Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
Untitled - Holland Historisch Tijdschrift Untitled - Holland Historisch Tijdschrift
- Page 2 and 3: Holland, regionaal-historisch tijds
- Page 4 and 5: De weeshuisziekte van 1566 over de
- Page 6 and 7: De weeshuisziekte van 1566 Afb. 1.
- Page 8 and 9: De. weeshuisziekte van 1566 Ook in
- Page 10 and 11: De, weeshuisziekte van 1566 Afb. 2.
- Page 12 and 13: De weeshuisziekte van 1566 In 1569
- Page 14 and 15: De weeshuisziekte van 1566 Zowel Re
- Page 16 and 17: De weeshuisziekte van 1566 Wy zulle
- Page 18 and 19: De weeshuisziekte van 1566 De histo
- Page 20 and 21: De Rijnlandse morgenboeken len land
- Page 22 and 23: De Rijnlandse morgenboeken goederen
- Page 24 and 25: De Rijnlandse morgenboeken werden v
- Page 26 and 27: De Rijnlandse morgenboeken den in 1
- Page 28 and 29: De Rijnlandse morgenboeken percelen
- Page 30 and 31: De Rijnlandse morgenboeken ren aang
- Page 32 and 33: De Rijnlandse morgenboeken Proces-v
- Page 34 and 35: De Rijnlandse morgenboeken geven om
- Page 36 and 37: De Rijnlandse morgenboeken pondings
- Page 38 and 39: De Rijnlandse morgenboeken In §4 i
- Page 40 and 41: De Rijnlandse morgenboeken gen van
- Page 42 and 43: De Rijnlandse morgenboeken Bijlage
- Page 44 and 45: M.R. de Vrij De portretten van de f
- Page 46 and 47: De portretten van de familie Van Bl
- Page 48 and 49: De portretten van de familie Van Bl
- Page 50 and 51: De portretten van de familie Van Bl
<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />
<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën uitgeeft. <strong>Holland</strong> wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se<br />
Studiën gelden speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />
Redactie<br />
J. Brugman, J.W.J. Burgers, P.G.M. Diebeis, L.A.M. Giebels, P.C.Jansen, M. Keblusek,<br />
P. Knevel, J. Lucassen, J.C.M. Pennings, F.W.A. van Poppel, J. Steenhuis, G. Verhoeven,<br />
E.L. Wouthuysen.<br />
Vaste medewerkers<br />
H.J. Metselaars (archief- en boekennieuws), F.J. van Rooijen (boekennieuws), P.J. Woltering<br />
(archeologie).<br />
Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën alsmede te bespreken publikaties te zenden aan de<br />
redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mevr. drs M. Keblusek, Bonairestraat 52', 1058 XJ Amsterdam,<br />
telefoon 020-6120525.<br />
De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij<br />
de redactiesecretaris.<br />
Publikaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr G.<br />
Verhoeven, Botter 61, 1625 DD Hoorn, telefoon 02290-14089.<br />
<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />
De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van<br />
de geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te<br />
bevorderen.<br />
Secretariaat: mevr. drs G.J. A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />
2012 CH Haarlem<br />
Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />
2012 CH Haarlem, telefoon 023-31 95 25.<br />
Contributie: ƒ45,- per jaar voor gewone leden (personen), ƒ50,- per jaar voor buitengewone leden<br />
(instellingen), na ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten<br />
name van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid<br />
worden, ontvangen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />
Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15,-, vermeerderd met ƒ3,- administratiekosten voor<br />
een enkel nummer, ƒ 5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers<br />
kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr.<br />
3593767 ten name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop<br />
publikaties te Haarlem, onder vermelding van het gewenste.<br />
<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />
kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de<br />
publikaties van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong><br />
achterin het tijdschrift.<br />
ISSN 0166-2511<br />
© 1994 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook,<br />
worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />
van de redactie.
