van het overheidsbeleid<br />

geworden. In dit kader werden talrijke onderzoeken uitgevoerd naar de organisatie van<br />

de rampenbestrijding en crisisbeheersing, onder meer naar aanleiding van de<br />

vuurwerkramp in Enschede in 2000 en de cafébrand in Volendam in 2001. Deze hebben<br />

uitgewezen dat men onvoldoende voorbereid was op grootschalige en steeds complexere<br />

rampen en crises. [website burgemeesters] De belangrijkste problemen waarmee men te<br />

kampen had op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing waren:<br />

1. de schaalgrootte; gemeenten waren veelal te klein om zich goed voor te bereiden<br />

op alle typen rampen: van grote (natuur)branden, verkeersongelukken,<br />

ongevallen met explosieven en giftige stoffen, overstromingen of paniek in grote<br />

menigten tot aan nieuwe dreigingen zoals terroristische aanslagen, pandemieën of<br />

ongevallen met radioactieve stoffen;<br />

2. onduidelijkheid over verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokken<br />

actoren, met name politie, brandweer en Geneeskundige Hulpverlening bij<br />

Ongevallen en Rampen (GHOR). [website burgemeesters]<br />

Steeds meer raakte de overheid van het idee overtuigd dat om de bestuurlijke efficiency<br />

en operationele kwaliteit van de hulpverlening te waarborgen rampenbestrijding en<br />

crisisbeheersing niet op gemeentelijk niveau maar regionaal geregeld zouden moeten<br />

worden. Dit niet in de laatste plaats omdat rampen zich vaak niet tot de<br />

gemeentegrenzen beperken. Aan de veiligheidsregio ligt daarom een gemeenschappelijke<br />

regeling tussen gemeenten in een regio ten grondslag, waarbij brandweerA, politiezorg,<br />

en geneeskundige hulpverlening (de zogenaamde rode, blauwe en witte kolom) bij<br />

rampenbestrijding en crisisbeheersing geïntegreerd worden. [Bron en Schaap 2007: 169]<br />

Aan het ontstaan van het concept van veiligheidsregio’s is een langer proces<br />

voorafgegaan. Na de Tweede Wereldoorlog werden al de eerste pogingen ondernomen<br />

om de rampenbestrijding multidisciplinair te organiseren. Naast de politie, de brandweer<br />

en de geneeskundige hulpverlening die voor de alledaagse hulpverlening<br />

verantwoordelijk waren, werd in 1947 vanwege de latente oorlogsdreiging vanuit het<br />

Oosten de Bescherming Bevolking (BB) opgericht. De oorspronkelijke taak van de BB was<br />

de voorbereiding van massale hulpverlening in het geval van oorlog. [Van Lochem 2007:<br />

170; website burgemeesters]<br />

De nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen uit 1975 concludeerde dat de kwaliteit<br />

van hulpverlening bij ernstige ongevallen en rampen op lokaal niveau niet gewaarborgd<br />

kon worden en dat de coördinatie en bevelvoering niet voldoende geregeld was. Men<br />

benadrukte de noodzaak van betere multidisciplinaire samenwerking en duidelijkere<br />

afbakening van bevoegdheden van de betrokken partijen. [website nbdc] In de nota<br />

81


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

werd bepaald dat de dagelijks parate organisaties, d.w.z. de politie, de geneeskundige<br />

hulpverlening en de brandweer, gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de<br />

rampenbestrijding. De brandweer kreeg hierbij de coördinerende taak toegewezen. [Van<br />

Lochem, 2007: 172]<br />

De indeling in oorlogsA en vredesrampen werd steeds meer als anachronistisch gezien. In<br />

1980 werd de BB opgeheven. De taken voor zowel oorlogsA als vredesrampen gingen dus<br />

over naar de Regionale Brandweer, de geneeskundige diensten, het Rode Kruis en het<br />

Korps Mobiele Colonnes (KMC) dat een onderdeel van de Koninklijke Landmacht<br />

uitmaakte. [website nbdc; Van Lochem, 2007: 170A171]<br />

De samenwerking tussen hulpverleningsdiensten onder leiding van de brandweer is in de<br />

jaren tachtig en negentig geïntensiveerd. In 1985 werden de Brandweerwet en de<br />

Rampenwet van kracht die de operationele leiding bij de brandweer en bestuurlijke<br />

verantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding bij de gemeenten vastlegden. De Wet<br />

geneeskundige hulpverlening bij rampen uit 1991 regelde de bevoegdhedenstructuur bij<br />

de geneeskundige hulpverlening bij rampen en de voorbereiding daarop. Het<br />

uitgangspunt was regionalisering van rampenbestrijding op basis van verlengd lokaal<br />

bestuur. [website burgemeesters] Er waren echter nog steeds uiteenlopende typen<br />

regio’s met afwijkende grenzen en verschillende omvang. Door enkele calamiteiten in de<br />

jaren negentig, zoals de aardbeving in Limburg, de explosie bij Cindu in Uithoorn, de<br />

Bijlmerramp en de treinontsporing bij Hoofddorp in 1992, het hoogwater van 1995 en de<br />

Herculesramp in 1996 werd het bestaande bestel van rampenbestrijding herhaaldelijk op<br />

proef gesteld. [Bron en Schaap, 2007: 71/72]<br />

Door het wegvallen van oorlogsdreiging uit het Oosten na de val van de Berlijnse Muur in<br />

1989 werd in 1993 het KMC opgeheven. [Van Lochem, 2007: 170A171] In hetzelfde jaar<br />

werd de minister van BZK belast met organisatie van geneeskundige hulpverlening.<br />

Hiermee kwam de organisatie van alle parate hulpverleningsdiensten onder één<br />

ministerie te vallen. Dit vergemakkelijkte de weg naar een verdere regionalisering van de<br />

rampenbestrijding en crisisbeheersing en professionalisering van de<br />

hulpverleningsdiensten. [website burgemeeters; Van Lochem, 2007: 173] Een van de<br />

voorlopers op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing op regionaal niveau<br />

was de veiligheidsregio RotterdamARijnmond. [Ale 2010)<br />

In 1994 werd de politie in 25 regiokorpsen en een Korps Landelijke Politiediensten<br />

ingedeeld. Ook zijn er medio jaren negentig ten behoeve van de geneeskundige<br />

hulpverlening de eerste regionale ambulancevoorzieningen (RAV) gevormd die<br />

overeenkwamen met de politieregio’s. [Van Lochem, 2007: 173] In 1999 werd de<br />

Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen opgericht die belast werd met<br />

coördinatie van de inzet van geneeskundige diensten tijdens rampen en grote ongevallen<br />

in de regio. [website ghor; Bierens, 2009: 819]<br />

Begin jaren nul vonden veel incidenten plaats, zoals de aanslagen van 11 september<br />

2001, de dreiging van een pokkenepidemie als gevolg van bioterrorisme en de SARSA<br />

epidemie in 2003, die aanleiding gaven tot nieuwe evaluatie van het beleid op het gebied<br />

van rampenbestrijding en crisisbeheersing. De uitkomsten van de onderzoeken naar<br />

aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede in 2000 door de commissieAOosting en de<br />

cafébrand in Volendam in 2001 door de commissieAAlders gaven aan dat de organisatie<br />

en coördinatie van rampenbestrijding veel te wensen overliet. [Van Lochem, 2007:175A<br />

176) Dit leidde onder meer tot het tot stand brengen van de Wet kwaliteitsbevordering<br />

rampenbestrijding in 2004 die de basis voor verdere vorming van veiligheidsregio’s<br />

legde. Het concept van veiligheidsregio nam ook een centrale plaats in in het Beleidsplan<br />

Crisisbeheersing 2004A2007 van het kabinet. Hierin werd accent gelegd op betere<br />

multidisciplinaire voorbereiding op de moderne dreigingen en goede aansluiting van<br />

verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing.<br />

[Van Lochem, 2007: 178]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

82


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Openbaar Ministerie (OM)<br />

A Regionale Diensten van Rijkswaterstaat<br />

A Het Nederlandse Rode Kruis<br />

A Politie<br />

A Raad van Hoofdcommissarissen<br />

A Brandweer<br />

A Ambulancediensten<br />

A Huisartsen<br />

A Regionaal Militair Commando (RMC)<br />

A Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)<br />

A Gemeentelijke of Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD)<br />

A Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)<br />

A Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNMR)<br />

A Inspectie Openbare Orde en <strong>Veiligheid</strong> (IOOV)<br />

A Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV)<br />

""<br />

A P.J.P.M. van Lochem, Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006. In: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs: Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving.<br />

Deventer 2007: 47A89.<br />

A R.P. Bron en S.D. Schaap, De organisatorische omgeving van de brandweer in<br />

ontwikkeling: de opkomst van de veiligheidsregio. In: I. Helsloot, E.R. Muller en<br />

J.D. Berghuijs: Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving.<br />

Deventer 2007: 169A204.<br />

A http://www.nbdc.nl/cms/show/id=695196 (geraadpleegd op 31.08.2010).<br />

A http://www.burgemeesters.nl/files/File/Crisisbeheersing/docs/20070730b.pdf<br />

(geraadpleegd op 24 augustus 2010).<br />

A http://www.ghor.nl/kr_rgf/ (geraadpleegd op 31.08.2010).<br />

A J.J.L.M. Bierens, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen<br />

(GHOR). In: E.R. Muller e.a., Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing.<br />

Deventer 2009: 817A842.<br />

A B. Ale, interview 26 juli 2010<br />

83


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

( 7 8 .<br />

A Emotionalisering<br />

A Individualisering<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Trend: Groeiend belang van ‘veiligheidsgevoelens’ van de burger, Verharding van<br />

de maatschappij ten aanzien van criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor recht<br />

A Hotspot: Bijlmerramp<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

Jaren negentig A na 2005<br />

!<br />

Geweld en agressie komen onvermijdelijk in elke maatschappij voor, de mate waarin ze<br />

voorkomen en wel of niet worden geaccepteerd varieert in de tijd. De laatste decennia is<br />

er enerzijds sprake van verruwing van de Nederlandse samenleving (SCP 1998: 52 en<br />

666), een gestage groei van geweldscriminaliteit en een steeds onvoorspelbaarder<br />

geworden toepassing van geweld in de openbare ruimte, ondermeer door overmatig<br />

gebruik van alcohol en drugs die de rem op zelfbeheersing doen afnemen. (SCP 1998:<br />

628) Anderzijds neemt de gevoeligheid voor agressie en geweld en de afkeur daarvan in<br />

de hele maatschappij toe. Zo worden bijvoorbeeld mishandeling, kleine diefstallen of<br />

vernieling door de samenleving strafwaardiger beschouwd dan voorheen (Buruma 1994:<br />

211/212, Wittebrood 2010, Van Vliet 2010, Weijers 2000). Aan de ene kant zijn burgers<br />

minder tolerant geworden ten opzichte van crimineel of overlast gevend gedrag, aan de<br />

andere kant ook ten aanzien van elkaar (SSvN 2003:218).<br />

Het incasseringsvermogen lijkt in de Nederlandse samenleving steeds beperkter te<br />

worden (Jacobs 2008: 11) wat zijn neerslag vindt in de maatschappelijke<br />

omgangsvormen. Vooral personen die een publieke taak uitoefenen, zoals het politieA,<br />

brandweerA, ambulancepersoneel, maar ook medewerkers van de overheid, sociale<br />

diensten, onderwijsinstellingen en het openbaar vervoer geven steeds vaker aan in hun<br />

werk geconfronteerd te worden met uiteenlopende vormen van agressie en/of geweld die<br />

expressief – als een vorm van ontlading – of instrumenteel – om een concreet doel te af<br />

te dwingen – worden ingezet (Driessen e. Middelhoven 2001: 15, Jacobs e.a. 2008: 13).<br />

Onder agressie en geweld tegen medewerkers met publieke taken wordt verstaan: “het<br />

welbewust verbaal uiten, gebruiken van fysieke kracht of macht, dan wel dreigen<br />

daarmee, gericht tegen een werknemer, onder omstandigheden die rechtstreeks verband<br />

houden met het verrichten van publieke taak, wat resulteert of waarschijnlijk zal<br />

resulteren in een gevoel van bedreiging, materiële schade, letsel, de dood of psychische<br />

schade” (www.hetccv.nl). Concreet gaat het hier om verbaal geweld zoals schreeuwen,<br />

schelden, vernederen, treiteren, pesten; fysiek geweld zoals duwen, trekken, slaan,<br />

vastgrijpen, schoppen, spugen, verwonden, maar ook om bedreigen van medewerkers<br />

en/of zijn/haar gezinsleden, bedreigende gebaren maken, chanteren, stalken,<br />

achtervolgen, seksuele intimidatie of discriminatie vanwege huidskleur, sekse, leeftijd,<br />

geloofovertuiging, seksuele geaardheid of voorkeur etc. (Jacobs e.a. 2009: 29A45).<br />

De mate waarin verschillende beroepsgroepen te maken krijgen met agressie en geweld<br />

is afhankelijk van hun inhoudelijke taken en bevoegdheden. Zo lijkt agressief gedrag,<br />

wederspannigheid (het zich verzetten tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening<br />

84


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van zijn functie) en geweldgebruik tegen politie onlosmakelijk verbonden met haar<br />

handhavende rol en vindt meestal plaats tijdens de alledaagse politiewerkzaamheden<br />

zoals het uitvoeren van controle, het uitschrijven van bekeuring en het verrichten van<br />

staandehouding of arrestatie (In ’t Velt e.a. 2003: 39 en Naeyé e. R. Bleijendaal 2008:<br />

17).<br />

Agenten lopen het meeste risico op confrontatie met agressie en geweld in grote steden,<br />

‘s nachts en in contact met onbekend en daardoor moeilijk in te schatten publiek (Naeyé<br />

e. R. Bleijendaal 2008: 18). Jaarlijks raken honderden agenten gewond. Tussen 1970 en<br />

2005 kwamen dertien agenten om door geweld van burgers. In de jaren negentig werden<br />

weliswaar minder politieagenten gedood dan in de jaren zeventig, maar het aantal<br />

gewonden onder politiemedewerkers verdubbelde (Timmer 2005: 7 en 285). Tussen<br />

1997 en 2007 verdrievoudigde het geregistreerde geweldgebruik tegen de politie, terwijl<br />

belediging en bedreiging van politieambtenaren zelfs verzesvoudigde. Deze forse stijging<br />

is ondermeer te verklaren door de veranderingen in de taakuitoefening d.w.z. door<br />

minder te gedogen en strenger te handhaven – naarmate men vaker ingrijpt, neemt de<br />

kans op gewelddadige reacties toe – maar waarschijnlijk ook door de betere registratie<br />

en grotere aangiftebereidheid onder de agenten zelf (Dubbeld 2009: 23 en Naeyé e.<br />

Bleijendaal 2008: 185). Van alle personen die in (semiA)openbare ruimte werken, blijken<br />

politiemensen het vaakst te worden geconfronteerd met gewelddadig gedrag van burgers<br />

(Naeyé e. Bleijendaal 2008: 21/22). Negen van de tien politieagenten geven aan wel<br />

eens te maken te hebben gehad met agressie en (soms grof) geweld door burgers<br />

(Dubbeld 2003: 23). Alleen het onderzoek onder medewerkers van de Nederlandse<br />

Spoorwegen levert vergelijkbaar hoge cijfers op (Jacobs 2003: 17, www.politiebond.nl).<br />

Beide beroepsgroepen geven tevens aan dat het gebruik van geweld steeds<br />

onvoorspelbaarder wordt. (In ’t Velt e.a. 2003:40)<br />

Naast politiemedewerkers en NSApersoneel, huisartsen, het ziekenhuisA en<br />

ambulancepersoneel lijken ook brandweermedewerkers steeds vaker met burgergeweld<br />

geconfronteerd te worden. Bijna 80 procent van de in 2003 door CNV Publieke Zaak<br />

ondervraagde vrijwillige brandweerlieden was van mening dat het geweld toeneemt. In<br />

2005 is 40 procent van de brandweermedewerkers in aanraking gekomen met verbaal<br />

geweld, 8 procent met serieuze bedreigingen en 15 procent met fysiek geweld. Voor<br />

beroepskrachten waren dat respectievelijk 48, 10 en 18 procent (Helsloot e.a. 2007:<br />

629). Het grootste risico op gewelddadige confrontatie lopen brandweerlieden vooral<br />

tijdens repressieve werkzaamheden die variëren van het daadwerkelijk blussen van een<br />

brand tot het bevrijden van beknelden uit een auto (www.brandweerln.nl) (95 procent),<br />

’s nachts (75 procent), tijdens oud en nieuw en grote evenementen zoals Koninginnedag<br />

(AEF 2005: 8). Bij geweld tegen de brandweer gaat het hoofdzakelijk om het fysiek<br />

hinderen van werk, versperren van toegang, duwen, trekken, grijpen, gooien van<br />

voorwerpen en/of diefstal of vernieling van het materieel, dichtdraaien van kranen,<br />

doorsnijden van banden etc. (Helsloot 2007: 630, AEF 2005: 3).<br />

Sinds de jaren negentig groeit de aandacht voor veiligheid van personen werkzaam in<br />

(semiA)openbare ruimte. Naar aanleiding van de moord op een conducteur door een<br />

zwartrijder in Harlingen in 1991 voerden bijvoorbeeld de NS regelmatig enquêtes naar<br />

veiligheidsgevoel tijdens het werk uit onder hun medewerkers. Ook onder andere<br />

beroepsgroepen met een publieke taak werden onderzoeken en metingen verricht.<br />

Vanwege de uiteenlopende methodologische aanpak, representativiteit en<br />

operationalisering van begrippen agressie en geweld, waren deze onderzoeken echter<br />

onderling slecht vergelijkbaar. De signalen over stijging van het aantal gevallen van<br />

werkgerelateerde agressie en geweld hebben in 2005 geleid tot aanpassing van de<br />

Arbeidsomstandighedenwet van 1998.<br />

Een kentering in het overheidsdenken over agressie en geweld tegen personen met<br />

publieke taak kwam in 2001 toen het ministerie van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties samen met het ministerie van Justitie een opdracht gaf voor een<br />

onderzoek naar aard en omvang van agressie en geweld tegen werknemers uit<br />

verschillende branches. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het<br />

<br />

85


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

kabinet het standpunt ingenomen dat geweldgebruik tegen personen met een publieke<br />

taak onaanvaardbaar is en moet worden vervolgd (www.politiebond.nl). Er werden door<br />

de regering verschillende maatregelen genomen en projecten gestart die het geweld in<br />

de publieke sector zouden moeten voorkomen. Zo heeft de regering in het<br />

actieprogramma Geweld tegen de politie bijvoorbeeld aandacht besteed aan<br />

tolerantiegrenzen en geweldsprotocollen. In 2005 heeft de Raad van<br />

Hoofdcommissarissen het Protocol geweld tegen de politie opgesteld met richtlijnen<br />

m.b.t. het voorkomen van geweld. Uitgangspunt hierbij was dat alle geweld tegen de<br />

politie strafA of civielrechtelijk wordt afgehandeld. In hetzelfde jaar ging het Actieplan<br />

tegen geweld van start waarin doelstellingen en verantwoordelijkheden voor de<br />

betrokken ministeries werden omschreven. De algemene preventieve aanpak van geweld<br />

tegen risicoberoepen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministers van<br />

BZK, Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) (Naeyé e. Bleijendaal 2008:<br />

20A22). De beleidsmatige aanpak van agressie en geweld gericht tegen personen met<br />

publieke taken wordt na 2005 versterkt voortgezet.<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Politie<br />

A Raad van Hoofdcommissarissen<br />

A Brandweer<br />

A Ambulancedienst<br />

A Vereniging van Nederlandse Gemeenten<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Nederlandse Spoorwegen<br />

""<br />

A M.J.G. Jacobs, M.E.W. Jans en B. Roman, Aard en omvang van ongewenst gedrag<br />

tegen werknemers met een publieke taak: een vervolgonderzoek. Tilburg 2009.<br />

A Sociale Staat van Nederland (Den Haag 2003 en 2005), afgekort als SSvN.<br />

A M.J.G. Jacobs, M.Y. Bruinsma en J.W.M.J. van Poppel: De frontlinie van opsporing<br />

en handhaving. Stelselmatige bedreigingen door burgers als contrastrategie. Den<br />

Haag 2008.<br />

A http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/samenlevenAenA<br />

wonen/geweld/veilige_publieke_taak.pdf (geraadpleegd op 24 augustus 2010)<br />

A www.politiebond.nl/downloads/da30608133f72d4aec0a26fe703f94ff.pdf.<br />

A http://www.brandweerln.nl/organisatie/regiobureau%20brandweer/Afdeling%20R<br />

isicobeheersing/Pages/Preparatieenrepressie.aspx (geraadpleegd op 10 september<br />

2010).<br />

A C.J.E. In ’t Velt e.a.: Politie en geweld. Een verkenning van politiereacties op<br />

geweldsincidenten in vier Nederlandse regiokorpsen. Zeist/Apeldoorn 2003.<br />

A I. Helsloot, E.J. Oomes e. A.C.J. Scholtens: <strong>Veiligheid</strong> bij repressief optreden. In:<br />

I. Helsloot, E.R. Muller e. J.D. Berghuijs: Brandweer. Studies over organisatie,<br />

functioneren en omgeving. Deventer 2007: 621A654.<br />

A J. Naeyé e. R. Bleijendaal: Agressie en geweld tegen politiemensen. Beledigen,<br />

bedreigen, tegenwerken en vechten. Amsterdam 2008.<br />

A Jaap Timmer: Politiegeweld. Geweldgebruik van en tegen de politie in Nederland,<br />

Alphen aan den Rijn 2005.<br />

A L. Dubbeld: Bont en blauw op straat. Secondant 2(2009): 20A25<br />

A Andersson Elffers Felix (AEF): Geweld tegen de Brandweer. Conclusies en<br />

aanbevelingen t.a.v. beleid en actieprogramma’s. Utrecht 2005<br />

A Y. Buruma, Victimalisering van het strafrecht. In: J.C.J. Boutellier e.a., Hoe<br />

punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 211A233.<br />

A I. Weijers, Stop de criminalisering van de kattenkwaad. In: Volkskrant, 2 oktober<br />

2000.<br />

A K. Wittebrood. Interview 2010<br />

86


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

, $<br />

A Individualisering<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Politiek en bestuur<br />

Jaren zeventig – na 2005<br />

!<br />

In de traditionele opvatting was de politie een uitvoeringsorganisatie van het bevoegde<br />

gezag. De politie had een instrumentele, wetshandhavende rol. De hulpverlenende taak<br />

van de politie werd formeel vrij eng opgevat. Het politieoptreden was vooral reactief,<br />

repressief en incidentgericht. De afstandelijke houding van de politie in de jaren vijftig en<br />

eerste helft jaren zestig was vooral mogelijk omdat overheidsgezag nog een hoge mate<br />

van vanzelfsprekendheid had. [Cachet en Versteegh, 2007:1050]<br />

De maatschappelijke onrust in de tweede helft van de jaren zestig maakte een eind aan<br />

het isolement van de politie. De politie zag zich vooral na 1966 geplaatst in een<br />

samenleving, die werd gekenmerkt door actie, protest, kritiek en radicalisering op vrijwel<br />

alle maatschappelijke terreinen. Het traditionele respect voor gezag verdween. [Straver,<br />

1998: 23]. Geweld leek in de roerige jaren zestig bij uitstek het middel te zijn om het<br />

gezag te handhaven. [Politie in Verandering, 1977: 34A35] De veranderde<br />

maatschappelijke omstandigheden leidden niet tot fundamentele vernieuwing van de<br />

politieorganisatie. Oplossingen voor problemen werden in de jaren zeventig gezocht in de<br />

inzet van nieuwe methoden en middelen en in sterkteAuitbreiding van de politie. Het<br />

aantal specialistische afdelingen nam toe, evenals het aantal organisatorische niveaus en<br />

de complexiteit van de politieorganisatie. [Straver, 1998: 23A24 en Van der Torre, 1998:<br />

63A64] De politie trachtte in de jaren zeventig door dienstverlening in probleemsituaties<br />

op wijkniveau feitelijke aanvaarding voor haar optreden te verwerven. Het<br />

drielagenmodel (wijkA, projectA en assistentiesurveillance) ging dienen als uitgangspunt<br />

voor de basispolitiezorg. [Straver, 1998: 23A24] Eind jaren zeventig werd duidelijk dat de<br />

functie van wijkagent, zoals die op dat moment bestond, niet aan de verwachtingen<br />

voldeed. Hoewel wijkagenten meestal wel beschikten over goede contacten met de<br />

wijkbewoners, was de klacht dat zij binnen hun eigen organisatie vaak een geïsoleerde<br />

positie innamen. [Terpstra, 2008: 16] De wijkagent was het marginale probleemgerichte<br />

randje van een overigens op repressie gerichte organisatie. [Straver, 1998: 24]<br />

Op 23 februari 1976 werd bij beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken (nr.<br />

EA76/4503, D.G.AO.O.V./Dir. Pol./Afd. O. en U.) de Projectgroep Organisatie Structuren<br />

(POS) ingesteld die zich moest buigen over de sterkteproblematiek. Ruim een jaar later<br />

was de presentatie van het rapport ‘Politie in Verandering’. In dit rapport werd door de<br />

POS aangegeven dat zinvolle uitspraken over een wenselijke sterkte van de politie en<br />

een zinvolle spreiding van de aanwezige sterkte alleen gedaan kon worden tegen de<br />

achtergrond van een fundamentele doordenking van de rol van de politie. [Cachet, Van<br />

der Torre en Van Natijne, 1998: 9] In het rapport werd gepleit voor een fundamentele<br />

herbezinning op de relatie politie en samenleving. De politie moest haar afstandelijke<br />

positie loslaten en wezenlijk betrokken raken bij de omringende samenleving. [Cachet en<br />

Versteegh, 2007: 1050] Volgens de POS moest de politie haar gezag en legitimiteit<br />

voortaan bij de bevolking verdienen. Veel meer dan voorheen diende de politie haar werk<br />

te laten sturen door specifieke behoeften binnen de maatschappelijke omgeving waar ze<br />

haar werk deed. Dat dwong tot betrokkenheid en actieve maatschappelijke participatie.<br />

87


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

In ‘Politie in Verandering’ werd tevens gepleit voor politiekAbestuurlijke integratie en<br />

participatie van de politie. De politie was niet louter een uitvoeringsorganisatie van het<br />

bevoegde gezag, zonder eigen visie, maar had ook een belangrijke signaleringsA en<br />

adviesfunctie richting bestuur. [Cachet en Versteegh, 2007: 1052] Deze nieuwe visie had<br />

volgens de POS ook consequenties voor het organisatiemodel. De politieorganisatie<br />

moest minder hiërarchisch (horizontaler) en vooral gedecentraliseerd worden. [Cachet,<br />

Van der Torre en Van Natijne, 1998:11A12] De POS pleitte voor spreiding van<br />

verantwoordelijkheden en voor een generale taakstelling. De politieteams voerden in<br />

beginsel de totale politietaak uit. [Straver, 1998: 28] ‘Politie in Verandering’ was een<br />

paradigmatische breuk in het denken over politie en politieproblemen. Voor het eerst<br />

werden de problemen van de politie opgevat als samenlevingsproblemen waar ook de<br />

politie mee geconfronteerd werd. [Cachet, Van der Torre en Van Natijne, 1998: 14]<br />

‘Politie in Verandering’ sloeg in als een bom. Het omstreden rapport werd door de nieuwe<br />

minister van Binnenlandse Zaken, Wiegel, geheim gehouden, maar werd gelekt. De<br />

Tweede Kamer vroeg om openbaarmaking. Na een kabinetsbeslissing werd ‘Politie in<br />

Verandering’ in het najaar van 1978 vrijgegeven. Er ontstond een heftige polemiek over<br />

de visie van de POS op de functie en rol van de politie. [Straver, 1998: 29A30] Onder<br />

andere werd gewaarschuwd voor een ongebreidelde verzelfstandiging van de politie, voor<br />

politisering van de politie en een onvoldoende greep daarop van de gezagsautoriteiten.<br />

[Van der Torre, 1998: 70] De Nederlandse Politiebond, de Vereniging Nederlandse<br />

Gemeenten (VNG), de Nederlandse Politieacademie en het Politiestudiecentrum<br />

ondersteunden de visie van de POS. Binnen de politieke partijen leidde ‘Politie in<br />

Verandering’ tot aandacht voor en herbezinning op de functie en organisatie van de<br />

politie. Er was voornamelijk weerstand vanuit de Kring van Hoofdcommissarissen en het<br />

departement [Straver, 1998: 30] Uit een vervolgonderzoek van de POS, ‘Sterkte van de<br />

Politie’, bleek dat slechts een klein deel van de politiecapaciteit aan feitelijk politiewerk<br />

werd besteed. Dit onderzoek werd door de POS aangegrepen om de ondoelmatigheid van<br />

de centralistische korpsen aan te tonen. [Van der Torre, 1998: 65] Desondanks vond de<br />

POS visie geen weerklank bij de departementen. Een uitzondering hierop was het<br />

departement van Binnenlandse Zaken onder het bewind van Van Thijn. Zijn<br />

ministerschap was echter van korte duur. De sterkteAuitbreiding ging in de eerste jaren<br />

na het verschijnen van ‘Politie in Verandering’ gewoon door en daarnaast werden<br />

marginale budgetten vrijgemaakt om de door de POS gepropageerde ontwikkelingen te<br />

steunen. [Straver, 1998: 35]<br />

Sinds Politie in Verandering gaat de lange termijn trend in de richting van meer en betere<br />

maatschappelijke inbedding van de politie. Dit was geen ononderbroken ontwikkeling.<br />

Door de jaren heen waren er altijd ontwikkelingen die de afstand tussen politie en<br />

samenleving eerder groter dan kleiner maakten. [Cachet en Versteegh, 2007:1059A<br />

