11.09.2013 Views

blok 1 - ThiemeMeulenhoff

blok 1 - ThiemeMeulenhoff

blok 1 - ThiemeMeulenhoff

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

handleiding leerjaar 3 <strong>blok</strong> 1<br />

Auteurs:<br />

Els van den Bosch-Ploegh<br />

Brugt Krol<br />

Jeannette Nijs-van Noort<br />

Ad Pomp<br />

Wim Sweers<br />

Anne Coos Vuurmans<br />

Redactie:<br />

Fundamentaal, Culemborg<br />

Ontwerp:<br />

Criterium, Arnhem<br />

Opmaak:<br />

Grafi Data, Deventer<br />

Reken-wiskundemethode<br />

voor het basisonderwijs<br />

Voor de illustratieverantwoording van alle beelden in de Handleiding verwijzen wij naar de bijbehorende leerlingenboeken van de groep.<br />

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen<br />

gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.<br />

<strong>ThiemeMeulenhoff</strong> ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onderwijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger<br />

Beroepsonderwijs. Meer informatie over <strong>ThiemeMeulenhoff</strong> en een overzicht van onze leermiddelen: www.thiememeulenhoff .nl<br />

ISBN 978 11 11 25267 0<br />

Tweede druk, eerste oplage<br />

De 2e editie van Alles Telt is een volledige herziening van de 1e editie © <strong>ThiemeMeulenhoff</strong> , Utrecht/Zutphen, 2009<br />

De 1e editie van Alles Telt is gebaseerd op Das Zahlenbuch © Ernst Klett Verlag GmbH, Stuttgart, Federal Republic of Germany<br />

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in<br />

enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />

van de uitgever.<br />

Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd<br />

bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting<br />

Publicatie- en Reprorechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in<br />

bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.


2 <strong>blok</strong> 1<br />

overzicht van de leerdoelen<br />

Leerlijn Leerdoelen<br />

Getalrelaties en getalbegrip De leerlingen moeten akoestisch, synchroon en<br />

resultatief kunnen tellen t/m 10.<br />

Zij kunnen aantallen t/m 10 symboliseren door<br />

fi ches, dobbelsteenpatroon, vingerbeelden en door<br />

een getal.<br />

Zij kunnen tellen m.b.v. de 5-structuur.<br />

De leerlingen kunnen getallen t/m 10 splitsen.<br />

Zij kunnen ook verschillende betekenissen van<br />

getallen herkennen.<br />

Zij kunnen buurgetallen vinden van getallen t/m 10.<br />

Zij kennen de begrippen genoeg, te weinig, te veel,<br />

meer en minder.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen moeten akoestisch, synchroon en<br />

resultatief kunnen tellen t/m 10.<br />

Zij kunnen dobbelsteenpatronen herkennen.<br />

Ook moeten zij groepjes t/m 10 kunnen herkennen<br />

en markeren.<br />

Zij kunnen aantallen t/m 7 symboliseren door<br />

fi ches, vingerbeelden en door een getal.<br />

Zij kunnen hoeveelheden bepalen m.b.v. de<br />

5-structuur.<br />

De leerlingen kunnen getallen t/m 10 splitsen.<br />

Zij kunnen ook verschillende betekenissen van<br />

getallen herkennen.<br />

Basisvaardigheden optellen en aftrekken De leerlingen hebben kennis gemaakt met een<br />

eerste aanzet tot optellen (dobbelstenen).<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen hebben kennis gemaakt met een<br />

eerste aanzet tot optellen (dobbelstenen).<br />

Lengte en omtrek De leerlingen hebben kennis gemaakt met<br />

een eerste aanzet tot lengtemeting (met de<br />

kralenliniaal).<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen hebben kennis gemaakt met<br />

een eerste aanzet tot lengtemeting (met de<br />

kralenliniaal).<br />

Volume De leerlingen hebben kennis gemaakt met een<br />

eerste aanzet tot volumemeting (met maatbekers).


Alles telt Handleiding 3<br />

Leerlijn Leerdoelen<br />

Meetkunde De leerlingen hebben het klaslokaal verkend.<br />

De leerlingen hebben geleerd ruimtelijk begrippen<br />

als voor, achter, links, rechts te gebruiken.<br />

Zij kunnen <strong>blok</strong>kenbouwsels nabouwen en<br />

beschrijven.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen hebben het klaslokaal verkend.<br />

De leerlingen hebben kennis gemaakt met<br />

ruimtelijke begrippen als links, rechts, voor en<br />

achter.<br />

Zij kunnen <strong>blok</strong>kenbouwsels nabouwen.<br />

Geld De leerlingen hebben kennis gemaakt met 1 en 2<br />

euromunten en kunnen die inwisselen en ermee<br />

betalen t/m 10 euro.<br />

Maatschrift<br />

De leerlingen hebben kennis gemaakt met 1 en 2<br />

euromunten en kunnen ermee betalen t/m 10 euro.<br />

Tijd De leerlingen hebben kennisgemaakt met de klok.<br />

3


4 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Akoestisch tellen met aanwijzen<br />

– Synchroon tellen<br />

Oefenen<br />

N.v.t.<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Getalrij tot 6 beheersen<br />

▪ Oefenen<br />

N.v.t.<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 2 en 3<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 2 en 3<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 2 en 3<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kopieerbladen 3.1 en 3.2<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Fiches (10 per kind)<br />

▪ Enveloppen, zak, bakjes<br />

les 1 en 2<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Tellen tot 5<br />

Laat enkele kinderen om de beurt (akoestisch) tot 5 tellen. Laat ze<br />

vervolgens diverse voorwerpen in de klas (resultatief) tellen.<br />

2 Tellen tot 10<br />

Laat enkele kinderen om de beurt (akoestisch) tot 10 tellen. Laat ze<br />

daarna verschillende voorwerpen in de klas (resultatief) tellen.<br />

Wie kan nog verder dan 10 tellen? Schrijf de getallen 1 tot en met 10 op<br />

het bord. Enkele kinderen lezen de getallen op. Wijs daarna de getallen<br />

in willekeurige volgorde aan en laat ze door de kinderen benoemen. Stel<br />

vragen als: Welk getal komt er voor 4? Welk getal komt er na 6? Geef alle<br />

kinderen tien fi ches. Laat ze door de kinderen natellen. Geef hen daarna<br />

deze opdrachten:<br />

Leg 3 fi ches (rondjes) apart.<br />

Tel 8 fi ches (rondjes) af.<br />

Geef 4 fi ches (rondjes) aan een ander.<br />

Steek daarna een willekeurig aantal vingers op. Vraag de kinderen om<br />

de vingers op hun handen te tellen. Stimuleer dat er bij getallen van 5<br />

of lager slechts één hand wordt gebruikt en dat bij hogere getallen eerst<br />

de ene hand wordt ‘volgemaakt’. Noem vervolgens willekeurig enkele<br />

getallen (onder de 10) en laat de kinderen het juiste aantal vingers<br />

opsteken.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen tot 5<br />

Laat enkele kinderen om de beurt (akoestisch) tot 5 tellen. Laat ze<br />

vervolgens diverse voorwerpen in de klas (resultatief) tellen.<br />

▪ 2 Help de postbode<br />

Schrijf op 10 enveloppen met viltstift de nummers 1 t/m 5. Doe ze in<br />

een zak en laat de kinderen de enveloppen sorteren van 1 t/m 5 om dan<br />

daarna de brieven te bezorgen. Als u 5 bakjes neerzet, genummerd 1 t/m<br />

5, kunnen ze daarin gelegd worden.<br />

▪ 3 Zing een liedje<br />

Zing met de kinderen het liedje:<br />

Eén, twee, drie, vier, hoedje van, hoedje van,<br />

Eén, twee, drie, vier, hoedje van papier.<br />

Vijf, zes, zeven, acht, boter, boter,<br />

vijf, zes, zeven, acht, boterzacht.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze eerste les staat het tellen centraal. In het lokaal is veel te zien dus er kan veel geteld<br />

worden. Ook wordt globaal gekeken naar vormen (deuren, ramen, tafeltjes, hinkelbaan),<br />

afstanden (van school naar huis), leeftijden (kinderen, ouders, opa’s en oma’s), de klok en<br />

eventueel de kalender.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Vanaf het begin is het belangrijk te weten of de kinderen bepaalde woorden en zinnen goed<br />

begrijpen. De opdrachten moeten helder zijn. Daarom wordt in deze rubriek veel aandacht<br />

besteed aan hulp bij de uitleg van ‘rekenwoorden’ en de manier waarop men kinderen kan<br />

helpen de moeilijke woorden beter te begrijpen. Houd een gesprekje over wat tellen is. Wat<br />

doe je eigenlijk als je telt? En wat kun je allemaal tellen? (Bijvoorbeeld dingen, bewegingen,<br />

geluiden, nachtjes slapen, hoe oud je bent)<br />

Kun je altijd zien wat je telt? Wat kun je niet tellen? (Bijvoorbeeld water, zand, lucht, warmte)<br />

En als je schepjes water of zand in een emmer doet, kun je dat wel tellen? Besteed ook aandacht<br />

aan de begrippen evenveel, net zo veel, meer, minder, 1 meer, 1 minder.<br />

Rekenwoorden<br />

Breed, smal, aantal, hoeveel, kortste, langste, dichtbij, veraf, links, rechts, naast, vooraan,<br />

achteraan, telrij, getallen, genoeg, teveel, overhouden, tekort, evenveel, net zo veel, meer,<br />

minder, 1 meer, 1 minder.<br />

Lastige woorden<br />

Omweg, hinkelpad, hinkelbaan, vakken, buggy, wanneer ben je af?<br />

5


6<br />

Lesverloop van les 1<br />

C 1 weer naar school.<br />

Blok 1 Les 1 en 2<br />

Kennismaking met het boek<br />

Laat de kinderen het boek doorbladeren en stel de volgende vraag: Wat gaan we hieruit<br />

leren? Naar aanleiding van het gesprekje dat ontstaat, maakt u duidelijk dat er niet in het<br />

leerlingenboek mag worden geschreven. In het werkschrift mogen de kinderen wel schrijven.<br />

Sta ook stil bij de verschillend gekleurde opgaven<strong>blok</strong>jes in het leerlingenboek: een groen<br />

<strong>blok</strong>je betekent dat de kinderen deze opgave zelfstandig maken. U richt daarna de aandacht<br />

op de illustratie op blz. 2 in het leerlingenboek. Wie staan er naast de fi etsen, wat zit er in de<br />

bomen, wie staan er vooraan, achteraan? Ziet ons schoolplein er ook zo uit?<br />

Laat de kinderen de mensen en voorwerpen op de tekening tellen. Laat ze elkaar helpen als<br />

ze er niet uitkomen. Let op synchroon één op één tellen: aanwijzen en nummer noemen,<br />

het eindnummer is het aantal. Gebruiken de kinderen de juiste volgorde in de telrij? Hoeveel<br />

baby’s zie je? Hoeveel kinderen dragen een pet? Hoeveel fi etsen zie je? Hoeveel tassen zie je?<br />

Hoeveel groene kledingstukken? Hoeveel meisjes hebben staartjes in hun haar? Hoeveel ballen<br />

zie je? Hoeveel volwassen mensen zie je? Zijn dit vaders en moeders of opa’s en oma’s of juff en en<br />

meesters? Hoe weet je dat? Hoe oud zou het kind in de buggy zijn? Hoe weet je dat? Hoe oud zijn<br />

je ouders? Hoe oud is je oma, hoe oud is je opa, hoe oud zijn je broertjes en zusjes?<br />

Misschien kan een van de kinderen al klokkijken. Hoe laat is het hier?<br />

Vraag de kinderen vervolgens wat ze al weten over getallen en cijfers (voorkennis). Wie kan<br />

met zijn vingers andere getallen maken? Wat betekent 7? Welke getallen ken je nog meer? Welk<br />

spel is er op het schoolplein getekend? (Een hinkelspel.) Welke getallen staan er op de hinkelbaan?<br />

Hoeveel vakken heeft de baan? Hoe speel je dit spel? Wanneer ben je af? Waarom brengt het<br />

meisje op de foto cakejes mee?<br />

C 2 kijk en vertel.<br />

Tellen<br />

Laat de kinderen aantallen tellen; sorteer dingen op diverse kenmerken (Wie hebben er dezelfde<br />

schoenen aan?) en laat ze kennis maken met plaatsaanduiding door rangtelwoorden of<br />

meetkundige termen te gebruiken (voorste, achterste). Vergelijk basisfi guren als kubus, <strong>blok</strong><br />

en bol met elkaar en andere voorwerpen. Vraag: Wat zou er in dat pakje kunnen zitten? Bespreek<br />

bijvoorbeeld of er in het bolvormige pak een bal of een ballon zit. Denkt u bij het tellen aan de<br />

1 - 1 relatie. Bij elk geteld voorwerp hoort één rangtelwoord en omgekeerd.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 2 (zelfstandig werken)<br />

Vertel de kinderen dat ze nu zelfstandig gaan werken in het werkschrift.<br />

Hierin mogen ze wel schrijven. Bij de eerste keer in het werkschrift werken<br />

begeleidt u de kinderen. Neemt u telkens de tijd om zo nodig per opgave<br />

uit te leggen wat de bedoeling is. Na verloop van tijd leren de kinderen<br />

steeds meer werkvormen (her-)kennen en begrijpen ze steeds sneller wat<br />

de bedoeling is. Wijs de kinderen ook op de verwijzing naar Even snel,<br />

Verder en Plus onderaan op blz. 3. Leg uit hoe ze deze opgaven kunnen<br />

vinden en maak afspraken over wie ermee aan het werk gaat.<br />

Werkschrift blz. 2 en 3<br />

1 Kleur cijfersymbolen in zodat ze nog beter worden onthouden.<br />

2-3 Kleur een aantal pakjes. Maken de kinderen er al een groepje van?<br />

4 Dit is eigenlijk al het begin van een getallenlijn.<br />

5 Hier zijn meerdere oplossingen: Of 1 erbij tekenen of een nieuwe groep<br />

die 1 meer bevat.<br />

6 Hier zullen de kinderen niet zo snel een voorwerp doorstrepen.<br />

7 Dit is een verdubbeling, die komt later nog heel vaak voor.<br />

8 Een nieuwe groep tekenen die 2 meer bevat of 2 erbij tekenen.<br />

Maatschrift blz. 2 en 3<br />

▪ 1 Accent voor de zwakkere rekenaars op: Telrij tot 6, tellen met<br />

aanwijzen, synchroon tellen én resultatief tellen. Leerlingen kunnen<br />

tellen hoeveel kinderen, hoeveel grote mensen/volwassenen, hoeveel<br />

mensen, er op de plaat te zien zijn. Zijn er ook dingen moeilijk te<br />

tellen? Onder de plaat staan de cijfers 1 t/m 6. Zet deze groot op het<br />

bord of op een vel papier en wijs de juiste cijfers aan terwijl er geteld<br />

wordt. Verwerkingsopdrachten bij de plaat: geef kleuropdrachten.<br />

Bekijk steeds hoeveel voorwerpen ieder kind heeft gekleurd. Kleur alle<br />

vogeltjes blauw. Kleur alle voetballen oranje, enzovoort.<br />

Nu gaan de kinderen omcirkelen hoeveel van ieder ze hebben gezien<br />

en wordt er opnieuw resultatief geteld. Bij vergissingen kunnen<br />

kinderen eventueel doorstrepen in plaats van gummen. Daarnaast is<br />

het een goede motorische oefening.<br />

▪ 2 Groepjes van 5 herkennen.<br />

▪ 3 Bespreek begrippen evenveel, net zo veel, meer, minder, 1 meer, 1<br />

minder.<br />

▪ 4 Zet een rondje om het juiste getal.<br />

Afronding<br />

Laat de kinderen vertellen hoe ze met het leerlingenboek, het werkschrift,<br />

het maatschrift en het plusschrift werken. Ga nog een keer in op de<br />

begrippen: evenveel, net zo veel, meer, minder, 1 meer, 1 minder.<br />

7<br />

Observatie en extra hulp<br />

Observeer de kinderen tijdens de<br />

rekenles nauwkeurig. Noteer waarmee ze<br />

problemen ondervinden. Controleer of ze<br />

de kleuren kennen en of ze akoestisch en<br />

resultatief tot 10 kunnen tellen.<br />

Stap even uit de les<br />

Deel kopieerblad 3.1 en 3.2 (de werkbladen<br />

met de vingerpoppetjes) uit. De kinderen<br />

die klaar zijn met hun andere werk kunnen<br />

een begin maken met het kleuren van de<br />

poppetjes, die u later in les 11 nodig hebt.


8 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Aantallen tellen tot 10<br />

Oefenen<br />

N.v.t.<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Aantallen tellen tot 5<br />

▪ Oefenen<br />

N.v.t<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 4 en 5<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 4 en 5<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 4 en 5<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Fiches (12 per kind)<br />

▪ Fiches (10 per kind)<br />

– Kralenliniaal<br />

– Getalkaartjes (per kind)<br />

les 3 en 4<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Groepjes maken<br />

Geef alle kinderen 12 fi ches. Geef ze daarna de volgende opdrachten:<br />

Maak 2 groepjes van 6.<br />

Maak groepjes van 3. Hoeveel groepjes kun je maken?<br />

Maak groepjes van 4. Hoeveel groepjes kun je maken?<br />

Verander de opgave. Vertel de kinderen dat de fi ches snoepjes zijn die ze<br />

gaan verdelen. Hoeveel kinderen kun je 2 snoepjes geven? Hoeveel kinderen<br />

kun je 4 snoepjes geven?<br />

2 Tellen vanaf een willekeurig punt<br />

Laat kinderen akoestisch tellen vanaf 3, vanaf 6, enzovoort.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Groepjes maken<br />

Geef elk kind 10 fi ches. Geef de kinderen daarna de volgende opdrachten:<br />

Maak 2 groepjes van 3.<br />

Maak groepjes van 2. Hoeveel groepjes kun je maken?<br />

Maak groepjes van 3. Hoeveel groepjes kun je maken? Hoeveel fi ches hou je<br />

over?<br />

Verander de opgave. Vertel de kinderen dat de fi ches snoepjes zijn die ze<br />

gaan verdelen. Hoeveel kinderen kun je 2 snoepjes geven? Hoeveel kinderen<br />

kun je 4 snoepjes geven?<br />

▪ 2 Teloefeningen<br />

Maak voor elk kind een groepje van 5 fi ches en leg die op een hoopje voor<br />

de kinderen neer.<br />

Hoeveel fi ches hebben jullie gekregen? Laat een aantal kinderen voordoen<br />

hoe ze hebben geteld. Als er foute antwoorden bij waren probeer er dan<br />

achter te komen wat er fout ging (niet synchroon geteld bijvoorbeeld).<br />

Was er bijvoorbeeld al een kind die eerst de fi ches ordende in een rij?<br />

Herhaal dit met een groepje van 6 fi ches.<br />

Haal 2 fi ches weg bij elk kind en vraag nu of ze de fi ches op een rij willen<br />

leggen. Hoeveel fi ches heb je nu? Observeer of het tellen nu makkelijker<br />

gaat.<br />

Leg nu overal één fi che achter de rij van 4. Hoeveel heb je nu? Observeer<br />

of de kinderen opnieuw beginnen te tellen of vanaf 4 verder tellen.<br />

▪ 3 Telliedje<br />

Zing met de kinderen het liedje:<br />

Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven,<br />

Waar is Berend Botje gebleven?<br />

Hij is niet hier, hij is niet daar.<br />

Hij is naar Amerika!