Lydia Hagoort<br />
De weeshuisziekte van 1566<br />
In januari van het jaar 1566 werd de bevolking van Amsterdam opgeschrikt door een geheimzinnige<br />
ziekte die uitbrak onder de wezen van het Burgerweeshuis in Amsterdam. Volgens<br />
de overlevering gedroeg een groot aantal van de kinderen, zowel jongens als meisjes,<br />
zich als gevolg van een vreemde aandoening opmerkelijk en ongewoon. Ze raakten buiten<br />
zichzelf, wierpen zich nu eens plotseling op de vloer, dan weer klommen ze als katten tegen<br />
de muren en op daken; ze trokken grimassen en stootten vreemde klanken uit. De zieke wezen<br />
werden al snel overgebracht van het weeshuis naar het Paulusbroedersklooster ter verpleging<br />
en bewaring. Ze wisten echter vaak te ontsnappen en zwierven vervolgens in groepjes<br />
door de stad, waar ze her en der beroering en opstootjes teweeg brachten.<br />
De historie van de lotgevallen van de zieke wezen is complex: alle elementen van de geschiedenis<br />
van het roerige jaar van de beeldenstorm komen er in samen. Politieke tegenstellingen,<br />
religieuze controverses, sociale onvrede, familiale intriges van de regerende oligarchie,<br />
maar ook een magisch geloof in toverij en hekserij: al deze factoren spelen een eigen<br />
rol in de geschiedenis van de weeshuisziekte.<br />
Zo raakten, om te beginnen, de zieke wezen op de een of andere manier verwikkeld in<br />
de politiek-religieuze strijd die in die tijd in de stad woedde. Mikpunt van hun baldadigheden<br />
werd de schout Pieter Pietersz., een gevreesd ketterjager. De wezen liepen te hoop voor<br />
zijn huis en maakten daar veel rumoer. Ook hadden ze het voorzien op een vrouw uit een<br />
vooraanstaande katholieke familie, bij wie ze herhaaldelijk de ruiten ingooiden.<br />
Voor een goed begrip van deze keuzes van de wezen is het noodzakelijk kort in te gaan<br />
op de politieke situatie in de stad. In Amsterdam was in die tijd een machtsstrijd aan de gang<br />
tussen het katholieke stadsbestuur en de (katholieke) oppositie, waarbij het ongenoegen van<br />
beide partijen zich was gaan toespitsen op het schoutambt en de verpachting daarvan. Het<br />
conflict was ontstaan tussen de burgemeester Hendrick Dirckszoon en de door de landvoogdes<br />
aangestelde schout Willem Dircksz. Bardes. 1<br />
In dit conflict stonden niet alleen een<br />
streng-katholieke burgemeester en een meer humanistisch-gezinde schout tegenover elkaar,<br />
maar ook twee machtige families: de familie van Hendrick Dirckszoon - die nahet neerslaan<br />
van het oproer van de wederdopers sinds 1538 de macht in handen had - tegenover de<br />
Boelen-Heijnen clan. 2<br />
De factie van de 'sincere catholycken' wilde zich ontdoen van de in<br />
hun ogen te milde schout: Hendrick Dirckszoon beschuldigde hem van wederdoperij. Toen<br />
bleek dat de burgemeester (met de hulp van de pastoor van de Oude Kerk, Floris Egbertsz.)<br />
de getuigen onder druk had gezet, werd hij in 1557 gevangen gezet. Al spoedig werd hij op<br />
borgtocht vrijgelaten.<br />
In 1564 besloot de landvoogdes het schoutambt, waarvan de termijn in april 1566 verstreken<br />
zou zijn, voor zes jaar aan de stad in pacht te geven. Het conflict was dus voor het moment<br />
in het voordeel van de Dirckisten gekeerd. Dat betekende niet dat de strijd voorbij was.<br />
Aan de zijde van de schout hadden zich mettertijd burgers geschaard die ontevreden waren<br />
1 J.J. Woltjer, 'Het conflict tussen Willem Bardes en Hendrick Dirckszoon', Bijdragen en mededelingen betreffende<br />
de geschiedenis der Nederlanden 86 (1971) 178-199.<br />
2 S.A.C. Dudok van Heel, 'Oligarchieën in Amsterdam voor de Alteratie van 1578', in: M. Jonker, L. Noordegraaf<br />
en M. Wagenaar red., Van stadskern lol stadsgewest. Stedebouwkundigegeschiedenis van Amsterdam (Amsterdam<br />
1984) 35-61.<br />
71
De weeshuisziekte van 1566<br />
over de politiek van het regerend stadsbestuur: de doleanten (indieners van het klaagschrift<br />