1060]<br />

In de jaren tachtig verdwenen de traditionele wijkagenten en kwamen bij veel korpsen<br />

wijkteams met een brede basispolitietaak. De invoering van deze wijkteams hield in dat<br />

de meest voorkomende werkzaamheden van de politie ten behoeve van een bepaald<br />

gebied binnen dit team zouden moeten plaatsvinden. [Terpstra, 2008: 16] Overigens<br />

verschilde het per korps in welke mate het POS concept was ingevoerd. Begin jaren<br />

tachtig stagneerde als gevolg van bezuinigingen de vernieuwingsbeweging binnen de<br />

politie. [Straver, 1998: 34, 37] Pas later in de jaren tachtig kreeg de maatschappelijke<br />

inbedding een impuls om pragmatische redenen. Door toename van de criminaliteit en de<br />

overlast, en vanwege de bezuinigingen in de welzijnssector en het automatisme waarmee<br />

de politie inging op vrijwel alle hulpvragen die haar bereikten, was er in de jaren tachtig<br />

en negentig sprake van een kwantitatieve overvraging van de politie. De complexiteit van<br />

de problemen waarmee de politie te maken kreeg, nam ook toe. Dit tastte de effectiviteit<br />

van de politie bij de bestrijding van de criminaliteit en van verstoringen van de openbare<br />

orde aan. [Van der Torre en Van Harmelen, 2007: 922A923] Zowel bij politie als bij het<br />

bevoegd gezag drong het besef door dat het probleem van toenemende criminaliteit niet<br />

<br />

88


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

alleen door bestuur en politie kon worden aangepakt. Door de overheid werd benadrukt<br />

dat de staat geen exclusieve verantwoordelijkheid had voor de bestrijding van de<br />

criminaliteit en de handhaving voor de openbare orde en zeker niet op het gebied van de<br />

hulpverlening. Samenwerking was nodig tussen politie, justitie en andere<br />

maatschappelijke organisaties. [Van der Torre en Van Harmelen, 2007: 921A923 en<br />

Cachet, 1998: 48A49] In het beleid werd die boodschap in 1984 door de Commissie<br />

Kleine Criminaliteit (commissieARoethof) uitgedragen en in het beleidsplan ‘Samenleving<br />

en criminaliteit’ [Cachet 1998: 49] Zowel de commissieARoethof als het beleidsplan<br />

legden echter de nadruk op bestuurlijke preventie. Pas aan het eind van de jaren tachtig<br />

werd weer meer aandacht besteed aan de rol van de politie en het wijkteamconcept,<br />

onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het rapport<br />

‘Rechtshandhaving’ en in het rapport ‘<strong>Veiligheid</strong> en politie, een beheersbare zaak’ van de<br />

Stichting Maatschappij en Politie en Mc Kinsey. Dit laatste rapport was geschreven in het<br />

kader van het Project ‘Politie 2000’ dat in opdracht van de Kring van<br />

Hoofdcommissarissen in 1989 gestart was. [Straver, 1998: 32A33]<br />

In de jaren negentig waren er nieuwe complicaties: bezuinigingen, druk om de efficiency<br />

te verhogen en de discussie over het wel of niet afstoten van nietAkerntaken van de<br />

politie. De meest ingrijpende maatregel was de reorganisatie en regionalisatie van de<br />

politie (Politiewet 1994). Eén van de hoofddoelstellingen van de reorganisatie was meer<br />

blauw op straat. De schaalvergroting gaf de burgers echter het gevoel dat er eerder<br />

minder dan meer agenten op straat waren. Als reactie op het niet (voldoende) realiseren<br />

van deze doelstelling van de reorganisatie werd in veel politieregio’s al in de tweede helft<br />

van de jaren negentig gekozen voor een ingrijpende aanpassing van de gekozen<br />

structuur. In de jaren negentig was tevens geconstateerd dat medewerkers van de<br />

wijkteams vaak onvoldoende persoonlijk bekend waren bij bewoners van de wijk en er<br />

zich vaak interne coördinatieproblemen voordeden tussen de wijkteams en andere<br />

onderdelen van de politieorganisatie. Daar kwam bij dat voor veel politiemensen in de<br />

teams de brede taakstelling een te grote belasting was. Op grond hiervan werd in de loop<br />

van de jaren negentig het concept geïntroduceerd van gebiedsgebonden werk. Ook hier<br />

werkten politiemensen in kleine gebieden. Zij probeerden te komen tot een proactieve<br />

benadering, samen met burgers en andere instanties. Het verschil met de wijkteams was<br />

dat er bij gebiedsgebonden politiezorg meer taakdifferentiatie is. Het idee van de brede<br />

taakstelling werd verlaten. Bij aanpak van problemen in hun wijk hebben de agenten de<br />

regie over het politiewerk. Van hen wordt verwacht dat zij goed op de hoogte zijn van de<br />

problemen in hun wijk, bekend zijn bij bewoners, contacten onderhouden met bewoners<br />

en met andere instanties en daarmee samenwerken bij de aanpak van problemen.<br />

Midden jaren 90 werden als kernbegrippen in dit gebiedsgebonden politiewerk<br />

beschouwd: kleinschalig, probleemgericht, verbetering van leefbaarheid en veiligheid,<br />

kennen en gekend worden, netwerken, partnerships en coalities. [Terpstra, 2008: 16A17]<br />

Dit wordt ook wel het netwerkmodel genoemd [Adang, Van der Wal en Quint, 2010:101]<br />

Gebiedsgebonden politiewerk past in de meer algemene ontwikkeling waarin de overheid<br />

steeds minder wordt beschouwd als de partij die het monopolie heeft op<br />

probleemdefinities en –oplossingen en daarom moet samenwerken met andere partijen<br />

en burgers.[Terpstra, 2008: 20]<br />

Overigens moet worden opgemerkt dat het concept gebiedsgebonden werk in Nederland<br />

qua organisatorische aspecten een grote diversiteit kent en dat de wijze waarop het werk<br />

wordt uitgevoerd een grote veelvormigheid kent. [Terpstra, 2008: 347A373] Afgezien van<br />

deze grote diversiteit is uit recent onderzoek gebleken dat er vaak een kloof is tussen het<br />

gebiedsgebonden werk op papier en de praktijk. Zo worden lang niet altijd de ambities<br />

ten aanzien van het onderhouden van relaties met burgers verwezenlijkt. Soms, en naar<br />

het lijkt in toenemende mate, richt men zich slechts op de bewoners die een risico<br />

vormen of als probleemveroorzakers worden gezien. [Terpstra, 2008: 369A370] Uit<br />

onderzoeksgegevens uit 2001 blijkt dat een groot deel van de bevolking niet positief<br />

oordeelt over de beschikbaarheid en zichtbaarheid van de politie. De stelling dat de<br />

politie in de buurt contact heeft met de bewoners, wordt weinig onderschreven (27,5%).<br />

<br />

89


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Een meerderheid van de bevolking is wel van mening dat de politie haar best doet<br />

(72%), reageert op problemen (67%) en bescherming biedt (58%). [Maas, 2002: 669A<br />

671]<br />

De afgelopen jaren is onder invloed van de kerntakendiscussie de vraag naar voren<br />

gekomen in hoeverre werkzaamheden van wijkagenten voldoende passen binnen het<br />

eigenlijke werk van de politie. De geleidelijke verharding in het maatschappelijke en<br />

politieke klimaat en de grotere nadruk onder invloed van het bedrijfsmatig denken op<br />

effectiviteit van en efficiëntie in het politieoptreden hebben er eveneens toe bijgedragen<br />

dat het gebiedsgebonden werk onder druk is komen te staan. [Terpstra 2008: 343]<br />

Ondanks deze geleidelijk gegroeide kritiek blijft het gebiedsgebonden werk in Nederland<br />

een centraal onderdeel van het politiebeleid en van de heersende visies op politiewerk.*<br />

Naast verandering van de organisatiestructuur, beleidsplanning en afstemming en<br />

samenwerking met andere organisaties zijn in de loop der tijd ook andere instrumenten<br />

ingezet om de kloof tussen politie en samenleving te helpen dichten. Zo is er de opkomst<br />

van sociaal wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de politie. De politie is zich<br />

steeds meer gaan bezighouden met de vraag hoe haar werk bij het publiek overkomt.<br />

Dergelijk onderzoek is sinds 1993 gestandaardiseerd tot wat nu de Politiemonitor<br />

Bevolking is. Naast de Politiemonitor Bevolking waren er ook de LeefbaarheidsA en<br />

<strong>Veiligheid</strong>smonitor, het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) en de<br />

Slachtofferenquête van het CBS. Deze onderzoeken werden in 2006 samengevoegd tot<br />

de <strong>Veiligheid</strong>smonitor Rijk. Later is dit overgaan in de Integrale <strong>Veiligheid</strong>smonitor<br />

[interview Schreuder] Verder is er bij politiekorpsen meer nadruk op klantvriendelijkheid<br />

en kwaliteitszorg komen te liggen. Sinds 1997 is kwaliteitszorg in de Politiewet<br />

verankerd.<br />

Burgerparticipatie is belangrijk geworden. De politie legt contact met de burger en doet<br />

een beroep op de burger. Niet alleen bij preventie, maar ook bij opsporing. Hierbij spelen<br />

de media een belangrijke rol, vooral tvAprogramma’s als bijvoorbeeld Opsporing<br />

Verzocht. Naar aanleiding daarvan komen nieuwe tips van de kijkers binnen over<br />

onopgeloste zaken. [interview Ferwerda] Ook mogelijkheden op ICTAterrein leveren een<br />

bijdrage aan het vergroten van de betrokkenheid van burgers bij en hun invloed op de<br />

politie c.q. veiligheidszorg. Zo krijgt de politie geleidelijk meer mogelijkheden om<br />

groepen burgers te bereiken en te waarschuwen via sms of mobiele telefoons. [Cachet en<br />

Versteegh, 2007: 1061A1074] Daarnaast wordt gestreefd naar meer diversiteit binnen de<br />

politie, zodat deze zoveel mogelijk een afspiegeling is van de samenleving. Als alle<br />

burgers zich vertegenwoordigd weten binnen de korpsen, versterkt dat de positie van de<br />

politie [Politie in Nederland, 2000: 30A31 en Adang, Van der Wal en Quint, 2010: 107A<br />

109]<br />

* Zie het onder verantwoordelijkheid van de Raad van Hoofdcommissarissen in 2005<br />

verschenen visie document ‘Politie in Ontwikkeling’, het in 2006 verschenen<br />

‘Referentiekader Politie’ en de Kamerbrief ‘<strong>Veiligheid</strong> begint bij Voorkomen’ van<br />

november 2007. [Terpstra 343A344]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Wiegel<br />

A Van Thijn<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Projectgroep Organisatie Structuren<br />

A Kring van Hoofdcommissarissen<br />

A Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG )<br />

A Nederlandse Politieacademie<br />

A Politiestudiecentrum<br />

A Media (onder ander NRC artikel Kuitenbrouwer)<br />

A Politieke Partijen<br />

90


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Tweede Kamer<br />

A Commissie Roethof<br />

""<br />

A Interview Cas Schreuder 16 augustus 2010.<br />

A Interview Henk Ferwerda 12 oktober 2010.<br />

A Adang Otto, Ronald van der Wal en Hani Quint, Zijn wij anders? Waarom<br />

Nederland geen grootschalige etnische rellen heeft (Apeldoorn 2010)<br />

A Cachet A, ‘Maatschappelijke integratie van de politie’ in: Cachet A., E.J. van der<br />

Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie in Verandering (Den<br />

Haag 1998) p.43A55<br />

A Cachet A., E.J. van der Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie<br />

in Verandering (Den Haag 1998)<br />

A Cachet A, E.J. van der Torre, W. van Natijne, ‘De blijvende betekenis van Politie in<br />

Verandering’ in: Cachet A., E.J. van der Torre en W. van Natijne, De blijvende<br />

betekenis van politie in Verandering (Den Haag 1998) p. 7A19<br />

A Cachet A., P. Versteegh, ‘Politie en samenleving’ in: Fijnaut, C.J.C.F., Politie:<br />

studies over haar werking en organisatie (2007) p. 1043A1077<br />

A Fijnaut, C.J.C.F., Politie: studies over haar werking en organisatie (2007)<br />

A Maas, Cora, ‘Justitie en strafrechtpleging’ in: SCP, Sociaal Cultureel Rapport 2002.<br />

de kwaliteit van de quartaire sector (Den Haag 2002) p. 631A688<br />

A Moor, Lodewijk Gunther en Kees van der Vijver, Het gezag van de politie<br />

(Dordrecht 2000)<br />

A Projectgroep Visie op de politiefunctie, Politie in ontwikkeling. Visie op de<br />

politiefunctie (Den Haag 2005)<br />

A Straver M.A., ‘Politie in verandering: een actuele boodschap!’ in: Cachet A., E.J.<br />

van der Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie in Verandering<br />

(Den Haag 1998) p.20A42<br />

A Terpstra, Jan, Wijkagenten en hun dagelijks werk. Een onderzoek naar de<br />

uitvoering van gebiedsgebonden politiewerk (Apeldoorn 2008)<br />

A Torre, E.J. van der, ‘Politie in verandering: een kind van zijn tijd’ in: Cachet A.,<br />

E.J. van der Torre en W. van Natijne, De blijvende betekenis van politie in<br />

Verandering (Den Haag 1998) p.56A75<br />

A Torre, E.J. van der, E. van Harmelen, ‘Basispolitiezorg en hulpverlening’ in:<br />

Fijnaut, C.J.C.F., Politie: studies over haar werking en organisatie (2 e druk,<br />

Deventer 2007)<br />

A Project Groep Organisatiestructuren, Politie in Verandering. Een voorlopig<br />

theoretisch model (1977)<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Politie in Nederland<br />

(Den Haag 2000)<br />

91


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 / 5:<br />

<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Trend: Opkomst en afname van het oud terrorisme<br />

1966 – 1978<br />

!<br />

Direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd in NederlandsAIndië de<br />

onafhankelijke Republik Indonesia uitgeroepen. Een oorlog tegen de bevrijdingsbeweging<br />

volgde. Daarin waren, naast Nederlandse militairen van het KNIL (Koninklijk<br />

NederlandschAIndische Leger)en Nederlandse dienstplichtigen, ook duizenden Molukse<br />

KNILAsoldaten actief. Hoewel de strijd voor Nederland redelijk succesvol verliep, moest<br />

onder internationale druk de soevereiniteit in 1949 worden overgedragen. Bij de vorming<br />

van de nieuwe staat werd een federatieve structuur afgesproken. Een van de onderdelen<br />

van de federatie was OostAIndonesië, waarvan de Molukken een belangrijk deel<br />

uitmaakten. De federatie werd snel ondermijnd door centralisatie van het bestuur, onder<br />

leiding van president Soekarno.<br />

Veel Molukse militairen vreesden voor hun veiligheid na de machtsovername. Eind jaren<br />

vijftig was er nog steeds een Nederlands leger van 9000 man aanwezig op Java,<br />

waaronder 4000 Molukkers. Hun situatie was onduidelijk. De Indonesische regering<br />

verhinderde dat zij zouden vertrekken naar een gebied dat onder controle stond van de<br />

Republiek ZuidAMolukken (RMS). Toen in 1950 het KNIL werd opgeheven kwamen de<br />

Molukse militairen in tijdelijke dienst bij de Nederlandse Koninklijke Landmacht. Het lukte<br />

niet voor om hen een oplossing te vinden in de vorm van demobilisatie in Indonesië. Als<br />

‘tijdelijk alternatief’ koos de Nederlandse regering voor overbrenging naar Nederland van<br />

de Molukse militairen, personeel van de marine en politie, en hun gezinnen, tegelijk met<br />

de repatriëring van de Nederlandse troepen. Eenmaal in Nederland werden zij, tegen hun<br />

wil, uit de dienst ontslagen. Zij waren immers geen Nederlanders maar Indonesiërs, en<br />

hoorden daarom niet in de Nederlandse strijdkrachten. Van een terugkeer naar dat land,<br />

zeker naar hun ‘eigen’ republiek, was echter geen sprake. Veel Molukkers werden<br />

jarenlang, als een groep waar Nederland eigenlijk geen raad mee wist, in woonoorden<br />

gehuisvest. 49<br />

Bij de ZuidAMolukkers in Nederland bleven grote grieven en frustraties leven. Zij<br />

verweten Nederland zowel trouweloos handelen bij de demobilisatie als bij het navolgen<br />

van de afspraak over een federatie bij de onafhankelijkheid van Indonesië, met ruimte<br />

voor een eigen republiek der ZuidAMolukken.<br />

Al in de jaren zestig was er sprake van radicalisering van jonge ZuidAMolukkers. 50 Omdat<br />

dit buiten het traditionele blikveld van de politiek en van de BVD viel, werd dit toen niet<br />

opgemerkt. Het had aanvankelijk een lage prioriteit, omdat herstel van de betrekkingen<br />

met Indonesië voorrang had. Gebeurtenissen als brandstichting in de Indonesische<br />

ambassade in 1966, na de executie van de RMSApresident Soumokil, werden als<br />

losstaande incidenten beschouwd. 51 Pas in het kader van een beoogd bezoek van de<br />

Indonesische president aan Nederland kreeg de Molukse radicalisering aandacht. 52 En<br />

terecht, want in 1970 drongen 33 jonge ZuidAMolukkers de residentie van de<br />

Indonesische ambassadeur binnen. Zij doodden daarbij een op wacht staande politieman.<br />

Het gezin van de ambassadeur werd gegijzeld, met het doel een overleg tussen hun<br />

<br />

49 http://www.nationaalarchief.nl/aankomst/achtergrondinformatie/historischkader/index.asp (geraadpleegd 19<br />

augustus 2010)<br />

50 Dick Engelen, Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007), 158<br />

51 Ibidem, 161<br />

52 Ibidem, 159<br />

92


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

president van de RMS en president Soeharto van Indonesië (op dat moment op bezoek in<br />

Nederland) af te dwingen, om de oude afspraak A een autonome republiek der ZuidA<br />

Molukken binnen de Indonesische federatie A alsnog te realiseren. 53 Door bemiddeling<br />

van een Molukse voorman werd de actie na een halve dag beëindigd en gaven de<br />

bezetters zich over aan de politie.<br />

Het bleef onrustig. In het najaar van 1973 waren er geruchten over een ontvoering van<br />

ministerApresident Den Uyl en in april 1975 zou er sprake zijn van een aanslag op<br />

koningin Juliana. Deze plannen werden tijdig ontdekt, maar er bleek ook een harde kern<br />

van jongeren te zijn waartoe diensten als de BVD geen toegang hadden. 54<br />

In december 1975 werd bij Wijster een trein gekaapt. Twee dagen later werd ook het<br />

Indonesisch consulaat in Amsterdam bezet en werden de medewerkers gegijzeld. Doel<br />

was de Nederlandse regering te dwingen zich in te zetten voor een vrije republiek der<br />

ZuidAMolukken. In de trein werden drie mensen door de kapers gedood, de machinist en<br />

twee passagiers. Uiteindelijk gaven de daders zich over, opnieuw na bemiddeling van<br />

ZuidAMolukse voorlieden.<br />

Ondanks de afschuw over de gebruikte middelen kon het publiek voor het doel van actie<br />

nog wel enig begrip opbrengen. Ook dat laatste verdween totaal toen in 1977 in Wijster<br />

opnieuw een trein werd gekaapt en bovendien in Bovensmilde een lagere school werd<br />

bezet. De acties verliepen naar verhouding minder gewelddadig; de bemanning van de<br />

trein en een aantal passagiers werden aan het begin vrijgelaten. Wel werd gedreigd met<br />

executies. De schoolkinderen werden na vijf dagen vrijgelaten; de leerkrachten moesten<br />

blijven. Bemiddelingspogingen liepen deze maal op niets uit en na drie weken besloot de<br />

regering een einde te maken aan beide gijzelingsacties. Dat gebeurde met veel geweld.<br />

In de trein werden zes kapers en twee passagiers gedood; in de school vielen geen<br />

slachtoffers. Met name de bezetting van de school had bij het publiek grote weerzin<br />

opgeroepen. De gewelddadige afloop van de gijzeling werd dan ook als 'verdiende loon'<br />

beschouwd.<br />

In 1978 vond een laatste terroristische actie plaats, met een bezetting van het<br />

provinciehuis in Assen. Aan het begin van de actie werd al een willekeurige ambtenaar<br />

gedood, met meer executies werd gedreigd. De eis was ditmaal vrijlating van de daders<br />

van de vorige acties, vrije aftocht en een groot geldbedrag. Opnieuw werd de actie met<br />

militair geweld beëindigd. Drie van de gegijzelden werden daarbij gewond; een van hen<br />

overleed later aan de verwondingen. 55<br />

De acties hadden er toe bijgedragen dat de overheid ook beleidsmatig een harde lijn<br />

koos ten opzichte van de ZuidAMolukkers. Er werd op geen enkele manier meegewerkt<br />

aan de politieke aspiraties. De groep werd voortaan beschouwd als een 'gewone'<br />

culturele minderheid, waarvoor op maatschappelijk gebied een aantal maatregelen werd<br />

getroffen, maar dat was het dan ook. Deze lijn werd politiek breed gesteund.<br />

In de ZuidAMolukse gemeenschap realiseerde men zich, zowel bij de ouderen als A zij het<br />

met meer moeite A bij de jongeren, dat dergelijke radicale acties zinloos waren. Vooral de<br />

gewelddadige beëindiging van de treinkaping in 1977 had een grote schok teweeg<br />

gebracht. Alle politieke steun voor het streven naar onafhankelijkheid was verdwenen en<br />

ook de publieke steun die aanvankelijk bestond omdat velen vonden dat de ZuidA<br />

Molukkers onrecht was aangedaan. Alleen een enkele stichting als Door de Eeuwen<br />

Trouw, die in 1950 was opgericht, bleef het streven naar onafhankelijkheid<br />

onderschrijven.<br />

Molukse organisaties<br />

ministerApresident<br />

ministerie van Justitie<br />

ministerie van Defensie<br />

ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

BVD<br />

<br />

53 Ibidem, 160, 161<br />

54 Ibidem, 179<br />

55 Ibidem, 187<br />

<br />

93


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

NS<br />

provincie Drenthe<br />

94


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ;<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Trend: Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van<br />

de internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v.<br />

internationale vredesmissie<br />

A Trend: Nuclearisering van Nederland<br />

1979A1985<br />

%&<br />

!<br />

In het midden van de jaren zeventig introduceerde de SovjetAUnie een nieuwe<br />

geavanceerde middellangeafstandsraket, de SSA20. De eigenschappen van dit wapen<br />

waren evident, het had een groter bereik waardoor de raketten dieper in de SovjetAUnie<br />

te plaatsen waren, de lanceerinrichtingen waren mobiel en herlaadbaar en daarnaast was<br />

de vernietigingskracht van een SSA20, die gemonteerd kon worden met drie kernkoppen,<br />

veel groter dan die van zijn voorgangers. De SovjetAUnie had in 1977 ongeveer 30<br />

raketten gericht op WestAEuropa, twee jaar later was dit aantal gestegen tot 125. De<br />

NAVO had eind jaren zeventig geen vergelijkbare raketten in WestAEuropa gestationeerd.<br />

Hoewel de bezorgdheid van de WestAEuropese naties groter was, dan van de Verenigde<br />

Staten, besloot de Amerikaanse regering uiteindelijk toch om de stationnering van de<br />

SSA20 met een tegenzet te beantwoorden. In januari 1979 werd door de NAVO besloten<br />

om het wapenarsenaal in WestAEuropa te moderniseren. Een aantal lidstaten van de<br />

NAVO, waaronder Nederland, verbond aan de modernisering wel de voorwaarde dat er<br />

ook aandacht zou worden besteed aan wapenbeheersing. Dit zogenaamde NAVOA<br />

dubbelbesluit (eind 1979) hield voor Nederland in dat er 48 kruisvluchtwapens<br />

gestationeerd zouden worden op Nederlands grondgebied. De Nederlandse regering had<br />

toegezegd om niet buiten het parlement om te handelen inzake een besluit over de<br />

plaatsing en moest dus eerst de instemming van het parlement hierover krijgen. Eind<br />

1979 werd echter een motie aangenomen waarin de regering de NAVO moest laten<br />

weten dat Nederland nog geen beslissing kon nemen over de productie en plaatsing van<br />

kruisraketten. Dit besluit werd uitgesteld totdat de uitkomsten van het overleg tussen de<br />

Verenigde Staten en de SovjetAUnie betreffende de wapenbeheersing bekend zouden<br />

zijn. De motie hield in dat de Nederlandse regering pas in december 1981 een besluit zou<br />

nemen over de plaatsing.<br />

Het besluit om niet direct Nee te zeggen tegen de kruisraketten leidde tot grote<br />

verontwaardiging bij de tegenstanders van kernwapens. Eén van de belangrijkste<br />

opponenten van de kernwapens en één van de aanjagers van de vredesbeweging was<br />

het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV). In 1972 had het IKV zich al uitgesproken over de<br />

verwijdering van kernwapens uit Nederland, in 1977 werd de strijd tegen de kernwapens<br />

het belangrijkste thema van hun activiteiten. In 1981 organiseerde het IKV samen met<br />

Pax Christi en de beweging ‘Stop de Neutronenbom’ een grote demonstratie die niet<br />

alleen tegen plaatsing van 48 kruisraketten was gericht, maar ook tegen het NAVOA<br />

dubbelbesluit en de modernisering van het NAVOAwapenarsenaal in WestAEuropa. Op 21<br />

november 1981 kwamen ongeveer 400.000 mensen naar Amsterdam om te betogen<br />

tegen de kernbewapening. Dit waren veel meer mensen dan de organisatoren hadden<br />

verwacht. In 1982 bundelden de belangrijkste vredesorganisaties, vakbonden en<br />

politieke partijen zich in een nieuw vredescomité. Dit Komitee Kruisraketten Nee riep in<br />

1983 op tot een demonstratie op 29 oktober tegen het nieuwe plaatsingsbesluit en de<br />

kernbewapening. Ditmaal waren er 550.000 demonstranten naar Den Haag gekomen. Dit<br />

<br />

56 R.C. van Diepen, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977A1987 (Amsterdam 2004).<br />

95


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

was de grootste betoging uit de Nederlandse geschiedenis ooit. Naast de demonstraties<br />

werden ook andere acties georganiseerd om te protesteren tegen de neutronenbom en<br />

de kruisraketten. De populaire popgroep Doe Maar bracht het lied De bom uit, dat hun<br />

eerste nummerA1 hit werd. Daarnaast werd in 1985 een handtekeningenactie<br />

georganiseerd waarbij 3,7 miljoen handtekeningen werden opgehaald. Dit waren veruit<br />

de meeste handtekeningen die ooit waren verzameld voor een specifiek doel. De<br />

actiebereidheid onder de Nederlandse bevolking was groot en nooit eerder hadden zoveel<br />

Nederlanders gedemonstreerd als in de jaren tachtig. 57<br />

Ondertussen waren in 1981 de onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en de<br />

SovjetAUnie over de middellangeafstandswapens in Genève begonnen. Door de<br />

gespannen verhoudingen tussen beide landen, een aantal gewelddadige incidenten en<br />

het besluit van de Bondrepubliek Duitsland, GrootABrittannië en Italië om tot plaatsing<br />

van raketten over te gaan, werden de onderhandelingen eind 1983 gestaakt. Nederland<br />

had door de verdeeldheid die er heerste bij de politieke partijen nog steeds geen besluit<br />

genomen over plaatsing van de kruisraketten. De PVDA en D66 waren tegen de plaatsing<br />

van kruisraketten, de VVD vóór en het CDA was intern hevig verdeeld. Ook vanuit de<br />

NAVO nam de druk toe om een (positief) besluit te nemen ten aanzien van de plaatsing<br />

van de 48 raketten. Door de verdeeldheid binnen de regering, werd op 1 juni 1984 het<br />

besluit genomen om de definitieve beslissing over de plaatsing uit te stellen tot 1<br />

november 1985. Uiteindelijk werd op deze dag besloten om aan de Verenigde Staten<br />

toestemming te geven voor de plaatsing van 48 kruisraketten. Deze zijn er echter nooit<br />

gekomen door de ontspanning in de verhoudingen tussen de SovjetAUnie en de<br />

Verenigde Staten en het wederzijdse besluit tot afschaffing van alle<br />

middellangeafstandswapens.<br />

<br />

A Parlement<br />

A Regering<br />

A Interkerkelijk Vredesberaad<br />

A Vredesbeweging<br />

A CPN<br />

A Politieke partijen<br />

A Pax Christi<br />

A Stop de Neutronenbom<br />

A Komitee Kruisraketten Nee<br />

""<br />

A Diepen, R.C. van, Hollanditis. Nederland en het kernwapendebat, 1977A1987<br />

(Amsterdam 2004).<br />

<br />

57 C. Brendel, ‘Stop de bom’, in: P. Brood, R. Kok, E. Somers (red.) Het Jaren 80 boek (Den Haag/Zwolle 2009).<br />

96


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 6 5 1 0<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Technologisering<br />

A Trend: Toenemende controle op geneesmiddelen<br />

A Trend: De opkomst van nieuwe infectieziekten en de terugkeer van oude<br />

infectieziekten onder invloed van maatschappelijke en medische ontwikkelingen<br />

A Domein: Gezondheid<br />

A Hotspot: Aids in Nederland<br />

1982A1988<br />

!<br />

Tussen 1979 en 1985 raakten in Europa circa 10.000 van de 28.000 hemofilieApatiënten,<br />

zo’n 35 procent, met Hiv besmet door het gebruik van bloedproducten. De<br />

besmettingspercentages varieerden sterk: in Polen werd slechts anderhalf procent<br />

besmet, tegen maar liefst 81 procent in Frankrijk. In Nederland liepen zo’n 170 van de<br />