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les wordt veel geteld. Eerst nog van 1 t/m 5, daarna ook t/m 10. Van begin af aan<br />

wordt erop gelet dat er op de juiste manier geteld wordt: synchroon en met de 1-1 relatie.<br />

Groepjes worden gevormd en geteld, waarbij al een zekere abstrahering plaatsvindt door met<br />

fi ches en getekende rondjes te werken. Ook worden getalkaartjes ingezet.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Bij het zelfstandig werken is het van groot belang dat de leerlingen de opdracht goed<br />

begrepen hebben. Controleer dat door korte vragen te stellen als: Wat ga je nu doen? of Wat zie<br />

je hier? Ook bij de afronding kunt u er met gerichte vragen achter komen wat er misging.<br />

Doe met de kinderen het zoekspelletje: Zoek de klok, de kralenketting, de dobbelsteen, de<br />

fi ches, de getallen, de cijfers, de getalkaartjes, de puntenslijper, enzovoort.<br />

Een ander leuk spel is het ‘Robotspel'. De leerkracht speelt de robot die van de kinderen<br />

opdrachten krijgt om iets te doen (maar geen straf geven), ergens heen te gaan (maar niet<br />

met vakantie). Soms doet de robot iets fout en dan moeten de kinderen dat corrigeren.<br />

Daarna speelt een kind de robot en geeft u ‘bevelen’ waarin begrippen voorkomen als links,<br />

rechts, naar voren, naar achteren, erbij doen, eraf halen enz. Zo worden die begrippen gelijk<br />

uitgebeeld.<br />

Rekenwoorden<br />

Getallen, hoeveel, cijfer, de kralenketting, de getalkaartjes, verdelen.<br />

Lastige woorden<br />

Klok, de kalender, de dobbelsteen, de puntenslijper, de fi ches, de groep, groepjes, maak vast.<br />

9


10<br />

Lesverloop van les 3<br />

C 1 onze groep.<br />

Blok 1 Les 3 en 4<br />

Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />

Bespreek de illustratie samen met de kinderen. In de illustratie zijn kinderen op verschillende<br />

manieren met getallen bezig. Ze leggen getallen, ze tonen en tellen getallen, enzovoort.<br />

Ook zijn er allerlei leermiddelen getekend die in de loop van dit leerjaar aan de orde zullen<br />

komen (fl itskaarten, fi ches, het rekenrek, getalkaarten, het optelbord, de kalender en de klok).<br />

De illustratie toont als het ware de ‘rekentoekomst’ van de kinderen in groep 3. Stel bij de<br />

illustratie bijvoorbeeld de volgende vragen: Welke getallen zie je? Welke cijfers zie je? Vergelijk<br />

het lokaal in de illustratie met het eigen lokaal. Tel samen allerlei zaken in de illustratie.<br />

Hoeveel meisjes zie je op de plaat? Hoeveel jongens? Is er voor elke tafel een stoel? Heeft ieder<br />

kind een stoel? Hangt er van ieder kind een tekening op het bord? Hoeveel kinderen hebben een<br />

tekening gemaakt? Hoeveel kinderen hebben geen tekening op het bord gehangen? Dit is gelijk<br />

al een cruciale leerervaring: getalvolgorde en aantallen koppelen aan getallen. Aantallen<br />

tellen tot 5 en deze koppelen aan getallen. Aan de hand van de voorbeelden in de illustratie<br />

worden er relaties tussen de aantallen voorwerpen en getallen gelegd. Het is een inleiding<br />

op de getallen tot en met 5 en tot en met 10. Voor het snel herkennen van de aantallen<br />

kunnen kinderen gebruikmaken van de vijfstructuur. Op de tekening staat ook een klok en een<br />

kalender. Ga daar eventueel ook op in. Laat de kralenliniaal zien en laat de kinderen erover<br />

vertellen. Hoeveel kralen zie je? Hoeveel rode, hoeveel witte? Laat het hierbij, dit is namelijk<br />

in dit stadium genoeg over de tel- en meetfunctie! Bespreek de hand, de fi ches en het cijfer<br />

5 op het bord. Wie kan met vingers andere getallen maken? Leg evenveel fi ches neer. Gebruik<br />

natuurlijke telsituaties in de klas om te tellen.<br />

C 2 leg rondjes.<br />

Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />

De kinderen tellen het aantal dingen per groepje en leggen er evenveel fi ches op. Er kunnen<br />

ook getalkaartjes op gelegd worden. Hoe tellen de kinderen? Met 1 tegelijk, met meer dan 1<br />

tegelijk? Kunnen ze de getallen in de goede volgorde zeggen?<br />

C 3 zoek er getallen bij.<br />

Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />

Deze opdracht maken de kinderen zelfstandig. Ze leggen fi ches of getalkaartjes op de<br />

afbeeldingen. Een extra uitbreiding is: Bij elk getalkaartje tot 5 of tot 10 het juiste aantal<br />

dropjes (=fi ches) leggen.<br />

Deze opgave bereidt de kinderen ook voor op het zelfstandig werken in het werkschrift. Leg de<br />

werkvormen uit en vertel dat deze werkvormen in de volgende les terugkomen. Herinner hen<br />

er nog eens aan dat ze niet in het leerlingenboek mogen schrijven.<br />

C 4 tel op je vingers.<br />

Het tellen van aantallen tot en met 10 en het koppelen van aantallen aan getallen<br />

Leerkrachtgebonden opdracht: U steekt een aantal vingers op en vraagt welk getal hierbij<br />

hoort. U noemt het getal en de kinderen steken het juiste aantal vingers op. Kinderen leggen<br />

getalkaartjes bij de vingerbeelden. Discussie over het plaatje met 5 + 1 en 3 + 3. Maak<br />

een eerste opmerking over het feit dat een aantal op meer dan één manier kan worden<br />

voorgesteld. Dit is voor nu voldoende.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 4 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 4 en 5<br />

Vertel de kinderen eventueel dat ze in het werkschrift mogen schrijven.<br />

1 De kinderen combineren aantallen voorwerpen met de juiste<br />

hoeveelheden getallen en fi ches door groepjes voorwerpen die bij elkaar<br />

horen te omcirkelen en te verbinden met het vakje dat erbij hoort.<br />

2 De kinderen maken groepjes door steeds het goede aantal voorwerpen te<br />

omcirkelen.<br />

3 Laat de kinderen groepjes van 3 potloden eerst met hun vinger<br />

omcirkelen. Daarna met hun potlood. Hoeveel groepjes van 3 kun je<br />

maken?<br />

4 Laat de kinderen groepjes van 4 paperclips eerst met hun vinger<br />

omcirkelen. Daarna met hun potlood. Hoeveel groepjes van 4 kun je<br />

maken?<br />

5 De kinderen combineren aantallen voorwerpen met de juiste<br />

hoeveelheden getallen en fi ches, door groepjes voorwerpen die bij elkaar<br />

horen te omcirkelen en te verbinden met het vakje dat erbij hoort.<br />

6 Als opgave 2 t/m 4.<br />

7 Laat groepjes van 4 appelpartjes eerst met de vinger omcirkelen. Daarna<br />

met het potlood.<br />

8 De kinderen maken groepjes van het juiste aantal potloden.<br />

9 De kinderen tekenen het juiste aantal stippen in de vakjes.<br />

Maatschrift blz. 4 en 5<br />

▪ 1 Teloefeningen met accent op het getal 5. Waar zie je er 5 van/ waar<br />

zie je het getal 5? Laat er <strong>blok</strong>jes/pionnen/markeringen bij leggen<br />

(liever geen fi ches omdat fi ches over elkaar heen kunnen vallen). Laat<br />

de kinderen eventueel aantallen van 5 (kaartjes, rondjes, boeken,<br />

enzovoort) kleuren. Introduceer in deze les ook de vingerbeelden tot<br />

6 – hierbij kan gewezen worden op de hand op het schoolbord en<br />

terwijl kinderen tellen telt u mee met de vingers – laat dan de kinderen<br />

meedoen met de vingers. Zet het hele groepje aan het werk door te<br />

vragen op de vingers te laten zien hoeveel van iets er is. Besteed ook<br />

aandacht aan het akoestisch tellen tot en met 10.<br />

▪ 2 Oefenen met de vingerbeelden.<br />

▪ 3 Groepjes van 3 markeren.<br />

▪ 4 Groepjes van 5 markeren.<br />

Afronding<br />

Leerlingenboek: Laat de kinderen verwoorden wat ze hebben geleerd. Doe<br />

daarna de volgende oefeningen:<br />

– Schrijf een getal tot en met 10 op. Wie kan het lezen? Ga hiermee door<br />

totdat alle getallen op het bord staan.<br />

– Noem een getal. Wie kan dat getal aanwijzen op het bord?<br />

– Teken groepjes rondjes op het bord en schrijf een aantal getallen op.<br />

Welk getal hoort bij welke groep? Omcirkel de groepen en de bijbehorende<br />

getallen en verbind ze met elkaar. Een aantal kinderen mogen een getal<br />

via een vingerbeeld laten zien. Dit kan op meerdere manieren.<br />

11<br />

Observatie en extra hulp<br />

Observeer de kinderen tijdens de lessen<br />

nauwkeurig. Noteer de zaken waarmee ze<br />

moeite hebben. Controleer of de kinderen<br />

de getallenrij tot en met 10 kennen<br />

(kunnen ze tellen?) en of ze weten dat (bij<br />

resultatief tellen) het laatste getal ook de<br />

hoeveelheid weergeeft. Ga ook na of de<br />

kinderen goede 1-1 relaties leggen tussen<br />

de (groepjes) voorwerpen en de getallen.<br />

De kinderen werken waarschijnlijk op<br />

verschillende abstractieniveaus. Houd<br />

hier rekening mee. Werk hierbij met kleine<br />

hoeveelheden fi ches. Laat de kinderen<br />

deze hoeveelheden tellen. Laat ze anders<br />

neerleggen en opnieuw tellen. Neem een<br />

fi che weg. Hoeveel liggen er nu? Leg er een<br />

bij. Hoeveel liggen er nu?<br />

Stap even uit de les<br />

Laat de kinderen verdergaan met hun<br />

werkbladen voor de vingerpoppetjes. Welke<br />

kinderen kunnen al wat laten zien? Kunnen<br />

ze hun poppetjes beschrijven?


12<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Akoestisch tellen met aanwijzen<br />

– Synchroon tellen<br />

– Cijferherkenning<br />

– Het begrip ‘1 meer en 1 minder’ aanleren<br />

– Het begrip ‘2 meer en 2 minder’ aanleren<br />

– Getalrij tot 6 beheersen<br />

– Aantallen tellen tot 10<br />

Oefenen<br />

N.v.t.<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Cijferherkenning<br />

– Synchroon tellen<br />

– Gelijke aantallen herkennen en markeren<br />

▪ Oefenen<br />

N.v.t.<br />

Materiaal<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 6 en 7<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 6 en 7<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

▪ Fiches, gesloten doosje<br />

les 5 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Terugtellen<br />

Laat de kinderen terugtellen vanaf 10, vanaf 5, vanaf 8, enzovoort.<br />

2 Resultatief tellen<br />

Laat de kinderen aantallen tellen tot 5. Vraag ze ook om aantallen<br />

voorwerpen te benoemen. Herhaal dit met de cijfers tot 10. Tel met de<br />

kinderen allerlei voorwerpen in de klas, zoals ramen, tafels, stoelen en<br />

posters. Welke kinderen zien de aantallen in één keer? Laat die kinderen<br />

vertellen hoe ze dat doen. Als je aantallen in één keer ziet, weet je sneller<br />

hoeveel voorwerpen er zijn.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Liedjes<br />

Herhaal nog eens de liedjes Eén twee drie vier, hoedje van papier (les 1)<br />

en Berend Botje ging uit varen (les 3).<br />

Extra liedje:<br />

Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,<br />

Heb je wel gehoord van de zevensprong?<br />

Ze zeggen dat ik niet dansen kan<br />

Ik kan dansen als een edelman<br />

Dat is één<br />

Dat is twee<br />

Dat is drie<br />

Dat is vier<br />

Dat is vijf<br />

Dat is zes<br />

Dat is zeven<br />

▪ 2 Resultatief tellen<br />

Doe 5 fi ches in een gesloten doos. Laat een paar kinderen de fi ches tellen<br />

(doen ze dat handig?). Nu haalt u er 1 fi che uit en doet u het deksel weer<br />

dicht. Hoeveel zijn het er nu? Weten de kinderen het niet, dan gaat de doos<br />

weer open en telt u samen de fi ches. Haal nog een fi che uit de doos en<br />

doe de doos weer dicht. Hoeveel zijn het er nu? Ga zo door tot de doos<br />

leeg is.<br />

▪ 3 Vergelijken<br />

Laat de kinderen in de klas groepjes zoeken van 1, 2, 3, 4, 5. Is zo’n<br />

groepje niet te vinden dan mogen ze zelf zo’n groepje maken van fi ches,<br />

<strong>blok</strong>jes, knikkers e.d. Laat steeds ‘bewijzen’ dat het een groepje van... is.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 5 (herhalen en oefenen)<br />

Werkschrift blz. 6 en 7<br />

1 Tekenen de kinderen in groepjes of los?<br />

2 Zeg als de opdracht niet begrepen wordt: teken één<br />

kaas<strong>blok</strong>je meer.<br />

3 Zeg als de opdracht niet begrepen wordt: teken één<br />

appel minder.<br />

4 Zeg als de opdracht niet begrepen wordt: teken net<br />

zoveel hoedjes.<br />

5 Met potlood een cirkeltje zetten om 3 boterhammen.<br />

Overzien de kinderen de hoeveelheden?<br />

6 Nu 4 partjes appels omcirkelen. Overzien de kinderen<br />

de hoeveelheden?<br />

7 Groepjes van 5. Overzien de kinderen de<br />

hoeveelheden?<br />

8 Twee drinkglazen erbij, dat moet niet moeilijk zijn.<br />

9 De kinderen mogen uiteraard zelf de volgorde van<br />

tekenen bepalen.<br />

10 De kinderen verbinden de aantallen voorwerpen met<br />

de bijbehorende getallen.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 2 < 2 2<br />

Opgave 2 1 0 1<br />

Opgave 3 1 0 1<br />

Opgave 4 1 0 1<br />

Opgave 5 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 6 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 7 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 8 1 < 1 1<br />

Opgave 9 4 < 2 2 - 4<br />

Opgave 10 4 < 2 2 - 4<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 6 en 7<br />

13<br />

1 Groepjes van 3 herkennen. Hoe tellen de<br />

kinderen?<br />

2 Groepjes van 6 herkennen. Hoe tellen de<br />

kinderen?<br />

3 Vingerbeelden verbinden met gelijke<br />

hoeveelheden.<br />

4 Hoeveelheden stippen verbinden met het juiste<br />

getal.<br />

5 Evenveel tekenen. Hoe tellen de kinderen?<br />

6 Groepjes van 4 markeren.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 2 < 2 2<br />

Opgave 2 1 < 1 1<br />

Opgave 3 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 4 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 5 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 6 4 < 3 3 - 4


14<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Vingerbeelden t/m 10<br />

– Aantallen combineren met getalsymbolen<br />

– Aantallen in vaste groepjes verdelen<br />

– Aantallen symboliseren door fi ches en<br />

getallen<br />

– Aantallen t/m 10 weergeven en tellen<br />

Oefenen<br />

N.v.t.<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Vingerbeelden t/m 10<br />

– Groepjes t/m 10 herkennen<br />

– Cijferherkenning<br />

▪ Oefenen<br />

N.v.t.<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 6 en 7<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 8 en 9<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 8 en 9<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kopieerbladen 3.4 t/m 3.7 en 3.11 t/m 3.22<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Telbare voorwerpen (bekers, fruit, <strong>blok</strong>jes,<br />

potloden, enz.)<br />

– Fiches (10 per kind)<br />

▪ Doek, kleine voorwerpen<br />

▪ Plastic beker, 6 knikkers<br />

▪ Getalkaarten<br />

les 6 en 7<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Resultatief tellen<br />

Leg in de kring diverse aantallen voorwerpen (maximaal 6 per soort).<br />

Vraag de kinderen ze te tellen per soort. Hoe zouden we de aantallen<br />

op het bord kunnen schrijven? Laat de kinderen met voorstellen komen.<br />

Bijvoorbeeld: een dobbelsteenpatroon, een turfstructuur of 5 fi ches op<br />

een rijtje. Maak op het bord een inventarisatie van het aantal voorwerpen<br />

in de kring. Zet hiervoor eventueel een tabel op het bord waarin u de<br />

verschillende manieren van noteren naast elkaar zet.<br />

2 Aantallen weergeven<br />

Geef de kinderen per tweetal 10 fi ches. De kinderen gaan elkaars<br />

getalbegrip toetsen. Het ene kind steekt een aantal vingers op. Let erop<br />

dat ze steeds eerst de eerste hand volmaken. Het andere kind legt dit<br />

aantal in fi ches neer. Dan wisselen ze van beurt. Dit kan zich een aantal<br />

malen herhalen. Vervolgens doen ze het nog eens, maar nu legt het<br />

kind eerst het aantal fi ches neer. Het andere kind steekt het juiste aantal<br />

vingers op.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen tot 5<br />

Leg 5 voorwerpen onder een doek. Laat een paar tellen zien wat eronder<br />

ligt en vraag dan: Hoeveel ... liggen er onder de doek? Haal er dan duidelijk<br />

zichtbaar 2 onder de doek vandaan en vraag dan: En hoeveel nu? Haal<br />

dan 4 voorwerpen onder de doek vandaan. Vraag steeds hoe de kinderen<br />

hebben geteld. Begin dan met 1 voorwerp en doe er steeds een aantal bij<br />

(tot 5). Vraag steeds hoe de kinderen hebben geteld.<br />

▪ 2 Getallen horen<br />

Laat in een hardplastic beker achter elkaar duidelijk hoorbaar 6 knikkers<br />

vallen. Dan vraagt u: Hoeveel knikkers zitten er in de beker? Daarna kijkt u<br />

samen of het klopt. Doe dit nog eens met wisselende aantallen tot 6. Hoe<br />

tellen de kinderen? Zien ze bij 2 of 3 knikkers zonder tellen al hoeveel het<br />

er zijn?<br />

▪ 3 Herkennen van cijfers<br />

Houd kaartjes omhoog met duidelijk met viltstift geschreven cijfers<br />

tot 6 en laat de kinderen het cijfer noemen. Daarna mag een kind de<br />

kaartjes van 1 naar 6 omhooghouden waarbij de andere kinderen het<br />

cijfer noemen. Herhaal dit met nog 2 kinderen. Is er al een kind die het<br />

aandurft om van 6 naar 1 omhoog te houden?