in 1564) onder aanvoering van een zoon van Willem Bardes en andere hervormingsgezin-<br />
den. 3<br />
De aanstelling van Pieter Pietersz., een vurige ketterjager met de bijnaam 'Drace-<br />
bloet', als opvolger van Willem Bardes bracht uiteraard de partijen geenszins nader tot el<br />
kaar. En op deze Pieter Pietersz. hadden de wezen het vooral gemunt.<br />
De 'sonderlinge passie' van de wezen, zoals een keur uit dat jaar de aandoening noemde, 4<br />
haar mogelijke oorzaken en de rol die zij speelde in de politiek-religieuze strijd van die tijd,<br />
is beschreven door tijdgenoten en later door historici, medici en anderen.<br />
Jan Wagenaar (1709-1773) was de eerste historicus van Amsterdam die voor zijn - uitvoe<br />
rige - beschrijving van de weeshuisziekte archiefstukken raadpleegde: keurboeken en reso<br />
luties van de vroedschap. 5<br />
Volgens hem moesten we de oorzaak van de weeshuisziekte zoeken<br />
in een bedwelming van de hersenen of aanstellerij. Hij plaatste de commotie rond de wezen<br />
in een politieke en religieuze context en sprak het vermoeden uit dat de gereformeerden de<br />
kinderen hadden aangezet tot baldadigheden: 'zij hebben hiermede, ongetwyfeld, in deezen<br />
tijd van beroerte, hunne oogmerken gehad'.<br />
Deze suggestie viel in slechte aarde bij Johannes ter Gouw (1814-1894), bekend om zijn<br />
anti-katholieke gezindheid. 6<br />
Ook hij schreef uitgebreid over de weeshuisziekte en raadpleeg<br />
de naast de al eerder genoemde bronnen de stadsrekeningen. Hij keerde zich tegen het<br />
standpunt van Wagenaar en weigerde de ziekte van de wezen in een politiek-religieus kader<br />
te plaatsen; hij meende dat het aan medici overgelaten zou moeten worden om de aard van<br />
de ziekte te verklaren.<br />
De sociaal-geneeskundige Arie Querido (1901-1983) pakte ruim een halve eeuw later de<br />
handschoen op en maakte een studie van de weeshuisziekte. 7<br />
Hij stelde dat de honger groot<br />
was in deze periode van schaarste; op grond daarvan gaf hij een voorzichtige diagnose en<br />
zocht de acute oorzaak van de ziekte in de voeding van een minderwaardig roggemeel. Door<br />
vitaminegebrek ontstond een overgevoeligheid voor giftige stoffen die in dit meel aanwezig<br />
waren. Deze zogenaamde moederkorenvergiftiging zou onder andere ergotisme (de 'krie<br />
belziekte') kunnen veroorzaken. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de rogge verontrei<br />
nigd was met Cannabis indica, oftewel hennep: zowel de rogge als de hennep kwamen in die<br />
tijd uit de Oostzeelanden. 8<br />
Uit het kasboek van 1566 van het Burgerweeshuis (een bron die<br />
door Querido niet geraadpleegd is) blijkt dat het voedsel van de wezen gedurende de eerste<br />
maanden van het jaar vrijwel uitsluitend uit hennepkoeken heeft bestaan. 9<br />
Querido was van<br />
mening dat het maatschappelijk kader waarbinnen de ziekte zich ontwikkelde van groot be<br />
lang is. Evenals Wagenaar kwam hij tot de conclusie dat de gereformeerden de ziekte van<br />
de wezen in hun voordeel probeerden te gebruiken.<br />
3 A.J. M. Brouwer Ancher en J.C. Breen, 'De doleantie van een deel der burgerij van Amsterdam tegen den magistraat<br />
dier stad in 1564 en 1565', Bijdragen en mededelingen van het <strong>Historisch</strong> Genootschap 23 (1903) 59-200.<br />
4 Gemeentearchief Amsterdam (GAA), Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020), keurboek F, fol.<br />
195v, dd. 1566-01-14.<br />
5 J. Wagenaar, Amsterdam in zyne opkomst, etc, (3 dln; Amsterdam 1760-1767) I, 274-275.<br />
6 J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam 1891) VI, 77-80.<br />
7 A. Querido, Storm in hei weeshuis. De beroering onder de Amsterdamse burgerwezen in 1566 (Amsterdam 1958).<br />
8 A. Querido, 'De beroering onder de wezen in 1566', Maanblad Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />
9 GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 194 (rapiamus).<br />