1300 hemofilieApatiënten het HivAvirus op, ongeveer 13 procent. Daarnaast werden<br />

waarschijnlijk ongeveer 150 anderen middels bloedtransfusies besmet. [Nationale<br />

ombudsman 1995: 25]<br />

Hemofilie, ook wel bloederziekte genoemd, is een erfelijke stoornis in de bloedstolling.<br />

Doordat een bepaalde stollingsfactor in het bloed ontbreekt, blijven patiënten bij<br />

(onderhuidse) verwondingen langer nabloeden. Bloedingen in hoofd en gewrichten zijn<br />

zeer pijnlijk en kunnen, indien onbehandeld, leiden tot blijvende invaliditeit. Sinds de<br />

jaren zestig zijn de symptomen van hemofilie te behandelen met stollingsmiddelen, die<br />

verkregen worden uit donorbloed. Aanvankelijk werden deze alleen bij ernstige<br />

bloedingen gebruikt, maar vanaf de jaren tachtig worden ze ook preventief ingespoten.<br />

Al in de jaren zeventig uitte de Nederlandse Vereniging van Hemofilie Patiënten (NVHP)<br />

de wens om op het gebied van bloedproducten zelfvoorzienend te worden. In het<br />

buitenland, met name in de Verenigde Staten, werden donoren betaald voor het afstaan<br />

van bloed. Omdat betaalde donoren vanwege het geld wellicht niet altijd even eerlijk<br />

zouden zijn over hun risicogedrag, vreesde men dat buitenlands bloed een grotere kans<br />

had op besmetting met bijvoorbeeld hepatitisvirussen. De NVHP gaf daarom de voorkeur<br />

aan Nederlands bloed, dat werd afgestaan door onbetaalde donoren. [Nationale<br />

ombudsman 1995: 35] In Nederland was echter niet voldoende ‘eigen’ bloed<br />

beschikbaar. Om die reden werden (in ieder geval) vanaf 1977 stollingsfactoren vanuit de<br />

VS geïmporteerd.<br />

In 1982 werden de eerste gevallen van Aids (Acquired ImmunoADeficiency Syndrome) in<br />

Nederland geconstateerd. De ziekte, die eind jaren zeventig de kop had opgestoken in de<br />

Verenigde Staten, leek net als daar vooral homoseksuelen te treffen. In juli 1982 werd<br />

echter bekend dat in de VS drie hemofiliepatiënten de ziekte hadden opgelopen.<br />

Epidemiologen begonnen te vermoeden dat Aids zich ook via bloedproducten kon<br />

verspreiden. Voor hemofiliepatiënten, die zich immers regelmatig moeten inspuiten met<br />

stollingsfactoren die uit bloed worden gewonnen, kon dit ernstige gevolgen hebben. Ook<br />

bij het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB) maakte men zich<br />

zorgen. Het was nog niet bekend of er sprake was van een virus, waardoor dragers van<br />

de ziekte niet getest konden worden. Zij konden dus gewoon bloed doneren en zo de<br />

ziekte doorgeven.<br />

Omdat Aids vooralsnog vooral homoseksuele mannen trof, overwoog het CLB hen van<br />

bloeddonatie uit te sluiten om zo de afnemers van bloedproducten te beschermen. Verder<br />

97


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

zouden gebruikers van bloedproducten en hun partners en drugsgebruikers uitgesloten<br />

moeten worden. De homobeweging beschouwde uitsluiting van homoseksuele mannen<br />

echter als een vorm van discriminatie, zeker omdat nog niet vaststond dat Aids werd<br />

veroorzaakt door een virus, noch dat homo’s de belangrijkste bron van infectie vormden.<br />

Er werd een compromis gesloten: de bloedbanken zouden meewerken aan een<br />

voorlichtingscampagne over Aids als de homogroeperingen zouden oproepen tot het<br />

terugtrekken als bloeddonor van homoseksuelen met wisselende seksuele contacten<br />

[Vuijsje 1998: 92A96].<br />

In 1984 werd ontdekt dat Aids wordt veroorzaakt door het HivAvirus (Human<br />

Immunodeficiency Virus). Dat jaar werd ook duidelijk dat verhitting van<br />

stollingspreparaten een effectieve manier was om het virus onschadelijk te maken. Een<br />

jaar eerder hadden twee Amerikaanse bedrijven al hittebehandelde preparaten op de<br />

markt gebracht, en in de loop van 1985 begon ook het CLB met de levering van<br />

hittebehandelde stollingsmiddelen. De bloedbanken werden echter pas met ingang van 1<br />

januari 1988 verplicht tot het verhitten van de door hen geproduceerde producten. Zelfs<br />

toen nog gingen ze niet allemaal hiertoe over te gaan. Zo was de Nijmeegse bloedbank<br />

eind 1990 nog altijd niet met hittebehandeling begonnen. [Vuijsje 1998: 97]<br />

Het werd in 1985 mogelijk bloeddonaties te onderzoeken op de aanwezigheid van<br />

antistoffen tegen Hiv. Tussen 1979 en 1985 zijn circa 170 van de 1300 Nederlandse<br />

hemofiliepatiënten met Hiv besmet geraakt, oftewel zo’n 13 procent. Eind 1994 hadden<br />

55 van hen Aids ontwikkeld, waarvan inmiddels ruim de helft was overleden. Daarnaast<br />

werden ongeveer 150 mensen middels bloedtransfusies besmet. Het<br />

besmettingspercentage in Nederland is vanuit Europees perspectief gezien vrij laag. In<br />

heel Europa werden circa 10.000 van de 28.000 hemofiliepatiënten besmet, circa 35<br />

procent. De besmettingspercentages variëren echter sterk: in Polen werd 1,5 procent<br />

besmet, in Frankrijk 81 procent. [Nationale ombudsman 1995: 25]<br />

De overheid heeft zich in deze periode nauwelijks bemoeid met de veiligheid van<br />

bloedproducten. Toch diende de NVHP een klacht in bij de Nationale ombudsman omdat,<br />

aldus de NVHP, door de lakse houding van de overheid het aantal besmettingen onnodig<br />

hoog was geweest. De Nationale ombudsman overwoog dat de rol van de overheid in<br />

beginsel aanvullend is op wat “het veld” onderneemt. In dit geval hadden<br />

patiëntenorganisaties, artsen, het CLB en de bloedbanken al het voortouw genomen. Er<br />

waren echter situaties waarin acties vanuit “het veld” uitbleven, waarop men had mogen<br />

verwachten dat de overheid initiatieven zou ontplooien. De overheid had, aldus de<br />

Nationale ombudsman, niet in alle opzichten daaraan voldaan. [Nationale ombudsman<br />

1995: 204A206] Na verschijning van het rapport liet de minister van Volksgezondheid<br />

weten dat de overheid een ruimere tegemoetkoming zou moeten geven dan tot dan toe<br />

gold, waarna een financiële regeling werd getroffen waarbij elke besmette patiënt<br />

200.000 gulden kreeg uitgekeerd. [Nationale ombudsman 1996: 346]<br />

De bloedbanken, die in 1998 met het CLB fuseerden tot Stichting Sanquin<br />

Bloedvoorziening, laten thans donoren bij elke bloedA of plasmadonatie een uitgebreide<br />

medische vragenlijst invullen. Mannen die seksuele contacten hebben (gehad) met<br />

andere mannen, vormen één van de risicogroepen die wordt uitgesloten van het<br />

donorschap. Homo’s ervaren dit nog steeds als discriminatie, maar de Commissie Gelijke<br />

Behandeling oordeelde in 1998 en 2007 dat dit onderscheid naar homoseksuele<br />

gerichtheid gerechtvaardigd is gezien de gezondheidsbelangen van de ontvangers.<br />

<br />

A Ministerie van WVC<br />

A Ministerie van VWS<br />

A Nationale Ombudsman<br />

A Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB) van het Nederlandse<br />

Rode Kruis<br />

A Bloedbanken<br />

98


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A COC<br />

A Nederlandse Vereniging van Hemofilie Patiënten (NVHP)<br />

A Nederlandse Vereniging van HemofilieABehandelaren (NVHB)<br />

""<br />

A Commissie Gelijke Behandeling, samenvattingen oordeel 1998A137<br />

(http://www.cgb.nl/oordeel/1998A137) en 2007A85<br />

(http://www.cgb.nl/oordeel/2007A85)<br />

A Nationale ombudsman, Jaarverslag 1995 (Den Haag 1996).<br />

A Nationale ombudsman, Verzoekschrift van de Nederlandse Vereniging van<br />

HemofilieApatienten te Badhoevedorp met een klacht over een gedraging van het<br />

Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (thans: Volksgezondheid,<br />

Welzijn en Sport): openbaar rapport (Den Haag 1995).<br />

A Vuijsje, H., Correct. Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig (3e druk,<br />

Amsterdam 1998).<br />

99


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 6"


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Hoge Raad<br />

A Stichting DES<br />

A DES Fonds<br />

""<br />

A Ministerie van Justitie, Evaluatie van de Wet collectieve afhandeling massaschade<br />

(Kamerstuk d.d. 1 juli 2010).<br />

A Hoge Raad, uitspraak inzake de DESAzaak d.d. 9 oktober 1992, in: Sterk, T.A.W.,<br />

Arresten burgerlijk recht. Met annotaties (Deventer 2009) 484A513.<br />

A Stichting DES Centrum, www.descentrum.nl (laatst geraadpleegd op 6 september<br />

2010).<br />

101


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ! ; $ =<br />

1986<br />

<br />

A Emotionalisering<br />

A Internationalisering<br />

A Trend: De opkomst en ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor voedselveiligheid en toenemende<br />

voedselveiligheid<br />

A Domein: Milieu<br />

!<br />

Op zaterdag 26 april 1986 vond een explosie plaats in reactor 4 van de kerncentrale van<br />

Tsjernobyl, in het huidige Oekraïne. Bij deze explosie en de daaropvolgende brand<br />

kwamen 31 personen om het leven. Een grote wolk radioactief materiaal kwam terecht in<br />

de atmosfeer en verspreidde zich over Europa.<br />

Een dag later werd in Finland en Zweden een verhoogde radioactiviteit gemeten. De<br />

oorzaak ervan was op dat moment nog onduidelijk, omdat de SovjetAautoriteiten niets<br />

over de ramp naar buiten hadden gebracht. De eerste berichten uit Tsjernobyl bereikten<br />

op 28 april de Nederlandse media, maar de informatie bleef schaars en van officiële zijde<br />

kwam vooralsnog geen reactie. Op dinsdagavond 29 april werd duidelijk dat ook<br />

Nederland te maken kon krijgen met de radioactieve wolken. Het kabinet formeerde een<br />

zogeheten Bestuurlijke Coördinatiegroep, waarin alle betrokken ministeries waren<br />

vertegenwoordigd, om zo nodig maatregelen voor te bereiden, en stelde een debat over<br />

de bouw van nieuwe kerncentrales uit. Later die dag volgde op de Russische<br />

staatstelevisie het eerste officiële nieuws van de kernramp. De coördinatiegroep<br />

overwoog jodiumtabletten uit te delen, maar daarvan werd afgezien. Er waren niet<br />

voldoende tabletten voorradig, distributie ervan zou paniek zaaien en de maatregel leek<br />

bovendien weinig zinvol, omdat jodiumtabletten besmetting via de schildklier alleen<br />

kunnen voorkomen als ze op precies het juiste moment worden ingenomen.<br />

Op vrijdag 2 mei werd ook in Nederland verhoogde radioactiviteit gemeten. Het was<br />

echter niet duidelijk welke waarden gevaarlijk zouden zijn voor de volksgezondheid,<br />

zodat men de metingen niet op waarde kon schatten. Wel werd besloten om, zowel ter<br />

bescherming van de bevolking als uit economisch belang, te voorkomen dat radioactiefA<br />

besmet voedsel op de markt zou komen. Op zaterdag 3 mei werden verhoogde<br />

concentraties jodium in het gras en in melk gemeten. Door de te verwachten regenval<br />

zou dat de komende dagen nog hoger worden. Die middag werd een graasverbod<br />

afgekondigd. De volgende dag volgde het advies om verse zomergroenten goed te<br />

wassen. Toen op maandag 5 mei bleek dat het radioactieve jodium niet van de sla en<br />

spinazie verdween, zelfs niet na goed wassen, besloot het coördinatieteam de<br />

radioactieve spinazie uit de handel te nemen en te vernietigen. De dagen daarna werd<br />

nog intensief gemeten, maar verdere maatregelen bleken niet nodig. Op 7 mei werd het<br />

graasverbod opgeheven en vanaf 10 mei kon men weer verse spinazie eten.<br />

In de loop van de jaren zeventig waren steeds meer kritische geluiden over kernenergie<br />

te horen. In 1977 vonden de eerste directe acties tegen kernenergie plaats en ketenden<br />

actievoerders zich vast aan de hekken van kerncentrales en blokkeerden zij transporten<br />

van nucleair afval. Vier jaar later vonden grote demonstraties plaats bij de kerncentrale<br />

in Dodewaard. Uit de door de regering zelf gestarte Brede Maatschappelijke Discussie<br />

bleek in 1984 dat een grote meerderheid van de bevolking tegen uitbreiding van het<br />

102


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

aantal kerncentrales was. Desondanks besloot het kabinet begin 1986 tot de bouw van<br />

nieuwe kerncentrales. [Duyvendak: 422A427, Gabriëls 87A88].<br />

De kernramp in Tsjernobyl doorkruiste dit voornemen echter. Het kabinetsvoorstel werd<br />

opgeschort en van uitstel kwam uiteindelijk afstel. De ramp leidde tot een omslag in het<br />

denken over kernenergie en tot een grote verschuiving in de (hernieuwde) discussies.<br />

Niet alleen keerde een groot deel van de aanvankelijke voorstanders zich tegen ruimere<br />

toepassing van kernenergie, ook het risico op een kernramp werd na Tsjernobyl veel<br />

hoger geschat, met name door de (resterende) voorstanders van kernenergie.<br />

[Verplanken: 38A39]<br />

Het kabinet besloot in 1994 om de kerncentrale in Borsele in 2004 te sluiten. In 1996<br />

besloten de samenwerkende elektriciteitsproducenten ook de kerncentrale in Dodewaard<br />

te sluiten, aangezien er ‘geen perspectief voor kernenergie in Nederland’ bestond. Het<br />

kabinet concludeerde in 2001 dan ook dat er “mede als gevolg van het ongeluk met een<br />

grote kerncentrale in Tsjernobyl (…) in Nederland geen rol [is] weggelegd voor<br />

kernenergie.” [<strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan: 19] De kerncentrale in Dodewaard werd in<br />

1997 gesloten. Het kabinetsbesluit om de kerncentrale in Borssele te sluiten werd echter<br />

door de Raad van State vernietigd. De regering sloot uiteindelijk in 2006 een convenant<br />

met de eigenaren waarin werd vastgelegd dat de centrale in Borssele uiterlijk eind 2033<br />

zal sluiten.<br />

Het gebied in een straal van dertig kilometer rond de kerncentrale van Tsjernobyl is als<br />

gevolg van de kernramp nog altijd onbewoonbaar. Het uiteindelijke aantal slachtoffers is<br />

niet met zekerheid vast te stellen. Bij grotere doses externe straling is aan de hand van<br />

risicoAmodellen vrij goed het aantal extra kankergevallen te voorspellen, maar dat gaat<br />

niet op voor heel lage stralingsdoses en bij radioAactieve stoffen die men bijvoorbeeld<br />

door inademing heeft binnengekregen. De schattingen variëren dan ook enorm: het<br />

Internationaal Atoomagentschap IAEA schatte in 2006 dat de vrijgekomen radioactieve<br />

straling op lange termijn circa 4.000 tot 9.000 doden tot gevolg zal hebben, terwijl<br />

Greenpeace het totaal aantal doden schatte op 200.000. [WHO: 105A106; Greenpeace<br />

10]<br />

<br />

A Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer<br />

A Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken<br />

A Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

A Ministerie van Economische Zaken<br />

A Ministerie van Landbouw<br />

A Ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

A Ministerie van Financiën<br />

A RIVM<br />

A KNMI<br />

A GG&GD<br />

A Kernfysisch Versneller Instituut<br />

""<br />

A Een wereld en een wil. Werken aan duurzaamheid. <strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan<br />

A 4 (Kabinetsnota, 2001)<br />

A Andere Tijden, ‘Tsjernobyl als Nederlandse ramp’,<br />

http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/3587776/ (laatst<br />

bezocht 09A09A2010).<br />

A Duyvendak, Jan Willem, ‘Dodewaard: de kerncentrale : de strijd van de<br />

antikernenergiebeweging’ in: Wim van den Doel (ed.), Nederland in de twintigste<br />

eeuw (Bakker / Amsterdam 2005) 422A433.<br />

A Gabriëls, René, Intellectuelen in Nederland. Publieke controversen over<br />

kernenergie, armoede en Rushdie (Amsterdam 2001).<br />

103


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Greenpeace, The Chernobyl catastrophe. Consequences on human health<br />

(Amsterdam 2006)<br />

A Verplanken, B., Effecten van Tsjernobyl op oordelen over kernenergie (Leiden<br />

1988).<br />

A World Health Organization (WHO), Health effects of the Chernobyl Accident and<br />

special health care programmes (Genève 2006).<br />

104


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 # 6 > 5<br />

1993<br />

<br />

A Trend: Opkomst van de georganiseerd criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

!<br />

Eind jaren tachtig groeide de behoefte om de lokaal georganiseerde politieorganisaties<br />

meer te laten samenwerken, mede met het doel een greep te krijgen op de<br />

georganiseerde criminaliteit. In dat kader werden vanaf 1987 verschillende<br />

Interregionale Rechercheteams (IRT’s) opgericht. De grootste hiervan was het<br />

samenwerkingsverband tussen de korpsen van Amsterdam, Utrecht en<br />

Haarlem/Schiphol. Ondanks de langdurige voorbereidingen van de samenwerking bleek<br />

in de praktijk dat geen duidelijke afspraken waren gemaakt ten aanzien van de vragen<br />

wie de verantwoordelijkheid droeg voor de speciale operaties van het team en welke<br />

opsporingsmethoden gebruikt mochten worden. De relatie tussen de verschillende<br />

korpsen en het Openbaar Ministerie was bovendien vanaf het begin complex.<br />

Na de moord op crimineel Klaas Bruinsma ontstond het idee om te infiltreren in diens<br />

‘Delta groep’. Een aantal criminelen werd benaderd om te functioneren als politieA<br />

informanten. Zij kregen toestemming hun criminele activiteiten voort te zetten in ruil<br />

voor informatie over de criminele organisatie. De afspraak was bovendien dat de<br />

informanten hun inkomsten uit hun criminele activiteiten mochten houden. Grote<br />

hoeveelheden softdrugs en ecstasy pillen werden zo, onder toeziend oog van de politie<br />

het land ingevoerd, de zogenoemde controlled delivery, en, hoewel het eigenlijk de<br />

bedoeling was geweest dat de politie de drugs vervolgens zou confisqueren, verhandeld<br />

op de Nederlandse markt.<br />

Eind 1993 besloot de Amsterdamse politie de samenwerking met de twee andere korpsen<br />

op te zeggen. De opheffing van het IRT werd, als gevolg van het geheime karakter van<br />

de operaties, slechts summier toegelicht in een persbericht en leidde daardoor tot<br />

politieke en publieke verontwaardiging. De in het IRT betrokken partijen verweten elkaar<br />

ondertussen ‘incompetentie, mismanagement en zelfs corruptie’. (Van de Bunt, 2004:<br />

686).<br />

De ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie besloten daarop een<br />

onderzoekscommissie in te stellen onder leiding van Heiko Wierenga. De commissieA<br />

Wierenga kreeg weinig tijd en gelegenheid om het onderzoek uit te voeren en kwam tot<br />

de – na later bleek verkeerde – conclusie dat de gebruikte methoden niet verboden<br />

waren en het IRT niet buiten zijn boekje was gegaan.<br />

Intussen waren zoveel misstanden met betrekking tot de opsporing naar voren gekomen<br />

dat de Tweede Kamer besloot tot een preliminair onderzoek door een parlementaire<br />

werkgroep. Deze adviseerde het parlement in oktober 1994 een parlementaire<br />

enquêtecommissie onderzoek te laten doen naar de opsporingsmethoden van het IRT. De<br />

commissie stond onder voorzitterschap van Maarten van Traa. De commissie liet parallel<br />

aan haar eigen onderzoek een onderzoeksgroep onder leiding van professor Fijnaut de<br />

aard, het karakter en de schaal van de georganiseerde criminaliteit in Nederland in kaart<br />

brengen. Zelf concentreerde de commissieAVan Traa zich op de gebruikte<br />

opsporingmethoden, als infiltratie, observatie en wire6tapping en het toezicht daarop<br />

door de rechters en het openbaar ministerie.<br />

De conclusie van de commissie was dat er sprake was van een crisis. De behoefte om de<br />

groeiende georganiseerde misdaad aan te pakken had geleid tot veel actie bij de politie,<br />

en te weinig toezicht van de wetgever en de rechterlijke macht. Individuele<br />

105


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

politiemensen hadden te veel macht en vrijheid gekregen, zonder goede begeleiding en<br />

toezicht van het openbaar ministerie. Bovendien waren veel te veel verschillende – elkaar<br />

tegenwerkende – politionele, rechterlijke en bestuurlijke partijen betrokken bij het<br />

tegengaan van georganiseerde criminaliteit. Ondanks alle misstanden, kwam de<br />

commissie Van Traa, alsmede latere onderzoekscommissies, tot de conclusie dat van<br />

corruptie bij de politie geen sprake was. De IRTAaffaire leidde tot een aantal<br />

aanpassingen in het Nederlands Wetboek van Strafvordering, waaronder een uitvoerige<br />

beschrijving van de opsporingsbevoegdheden onder de Wet Bijzondere<br />

Opsporingsbevoegdheden (BOB). Het doel van deze wet was het normeren en beter<br />

controleerbaar maken van de opsporing.<br />

De affaire was daarnaast aanleiding voor voortgaand systematisch wetenschappelijk<br />

onderzoek naar de aard van en de ontwikkelingen in de georganiseerde criminaliteit in<br />

Nederland. De minister van Justitie beloofde de Tweede Kamer in het vervolg eens in de<br />

twee jaar te informeren over de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Hieruit bleek<br />

onder andere dat in tegenstelling tot wat tot dan toe bekend was over Italiaanse en<br />

Amerikaanse georganiseerde criminele organisaties, Nederlandse criminele organisaties<br />

niet bestonden uit duurzame, piramidale structuren maar eerder uit ‘fluïde’ netwerken<br />

met verschillende knooppunten, facilitators (dienstverleners) en brokers<br />

(bruggenbouwers). Ook het vermoeden van de commissie Van Traa dat jongeren door<br />

middel van rekrutering het criminele circuit ingelokt werden, bleek ongegrond. De nieuwe<br />

wetenschappelijke inzichten hebben geleid tot ‘verwetenschappelijking van beleid’ ten<br />

aanzien van criminaliteitsbestrijding. (Van de Bunt en Kleemans 2007: 25)<br />

De IRTAaffaire hield de gemoederen nog enige tijd bezig. De motie Schutte c.s. was in<br />

1998 aanleiding tot de oprichting van de Tijdelijke commissie Uitvoering aanbevelingen<br />

Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (commissieAKalsbeek). Doel van de commissie<br />

was te evalueren of sinds de aanbevelingen van de commissieAVan Traa sprake was van<br />

een verbetering in het functioneren van politie en justitie. De commissieAKalsbeek<br />

concludeerde in 1999 onder meer dat niet alleen softdrugs onder toeziend oog van de<br />

politie waren ingevoerd, maar ook 15.000 kilo cocaïne. Hoewel deze conclusie gebaseerd<br />

was op de informatie van slechts één onbetrouwbare bron, leidde ze wederom tot de<br />

nodige maatschappelijke ophef.<br />

<br />

A IRTA Amsterdam, Utrecht, Haarlem/Schiphol.<br />

A Tweede Kamer<br />

A CommissieAWierenga<br />

A Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (CommissieAVan Traa)<br />

A OnderzoeksgroepAFijnaut<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Tijdelijke commissie Uitvoering aanbevelingen Enquêtecommissie<br />

Opsporingsmethoden (CommissieAKalsbeek)<br />

""<br />

A Bunt, H. van de en E.R. Kleemans, Georganiseerde misdaad in Nederland. 3e<br />

Rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit (Amsterdam<br />

2007).<br />

A Bovenkerk, F., De georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het criminologisch<br />

onderzoek voor de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden in<br />

discussie (Gouda, 1996).<br />

A Bunt, H. van de, ‘Organised Crime Policies in the Netherlands’, in: C.J.C.F. Fijnaut<br />

en L. Paoli: Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in<br />

the European Union and Beyond (Dordrecht 2004).<br />

106


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 & ? @ ; A<br />

<br />

A Trend: Opkomst van de georganiseerde misdaad<br />

A Trend: Veranderende karakter van criminaliteit<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij<br />

A Hotspot: IRTAaffaire<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

De nacht van 26 op 27 juni 1991<br />

!<br />

In de nacht van 26 op 27 juni 1991 werd in AmsterdamAZuid de 37Ajarige drugsbaron<br />

Klaas Bruinsma met vier schoten geliquideerd. Bruinsma stond op dat moment bekend<br />

als dé topcrimineel van Nederland en hield zich onder andere bezig met drugssmokkel en<br />

illegale kansspelen. Hij maakte gebruik van aliassen als 'Frans van Arkel', 'Lange Frans'<br />

en 'de Dominee'. Voormalig rechercheur Martin Hoogland, die de politie vaarwel had<br />

gezegd om actief te worden in een crimineel netwerk dat met dat van Bruinsma<br />

concurreerde, werd voor de moord veroordeeld.<br />

Klaas Bruinsma was een jongen van goede komaf. Zijn vader was directeur van de Raak<br />

frisdrank fabrieken en een vermogend man. Na op zijn middelbare school in 't Gooi al op<br />

kleine schaal in drugs te hebben gehandeld, was Bruinsma in de jaren zeventig<br />

betrokken geraakt bij de hasjhandel in Amsterdam. Die handel werd op dat moment nog<br />

door de politie gedoogd, maar de schaal waarop en de professionaliteit waarmee<br />

gehandeld werd groeide de gedurende de jaren tachtig rap, en daarmee ook het geld dat<br />

ermee verdiend kon worden. Klaas Bruinsma werd een van de grootste hasjhandelaren in<br />

Europa. Hij importeerde drugs uit Pakistan, Libanon en Syrië en stond A naar verluidt A<br />

aan het hoofd van een goed georganiseerd crimineel netwerk, de DeltaAorganisatie. Deze<br />

organisatie werd door onderzoeker Duyne c.s. geanonimiseerd omschreven als een<br />

'eenmanszaak' met een klein aantal 'functionarissen' die bedrijfsvoering op zich namen,<br />

een laag mensen die gespecialiseerde diensten leverden en een 'schil van<br />

bovenwereldraadgevers'. [Van Duyne e.a. 1990: 72]<br />

Bruinsma verdiende een vermogen. Hij woonde in hotels als het Amstel, reed rond in<br />

luxe auto's, vermaakte zich in bordelen als het 'clubhuis' Yab Yum en liet zich<br />

voortdurend vergezellen door bodyguards. De druk van het georganiseerde criminele<br />

leven werd hem evenwel te veel; hij kondigde aan met 'pensioen' te gaan. Hij wilde,<br />

zoals hij aan ieder die het horen wilde vertelde, nog één grote slag slaan met de 'Grote<br />

Berg', een partij van 45.000 kilo Pakistaanse hasj. [Middelburg, 2008: 165] Deze partij<br />

werd echter door de politie onderschept, waardoor Bruinsma in zwaar weer terechtkwam.<br />

Een drugstransport van die omvang kent vele investeerders, en die wilden geld zien. Zijn<br />

overmatige alcoholA en cocaïnegebruik versterkten zijn paranoia en de grote crimineel<br />

Klaas Bruinsma werd een schim van zichzelf en een gevaar voor de organisatie.<br />

[Middelburg, 2008: 168A170] Tot hij bij barAdiscotheek Juliana's bij het Hilton Hotel werd<br />

neergeschoten.<br />

De liquidatie van Klaas Bruinsma was om verschillende redenen belangwekkend. Het was<br />

de eerste afrekening in het Amsterdamse criminele circuit die voor grote<br />

maatschappelijke opschudding zorgde. De georganiseerde criminaliteit in Nederland<br />

kreeg dankzij de moord op Klaas Bruinsma letterlijk een gezicht. Het was bovendien de<br />

eerste in een reeks liquidaties. Later zouden er nog vele volgen, zoals die op<br />

'topcrimineel' Sam Klepper (2000), HeinekenAontvoerder Cor van Hout (2003),<br />

vastgoedmagnaat Willem Endstra (2004) en in 2005 op John Mieremet, de zakenpartner<br />

van Sam Klepper. [www.elsevier.nl] De moordenaar van Bruinsma, Martin Hoogland,<br />

werd in 2004 tijdens een proefverlof doodgeschoten. Deze afrekeningen konden allemaal<br />

107


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

op veel belangstelling van de media en het publiek rekenen. De dood van Bruinsma was<br />

voor het IRT Amsterdam, Utrecht, Haarlem/Schiphol bovendien aanleiding een poging te<br />

doen te infiltreren in diens verweesde criminele organisatie, het DeltaAnetwerk, met alle<br />

gevolgen van dien. Het leidde uiteindelijk tot de IRTAaffaire van 1993.<br />

De figuur Klaas Bruinsma kreeg na zijn dood mythische proporties. Vele publicaties over<br />

zijn leven en organisatie volgden, alsmede een speelfilm getiteld 'De Dominee'.<br />

Daarnaast wordt door auteurs als Husken gesuggereerd dat de Interregionale Recherche<br />

