Licht op het Veen, inleiding - Senioren Academie
Licht op het Veen, inleiding - Senioren Academie
Licht op het Veen, inleiding - Senioren Academie
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Klapperstenen<br />
Klapperstenen zijn afgeronde ijzerconcreties waarvan de kern soms loszit: wie ze door elkaar schudt,<br />
hoort <strong>het</strong> geluid waaraan ze hun naam danken. De donkerbruine of gele klapperstenen bestaan uit<br />
een mengsel van ijzerhydroxide, klei en zand en zijn bolvormig. Ze hebben de grootte van een erwt of<br />
een ei, maar kunnen ook nog groter uitvallen. In tegenstelling tot <strong>het</strong> moerasijzererts treffen we ze aan<br />
in de bovenste lagen van heuvels (stuwwallen) in gezelschap van andere stenen. Ze lijken recentelijk<br />
gevormd.<br />
Over de vorming van klapperstenen is weinig bekend. In de Middeleeuwen vormden zij echter een<br />
belangrijk ijzererts: van de zevende tot de negende eeuw was met name de Veluwe een Frankisch<br />
wingewest.<br />
De klapperstenen bevonden zich als langgerekte ertsaders in de ondergrond. In <strong>het</strong> Asselsche veld<br />
ten zuidwesten van Apeldoorn l<strong>op</strong>en nog altijd drie zogenaamde ijzersleuven als een soort droge<br />
gracht door <strong>het</strong> landschap. Zij vormen de overblijfselen van deze historische ijzerwinning.<br />
De sleufvormige ontginning hangt samen met de vorming van stuwwallen. De oorspronkelijke<br />
horizontale afzettingen zijn hierdoor scheefgesteld. Vlak in de buurt van de sleuven bevindt zich een<br />
enorme (afval-)ho<strong>op</strong> slakken. Dit Rijksarcheologisch monument heeft een diameter van veertig meter<br />
en is twee meter hoog. Daarmee is dit de grootste bewaarde slakkenho<strong>op</strong> van Nederland. Dit restant<br />
alleen al wijst <strong>op</strong> de productie van 255 ton ruw ijzer, waarvoor meer dan honderd ton houtskool nodig<br />
was. Deze vroegmiddeleeuwse ijzerindustrie leidde tot grootschalige ontbossing van de Veluwe en<br />
droeg bij aan stuifduinvorming.<br />
IJzerwinning en ontbossing<br />
Tot <strong>het</strong> begin van de dertiende eeuw was de wijze van ijzerwinning uit erts dezelfde als in de<br />
drieduizend jaar daarvoor. Haarden of kleine schachtovens werden van bovenaf gevuld met een<br />
mengsel van houtskool, ijzererts en toeslagstoffen. Van onderaf bliezen met de voet bediende<br />
blaasbalgen de ovens met lucht aan. Dit proces resulteerde in een metaalachtige spons. Later werd<br />
deze gesmeed tot blokijzer (smeedijzer). Door de aanwezigheid van koolstof in de houtskool en door<br />
de hoge temperatuur reduceerden de ijzeroxiden in de erts hierbij tot ijzer. Het ijzer werd niet<br />
vloeibaar, omdat de temperatuur daarvoor niet hoog genoeg was.<br />
Om een kilo bruikbaar ijzer te winnen, was ongeveer dertien kilo ijzererts en honderddertig kilo<br />
houtskool nodig. Houtskool werd hoofdzakelijk vervaardigd uit eiken, berken- en elzenhout. Om<br />
honderddertig kilo houtskool te maken, was 760 kilo eikenhout nodig. Deze hoeveelheid staat<br />
ongeveer gelijk aan twee tot drie eikenbomen. W.C.H. Staring gaat er in zijn 'De bodem van<br />
Nederland' (1856) vanuit, dat de ijzerproductie jaarlijks drie miljoen kilo ijzer <strong>op</strong>levert.<br />
Het is dus niet verwonderlijk, dat deze industrie in <strong>het</strong> verleden tot grote ontbossing heeft geleid.<br />
'Stückofen in de Harz'<br />
De effectiviteit van de ovens was niet zo groot. Er zijn ijzerslakken teruggevonden die nog zo'n veertig<br />
procent onbenut ijzer bevatten. De voornaamste oorzaak daarvan was waarschijnlijk de lage<br />
oventemperatuur en de slechte menging van erts en houtskool. Daardoor reduceerde alleen de<br />
buitenzijde van <strong>het</strong> erts. Dit ijzer, met een laag koolstofgehalte, was overigens goed smeedbaar. IJzer<br />
met een hoger koolstofgehalte (meer dan 1,7%) dient voornamelijk als gietijzer.<br />
In 1311 kwam de ontwikkeling van de zogenoemde 'Stückofen in de Harz' <strong>op</strong> gang. Dit is de voorl<strong>op</strong>er<br />
van de huidige hoogoven. In de tweede helft van de veertiende eeuw kreeg de voetbediende<br />
blaasbalg een vervanger: eentje die werd aangedreven door waterkracht. Met deze betere<br />
luchtvoorziening steeg de oventemperatuur geleidelijk aan tot boven <strong>het</strong> smeltpunt van met koolstof<br />
verzadigd ijzer (1135 °C). Vanaf toen sprak men van 'gietijzer'. Een tweede voordeel was dat de oven<br />
niet meer hoefde te worden stilgelegd om de ijzerspons te verwijderen. Het vloeibare ijzer kon gewoon<br />
worden afgetapt. Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw gaat cokes geleidelijk aan houtskool<br />
vervangen. En de koepeloven gaat in die periode <strong>op</strong> steeds grotere schaal de taken van de 'gewone'<br />
oven overnemen. Deze ontwikkelingen boden een hoger rendement en de mogelijkheid om ruwijzer<br />
en schroot te hersmelten.<br />
www.natuurpresentaties.nl<br />
21