72
De weeshuisziekte van 1566<br />
Over de weeshuisziekte is de laatste tijd nieuw bronnenmateriaal gevonden. 10<br />
Hierdoor<br />
is het mogelijk het beeld van de gebeurtenissen rond de wezen uit te breiden en te nuanceren,<br />
waarbij we tot een andere conclusie komen dan Wagenaar en Querido. Een grote rol in de<br />
commotie rond de wezen speelde het toen levende geloof in hekserij en toverij. De invloed<br />
daarvan op de gebeurtenissen was groter dan tot nu toe werd aangenomen. In hun onderlin<br />
ge strijd gebruikten zowel gereformeerden als katholieken de aanklacht van hekserij om hun<br />
doel te bereiken en elkaar in diskrediet te brengen.<br />
Het magisch denken in deze tijd was in het algemeen nog erg groot. Door veel mensen<br />
werd gedacht dat rampen en plagen met voortekenen vergezeld gingen, terwijl ongewoon<br />
gedrag van kinderen (ook wanneer hekserij geen rol speelde) als een voorteken werd opgevat.<br />
Een chroniqueur uit die tijd, de Gentse Marcus van Vaernewijck, schreef hierover:<br />
Men zecht ghemeenlic, alsser eenighe veranderinghe van tijde zal geschien ofte eenighe<br />
plaghen regneren, dat Godt dat pleecht met zeker teekenen in den hemel of in der eerden<br />
te vertooghen, ja somtijds met onnoosel creatueren als onder die kinderen. 11<br />
Omdat bij het beschrijven van een verschijnsel als de weeshuisziekte Dichtung und Wahrheit<br />
nogal eens door elkaar heen lopen, is het nuttig de gebeurtenis te reconstrueren op grond<br />
van de beschikbare archiefstukken: resoluties van de vroedschap, keuren, confessieboeken,<br />
stadsrekeningen, rekeningen van de schout aan de Grafelijkheidsrekenkamer en het huis<br />
houdelijke in- en uitgavenboek over 1566 van het Burgerweeshuis. 12<br />
Daarbij kijken we naar wat tijdgenoten hebben opgetekend over de aandoening. Vervol<br />
gens nemen we de politiek-maatschappelijke positie van de betrokkenen onder de loep en<br />
gaan we in op hun onderlinge relaties. Ten slotte zullen we zien hoe de verschillende historie<br />
schrijvers van Amsterdam de ziekte van de wezen hebben beschreven.<br />
10 S. A.C. Dudok van Heel maakte mij opmerkzaam op een verhoor in de confessieboeken naar aanleiding van<br />
de weeshuisziekte; daarnaast vestigde hij mijn aandacht op het belang van de genealogische relaties tussen de<br />
verschillende personen die betrokken waren bij de commotie rond de wezen. Ook blijkt er een schoolzang van<br />
Antonius Duetus te zijn waarin de ziekte beschreven wordt. Querido werd hierop gewezen nadat hij zijn studie<br />
gepubliceerd had en heeft deze bron dus niet bij zijn onderzoek kunnen betrekken. Ik kom nog uitgebreid op<br />
deze bronnen terug.<br />
11 Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden (Gent 1872-1881). Geciteerd door J. Z. Kannegieter, 'De wees<br />
huisziekte van 1566', Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 112-117. Van Vaernewijck merkt op dat de kinderen in<br />
zijn stad voor het uitbreken van een pestepidemie 'begrafenisje' spelen en met denkbeeldige lijken zingend door<br />
de straten lopen. Wanneer er van oorlogsdreiging sprake is spelen de kinderen 'oorlogje'. In het voorjaar van<br />
1566 droegen de Gentse kinderen op straat missen op en aanbaden op blasfemische wijze plaatjes, die ze tegen<br />
de muren plakten.<br />
12 Een ander en voor dit onderwerp belangrijk onderdeel van het archief van het Burgerweeshuis zijn de kinder<br />
boeken, waarin de ingekomen kinderen werden genoteerd. In deze boeken is geen duidelijke verwijzing te vin<br />
den naar de weeshuisziekte. Het eerste kinderboek dateert van oktober 1567. Wat betreft gegevens over de inge<br />
komen en uitgegane kinderen in de periode daarvoor zijn er 15 katernen met het opschrift Namen van de weeskin<br />
deren op may A 1565 uit het weeshuys gegaen: ende van de weeskinderen welke alsdoen in 't weeshuys bleven wonende. Dit<br />