Teams alleen voor Klaas Bruinsma en zijn organisatie zou zijn opgericht. [Husken 2005:<br />

8] En nog in 2003 leidde Bruinsma's vroegere, vriendschappelijke contacten met Mabel<br />

Wisse Smit A op dat moment de verloofde van prins Johan Friso A tot een politieke rel.<br />

Volgens journalist Bart Middelburg heeft Klaas Bruinsma met name een nieuw tijdperk<br />

ingeluid; 'van de gezellige, oude Amsterdamse penose' naar de harde, georganiseerde<br />

misdaad. ['Hoge bomen in de misdaad': 2 mei 2006]<br />

<br />

A Interregionaal Rechercheteam Amsterdam, Utrecht, Haarlem/Schiphol<br />

A Politie<br />

""<br />

A Hout, B. van, De jacht op ‘De erven Bruinsma’ en de deltaAorganisatie. Hoe de<br />

CIDAHaarlem het IRT opblies. (Amsterdam 2000)<br />

A Husken, M., In de ban van Bruinsma (Amsterdam 2005).<br />

A Middelburg, B., De dominee: opkomst en ondergang van mafiabaas Klaas<br />

Bruinsma. 30e ed. (Amsterdam 2008).<br />

A Middelburg, B. en P. Vugts, De oorlog in de Amsterdamse onderwereld. 13 e ed.<br />

(Amsterdam 2009)<br />

A Duyne, P.C. van, R.F. Kouwenberg, en G. Romeijn, Misdaadondernemingen.<br />

Ondernemende misdadigers in Nederland (Arnhem 1990).<br />

A Port, M. van de, Geliquideerd. Criminele afrekeningen in Nederland. (Amsterdam<br />

2001)<br />

A 'Hoge bomen in de misdaad', Hoge Bomen (2 mei 2006).<br />

A http://www.elsevier.nl/ 'DossierA Amsterdamse Onderwereld: De liquidaties'<br />

(geraadpleegd 21A09A2010)<br />

A 'nrc.nl A Nieuwsthema's A Onderwereld A Alles is te herleiden tot Klaas Bruinsma'.<br />

http://www.nrc.nl/nieuwsthema/onderwereld/article1884428.ece/Alles_is_te_herl<br />

eiden_tot_Klaas_Bruinsma. (geraadpleegd 21A09A2010)<br />

108


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 (<br />

1993<br />

<br />

A Technologisering<br />

A Toegang, participatie en emancipatie<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor productveiligheid (nietAvoedingsmiddelen)<br />

A Domein: Gezondheid<br />

A Domein: Werk en inkomen<br />

!<br />

In 1993 werd alle gebruik van asbest in Nederland verboden. Reden daarvoor was de<br />

ernstige gezondheidsschade die blootsteling aan asbest A door het inademen van<br />

asbestvezels A met zich mee kan brengen. Eerder, in 1978 werd het gebruik van blauw<br />

asbest al verboden. Sinds 2005 geldt voor de gehele Europese Unie een verbod op<br />

gebruik, verbruik en handel in alle asbestsoorten.<br />

Asbest is een natuurlijk product, een mineraal met een vezelstructuur. Er bestaan<br />

verschillende soorten, die meestal worden aangeduid met de kleur (wit, blauw, bruin,<br />

geel, grijs, groen asbest). Asbest was een van de producten die met de industriële<br />

revolutie opkwamen. Omstreeks 1900 werden de gunstige eigenschappen van<br />

asbestcement ontdekt (in Nederland bekend onder de naam eternit, naar de<br />

toonaangevende fabrikant Eternit Fabrieken). Vanaf 1930 nam in Nederland het gebruik<br />

van asbest sterk toe en vooral in de jaren zestig en zeventig werd het op grote schaal en<br />

in allerlei vormen benut. Door de uitstekende constructieAeigenschappen A sterk en<br />

slijtvast A het isolatievermogen en de onbrandbaarheid van het materiaal, was het zowel<br />

bruikbaar in de industrie, in de bouw als voor huishoudelijke toepassingen (bijvoorbeeld<br />

in vloerbedekking).<br />

Niettegenstaande de populariteit van asbest werd er ook al lang gewezen op de gevaren<br />

die gepaard konden gaan met het werken ermee. Vanaf 1931 was bij de Arbeidsinspectie<br />

bekend dat asbest schadelijk kon zijn. Blootstelling aan asbest kon leiden tot asbestose,<br />

een stoflongziekte. De omvang van de problematiek is echter lang onderschat:<br />

slachtoffers meldden zich niet en de medische diagnose was uitermate lastig te stellen.<br />

In 1949 werd asbestose in Nederland als beroepsziekte erkend. Het duurde echter tot<br />

eind jaren zeventig voor regels ter bestrijding van asbestose werden vastgesteld.<br />

In de jaren vijftig werd bekend dat blootstelling aan asbest ook longkanker tot gevolg<br />

kan hebben. In eerste instantie was de gedachte dat deze vorm van kanker een<br />

complicatie was bij asbestose. Daarbij werd met name blauw asbest als boosdoener<br />

aangewezen. Er werd toen nog van uitgegaan dat het de chemische samenstelling van<br />

blauw asbest was, die bepalend was voor de kankervorming. Wit asbest, de in Nederland<br />

verreweg meest gebruikte soort, werd minder risicovol geacht. Later bleek dat vooral de<br />

vorm en de grootte van de vezels van invloed was.<br />

In de jaren zestig deed de Nederlandse bedrijfsarts J. Stumphius onderzoek naar de<br />

effecten van het gebruik van spuitasbest als isolatiemateriaal bij scheepswerf De Schelde<br />

in Vlissingen. Hij toonde aan dat werken met asbest rechtstreeks kan leiden tot<br />

mesothelioom. Hij promoveerde in 1969 op dit onderzoek, dat werd gepubliceerd onder<br />

de titel Asbest in een bedrijfsbevolking. In dit boek waarschuwde hij voor de enorme<br />

gevaren en riep hij de Nederlandse overheid op maatregelen te nemen. Het duurde<br />

echter nog tot 1978 tot het meest gevaarlijke geachte blauw asbest verboden werd. Pas<br />

25 jaar na het bekend worden van de resultaten van het onderzoek, in 1993, werd de<br />

109


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

toepassing van asbest in andere vormen niet langer toegestaan. Het gebruik ervan was<br />

in de jaren daarvoor al sterk afgenomen.<br />

Na het verbod op asbest bleven er in Nederland nog miljoenen kilo’s van het materiaal<br />

aanwezig onder andere in dakplaten, schoorsteenpijpen, wegverharding,<br />

verwarmingsapparatuur, gevelbedekking, warmhoudplaatjes en vloertegels. Dit leverde<br />

potentieel gevaar op voor gebruikers en omgeving. Vooral bij incidenten (bijvoorbeeld<br />

brand in gebouwen met asbestdekking) riep het gevaar van verspreiding veel commotie<br />

op. De aandacht werd vooral gericht op het probleem van het veilig verwijderen,<br />

respectievelijk conserveren. De voorschriften voor asbestverwijdering leidden er toe, dat<br />

in veel gevallen een professioneel bedrijf moest worden ingeschakeld (‘mannen in witte<br />

pakken’). De kosten hiervan waren zodanig dat vooral voor particulieren dit tot zware<br />

lasten en het nodige ontwijkgedrag leidde.<br />

Het verbod op het gebruik van asbest betekende niet dat er zich geen nieuwe<br />

ziektegevallen meer voordeden. De periode waarna ziekten als gevolg van contact met<br />

asbest zich kunnen openbaren, kan oplopen van 30 tot 50 jaar. Zo’n lange duur betekent<br />

dat voor werknemers een claim in de richting van de werkgever vaak verjaard zal zijn, of<br />

deze niet verhaalbaar is omdat de werkgever als rechtspersoon niet meer bestaat. Voor<br />

die gevallen is in 2000 door de Nederlandse overheid als ‘vangnet’ de regeling<br />

Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS) ingesteld. De regeling werd uitgevoerd door<br />

de Sociale verzekeringsbank (SVB). Voor immateriële schade kon een vergoeding van<br />

maximaal ƒ 30.000,A worden verstrekt. De regeling gold alleen voor lijders aan<br />

mesothelioom, niet voor andere vormen van asbestgerelateerde ziekten. In 2006 werd<br />

de regeling uitgebreid naar asbestslachtoffers die de ziekte niet in een arbeidsrelatie<br />

hadden opgedaan.<br />

<br />

A ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en haar<br />

taakvoorgangers<br />

A ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en haar taakvoorgangers<br />

A ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en haar taakvoorgangers<br />

A ministerie van Justitie<br />

A Sociale Verzekerings Bank<br />

A Stichting Instituut Asbestslachtoffers<br />

A producenten en bedrijfsmatige gebruikers van asbesthoudende materialen<br />

""<br />

A Ministerie van VROM, Asbest in en om het huis (Den Haag 2009)<br />

A Janssens, L. et al, Van TAS tot vangnet voor asbestslachtoffers (Den Haag 2002)<br />

A http://www.asbestslachtoffers.nl/primosite/show.do?ctx=145975,263752&anav=<br />

263753 (geraadpleegd 7 september 2010)<br />

110


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 , 6 <<br />

1995<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Toegang, participatie, emancipatie<br />

A Van verdediging van het vaderland en bondgenoten naar bevordering van de<br />

internationale rechtsorde en de leniging van humanitair leed d.m.v. internationale<br />

vredesmissies<br />

%'<br />

!<br />

De Nederlandse regering besloot op verzoek van de Verenigde Naties in 1993 een<br />

luchtmobiel bataljon (Dutchbat) ter beschikking te stellen aan de Verenigde Naties voor<br />

de UNPROFORAdeelmissie in Srebrenica. Nederland wilde internationaal een rol van<br />

betekenis spelen en hechtte bovendien sterk aan mensenrechten en humanitaire steun.<br />

De Nederlandse missie had een breed draagvlak in Nederland en werd gezien als een<br />

positieve bijdrage om vrede te bevorderen en humanitaire steun te verlenen. UNPROFOR<br />

(United Nations Protection Force) was een vredesmissie van de Verenigde Naties die naar<br />

de oorlog in voormalig Joegoslavië werd uitgezonden, maar had weinig middelen en een<br />

beperkt mandaat. Een van de hoofdtaken van UNPROFOR was het verlenen van<br />

humanitaire hulp. Dutchbat maakte deel uit van UNPROFOR waardoor de VN de<br />

operationele verantwoordelijkheid hadden over de Nederlandse missie.<br />

In de herfst van 1993 werd bekend dat Dutchbat naar de safe area Srebrenica gezonden<br />

zou worden. In 1992 was Srebrenica het toneel geweest van gewelddadigheden tussen<br />

Bosnische Serviërs en moslims. In 1993 hadden de Serviërs opnieuw een poging gedaan<br />

om de stad te veroveren en op het moment dat Dutchbat arriveerde in maart 1994, werd<br />

de stad en enkele omliggende dorpen belegerd door het leger van de Republika Srpska<br />

(de VRS). In de stad bevonden zich de oorspronkelijke MoslimAbewoners en een grote<br />

groep MoslimsAvluchtelingen van elders. In Nederland bestond de verwachting dat het<br />

bataljon de bevolking in Srebrenica kon beschermen en op humanitair terrein bij kon<br />

dragen. Het uitvoeren van de taken verliep echter zeer moeizaam doordat Dutchbat<br />

klem kwam te zitten tussen de VRS en de AbiH (het Bosnische regeringsleger dat ook in<br />

Srebrenica gelegerd was). De VRS belemmerde in toenemende mate de<br />

bevoorradingskonvooien van Dutchbat, wat een negatief effect had op de eigen<br />

voorraden en de humanitaire hulpverlening in de stad. In juli 1994 werd Dutchbat I<br />

afgelost door Dutchbat II. In januari 1995 arriveerde Dutchbat III om Dutchbat II te<br />

vervangen. Door de verslechterende omstandigheden wilde de Nederlandse regering de<br />

missie in Srebrenica beëindigen en de Oekraïne was bereid gevonden om de missie voort<br />

te zetten. Voordat de wisseling kon plaatsvinden, viel begin juli de VRS Srebrenica aan<br />

en veroverde zeer snel de stad. De moslim mannen en jongens werden gescheiden van<br />

de vrouwen onder toezicht van de Nederlanders. Bosnische Servische eenheden<br />

vermoordden op systematische wijze in de dagen daarna ruim 8.000 Bosnische moslims.<br />

Dutchbat heeft daarbij niet ingegrepen.<br />

Na de val van Srebrenica, eindigde de missie voor Dutchbat en werd het bataljon<br />

overgebracht naar Zagreb. De Nederlandse media die tot dan toe redelijk positief over<br />

Dutchbat waren geweest, werden zeer kritisch ten aanzien van de Nederlandse inzet . Dit<br />

had met name te maken met de schokkende gebeurtenissen die in Srebrenica hadden<br />

plaatsgevonden, door het gebrek aan informatie vanuit de krijgsmacht en een ongelukkig<br />

<br />

58 Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Srebrenica: een ‘veilig’ gebied. Epiloog (Amsterdam 2002)<br />

3125A3172.<br />

111


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

optreden van de commandant van Dutchbat op een persconferentie in Zagreb. Ook de<br />

positieve mening over Dutchbat in Nederland was (overigens tijdelijk) omgeslagen. In<br />

het publieke debat kwam regelmatig zeer negatieve aandacht voor Dutchbat voor.<br />

Daarnaast schoot het gehaaste debriefingsrapport van de Koninklijke Landmacht te kort<br />

en wist de krijgsmacht geen einde te maken aan de stroom van onthullingen. In<br />

november 1996 verleende de regering opdracht aan de Rijksinstituut voor<br />

Oorlogsdocumentatie (RIOD) om een historischAwetenschappelijk onderzoek te verrichten<br />

naar de gebeurtenissen voor, tijdens en na de val van Srebrenica. Op 10 april 2002 bood<br />

het NIOD (opvolger van het RIOD) het eindrapport Srebrenica: een ‘veilig’ gebied.<br />

Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van de safe area<br />

Srebrenica aan de minister van OC&W Hermans. Enkele dagen later gaven de ministers<br />

Pronk en De Grave aan dat zij vanwege de bevindingen van het rapport af zouden<br />

treden. Op dinsdag 16 april 2002 viel het hele kabinetAKok. Het wilde hiermee aangeven<br />

dat het zijn verantwoording nam voor wat gebeurd was, maar dat het daarmee geen<br />

schuld erkende. Ook bevelhebber generaal Van Baal van de Koninklijke Landmacht nam<br />

ontslag. Het parlement besloot tot het instellen van een parlementaire<br />

enquêtecommissie. Ook in het buitenland werden er verschillende onderzoeken ingesteld<br />

naar de val van Srebrenica. Het Internationaal Gerechtshof en het JoegoslaviëAtribunaal<br />

oordeelden dat bij de moorden sprake was van genocide. Nog altijd zijn niet alle<br />

vermisten gevonden en worden regelmatig nieuwe massagraven met slachtoffers<br />

gevonden.<br />

<br />

A Dutchbat III<br />

A Minister van Defensie<br />

A Minister van Buitenlandse Zaken<br />

A MinisterApresident<br />

A Verenigde Naties<br />

A Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie<br />

A Parlementaire Enquêtecommissie<br />

A Verenigde Naties<br />

""<br />

A Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Srebrenica: een ‘veilig’ gebied.<br />

Epiloog (Amsterdam 2002) 3125A3172.<br />

112


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 - A


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A C.F. Kreijl (red) en e.a., Volksgezondheid toekomst verkenning 2006. Ons eten<br />

gemeten (Bilthoven, 2004).<br />

A http://www.rivm.nl/cib/infectieziektenAAAZ/infectieziekten/CreutzfeldtA<br />

Jakob_variant/Veelgestelde_vragen_CreutzfeldtAJakob.jsp#index_10.<br />

Geraadpleegd op 3 september 2010.<br />

114


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 0<br />

<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

A Domein: Zorg voor verkeer en vervoer<br />

15 juli 1996<br />

!<br />

Op 15 juli 1996 stortte op Vliegbasis Welschap te Eindhoven een Hercules CA130 van de<br />

Belgische Luchtmacht neer. Het toestel meldde zich om 18.00 uur bij de verkeersleiding<br />

voor landing. Vermoedelijk door aanwezigheid van een grote groep vogels in de buurt<br />

van de landingsbaan besloot de piloot op zeer lage hoogte een doorstart te maken.<br />

Tijdens het uitvoeren van deze manoeuvre raakte de linker vleugeltip van het toestel,<br />

waarschijnlijk door de aanvaring van de twee linker motoren met vogels, de grond en<br />

brak af. De linker brandstoftank vatte daarop vlam. Het toestel schoof over de<br />

landingsbaan, raakte ook met de rechter vleugeltip de grond en kwam naast de<br />

landingsbaan brandend tot stilstand. Aan boord bevonden zich op dit moment vier<br />

bemanningsleden en 37 leden van een fanfarekorps van de Nederlandse Koninklijke<br />

Landmacht. 34 inzittenden kwamen om het leven, de andere zeven raakten ernstig<br />

gewond.<br />

De vliegbasisbrandweer was na vier minuten ter plaatse en slaagde erin de brand in de<br />

romp vrij snel te blussen. De beide motoren en een vleugel brandden nog door. De romp<br />

van een vliegtuig is slechts enkele minuten bestand tegen kerosinebrand die binnen 2 à 3<br />

minuten meer dan 1000 graden Celsius kan bereiken. De overlevingskansen van<br />

inzittenden zijn zeer gering. (Brand en Brandweer 2006: 54) Een spoedige<br />

(zelf)evacuatie is bij een (ouder) militair toestel moeilijker uitvoerbaar dan bij een civiel<br />

toestel, dat doorgaans ontworpen wordt met in achtneming van uitgebreidere<br />

veiligheidsrichtlijnen en Avoorschriften. (RvdTV 2002:8) Uit onderzoeken is gebleken dat<br />

het de bemanning van de Hercules niet lukte om de vluchtluiken te openen. De gewone<br />

uitgangen door de rompvervormingen waren als gevolg van brand geblokkeerd.<br />

Bovendien was de laadklep gesloten en kon vanuit de laadruimte niet worden geopend.<br />

(Hillen 2000: 23)<br />

Hoewel hun precieze aantal niet bekend was, was bij de verkeersleiding officieus bekend<br />

dat aan boord van het toestel behalve de vierkoppige cockpitbemanning ook de leden<br />

van het orkest aanwezig waren. Deze informatie werd aan de hulpverleners echter niet<br />

(duidelijk) doorgegeven. Zowel de militaire als de civiele hulpverleners − waarvan de<br />

laatsten overigens traag en ongestructureerd gealarmeerd werden (Inspectie<br />

Brandweerzorg en Rampenbestrijding 1997: 10) − gingen uit van een bemanning van<br />

vier personen en daar pasten zij hun inzet op aan. Aangenomen werd dat de bemanning<br />

zich in de cockpit bevond en dat de overlevingskansen, gezien de brand ter hoogte van<br />

de cockpit, uiterst klein waren. Toen de overige slachtoffers na enige tijd aangetroffen<br />

werden, bleken de inmiddels getroffen maatregelen ontoereikend te zijn. Er was een<br />

korte tijd gebrek aan geneeskundige materialen en aan verpleegkundig personeel. Om<br />

19.22 uur zijn de slachtoffers die het ongeluk hadden overleefd naar verschillende<br />

ziekenhuizen getransporteerd. (Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding 1997:<br />

10)<br />

Er zijn veel onderzoeken gedaan naar de Herculesramp en er verschenen tientallen<br />

rapporten. De Raad voor Transportveiligheid onder voorzitterschap van Pieter van<br />

Vollenhoven die in opdracht van de Tweede Kamer bestaande rapporten onder de loep<br />

115


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

heeft genomen, constateerde dat bij de aanpak van de ramp “aan een aantal<br />

basisvoorwaarden voor een goed verloop van hulpverlening (…) niet (werd) voldaan”.<br />

Onder de basisvoorwaarden verstaat men ondermeer “bekendheid met het aantal<br />

inzittenden, juiste alarmering, voldoende blusmiddelen afgestemd op te verwachten<br />

calamiteit of risico en aanwezigheid van adequaat gereedschap, gedegen planvorming op<br />

alle bestuurlijke niveaus, optimale communicatie en uitwisseling van informatie (en)<br />

regelmatige multidisciplinaire oefening”. De vliegbasisbrandweer noch de civiele<br />

brandweer beschikten over de juiste middelen om tijdig zo’n reddingsactie uit te voeren.<br />

Bovendien was de verdeling van verantwoordelijkheden en taken op het operationeel<br />

niveau niet duidelijk en de communicatie en uitwisseling van informatie bij hulpverlening<br />

gebrekkig. (RvdTV 2002: 9, Ale 2010)<br />

Naar aanleiding van de Herculesramp werden de brandweercommandant en de<br />

luchtverkeersleider in 2001 aangeklaagd wegens nalatig handelen en het maken van<br />

individuele fouten bij de hulpverlening. Beiden werden vrijgesproken. De hulpdiensten,<br />

met name de brandweer, eisten betere afstemming en afbakening van<br />

verantwoordelijkheden met betrekking tot rampenbestrijding. (Ale 2010) Bij Defensie<br />

werden enkele procedures aangescherpt. Nabestaanden van de slachtoffers richtten de<br />

Stichting Herculesramp 1996 op, die de belangen van de nabestaanden behartigt en<br />

herdenkingen en ontmoetingsdagen organiseert.<br />

<br />

A Koninklijke Luchtmacht<br />

A Fanfarekorps van de Koninklijke Landmacht<br />

A Koninklijke Marechaussee<br />

A Brandweer<br />

A Politie<br />

A Gemeente Eindhoven<br />

A Centraal Post Ambulancevervoer<br />

A GGD<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Defensie<br />

A Stichting Herculesramp 1996<br />

""<br />

A Raad voor de Transportveiligheid: Hercules Ramp Eindhoven (15 juli 1996).<br />

Beantwoording van vragen van de Tweede Kamer, Den Haag 2002<br />

A http://www.onderzoeksraad.nl/docs/rapporten/071_MM_Hercules_ramp_Eindhove<br />

n.pdf.<br />

A M.J. van Duin (Crisis Onderzoek Team), De HerculesAramp 15 juli 1996:<br />

individuen, organisaties en systemen, Rotterdam en Leiden 1996.<br />

A Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Vliegtuigongeval Vliegbasis<br />

Eindhoven 15 juli 1996. Eindrapport, Ministerie van Binnenlandse Zaken en<br />

Koninkrijksrelaties. Den Haag 1997.<br />

A s.n., Jaar van de vliegtuigrampen. In: Brand en Brandweer. Jubileumuitgave,<br />

2006: 54A56 (ISBN 9012117720).<br />

A J.S.J. Hillen, Vliegramp Eindhoven. Rapport van de werkgroep Herculesramp, Den<br />

Haag 2000.<br />

A P.J.P.M. van Lochem, Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006. In: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs, Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving.<br />

Deventer 2007: 74A75.<br />

A Ben Ale, Interview, 26 juli 2010.<br />

116


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ? 5 A<br />

1999<br />

<br />

A Technologisering<br />

A Internationalisering<br />

A Megatrend: Toename va het belang van veiligheid / afname van crisitolerantie<br />

A Trend: De opkomst van nieuwe infectieziekten en de terugkeer van oude<br />

infectieziekten<br />

A Trend: Toenemende aandacht voor productveiligheid (nietAlevensmiddelen)<br />

A Trend: Opkomst van megaAevenementen<br />

A Domein: Gezondheid<br />

A Domein: Vrije tijd en sport<br />

!<br />

In februari 1999 deed zich verspreid over heel Nederland, met een concentratie in Noord<br />

Holland, een aantal ernstige ziektegevallen voor. De patiënten kregen hevige<br />

ademhalingsmoeilijkheden, hoge koorts en waren verward. Deze ziektegevallen werden<br />

in eerste instantie vaak gediagnosticeerd als griep, later ook als longontsteking.<br />

Uiteindelijk bleek in het ziekenhuis in Hoorn, waar veel zwaar zieke patiënten werden<br />

binnengebracht, dat het om legionella ging. De diagnose kon, min of meer bij toeval,<br />

betrekkelijk snel gesteld worden omdat een nieuwe, nog experimentele sneltest<br />

beschikbaar was. Normaliter was voor het vaststellen van legionella een onderzoek nodig<br />

waarbij het drie weken duurde voor een uitslag beschikbaar was. [Käss et al, 17]<br />

Een speurtocht naar de bron van de besmetting bracht aan het licht dat deze<br />

waarschijnlijk op de bloemententoonstelling West Friese Flora in Bovenkarspel lag. De<br />

patiënten in Hoorn en omgeving hadden allen de tentoonstelling bezocht. Bij navraag via<br />

de GGD’en bleek dat ook bij de patiënten in de rest van het land het geval. In het NOSA<br />

journaal werd iedereen die naar de tentoonstelling was geweest en verschijnselen van<br />

griep vertoonde, verzocht zich bij zijn of haar arts te melden. Het vermoeden was juist;<br />

uit onderzoek bleek dat de bron van de besmetting lag bij een whirlpool die werkend op<br />

de consumentententoonstelling bij de West Friese Flora tentoongesteld werd.<br />

De gevolgen van de uitbraak waren zeer ernstig. Voor zover bekend werden ongeveer<br />

250 mensen ziek; 32 ervan zijn overleden. Mogelijk zijn er veel meer ernstige infecties<br />

niet gemeld en waren er meer dodelijke slachtoffers, die overleden en begraven of<br />

gecremeerd waren voordat de diagnose was gesteld. Veel patiënten die het overleefden<br />

liepen aanzienlijke, blijvende schade op, zowel geestelijk als lichamelijk: ernstig<br />

concentratieverlies, chronische vermoeidheid, schade aan organen, functieverlies, etc.<br />

Legionella was op dat moment een bekende, zij het in Nederland niet veel vastgestelde<br />

ziekte, die hier, maar ook in vakantielanden werd opgedaan. De eerste gerapporteerde<br />

grote uitbraak dateert van 1976, toen er zich bij een congres van het Amerikaans<br />

Legioen van oorlogsveteranen in Philadelphia in de Verenigde Staten een mysterieuze<br />

ziekte voordeed die veel weg had van een massale epidemie van longontsteking. 221<br />

veteranen werden ziek, 34 van hen overleden. Na onderzoek kon men deze uitbraak<br />

relateren aan het voorkomen van bepaalde bacteriën. Deze bacteriën werden Legionella<br />

pneumophila genoemd en de ziekte legionella, of in het Nederlands veteranenziekte. De<br />

bacterie dringt het menselijk lichaam binnen door het inademen van minuscule<br />

waterdruppels van besmet water.<br />

Een probleem is dat wanneer de ziekte niet snel herkend wordt, patiënten vaak<br />

behandeld worden met typen antibiotica die gericht zijn op ‘gewone’ longontsteking,<br />

maar bij legionella geen effect hebben. In ernstige gevallen is het ziekteproces dan vaak<br />

niet meer te stoppen. Ook bij de uitbraak in Bovenkarspel is dat voorgekomen.<br />

117


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

De ziekte werd tot dan toe vooral geassocieerd met doucheAinstallaties en zwembaden.<br />

De bacterie kan gedijen in stilstaand water met een temperatuur tussen de 25 en 55<br />

graden Celsius. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Verenigde Staten waren er<br />

in Nederland al richtlijnen ontstaan hoe deze bacterie uit zwembaden en doucheA<br />

installaties te weren. Tentoongestelde whirlpools waren op dat moment niet echt<br />

verdacht. Later bleek dat de whirlpool voor de tentoonstelling gevuld was met behulp van<br />

een slang die enkele maanden vol water in het tentoonstellingsgebouw had gelegen, en<br />

dat geen chloor of andere antibacteriële middelen gebruikt waren.<br />

De slachtoffers van de uitbraak in Bovenkarspel hebben, met hulp van de<br />

Consumentenbond, een juridische procedure gestart om schadevergoeding te verkrijgen.<br />

Gedaagd werden de Staat der Nederlanden, de Westfriese Flora en twee standhouders.<br />

De Staat werd gedaagd omdat vijftien jaar eerder de Gezondheidsraad al een rapport<br />

had uitgebracht waarin het gevaar van legionella in whirlpools werd gemeld, terwijl de<br />

Staat weinig had gedaan om dit gevaar aan te pakken. De Westfriese Flora werd<br />

verweten dat zij, als professionele organisator, tekort was geschoten in haar zorgplicht<br />

jegens de bezoekers. Door de rechter werd alleen één van de standhouders geacht<br />

aansprakelijk te zijn. Slachtoffers dienden elk afzonderlijk een A lange A juridische<br />

procedure te voeren voor het verkrijgen van schadevergoeding.<br />

Het kabinet besloot in 2000 wel een ‘gepast financieel gebaar te maken als vergoeding<br />

voor geleden immateriële schade naar de slachtoffers van voornoemde legionellaA<br />

epidemie zonder daarbij aansprakelijkheid te erkennen jegens de slachtoffers of hun<br />

nabestaanden voor geleden schade’ [Staatscourant 123, 2000]. Er werd een fonds<br />

ingesteld waaruit slachtoffers recht hadden op enkele duizenden guldens.<br />

De uitbraak in Bovenkarspel heeft er toe geleid dat regelgeving en voorlichting rond<br />

legionella is aangescherpt, vooral voor waterleidingen en doucheAinrichtingen. Andere<br />

installaties als koeltorens bleven buiten beeld. Ook via de arboAwet werd meer toezicht<br />

gehouden. Het proces van signaleren en analyseren van ziektegevallen van legionella is<br />

verbeterd, waardoor bronnen sneller kunnen worden opgespoord. Zo kon in 2006 in<br />

betrekkelijk korte tijd een besmetting in een koeltoren op een gebouw nabij het Centraal<br />