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les leren de kinderen hoe je aantallen (handig) kunt tellen en welk getal dan bij een<br />

bepaalde hoeveelheid hoort. Hiervoor worden getalkaarten en fl itskaarten ingezet.<br />

Bij het ‘handig tellen’ kunnen de kinderen ook gebruik maken van structuren van 5 die<br />

gemakkelijk in een keer te zien zijn. In dit geval gaat het om de turfstructuur (IIII, met een<br />

rondje er omheen in afwijking van IIII met een schuine streep) en om fi ches die in een rijtje<br />

van 5 worden neergelegd als voorloper op de vijfstructuur op kralenketting en rekenrek.<br />

Voorbereiding: Maak voor ieder kind een setje fl itskaarten 1 tot en met 10 met behulp van<br />

kopieerbladen 3.4 t/m 3.7. Knip de kaarten uit, vouw ze dubbel en plak de helften tegen<br />

elkaar.<br />

Maak ook telboekjes met behulp van de kopieerbladen 3.11 t/m 3.22. Kopieer deze bladen<br />

dubbelzijdig. Na het kopiëren knipt u de bladzijden los en niet u ze, met een voorblad, aan<br />

elkaar. Ieder kind krijgt zo zijn eigen telboekje.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Kijk naar de illustratie bij leerlingenboek blz. 6 opgave 1 en stel de volgende vragen:<br />

Wat zie je allemaal?<br />

Welke dingen hebben wij wel of niet op de speelplaats?<br />

Welke dingen kun je tellen? (laat de kinderen deze dingen tellen, doen ze het handig?)<br />

Welke dingen kun je niet tellen?<br />

Noem eens een heel groot ding? En een heel klein ding?<br />

Noem eens een rond ding?<br />

Rekenwoorden<br />

Turven, aantal, cijfer, hoeveel, evenveel.<br />

Lastige woorden<br />

Flitskaart, pauze, springtouw, herkennen, knoopsgat, erbij zoeken, bij elkaar zoeken,<br />

verjaardagskaart, vastmaken.<br />

15


16<br />

Lesverloop van les 6<br />

C 1 in de pauze.<br />

Blok 1 Les 6 en 7<br />

Aantallen tellen en koppelen aan aantallen rondjes, (turf-)streepjes en getallen<br />

Leg als voorbereiding op deze opgave allerlei voorwerpen in de kring (maximaal 5 per soort).<br />

Tel ze samen in de kring. Laat de aantallen weergeven met behulp van fi ches en vraag welke<br />

fl itskaart (getalkant) erbij hoort. Maak op het bord een lijst van voorwerpen met daarachter<br />

de aantallen op verschillende manieren: als cijfer, met turfstreepjes en met fi ches (in de<br />

vijfstructuur). U richt de aandacht daarna op het leerlingenboek. Bekijk samen met de<br />

kinderen de illustratie en stel enkele vragen: Wat doen jullie in de pauze? Wat doen de kinderen<br />

in het boek? Hoeveel kinderen zitten te eten? Hoeveel kinderen eten een appel? Hoeveel kinderen<br />

zijn er aan het spelen? Hoeveel jongens en meisjes zitten er op de bank? Zie je groepjes? Van<br />

hoeveel kinderen zie je groepjes? Wie weet hoeveel meisjes er totaal zijn? Hoeveel jongens zijn er in<br />

totaal? Hoeveel kinderen zijn er? Het tellen kan gebeuren met aanwijzen. Leg voor ieder kind<br />

dat geteld wordt een fi che neer. Doe een groepje van 5 voor en teken dit na op het bord. Vraag<br />

ze groepjes van 5 aan te geven met vingerbeelden (een hand). Laat de kinderen daarna voor<br />

elkaar zulke vragen bedenken.<br />

C 2 tel op je vingers.<br />

Aantallen tellen en koppelen aan vingerbeelden<br />

Doe de vingerbeelden voor en zeg het getal erbij. Denk eraan: als leerkracht bent u bij het<br />

voordoen spiegelbeeldig bezig ten opzichte van de kinderen! Zeg dan bij elk vingerbeeld in<br />

het boek het juiste getal of laat de kinderen er een getalkaartje op leggen.<br />

C 3 hoeveel? denk aan 5.<br />

Aantallen tellen<br />

Deze opgave lijkt op opgave 1. In dit geval gaat het om de getallen 6 tot en met 10.<br />

C 4 hoeveel?<br />

Aantallen tellen<br />

Aanleiding tot telsituaties uit de omgeving van het kind. Tel tot 5 en dan verder tot 10. Vraag:<br />

Hoeveel knopen zie je? Hoeveel ballen tel je? U bespreekt de verschillende manieren waarop de<br />

aantallen kunnen worden weergegeven. De kinderen leggen steeds het aantal fi ches op hun<br />

tafel. Laat een kind het aantal op het bord tekenen als een aantal rondjes in de vijfstructuur.<br />

Laat een ander kind het aantal turven op het bord. Bespreek het turven als manier om<br />

aantallen weer te geven. Wat doe je dan precies? Waarom kan het handig zijn?<br />

Wie ziet dat er 5 fi etsen staan die je meteen als 5 herkent? Wie weet dat als je 5 knoopsgaten hebt,<br />

er ook 5 knopen bij horen?<br />

C 5 zoek bij elkaar.<br />

Aantallen tellen en koppelen aan aantallen fi ches en getallen<br />

De kinderen zelf laten bedenken welke combinaties van voorwerpen, hoeveelheidgetal en fi ches er<br />

mogelijk zijn: bijvoorbeeld 9 peren, het getal 9 en 9 fi ches.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 7 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 8 en 9<br />

1 De kinderen omcirkelen de voorwerpen die bij elkaar horen, zodat er<br />

duidelijk groepjes ontstaan. Daarna tellen ze het aantal voorwerpen in<br />

een groepje en verbinden het met het juiste cijfer in de getallenrij.<br />

2 Herinner de kinderen bij deze opgave nog eens aan opgave 3 en 5 in het<br />

leerlingenboek. Hier doen ze hetzelfde. Nu mogen ze in het werkschrift<br />

werken.<br />

3 De kinderen maken hier groepjes door steeds het desbetreff ende aantal<br />

fi ches te omcirkelen.<br />

4 De kinderen geven de getallen weer als een hoeveelheid fi ches. Ze<br />

tekenen de fi ches in de vakken. Let op de manier waarop ze dat doen.<br />

Tekenen ze de rondjes als vijfstructuur, of gewoon willekeurig?<br />

5 Vergelijkbaar met opgave 1.<br />

6 Vergelijkbaar met opgave 2.<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 8 en 9<br />

1 Besteed aandacht aan de relatie tussen vingers en cijfersymbolen.<br />

Laat kinderen op hun vingers tellen tot een bepaald getal. Hoe doen<br />

ze dit? Laat ze het aan elkaar tonen. Resultaat is belangrijker dan<br />

welke vingers ze gebruiken en in welke volgorde. Motorisch gezien is 4<br />

met daarin de duim erg moeilijk.<br />

2 Hoeveelheden kleuren die het getal en het vingerbeeld aangeven.<br />

3 Groepjes van 7 herkennen. Hoe tellen de kinderen?<br />

4 Groepjes van 9 herkennen. Gebruiken ze de 5 als steunpunt?<br />

5 Spelenderwijs kan al wat aandacht besteed worden aan hoeveel de<br />

hele groep is, hoeveel streep je door, hoeveel zijn er over?<br />

Afronding<br />

Vraag welke opgaven de kinderen nog moeilijk vonden. Besteed daar dan<br />

extra aandacht aan. Let vooral op hoe de kinderen tellen. Beginnen ze<br />

bijvoorbeeld opnieuw terwijl ze best verder hadden kunnen tellen? Tellen<br />

ze synchroon? Begrijpen ze dat het laatste getal ook de hoeveelheid<br />

aangeeft? Naar aanleiding van opgave 5 in het maatschrift kunt u wat<br />

objecten op het bord tekenen en spelenderwijs al wat aandacht besteden<br />

aan hoeveel de hele groep is, hoeveel je doorstreept en hoeveel er over<br />

zijn. Benoem dit als leerkracht.<br />

17<br />

Observatie en extra hulp<br />

Teken voor de zwakkere rekenaars een<br />

aantal rondjes op een groot vel papier of<br />

op het bord. Laat de kinderen groepen van<br />

5, 6, 7, 8 en 9 rondjes omcirkelen. Met de<br />

kinderen die nog niet zo’n soepele (schrijf-)<br />

motoriek hebben, kunt u de volgende<br />

oefening doen:<br />

Teken op een vel papier een grote cirkel.<br />

Laat het kind met de vlakke hand een bal,<br />

bijvoorbeeld een tennisbal, langs de cirkel<br />

rollen. Herhaal dit met steeds kleinere<br />

cirkels.<br />

Stap even uit de les<br />

De kinderen beginnen met het werken<br />

aan hun telboek. U hebt dit telboek vooraf<br />

in elkaar gezet. Deel het uit en licht de<br />

bedoeling even toe.


18<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Buurgetallen<br />

– Aantallen symboliseren door fi ches en<br />

door een getal<br />

– Tellen t/m 10<br />

Oefenen<br />

– N.v.t.<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– De hoeveelheid van 7<br />

– Meer, minder, evenveel<br />

– Tellen t/m 10<br />

▪ Oefenen<br />

– N.v.t.<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 8 en 9<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 10 en 11<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 10 en 11<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Flitskaarten (set per kind)<br />

– Telbare voorwerpen<br />

– Fiches<br />

▪ Pionnen<br />

les 8 en 9<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Resultatief tellen met flitskaarten<br />

Deel de setjes fl itskaarten uit. Leg in de kring verschillende voorwerpen<br />

in diverse aantallen bij elkaar (maximaal 6 per soort). Vraag de kinderen<br />

om de voorwerpen per soort te tellen. Laat hen het aantal noemen en er<br />

vervolgens de goede kaart (getalkant) bij zoeken.<br />

2 Getalherkenning<br />

Verdeel diverse setjes fl itskaarten van 1 tot en met 6 onder de kinderen.<br />

Elk kind krijgt een kaart. U stelt vragen. De kinderen die de juiste kaart<br />

hebben gaan staan of steken hun kaart in de lucht. Het gaat hier om<br />

de getalkant. Stel bijvoorbeeld vragen als: Wie heeft 6? Herhaal dit met<br />

andere getallen.<br />

Wie heeft het getal dat komt voor de 3? Bij deze vraag kunnen kinderen<br />

met het getal 1 ook opstaan. Bespreek samen even of dat terecht is (ja)<br />

en of we dit bij vervolgvragen ook bedoelen. Herhaal dit met andere<br />

getallen. Wie komt na 4? Herhaal dit met andere getallen. Wie zit tussen<br />

4 en 6? Herhaal dit met andere getallen. Wanneer de kinderen dit goed<br />

beheersen, kunt u deze opgave uitbreiden. Deel daarvoor de kaarten 1 tot<br />

en met 10 uit.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Resultatief tellen met flitskaarten<br />

Voor kinderen die in het maatschrift werken kunt u een vergelijkbare<br />

activiteit doen als hierboven maar met niet meer dan 5 kaartjes. Deel<br />

de setjes met maar 5 fl itskaarten uit. Leg in de kring verschillende<br />

voorwerpen in diverse aantallen bij elkaar (maximaal 5 per soort).Vraag<br />

de kinderen om de voorwerpen per soort te tellen. Laat hen het aantal<br />

noemen en er vervolgens de goede kaart (getalkant) bij zoeken.<br />

▪ 2 Getalherkenning<br />

Ook hier een vergelijkbare opdracht maar met 5 kaarten. Verdeel diverse<br />

setjes fl itskaarten van 1 tot en met 6 onder de kinderen. Elk kind krijgt<br />

een kaart. U stelt vragen. De kinderen die de juiste kaart hebben, staan<br />

op of steken hun kaart in de lucht. Het gaat hier om de getalkant. Stel<br />

bijvoorbeeld vragen als:<br />

Wie heeft 5? Herhaal dit met andere getallen.<br />

Wie heeft het getal dat komt voor de 3? Bij deze vraag kunnen kinderen met<br />

1 ook opstaan. Bespreek of dit terecht is. Herhaal dit met andere getallen.<br />

Wie komt na 4? Wie zit tussen 2 en 4? Herhaal dit met andere getallen.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les wordt gebuik gemaakt van een plaat waarop een aantal kinderen in een huiskamer<br />

staan of zitten. Er wordt verder geoefend met tellen tot 10 en het bepalen van aantallen. Die<br />

kunnen met fi ches of met getallen worden weergegeven. Hierbij komen begrippen als genoeg,<br />

te veel, te weinig, wat moet er nog bij, wat moet er nog af aan de orde.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

In opgave 1, 2 en 3 van het leerlingenboek komen begrippen voor als: genoeg, teveel, te<br />

weinig, wat moet er nog bij, wat moet er nog af. Een leuk spel om deze begrippen te laten<br />

beleven is de stoelendans. Zet 8 stoelen in een kring en laat 7 kinderen een rondje lopen op<br />

muziek. Als de muziek stopt zoekt ieder kind een stoel. Lukt dat? (Ja, want er is een stoel<br />

teveel of, ja, want er zijn genoeg stoelen.) Doe hetzelfde nog een keer, maar nu met een stoel<br />

minder (of dit keer doet de juf ook mee.) Lukt dat nu ook nog? (Ja, want er zijn genoeg stoelen<br />

of, ja, want er zijn evenveel stoelen als mensen.)<br />

Doe de stoelendans nu met een stoel minder. Nu wordt het spannend! Als de muziek stopt<br />

is er één kind het haasje. Wat is er nu aan de hand? (Er zijn teveel mensen of er zijn te weinig<br />

stoelen of er zijn niet genoeg stoelen.) Het spelletje kan verder worden gespeeld met steeds<br />

minder stoelen waarbij u telkens laat verwoorden wat er aan de hand is.<br />

Rekenwoorden<br />

– Genoeg<br />

– Te veel<br />

– Te weinig<br />

– Evenveel<br />

– Meer dan<br />

– Minder<br />

Lastige woorden<br />

– Wat moet er nog bij<br />

– Wat moet er nog af<br />

19


20<br />

Lesverloop van les 8<br />

C 4 zijn er genoeg?<br />

Blok 1 Les 8 en 9<br />

C 1 hoeveel kinderen?<br />

Aantallen tellen en koppelen aan getallen<br />

In deze les komen begrippen voor als genoeg, te veel of te weinig. Zie ook de taaltip waar<br />

een spel wordt aangegeven waarin deze begrippen spelenderwijs worden aangeleerd en<br />

geoefend. Denk ook aan het verband met de begrippen meer/minder en evenveel: Ik heb<br />

genoeg (gegeten), ik hoef niet meer. Zo is het wel genoeg, het kan heus wel wat minder. Nu<br />

is het evenveel, genoeg geteld. Vraag de kinderen een situatie te bedenken waarbij iemand<br />

(vader, moeder, juf of meester) dat zegt. Bekijk de illustratie samen met de kinderen. Laat hen<br />

vertellen wat ze zien. Stel daarbij eventueel een aantal vragen: Hoeveel kinderen zie je? Hoeveel<br />

stoelen zie je?<br />

Tel ook andere dingen in de huiskamer. Lok het vergelijken van aantallen uit door vragen als:<br />

Zijn er genoeg stoelen voor alle kinderen? En genoeg voor 7 kinderen? Zijn er ook genoeg haakjes<br />

voor 7 jassen? Zijn er evenveel vorken als messen? Heb ik te weinig borden voor 7 mensen? Laat de<br />

kinderen daarna in de klas rondkijken. Zien ze dingen die met 7 te maken hebben? Attendeer<br />

ze erop dat een week 7 dagen telt. Wie van de kinderen kan de dagen van de week in de<br />

goede volgorde noemen?<br />

C 2 genoeg, te veel of te weinig?<br />

Aantallen tellen en koppelen aan getallen<br />

Voor een beter begrip van deze termen zie taaltip. Deze opgave slaat terug op het aantal<br />

7 in de illustratie van opgave 1. Het is de bedoeling dat de kinderen de voorwerpen tellen<br />

en het aantal benoemen. Werken ze vanuit de vijfstructuur? Richt de aandacht daarna<br />

op de voorwerpen die zijn afgebeeld. De kinderen noemen nu zelf de juiste getallen bij de<br />

voorwerpen.<br />

C 3 juf eet mee.<br />

Aantallen tellen en koppelen aan getallen<br />

Bekijk de tekening samen met de kinderen. Vertel hun dat de kinderen bezoek hebben<br />

gekregen. Weten de kinderen wie zij is? Stel daarna gericht enkele vragen:<br />

Mag zij blijven? Waarom denk je dat? Zijn er nog steeds genoeg stoelen? Staan er genoeg, te weinig<br />

of te veel bordjes, lepels, messen en vorken op tafel? De nieuwe jongen brengt zelf van alles één<br />

mee: is dat nodig? Attendeer de kinderen op het begrip één meer. Vraag wat er gebeurt als er<br />

nog iemand komt. Laat ze de getallen 7, 8 en 9 opzoeken op de getallenlijn. Vergelijk dit ook<br />

met 4, 5 en 6 en met 6, 7 en 8. Eén meer is het belangrijkste kenmerk van de getallenrij. Wijs<br />

de kinderen daarop. Gebruik fi ches om de aantallen weer te geven. Leg ze in de vijfstructuur.<br />

