12.09.2013 Views

Bijlage 4 - Waardebepaling bloot eigendom

Bijlage 4 - Waardebepaling bloot eigendom

Bijlage 4 - Waardebepaling bloot eigendom

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

geen sprake is van strijd met de redelijkheid en billijkheid, waarbij het onder meer<br />

aandacht besteed aan de lange overgangsperiode van 20 jaar, de mogelijkheid van<br />

afkoop van retributie en de hardheidsclausule, die er in de optiek van het Hof blijk van<br />

geven dat het Hoogheemraadschap de belangen van de zittende opstalhouders terdege<br />

in zijn belangenafweging heeft meegenomen.<br />

38. De bijzondere positie van de zittende erfpachter (ook ten opzichte van de huurder) is<br />

ook bevestigd in een relatief recent arrest van het Europees Hof voor de Rechten van<br />

de Mens van 22 oktober 2012. Het Hof overweegt in rov. 124 van voornoemd arrest als<br />

volgt:<br />

“From the lessee’s point of view, because of the investments that he or she or<br />

their predecessors had made on the property, the lessee had a strong interest<br />

in maintaining the status quo of the contractual relationship at the expiry of<br />

the ground lease contract. Unlike a tenant, who could leave the rented<br />

premises with his or her movable property, the lessee would have a strong<br />

interest in preserving the possibility of keeping his or her immovable property<br />

on the rented ground. These were interests, it may be added, that were<br />

arguably also protected by Article 1 of Protocol No. 1, as pointed out by the<br />

Government, and by Article 8 of the Convention. For this reason, at the end of<br />

the lease period, the lessee would not be on an equal footing with the lessor<br />

in any negotiations about the rental terms of a new lease.”<br />

Zie: EHRM 22 oktober 2012, appl. nrs. 13221/08 en 2139/10 (Lindheim e.a. vs.<br />

Noorwegen)<br />

39. In dit arrest kwam het Hof tot het oordeel dat sprake was van een schending van artikel<br />

1 Eerste Protocol bij het EVRM, omdat de Staat geen “fair balance” had getroffen<br />

tussen de belangen van de gemeenschap en de <strong>eigendom</strong>srechten van de <strong>bloot</strong><br />

eigenaars door erfpachters het recht te geven om het contract onder dezelfde (voor de<br />

<strong>bloot</strong> eigenaar dikwijls zeer ongunstige) voorwaarden en voor onbepaalde tijd voort te<br />

zetten nadat de contractperiode was verstreken. De wijze waarop de Staat ervoor had<br />

gekozen om het belang van de zittende erfpachters te beschermen, kon de toets van<br />

het Hof niet doorstaan, de ruime “margin of appreciation” van lidstaten op dit gebied<br />

ten spijt. Ofschoon het casuïstische karakter van de uitspraken van het Hof een<br />

drempel opwerpt voor het trekken van algemene conclusies, kan hieruit wel worden<br />

afgeleid dat het <strong>eigendom</strong>srecht van de <strong>bloot</strong> eigenaars een begrenzing vormt van de<br />

mate van bescherming waarop zittende erfpachters aanspraak kunnen maken. 1 Hoewel<br />

1 In deze zaak speelden onder meer de volgende omstandigheden een rol bij de beoordeling van het Hof:<br />

de bijzonder lage vergoeding die de eigenaars ontvingen (minder dan 0,25% van de marktwaarde van de<br />

grond per jaar); het gegeven dat het recht op verlenging bestond, ongeacht de financiële middelen van de<br />

erfpachter, zodat het recht waarschijnlijk een veel ruimer bereik had dan enkel in situaties waarin sprake<br />

was van financiële moeilijkheden voor de erfpachter en sociale onrechtvaardigheid; het gegeven dat de<br />

verlenging voor onbepaalde tijd gold en de eigenaar de vergoeding niet kon verhogen; en het gegeven dat<br />

Pagina 12 van 23

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!