Station in Amsterdam worden gelokaliseerd. Pas daarna is ook gewerkt aan verbeterde<br />

regelgeving voor installatie en onderhoud van koeltorens.<br />

<br />

A ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en haar taakvoorgangers<br />

A GGD’s<br />

A Westfriese Flora<br />

A Jan Jong Holding BV (standhouder)<br />

A Consumentenbond<br />

A Stichting Veteranenziekte<br />

""<br />

A Käss, Gerda et al (red.), Legionella…. Een ramp: 10 jaar Stichting Veteranenziekte<br />

(Zutphen 2009)<br />

A ‘Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers LegionellaAepidemie’, Staatscourant 123<br />

(2000)<br />

A Van den Hoek, J.A.R et al, ‘LegionellaAuitbraak in Amsterdam: koeltoren als bron’,<br />

A Nederlands tijdschrift voor Geneeskunde 150 (2006), 1808A1811 (zie:<br />

A http://rivm.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/6774/1/vandenhoek.pdf<br />

geraadpleegd 7 september 2010)<br />

118


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 . "<br />

2000<br />

<br />

A Trend: Afname van de crisistolerantie<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Trend: De opkomst en ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

Beschrijving<br />

Op zaterdag 13 mei 2000 werd even na drie uur ’s middags brand ontdekt in een pakhuis<br />

van het Enschedese vuurwerkbedrijf SE Fireworks. De brand sloeg over naar enige<br />

containers met vuurwerk, die ontploften. Even later explodeerde ook de centrale bunker,<br />

waarbij 177 ton vuurwerk tot ontploffing kwam. Er vielen 23 doden, waaronder vier<br />

brandweermannen, en ongeveer 950 gewonden. De ontploffingen vaagden de hele<br />

woonwijk Roombeek weg. Tweehonderd woningen werden volledig verwoest, en nog<br />

eens bijna driehonderd woningen raakten zo zwaar beschadigd dat ze onbewoonbaar<br />

werden verklaard. Buiten het rampgebied werden nog eens vijftienhonderd woningen<br />

beschadigd. Daarnaast raakten bijna vijftig bedrijfsgebouwen zwaar of onherstelbaar<br />

beschadigd en werden de ateliers van zo’n zestig kunstenaars vernield. Zo’n 1250<br />

mensen raakten dakloos en de materiële schade werd geschat op circa 1 miljard gulden<br />

(454 miljoen euro).<br />

Al snel bleek dat er bij SE Fireworks meer vuurwerk lag opgeslagen dan waarvoor<br />

vergunning was verleend. Een deel daarvan was bovendien opgeslagen in containers die<br />

daar niet specifiek voor waren ontworpen en gebouwd. Daarnaast was een deel van het<br />

vuurwerk veel zwaarder dan toegestaan doordat het onjuist was geclassificeerd.<br />

Dat de classificatie van vuurwerk vaak niet klopte, was al sinds 1991 bekend. Op 14<br />

februari van dat jaar vond een zware vuurwerkexplosie plaats in een vuurwerkfabriek te<br />

Culemborg, waarbij twee doden vielen. Ook deze explosie was veel krachtiger dan op<br />

grond van het opgeslagen vuurwerk mocht worden verwacht. Omdat in de directe<br />

omgeving van de fabriek hooguit twintig boerderijen en woonhuizen stonden, was de<br />

schade echter relatief beperkt. Uit het onderzoek dat TNO deed naar de oorzaak en de<br />

kracht van deze explosie, bleek dat vuurwerk vaak aanzienlijk meer explosieve kracht<br />

krijgt bij montage en bewerking. Bovendien bleek dat een deel van het vuurwerk te licht<br />

geclassificeerd was. Hierdoor lag ook in Culemborg veel zwaarder vuurwerk opgeslagen<br />

dan volgens de vergunning was toegestaan. TNO gaf dan ook het dringende advies om<br />

vuurwerk voortdurend op gevarenklasse te testen, deze aan te passen zodra het<br />

vuurwerk uit de oorspronkelijke verpakking werd gehaald, en vuurwerk veel verder van<br />

bebouwing op te slaan dan tot dan toe gebruikelijk was.<br />

De commissieAOosting, die na de vuurwerkramp in Enschede werd ingesteld, moest<br />

echter constateren dat de overheid op geen enkele wijze lessen had getrokken uit de<br />

explosie in de vuurwerkfabriek in Culemborg. [Oosting: 73A79, 221A222, 227] Daarnaast<br />

vertoonde de vergunningverlening aan SE Fireworks tal van tekortkomingen, was het<br />

toezicht onvoldoende en schoot de handhaving tekort. [Oosting: 39A52, 65A72, 221, 225,<br />

231A233]<br />

De vuurwerkramp leidde tot een roep om beter toezicht en strengere handhaving van de<br />

regels door de overheid. Nog vóór de jaarwisseling kwamen er strengere regels voor de<br />

opslag van vuurwerk. Zo werden sprinklerinstallaties verplicht en werd de<br />

minimumafstand tussen opslagplaatsen en kwetsbare gebouwen, zoals woningen,<br />

vergroot.<br />

Daarnaast werd duidelijk dat ook op het terrein van rampenbestrijding nog veel te<br />

verbeteren viel. Zo raakten na de vuurwerkramp het vaste en mobiele telefoonnet<br />

overbelast, waardoor de communicatie zeer moeizaam verliep. Hierdoor konden nietA<br />

119


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

dienstdoende hulpverleners nauwelijks worden bereikt. Doordat van veraf zichtbaar was<br />

dat er iets ernstigs was gebeurd, werden velen echter als vanzelf gealarmeerd en traden<br />

zij spontaan in dienst. De communicatie en coördinatie bleven echter zeer stroef<br />

verlopen. [Oosting: 127A129, 133A135, 161A164, 239A240] De hulpverlening na de<br />

cafébrand in Volendam kende gelijksoortige problemen. Dit leidde mede tot de Wet<br />

kwaliteitsbevordering rampenbestrijding (Wkr) die in 2004 in werking trad. Deze wet<br />

beoogt onder meer het risicobewustzijn bij burgers, bedrijven, bestuur en hulpverleners<br />

te verhogen en rampenplannen actueel, haalbaar en van voldoende kwaliteit te houden.<br />

[Van Zanten en Helsloot: 140A141]<br />

Hoe de brand bij SE Fireworks aanvankelijk heeft kunnen beginnen, is nog altijd niet<br />

duidelijk. Aanvankelijk werd een werknemer ervan verdacht de brand te hebben<br />

aangestoken, maar hij werd in 2003 in hoger beroep vrijgesproken. In datzelfde jaar<br />

werden de beide directeuren van het bedrijf werden in hoger beroep tot een jaar<br />

gevangenisstraf veroordeeld wegens overtreding van de milieuvoorschriften, handel in<br />

illegaal vuurwerk en brand en ontploffing door schuld, met de dood tot gevolg. Zij gingen<br />

in cassatie, maar de Hoge Raad verwierp hun beroep. Het onderzoek naar de eerste<br />

brand is nooit formeel afgesloten en kreeg begin 2010 weer een impuls door nieuwe<br />

getuigenverklaringen. [NOS 2010]<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van VROM<br />

A Ministerie van VWS<br />

A Commissie Onderzoek Vuurwerkramp (“CommissieAOosting”)<br />

A Gemeente Enschede<br />

A Arbeidsinspectie<br />

A Rijksverkeersinspectie<br />

A Inspectie Milieuhygiëne<br />

A Inspectie Ruimtelijke Ordening<br />

A Inspectie Volkshuisvesting<br />

A Inspectie voor de politie<br />

A Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Rechtbank van Almelo<br />

A Gerechtshof van Arnhem<br />

A Hoge Raad<br />

""<br />

A Oosting, M. / Commissie Onderzoek Vuurwerkramp, De vuurwerkramp.<br />

Eindrapport (Enschede / Den Haag 2001)<br />

A Lochem, P.J.P.M van, ‘Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving<br />

(Deventer 2007) 47A89.<br />

A Zanten, P.J. van, en I. Helsloot, ‘De brandweer als spil van de rampenbestrijding’<br />

in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over<br />

organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007) 131A168.<br />

A Hagen, R.R., L. Witloks en W. Jong, ‘Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving:<br />

Over de relatie tussen de ontwikkeling van de brandveiligheidsregelgeving en de<br />

werkwijze van de brandweer’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.),<br />

Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007)<br />

749A767.<br />

120


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A ‘Onderzoek vuurwerkramp Enschede duurt langer’, (NOS 21 juni 2010)<br />

http://nos.nl/artikel/166251AonderzoekAvuurwerkrampAenschedeAduurtA<br />

langer.html (laatst geraadpleegd 08A09A2010)<br />

121


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 B C<br />

2001<br />

<br />

A Emotionalisering<br />

A Verzakelijking<br />

A Trend: Afname van de crisistolerantie<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

!<br />

In de Nieuwjaarsnacht 2000A2001 werd Volendam opgeschrikt door een korte, felle<br />

brand waarbij veertien doden en vele tientallen gewonden vielen. Café Het Hemeltje was<br />

vlak na middernacht volgelopen met bezoekers: er waren zo’n driehonderd mensen<br />

aanwezig, voornamelijk tussen de 13 en 25 jaar. In vrijwel het hele café was aan het<br />

plafond kerstversiering opgehangen, die onder meer bestond uit (inmiddels volledig<br />

uitgedroogde) kersttakken. Om half één stak een bezoeker meerdere sterretjes tegelijk<br />

aan, waardoor een steekvlam ontstond. De kerstversiering vatte vlam, waarna het vuur<br />

zich razendsnel over de gehele ruimte verspreidde. Takken vielen naar beneden,<br />

waardoor paniek ontstond. In het gedrang om naar buiten te komen, vielen één dode en<br />

vele gewonden. Twee anderen kwamen door verstikking om het leven, nog eens elf<br />

jongeren overleden als gevolg van brandwonden in combinatie met een inhalatietrauma.<br />

Ruim tweehonderd gewonden moesten in het ziekenhuis worden opgenomen, waarvan<br />

112 op intensive care afdelingen.<br />

Direct na de brand stelde het kabinet de commissieAAlders in, met als taak de toedracht<br />

en de afwikkeling van de brand te onderzoeken en een aanzet te formuleren tot een<br />

actieprogramma voor brandveiligheid. De commissie kwam tot de conclusie dat er met<br />

het stelsel regels aangaande brandveiligheid an sich weinig mis was. Net als bij de<br />

vuurwerkramp in Enschede bleken echter ook in Volendam de vergunningverlening, het<br />

toezicht en de handhaving gebrekkig te zijn geweest. Het café was slechts berekend op<br />

zo’n tachtig bezoekers, maar op het moment van de brand waren het er bijna vier keer<br />

zoveel. Bovendien was de kerstversiering brandgevaarlijk en hing deze te laag, waren<br />

blusmiddelen onvoldoende bereikbaar en waren er onvoldoende nooduitgangen, die<br />

bovendien niet in orde waren. [Eindrapport: 376A393]<br />

Mede door de grote mediaAaandacht leidde de cafébrand tot een omslag in het denken<br />

over brandveiligheid. De roep om strengere handhaving van het overheidsbeleid, die na<br />

de vuurwerkramp al te horen was, werd nog sterker. Vergunningverleners namen het<br />

zekere voor het onzekere en neigden naar het strikt naar de letter toepassen van de<br />

regels. Dit sloeg in sommige gevallen door, wanneer zelfs minieme risico’s niet langer<br />

werden getolereerd. Zo moesten kerken het aantal bezoekers tijdens kerstnachtdiensten<br />

drastisch reduceren en mochten kleuterscholen niet langer ‘brandgevaarlijke’ tekeningen<br />

ophangen. Creatieve, gelijkwaardige oplossingen werden veelal niet benut. [Hagen,<br />

Witloks en Jong: 752A753].<br />

Door de Vuurwerkramp en de cafébrand wordt duidelijk dat er ook op het terrein van<br />

rampenbestrijding nog veel te verbeteren viel. Hoewel in Volendam de hulpverlening aan<br />

de slachtoffers snel op gang kwam, verliep deze niet optimaal. Na een half uur werd al<br />

door ongeveer negentig brandweerlieden hulp verleend, maar het ontbrak aan<br />

operationele leiding. De communicatie ter plaatse verliep weliswaar redelijk, maar<br />

gedurende de eerste uren was van coördinatie geen sprake. Ambtenaren en<br />

hulpverleners bleken vrijwel onbekend te zijn met het rampenplan, dat door de<br />

122


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

burgemeester overigens niet in werking werd gezet, en er moest flink geïmproviseerd<br />

worden. [Eindrapport: 263A270]<br />

De ervaringen van Enschede en Volendam leidden mede tot de Wet kwaliteitsbevordering<br />

rampenbestrijding (Wkr) die in 2004 in werking trad. Deze wet beoogt onder meer het<br />

risicobewustzijn bij burgers, bedrijven, bestuur en hulpverleners te verhogen en<br />

rampenplannen actueel, haalbaar en van voldoende kwaliteit te houden. [Van Zanten en<br />

Helsloot: 140A141]<br />

Het Openbaar Ministerie vervolgde de eigenaar van Het Hemeltje voor brandA en dood<br />

door schuld en het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank veroordeelde<br />

hem tot 240 uur werkstraf en twaalf maanden voorwaardelijk en verbood hem<br />

bovendien om gedurende twee jaar zijn beroep als horecaondernemer uit te oefenen. Het<br />

OM, dat zestien maanden cel had geëist, ging aanvankelijk in hoger beroep, maar trok<br />

dat weer in nadat de ondernemer een schikking sloot met de slachtoffers van de brand<br />

en de gemeente EdamAVolendam.<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van VROM<br />

A Ministerie van VWS<br />

A Commissie Onderzoek Cafébrand Nieuwjaarsnacht (“CommissieAAlders”)<br />

A Gemeente EdamAVolendam<br />

A Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding<br />

A Inspectie voor de Gezondheidszorg<br />

A Keuringsdienst van Waren<br />

A Openbaar Ministerie<br />

A Rechtbank van Haarlem<br />

""<br />

A Eindrapport Commissie onderzoek cafébrand Nieuwjaarsnacht 2001 (Commissie<br />

Onderzoek Cafébrand, z.p. 2001)<br />

A Hagen, R.R., L. Witloks en W. Jong, ‘Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving:<br />

Over de relatie tussen de ontwikkeling van de brandveiligheidsregelgeving en de<br />

werkwijze van de brandweer’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.),<br />

Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007)<br />

749A767.<br />

A Lochem, P.J.P.M van, ‘Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling<br />

van het brandweerbestel van 1940A2006’ in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D.<br />

Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving<br />

(Deventer 2007) 47A89.<br />

A Tiggeloven, Hilken, ‘Met de poten in bluswater en tranen. Het NOSAJournaal en de<br />

branden in Amsterdam (1977) en Volendam (2001)’, Tijdschrift voor<br />

Mediageschiedenis 8 (2005) 95A110.<br />

A Zanten, P.J. van, en I. Helsloot, ‘De brandweer als spil van de rampenbestrijding’<br />

in: I. Helsloot, E.R. Muller en J.D. Berghuijs (ed.), Brandweer. Studies over<br />

organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007) 131A168.<br />

123


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ! 3 . D ' : ?<br />

<br />

A Internationalisering<br />

A Emotionalisering<br />

A Trend: Opkomst van het moderne terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

2001 A 2005<br />

!<br />

Op 11 september 2001 werden met gekaapte passagiersvliegtuigen aanslagen uitgevoerd<br />

op het World Trade Center in New York en het Pentagon nabij Washington D.C. Een<br />

vliegtuig dat waarschijnlijk een aanslag zou uitvoeren op het Witte Huis of het Capitool in<br />

Washington stortte voortijdig neer. De aanslagen kostten aan bijna 3000 mensen het<br />

leven, waaronder de kapers. Vele duizenden anderen raakten gewond. De materiële<br />

schade die werd aangericht bedroeg meer dan twintig miljard dollar. De aanslagen<br />

werden toegeschreven aan de islamitische terreurorganisatie Al Qaida, met als leider<br />

Osama bin Laden.<br />

Ondanks dat er al eerder aanslagen in de Verenigde Staten geweest waren, bracht deze<br />

aanslag een enorme schok teweeg, niet alleen door de enorme gevolgen maar ook omdat<br />

het land als militaire grootmacht zelf uiterst kwetsbaar was gebleken.<br />

Hoewel ook in Nederland de ontzetting enorm was, was de idee dat het doelwit inderdaad<br />

de Verenigde Staten waren geweest en niet de overige landen van de Westerse wereld.<br />

Toch kreeg ook Nederland al snel met gevolgen van de aanslagen te maken. President<br />

Bush kondigde, met steun van premier Blair van Groot Brittannië, de ‘war on terror’ aan,<br />

om een einde te maken aan het wereldwijde terrorisme. De Amerikaanse president stelde<br />

alle landen voor de keuze ’Either you are with us, or you are with the terrorists’. Op<br />

voorstel van de VS nam de <strong>Veiligheid</strong>sraad van de Verenigde Naties een resolutie aan ter<br />

bestrijding van het internationale terrorisme. Bij de war on terror werd een aantal reeds<br />

bestaande conflicten rond Irak, Tsjetsjenië en in het MiddenA Oosten inbegrepen.<br />

Belangrijk voor Nederland was dat de Verenigde Staten een beroep deden op het NAVOA<br />

verdrag, dat lidstaten verplicht om staten die worden aangevallen te steunen. De NAVO<br />

verklaarde het betreffende artikel 5 van toepassing, waardoor de aanslagen in de<br />

Verenigde Staten werden beschouwd als een oorlogsverklaring aan het hele NAVOA<br />

bondgenootschap. In Europa was veel onenigheid over de vraag of een oorlog tegen Irak<br />

hieronder viel. In elk geval raakte Nederland als bondgenoot van de Verenigde Staten<br />

betrokken bij die oorlog. Later gebeurde dat veel intensiever bij de oorlog in Afghanistan,<br />

die duidelijk door de NAVO gesteund werd.<br />

Ook op het gebied van de veiligheid ondervond Nederland de gevolgen, direct of via de<br />

Europese Unie. Zo werd via de EU een luchtvaartverdrag afgesloten, dat de VS recht gaf<br />

op allerlei persoonsgegevens van passagiers, werd uitlevering van personen die verdacht<br />

werden van betrokkenheid bij terrorisme aan de VS vergemakkelijkt en kreeg dat land<br />

toegang tot bankgegevens van EUAingezetenen.<br />

In 2004 werd jihadistisch terrorisme ook duidelijk een Europese zaak. Op 11 maart van<br />

dat jaar werden in Madrid bomaanslagen gepleegd op vier forensentreinen. 191 mensen<br />

kwamen om, 1400 raakten gewond. Ook deze aanslagen bleken het werk van een groep<br />

die verbonden was met Al Qaida. De reden was niet duidelijk. Vermoedelijk ging het om<br />

de Spaanse deelname aan de oorlog in Irak. Die stond op dat moment in Spanje zelf ook<br />

124


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

al ter discussie; voor de parlementsverkiezing die drie dagen later gehouden zouden<br />

worden had de oppositiepartij terugtrekking uit Irak als belangrijk punt opgenomen.<br />

Een jaar later, op 7 juli 2005, werd Londen getroffen, met drie aanslagen in de metro en<br />

één in een stadsbus. Er waren 56 doden en 700 gewonden. Ook hier waren de daders<br />

jonge moslims. Een relatie van hen met Al Qaida kon niet met zekerheid worden<br />

vastgesteld.<br />

De aanslagen in Madrid en Londen maakten duidelijk dat ook landen als Nederland niet<br />

gevrijwaard waren van de gevaren van grootschalig terrorisme. Het was – met de<br />

aanslag op Theo van Gogh – voor de Nederlandse overheid aanleiding om de<br />

maatregelen ter voorkoming van terrorisme te intensiveren, en voor het publiek om dat<br />

te accepteren. Nieuwe wetgeving was er al (wet Terroristische Misdrijven), die was A met<br />

enige vertraging A juist in 2004 tot stand gekomen, onder druk die door de VS na de<br />

aanslagen van 11 september 2001 op de lidstaten van de EU was uitgeoefend. 59<br />

<br />

A ministerApresident<br />

A NAVO<br />

A Europese Unie<br />

A ministerie van Justitie<br />

A ministerie van Verkeer en Waterstaat<br />

A ministerie van Financiën<br />

A ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A ministerie van Buitenlandse Zaken<br />

A AIVD<br />

<br />

59 Beatrice de Graaf, interview 12 juli 2010<br />

125


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 # 6 = --<br />

<br />

A Trend: Opkomst van megaAevenementen<br />

A Kwestie: Drugs<br />

A Domein: <strong>Veiligheid</strong><br />

A Domein: Levensstijl en mentaliteit<br />

Nacht van 4 op 5 augustus 2001<br />

!<br />

Dance Valley is een grootschalig danceAevenement dat sinds 1995 wordt georganiseerd<br />

in het recreatiegebied Spaarnwoude, in de gemeente Velsen. Het bestaat uit<br />

verschillende podia waarop DJ’s te zien zijn die verschillende stijlen binnen de danceA<br />

scene vertegenwoordigen. Het hoofdpodium is gereserveerd voor de meest populaire<br />

DJ’s. Op het festivalterrein is verder plaats voor uiteenlopende voorzieningen, catering en<br />

vertier. Het festival kent een sterke groei: van 8.000 bezoekers bij de eerste editie tot<br />

80.000 betalende bezoekers in 2001.<br />

Inclusief gasten en personeel waren in 2001 zelfs 90.000 mensen aanwezig. Het festival<br />

zelf verliep, mede dankzij het mooie weer, goed. De logistiek rond het festival ontpopte<br />

zich dat jaar echter tot een ‘bijnaAramp’. [Website KpVV] In de loop van de dag, bij de<br />

aankomst van de festivalgangers deden zich de eerste problemen voor. Er stond een file<br />

op de snelweg, het busvervoer stagneerde mede door de vele taxi’s en busjes die buiten<br />

de festivalorganisatie om waren ingehuurd, maar wel van het busparcours gebruik<br />

maakten. Een aantal buschauffeurs weigerde dienst als gevolg van de drukte en agressie,<br />

waardoor veel minder georganiseerd vervoer beschikbaar was dan gepland. Veel mensen<br />

besloten uiteindelijk zelf over het busparcours naar het festivalterrein te lopen.<br />

Ondanks de logistieke problemen overdag besloot de organisatie geen vergaande<br />

aanpassing van het vervoerssysteem voor de afvoer van publiek door te voeren. Na<br />

afloop van het festival ontstonden dan ook chaotische taferelen. Het afvoersysteem liep<br />

binnen kortste keren vast, waarna het publiek te voet over het terrein zwierf om een weg<br />

of een manier te vinden om thuis te komen. Toen vervolgens het mooie weer plaats<br />

maakte voor regen, dalende temperaturen en onweer was de chaos compleet. De<br />

combinatie van vermoeidheid, afkoeling, alcoholA en drugsgebruik leidde tot 700<br />

verkleumde bezoekers, die op verschillende plekken (provisorisch) werden opgevangen.<br />

Enkele tientallen bezoekers brachten korte tijd in het ziekenhuis door.<br />

Het onderzoek naar de oorzaak van de ‘bijnaAramp’ leidde tot de conclusie dat alle<br />

betrokken partijen zich schuldig hadden gemaakt aan ‘onderschatting’. De organisatie<br />

van het evenement had onderschat dat de groei van het festival onherroepelijk<br />

consequenties zou hebben voor het vervoerssysteem. De overheid onderschatte haar rol<br />

in het voorbereidingsproces en verliet zich te veel op de organisatoren. De bezoekers<br />

onderschatten hun eigen verantwoordelijkheid door bij hun bezoek aan een evenement<br />

dat tot ver in de nacht zou duren geen kleding mee te nemen voor het geval het weer<br />

zou omslaan. [NIBRA en ES&E, 2001: 117A118]<br />

In 2002 werd wederom een Dance Valley georganiseerd. Om herhaling van de problemen<br />

te voorkomen werd het aantal bezoekers tot 40.000 beperkt. [Website Nieuwsdossier]<br />

A Gemeente Velsen<br />

A Politie regio Kennemerland<br />

A Politie regio AmsterdamAAmstelland<br />

A Korps Landelijke Politie Diensten<br />

126


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

A Regionale Brandweer Kennemerland<br />

A Regionale Brandweer ZaanstreekAWaterland<br />

A GGD Zuid en Midden Kennemerland<br />

A Rijkswaterstaat<br />

A Dance Valley B.V. (Verantwoordelijk organisator van het evenement)<br />

A United Dance Company (UDC) (Uitvoerend organisator van het evenement)<br />

A REP’S Beveiliging (particuliere beveiligingsorgansatie)<br />

A EHBD (Eerste Hulp bij Druggebruik, onderdeel van stichting Nursing & Education<br />

Consultancy)<br />

A Bezoekers Dance Valley<br />

""<br />

A NIBRA en ES&E, Dance Valley 2001. Een evaluatie van gebeurtenissen (Arnhem/<br />

’s Gravenhage, 2001)<br />

A http://www.kpvv.nl geraadpleegd 31A08A2010. (Kennisplatform Verkeer en<br />

Vervoer.)<br />

A http://www.nieuwsdossier.nl/dossier/2001A08A<br />

05/Chaors+na+afloop+Dance+Valley geraadpleegd 31A08A2010<br />

127


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 & 6 E F =<br />

<br />

A Trend: Verharding van de maatschappij t.a.v. criminaliteit<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

6 mei 2002<br />

!<br />

Op maandagavond 6 mei 2002 werd, even na zes uur, op het Mediapark te Hilversum<br />

Pim Fortuyn vermoord. Hij werd geraakt in hoofd, borst en hals. Zijn moordenaar,<br />

Volkert van der Graaf, werd nog diezelfde avond opgepakt. De linksAradicale<br />

milieuactivist zag Fortuyn als een gevaar voor de samenleving. De moord was volgens<br />

commentatoren en politici de ‘eerste politieke moord in Nederland sinds die op de<br />

gebroeders De Witt in 1672’ en het moment waarop Nederland ‘zijn onschuld’ verloor.<br />

De flamboyante Pim Fortuyn (1948A2002) was van 1972 tot 1989 universitair<br />

hoofddocent sociaalAeconomische politiek te Groningen, van 1988 tot 1992 directeur van<br />

de OVAStudentenkaart en van 1990 tot 1996 bijzonder hoogleraar arbeidsvoorwaarden<br />

van de overheid aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Daarnaast was hij actief als<br />

publicist en als columnist voor onder ander de Elsevier. Hij publiceerde titels als De<br />

verweesde samenleving (1995), De Islamisering van onze cultuur (1997) en<br />

Droomkabinet. Hoe Nederland geregeerd moet worden (2001). In zijn publicaties<br />

verkondigde Fortuyn een pittige mening over actuele onderwerpen als het asielbeleid, de<br />

zorg, het onderwijs, veiligheid en verkeer. Hij fulmineerde tegen het gebrek aan<br />

dualisme en openheid van politici en sprak zich uit voor de invoering referenda en een<br />

gekozen ministerApresident.<br />

Op 20 augustus 2001 maakte Fortuyn bekend politiek actief te willen worden. Later dat<br />

jaar werd hij door Leefbaar Nederland, een nieuwgevormde partij, gekozen tot<br />

lijsttrekker voor de parlementsverkiezingen van 15 mei 2002. Dit lijsttrekkerschap was<br />

van korte duur. Na een interview in de Volkskrant op 9 februari 2002, waarin hij onder<br />

andere de Islam ‘een achterlijke cultuur’ had genoemd, werd hij ontslagen. Daarop<br />

kondigde Fortuyn de oprichting van een eigen partij aan: de Lijst Pim Fortuyn (LPF). Zijn<br />

boek De puinhopen van acht jaar Paars (2002) fungeerde hiervoor als<br />

verkiezingsprogramma.<br />

Bij de presentatie van het boek in het Haagse ‘Nieuwspoort’ had het zogenoemde<br />

‘taartincident’ plaats, waarbij Fortuyn door linkse activisten was besmeurd met een taart.<br />

De discussie rond zijn veiligheid kwam hierdoor op gang. Hij verweet de media en linkse<br />

partijen dat zij hem ‘demoniseerden’, en daarmee een bijdrage leveren aan zijn<br />

onveiligheid, maar ging zelf een fel debat op het scherpst van de snede ook niet uit de<br />

weg.<br />

Bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2002, waar hij optrad als lijsttrekker van<br />

Leefbaar Rotterdam behaalde Fortuyn vervolgens een grote overwinning. De partij<br />

veroverde 17 van de 45 zetels en werd daarmee de grootste partij in de gemeenteraad.<br />

Er kwam een college tot stand tussen Leefbaar Rotterdam, CDA en VVD. Ondertussen<br />

werden de landelijke peilingen voor de LPF steeds gunstiger. Op de dag van de moord<br />

werd zelfs bekendgemaakt dat Lijst Pim Fortuyn de grootste partij zou kunnen worden en<br />

Fortuyn ministerApresident.<br />

Na de moord reageerde de Nederlandse samenleving ontzet. Zijn woonhuis in Rotterdam<br />

werd door duizenden mensen bezocht. Zij toonden hun verdriet en afschuw met<br />

bloemen, knuffels en brieven . Op het Binnenhof in Den Haag ontstonden rellen. Fortuyn<br />

werd op 11 mei 2002 onder massale publieke belangstelling tijdelijk bijgezet in het<br />

128


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

familiegraf in Driehuis, bij IJmuiden. Later werd hij in het Italiaanse dorp Provesano<br />

herbegraven.<br />

In overleg met de verweesde LPF werd besloten de verkiezingen toch doorgang te laten<br />

vinden. Deze leidden tot een aardverschuiving in de Tweede Kamer: de Lijst Pim Fortuyn<br />

behaalde uit het niets 1.358.942 stemmen, ofwel 26 zetels, en werd daarmee de tweede<br />

partij. Er komt een coalitie tot stand tussen CDA, LPF en VVD.<br />

De moord was aanleiding tot het onderzoek ‘De veiligheid en de beveiliging van Pim<br />