Aantallen tellen en hoeveelheden koppelen aan getallen<br />

Bij deze opgave gaan de kinderen na of er voldoende voorwerpen zijn voor alle personen.<br />

Bevraag alle voorwerpen die zijn afgebeeld. Zijn er genoeg? Hoeveel moeten er nog bij? Hoeveel<br />

over? Deze opgave is een voorbereiding op opgave 3 in het werkschrift.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 9 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 10 en 11<br />

1 Opgaven als deze hebben de kinderen al vaker gemaakt. Laat een van de<br />

kinderen eventueel kort uitleggen wat er bij deze opgave moet gebeuren.<br />

Wijs de kinderen op de vijfstructuur bij het kleuren van de fi ches.<br />

2 Bij deze opgave omcirkelen de kinderen groepjes van 7 puzzelstukken. Let<br />

op de manier waarop ze de groepjes maken. Tellen ze door, of werken ze<br />

vanuit de vijfstructuur?<br />

3 De kinderen tellen de voorwerpen en gaan na of er genoeg zijn voor<br />

de 8 kinderen. Laat hen elk aantal eventueel met fi ches leggen in de<br />

vijfstructuur. Leg uit hoe de kinderen hun antwoord geven. Ze kleuren het<br />

vakje ‘ja’ of het vakje ‘nee’. Begrijpen de kinderen de betekenis van de<br />

term ‘genoeg’? Bespreek eventueel hoeveel van elk voorwerp er nog bij<br />

moeten of hoeveel er over zijn.<br />

4 De kinderen zoeken bij elkaar wat bij elkaar hoort. Overzien ze de<br />

hoeveelheden? Hoe tellen ze?<br />

5 Groepjes van 6 die op verschillende manieren gevormd kunnen worden.<br />

6 Twee erbij tekenen kan niet moeilijk zijn.<br />

7 Wat doen de kinderen? Eerst 2 paddestoelen doorstrepen en de rest<br />

overtekenen? Of bepalen ze eerst dat ze er 7 moeten tekenen?<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz.10 en 11<br />

1 Eerst veel tellen. Geef de kinderen de kans te ontdekken dat er veel<br />

dingen 7 keer afgebeeld zijn. Houd een gesprekje over wat er hier<br />

aan de hand is. Is er een feestje? Is het een kindertehuis? Blijven er<br />

stoelen over? Hoeveel stoelen blijven er leeg? Zijn er genoeg haakjes<br />

voor de jassen? Kan iedereen een kaars bij z’n bord krijgen? Er komen<br />

zes kinderen eten. Is er dan genoeg plaats? Is er voor teveel mensen<br />

of te weinig mensen gedekt? Laat leerlingen pionnen bij iedere stoel<br />

plaatsen. Varieer met 5, 6 en 7 en onderzoek met de leerlingen de<br />

begrippen genoeg (Let op: genoeg is evenveel óf meer dan wat nodig<br />

is!), te veel en te weinig.<br />

2 De kinderen mogen een voor een omcirkelen. Wanneer kinderen<br />

echter groepjes kunnen omcirkelen mag dit ook.<br />

3 Het juiste getal bij de aangegeven hoeveelheid zoeken.<br />

4 Hoeveelheden vergelijken.<br />

5 Gelijke hoeveelheden met elkaar verbinden.<br />

Afronding<br />

Laat enkele kinderen vertellen wat ze hebben gedaan en hoe ze het<br />

hebben gedaan. Probeer met name de wijze van tellen inzichtelijk<br />

te maken. Dit kan anderen helpen effi ciënt te leren tellen. Bespreek<br />

naar aanleiding van opgave 3 (werkschrift) en opgave 4 (maatschrift)<br />

nogmaals wat genoeg, te weinig en te veel is. Zien de kinderen dat dit<br />

relatieve begrippen zijn?<br />

21<br />

Observatie en extra hulp<br />

Let op de zwakkere rekenaars. Laat hen<br />

eventueel de situaties en aantallen leggen<br />

met fi ches en ze daarna tellen. Observeer<br />

hoe goed ze groepjes kunnen omcirkelen<br />

en hoe ze tot groepsvorming komen.<br />

Tellen ze steeds weer van voren af aan of<br />

tellen ze gestructureerd met groepjes van<br />

3, 4 of 5? Kinderen die hier moeite mee<br />

hebben, kunnen fi ches leggen of fi ches<br />

tellen die al gestructureerd zijn neergelegd<br />

(bijvoorbeeld in groepjes van 3).<br />

Stap even uit de les<br />

In deze les staat het getal 7 centraal zoals<br />

ook in het sprookje van Sneeuwwitje en<br />

de zeven dwergen. Het sprookje is voor<br />

het eerst gepubliceerd rond 1820 door de<br />

gebroeders Grimm, maar het verhaal is<br />

veel ouder. Hoewel dat verhaal voor ons<br />

ouderen een klassieker is, is dat niet meer<br />

het geval voor ieder kind. In ieder geval is<br />

dit een mooie gelegenheid dit verhaal te<br />

vertellen of voor te lezen.


22<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Buurgetallen<br />

– Hoeveelheden koppelen aan<br />

(hoeveelheids-)getallen<br />

– Hoeveelheden symboliseren door rondjes,<br />

fi ches<br />

– Begrippen genoeg, te weinig, te veel, meer,<br />

minder oefenen<br />

Oefenen<br />

– N.v.t.<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Hoeveelheden koppelen aan<br />

(hoeveelheids-)getallen<br />

– Groepjes van 5, 6, 7, 8 en 9 markeren<br />

– Vingerbeelden koppelen aan getallen en<br />

hoeveelheden<br />

▪ Oefenen<br />

– N.v.t.<br />

Materiaal<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 12 en 13<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1+2 blz. 12 en 13<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Fiches<br />

▪ Getalkaarten<br />

▪ Flitskaarten<br />

▪ Telbare voorwerpen<br />

les 10 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Hoe oud?<br />

Stel vragen over de leeftijden van de kinderen. Laat de kinderen een<br />

vinger opsteken. Wie is er 6? Wie is er 7? Vervolgens stelt u de volgende<br />

vragen:<br />

Hoeveel kinderen zijn er 6? Hoeveel kinderen zijn er 7? Zijn er meer kinderen<br />

van 6, of meer van 7? Wie kan mij vertellen hoe oud z’n broertje of zusje is?<br />

2 Aantallen weergeven (herhaling)<br />

Geef de kinderen per tweetal 10 fi ches. De kinderen gaan elkaars<br />

getalbegrip toetsen. Het ene kind steekt een aantal vingers op. Let erop<br />

dat ze steeds de eerste hand volmaken. Het andere kind legt dit aantal<br />

in fi ches. Dan wisselen ze van beurt. Dit kan zich een aantal malen<br />

herhalen. Vervolgens doen ze het nog eens, maar nu leggen ze eerst een<br />

aantal fi ches neer. Het andere kind steekt het juiste aantal vingers op.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Herkennen van cijfers (herhaling)<br />

Houd kaartjes omhoog met duidelijk met viltstift geschreven cijfers<br />

tot 6 en laat het cijfer noemen. Daarna mag een kind de kaartjes<br />

omhooghouden (maar dan van 1 naar 6), waarbij de kinderen het<br />

cijfer noemen. Herhaal dit met nog 2 kinderen. Is er al een kind die het<br />

aandurft om van 6 naar 1 omhoog te houden?<br />

▪ 2 Resultatief tellen met flitskaarten (herhaling)<br />

Deel de setjes met 5 fl itskaarten uit. Leg in de kring verschillende<br />

voorwerpen in diverse aantallen bij elkaar (maximaal 5 per soort). Vraag<br />

de kinderen om de voorwerpen per soort te tellen. Laat hen het aantal<br />

noemen en er vervolgens de goede kaart (getalkant) bij zoeken.<br />

▪ 3 Zingen<br />

Zing nog eens het liedje:<br />

Heb je wel gehoord van de zeven, de zeven,<br />

Heb je wel gehoord van de zevensprong....


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 10 (herhalen en oefenen)<br />

Werkschrift blz. 12 en 13<br />

1 De kinderen tellen de aantallen voorwerpen en<br />

maken de verzameling vast aan het juiste getal.<br />

2 Vraag de kinderen wie van hen de bedoeling van<br />

deze opgave kan uitleggen. Ze hebben een dergelijke<br />

opgave al eerder gemaakt.<br />

3 Bij deze opgave maken de kinderen groepjes door de<br />

fi ches te omcirkelen.<br />

4 Bij deze opgave maken de kinderen groepjes door de<br />

fi ches te omcirkelen.<br />

5 Is het alleen maar tellen of maken de kinderen<br />

gebruik van te overziene groepjes (2, 4, 6, 8 of 4, 8 of<br />

zelfs 5, 3)?<br />

6 Ook hier kan gestructureerd geteld worden.<br />

7 Een opgave als deze hebben de kinderen al eerder<br />

gemaakt. Laat één van hen eventueel uitleggen wat<br />

de bedoeling is en vul het aan.<br />

8 Een dergelijke opgave hebben de kinderen al eerder<br />

gemaakt.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 4


24 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Structurerend resultatief tellen tot 10 (met<br />

behulp van de vijfstructuur)<br />

– Vingerbeelden als getalsymbolen<br />

herkennen<br />

– Eierdoosmodel<br />

Oefenen<br />

– Groepjes van 5 samenvoegen tot 10<br />

– Groepjes van 10 herkennen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– De eerste optellingen<br />

▪ Oefenen<br />

– Vingerbeelden koppelen aan hoeveelheden<br />

– Vingerbeelden koppelen aan getallen<br />

– Groepjes van 5 herkennen<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 10 en 11<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 14 en 15<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 14 en 15<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

▪ Fiches (10 per kind), A4tjes<br />

– Vingerpoppetjes<br />

– Getalkaartjes t/m 10 (setje per kind)<br />

– Prentenboek Rupsje Nooitgenoeg<br />

– Telboekje (les 6-7)<br />

– Plaatjes van fruit<br />

les 11 en 12<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Akoestisch tellen<br />

Herhaal het akoestisch tellen tot 12. Wie kan nog verder tellen?<br />

Herhaal het akoestisch terugtellen van 12 naar 0. Laat de kinderen<br />

vervolgens ook eens op een willekeurig punt beginnen met door- of<br />

terugtellen.<br />

2 Versje<br />

Naar bed, naar bed, zei Duimelot<br />

Eerst nog wat eten, zei Likkepot<br />

Waar zal ik het halen? vroeg Lange Jan<br />

Uit grootmoeders kastje, zei Ringeling<br />

Dat zal ik verklappen, zei ’t Kleine Ding<br />

Stel vragen als: Hoeveel namen heb ik genoemd? Hoeveel Duimelotten heb<br />

je? En hoeveel Likkepotten? Ook is het leuk om even naar de namen te<br />

kijken. Waarom heet die vinger ringeling? (ringvinger).<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Akoestisch tellen<br />

Herhaal het akoestisch tellen tot 10. Laat een kind rondlopen en bij elke<br />

stap een telwoord zeggen. Bij 10 wordt een nieuw kind aangetikt die<br />

verder loopt en terug telt.<br />

▪ 2 Bloemen plukken (naar een idee van Fenna van Nes)<br />

Geef nu ieder kind 10 fi ches en een A4tje. De kinderen leggen de fi ches<br />

verspreid over het A4tje neer. Dit A4tje is een weiland waarin 10 bloemen<br />

bloeien. Vraag eerst aan de kinderen hoeveel bloemen er bloeien. Nu mag<br />

het eerste kind zeggen hoeveel bloemen er geplukt gaan worden. Om de<br />

beurt net zo lang tot het tuintje leeg is. Tellen de kinderen een groepje van<br />

2 of 3 nog één voor één of pakken ze er 2 of 3 tegelijk? Stel er staan nog<br />

2 bloemen en er moeten er 3 worden geplukt. Zeggen de kinderen dan:<br />

Dat kan niet? Of zelfs: één te kort? Herhaal dit nog een keer.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les worden de vingerpoppetjes die gedurende les 1 t/m 10 gemaakt zijn, gebruikt om<br />

getalbeelden te vormen. Een cruciale leerervaring is dat je veel sneller telt als je met gelijke<br />

groepjes telt. In dit geval met 5 tegelijk. De vijfstructuur van onze handen is daarbij een<br />

geweldige hulp.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

In het werkschrift wordt in opgave 3 de opdracht gegeven: kleur het aantal. In dit geval<br />

betekent het hetzelfde als groepje. Maar als u aan de kinderen opdraagt: Kleur een aantal van<br />

deze ballonnen, dan is het aantal niet bekend. Let u dus bij het geven van de opdracht op of<br />

de opdracht goed is begrepen door ieder kind, bijvoorbeeld door te vragen: Hoeveel moet je er<br />

nu kleuren?<br />

Rekenwoorden<br />

– Aantal<br />

– Tellen<br />

Lastige woorden<br />

– Gebeuren<br />

– Vastmaken<br />

– Steeds<br />

25


26<br />

Lesverloop van les 11<br />

Blok 1 Les 11 en 12<br />

C 1 twee handen om te tellen.<br />

Twee groepen van 5 zijn samen 10; 10 als dubbele van 5<br />

Laat de kinderen even vrij spelen met de vingerpoppen. Lees daarna het versje op blz.10<br />

in het leerlingenboek voor. Bekijk met de kinderen de eigen vingerpoppetjes. Hebben we<br />

allemaal tien vingerpoppetjes? Vergelijk de eigen poppetjes met die in het boek. Zie je verschillen<br />

met de poppetjes in het boek? Welke verschillen? Is er ook een verschil in aantal? Waar zijn meer<br />

poppetjes? Op je eigen vingers of in het boek? Laat de kinderen naar de poppetjes van anderen<br />

kijken. Hoeveel poppetjes heeft je buurman of buurvrouw? Stel ook vragen als: Hoeveel poppetjes<br />

heb je aan iedere hand? Hoeveel poppetjes heb je aan twee handen samen? Hoeveel groepjes van<br />

5 vingers heeft ieder mens?<br />

C 2 wat gebeurt er?<br />

Twee groepen van 5 zijn samen 10; 10 als dubbel 5<br />

Bespreek de praatplaat met de kinderen. Wat zie je op de plaat? Hoe vinden de kinderen het<br />

op de wip? Hoeveel kinderen zitten er op de eerste wip? Hoe weet je dat zo snel? Waarom hebben<br />

de kinderen zoveel plezier denk je? Hoe is dat op de tweede wip? Hoeveel kinderen zitten er op de<br />

tweede wip? Hoe heb je die geteld? Als de kinderen het aantal kinderen op de eerste wip tellen,<br />

let er dan op of er wordt doorgeteld naar 10 of dat het aantal wordt geteld als 10 is 5 plus 5.<br />

Benadruk de laatste oplossing: 2 groepen van 5. Zo kom je dus ook op 10 uit. Stel dan nog de<br />

volgende vragen: Waarom kijken de kinderen op de tweede wip zo sip? Wat moet er gebeuren om<br />

ze weer vrolijk te laten kijken? Oefen de verdubbeling nog eens met fi ches:<br />

Leg 1 fi che neer en nog 1 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />

Leg 2 fi ches neer en nog 2 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />

Leg 3 fi ches neer en nog 3 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />

Leg 5 fi ches neer en nog 5 ernaast. Hoeveel fi ches?<br />

Vergelijk dit steeds met kinderen op de wip, zoals in het eerste plaatje.<br />

C 3 welk getal hoort erbij?<br />

Getalkaartjes koppelen aan verschillende fi chespatronen en vingerbeelden<br />

Zelfstandig leggen de kinderen getalkaartjes bij de bijbehorende vingerbeelden en<br />

fi chespatronen. Bij de nabespreking gaat u na of de kinderen bij het tellen de vijfstructuur<br />

hebben gebruikt.<br />

C 4 hoeveel eieren?<br />

Getalkaartjes koppelen aan eierdoosmodellen<br />

De 5 wordt nu erg benadrukt door het eierdoosmodel. Let u erop dat de kinderen niet meer<br />

eerst één voor één tot 5 tellen maar direct bij 5 beginnen en dan doortellen.<br />

C 5 welk getal is het?<br />

Getalkaartjes koppelen aan fi chespatronen, eierdoosmodellen en vingerbeelden<br />

Zelfstandig leggen de kinderen getalkaartjes bij de bijbehorende vingerbeelden,<br />

eierdoosmodellen en fi chespatronen. Bij de nabespreking gaat u na of de kinderen bij het<br />

tellen de vijfstructuur hebben gebruikt.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 12 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 14 en 15—<br />

1 Vingerbeelden worden verbonden met rondjes die geordend zijn volgens<br />

de vijfstructuur van het eierdoosmodel.<br />

2 Idem als opgave 1.<br />

3 Eieren kleuren waarbij we verwachten dat de kinderen de vijfstructuur<br />

gebruiken. Ook kunnen de kinderen met ‘dubbelen’ werken. Kennen de<br />

kinderen het begrip ‘aantal’?<br />

4 Bespreek met de kinderen hoe ze dit gaan aanpakken. Ze kleuren<br />

2 groepen van 5 ballonnen (met twee verschillende kleuren). Begrijpen de<br />

kinderen wat ‘maak dan groepjes van 10’ betekent? Er worden 10 lijntjes<br />

van een ballon naar een hand getrokken.<br />

5 Idem als opgave 4. Maar nu moet een groep van 10 (met 2 verschillend<br />

gekleurde groepjes van 5) omcirkeld worden. De vijfstructuur ontbreekt en<br />

daardoor is deze opgave iets moeilijker dan opgave 5.<br />

6 Idem als opgave 5. Nu is de vijfstructuur heel duidelijk, doordat er<br />

verschillende soorten ballen te zien zijn in aantallen van 5.<br />

7 Alleen de vingers en de tenen voldoen aan het criterium.<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 14 en 15—<br />

1 Laat kinderen eventueel zelf met een balans werken. Hoe kun je 10<br />

kinderen over de wip verdelen?<br />

2 Vingerbeelden van 1 t/m 10 koppelen aan hoeveelheden.<br />

3 Vingerbeelden van 1 t/m 10 koppelen aan getallen.<br />

4 Vingerbeelden (door elkaar) vertalen in hoeveelheden.<br />

5 Vingerbeelden, hoeveelheden en getallen koppelen.<br />

6 Groepjes van 5 markeren.<br />

Afronding<br />

Laat 3 kinderen met hun vingerpoppen voor de klas komen. Hoeveel<br />

poppen zijn er nu? Hoe kun je die tellen? Hoeveel groepjes van 5 poppen<br />

zijn er? Kijk vervolgens nog eens naar opgave 2 op blz. 10 in het<br />

leerlingenboek. Wijs de kinderen nog eens op de bovenste wip en stel de<br />

volgende vraag: Wat gebeurt er als er aan de ene kant van de wip 5 kinderen<br />

uit groep 8 zitten en aan de andere kant 5 kinderen uit groep 3? Waardoor<br />

komt dat? Er zitten toch aan beide kanten evenveel kinderen?<br />

Bij maatschrift opgave 1 kunt u met de kinderen nagaan hoe 10 kinderen<br />

over de wip verdeeld kunnen worden. Eerst willekeurig, daarna<br />

systematisch. Bij opgave 5 en 6 in het werkschrift en opgave 6 in het<br />

maatschrift gaat u in op de vijfstructuur. Bij welke opgave (onderdeel) is dat<br />

gemakkelijk te zien? Hoe komt dat?<br />

Observatie en extra hulp<br />

27<br />

Observeer de kinderen tijdens hun werk.<br />

Bekijk of ze de opgaven gestructureerd<br />

aanpakken.<br />

Stimuleer bij het tellen het gebruik van<br />

de vijfstructuur. Laat de kinderen die<br />

moeite hebben met de gestructureerde<br />

aanpak nog eens enkele verschillende<br />

hoeveelheden leggen met tussen de 5 en<br />

de 10 voorwerpen. Bijvoorbeeld: 5 plus 1,<br />

5 plus 2, enzovoort.<br />

Stap even uit de les<br />

Lees het boek ‘Rupsje Nooitgenoeg’<br />

van Eric Carle voor. Hoewel het rupsje<br />

maar tot 5 telt is het gemakkelijk uit<br />

te breiden tot 10. Uiteraard kunnen de<br />

kinderen hun telboek gebruiken en hardop<br />

meetellen. Omdat het rupsje elke dag<br />

een volgend aantal dingen eet, komen<br />

ook de dagen van de week aan de orde<br />

waarbij doorgegaan wordt na 7 (zondag)<br />

met 8 (maandag), 9 (dinsdag) en 10<br />

(woensdag). Ook met het fruit dat het<br />

rupsje eet kan gewerkt worden. Hang<br />

aan een waslijn in de klas de getallen<br />

met eronder hetzelfde aantal plaatjes van<br />

het fruit van die dag. Bijvoorbeeld: 7 met<br />

daaronder 7 plaatjes van een appel (onder<br />

elkaar). Zo ontstaat een echte grafi ek.


28 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Dobbelsteenpatronen leren herkennen<br />

– Tussen twee opvolgende even of oneven<br />

getallen het tussenliggende getal invullen<br />

– Eierdoosmodel<br />

Oefenen<br />

– Van rondjes naar getalsymbolen<br />

– Groepjes van 10 maken<br />

– Aanvullen tot 10<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Ogen bepalen op een dobbelsteen<br />

– Optellen van dobbelsteenworpen<br />

– Hoeveelheden bepalen met behulp van het<br />

eierdoosmodel<br />

▪ Oefenen<br />

– De telrij tot 10<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 12 en 13<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 16 en 17<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 16 en 17<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Blokken (rechthoekig)<br />

▪ 10 plastic bekertjes<br />

▪ Fiches<br />

▪ Permanent viltstift (of etiketten)<br />

– Dobbelsteen (per tweetal)<br />

– Pionnen (2 per tweetal)<br />

les 13 en 14<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Groeperen<br />

Zet 27 rondjes kriskras op het bord. Laat een van de kinderen voor de<br />

klas komen en geef het de volgende opgave. Zet een kring om een groepje<br />

van 5. Kan dat nog een keer? Hoeveel groepjes kun je maken? Laat daarna<br />

een ander kind voor de klas komen. Zet een kring om een groepje van 10.<br />

Kun je nog een groepje van 10 maken? En nog een? Waarom niet?<br />

2 Trappen<br />

Pak 21 rechthoekige <strong>blok</strong>ken. Leg er een op tafel. Leg daar tegenaan<br />

2 <strong>blok</strong>ken op elkaar. U bouwt zo als het ware een trapje. Vertel de<br />

kinderen wat u doet: Kijk, hier heb ik het begin van een trap. Wat moet ik<br />

doen om de trap verder af te maken? Bouw de trap op aanwijzingen van de<br />

kinderen op tot 6 hoog. Leg de <strong>blok</strong>ken vervolgens weer door elkaar neer.<br />

Leg er 3 op elkaar. Vraag de kinderen welke 2 ‘treden’ ernaast komen.<br />

Laat de treden vervolgens door een van de kinderen bouwen. Vraag nu<br />

een ander kind om de treden daar weer naast te bouwen. Doe dit ook<br />

eens met verschillende hoogtes. Laat de kinderen vertellen wat ze aan het<br />

doen zijn. Trappen kunnen op- en afgelopen worden. Loop met 2 vingers<br />

het trapje op en af. Af en toe stopt u op een van de treden. Laat de<br />

kinderen benoemen op welke treden de vingers komen.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Groeperen<br />

Zet 10 rondjes kriskras op het bord. Laat een van de kinderen voor de<br />

klas komen en geef het de volgende opgave. Zet een kring om een groepje<br />

van 2. Kan dat nog een keer? Hoeveel groepjes kun je maken? Laat daarna<br />

een ander kind voor de klas komen. Zet een kring om een groepje van 3.<br />

Kun je nog een groepje van 3 maken? En nog een? En nog een? Waarom niet?<br />

▪ 2 Bekertjes<br />

Zet 10 plastic bekertjes op een rij en vul de bekertjes hoorbaar met fi ches.<br />

Doe in het eerste bekertje 1 fi che, in het tweede bekertje 2 fi ches, enz.<br />

De kinderen tellen steeds hardop mee. Daarna haalt u er een bekertje<br />

tussenuit en vraagt wie weet hoeveel fi ches erin zitten. Als het helemaal<br />

niet geraden wordt laat u de fi ches tellen. Heeft een kind het goed<br />

geraden dan mag die een volgend bekertje pakken met de vraag: Wie<br />

weet...?<br />

Na een aantal keer vraagt u aan de kinderen welk getal er op de bekertjes<br />

geschreven moet worden. U schrijft op terwijl de kinderen na afl oop<br />

controleren of het aantal fi ches klopt met het getal dat er op staat.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

Deze les gaat over het tellen van het aantal ogen (stippen) op dobbelstenen. Omdat de ogen<br />

(stippen) van 1 t/m 6 op een bepaalde manier zijn gegroepeerd zijn de aantallen in één<br />

oogopslag te herkennen. En dat bevordert weer het sneller tellen van aantallen.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Op de dobbelsteen staan ogen (stippen). Beide termen hebben een brede betekenis:<br />

– ogen in je hoofd<br />

– ogen op een tak of boom<br />

– oog van een naald<br />

– oog van een schaar<br />

– ogen op een dobbelsteen<br />

Tekent u ze op het bord en bespreek waarom ze zo genoemd worden (ronde vorm).<br />

Bij stippen gaat u na welke stippen er in de klas nog meer te ontdekken zijn: stipjes zonlicht,<br />

stippen op een trui, stofjes als stippen op een jas, als puntjes op de letter i. Een puntje is<br />

eigenlijk een kleine stip en een grote stip wordt weer vlek(je) genoemd.<br />

Rekenwoorden<br />

– Hoeveel<br />

– Net zoveel<br />

– Evenveel<br />

– Groepjes van 2, 3, 4, 5 en 10<br />

Lastige woorden<br />

– Ogen<br />

– Winnen<br />

– Gooien<br />

– Vastmaken<br />

– Stippen<br />

– Pion<br />

29


30<br />

Lesverloop van les 13<br />

C 1 hoeveel stippen gooi je?<br />

C 2 wie wint?<br />

C 3 twee keer gooien.<br />

C 4 hoeveel eieren?<br />

Blok 1 Les 13 en 14<br />

Dobbelsteenpatronen herkennen<br />

Wat is de vorm van het patroon? Welk getal hoort erbij? Wat staat er op de zijkanten en onderkant?<br />

Zet een getallenstrook tot 10 op het bord. Laat de kinderen met 1 dobbelsteen gooien. Stel<br />

dat er 1 gegooid wordt. Keer dan de steen om. Wat staat daar? Laat de kinderen nog een keer<br />

gooien. Als je eerst 1 gooit en dan 6 (op het bord voordoen en aanwijzen op de strook), welk<br />

getal krijg je dan? Doe dit ook met andere tegenover elkaar liggende zijden. Wie ontdekt iets<br />

bijzonders?<br />

Dobbelsteenpatronen herkennen<br />

Laat de kinderen dit spel in tweetallen spelen met 1 dobbelsteen en 2 pionnen.<br />

De kinderen gooien met de dobbelsteen. De kikkers (voorgesteld door een pion) springen<br />

het gegooide aantal ogen. Vraag: Welke kikker is het eerst aan de overkant? (d.w.z. op 10 of<br />

over de 10 gegooid). Observeer: Wie telt met sprongen, wie telt een voor een? Wie herkent<br />

de dobbelsteenpatronen niet meteen? Wijs op de vaste structuur in de patronen. In hoeveel<br />

sprongen ben je aan de overkant? Hoeveel moet je nog gooien om precies op het steigertje te<br />

komen? Wat is het kleinste aantal sprongen, wat het grootste aantal sprongen?<br />

Dobbelsteenpatronen herkennen<br />

De kinderen werken in tweetallen. Wie is het eerst over of op de 10? Wat moet je gooien om de<br />

allersnelste te zijn? (meerdere oplossingen). Wat moet je gooien om de langzaamste te zijn?<br />

Vijfstructuur gebruiken<br />

Na bespreking van de opdracht werken de kinderen zelfstandig aan deze opgave. De<br />

bedoeling is dat ze de eerste 5 eieren niet meer afzonderlijk tellen maar die gebruiken om<br />

verder te tellen.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 14 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 16 en 17—<br />

1 De kinderen tellen het aantal stippen op elke dobbelsteen en maken de<br />

dobbelstenen vast aan het cijfer dat erbij hoort.<br />

2 Observeer de manier waarop de kinderen het aantal stippen op de<br />

dobbelsteen tekenen. Tekenen ze vanuit een (bekend) beeld of tellen ze de<br />

stippen een voor een?<br />

3 De kinderen hebben dergelijke opgaven al eerder gemaakt. Laat een van<br />

de kinderen eventueel uitleggen wat de bedoeling is van deze opgave.<br />

4 Een mooie test om te zien of de kinderen de telrij tot 10 beheersen.<br />

5 Vergelijkbaar met opgave 3.<br />

6 Tellen de kinderen nog elke kers afzonderlijk of nemen ze al groepjes van<br />

2, 3 of 5 bij elkaar?<br />

7 Doortellen tot en met 10 vanaf een bepaald getal.<br />

Maatschrift blz. 16 en 17—<br />

▪ 1 Wat zijn stippen op een dobbelsteen? Relatie leggen tussen de<br />

verschillende verschijningsvormen van structuren. Weten de kinderen<br />

ook hoe ze 7, 8, 9, 10 kunnen gooien?<br />

▪ 2 Begrijpen de kinderen de opdracht?<br />

▪ 3 Kinderen kunnen in het ‘tussenvak’ een stip of streepje zetten maar<br />

als ze zonder kunnen geniet dit de voorkeur. Wat doen kinderen;<br />

nemen ze eerst samen en zetten ze dan een kruisje? Tellen ze worp<br />

voor worp? Indien in een groepje gewerkt wordt laat de kinderen dan<br />

aan elkaar tonen/vertellen hoe ze het aanpakken. Gebruik eventueel<br />

echte pionnen en dobbelstenen.<br />

▪ 4 Zo’n eierdoos heeft een mooie vijfstructuur. Wordt die ook gebruikt?<br />

▪ 5 Bespreken hoe de eieren in de doos zitten en wat hieraan opvalt. Het<br />

zijn allemaal dubbelen.<br />

▪ 6 Begrijpen de kinderen de opdracht? Wat betekent verkeerd staan?<br />

Afronding<br />

Bespreek de problemen die zich hebben voorgedaan. Teken op het bord<br />

enkele lege dobbelsteenvlakken en verbind er steeds twee met een boogje.<br />

Zet er een getal (2 t/m 12) onder. Bespreek samen met de kinderen<br />

de wijze waarop de stippen op de dobbelstenen verdeeld kunnen zijn.<br />

Hoeveel stippen staan er op elke dobbelsteen in een groepje? Kan het ook<br />

anders? Hoe? Teken de andere mogelijkheden eronder. Attendeer de<br />

kinderen op de vaste getalbeelden op de dobbelstenen. Waarom is het<br />

zo makkelijk dat ze er steeds hetzelfde uitzien? Welke getallen kunnen we<br />

niet aan een dobbelsteen vastmaken? (o,1 en voor de slimmerikken: 13 en<br />

verder)<br />

Bij maatschrift opgave 2 een aantal worpen herhalen met een echte<br />

dobbelsteen. Laat de kinderen aan elkaar vertellen hoe ze het doen.<br />

Bij opgave 5 bespreken hoe de eieren in de doos zitten en wat hieraan<br />

opvalt (denk aan vijfstructuur en dubbelen).<br />

Observatie en extra hulp<br />

31<br />

Observeer de motorisch onrustige<br />

kinderen. Let op hoe ze opgave 3 t/m 6 van<br />

het werkschrift uitvoeren. Let aan het eind<br />

van de les op de mate van concentratie<br />

van deze kinderen.<br />

Als er problemen zijn met de concentratie,<br />

laat ze dan na elke opgave even bij u<br />

komen. Dit werkt vaak stimulerend.<br />

Stap even uit de les<br />

Kies samen met de kinderen een getal<br />

onder de 10. Dat is het getal van de week.<br />

Hang een kaartje met het getal erop aan<br />

het prikbord. De hele week mogen de<br />

kinderen voorwerpen, foto’s, tekeningen,<br />

liedjes en verhaaltjes bij het getal van de<br />

week bedenken. Uiteraard kan ook het<br />

eigen telboek hierbij gebruikt en aangevuld<br />

worden.


32<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Structurerend resultatief tellen tot 10<br />

(met behulp van de vijfstructuur)<br />

– Vingerbeelden en kralenpatronen als<br />

getalsymbolen herkennen<br />

– Dobbelsteenpatronen en eierdoosmodel<br />

leren herkennen<br />

– Tussen twee opvolgende even of oneven<br />

getallen het tussenliggende getal invullen<br />

Oefenen<br />

– Groepjes van 5 herkennen<br />

– De telrij t/m 10 kennen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Structurerend resultatief tellen tot 10 (met<br />

behulp van de vijfstructuur)<br />

– Vingerbeelden als getalsymbolen<br />

herkennen<br />

– Vingerbeelden t/m 10 koppelen aan<br />

hoeveelheden en getallen<br />

– Ogen van dobbelsteen gebruiken op<br />

getallenlijn<br />

▪ Oefenen<br />

– Hoeveelheden onder de 10 bepalen<br />

– Dobbelsteenworpen vertalen in pionzetten<br />

– Ordenen van getallen<br />

Materiaal<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 18 en 19<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 18 en 19<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Getallenlijn (driekantig)<br />

les 15 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Tellen tot 20<br />

Maak een getallenlijn tot 20. Hang er één in het lokaal of schrijf er één<br />

op het bord. Maak bijvoorbeeld een getallenlijn met in drieën gevouwen<br />

blaadjes stevig papier, die u als een tentje om de lijn vouwt. Op de eerste<br />

zijde staat het getal, de tweede zijde is blanco en op de derde zijde staat<br />

het bijbehorende aantal stippen in de vijfstructuur. Zie het voorbeeld.<br />

Wijs de getallen in de juiste volgorde aan en laat de kinderen hardop<br />

meetellen. Laat daarna een van de kinderen de getallen aanwijzen, terwijl<br />

de rest van de groep hardop meetelt. Vervolgens wijst u losse getallen<br />

aan en laat ze benoemen. Tot slot laat u de kinderen achtereenvolgens<br />

terugtellen vanaf 10, 15 en 20.<br />

2 Tellen met sprongetjes<br />

Zorg dat er een getallenlijn tot twintig zichtbaar is in de klas (zie vorige<br />

opdracht). Laat de kinderen met sprongetjes tellen. De oneven getallen<br />

tellen ze hardop en de even getallen fl uisterend. Doe het ook andersom.<br />

Stel daarna deze vraag: Wie kan er nu met sprongetjes tellen zonder de<br />

fl uistergetallen te noemen? Laat enkele kinderen het proberen.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen tot 10<br />

Gebruik de driekantige getallenlijn uit opdracht 1 Tellen tot 20. Draai<br />

de getallen 11 t/m 20 met de blanco kant naar voren zodat u met deze<br />

kinderen alleen tellen tot 10 kunt oefenen. Doe dit op dezelfde manier als<br />

bij opdracht 1.<br />

▪ 2 Tellen met sprongetjes<br />

Zorg dat er een getallenlijn tot tien zichtbaar is in de klas (zie vorige<br />

opdracht).<br />

Laat de kinderen met sprongetjes tellen. De oneven getallen tellen ze<br />

hardop en de even getallen fl uisterend. Doe het ook andersom.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 15 (herhalen en oefenen)<br />

Werkschrift blz. 18 en 19—<br />

1 Controleer of het begrip ‘vastmaken’ voor ieder kind<br />

bekend is.<br />

2 De manier van tellen is belangrijk.<br />

3-4 Laat kinderen eventueel hardop tellen.<br />

5 Hier is de vijfstructuur nadrukkelijk aanwezig.<br />

6 Hoe tellen de kinderen?<br />

7 Hoe tellen de kinderen?<br />

8 Tellen de kinderen of werken ze handig?<br />

9 Tellen de kinderen of werken ze handig?<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 2 n.v.t.<br />

Opgave 3 6 < 3 3 - 6<br />

Opgave 4 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 5 2 < 1 1 - 2<br />

Opgave 6 9 < 6 6 - 9<br />

Opgave 7 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 8 2 < 1 1 - 2<br />

Opgave 9 2 < 1 1 - 2<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 18 en 19—<br />