Fortuyn. Feiten en verantwoordelijkheden’ door de commissie Feitenonderzoek <strong>Veiligheid</strong><br />

en Beveiliging Pim Fortuyn, onder leiding van mr. H.F. van den Haak. (Den Haag 2002)<br />

De commissie concludeerde dat men in Nederland geen politieke moorden gewend is, en<br />

‘niet op het ondenkbare was ingesteld’. Verschillende overheidsdiensten waren tekort<br />

geschoten: de politiekorpsen hadden verzuimd gevoelige informatie door te spelen aan<br />

Den Haag, en de Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>sdienst en KLPD hadden nagelaten zorgvuldige<br />

analyses te maken van de situatie. Ook was de commissie van mening dat Fortuyn zijn<br />

eigen veiligheid in de weg had gestaan. Hij wenste geen permanente beveiliging en hield<br />

de overheid daarom niet voldoende op de hoogte van alle bedreigingen die hem<br />

bereikten. Daarnaast had de Lijst Pim Fortuyn meer kunnen doen om haar lijsttrekker te<br />

beveiligen. Desondanks was de commissie ervan overtuigd dat betere beveiliging de<br />

moord op Pim Fortuyn niet had kunnen voorkomen. [Heese 2006]<br />

6 mei 2002<br />

<br />

A Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties<br />

A KLPD<br />

A De Binnenlandse <strong>Veiligheid</strong>sdienst (taakvoorganger van Algemene InlichtingenA en<br />

<strong>Veiligheid</strong>sdienst)<br />

A De Lijst Pim Fortuyn (LPF)<br />

A Commissie Fietenonderzoek <strong>Veiligheid</strong> en Beveiliging Pim Fortuyn (CommissieAVan<br />

den Haak)<br />

""<br />

A Joustra, J.A.S. (ed.), Het fenomeen Fortuyn (Amsterdam 2002).<br />

A Brood, P. (ed.), De 25 dagen van Nederland. Beslissende momenten uit de<br />

vaderlandse geschiedenis (Zwolle 2005).<br />

A Heese, R. van, ‘CommissieAVan den Haak. De moord was niet te voorkomen’,<br />

Trouw, 29 juni 2006, via http://www.trouw.nl/archief/article1312456.ece<br />

geraadpleegd op 20A09A2010.<br />

129


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 ( : )<br />

<br />

A Multiculturalisering<br />

A Emotionalisering<br />

A Trend: Opkomst van het modern terrorisme<br />

A Trend: Toenemend gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed van<br />

gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaAaandacht en houding van de<br />

overheid<br />

2004 – 2005<br />

!<br />

Op de ochtend van 2 november 2004 werd filmmaker en columnist Theo van Gogh in<br />

Amsterdam vermoord. Op zijn eigen wijze had hij in de jaren daarvoor allerlei tartende<br />

uitspraken over de islam gedaan A overigens net als over een scala aan andere<br />

onderwerpen A en onder meer samen met de politica Ayaan Hirsi Ali de film Submission<br />

gemaakt, waarin de onderdrukking van vrouwen in de moslimgemeenschap aan de kaak<br />

werd gesteld. De dader was de in de jaren daarvoor sterk geradicaliseerde Mohammed<br />

Bouyeri. Hij trof Van Gogh met acht kogels en sneed hem de hals door. In zijn borst<br />

pinde hij met een mes een dreigbrief gericht aan Hirsi Ali vast.<br />

De moordenaar schoot later op de politie, naar hij later verklaarde in de hoop zelf ook als<br />

martelaar gedood te worden. Dat gebeurde niet; na een schot in zijn been werd hij<br />

gearresteerd. Bij zijn proces verklaarde hij tot zijn daad te zijn gekomen uit<br />

geloofsovertuiging. Hij voelde de verplichting om degene die de profeet beledigde, te<br />

doden. Bouyeri werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.<br />

De daad bracht een grote schok teweeg. Dit uitte zich in eerste instantie in stille en<br />

lawaaiAtochten, veel betuigingen van afschuw van burgers en politici, en was aanleiding<br />

tot brandstichtingen in moskeeën in Venray, Helden en Uden, vermoedelijk door rechts<br />

extremistische en rellende jongeren. In Uden werd ook een islamitische basisschool in<br />

brand gestoken. Koningin Beatrix en premier Balkenende bezochten Marokkaanse<br />

jongeren om met hen over de moord te spreken.<br />

Op langere termijn waren er verschillende gevolgen te onderkennen. De verhouding<br />

tussen moslims en nietAmoslims werd verder op scherp gezet. In de verontwaardiging<br />

over de moord was het buitengewoon lastig om te communiceren dat de moordenaar een<br />

zeer extremistische vorm van zijn geloof aanhing, die maar door heel weinigen in de<br />

moslimgemeenschap gedeeld werd. Kwesties als de integratie van moslims, dubbele<br />

nationaliteiten en dergelijke werden tot ernstig probleem gemaakt.<br />

Met deze moord ontstond bovendien bij de overheid en het publiek het gevoel dat het<br />

jihadisch terrorisme nu toch ook in Nederland voet aan de grond had gekregen. Dit werd<br />

later versterkt door de met veel publiciteit omgeven aanhoudingen van en processen<br />

tegen de leden van de zogenaamde Hofstadgroep, waar Bouyeri deel van had<br />

uitgemaakt. Het antiAterrorismebeleid werd aangescherpt en de bevoegdheden van AIVD<br />

en politie werden uitgebreid. Bedreiging van gezichtsbepalende figuren als Ayaan Hirsi Ali<br />

en Geert Wilders werd door de overheid nu zeer serieus genomen, wat leidde tot<br />

draconische maatregelen om hen tegen een dergelijke aanslag te beschermen.<br />

Een jaar na de aanslag werd geconstateerd dat de daad in die zin succesvol was geweest<br />

dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland inderdaad was ingeperkt. In een<br />

onderzoek van bureau Motivaction uit oktober 2005 bleek dat 52% van de (autochtone)<br />

Nederlanders vond dat de moord op Theo van Gogh het vrije debat in Nederland had<br />

130


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

gestopt. 60 Veel publicisten en artiesten voelden zich belemmerd om hun standpunten<br />

onverkort te uiten, uit vrees voor de gevolgen. 61 MuseumA en schouwburgdirecteuren en<br />

burgerlijke overheden, vooral op lokaal niveau, werden steeds voorzichtiger met het<br />

goedkeuren van voorstellingen of het maken van tentoonstellingen waar vanuit<br />

islamitische kring bezwaar tegen geuit werd of mogelijk aanstoot aan kon worden<br />

genomen. Toen eind 2005 in Denemarken ophef ontstond rond een serie cartoons<br />

waarop de profeet Mohammed werd afgebeeld, was er ook in de Nederlandse media<br />

nogal wat terughoudendheid om te tonen waar het nu eigenlijk om ging.<br />

<br />

A ministerApresident<br />

A politie<br />

A ministerie van Justitie<br />

A AIVD<br />

A media<br />

A lokale bestuurders<br />

<br />

60<br />

Motivaction, Factsheet Maatschappelijke Barometer: Vrijheid van meningsuiting, uitzending 2 november 2005<br />

(Amsterdam 2005).<br />

61<br />

Sandra Kooke, ‘Bedreigd, of bang het te worden’ in Trouw, de Verdieping van 28 oktober 2005.<br />

131


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

0 , <<br />

2005<br />

<br />

A Domein: Zorg voor veiligheid<br />

A Trend: Opkomst denken in veiligheidsregio’s<br />

A Hotspot: Vuurwerkramp Enschede<br />

A Hotspot: Cafébrand Volendam<br />

!<br />

In de nacht van 26 op 27 oktober 2005 ontstond er brand in de KAvleugel van het<br />

cellencomplex van het “DetentieA en Uitzetcentrum SchipholAOost”. In het cellencomplex<br />

dat begin jaren nul gebouwd werd als noodopvang voor de zogenoemde bolletjesslikkers,<br />

wachtten toen als illegaal in Nederland verblijvende personen op uitzetting. Bij de brand<br />

kwamen elf gedetineerden door koolmonoxidevergiftiging om het leven en raakten<br />

vijftien mensen, zowel bewaarders als celbewoners, gewond. Niet eerder waren zoveel<br />

doden gevallen bij een brand in een Nederlandse gevangenis. Zij konden niet meer uit<br />

hun cel worden bevrijd door de bewakers. Het merendeel van de 298 celbewoners van<br />

het complex die de brand overleefden, werd in andere locaties opgevangen. Drie<br />

gevangenen probeerden na de brand te ontsnappen maar werden snel opgepakt.<br />

Direct na de brand heeft het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart.<br />

Op 7 november 2005 werd de Libiër Ahmed Isa AlAJabali, in wiens cel de brand<br />

vermoedelijk begon, gearresteerd op verdenking van brandstichting. In 2007 is hij door<br />

de rechtbank in Haarlem tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld. In 2008 jaar ging op<br />

verzoek van de advocaat van de veroordeelde een nieuw onderzoek naar de toedracht<br />

van de brand van start. (Spiegel 2009) Begin september 2009 heeft het gerechtshof<br />

Amsterdam de verdachte in hoger beroep veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf<br />

wegens brandstichting. Een alternatief scenario dat inhield dat de brand op een andere<br />

plaats buiten de cel is ontstaan, wees het hof van de hand. Anders als twee jaar eerder<br />

hield het gerechtshof de verdachte niet verantwoordelijk voor de gevolgen van de brand.<br />

(www.rechtspraak.nl)<br />

Op 28 oktober 2005 heeft de Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> besloten een onafhankelijk<br />

onderzoek uit te voeren naar de brand en de daaraan gerelateerde omstandigheden. De<br />

gemeente Haarlemmermeer heeft op haar beurt aan de commissieAHendrikx de opdracht<br />

gegeven de uitoefening van gemeentelijke verantwoordelijkheden ten aanzien van<br />

brandbeveiliging en brandbestrijding te onderzoeken. (Hendrikx 2005) Terwijl de<br />

commissieAHendrikx concludeerde dat “de gemeente Haarlemmermeer in alle redelijkheid<br />

de verantwoordelijkheid heeft genomen die van een gemeente verwacht mag worden in<br />

het traject van vergunningverlening voor het cellencomplex Schiphol Oost” (Hendrikx<br />

2005: 46), stelde de Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> na afloop van het onderzoek met<br />

betrekking tot de lokale overheid vast dat zij “vanuit haar verantwoordelijkheid voor<br />

vergunningverlening, toezicht en handhaving, haar taak onvoldoende ingevuld [heeft]”.<br />

Zij had geen bouwvergunning mogen verlenen op basis van de beperkte informatie<br />

waarover zij beschikte en aan een bouwplan dat strijdig was met de bouwwetgeving.<br />

(OVV 2006: 178) Ook ten opzichte van twee andere overheidsinstanties die bij de brand<br />

betrokken waren, d.w.z. de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gebruiker van het<br />

cellencomplex en als primair verantwoordelijke voor de veiligheid van de gedetineerden<br />

en de Rijksgebouwendienst (RGD) als opdrachtgever voor de bouw en als eigenaar van<br />

het cellencomplex (OVV 2006: 7), waren de conclusies van de Onderzoeksraad Voor<br />

<strong>Veiligheid</strong> vernietigend. De organisatie van het cellencomplex was onvoldoende<br />

voorbereid en ingericht op het optreden bij brand. Het toezicht was beperkt. Vleugels J<br />

en K voldeden niet aan de brandveiligheidseisen in de bouwwetgeving. (OVV 2006: 174)<br />

In de KAvleugel was er geen fysieke maar slechts camerabewaking aanwezig, hetgeen<br />

tegen de veiligheidsregels indruiste. (Wiersma 2006: 523) Bovendien was niet alleen de<br />

132


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

communicatie en afstemming tussen de brandweer en de leiding van het cellencomplex<br />

maar ook de uitwisseling van informatie vooraf onvoldoende waardoor de brandweer<br />

vertraagd bij de brand aankwam en de situatie ter plaatse niet goed kon inschatten. Ook<br />

de opvang van de cellenbewoners na de brand en nazorg vond de Onderzoeksraad over<br />

het algemeen onder de maat. (OVV 2005:174A181)<br />

De conclusies van het rapport van de Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> bleven niet zonder<br />

politieke gevolgen. Minister Dekker van VROM en minister Donner van Justitie werden<br />

verantwoordelijk gehouden voor het falend overheidsoptreden en traden af. 39 van de<br />

illegalen die tijdens de brand in het cellencomplex SchipholAOost verbleven, hebben op<br />

31 augustus 2006 van toenmalige minister van Vreemdelingenzaken en immigratie,<br />

Verdonk, alsnog op humanitaire gronden een verblijfsvergunning gekregen. Ahmed Isa<br />

AlAJabali is in september 2009 het land uitgezet. (De Pers 2010)<br />

<br />

A Openbaar Ministerie (OM)<br />

A Brandweer<br />

A Koninklijke Marechaussee (KMar)<br />

A Onafhankelijke Commissie gemeentelijke verantwoordelijkheden cellenbrand<br />

Schiphol (commissieAHendrikx)<br />

A Onderzoeksraad Voor <strong>Veiligheid</strong> (OVV)<br />

A Ministerie van Justitie<br />

A Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)<br />

A Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)<br />

A Rijksgebouwendienst (RGD)<br />

A Vereniging Asieladvocaten en –juristen (VAJN)<br />

A Gemeente Haarlemmermeer<br />

A Rechtbank Haarlem<br />

A Stichting Een Royaal Gebaar<br />

A Ingenieursbureau DGMR<br />

A Onderzoeksraad voor <strong>Veiligheid</strong>: Brand cellencomplex Schiphol6Oost. Eindrapport<br />

van het onderzoek naar de brand in het detentie6 en uitzendcentrum Schiphol6<br />

Oost in de nacht van 26 op 27 oktober 2005, Den Haag 2006,<br />

http://www.onderzoeksraad.nl/docs/rapporten/rapport_schipholbrand.pdf<br />

A J.A.M. Hendrikx en J.D.Berghuijs, Brand in het Cellencomplex Schiphol Oost. Een<br />

evaluerende ‘quick scan’. Haarlemmermeer 2005.<br />

A J. Wiersma, Ook Brandweer in de fout bij Schipholbrand. In: Brand en Brandweer<br />

30(2006)10: 522A523.<br />

A E. Schat, Veertien kostbare minuten. In: Brand en Brandweer 30(2006)1: 6A9.<br />

A Elf doden bij brand cellencomplex Schiphol, Brand en Brandweer.<br />

Jubileumuitgave, 2006: 76A77.<br />

A van Roessel, Als de klant koning is … Marktdenken bij overheid heeft fatale<br />

gevolgen. In: De Groene Amsterdammer, 27.09.2006.<br />

A E. Vrijsen, <strong>Veiligheid</strong>: Botsing van Karakters. In: Elsevier, 16.09.2006.<br />

A J. Spiegel, Deskundigen steggelen verder over Schipholbrand. In: NRC<br />

Handelsblad, 11.08.2009<br />

A http://www.depers.nl/binnenland/338155/LibierASchipholbrandAlandAuitgezet.html<br />

(geraadpleegd op 06 september 2010).<br />

A http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/Verdachte+Schipholbrandzaak+veroorde<br />

eld+tot+18+maanden+gevangenisstraf.htm (geraadpleegd op 10 september<br />

2010).<br />

133


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

($ " " )<br />

is thans hoogleraar <strong>Veiligheid</strong> en Rampenbestrijding aan de TU Delft. Hij was tot<br />

1 april 2006 directeur onderzoek van het Nederlands Instituut voor Brandweer en<br />

Rampenbestrijding (NIBRA).<br />

Tot 1 juli 2003 was hij directeur van het Centrum voor Externe <strong>Veiligheid</strong> van het RIVM.<br />

Daarvoor was hij hoofd van de afdeling Kwaliteit van het Laboratorium voor<br />

Stralingsonderzoek van het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Sinds<br />

1 januari 1994 was Ben Ale verbonden aan het RIVM als wetenschappelijk onderzoeker.<br />

Daarvoor werkte hij vanaf 1980 voor het Directoraat Generaal Milieubeheer. In dit<br />

ministerie werkte hij op het gebied van de risico analyse en de risico beheersing, eerst<br />

als deskundige later als coördinator en afdelingshoofd.<br />

In deze functie was Ben Ale verantwoordelijk voor de formulering en implementatie van<br />

het externe veiligheidsbeleid in Nederland. In het kader van dit werk kwam onder meer<br />

“Omgaan met Risico’s” tot stand, het document waarin de regering haar opvattingen<br />

over omgaan met risico’s heeft neergelegd.<br />

Voor zijn werkkring bij VROM was Ben Ale werkzaam bij DSM in de afdeling<br />

explosieonderzoek. In dit laboratorium werd onderzoek gedaan naar de stabiliteit van<br />

chemicaliën en reactoren en naar het explosiegedrag van gasmengsels onder extreme<br />

condities.<br />

In 1995 ontving Ben Ale de Distinguished Achievement Award van de Society for Risk<br />

Analysis als erkenning voor een uitstekende bijdrage aan het veld van de risico analyse.<br />

Ben Ale is lid van de Board of Directors van de International Association for Probabilistic<br />

Safety Analysis and Management (IAPSAM).<br />

** is werkzaam bij FME, de ondernemersorganisatie voor de technische<br />

industrie actief als beleidsadviseur Europese productregelgeving, normalisatie en<br />

certificatie. Hij houdt zich onder andere bezig met het wegnemen van<br />

handelsbelemmeringen door harmonisatie van Europese productregels en het bevorderen<br />

daarvan in de rest van de wereld. Ook zorgt Bakker, in het kader van normalisatie, voor<br />

een goede organisatie voor het opstellen en gebruiken van productnormen.<br />

Bakker is president van CENELEC. CENELEC is de Europese organisatie die zich<br />

bezighoudt met de productie van elektrotechnische normen.<br />

Daarnaast is op zijn initiatief de verplichte gang naar een certificatieAinstelling voor EMC<br />

verwijderd. Met betrekking tot de Laagspanningsrichtlijn heeft hij tot nu toe weten te<br />

voorkomen dat de oude, maar uitstekend functionerende, richtlijn inhoudelijk is<br />

gewijzigd. Bakker speelt een sleutelrol bij het opstellen van industriestandpunten, zodat<br />

de Europese regelgevers daar terdege rekening mee houden.<br />

! studeerde geschiedenis en internationale betrekkingen in Utrecht.<br />

Van 2006 tot 2010 was hij bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) en het<br />

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) betrokken bij verschillende<br />

projecten. Hij is in het bijzonder geïnteresseerd in de geschiedenis van de Koude Oorlog.<br />

* + , is criminoloog, politieonderzoeker en directeur van Bureau Beke. Sinds<br />

1986 publiceert hij op diverse terreinen van de criminaliteit, veiligheidsbeleid en de<br />

strafrechtsketen. Recente publicaties waarbij hij betrokken was: criminaliteit onder<br />

Antillianen (Verborgen problemen, 2008), geweld tegen politieambtenaren (Bont en<br />

Blauw, 2009), het nodale politieconcept (Nodale praktijken, 2009), notoire<br />

ordeverstoorders (Rellen om te rellen, 2009), grootschalige ordeverstoringen<br />

(Strandrellen in Hoek van Holland, 2009), Problematische jeugdgroepen in Nederland<br />

(2010), Dodelijk huiselijk geweld (Tot de dood ons scheidt, 2010) en Burgerparticipatie in<br />

de opsporing (2010).<br />

- + " is hoogleraar rechtsvergelijking aan de Universiteit van Tilburg en<br />

criminoloog. Hij deed o.a. in opdracht van de commissie Van Traa onderzoek naar de<br />

134


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

georganiseerde criminaliteit en maakte deel uit van de commissie dat de beveiliging van<br />

Pim Fortuyn onderzocht. Fijnaut volgde na het voortgezet onderwijs de Nederlandse<br />

Politie Academie, waarna hij vervolgens criminologie en filosofie studeerde aan de<br />

Katholieke Universiteit Leuven. Voordat Fijnaut het hoogleraarsambt (in Rotterdam,<br />

Leuven en daarna Tilburg) aanvaardde, werkte hij als inspecteur bij wat toen heette de<br />

gemeentepolitie van Tilburg.<br />

. / coördineert en verricht onderzoek naar terrorisme en<br />

contraterrorisme. Daarnaast houdt ze zich bezig met de inhoudelijke opzet van een<br />

onderzoeksdatabase van onderzoek naar radicalisering, terrorisme en contraterrorisme.<br />

Ze is tevens verantwoordelijk voor de coördinatie van stages en onderzoek.<br />

0 . // studeerde af aan de Vrije Universiteit te Amsterdam in contemporaine<br />

geschiedenis. Hij was vervolgens werkzaam bij de vakgroep contemporaine geschiedenis<br />

van diezelfde universiteit (1979A1980), bij de subfaculteit maatschappijgeschiedenis van<br />

de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) (1980A1987), bij de studierichtingen<br />

Japankunde en ondernemen in Pacific Azië van de Economische Faculteit van de EUR<br />

(1987A1999) en bij het Instituut Geschiedenis in Den Haag (1987A1999). Van 1999 tot<br />

2002 was hij bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie in Amsterdam<br />

coördinator van het onderzoek naar de gebeurtenissen voor, tijdens en na de val van<br />

Srebrenica. Vanaf 2000 was hij tevens universitair hoofddocent geschiedenis van<br />

internationale betrekkingen van de Universiteit Utrecht; vanaf 2005 ook in de<br />

hoedanigheid van SocratesAhoogleraar voor politieke en culturele reconstructie vanuit<br />

humanistisch perspectief. Van 2007 tot 2009 was hij hoogleraar terrorisme en<br />

contraterrorisme bij de Campus Den Haag van de Universiteit Leiden. Met ingang van<br />

2010 is hij volledig werkzaam bij de Universiteit Utrecht met als bijzonder taakgebied:<br />

intelligence en nationale veiligheid.<br />

1 ! . is directeur van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb en<br />

bijzonder hoogleraar Geneesmiddelenbewaking en geneesmiddelveiligheid aan de<br />

Rijksuniversiteit Groningen. Hij studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit te<br />

Amsterdam en was eerder werkzaam als tropenarts en huisarts.<br />

, 1 studeerde in 1991 cum laude af in de Bestuurskunde (Universiteit<br />

Twente) en promoveerde in 1996 cum laude op zijn proefschrift ‘Strategische<br />

misdaadanalyse en stedelijke criminaliteit’. Sinds 1996 coördineert hij bij het<br />

Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum (WODC) onder meer de Monitor<br />

Georganiseerde Criminaliteit, een doorlopend onderzoeksproject naar de aard van de<br />

georganiseerde criminaliteit in Nederland op basis van systematische analyses van<br />

grootschalige opsporingsonderzoeken. Edward Kleemans is – naast zijn functie van<br />

hoogleraar – tevens Hoofd Afdeling Rechtshandhaving, Criminaliteit en Sancties van het<br />

WODC.<br />

1 is militair historicus. Hij was tot 2010 verbonden aan het departement<br />

Geschiedenis en Kunstgeschiedenis (Geschiedenis der Internatonale Betrekkingen) van<br />

de Universiteit Utrecht. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van de internationale<br />

betrekkingen met een bijzondere aandacht voor defensievraagstukken en<br />

mensenrechten.<br />

Tot 2000 was hij verbonden aan het Instituut voor Militaire Geschiedenis (IMG) te Den<br />

Haag. Sinds 2000 werkte Klep als onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse<br />

Geschiedenis (ING, project Nederlandse ontwikkelingssamenwerking) en als docent bij<br />

Roosevelt Academy (University College) in Middelburg. Hij werkte tevens als freelance<br />

historicus en gaf les aan verschillende opleidingsinstituten van het ministerie van<br />

Defensie. Klep promoveerde op een onderzoek naar drie recente vredesmissies:<br />

Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies<br />

(Amsterdam, 2008).<br />

<br />

135


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

" is in de afgelopen jaren betrokken geweest bij verschillende projecten.<br />

Zo deed hij onderzoek bij de gemeentepolitie Haarlem met betrekking tot<br />

reorganisatieproject bij het korps en was betrokken bij Het Projekt Kwantificering<br />

Politiewerk (PKP), werkte hij in het kader van Budgetverdeling bij de Nederlandse Politie<br />

alsmede aan diverse monitoren, waarbij ervaringen en meningen van de bevolking<br />

werden gemeten op aspecten die voor de politie van belang zijn. Ook was Schreuder<br />

betrokken bij het project Prestatiebekostiging bij de Nederlandse Politie.<br />

2 ! 0 is arts Maatschappij en Gezondheid en epidemioloog en is sedert<br />

1995 hoofd van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding. Naast zijn werk voor<br />

de LCI is hij voorzitter van de Werkgroep Infectieziekten en Arbeid (WIZA) en lid van de<br />

Commissie Immunisatie Militairen (CDIM). Hij is voorzitter van de profielcommissie<br />

Infectieziektebestrijding en van de programmacommissie Sociaal verpleegkundige soaA<br />

bestrijding van de NSPOH. Tevens had hij een aantal keren zitting in adviescommissies<br />

van de Gezondheidsraad (bioterrorisme, influenzavaccinatie en hepatitis C), en was hij lid<br />

van de adviesraad van de Hepatitis Stichting. In 2004 promoveerde hij op studies naar<br />

de moleculaire epidemiologie van hepatitis A en B.<br />

0 is beleidsmedewerker bij de VoedselA en Warenautoriteit, Bureau<br />

Risicobeoordeling<br />

, * ! ) is projectleider Programmasturing en Control bij het ministerie van<br />

Binnenlandse Zaken<br />

1 3 0 studeerde Bestuurskunde aan de Universiteit Twente en promoveerde<br />

aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Sinds 1999 werkt ze bij het SCP. Hier verricht ze<br />

onderzoek op het terrein van de sociale (on)veiligheid. Ze houdt zich vooral bezig met<br />

slachtofferschap en onveiligheidsbeleving, de invloed van de sociale context en de<br />

effectiviteit van het veiligheidsbeleid.<br />

Sinds 1 juli 2009 is zij tevens bijzonder hoogleraar Sociale veiligheid in de stedelijke<br />

publieke ruimte aan de Faculteit der MaatschappijA en Gedragswetenschappen van de<br />

Universiteit van Amsterdam.<br />

<br />

136


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

4$ ""<br />

Adang, O.M.J., Boven de pet? Een onderzoek naar grootschalige ordehandhaving in<br />

Nederland (Apeldoorn 2009).<br />

Adang, O.M.J., R. van der Wal, en H. Quint, Zijn wij anders? Waarom Nederland geen<br />

grootschalige etnische rellen heeft (Apeldoorn 2010).<br />

Akel, I, 'Migranten en de georganiseerde criminaliteit', in: E.R. Muller (red.), De<br />

georganiseerde criminaliteit in Nederland. Het criminologisch onderzoek voor de<br />

parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden in discussie (Gouda 1996)<br />

109A112.<br />

Aken, D. van, Handboek ontwerpen van veilige producten (Utrecht 1996).<br />

Aken, D. van, red., Handboek veiligheid van speelgelegenheden. Richtlijnen voor beheer<br />

(Amsterdam 2003).<br />

Ale, B.J.M., Achtergrondstudie Risico's en veiligheid; Een historische schets (Delft 2003).<br />

Ale, B.J.M., 'Risicoanalyse', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Deventer 2009) 327A355.<br />

Ale, Ben (Interview, 26 juli 2010).<br />

'Alle ins en outs van wetgeving en normen', Webpagina,<br />

http://www.euronorm.net/content/template.php?itemID=216.<br />

'Alles op een rij A Recht & Criminaliteit A Liquidaties in de onderwereld', Webpagina,<br />

http://www.allesopeenrij.nl/lijsten/criminaliteit/liquidaties_onderwereld.html.<br />

Anoniem, 'Supporters slaags, dode bij voetbalrel', NRC Handelsblad (maart 24, 1997).<br />

'Bepalingen over de brandweerzorg.pdf'.<br />

Bergh, B. van den, en R. Gudde, 'Deskundigen spreken nooit het laatste woord.<br />

Interview met Rüdiger Safranski.', in: H. Boutellier (red.), Leven in de<br />

risicosamenleving (Amsterdam 2005) 27A33.<br />

Berghuis, A.C., 'Punitiviteitsfeiten', in: H. Boutellier en M. Moerings (red.), Hoe punitief is<br />

Nederland? (Arnhem 1994) 299A311.<br />

Bierens, J.J.L.M., 'Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR)', in:<br />

E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing. (Deventer 2009)<br />

817A842.<br />

Boom, W.H. van, en C.J.M. van Doorn, 'Productaansprakelijkheid en productveiligheid',<br />

in: E.H. Hondius en G.J. Rijken (red.), Handboek Consumentenrecht (Zutphen<br />

2006) 261–280.<br />

Bos, J.G.H. en W. de Jong, 'Crisiscommunicatie', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies<br />

over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 429A445.<br />

Boutellier, H., De veiligheidsutopie : hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad<br />

en straf. 2e ed. (Den Haag 2003).<br />

Boutellier, H., Leven in een risicosamenleving (Amsterdam 2005).<br />

Boutellier, H., Meer dan veilig: over bestuur, bescherming en burgerschap (2005).<br />

Boutellier, H., Solidariteit en slachtofferschap: de morele betekenis van criminaliteit in<br />

een postmoderne cultuur (Amsterdam 2008).<br />

Boutellier, H., 'Toename criminaliteit én onveilig gevoel: Waarom maatschappelijk werk<br />

zich met veiligheid moet bezighouden', Maatwerk, tijdschrift voor maatschappelijk<br />

werk (2003).<br />

Boutellier, H., '<strong>Veiligheid</strong>sutopie', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 125A151.<br />