33<br />

1 De vingerbeelden geven aan hoeveel rondjes er<br />

gekleurd moeten worden.<br />

2 Welk getal geven de vingerbeelden aan?<br />

3 Is het 5, ja of nee? Hebben ze het in een keer<br />

gezien of geteld?<br />

4 Is het 10, ja of nee? Tellen de kinderen of maken<br />

ze groepjes van 5?<br />

5 Wie telt nog, wie maakt sprongen?<br />

6 Hier kan de vijfstructuur helpen.<br />

7 Waarom staat een getal verkeerd?<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 2 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 3 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 4 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 6 9 < 6 6 - 9<br />

Opgave 7 6 < 4 4 - 6


34 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

– Geld<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Munten van 1 en 2 euro herkennen en<br />

inwisselen<br />

– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />

van 1 of 2 euro<br />

– Betalen met munten van 1 en 2 euro<br />

Oefenen<br />

– Groepjes van 10 samenstellen uit groepjes<br />

van 5<br />

– De begrippen 2 meer en 2 minder<br />

– De getallenrij tot 10<br />

– Vingerbeelden koppelen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Munten van 1 en 2 euro herkennen<br />

– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />

van 1 of 2 euro<br />

▪ Oefenen<br />

– Het begrip 1 meer<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 14 en 15<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 20 en 21<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 20 en 21<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Grote dobbelstenen<br />

▪ Blokjes<br />

▪ Fiches<br />

– Echte munten van € 1 en € 2<br />

– Namaakgeld<br />

les 16 en 17<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Dobbelstenen<br />

Gooi in de kring met een grote dobbelsteen. Vraag de kinderen om de<br />

worp telkens te benoemen. Laat de kinderen daarna om beurten zelf<br />

met de dobbelsteen gooien en het aantal benoemen. Herhaal dit met<br />

2 dobbelstenen. Stel daarna een aantal vragen:<br />

Wat is het hoogste getal dat je met een dobbelsteen kunt gooien? En met<br />

2 dobbelstenen? Hoe weet je dat? Wat is het laagste getal dat je met een<br />

dobbelsteen kunt gooien? En met 2 dobbelstenen? Hoe weet je dat?<br />

2 Tellen<br />

Herhaal het tellen tot 20 en het terugtellen vanaf 20. Laat de kinderen ook<br />

(terug)tellen vanaf willekeurige getallen. Vraag een van de kinderen om<br />

te beginnen met tellen. Leg uit dat de andere kinderen moeten meetellen,<br />

want het kan zijn dat zij vanaf een bepaald punt verder moeten tellen.<br />

Klap op een bepaald moment in de handen, het kind stopt met tellen. Het<br />

volgende kind telt verder. Herhaal dit een aantal keren. Doe hetzelfde met<br />

terugtellen vanaf 20. Bespreek steeds vooraf welk kind verder telt vanaf<br />

uw handklap.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Gestructureerd tellen<br />

Gebruik <strong>blok</strong>jes en fi ches.<br />

Laat de kinderen 6 <strong>blok</strong>jes achter elkaar leggen en precies daaronder<br />

6 fi ches. Vraag nu hoeveel <strong>blok</strong>jes er liggen. Gaan de kinderen opnieuw<br />

tellen? Vraag nu hoeveel fi ches er liggen. Gaan de kinderen opnieuw<br />

tellen? Herhaal dit (serieuze) grapje met 7, 8, 9 en 10 <strong>blok</strong>jes en fi ches.<br />

Verbetert het tellen en het overzien van de hoeveelheid?<br />

▪ 2 Tellen<br />

Herhaal het tellen tot 10 en het terugtellen vanaf 10. Laat de kinderen ook<br />

(terug)tellen vanaf willekeurige getallen. Vraag een van de kinderen om<br />

te beginnen met tellen. Leg uit dat de andere kinderen moeten meetellen,<br />

want het kan zijn dat zij vanaf een bepaald punt verder moeten tellen.<br />

Klap op een bepaald moment in de handen, het kind stopt met tellen. Het<br />

volgende kind telt verder. Herhaal dit een aantal keren. Doe hetzelfde met<br />

terugtellen vanaf 10. Bespreek steeds vooraf welk kind verder telt vanaf<br />

uw handklap.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les maken de kinderen kennis met de euromunten van € 1 en € 2. Dit in verband<br />

met de onderwerpen kopen en verkopen en geld pinnen. Ook wordt geoefend met het<br />

samenstellen van groepjes van 10 met groepjes van 5. Ook komen de begrippen 2 meer en<br />

2 minder aan de orde en tellen de kinderen met de getallenrij tot 10.<br />

Voorbereiding: Verzamel een aantal munten van € 1 en € 2, liefst afkomstig uit verschillende<br />

landen, om die tijdens de les aan de kinderen te laten zien.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Stel bij de plaat in het leerlingenboek blz. 14 bij opgave 1 de volgende vragen:<br />

Wat zien jullie op de plaat?<br />

Wat is een supermarkt?<br />

Wat is een buurtwinkel?<br />

Wie koopt en wie verkoopt?<br />

Waar moet je mee betalen?<br />

Waarom heet ons geld euro?<br />

Hoe kom je aan geld?<br />

Waarom is een pinautomaat zo handig?<br />

Wat heb je nodig om te pinnen?<br />

Wat heb je liever: 2 munten van € 1 of 1 munt van € 2?<br />

Wat heb je liever: 4 munten van € 1 of 2 munten van € 2?<br />

Ga ook na of alle woorden van de lijst lastige woorden door de kinderen zijn begrepen.<br />

Rekenwoorden<br />

Geld, munt, aantal.<br />

Lastige woorden<br />

Euro, hoeveel, evenveel, kopen, verkopen, betalen, pinnen, vastmaken, steeds.<br />

35


36<br />

Lesverloop van les 16<br />

C 1 hoeveel kost het?<br />

C 2 hoeveel is het?<br />

C 5 hoe betaal je?<br />

Blok 1 Les 16 en 17<br />

Geldrekenen<br />

De plaat is een herkenbare situatie voor de kinderen. Een aantal vragen die u kunt stellen:<br />

Wat stelt de plaat voor? Wat is een supermarkt? Houd een gesprek over kopen en betalen.<br />

Waarmee kunnen wij betalen in de winkel? Is dat in de hele wereld zo? Schrijf een aantal<br />

genoemde andere muntsoorten op het bord. Vermijd voorlopig het gebruik van het euroteken.<br />

Hoe zien onze munten eruit? Laat echte munten van 1 en 2 euro zien en beschrijven. Zien de<br />

kinderen dat het geel en wit precies omgekeerd is verdeeld op de beide munten? Herkennen<br />

ze ook een paar landen van herkomst? Wat kun je kopen voor 1 euro? Wat is kopen? Hoe kun<br />

je nog meer betalen (wellicht vallen de woorden pinautomaat, pinpas, pinnen)? Hoeveel 1<br />

euromunten krijg je voor een 2 euromunt? Laat tenslotte een aantal 1 euromunten inwisselen<br />

tegen 2 euromunten door een paar kinderen die kassajuf of banklokettist(e) spelen.<br />

Geldrekenen<br />

Bedragen tot 10 euro worden geteld en tegelijkertijd leren de kinderen tellen met 1 en 2<br />

euromunten.<br />

C 3 hoeveel?<br />

Geldrekenen<br />

Munten van 1 euro worden ingewisseld tegen munten van 2 euro.<br />

C 4 wat kun je kopen?<br />

Geldrekenen<br />

Prijzen van artikelen worden vergeleken met de inhoud van de portemonnees. Een mooi<br />

observatiemoment: Tellen de kinderen of overzien ze al hele bedragen?<br />

Geldrekenen<br />

De afgebeelde artikelen worden betaald met munten van 1 en/of 2 euro. Geef de kinderen<br />

hiervoor namaakgeld. Uiteraard kan het betalen op verschillende manieren. Bespreek die<br />

achteraf met de kinderen.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 17 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 20 en 21—<br />

1 De waarde van bedragen tot 5 euro wordt gekoppeld aan het getal.<br />

2 Idem maar nu gaan de bedragen tot 10 euro.<br />

3 Nu het omgekeerde: Een bedrag t/m 7 euro betalen met € 1 en € 2.<br />

4 De bedoeling is dat 10 wordt samengesteld uit 2 van 5 en niet meer apart<br />

wordt geteld.<br />

5 2 minder en 2 meer, dit is bekende stof.<br />

6 Hardop tellen kan helpen bij het invullen.<br />

7 Combinaties van vingerbeelden die hetzelfde getal voorstellen.<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 20 en 21—<br />

1 Laat de kinderen nogmaals echte 1 en 2 euromunten bekijken en<br />

vergelijken, zowel de voorkant als de achterkant. Opdracht: zet een<br />

rondje om het goede bedrag of streep het verkeerde bedrag door. Uit<br />

de antwoorden van de kinderen kan men afl eiden of ze de muntjes<br />

alleen maar geteld hebben of dat ze ook naar de waarde hebben<br />

gekeken. Bespreek met welk portemonneetje iets wel of niet gekocht<br />

kan worden. Eventueel kunt u ze de beursjes met een artikel laten<br />

verbinden. Bespreek ook het wisselen van een 2 euromunt voor<br />

2 munten van 1 euro.<br />

2-3 Het goede bedrag samenstellen met euromunten (een verkapte vorm<br />

van optellen). Geef kinderen de instructie om bij deze opgave altijd de<br />

eerste munt te gebruiken.<br />

4 Hier worden de aantallen boterhammen met de aantallen bordjes<br />

vergeleken, de aantallen appels met de aantallen peren, enzovoort.<br />

5 Tellen de kinderen de losse munten of nemen ze al grotere groepjes<br />

samen?<br />

Afronding<br />

Bespreek opgave 1, 2 en 3 uit het werkschrift. Zien de kinderen het belang<br />

in van met zo weinig mogelijk munten werken? Waarom zijn er geen<br />

munten van € 3 en € 4? Herhaal het betalen van bedragen van € 1 t/m<br />

€ 10 met zo weinig mogelijk munten.<br />

Laat bij maatschrift opgave 2 en 3 een aantal situaties uitvoeren en<br />

verwoorden. Hoe hebben de kinderen opgave 4 aangepakt? Hebben<br />

de kinderen geteld of vergeleken? Bijvoorbeeld door van beide kanten<br />

voorwerpen weg te strepen.<br />

Observatie en extra hulp<br />

37<br />

Observeer de motorisch onrustige<br />

kinderen. Let op hoe ze opgave 4 en 5 van<br />

het werkschrift uitvoeren. Let aan het eind<br />

van de les op de mate van concentratie<br />

van deze kinderen. Als er problemen zijn<br />

met de concentratie, laat ze dan na elke<br />

opgave even bij u komen. Dit werkt vaak<br />

stimulerend.<br />

Laat de kinderen die problemen hebben<br />

met het optellen van de aantallen ogen<br />

van de dobbelstenen samen even een<br />

bordspel doen (mens-erger-je-niet,<br />

ganzenbord) en laat hen werpen met<br />

2 dobbelstenen.<br />

Stap even uit de les<br />

Laat de kinderen verder werken in<br />

hun telboek. Bij elk getal kan nu een<br />

vingerbeeld getekend worden en het aantal<br />

rondjes dat bij het getal hoort.


38<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Getallen splitsen<br />

Oefenen<br />

– Groepjes van 9 omcirkelen<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Tellen van onzichtbare dingen<br />

– Aantallen splitsen<br />

▪ Oefenen<br />

– Ogen van dobbelsteen gebruiken op<br />

getallenlijn.<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 16 en 17<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 22 en 23<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 22 en 23<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Flitskaarten<br />

– Getallenlijn (driekantig)<br />

▪ Grote dobbelsteen, getalkaartjes<br />

– Knikkers<br />

– Doosje met deksel<br />

– Fiches (tweekleurig)<br />

– Beker (per tweetal)<br />

les 18 en 19<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Volgorde van de getallenlijn<br />

Deel fl itskaartjes t/m 10 uit aan 10 verschillende kinderen. De kinderen<br />

bekijken hun fl itskaartje. Noem vervolgens de namen van deze kinderen<br />

op in willekeurige volgorde. Zodra een kind bij de naam wordt genoemd,<br />

komt het naar voren en stelt zich op voor de groep. De kinderen stellen<br />

zich op in een rij, zodanig dat de getallen op volgorde komen te staan.<br />

2 Plaats van de getallen op de getallenlijn<br />

Gebruik de driekantige getallenlijn waarop aan een kant de getallen 1 t/m<br />

10 staan, op de tweede kant stippen 1 t/m 10 in de vijfstructuur en op de<br />

derde kant niets. Draai de getallen op de lijn weg; alleen de 3 en de 8 zijn<br />

zichtbaar. Wijs een blanco kaartje aan en vraag: Welk getal is dit? Vraag<br />

vervolgens aan de rest van de groep of ze het er mee eens zijn. Controleer<br />

het getal door het kaartje om te draaien. Werk zo de hele getallenlijn af.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Plaats van de getallen op de getallenlijn<br />

Gebruik de driekantige getallenlijn. Draai de getallen en de stippen weg,<br />

behalve de 1, de 3, de 5 en de 7. Vraag welk getal er aan de andere kant<br />

van de blanco kaartjes zal staan. Controleer dat eerst met de stippen en<br />

daarna met het getal. Doe het nog eens maar nu met de even getallen<br />

zichtbaar.<br />

▪ 2 Dobbelsteen/getalkaartjes<br />

Gebruik een grote dobbelsteen van zacht plastic en laat om de beurt een<br />

kind gooien. Het volgende kind moet zeggen hoeveel het is en een derde<br />

kind houdt het bijbehorende getalkaartje omhoog. U kunt dit in groepjes<br />

van 3 laten spelen waarbij de kinderen elkaar afwisselen.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les worden getallen t/m 10 gesplitst. Dat gebeurt in de context van het knikkerspel,<br />

wat veel wisselende situaties oplevert. Ook de eekhoorn kan er wat van. Zijn twijfelen levert<br />

weer veel splitsingen op. Verder wordt geoefend in het vormen van groepjes van 9.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

In het werkschrift opgave 1 staat de opdracht: Hoeveel van elk? Dit is niet zo’n gemakkelijk<br />

begrip voor kinderen. Elk betekent ook ieder (elke zaterdag, iedere zaterdag). Hoeveel is een<br />

vraag naar het aantal en dat kunnen er dus ook weinig zijn (hoeveel zwarte, hoeveel witte,<br />

hoeveel van elk). Hoeveel meisjes, hoeveel jongens. Kun je dat ook korter zeggen? (Hoeveel<br />

van elk). Of andersom: Leg 3 gummetjes en 4 krijtjes op tafel. U vraagt: Hoeveel van elk? Wat<br />

bedoel ik nou? (Hoeveel gummen, hoeveel krijtjes).<br />

Het woord splitsen komt ook voor in verschillende betekenissen:<br />

– De weg splitst hier in drieën.<br />

– Dit getal wordt gesplitst in twee (on-)gelijke delen.<br />

– Dit touw moet gesplitst worden (strengen losmaken).<br />

Rekenwoorden<br />

– Getallen<br />

– Tellen<br />

Lastige woorden<br />

– Hoeveel van elk<br />

– Splitsing<br />

– Eekhoorn<br />

– Eikel<br />

– Groepjes<br />

– Pion<br />

39


40<br />

Lesverloop van les 18<br />

C 4 splits.<br />

Blok 1 Les 18 en 19<br />

C 1 knikkeren.<br />

Getallen splitsen<br />

De situatie op de plaat zal wel duidelijk zijn, maar laat u de kinderen nog even vertellen wat<br />

ze zien. Daarna vraagt u: Hoeveel knikkers heeft het ene meisje? Hoeveel knikkers zie je in de<br />

doos? Hoeveel op de grond? Hoeveel totaal? Praat u met ze over andere mogelijke verdelingen<br />

na het spel. Zet die op het bord. Werken de kinderen systematisch of staan de verschillende<br />

splitsingen door elkaar? Neemt u daarna een ander totaal, bijvoorbeeld 6 of 8 of 10 knikkers.<br />

Gebruik daarvoor echte knikkers en 2 kinderen. Gebruik het woord splitsen zodat dat woord<br />

inhoud krijgt in verband met volgende opdrachten.<br />

C 2 splits.<br />

Getallen splitsen<br />

Getallen splitsen tot en met 5. Belangrijk is dat je een deel van de totale hoeveelheid niet<br />

kunt zien! Een deel is dus niet telbaar, maar moet mentaal worden voorgesteld. Demonstreer<br />

dit met 5 echte knikkers en een doosje of een blikje. Laat de kinderen eerst het totaal van<br />

5 knikkers zien en doe er vervolgens, terwijl ze even de ogen dicht doen, een aantal in het<br />

doosje. Doe daar een deksel op of dek het af met een doek. Het overgebleven aantal knikkers<br />

legt u op tafel of goed zichtbaar in uw hand. Als de kinderen de mentale voorstelling van de<br />

splitsing nog moeilijk vinden haalt u het deksel weer van het doosje. Probeer te voorkomen<br />

dat het alleen tellen wordt.<br />

C 3 hoeveel noten eet de eekhoorn?<br />

Getallen splitsen<br />

De kinderen helpen de eekhoorn bij zijn administratie. Laat ze evenveel fi ches neerleggen als<br />

de noten die de eekhoorn heeft opgegeten.<br />

C 5 splits.<br />

Getallen splitsen<br />

De eekhoorn verstopt eerst 2 eikels (Hoeveel zijn er nog over?) Daarna verstopt hij er 3, 4, 5<br />

enzovoort. Steeds wordt aangegeven hoeveel eikels er nog over zijn. Zien de kinderen dat de<br />

eekhoorn toch nog niet zo dom is? Hij werkt namelijk systematisch.<br />

Getallen splitsen<br />

Nu moeten de kinderen zelfstandig aanvullen tot 8.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 19 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 22 en 23—<br />

1 De kinderen benoemen de splitsing van 4 of 5 fi ches in witte en zwarte.<br />

Onder elke afbeelding schrijven ze het aantal witte en zwarte fi ches op.<br />

2 Geef de kinderen per tweetal een beker met fi ches. Om de beurt gooien<br />

ze de beker met respectievelijk 4 en 5 tweekleurige fi ches. Welke splitsing<br />

vinden ze? (Hoe liggen de fi ches?) De kinderen vullen de aantallen bij<br />

getekende splitsing in de tabel in.<br />

3 De kinderen tellen het aantal sterren waaruit elk sterrenbeeld bestaat.<br />

4 Zorg dat het lieveheersbeestje z’n leeftijd goed aangeeft. Dit hoeft niet op<br />

iedere vleugel evenveel te zijn.<br />

5 Zie opgave 1. In dit geval splitsen de kinderen 7 fi ches.<br />

6 Zie opgave 2. In dit geval splitsen de kinderen respectievelijk 7 en<br />

6 fi ches. Deze opgave wordt in tweetallen gemaakt. Observeer hoe de<br />

kinderen te werk gaan. Bij de tweede opgave kleuren de kinderen de<br />

fi ches volgens de aangegeven splitsing.<br />

7 De kinderen maken groepjes van 9 door de pionnen te omcirkelen.<br />

Maatschrift blz. 22 en 23—<br />

▪ 1 Kijk naar het eerste plaatje. Hoeveel zitten er in de doos? Hoeveel liggen<br />

er naast? (3 in de doos en 2 naast de doos is samen 5 knikkers). Laat<br />

de kinderen ook hun hand gebruiken: ik zie 5 vingers – ik dek 1 vinger<br />

af (met andere hand/blaadje/doek). Nu zie ik nog 4 vingers. Doe dit<br />

met alle variaties. Doe dit eventueel ook met fi ches en een bekertje.<br />

Opdracht: Welke combinatie hoort bij welke knikker?<br />

▪ 2-3 De splitsing is horizontaal!<br />

▪ 4 De goede splitsing kleuren.<br />

▪ 5 Springen de kinderen naar het goede vakje of tellen ze nog?<br />

▪ 6 Nu wordt het omgekeerde gevraagd als in opgave 5.<br />

Afronding<br />

Bespreek de splitsingen van 7 in opgave 5 en 6. Wijs de kinderen op<br />

de aantallen witte en zwarte fi ches. Wat valt je op? (Het eerste getal<br />

wordt steeds 1 minder en het tweede getal steeds 1 meer). Bespreek<br />

ook de splitsingen van 6 in opgave 6. Zijn ze allemaal geweest? Hoe<br />

weet je dat? Naar aanleiding van maatschrift opgave 1 kunt u met een<br />

beker en 5 fi ches de splitsingen herhalen die hier voorkwamen. Doe dit<br />

eerst willekeurig en daarna systematisch, terwijl u de getallen op het<br />

bord schrijft: 1 en 4, 2 en 3, enzovoort. Ga bij opgave 2 en 3 na of alle<br />

mogelijke splitsingen zijn uitgevoerd.<br />

Observatie en extra hulp<br />

41<br />

Neem de kinderen die het moeilijk vinden<br />

om een mentale voorstelling van een<br />

splitsing te maken even apart. Neem<br />

duidelijk zichtbaar 5 fi ches in uw hand.<br />

Verdeel ze achter uw rug over 2 handen<br />

en laat een hand zien. Vraag hoeveel<br />

fi ches u in de andere hand heeft. Begin<br />

dan met de splitsingen van 3 en 4 en<br />

bespreek later de splitsingen van 5 en 6.<br />

Teken de splitsingen in een tabel zoals<br />

bij Werkschrift opgave 2. Probeer daarbij<br />

situaties te bedenken waarin splitsingen<br />

een functie hebben. Voorbeelden: Er zijn<br />

6 kinderen. Hoeveel jongens en hoeveel<br />

meisjes kunnen dat zijn? Er zijn 5 kinderen<br />

in het zwembad, 3 zwemmen boven water.<br />

Hoeveel zwemmen er onder water? Er zijn<br />

6 kinderen, waarvan 4 hun pyjama al<br />

aan hebben. Hoeveel kinderen hebben hun<br />

pyjama nog niet aan?<br />

Stap even uit de les<br />

Speel een spel in de kring waarbij door<br />

middel van lichte kneepjes in de hand een<br />

getal wordt doorgegeven. Welk getal komt<br />

er aan het eind tevoorschijn? Oefen dit<br />

spel eerst in een klein groepje, zodat de<br />

kinderen begrijpen wat de bedoeling is.<br />

Maak de groep daarna steeds groter.


42<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

– Geld<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Munten van 1 en 2 euro herkennen en<br />

inwisselen<br />

– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />

van 1 of 2 euro<br />

– Betalen met munten van 1 en 2 euro<br />

– Bedragen tot 10 euro betalen met 1 en<br />

2 euromunten<br />

– Getallen splitsen<br />

Oefenen<br />

– Groepjes van 8 omcirkelen<br />

– 2 minder en 3 meer tekenen<br />

– De getallenrij tot 10<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Munten van 1 en 2 euro herkennen<br />

– Bedragen tot 10 euro tellen met munten<br />

van 1 of 2 euro<br />

– Aantallen splitsen<br />

▪ Oefenen<br />

– Aantallen vergelijken (evenveel)<br />

– 2 meer tekenen<br />

Materiaal<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 24 en 25<br />

– Maatschrift 3a <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 24 en 25<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

▪ Fiches, 2 bekers<br />

– Namaakgeld<br />

les 20 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Splitsen<br />

Zet 7 kinderen voor de klas. In eerste instantie staan zij groepsgewijs<br />

bij elkaar. Op aanwijzingen van de andere kinderen maken ze alle<br />

splitsingen van 7 (bijvoorbeeld een groepje van 5 en een groepje van 2; of<br />

een groepje van 3 en een groepje van 4). Vertel de kinderen dat we samen<br />

splitsingen van 6 gaan maken. Een van de kinderen noemt een getal<br />

(onder de 6). Het buurkind zegt het getal dat erbij hoort. Bijvoorbeeld:<br />

een kind zegt 2. Het buurkind zegt 4. Een kind zegt 5, het buurkind zegt 1.<br />

Beide getallen zijn steeds samen 6.<br />

2 Resultatief tellen<br />

Laat de kinderen bepaalde voorwerpen in de klas tellen.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Zingen<br />

Zing samen met de kinderen liedjes als: ‘Hoedje van papier’, ‘De<br />

zevensprong’, Berend Botje ging uit varen’. (zie ook de audio-cd bij Alles<br />

telt 1-2).<br />

▪ 2 Goochelen<br />

Neem 5 fi ches en 2 bekers. Laat de 5 fi ches tellen. Schrijf 5 op het bord.<br />

Laat nu duidelijk hoorbaar 4 fi ches in de ene beker vallen en doe heel<br />

zachtjes de rest in de andere beker. Wie weet hoeveel fi ches hierin zitten?<br />

Weten de kinderen het niet, dan mogen ze al tellend de fi ches er weer in<br />

halen. Schrijf op bord: 4 en 1. Doe nu telkens hoorbaar 1 of 2 fi ches van<br />

de ene in de andere beker en vraag steeds: Wie weet hoeveel er nu in de<br />

bekers zitten? Laat de kinderen bij twijfel tellen. Schrijf de nieuwe getallen<br />

op het bord.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 20 (herhalen en oefenen)<br />

Werkschrift. blz. 24 en 25—<br />

1 Bij problemen namaakgeld laten gebruiken.<br />

2 Bespreek nog eens met de kinderen wat ze hier gaan<br />

doen. Laat het eventueel door een van de kinderen<br />

uitleggen. Ze kleuren de splitsing.<br />

3 Splitsingen waarbij je kunt aanvullen.<br />

4 De kinderen tellen de sterren. Doen ze dat handig?<br />

5 Beginnen de kinderen al grotere groepjes te overzien?<br />

Hier bijvoorbeeld per vier?<br />

6 2 meer tekenen is bekende stof.<br />

7 De kinderen kunnen eerst 3 wegstrepen en dan de<br />

rest natekenen.<br />

8 Als de kinderen de telrij hardop zeggen, komen ze er<br />

wel uit.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 8 < 5 5 - 8<br />

Opgave 2 7 < 5 5 - 8<br />

Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 4 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 5 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 6 2 < 1 1 - 2<br />

Opgave 7 2 < 1 1 - 2<br />

Opgave 8 6 < 4 4 - 6<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 24 en 25—<br />

43<br />

1 Tellen met een tegelijk, dat kan niet moeilijk zijn.<br />

2 Begin steeds met de eerste 2 euromunt. Geef<br />

eventueel namaakgeld.<br />

3 Maak vast aan het juiste bedrag.<br />

4 Zoek de goede splitsing bij elkaar, zo nodig met<br />

fi ches erbij.<br />

5 Hoe tellen de kinderen?<br />

6 Teken in het tweede vak.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 2 4 < 3 3- 4<br />

Opgave 3 5 < 3 3 - 5<br />

Opgave 4 7 < 5 5 - 7<br />

Opgave 5 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 6 4 < 3 3 - 4


44 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

– Lengte en omtrek<br />

– Volume<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Verschillende betekenissen van getallen<br />

herkennen<br />

– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />

– Eerste aanzet tot volumemeting<br />

Oefenen<br />

– Aantallen onder de 10 splitsen in<br />

2 groepjes<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Verschillende betekenis van getallen<br />

kleuren<br />

– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />

▪ Oefenen<br />

– De getallenrij tot 10<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 18 en 19<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 26 en 27<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 26 en 27<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Getallenlijn<br />

▪ Getalkaartjes<br />

– Kralenlinialen<br />

les 21 en 22<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Plaats van de getallen<br />

Bespreek de getallenlijn tot 20. Stel vragen als: Wat komt voor…? Wat<br />

komt na…?<br />

2 Tellen met sprongetjes<br />

Bespreek de getallenlijn tot 20. Stel vragen als: Wie kan met sprongetjes<br />

tellen: 1, 3 …? Wie kan met sprongetjes tellen: 2, 4 …? Laat de<br />

tussenliggende getallen eventueel fl uisteren.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Tellen met getalkaartjes<br />

Geef de kinderen getalkaartjes van 1 t/m 10 (ieder kind een)<br />

Geef de volgende opdrachten:<br />

Ga op een rij staan van 1 t/m 10.<br />

Ga op een rij staan van 10 t/m 1.<br />

Wie is even oud als het getal dat hij vasthoudt?<br />

Hoe oud word je als je jarig bent?<br />

Wie heeft zijn eigen huisnummer in de hand?<br />

Welk nummer hebben de buren dan?<br />

Hoeveel oren heb je aan je hoofd? Wie heeft dat getal in de hand?<br />

Hoeveel vingers heb je aan een hand? Wie heeft dat getal?<br />

Hoeveel vingers heb je totaal? Wie heeft dat getal in de hand?<br />

▪ 2 Plaats van de getallen<br />

Bespreek de getallenlijn tot 10. Stel vragen als: Wat komt voor…?<br />

Wat komt na…?


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

In deze les maken de kinderen kennis met de verschillende betekenissen die getallen kunnen<br />

hebben en wat afhangt van het gebruik. Het naamgetal, telgetal, hoeveelheidgetal, meetgetal<br />

en rekengetal worden ontdekt.<br />

Het is niet de bedoeling dat u deze termen expliciet gebruikt om ze de kinderen aan te leren.<br />

Het gaat er om dat de kinderen ontdekken dat getallen verschillende functies of betekenissen<br />

hebben, niet welke naam deze functies hebben! Wel kunt u bij de uitleg van het verschil<br />

tussen de getallen af en toe een deel van de term gebruiken, bijvoorbeeld: door dit getal weet<br />

je hoeveel er zijn (hoeveelheidgetal) en met deze getallen kan je tellen (telgetal) of rekenen<br />

(rekengetal).<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Bij het meten van lengte zijn de woorden die we gebruiken niet eenduidig. Zo hebben we het<br />

over: Hoe lang is die man? Hoe hoog is die poort?, terwijl we eigenlijk hetzelfde meten. Een<br />

ander probleem is dat we nooit nauwkeurig kunnen meten (ook al werken met nog zulke<br />

verfi jnde maten). Nu we deze eerste keer meten en we ons moeten beperken tot heel grof<br />

meten met een kralenlineaal moeten we dat vaak aangeven met ongeveer 3 (kralen nu en<br />

later centimeter) bijna 3, iets meer/minder dan 3, grofweg 3, om en nabij 3. Het meetgetal is<br />

een van de 5 soorten getallen die in deze les worden aangeboden. U kunt als afsluiting van de<br />

les al deze nieuwe woorden op het bord zetten en er een tekening bij laten maken.<br />

Rekenwoorden<br />

Getal, cijfer, nummer, aantal.<br />

Lastige woorden<br />

Podium, winnaar, rug- en borstnummer, vergrootglas, kralenliniaal, lang, hoog, groot, meten,<br />

vullen.<br />

45


46<br />

Lesverloop van les 21<br />

C 1 wat zijn dit voor getallen?<br />

C 2 hoe lang?<br />

Blok 1 Les 21 en 22<br />

Getalbetekenissen<br />

Het gaat hier om de verschillende betekenissen van getallen.<br />

Praat daarover met de kinderen zonder expliciet de namen van de getallen te noemen.<br />

Besteed juist aandacht aan waarvoor ze gebruikt worden.<br />

– Naamgetal. Je bent nummer 1 geworden bij het hardlopen. (podium, huisnummer,<br />

shirtnummers)<br />

– Telgetal. Een getal uit de rij 1 t/m ... waarmee (af)geteld kan worden. (paginanummers)<br />

– Hoeveelheidgetal. Hiermee wordt het totale aantal weergegeven. (4 knikkers)<br />

– Meetgetal. Hiermee geven we een aantal (meet)eenheden aan. Zie het verschil met<br />

hoeveelheidgetal: Dit zijn 3 euro’s (hoeveelheidgetal) Dit is € 3 (meetgetal). (de 9 uur op de<br />

klok is een telgetal, maar als je 9 uur slaapt is het een meetgetal)<br />

– Rekengetal: Hiermee wordt gerekend dus 5 + 3 = 8, 5 – 3 = 2, 5 x 3 = 15. Dit zijn dus ‘kale’<br />

sommen. Laat de kinderen zelf ook getallen zoeken (in de krant bijvoorbeeld) en laat ze<br />

zeggen wat die getallen betekenen.<br />

Getalbetekenissen<br />

Hoe lang zijn de voorwerpen op het plaatje? Hoe kun je dat vlug zien? (vijfstructuur van de<br />

kralenliniaal). Daarna zelf stroken meten die de lengte van 1 t/m 10 hebben. Past u op als er<br />

echte dingen als bijvoorbeeld potloden gemeten gaan worden. Dit levert heel waarschijnlijk<br />

afrondingsproblemen op. U kunt dat ondervangen door te zeggen: bijna 7, ongeveer 7, of iets<br />

meer dan 7.<br />

C 3 hoe groot?<br />

Getalbetekenissen<br />

De kinderen meten met de kralenliniaal en zetten een getalkaartje bij de overeenkomstige<br />

lengte. Ga bij de bespreking in op de manier van oplossen. Hoe zie je afstanden boven de<br />

5 snel? (door gebruik te maken van de vijfstructuur).<br />

C 4 wat kun je meten?<br />

Getalbetekenissen<br />

Omdat hier alles schots en scheef ligt, leren de kinderen dat je in alle richtingen kunt meten.<br />

C 5 vul het glas.<br />

Getalbetekenissen<br />

Hier komt nog een extra probleem: inhoud wordt gemeten met de hoogte van het<br />

vloeistofoppervlak. Hoewel maatbekers thuis gemeengoed zijn geworden, kunt u toch voor de<br />

zekerheid nagaan of ieder kind dat begrijpt.<br />

Wat gebeurt er als je de maatbeker/het glas tot 0 vult? Hoeveel zit er dan in? Hoeveel kan er nog<br />

bij, als het al tot 10 gevuld is?


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 22 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 26 en 27<br />

1 Bij het meten is het van groot belang dat het begin van de kralenliniaal<br />

gelijk ligt met het begin van het te meten voorwerp.<br />

2 Hoogte meten van kaarsen met een kralenliniaal met kralen. Elke kraal<br />

heeft een doorsnee van 1 centimeter.<br />

3 Stroken worden nu gesplitst.<br />

4 Hier worden aantallen gesplitst waarvan een deel onzichtbaar is.<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

▪<br />

Maatschrift blz. 26 en 27<br />

1 Bespreek met de kinderen de plaat, waarbij de verschillende<br />

betekenissen van de getallen aan de orde komen. Hou dit zo simpel<br />

mogelijk. Het is een voorverkenning t.o.v. de groep. Vergelijk dezelfde<br />

getallen met de verschillende betekenissen, bijvoorbeeld 3 op de<br />

klok en 3 op het podium. Het potlood met een 6 erboven komt als<br />

meetprobleem in opgave 2 aan de orde.<br />

2 Meten met een kralenliniaal. Een potlood is hier dus 4 kralen lang<br />

(inclusief het puntje).<br />

3 Gebruiken de kinderen de vijfstructuur?<br />

4 Eigenlijk het splitsen van 10 in 2 stukken. Wijs de leerlingen erop dat<br />

ze eerst op de kralenliniaal een streep zetten voor het eerste stuk.<br />

Daarna pas omcirkelen ze het juiste getal voor het tweede stuk.<br />

5 Omcirkel het goede antwoord.<br />

6 Vul het goede getal uit de telrij in.<br />

Afronding<br />

Zet met de kinderen alle soorten getallen nog eens op een rij. Teken op<br />

het bord een naamgetal, telgetal, hoeveelheidgetal, rekengetal en een<br />

meetgetal, zonder daarbij in te gaan op de namen die bij de getallen<br />

horen. Teken bijvoorbeeld huisnummer 4, hand met de vierde vinger, 4<br />

knikkers, 4 splitsen in 1 en 3 en een kralenliniaal met 4 kralen.<br />

Bij maatschrift opgave 4 wordt 10 gesplitst. Zijn alle mogelijke<br />

splitsingen gedaan? Nee, dus zoek dan (op systematische wijze) de<br />

andere splitsingen.<br />

Observatie en extra hulp<br />

47<br />

Kijk goed waar de kinderen de liniaal<br />

aanleggen. Veel kinderen beginnen<br />

bij het streepje met de 1. Bespreek het<br />

kralenpatroon: de eerste kraal zit voor<br />

de een. Voor de 10 zitten 10 kralen. Als je<br />

meet begin je aan het begin van de liniaal.<br />

Stap even uit de les<br />

Laat elk kind een poster maken met<br />

centraal een foto en daaromheen getallen<br />

die bij het kind horen.<br />

Geboren op:...<br />

Huisnummer:...<br />

Aantal ogen en oren:...<br />

Aantal vingers en tenen:...<br />

Telefoonnummer:...<br />

Leeftijd:...<br />

Postcode:...<br />

Kledingmaat:...<br />

Schoenmaat:...<br />

Lievelingsgetal:...<br />

Mooiste getal:...<br />

(naar een idee van Marja Meeder en Kees<br />

Hoogland)


48 <strong>blok</strong> 1<br />

Leerlijn<br />

– Meetkunde<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Ruimtelijke begrippen gebruiken naar<br />

aanleiding van <strong>blok</strong>kenbouwsels<br />

Oefenen<br />

– Aantallen tot 10 splitsen in 2 groepjes<br />

– De getallenrij tot 10<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Blokkenbouwsels<br />

▪ Oefenen<br />

– De getallen 5 en 6 splitsen<br />

Materiaal<br />

– Leerlingenboek 3a blz. 20 en 21<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 28 en 29<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 28 en 29<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Flitskaarten t/m 10<br />

– Fiches<br />

▪ Blikje<br />

– Blokken van ca. 2,5 x 2,5 x 2,5 cm<br />

(10 per kind)<br />

– Kartonnen afscheiding (per tweetal)<br />

les 23 en 24<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Getalbeelden herkennen<br />

Neem de fl itskaarten t/m 10. Laat heel kort een getal zien en laat een<br />

kind het getal benoemen. Doe dit vervolgens ook met de getallen tot 20.<br />

2 Samenvoegen<br />

Tel zichtbaar 7 fi ches af in de hand. Verdeel ze daarna achter uw rug over<br />

2 handen.<br />

Open vervolgens (zichtbaar) één hand. Vraag hoeveel fi ches er nog in<br />

de andere hand zitten. Herhaal dit een aantal malen (ook met andere<br />

aantallen fi ches).<br />

3 Tellen<br />

Tel met de kinderen tot 20 en weer terug, maar zeg dan bij elk drievoud<br />

‘ja’ in plaats van het getal. Dus 1, 2, ja, 4, 5, ja, enzovoort.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Getalbeelden herkennen<br />

Neem de fl itskaarten tot en met 10. Laat heel kort een getal zien en laat<br />

een kind het getal benoemen.<br />

▪ 2 Onzichtbaar tellen<br />

Doe duidelijk zichtbaar en hoorbaar 5 fi ches in een blikje. Haal er een<br />

fi che uit en vraag: Hoeveel fi ches zitten er nu in het blikje? Doe er daarna<br />

2 fi ches bij: Hoeveel fi ches zitten er nu in het blikje? Herhaal dit een paar<br />

keer.<br />

▪ 3 Zingen<br />

Zing met de kinderen nog eens een aantal telliedjes (zie de audio-cd bij<br />

Alles telt groep 1 - 2). Maak er bewegingen bij of doe een dansje.