Boutellier, H., en R. van Steden, <strong>Veiligheid</strong> en burgerschap in een netwerksamenleving<br />

(Den Haag 2008).<br />

Boutellier, J.C.J., 'Tussen controle en vertrouwen. De ontwikkeling van veiligheid en<br />

burgerschap', in: M. de Keizer (red.), Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007).<br />

Bovenkerk, F., C.J.C.F. Fijnaut, H. G. van de Bunt, en G.J.N. Bruinsma, 'De<br />

georganiseerde criminaliteit in Nederland: het criminologisch onderzoek voor de<br />

parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden in discussie', Tijdschrift<br />

voor Criminologie 38, no. 2 (1996): 102A119.<br />

137


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Brants, K., 'Risico’s, schandalen en publiciteit. De nieuwswaardigheid van een falende<br />

overheid', PROCES Tijdschrift voor strafrechtspleging, no. 2 (2008): 47A54.<br />

Bron, R.P., 'Inlichtingendiensten', in: E.R. Muller (red.), Terrorisme : studies over<br />

terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008) 545A578.<br />

Bron, R.P., en S.D. Schaap, 'De organisatorische omgeving van de brandweer in<br />

ontwikkeling: de opkomst van de veiligheidsregio.', in: I. Helsloot, E.R. Muller, en<br />

J.D. Berguijs (red.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en<br />

omgeving. (Deventer 2007) 169A204.<br />

Bruinsma, G.J.N., 'De stad en de sociale onveiligheid', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>.<br />

Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 279A<br />

318.<br />

Bruinsma, G.J.N., 'Oorzaken van veranderingen in onveiligheid', E.R. Muller (red.), in:<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 189A210.<br />

Bruinsma, G.J.N., W. Bernasco, en H. Elffers, De stad en sociale onveiligheid: een state6<br />

of6the6art van wetenschappelijke kennis in Nederland (Leiden 2004).<br />

Bunt, H. G. van de, 'Op de kompas van het onveiligheidsgevoel. De grens van<br />

onveiligheid'. Diesrede, Amsterdam, 2003.<br />

Bunt, H. G. van de, E.R. Kleemans, en C. J. de Poot, Georganiseerde criminaliteit in<br />

Nederland: derde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit<br />

(Den Haag 2007).<br />

Bunt, H. G. van de, en R.van Swaaningen, 'Van criminaliteitsbestrijding naar<br />

angstmanagement', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 663A676.<br />

Bunt, H. van de, 'Organised Crime Policies in the Netherlands', in: C.F. Fijnaut en L. Paoli<br />

(red.), Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and Control Policies in the<br />

European Union and Beyond (Dordrecht 2004) 677A713.<br />

Buro Jansen en Janssen, Onder druk, terrorismebestrijding in Nederland (Breda 2006).<br />

Buruma, Y., 'Victimalisering van het strafrecht', in: M. Moerings, H. Boutellier, M. Junger,<br />

en C. Kelk (red.), Hoe punitief is Nederland? (Arnhem 1994) 211A233.<br />

BVD, Aan het begin van de 21e eeuw; dreigingsbeeld en positionering BVD (Leischendam<br />

2001).<br />

Cachet, A., 'Maatschappelijke integratie van de politie', in: A. Cachet, E.J. van der Torre,<br />

en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van politie in Verandering (Den<br />

Haag 1998) 43A55.<br />

Cachet, A., en A.B. Ringeling, 'Integraal veiligheidsbeleid: goede bedoelingen en wat<br />

ervan terechtkwam', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 635A660.<br />

Cafébrand Nieuwjaarsnacht. Eindrapport (2001).<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek, De Nederlandse economie 1996 (Voorburg/Heerlen<br />

1997).<br />

'CIV', Webpagina, http://www.civAvoetbal.com/.<br />

Cleiren, C.P.M., 'Toezicht op rechtshandhaving', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies<br />

over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 503A540.<br />

'Codex Alimentarius voor beginners', Journaal Warenwet. Tijdschrift voor<br />

levensmiddelen6 en productenrecht (2002).<br />

Commissie van de Europese Gemeenschappen, 'Mededeling van de Commissie aan de<br />

Raad over de herziening van de Internationale Gezondheidsregeling in het kader<br />

van de Wereldgezondheidsorganisatie' (Den Haag 2004).<br />

Consument en <strong>Veiligheid</strong>, Langer leven: een kwestie van gezond gedrag (Amsterdam<br />

2000).<br />

Damme, Leon van. (Interview, 31 augustus 2010)<br />

Adviescommissie Informatiestromen <strong>Veiligheid</strong>, Data voor daadkracht.<br />

Gegevensbestanden voor veiligheid: observaties en analyse (z.p. 2007).<br />

Davids, W.J.M., Rapport commissie van onderzoek besluitvorming Irak (Amsterdam<br />

2010).<br />

'De slag om het Zuiderpark', Webpagina,<br />

<br />

138


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

http://www.haguecityfirm.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=49<br />

%3AdeAslagAomAhetA<br />

zuiderpark&catid=78%3Auser4category&Itemid=189&showall=1.<br />

'Descentrum A Geboren tussen 1947 en 1976?', Webpagina,<br />

http://www.descentrum.nl/home.php?line=001A070.<br />

Dienst Nationale Recherche Informatie, <strong>Nationaal</strong> dreigingsbeeld. Zware of<br />

georganiseerde criminaliteit (Zoetermeer 2004).<br />

Dijk, A.J. van, '<strong>Veiligheid</strong>sconstructie', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 397A454.<br />

Dorn, N., en H. van de Bunt, Bad thoughts; towards an Organised Crime Harm<br />

Assessment and Prioritisation System (OCHAPS) (Rotterdam 2010),<br />

http://english.wodc.nl/onderzoeksdatabase/feitelijkeAernstAvanAvormenAvanA<br />

georganiseerdeAmisdaadAalsmedeAdeAeffectiviteitAvanA<br />

bestrijding.aspx?cp=45&cs=6802.<br />

Duin, M.J. van, 'Rampen in Nederland', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over crisis<br />

en crisisbeheersing (Deventer 2009) 33A60.<br />

Duyne, P.C. van, R.F. Kouwenberg, en G. Romeijn, Misdaadondernemingen.<br />

Ondernemende misdadigers in Nederland (Arnhem 1990).<br />

Duyvendak, J.W., 'Dodewaard: de kerncentrale. De strijd van de<br />

antikernenergiebeweging', in: W. van den Doel (red.), Nederland in de twintigste<br />

eeuw (Amsterdam 2005).<br />

Egter van Wissekerke, F.R., De Richtlijn inzake Algemene Productveiligheid (Deventer<br />

2005).<br />

Engelen, D., De Militaire Inlichtingen Dienst 191462000 (Den Haag 2000).<br />

Engelen, D., Frontdienst, De BVD in de koude oorlog (Den Haag 2007).<br />

Ferwerda, H.B., en L.H.M. Gelissen, 'Voetbalcriminaliteit. Veroveren de hooligans het<br />

publieke <strong>domein</strong>?', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het Ministerie<br />

van Justitie 27, no. 1 (2001): 84A94.<br />

Ferwerda, H.B., I. van Leiden, en N. Arts, Rellen om te rellen: eens studie naar<br />

grootschalige openbare orde6verstoringen en notoire ordeverstoorders<br />

(Apeldoorn/Arnhem 2009).<br />

Fijnaut, C.J.C.F. (Interview, 14 september 2010).<br />

Fijnaut, C.J.C.F., De geschiedenis van de Nederlandse politie (Amsterdam 2007).<br />

Fijnaut, C.J.C.F., 'Politiële samenwerking in de Europese Unie', in: E.R. Muller (red.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 541A586.<br />

Fijnaut, C.J.C.F., en L. Paoli, Organised crime in Europe: concepts, patterns, and control<br />

policies in the European Union and beyond (Dordrecht 2004).<br />

Gabriels, René, Intellectuelen in Nederland. Publieke controversen over kernenergie,<br />

armoede en Rushdie (Amsterdam 2001).<br />

'Geen verboden onderscheid naar homoseksuele gerichtheid of geslacht door mannen die<br />

seksuele contacten hebben (gehad) met andere mannen uit te sluiten van het<br />

geven van bloed | CGB', Webpagina, http://www.cgb.nl/oordeel/1998A137.<br />

'Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen', Webpagina,<br />

http://www.ghor.nl/kr_rgf/.<br />

Geudens, S., 'Zonder oorlog geen voetbal. Voetbalspel en beschavingsproces', Streven.<br />

Cultureel Maatschappelijk Maandblad (2004),<br />

http://www.streventijdschrift.be/artikels/04/Geudens 2004VoetbalOorlog.htm.<br />

Graaf, Beatrice de (Interview, 12 juli 2010).<br />

Graaff, B. de, 'Onze cowboys in Verweggistan', Groene Amsterdammer (4 augustus<br />

2010).<br />

Graaff, B. de, en C. Wiebes, Villa Maarheze, De geschiedenis van de inlichtingendienst<br />

buitenland (Den Haag 1998).<br />

Graaff, Bob de (Inteview, 26 juli 2010).<br />

Greenpeace, The Chernobyl catastrophe. Consequences on human health, Bewerkt door<br />

Burton Bennett, Michael Repacholi, en Zhanat Carr (Amsterdam 2006).<br />

Groenhuijsen, M.S., 'Het slachtoffer in de strafrechtelijke procedure; de implementatie<br />

<br />

139


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

van het Europees Kaderbesluit', Justitiële verkenningen: documentatieblad van<br />

het Ministerie van Justitie, no. 3 (2007): 69A91.<br />

Grootheest, A.C. van. (Interview, 20 september 2010).<br />

Grotens, M., en Ministerie van Binnenlandse Zaken, Geweld op straat : uitkomsten van<br />

het Twaalf Stedendebat (Den Haag 1998).<br />

Hagen, R.R., L. Witloks, en W. Jong, 'Praktijkvisie brandpreventie en regelgeving: Over<br />

de relatie tussen de ontwikkeling van de brandveiligheidsregelgeving en de<br />

werkwijze van de brandweer', in: I. Helsloot (red.), Brandweer. Studies over<br />

organisatie, functioneren en omgeving (Deventer 2007) 749A767.<br />

Heijden, Y. van der, 'Interview directeur Jaap Smit van Slachtofferhulp Nederland.<br />

‘Slachtofferhulp is een seculiere vorm van pastoraat', Secondant: tijdschrift van<br />

het Centrum voor Criminaliteitspreventie en <strong>Veiligheid</strong> (2009).<br />

Helsloot, I., 'De veiligheidsketen', in: I. Helsloot (red.), Crisis. Studies over crisis en<br />

crisisbeheersing (Alpen aan den Rijn 2009) 299A326.<br />

Helsloot, I., 'Fysieke veiligheid', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alpen aan den Rijn 2004) 345A372.<br />

Helsloot, I., en J.E. van Steenbergen, Infectieziektebestrijding: studies naar organisatie<br />

en werking in de praktijk (Den Haag 2005).<br />

Heres, H.L., 'Warenwet', in: E.H. Hondius en G.J. Rijken (red.), Handboek<br />

Consumentenrecht (Zutphen 2006) 281–306.<br />

Hert, P.J.A. de, en S. Gutwirth, '<strong>Veiligheid</strong> en grondrechten: het belang van een<br />

evenwichtige privacypolitiek', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over<br />

inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 587A634.<br />

Hoek, J.A.R. van den, 'LegionellaAuitbraak in Amsterdam: koeltoren als bron', Nederlands<br />

tijdschrift voor Geneeskunde, no. 150 (2006): 1808A1811.<br />

'Hoge bomen in de misdaad', Hoge Bomen (2 mei 2006).<br />

'Home A Nieuwsdossier', Webpagina, http://www.nieuwsdossier.nl/dossier/2001A08A<br />

05/Chaors+na+afloop+Dance+Valley.<br />

Hoopen, Margaretha Marianne ten, Zorg op recept. De relatie apotheker6<br />

geneesmiddelengebruiker in veranderend maatschappelijk en juridisch perspectief<br />

(Den Haag 2001).<br />

Hout, Bas, De jacht op 'de erven Bruinsma' en de Delta6organisatie: hoe de CID6Haarlem<br />

het IRT opblies (Amsterdam 2000).<br />

Hout, Bas van, en Marieke Prinsen Geerligs, De jacht op 'de erven Bruinsma' en de Delta6<br />

organisatie: hoe de CID6Haarlem het IRT opblies (Amsterdam 2000).<br />

Huisman, W., '<strong>Veiligheid</strong> en regelnaleving door organisaties', in: E.R. Muller (red.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 455A472.<br />

Husken, M., In de ban van Bruinsma (Amsterdam 2005).<br />

'Infectieziektebestrijding' (TK 25295 Den Haag 1996).<br />

'Instituut Asbestslachtoffers | Asbest', Webpagina,<br />

http://www.asbestslachtoffers.nl/primosite/show.do?ctx=145975,263752&anav=<br />

263753.<br />

Jacobs, M.J.G., M.Y. Bruinsma, en J.W.M.J. van Poppel, Aard en omvang van ongewenst<br />

gedrag tegen werknemers met een publieke taak: een vervolgonderzoek (Tilburg<br />

2009).<br />

Jansen, L., Van TAS tot vangnet voor asbestslachtoffers (Den Haag 2002).<br />

Jonker, E., 'Van veiligheidskooi naar kreukelzone. Over onzekerheid en vertrouwen', in:<br />

M. de Keizer en S.C. Roels (red.), Staat van <strong>Veiligheid</strong>. De Nederlandse<br />

samenleving sinds 1900 (Zutphen 2007).<br />

Jonkers, A.P., Voedsel en geneesmiddelen. Casestudie ten behoeve van het project<br />

veiligheid (Den Haag 2007).<br />

Käss, G., Legionella…. Een ramp: 10 jaar Stichting Veteranenziekte (Zutphen 2009).<br />

Kelk, C., 'Verbreding van het punitieve spectrum', in: J.C.J. Boutellier (red.), Hoe punitief<br />

is Nederland? (Arnhem 1994) 13A44.<br />

Kerkhof, J.H.T.C. van der, en J.E. van Steenbergen, 'Introductie infectieziektebestrijding',<br />

in: I. Helsloot en J.E. van Steenbergen (red.), Infectieziektebestrijding. Studies<br />

<br />

140


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

naar organisatie en werking in de praktijk (Den Haag 2005).<br />

Kiemel, J., en W. ten Kate, 'De programmatische aanpak van mensenhandel en<br />

mensensmokkel', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het Ministerie<br />

van Justitie (2007): 96A106.<br />

Kleemans, E.R., 'Crossing Borders: Organised Crime in the Netherlands', in: C.J.C.F.<br />

Fijnaut en L. Paoli (red.), Organised Crime in Europe. Concepts, Patterns and<br />

Control Policies in the European Union and Beyond (Dordrecht 2004) 303A327.<br />

Kleemans, E.R., Georganiseerde criminaliteit in Nederland: tweede rapportage op basis<br />

van de WODC6monitor (Den Haag 2002).<br />

Kleemans, E.R., 'Organized Crime, Transit Crime, and Racketeering', Crime and Justice. A<br />

Review of Research, no. 35 (2007): 163A215.<br />

Kleemans, E.R., E.A.I.M. van den Berg, H.G. van de Bunt, en M. Brouwers,<br />

Georganiseerde criminaliteit in Nederland: rapportage op basis van de WODC6<br />

monitor (Den Haag 1998).<br />

Kleemans, E.R., C.J. de Poot, en S.N. Kalidien, Criminele carrières in de georganiseerde<br />

misdaad. Cahiers 2007A13 (Den Haag 2007).<br />

Kleemans, Edward (Interview, 30 augustus 2010).<br />

Klep, C., en R. van Gils, Van Korea tot Kabul: de Nederlandse militaire deelname aan<br />

vredesoperaties sinds 1945 (Den Haag 2005).<br />

Klep, Christ (Interview, 5 juli 2010).<br />

Kool, R.S.B., 'Uit de schaduw', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het<br />

Ministerie van Justitie 25, no. 9 (1999): 60A73.<br />

Koren, Yaèl, 'Tsjernobyl als Nederlandse ramp', Andere Tijden,<br />

http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/2899536/afleveringen/3587776/.<br />

'KpVV | Welkom bij KpVV', Webpagina,<br />

http://www.kpvv.nl/templates/mercury.asp?page_id=2034.<br />

Kreijl, C.F., Volksgezondheid toekomst verkenning 2006. Ons eten gemeten (Bilthoven<br />

2004).<br />

Leeuwen, K. van, Juridische aspecten van productveiligheid (Deventer 1990).<br />

Leun, J. van der, M. Kromhout, M. Easton, en F. Weerman, 'Criminaliteit, migratie en<br />

etniciteit', Tijdschrift voor Criminologie 2 (2010): 107A121.<br />

Leun, J.P. van der, en G. Engbersen, 'Illegalen, vreemdelingenbeleid en criminaliteit', in:<br />

I. Helsloot (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen<br />

(Alphen aan den Rijn 2004) 233A252.<br />

Lochem, P.J.P.M. van, 'Van brandweerzorg naar rampenbestrijding: ontwikkeling van het<br />

brandweerbestel van 1940A2006', in: I. Helsloot, E.R. Muller, en J.D. Berghuijs<br />

(red.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren en omgeving (Deventer<br />

2007) 47A89.<br />

Luiijf, H.A.M., 'Cyberterrorisme', in: E.R. Muller en U. Rosenthal (red.), Terrorisme :<br />

studies over terrorisme en terrorismebestrijding (Deventer 2008) 149A168.<br />

Maas, C., 'Justitie en strafrechtpleging', in: Sociaal en Cultureel Planbureau (red.),<br />

Sociaal Cultureel Rapport 2002. De kwaliteit van de quartaire sector (Den Haag<br />

2002) 631A688.<br />

Meere, F.B.J. de, en C. Sepers, Een verwrongen beeld?: kranten6 en persberichten<br />

tijdens de BSE6crisis (Den Haag 2000).<br />

Middelburg, B., De dominee: opkomst en ondergang van mafiabaas Klaas Bruinsma. 30e<br />

ed. (Amsterdam 2008).<br />

Middelburg, B., De oorlog in de Amsterdamse onderwereld (Amsterdam 2009).<br />

Middelburg, B., Pandora dossiers. De Dominee (Amsterdam 2008).<br />

Middelburg, B., en P. Vugts, Oorlog in de Amsterdamse onderwereld (Amsterdam 2009).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken. Brief, 'TK 30821' (2006).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Politie in Nederland (Den Haag 2000).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Politiemonitor Bevolking 2005. Landelijke rapportage<br />

(Hilversum 2005).<br />

Ministerie van Justitie, 'Evaluatie van de Wet collectieve afhandeling massaschade' (Den<br />

Haag 2010).<br />

Ministerie van Justitie, 'Georganiseerde criminaliteit', Webpagina,<br />

<br />

141


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

http://www.wodc.nl/onderzoek/cijfersAenAprognoses/GeorganiseerdeA<br />

criminaliteit/.<br />

Ministerie van Justitie, en Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 'Zinloos<br />

Geweld. Momentopname, nr. 1' (Den Haag, 1999).<br />

Ministerie van VROM, Asbest in en om het huis (Den Haag 2009).<br />

Ministerie van VWS, '<strong>Veiligheid</strong> in de privésfeer, Tweede Kamer de Staten Generaal,<br />

vergaderjaar 1983 – 1984' (Den Haag 1984).<br />

Ministerie van VWS, en Voedsel en Warenautoriteit, Productveiligheid in Europa. Gids<br />

voor corrigerende actie inclusief terughalen van producten (Den Haag 2004).<br />

Moerings, M., en H. Boutellier, Hoe punitief is Nederland? (Arnhem 1994).<br />

Mooij, A., De onzichtbare vijand: over de strijd tegen infectieziekten (2007).<br />

Moor, L.G., en K. van der Vijver, Het gezag van de politie (Dordrecht 2000).<br />

Muller, E.R., <strong>Veiligheid</strong>: studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den<br />

Rijn 2004).<br />

Muller, E.R., en U. Rosenthal, Terrorisme : studies over terrorisme en<br />

terrorismebestrijding (Deventer 2008).<br />

Muller, E.R., R.F.J. Spaaij, A.G.W. Ruitenberg, en M. van Leeuwen, Trends in terrorisme<br />

(Alphen aan den Rijn 2005).<br />

Muller, E.R. e.a., Strandrellen in Hoek van Holland: dancefestival Veroniva Sunset<br />

Grooves, 22 augustus 2009 (Den Haag 2010).<br />

Nationale Ombudsman, Jaarverslag 1995 (Den Haag 1996).<br />

Nationale Ombudsman, Verzoekschrift van de Nederlandse Vereniging van Hemofilie6<br />

patienten te Badhoevedorp met een klacht over een gedraging van het Ministerie<br />

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (thans: Volksgezondheid, Welzijn en<br />

Sport): openbaar rapport (Den Haag 1995).<br />

Netburg, C.J. van, Voetbalvandalisme (Den Haag 2005).<br />

Netherlands Wetenschappelijk OnderzoekA en Documentatiecentrum, Jaarrapport<br />

integratie, 2005. (Den Haag 2005).<br />

NIBRA, en ES&E, Dance Valley 2001. Een evaluatie van gebeurtenissen (Arnhem/Den<br />

Haag 2001).<br />

Noije, L. van, en K. Wittebrood, Sociale veiligheid ontsleuteld: veronderstelde en<br />

werkelijke effecten van veiligheidsbeleid (Den Haag 2008).<br />

'nrc.nl A Nieuwsthema's A Onderwereld A Alles is te herleiden tot Klaas Bruinsma',<br />

Webpagina,<br />

http://www.nrc.nl/nieuwsthema/onderwereld/article1884428.ece/Alles_is_te_herl<br />

eiden_tot_Klaas_Bruinsma.<br />

NRIT, De toeristische en economische betekenis van evenementen in Nederland (Breda<br />

1994).<br />

Oldenbeek, N.J. van, Voedings6 en productveiligheid. Een institutioneel onderzoek naar<br />

actoren en handelingen inzake de bescherming van de volksgezondheid tegen<br />

ondeugdelijke voedingsmiddelen en producten, 1946 6 1996. PIVOT (Den Haag<br />

2001).<br />

Oosting, en Commissie Onderzoek Vuurwerkramp, De vuurwerkramp (Enschede/Den<br />

Haag 2001).<br />

'Openbaar Ministerie A Voetbalvandalisme en geweld', Webpagina,<br />

http://www.om.nl/onderwerpen/voetbalvandalisme_en/@144137/aanwijzing_0/#<br />

artikel_nieuwsbericht.<br />

'p191996.pdf', http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/3BD376F7A474EA4FAAABD32A<br />

70B7BA6E9003/0/p191996.pdf.<br />

Peper, A., 'Na 11 september 2001', in: I. Helsloot (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 25A58.<br />

PIVOT, De Nederlandse stay behind – organisatie in de koude oorlog 1945 – 1992 (Den<br />

Haag 2005).<br />

Port, M. van de, Geliquideerd : criminele afrekeningen in Nederland (Amsterdam 2001).<br />

Port, M. van de, Geliquideerd: criminele afrekeningen in Nederland (Amsterdam 2001).<br />

Pouwels, N., en L. Vegter, 'Meindert Tjoelker en de mythe van het zinloos geweld',<br />

Sociologische Gids 49, no. 1 (2002): 9A25.<br />

<br />

142


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Prinsen, M.M., Forensisch DNA6onderzoek: een balans tussen opsporing en fundamentele<br />

rechten (2008).<br />

Project Groep Organisatiestructuren, Politie in Verandering. Een voorlopig theoretisch<br />

model (Den Haag 1977).<br />

Projectgroep Visie op de politiefunctie, Politie in ontwikkeling. Visie op de politiefunctie<br />

(Den Haag 2005).<br />

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Sociale veiligheid organiseren: naar<br />

herkenbaarheid in de publieke ruimte (Den Haag 2004).<br />

Reijn, J.A. van, en M.V. Metselaar, 'Inlichtingen en veiligheid', in: E.R. Muller (red.),<br />

Krijgsmacht. Studies over de organisatie en het optreden (Alpen aan den Rijn<br />

2004) 679A714.<br />

Rodenko, O., en B. van der Haer, Zinloos geweld bestaat niet (Amsterdam 2001).<br />

Rodenko, Olga, Zinloos geweld bestaat niet (Amsterdam 2000).<br />

Roeleven, D.J., 'Van hiha … naar een ongegeneerde moordpartij', de Volkskrant (20<br />

september 2010).<br />

Rosenthal, U., 'Crisis en crisismanagement', in: E.R. Muller (red.), Crisis. Studies over<br />

crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 5A29.<br />

Savornin Lohman, P. de, en A. van Hoek, Onveiligheidsgevoelens nader bekeken. Een<br />

onderzoek ten behoeve van ed integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken (Amsterdam 1993).<br />

Schaap, S.D., 'Crisisbeheersing in bijzondere omstandigheden: evenementen', in: E.R.<br />

Muller (red.), Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing (Deventer 2009) 113A<br />

148.<br />

Schaap, S.D., U. Rosenthal, en M.J. van Duin, Veilige evenementen. Ontwikkelingen,<br />

risico's en maatregelen. Uitgave van het Instituut voor <strong>Veiligheid</strong>sA en<br />

Crisismanagement COT (Amsterdam 2009).<br />

Scheepmaker, M.P.C., 'Voorwoord', Justitiële verkenningen : documentatieblad van het<br />

Ministerie van Justitie (2007).<br />

Schreuder, Cas (Interview, 16 augustus 2010).<br />

Schuyt, C. J. M., en G. J. M. Brink, Publiek geweld (Amsterdam 2003).<br />

Scott, C., en O.M.J. Adang, 'Disorderly conduct? On social psychology and the controll of<br />

footbal ‘hooliganism’ at Euro 2004', The Psychologist 17 (2004): 318A319.<br />

SER, Herstructurering productwetgeving. Advies inzake herstructurering<br />

productwetgeving. Uitgebracht aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en<br />

Werkgelegenheid. 4 vols. (Den Haag 2000).<br />

'Slachtofferhulp Nederland', Webpagina, http://www.slachtofferhulp.nl/.<br />

Smit, L., en H. van Hoof, 'Technische veiligheidsmaatregelen', in: E.R. Muller (red.),<br />

<strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn<br />

2004) 695A710.<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2001 (Den Haag 2001).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, De sociale staat van Nederland 2005 (Den Haag 2005).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, In het zicht van de toekomst : sociaal en cultureel<br />

rapport 2004. (Den Haag 2004).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale<br />

verandering (Rijswijk 1998).<br />

Steenbergen, Jim, van (Interview, 27 augustus 2010).<br />

Sterk, T.A.W., 'Uitspraak inzake de DESAzaak d.d. 9 oktober 1992', in: T.A.W. Sterk<br />

(red.), Arresten burgerlijk recht. Met annotaties (Deventer 2009) 484A513.<br />

'Stijn Geudens, Voetbalspel en beschavingsproces', Webpagina,<br />

http://www.streventijdschrift.be/artikels/04/GeudensVoetbalOorlog.htm.<br />

Stol, W. Ph., 'Geweld in Nederland: aard, omvang en ontwikkeling. Van grote lijnen naar<br />

een lokale oriëntatie', in: E.R. Muller (red.), <strong>Veiligheid</strong>. Studies over inhoud,<br />

organisatie en maatregelen (Alphen aan den Rijn 2004) 211A232.<br />

Straver, M.A., 'Politie in verandering: een actuele boodschap!', in: A. Cachet, E.J. van der<br />

Torre, en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van politie in Verandering<br />

(Den Haag 1998) 20A42.<br />

Swaaningen, R.van, 'Justitie als verzekeringsmaatschappij; 'actuarial justice' in<br />

<br />

143


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Nederland', Justitiële verkenningen: documentatieblad van het Ministerie van<br />

Justitie, no. 5 (1996): 80A97.<br />

Swaaningen, R.van, '<strong>Veiligheid</strong> in Nederland en Europa; een sociologische beschouwing<br />

aan de hand van David Garland', Justitiële verkenningen: documentatieblad van<br />

het Ministerie van Justitie, no. 7 (2004): 9A23.<br />

Terpstra, J., Wijkagenten en hun dagelijks werk. Een onderzoek naar de uitvoering van<br />

gebiedsgebonden politiewerk (Apeldoorn 2008).<br />

Theelen, Rob (Interview, 24 augustus 2010).<br />

Tiggeloven, H., 'Met de poten in bluswater en tranen. Het NOSAJournaal en de branden in<br />

Amsterdam (1977) en Volendam (2001)', Tijdschrift voor Mediageschiedenis 8<br />

(2005): 95A110.<br />

Torre, E.J. van der, 'Politie in verandering: een kind van zijn tijd', in: A. Cachet, E.J. van<br />

der Torre, en W. van Natijne (red.), De blijvende betekenis van politie in<br />

Verandering (Den Haag 1998) 56A75.<br />

Torre, E.J. van der, en E. van Harmelen, 'Basispolitiezorg en hulpverlening', in: C.F.<br />

Fijnaut (red.), Politie: studies over haar werking en organisatie. 2e ed. (Deventer<br />

2007).<br />

Torre, E.J. van der, en Crisis Onderzoek Team, Voetbal en geweld: onderzoek naar<br />

aanleiding van rellen en plunderingen bij een huldiging in Rotterdam (25 april<br />

1999) (Alphen aan den Rijn 1999).<br />

'Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers LegionellaAepidemie', Staatscourant (Den Haag<br />

2000), 123 edition.<br />

'Uitsluiting van bloeddonorschap van mannen die seksuele contacten hebben (gehad)<br />

met mannen levert direct onderscheid naar seksuele gerichtheid op. Strikte<br />

toepassing van de wet leidt echter tot onaanvaardbare gevolgen. | CGB',<br />

Webpagina, http://www.cgb.nl/oordeel/2007A85.<br />

Vedder, A., L. van der Wees, B.J. Koops, en P. de Hert, Van privacyparadijs tot<br />

controlestaat? MisdaadA en terreurbestrijding in Nederland aan het begin van de<br />