Alles telt Handleiding 3<br />

Waar gaat deze les over?<br />

Met verschillende <strong>blok</strong>kenbouwsels leren de kinderen tellen, vergelijken, redeneren,<br />

aanzichten beschrijven, spiegelen en draaien.<br />

Taal en rekenen<br />

Taaltip<br />

Bij het bouwen van <strong>blok</strong>kenbouwsels komen veel ruimtelijke begrippen aan de orde die voor<br />

kinderen vaak niet eenduidig zijn zoals bijvoorbeeld ervoor, voor, erachter, achter, boven,<br />

naast, links, rechts, tweehoog, 1 e verdieping.<br />

Neem bijvoorbeeld het begrip ‘voor’. Als we de opdracht geven: Zet het poppetje voor<br />

het gebouw, dan wil dat zeggen tussen het gebouw en jou in (als je tenminste niet hebt<br />

afgesproken wat de voorkant van het gebouw is). Bij de opdracht: zet de locomotief<br />

voor de trein dan is die afspraak wel duidelijk. Hetzelfde geldt voor achter. Vraag steeds<br />

naar de beredenering van de kinderen. Om deze begrippen te oefenen en te bespreken is<br />

het nabouwen van een bouwsel met een scherm ertussen heel geschikt. Dan komen de<br />

misverstanden vanzelf aan het licht. Zie hiervoor opgave 1 van het leerlingenboek.<br />

Bij werkschrift opgave 4 en maatschrift opgave 2 kan het begrip ‘hetzelfde’ problemen geven.<br />

In deze opdracht betekent hetzelfde een gebouw wat identiek is qua vorm. Het mag dus wel<br />

anders staan. Zet 2 van die gespiegelde gebouwen tegenover elkaar en vraag de kinderen te<br />

vertellen wat ze zien.<br />

Rekenwoorden<br />

– (Er)voor<br />

– (Er)achter<br />

– Links<br />

– Rechts<br />

– Boven<br />

– Naast<br />

– Eerste<br />

Lastige woorden<br />

– Tweehoog<br />

– 1 e verdieping<br />

49


50<br />

Lesverloop van les 23<br />

Blok 1 Les 23 en 24<br />

C 1 wat doen roos en bas?<br />

Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />

Bespreek de plaat met de kinderen. Wat zijn de kinderen op de plaat aan het doen? Hoeveel<br />

<strong>blok</strong>ken heeft het bouwsel van Bas? Wat probeert Roos te raden? De kinderen op de plaat spelen<br />

een spel. Bas heeft een bouwsel gemaakt met 5 <strong>blok</strong>ken. Roos heeft ook 5 <strong>blok</strong>ken. Bas<br />

beschrijft zijn bouwwerk. Door middel van deze beschrijving probeert Roos hetzelfde bouwsel<br />

te maken. Per tweetal krijgen de kinderen nu een stuk karton dat dient als afscheiding tussen<br />

hen. Deel ook de <strong>blok</strong>ken uit. Ieder kind krijgt 5 <strong>blok</strong>ken. Een van de kinderen maakt een<br />

bouwsel achter het scherm. Vervolgens beschrijft dat kind zijn bouwsel aan zijn partner. Hij<br />

vertelt per <strong>blok</strong>je wat hij heeft gedaan, bijvoorbeeld: ‘Ik heb één <strong>blok</strong>je neergelegd, daar een<br />

naast, toen een op de eerste en een op de tweede. Daarna heb ik er nog een voor het tweede<br />

<strong>blok</strong>je gelegd’. Het andere kind probeert het bouwwerkje na te maken op basis van die<br />

beschrijving. Als het bouwsel af is, wordt het schermpje verwijderd en worden de bouwsels<br />

vergeleken. Ook hier kunnen de begrippen ‘voor’ en ‘achter’ hun gevolgen hebben, zodat<br />

de bouwsels spiegelbeeldig zijn. Laat de kinderen zelf proberen te ontdekken hoe dat is<br />

ontstaan.<br />

C 2 bouw na.<br />

Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />

Je kunt het aantal <strong>blok</strong>ken per bouwsel ook tellen en de aantallen onderling vergelijken door<br />

de <strong>blok</strong>ken als een torentje op te stapelen en 2 of meer torentjes tegen elkaar aan te schuiven.<br />

Dan zie je hoeveel <strong>blok</strong>ken het ene torentje hoger is dan het andere. Dit is een eerste stap<br />

naar het werken met stapeldiagrammen.<br />

C 3 bouw na.<br />

Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />

Bij deze bouwsels zijn alleen bij het laatste bouwsel ‘onzichtbare’ <strong>blok</strong>ken.<br />

C 4 welke zijn hetzelfde?<br />

Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />

De kinderen vergelijken de bouwsels met elkaar. Alle bouwsels zijn gemaakt uit 5 <strong>blok</strong>ken.<br />

Eventueel laat u de kinderen de bouwsels namaken en vanuit een andere hoek bekijken.<br />

Er lijken telkens 2 bouwsels op elkaar. Het verschil is de hoek van waaruit ze zijn bekeken.<br />

Observeer hoe de kinderen met de bouwsels omgaan.<br />

C 5 bouw met 5 <strong>blok</strong>ken.<br />

Tellen, beschrijven, bouwen en nabouwen van bouwsels<br />

Laat de kinderen zelf bouwsels maken met 5 <strong>blok</strong>ken. Hierbij gaat het erom dat ze ervaren<br />

dat je met 5 <strong>blok</strong>ken allerlei varianten kunt bouwen.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 24 (zelfstandig werken)<br />

Werkschrift blz. 28 en 29<br />

1 De kinderen bouwen de verschillende bouwsels na. Wijs hen erop dat de<br />

bouwsels <strong>blok</strong>ken kunnen bevatten in een onzichtbare positie.<br />

2 De kinderen tellen de <strong>blok</strong>ken in een bouwsel en bouwen het na. Ook hier<br />

zijn ‘onzichtbare’ <strong>blok</strong>ken aanwezig in bouwsel 2, 3 en 5.<br />

3 Kunnen de kinderen zich mentaal voorstellen dat er <strong>blok</strong>ken uit de doos<br />

worden gehaald?<br />

4 De kinderen bekijken de bouwsels nauwkeurig en geven de bouwsels die<br />

hetzelfde zijn dezelfde kleur.<br />

5 Splitsen met onzichtbare <strong>blok</strong>jes.<br />

6 De getallenrij tot 10 invullen.<br />

Maatschrift blz. 28 en 29<br />

▪ 1 Hier wordt met een eenvoudiger en eenduidiger bouwsel begonnen<br />

dan in opgave 1 van het Leerlingenboek. Eventueel ook opgave 1 van<br />

het Leerlingenboek alvast aan de orde laten komen.<br />

▪ 2-3 Geef de kinderen <strong>blok</strong>ken om een en ander na te bouwen.<br />

▪ 4 Instrueer de kinderen om op te schrijven hoeveel <strong>blok</strong>ken er naast de<br />

doos liggen. Laat ze ook hun resultaten verwoorden, bijvoorbeeld: 5<br />

<strong>blok</strong>ken; 4 in de doos, 1 ernaast enzovoort. Er komen verschillende<br />

opgaven met dozen en steeds zit er een ander aantal <strong>blok</strong>ken in!<br />

▪ 5 In de doos 6 <strong>blok</strong>ken. Hoeveel liggen er naast? (nul) U kunt de nul wel<br />

noemen, maar ga er niet te lang op door.<br />

Afronding<br />

Bij de bespreking van opgave 4 in het werkschrift en opgave 2 in het<br />

maatschrift valt wellicht het woord ‘spiegelen’ of het woord ‘draaien’.<br />

Laat de kinderen dat ook uitvoeren. Gebruiken ze ook de termen draaien<br />

en spiegelen bij de andere opgaven?<br />

Observatie en extra hulp<br />

51<br />

Let erop dat de kinderen het perspectief in<br />

de bouwsels goed interpreteren. Observeer<br />

hoe de kinderen met de bouwsels omgaan.<br />

Teken (of leg met touw) eventueel een<br />

straat op de vloer van het lokaal. Laat<br />

de bouwsels langs de straat zetten.<br />

Eventueel bouwt u een straat met twee<br />

rijtjes aaneengesloten tafels. De bouwsels<br />

staan op de tafels. Op deze manier krijgen<br />

de bouwsels een duidelijke voorkant. Laat<br />

de kinderen de bouwsels daarna van uit<br />

verschillende hoeken bekijken. Zijn er<br />

bouwsels die hetzelfde zijn? Zijn ze ook echt<br />

hetzelfde? Plaats de kinderen eens tussen<br />

de bouwsels in. Lijken ze nu nog op elkaar?<br />

Stap even uit de les<br />

Laat de kinderen die nog schoenen met<br />

veters hebben voordoen hoe ze de veters<br />

van hun schoenen strikken. Zo kun je ook<br />

een strik maken op een feestelijk pakje.<br />

Welk kind kan dat al vertellen?


52<br />

Leerlijn<br />

<strong>blok</strong> 1<br />

– Getalrelaties en getalbegrip<br />

– Lengte en omtrek<br />

Leerdoelen<br />

Nieuwe stof<br />

– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />

– Splitsen van 10, 7 en 6<br />

Oefenen<br />

– Aantallen tot 10 splitsen in 2 groepjes<br />

– De getallenrij tot 10<br />

▪ Nieuwe stof<br />

– Eerste aanzet tot lengtemeting<br />

– Splitsen van 7, 8 en 10<br />

▪ Oefenen<br />

– Aantallen tot 10 splitsen in 2 groepjes<br />

– De getallenrij tot 10<br />

Materiaal<br />

– Werkschrift 3a1 blz. 30 en 31<br />

– Maatschrift 3 <strong>blok</strong> 1 + 2 blz. 30 en 31<br />

– Plusschrift 3 <strong>blok</strong> 1<br />

– Kwismeester 3a <strong>blok</strong> 1<br />

– Oefensoftware<br />

– Dobbelstenen<br />

– Fiches<br />

– Flitskaarten<br />

les 25 herhalen en oefenen<br />

Hoofdrekenen en schattend rekenen<br />

Maak een keuze uit deze opdrachten. Reken 5 tot 10 minuten.<br />

1 Dobbelstenen<br />

Geef de kinderen per tweetal 2 dobbelstenen, 12 fi ches en een set<br />

fl itskaarten tot 12. Laat de kinderen om de beurt gooien en het aantal<br />

ogen leggen met fi ches. Daarna zoeken ze er de goede fl itskaart<br />

(getalkant) bij.<br />

2 Tellen<br />

Laat weer van 1 t/m 20 tellen met nu bij elk veelvoud van 4, ‘hoi’. Dus 1,<br />

2, 3, hoi, 5, 6, 7, hoi, enzovoort.<br />

Maatschrift<br />

▪ 1 Dobbelsteen<br />

Geef de kinderen een grote dobbelsteen, 6 fi ches en fl itskaarten tot en<br />

met 6. Laat de kinderen om de beurt gooien en het aantal ogen leggen<br />

met fi ches. Daarna wordt de goede fl itskaart erbij gezocht.<br />

▪ 2 Tellen<br />

Tel met de kinderen t/m 10 en terug. Bij elk veelvoud van 2 zeggen de<br />

kinderen ‘piep’. Dus: 1, piep, 3, piep, etc.


Alles telt Handleiding 3<br />

Aandachtspunten bij les 25 (herhalen en oefenen)<br />

Werkschrift blz. 30 en 31<br />

1 Bij lengte meten is het belangrijk dat het begin van<br />

de staaf samenvalt met het begin van de ketting.<br />

2 Nu worden de lengtes ook nog gesplitst.<br />

3 De aantallen fi ches worden geteld en in groepjes<br />

gesplitst.<br />

4 Nu komen alle splitsingen systematisch aan bod.<br />

5 Kunnen de kinderen zich mentaal voorstellen hoe de<br />

splitsing is?<br />

6 Verder tellen in de telrij tot 10. Het ene rijtje kan<br />

helpen bij het andere rijtje.<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 7 < 5 5 - 7<br />

Opgave 2 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 4 11 < 7 7 - 11<br />

Opgave 5 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 6 6 < 4 4 - 6<br />

Maatschrift blz. 30 en 31<br />

53<br />

▪ 1 Meten met de kralenliniaal. Bij de laatste twee zou<br />

het handig zijn een horizontale streep te trekken.<br />

▪ 2 Splitsen van 7, 8 en 10 met behulp van de<br />

kralenliniaal.<br />

▪ 3 Splitsen van 8 met behulp van de <strong>blok</strong>kendoos.<br />

▪ 4 Splitsing van 6 en 10.<br />

▪ 5 Ontbrekende getallen vinden. Laat eventueel 1 t/m<br />

10 opschrijven.<br />

▪ 6 Verbind de goede getallen.<br />

▪<br />

Normering<br />

Aantal Onvoldoende Voldoende<br />

Opgave 1 6 < 4 4 - 6<br />

Opgave 2 4 < 3 3 - 4<br />

Opgave 3 3 < 2 2 - 3<br />

Opgave 4 10 < 7 7 - 10<br />

Opgave 5 16 < 11 11 - 16<br />

Opgave 6 9 < 6 6 - 9


54<br />

Plusopgaven werkschrift blz. 36 en 37<br />

1 Een stippentekening maken door opeenvolgende getallen tot 10 van klein naar groot te<br />

verbinden.<br />

2 Tellen de kinderen al handig met 2 tegelijk?<br />

3 Blokkenbouwsels met een getal verbinden.<br />

4 Groepjes van 10 samenstellen uit 2 groepjes van 5.<br />

5 Een aantal verdelen over stippenpatronen van 2 dobbelstenen.<br />

6 Nu met 3 dobbelstenen. Het aantal stippen is t/m 12.<br />

7 Een getal splitsen en een deel als stippenpatroon in de dobbelsteen tekenen.<br />

8 Nu steeds 2 verder, waarbij links de oneven en rechts de even getallen staan.<br />

Plusschrift 3 blz. 2 t/m 9<br />

Blok 1 Les 25<br />

1 Goed tellen, dan lukt het wel.<br />

2 Even of oneven, dat is de vraag. Hebben de kinderen de tip achterin het boek gebruikt?<br />

3 Samen 10 heeft te maken met de aanpak. Eerst één getal kiezen, deze van de 10 afhalen en<br />

dan de rest nog in 2 getallen splitsen.<br />

4 Natekenen, niet spiegelen.<br />

5 Er zal gewisseld moeten worden.<br />

6 Zie opgave 2.<br />

7 Wat zijn de sprongen die worden gemaakt? In de tweede rij gaan we in 3 sprongen van 20<br />

naar 35. Dus eigenlijk 15 in 3 gelijke sprongen delen.<br />

8 De stapeling lijkt wel erg op elkaar. Het is de bedoeling dat de kinderen er 3 rijen onder<br />

‘bouwen’ met telkens een voorwerp meer.<br />

9 Zie opgave 3.<br />

10 Bij de slingersommen is het de bedoeling dat de kinderen handig gaan optellen. Wat neem je<br />

als eerste bij elkaar? Gebruik je ook de vijfstructuur?<br />

11 Eerst in het klad de te maken letters in <strong>blok</strong>letters schrijven.<br />

12 Zie opgave 3.<br />

13 Bij het tweede bouwsel kunnen er onzichtbare <strong>blok</strong>jes zijn. Het gemakkelijkst is dus het<br />

minimum en het maximum vast te stellen.<br />

14 Wanneer deze opdracht aanspreekt, kunt u ook groter papier laten gebruiken en meer<br />

tekeningen als opdracht voor de ander laten maken. Laat daarom in tweetallen werken.<br />

15 Tellen de kinderen handig?<br />

16 Eventueel na laten bouwen<br />

17 Een wedstrijdje ringengooien. Wie wint?<br />

18 Zie opgave 10.<br />

19 De getallen op de goede plek invullen.<br />

20 Zie opgave 17.<br />

21 Deze opdracht kan zeker leiden tot eigen producties.<br />

24 Dit is een eerste spel in deze reeks (te spelen door twee kinderen). Zetten sommige kinderen<br />

de pion in een keer op de goede plek (zonder te tellen)?

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!