21ste eeuw. Vol. 49 (Den Haag 2007).<br />

'Veelgestelde vragen CreutzfeldtAJakob (Infectieziektebestrijding)', Webpagina,<br />

http://www.rivm.nl/cib/infectieziektenAAAZ/infectieziekten/CreutzfeldtA<br />

Jakob_variant/Veelgestelde_vragen_CreutzfeldtAJakob.jsp#index_10.<br />

Verburg, H., R.G. Herbes, en P.A. Koolmees, Verleden, heden en toekomst van de<br />

veterinaire volksgezondheid (Boxtel 2004).<br />

Verplanken, B., Effecten van Tsjernobyl op oordelen over kernenergie (Leiden 1988).<br />

Visser, H., 'Geweld als mediahype', Psychologie Magazine (2000).<br />

Vleesenbeek, V.A., Gezien het advies. 75 jaar Adviescommissie Warenwet (Rijswijk<br />

1995).<br />

Vliet, Lodewijk van (Interview, 29 juni 2010).<br />

Vollema, A.F., De CE6markering (Deventer 1996).<br />

Vooren, J. van de, 'Feyenoord en de voetbalrellen van 1974', sportgeschiedenis.nl 6 De<br />

alternatieve bron voor sportnieuws,<br />

http://www.sportgeschiedenis.nl/2007/01/12/feyenoordAenAdeAvoetbalrellenAvanA<br />

1974.aspx.<br />

VROM, Een wereld en een wil. Werken aan duurzaamheid. <strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan 4,<br />

http://www.vrom.nl/docs/publicaties/milieu14546.pdf.<br />

Vuijsje, H., Correct. Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig. 3e ed. (Amsterdam<br />

1998).<br />

'Website voor de Politie A <strong>Archief</strong>: Maatschappelijke trends en criminaliteitsrelevante<br />

factoren', Webpagina,<br />

http://www.websitevoordepolitie.nl/archief/maatschappelijkeAtrendsAenA<br />

criminaliteitsrelevanteAfactorenA354.html.<br />

Weger, M. de Weger M J de, De binnenlandse veiligheidstaken van de nederlandse<br />

krijgsmacht (Assen 2006).<br />

'Wet bescherming persoonsgegevens | Rijksoverheid.nl', Webpagina,<br />

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wetAbeschermingApersoonsgegevens.<br />

Wijers, I., 'Stop de criminalisering van kattekwaad', de Volkskrant (2 oktober 2000).<br />

<br />

144


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Wittebrood, K., 'Angstige burgers. De beleving van onveiligheid', in: H. Boutellier en R.<br />

van Steden (red.), <strong>Veiligheid</strong> en Burgerschap in een netwerksamenleving (Den<br />

Haag 2008) 93A113.<br />

Wittebrood, K., Slachtoffers van criminaliteit (Den Haag 2006).<br />

Wittebrood, Karin (Interview, 8 juni 2010).<br />

'WODC_Zinloos Geweld_Momentopname 1.pdf'.<br />

World Health Organization, Health effects of the Chernobyl Accident and special health<br />

care programmes, Bewerkt door A. Yablokov, I. Labunska, en I. Blokov (Genève<br />

2006).<br />

WVC, Bestuurlijke besluitvorming tijdens de Tsjernobyl6crisis. 30 april tot en met 29<br />

oktober 1986 (Rijswijk 1989).<br />

z.n., 'Publiek Geweld', de Volkskrant (Amsterdam Mei 12, 1999).<br />

Zanten, P.J. van, en I. Helsloot, 'De brandweer als spil van de rampenbestrijding', in: I.<br />

Helsloot en E.R. Muller (red.), Brandweer. Studies over organisatie, functioneren<br />

en omgeving (Deventer 2007) 131A168.<br />

<br />

145


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

5$ . 6<br />

Trend 1 Toename van het gebruik en de acceptatie van alternatieve geneeswijzen<br />

Trend 2 Differentiatieproces in de zorg<br />

Trend 3 Het in toenemende mate toepassen van genetische, medische of<br />

farmacologische kennis voor verbetering van het uiterlijk en de prestaties<br />

van het lichaam<br />

Trend 4 Extramuralisering van de zorg<br />

Trend 5 Medicalisering van de samenleving<br />

Trend 6 Toename van de sociaalAeconomische en sociaalAdemografische<br />

gezondheidsverschillen<br />

Trend 7 Het in toenemende mate beschikbaar komen en toepassen van technische<br />

ontwikkelingen in de zorg<br />

Trend 8 Toenemend streven van de overheid naar kostenbeheersing door de inzet<br />

van verschillende instrumenten<br />

Trend 9 Van planning naar marktwerking<br />

Trend 10 Secularisatie van de care en cureAinstellingen<br />

Trend 11 Emancipatie van de patiënt<br />

Trend 12 Toenemend gebruik van ICTAtoepassingen<br />

Trend 13 Toenemend belang van en aandacht voor de individuele kwaliteit van leven<br />

van zorgbehoevenden<br />

Trend 14 Introductie van andere zorgculturen voor en door allochtonen<br />

Hotspot 1 Volledige genenkaart van de mens voltooid (2000)<br />

Hotspot 2 Verpleegkundigenoproer (1988A1990)<br />

Hotspot 3 De bezetting van de Bloemenhovekliniek (1976)<br />

Hotspot 4 De Bijlmerramp (1992)<br />

Hotspot 5 Aids in Nederland (1982A1983)<br />

146


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

<br />

7$ 3<br />

Trend 1: Toenemende woningbehoefte<br />

Trend 2: Toenemende woondifferentiatie<br />

Trend 3: Veranderingen in de woonlocatiekeuze<br />

Trend 4: Toename van de kosten van wonen<br />

Trend 5: Toename en verandering van ruimtelijke ordening m.b.t. woningbouw<br />

Trend 6: Van stadsA naar stedelijke vernieuwing<br />

Trend 7: Veranderingen in kwaliteit van woningbouw en woningen<br />

Trend 8: Opkomst en neergang van de kraakbeweging<br />

Trend 9: Woonwagenbeleid<br />

Hotspot 1: Gif in Lekkerkerk (1979A1980)<br />

Hotspot 2: Kroningsrellen (1980)<br />

Hotspot 3: Parlementaire Enquête Bouwsubsidies (1986A1988)<br />

147


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

Waarom kunnen alleen deze<br />

trends en op deze manier<br />

gepresenteerd worden? Ook:<br />

Toelichting op selectie van<br />

trends<br />

Wat onderscheidt trends van<br />

elkaar?<br />

Welke hotspots hebben het<br />

niet gered en waarom niet?<br />

(Conceptuele)<br />

Domeinomschrijving gewenst.<br />

Ook: blik van nu benadrukken.<br />

Hotspots zakelijker<br />

beschrijven<br />

Er wordt in de inleiding geen<br />

relatie gelegd met eerder<br />

selecties van metatrends en<br />

ook de effecten van die trends<br />

op het <strong>domein</strong> worden niet<br />

nagegaan of aangewezen.<br />

Advies: een (aanzet tot een)<br />

inhoudelijke inleiding<br />

over het keuzeproces van de<br />

hier relevante metatrends,<br />

hun beschrijving en hun<br />

doorwerking op het <strong>domein</strong><br />

Sommige metatrends worden<br />

soms gemist, zoals de<br />

economische metatrend en de<br />

steeds snellere efficiëntieA en<br />

bezuinigingsgolven c.q.<br />

voortdurende reallocatie van<br />

overheidsmiddelen.<br />

Trends die lijken te ontbreken<br />

of slechts deels worden<br />

gedekt. Trends waarin<br />

metatrends duidelijk(er)<br />

zichtbaar zijn:<br />

1. Groeiende en nieuwe<br />

samenwerkingsvormen<br />

(verandering in<br />

institutionele<br />

verhoudingen) en<br />

veiligheid<br />

2. De groeiende kosten<br />

van veiligheid en de<br />

consequenties daarvan<br />

<br />

1 *0 )<br />

Voor de toelichting op selectie van trends wordt verwezen<br />

naar de methodiek. Zie hiervoor hoofdstuk 3 en bijlage 1<br />

van de projectdocumentatie.<br />

De presentatie van de trends is een aandachtspunt.<br />

Zij laten o.a. andere bewegingen zien, hebben een andere<br />

thematiek, zijn manifestaties van een metatrend binnen<br />

een specifiek <strong>domein</strong>.<br />

Bij volgende onderzoeken zal een lijst worden aangelegd<br />

van hotspots die de test hebben doorstaan. Door het OT<br />

wordt een document opgesteld waarin wordt uitgelegd<br />

hoe wij bepalen of een gebeurtenis een hotspot is of niet.<br />

De <strong>domein</strong>en als geheel worden niet geconceptualiseerd,<br />

maar de afzonderlijke <strong>domein</strong>en worden wel afgebakend.<br />

Voor motivatie wordt verwezen naar de<br />

projectdocumentatie, pagina 14 en 15<br />

Dit is een aandachtspunt<br />

Met betrekking tot het keuzeproces en definiëren van<br />

metatrends is het OT in overleg met de klankbordgroep.<br />

In maart is een vervolgbijeenkomst gepland met leden<br />

van de klankbordgroep. Het OT wacht de uitkomst van<br />

deze nadere discussie over metatrends af.<br />

1. Komt aan bod in trends 9 (invoering integraal<br />

veiligheidsbeleid) en 27 (opkomst denken in<br />

veiligheidsregio’s). Daarnaast komt het ook aan de<br />

orde in <strong>domein</strong> Recht (trend internationalisering<br />

recht)<br />

2. Is opgenomen in trend 1 (toename van het belang<br />

van veiligheid)<br />

3. Privacy komt aan bod in trend 7 (technologisering<br />

en informatisering van criminaliteit, terrorisme en<br />

de bestrijding ervan). Verder is dit onderwerp een<br />

aandachtspunt tijdens onderzoek op de <strong>domein</strong>en<br />

die nog komen.<br />

4. Is A in beperkte mate A toegevoegd aan tekst in<br />

trend 1 (toename van het belang van veiligheid),<br />

148


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

3. Toenemende eisen van<br />

veiligheid en<br />

afnemende privacy<br />

4. Groeiende invloed van<br />

veiligheid op het<br />

controleA en<br />

vergunningenbeleid<br />

5. Informatisering (en<br />

technologisering) en<br />

veiligheid<br />

6. Oplopende discussie<br />

rond de veiligheid van<br />

vrouwen en kinderen<br />

(incl. seksualiteit)<br />

7. Afnemend respect voor<br />

veiligheid(regels,<br />

instanties, personen)<br />

deels trend 28 en 29<br />

8. Oplopende spanning<br />

tussen verplichtingen<br />

voor burgers en<br />

bedrijven en de<br />

handhaving daarvan<br />

9. <strong>Veiligheid</strong>,<br />

verzakelijking en<br />

oplopende<br />

aansprakelijkheid,<br />

speciaal van de<br />

overheid<br />

10.Opengaande grenzen<br />

(Europeanisering,<br />

migratie en asielbeleid)<br />

en (on)veiligheid (deels<br />

trend 22, 23, 24)<br />

11.Privatisering van de<br />

veiligheid<br />

12.Falende vervolging en<br />

justitie en het<br />

veiligheidsgevoel<br />

13.De emotionalisering en<br />

medialisering van<br />

veiligheid<br />

14.De kostengroei van<br />

veiligheid, opvoering<br />

van de efficiëntie en de<br />

profilering van het<br />

vervolgingsbeleid<br />

15.De oplopende spanning<br />

tussen (het gedogen<br />

van) drugs en<br />

veiligheid<br />

8 " *<br />

Trends m.b.t. krijgsmacht:<br />

minder eigen vocabulaire,<br />

zelfperceptie van de<br />

krijgsmacht<br />

<br />

maar komt al tot uiting in verschillende trends,<br />

bijvoorbeeld in trend 10 en trend 22.<br />

5. Zie trend 7 (technologisering en informatisering<br />

van criminaliteit, terrorisme en de bestrijding<br />

ervan)<br />

6. Zie trend 11 (toenemende aandacht huiselijk<br />

geweld). Kindermisbruik wordt bij <strong>domein</strong> Welzijn<br />

beschreven<br />

7. Zie trend 28 (toenemende agressie en geweld<br />

hulpdiensten) Verharding van de maatschappij<br />

komt bij <strong>domein</strong> Cultuur, Leefstijl en Mentaliteit<br />

aan bod.<br />

8. Komt deels aan bod bij trends 23<br />

(voedselveiligheid) en 24 (productveiligheid)<br />

9. Juridisering van de maatschappij wordt bij <strong>domein</strong><br />

Recht beschreven<br />

10.Het OT wil graag navragen bij KBG wat zij hiermee<br />

bedoelt.<br />

11.Is toegevoegd aan trend 1 (toename van het<br />

belang van veiligheid) en trend 9 (integraal<br />

veiligheidsbeleid). Komt ook aan bod bij <strong>domein</strong><br />

Recht<br />

12.Komt bij <strong>domein</strong> Recht aan bod<br />

13.Is al beschreven in trend 1 (toename van het<br />

belang van veiligheid) en trend 20 (toenemend<br />

gevoel van onveiligheid)<br />

14.Wordt toegevoegd aan trend 1 (toename van het<br />

belang van veiligheid). Komt ook aan bod bij<br />

<strong>domein</strong>en Recht en Politiek en bestuur<br />

15.De oplopende spanning tussen (het gedogen van)<br />

drugs en veiligheid is uitvoerig behandeld in het<br />

kader van het <strong>domein</strong> Recht in de kwesties: De<br />

wijziging van de Opiumwet en het Nederlands<br />

drugsbeleid 1976A2005 en Opkomst en teruggang<br />

van de gedoogcultuur.<br />

Vocabulaire is in de trend/titel zoveel mogelijk aangepast.<br />

Privatisering van <strong>Veiligheid</strong> Dit is toegevoegd aan trend 1 (toename van het belang<br />

149


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

mist van veiligheid) en trend 9 (integraal veiligheidsbeleid).<br />

Komt ook aan bod bij <strong>domein</strong> Recht.<br />

Verhouding<br />

Komt op verschillende plaatsen wel ter sprake (o.a. trend<br />

verantwoordelijkheid tussen 1 en 20).<br />

overheid en burger moet<br />

duidelijker beschreven<br />

<strong>Veiligheid</strong> m.b.t. zee/water? Wordt beschreven bij <strong>domein</strong> Natuur en Milieu<br />

Suggesties voor hotspots: HasjAkotter Lammy wordt niet beschreven. Valt buiten<br />

HasjAkotter Lammy<br />

onze periode: 1974. Halcion kwam niet boven in het<br />

HalcionAaffaire<br />

literatuuronderzoek en is evenmin genoemd door de<br />

geraadpleegde expert. De affaire voldoet ook niet aan de<br />

criteria die voor een hotspot gelden. Wel zal de affaire<br />

genoemd worden in de trend mbt controle op de<br />

veiligheid van geneesmiddelen.<br />

‘Emancipatie van het<br />

Het gaat in de trend om verzelfstandiging van het<br />

slachtoffer’ moet zijn: grotere slachtoffer en het veroveren van meer rechten en meer<br />

belangstelling voor het<br />

handelingsmogelijkheden. De groeiende belangstelling<br />

slachtoffer<br />

voor het slachtoffer in de samenleving en de verschuiving<br />

van aandacht voor dader naar aandacht voor slachtoffer<br />

liggen hieraan ten grondslag. Maar het resultaat is:<br />

emancipatie van het slachtoffer. Zo wordt deze<br />

ontwikkeling zowel in de geraadpleegde literatuur als ook<br />

door de experts aangeduid.<br />

Toename belang van<br />

De feitelijke veiligheid is niet afgenomen. Dit staat<br />

veiligheid; objectiverend beschreven in trend 8 (Groeiend belang van de<br />

‘veiligheidsgevoelens’ van de burger) en 20 (toenemend<br />

gevoel van onveiligheid in de maatschappij onder invloed<br />

van gewelddadigheden in het publieke <strong>domein</strong>, mediaA<br />

aandacht en de houding van de overheid) incl. cijfers.<br />

Dance Valley eigenlijk geen Hij is op het randje, maar het is wel voor het eerst dat in<br />

hotspot<br />

Nederland voor burger, media en politiek helder wordt<br />

wat de consequenties van een ramp op een megaA<br />

evenement zouden kunnen zijn. Bovendien werd deze<br />

gebeurtenis door Ben Ale, onze expert, nadrukkelijk als<br />

hotspot opgevoerd.<br />

Samenvoegen trends<br />

Het OT let erop of kleinere trends bij elkaar gevoegd<br />

2+3<br />

kunnen worden om een proces op een hoger niveau te<br />

13+15<br />

beschrijven. Hier worden echter steeds fundamenteel<br />

17+18<br />

verschillende processen beschreven. Deze trends worden<br />

derhalve niet samengevoegd.<br />

p. 7: ‘Tot begin jaren tachtig De zin is herschreven.<br />

maakten overheid en burger<br />

zich nog nauwelijks zorgen om<br />

veiligheid’. ??? Jaren vijftig:<br />

zorgen om kernoorlog, de fallA<br />

out van kernproeven<br />

(strontium in melk en<br />

kindertandjes heel ver van de<br />

testAsites), een bijna ontplofte<br />

kerncentrale in Windscale<br />

(GB), smog in Londen,<br />

toenemend ook in RijnmondA<br />

gebied, losgeslagen jeugd<br />

[zeker, lang niet zo erg als de<br />

hooligans nu, maar in het<br />

toenmalige referentiekader<br />

wel heel angstaanjagend voor<br />

<br />

150


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

sommigen].<br />

p. 53: na WOII was klassieke<br />

veiligheid een <strong>domein</strong> van de<br />

overheid’ en p. 54 ‘veiligheid<br />

als grondrecht’. MAAR: De<br />

kerntaak vd staat is altijd<br />

geweest: beschermen van<br />

onderdanen/burgers en<br />

vorsten en regeringen zijn<br />

daarvoor altijd<br />

verantwoordelijk gehouden.<br />

Wat verandert is de soort van<br />

bedreigingen waarvoor<br />

bescherming gevraagd wordt<br />

en de intensiteit van<br />

overheidsbemoeienis op dit<br />

gebied. (voorbeeld van hist<br />

vertekening (naar mijn<br />

mening) die mogelijk komt<br />

door beperkte kijk van de<br />

geïnterviewde experts op de<br />

langere historische lijnen).<br />

Vaak worden de media<br />

genoemd als belangrijke<br />

actoren in de beeldvorming<br />

van veiligheid, maar ze<br />

worden als actor lang niet<br />

overal opgevoerd waar je ze<br />

zou verwachten, bv wel in<br />

trend 6 en 29, niet bij trends<br />

20, 23, 26.<br />

Bij de actoren worden niet<br />

altijd de producenten van<br />

apparatuur genoemd (bv niet<br />

p. 21 en 54; wel op p. 52).<br />

Je zou ‘technology push’ willen<br />

onderzoeken, net als bij<br />

wapenindustrie: de<br />

fabrikanten, de technici en de<br />

wetenschappers die hiermee<br />

veel geld verdienen en dus<br />

proberen de overheid ervan te<br />

overtuigen dat deze apparaten<br />

absoluut nodig zijn voor<br />

garanderen van de veiligheid.<br />

Bv elektronica en genetica:<br />

nieuwe inzichten en<br />

technieken en de wens om<br />

nieuw onderzoek en productie<br />

gefinancierd te krijgen.<br />

Datering van de opgang van<br />

de criminaliteit: enigszins<br />

verschillende<br />

tijdsaanduidingen pp. 9, 15,<br />

18.<br />

Graag meer precisie en<br />

<br />

In het kader van fundamenteel onderzoek is dit<br />

ongetwijfeld een correcte ingang. Het valt echter buiten<br />

de context van dit onderzoek.<br />

Hier wordt specifiek de ontwikkeling in de betekenis en de<br />

beleving van <strong>Veiligheid</strong> als item in ‘onze’ periode<br />

beschreven.<br />

Media als actor zijn toegevoegd aan de trends 20, 23, 26<br />

In de tekst trend 20 is het (kort) benoemd als de invloed<br />

van de ‘veiligheidsindustrie’.<br />

Bij de actoren zijn leveranciers veiligheidsproducten<br />

toegevoegd.<br />

Dit lijkt een correcte aanname, maar dit is niet duidelijk<br />

uit ons onderzoek naar voor gekomen. Om het echt te<br />

onderbouwen zou diepgaand bronnenonderzoek nodig<br />

zijn. Het OT wacht de uitkomst van de nadere discussie<br />

over metatrends af.<br />

De cijfers spreken elkaar niet tegen.<br />

Bronvermelding is toegevoegd.<br />

151


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

aangeven wat de bronnen zijn<br />

en hoe betrouwbaar.<br />

p. 51: een ‘vuile bom’ met<br />

radioactief materiaal is<br />

gemakkelijk te maken; een<br />

eenvoudige kernbom (twee<br />

subkritische blokken<br />

hoogverrijkt materiaal in een<br />

buis achterin een auto) ook,<br />

zeggen sommige experts.<br />

p. 51, 11e regel van onder:<br />

‘desondanks’: of was de zorg<br />

om terrorisme mede beperkt<br />

door de maatregelen van de<br />

overheid, die dan ook<br />

gesteund werden?<br />

p. 64 veiligheid van<br />

producten. Voldoende<br />

aandacht hier voor de lange<br />

termijn? De 19e eeuwse<br />

Hinderwet, de Woningwet van<br />

1901, de KEMA voor elektr<br />

producten (jaren 20 geloof ik),<br />

de Ned Ver v Huisvr die huish<br />

artikelen test (vanaf jaren<br />

dertig als ik het goed weet.<br />

Hand van Moskou’ in<br />

vredesbeweging jaren 80: dat<br />

was ook zo, toch<br />

(documentaire van Chris Vos<br />

over BVD)<br />

Hier (trend 17A verandering<br />

taken inlichtingendiensten) is<br />

de toenmalige visie en focus<br />

van de inlichtingenAdiensten<br />

verwoord.<br />

Hoe het uiteindelijk precies zat<br />

is ‘kennis van nu’ .<br />

Trend 2: is bedoeld: hardere<br />

criminaliteit? Titel aanpassen?<br />

Metatrend: Ook is er<br />

groeiende onveiligheid door de<br />

informatisering (pasjesfraude,<br />

cyber crime)<br />

Trend 3: onderdeel van 2?<br />

Ook metatrend: open grenzen<br />

(Europeanisering)?<br />

Trend 6: ik mis de metatrend<br />

economische ontwikkeling<br />

(massale werkloosheid van<br />

1973A1985, stijging alcoholA<br />

en drugsgebruik)<br />

Trend 9: familie van trend 25;<br />

relevante metatrends:<br />

verzakelijking en nieuwe<br />

institutionele verbanden<br />

<br />

Dat wordt hier niet ontkend. De stelling is dat het effectief<br />

toepassen – in gebruik of als overtuigend dreigingmiddel<br />

– tot nu toe niet zeer succesvol is gebleken.<br />

‘Desondanks’ is de beknopte beschrijving van het<br />

fenomeen dat het de overheid lukte om vergaande<br />

maatregelen te realiseren voor een probleem dat door de<br />

bevolking niet herkend werd<br />

Binnen de beperkte ruimte is zo veel mogelijk de grote<br />

lijn aangehouden (zie de Warenwet van 1919, het<br />

Elektriciteitsbesluit van 1953).<br />

Het vrijwillige keurmerk is genoemd. Pas in een latere<br />

fase werd veiligheid daar een specifiek onderdeel van.<br />

Hier (trend 17A verandering taken inlichtingendiensten) is<br />

de toenmalige visie en focus van de inlichtingenAdiensten<br />

verwoord.<br />

Hoe het uiteindelijk precies zat is ‘kennis van nu’ .<br />

Trend 1 en trend 20 gaan om verschillende zaken en<br />

worden daarom ook niet samengevoegd.<br />

Hiervan is ‘verharding van de criminaliteit’ gemaakt. Dit<br />

dekt deels de lading, maar geeft in ieder geval een<br />

beweging aan.<br />

Metatrend Europeanisering is toegevoegd.<br />

Er is nu overleg met leden van de klankbordgroep over de<br />

selectie en definiëring van metatrends. De uitkomsten van<br />

deze discussie worden afgewacht.<br />

Dit is aangepast.<br />

Trend 10: actieve metatrend is Zie hierboven<br />

152


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

ook: economische groei (groei<br />

vrije tijd, en uitgaven<br />

daarvoor, incl drugs en<br />

alcohol)<br />

Trend 12: Metatrend ook:<br />

individualisering (onttrekken<br />

aan sociale en ouderlijke<br />

controle)<br />

Trend 13: ook de metatrend<br />

emotionalisering,<br />

medialisering? samenvoegen<br />

met trend 15 en 16<br />

Trend 17: Titel wellicht:<br />

Opkomend terrorisme en<br />

veiligheid samenvoegen met<br />

18 en 19?<br />

Trend 20: naar 1? Zie eerdere opmerking.<br />

Trend 21, 22, 23, 24,<br />

samenvatten als: opkomende<br />

neiging tot het onder controle<br />

brengen van nieuwe<br />

gezondheidsrisico's:<br />

besmettelijke ziekten,<br />

geneesmiddelenkwaliteit,<br />

voedselkwaliteit,<br />

productveiligheid. Relevante<br />

metatrends lijken ook:<br />

economische ontwikkeling,<br />

technologisering,<br />

verzakelijking.<br />

Trend 25: metatrend is hier<br />

ook emotionalisering en<br />

verzakelijking<br />

(aansprakelijkheid) en nieuwe<br />

institutionele verbanden<br />

Trend 26: titel eerder:<br />

toenemende<br />

veiligheidsproblemen mbt<br />

megaAevenementen?<br />

Trend 27: toenemende<br />

integrale organisatie van<br />

veiligheid. Metatrend lijkt hier<br />

ook: veranderende<br />

institutionele verbanden<br />

Trend 28: Afnemend respect<br />

voor veiligheid(regels,<br />

instanties, personen)<br />

Trend 28. Huidige titel betreft<br />

de concrete poging tot<br />

remedie. Metatrends lijken<br />

ook: individualisering<br />

<br />

1) De trend betreft de inburgering van het begrip ‘zinloos<br />

geweld’. Individualisering is daar niet echt op van invloed.<br />

2) ‘Zinloos’ geweld door adolescenten is een fenomeen<br />

dat al eeuwen bekend is en in die zin niet als een teken<br />

van individualisering aangemerkt kan worden. (Eerder het<br />

tegenovergestelde: groepsgedrag dat bevestiging vormt<br />

van de eigen normen en waarden.)<br />

Zie onze eerdere opmerking over samenvoegen van de<br />

trends 13+15. Het OT ziet niet hoe deze metatrends in<br />

verband staan met deze trends.<br />

Het samenvoegen van trends 17, 18 en 19 is ongewenst.<br />

Het suggereert een 1AopA1 relatie tussen terrorisme en<br />

inlichtingendiensten, die de blik op beide<br />

maatschappelijke verschijnselen onacceptabel vernauwt.<br />

Samenvoegen / samenvatten van de vier trends onder de<br />

noemer van ‘opkomende neiging’ geeft de suggestie dat<br />

zowel sprake is van gelijke partijen die als initiatiefA<br />

nemers en actoren optraden, als van een zekere mate<br />

van synchroniteit. Dat strookt niet met de bevindingen.<br />

Samenvoegen zou leiden tot kwaliteitsA en<br />

informatieverlies.<br />

Economische ontwikkeling als metatrend wordt<br />

aanhouden tot de uitkomst van de nadere discussie over<br />

metatrends.<br />

Dit is aangepast.<br />

De trend betreft de evenementen, dat is breder dan<br />

alleen veiligheid, maar evenementen brengen wel<br />

veiligheidsproblemen met zich mee. De trend is tevens<br />

gekoppeld aan de <strong>domein</strong>en Cultuur Leefstijl en<br />

Mentaliteit en Vrije tijd en Sport.<br />

De naam is aangepast, de koppeling naar metatrend is<br />

toegevoegd.<br />

De trend gaat over groeiende (on)veiligheid bij het<br />

uitvoeren van publieke taken. Afnemend respect jegens<br />

personen die belast zijn met dit soort taken is één van de<br />

redenen. Er is absoluut geen sprake van afnemend<br />

respect in de samenleving voor veiligheid, in tegendeel.<br />

De trend is al gekoppeld aan individualisering. De titel is<br />

in overeenstemming met de inhoud van de trend.<br />

153


Concept rapport <strong>Veiligheid</strong> – februari 2011<br />

(onttrekken aan sociale en<br />

ouderlijke controle);<br />

economische groei (en<br />

consumptie van drugs en<br />

alcohol)<br />

Trend 29: Afnemend respect<br />

voor veiligheid(regels,<br />

instanties, personen) = deels<br />

trend 28 en 29. Huidige titel<br />

betreft de concrete poging tot<br />

remedie.<br />

Hotspots<br />

Relevante metatrends<br />

ontbreken hier.<br />

Eventueel nog spectaculaire<br />

vrijspraken (op basis van<br />

formele fouten) invoegen.<br />

<br />

<br />

Het is inderdaad een beleidstrend. De trend is behalve<br />

aan het <strong>domein</strong> <strong>Veiligheid</strong> ook gekoppeld aan het <strong>domein</strong><br />

Politiek en Bestuur.<br />

Het karakter van een hotspot kan juist maken dat die niet<br />

in één of meer metatrends past.<br />

Spectaculaire vrijspraken komen bij <strong>domein</strong> Recht aan<br />

bod.<br />

154

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!