opschrift dekt de inhoud niet. Geregistreerd staan de namen van 99 jongens die, traditiegetrouw op de eerste<br />
zondag in mei, in 1566 zijn vertrokken; in dat jaar zi jn acht kinderen ingekomen. Vervolgens staan de namen<br />
van 105 meisjes genoteerd die in 1565 zijn uitgegaan. Een verwijzing naar de weeshuisziekte kan de vermelding<br />
zijn bij vijf van de uitgegane jongens in 1566 dat ze zonder verlof zijn vertrokken. Een van die jongens, Willem<br />
Cornelisz., wordt ook genoemd: siecke Willem. GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 615 (kinder<br />
boek), 1566.<br />
73
De weeshuisziekte van 1566<br />
Afb. 1. Plattegrond van Amsterdam door Cornelis Anthonisz., 1544. Uit: J. Wagenaar, Amsterdam<br />
in zyne opkomst, etc. (Amsterdam 1760-1767).<br />
Een reconstructie<br />
Het weeshuis, rond 1520 gesticht, stond aan de Nieuwe Zijde en had een uitgang aan de Kalverstraat.<br />
(In 1580 werden de wezen gehuisvest in het Sint Lucienklooster, op de plaats waar<br />
nu het Amsterdams <strong>Historisch</strong> Museum is). Vlakbij het weeshuis lag de kapel van de Heilige<br />
Stede. Aan de Oude Zijde bevonden zich veel kloosters. Het Sint-Paulus- of Paulusbroedersklooster<br />
dat een rol speelt in dit verhaal, lag tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Kloveniersburgwal,<br />
dichtbij de Oude Hoogstraat. De kloosterkapel stond op de plaats van de tegenwoordige<br />
Waalse Kerk. 13<br />
De toegang tot het weeshuis was vrij: iedereen kon in- en uitlopen. Op 14 januari van het<br />
jaar 1566, toen de ziekte onder de wezen uitgebroken was, veranderde dit: het weeshuis werd<br />
voor onbevoegden verboden. Aanleiding voor deze maatregel was het grote aantal nieuwsgierigen,<br />
jong en oud, dat het weeshuis binnen liep om de zieke wezen te bekijken. De mensen<br />
verstoorden de orde zodanig dat ze, volgens de regenten, een rustige verpleging van de<br />
'kinderkens' in de weg stonden. 14<br />
De toestand van de zieke wezen moet aangrijpend geweest zijn. Een dichterlijke - in historisch<br />
opzicht niet zo betrouwbare - beschrijving van het ziektebeeld geeft ons de toenmalige<br />
13 Plattegrond van Amsterdam door Cornelis Anthonisz., 1544. A.E. d'Ailly, Catalogus van Amsterdamsche Platte<br />
gronden (Amsterdam 1934) no. 30.<br />
H GAA, Burgemeestersarchiel' - Keurboeken (arch.nr 5020) keurboek deel F, fol. 195v, dd. 1566-01-14.<br />
74
De weeshuisziekte van 1566<br />
rector van de Latijnse school, Antonius Duetus. Deze Duetus was rector in Amsterdam van<br />
af 1559. Na de splitsing van de school in een 'Oude Zijde' en 'Nieuwe Zijde' was hij rector<br />
van de Nieuwe Zijde van 1562 tot 1566. De school stond ten noorden van de Nieuwe Kerk;<br />
de poort van de school kwam uit in de tegenwoordige Blaeustraat. Het huis van de rector,<br />
met een plak en een roede in de gevel, stond naast de school. Duetus woonde dus niet ver<br />
van het weeshuis. Traditiegetrouw zongen de leerlingen van de Latijnse school aan de Nieu<br />
we Zijde op kerstavond in de Nieuwe Kerk de 'corscanteleenen'. Het was gebruikelijk dat<br />
de rector de tekst dichtte van deze schoolzangen, of carmina scholastica. Voor de kerstavond<br />
van 1566 koos de rector als onderwerp van het lied: Expostulatio de temporum calamitatibus: een<br />
klacht over de rampen van de huidige tijd. Hij schreef dat gewone rampen als misgewas, overstro<br />
ming en hongersnood over de mensheid waren gekomen, maar ook ongewone rampen. Deze<br />
laatsten zouden een voorteken zijn van nog bozere tijden. Een voorbeeld van zo'n ongewone<br />
ramp en voorteken was de walvis, die onlangs op het strand van Zandvoort aanspoelde, een<br />
ander de weeshuisziekte. De rector beschreef de toestand van de wezen als volgt:<br />
Terstond beginnen zij, op de wijze van uitzinnigen, onder groot rumoer te tieren; van<br />
binnen zijn ze gezwollen van scherpe gal; de mond is nat van schuim, de ogen puilen<br />
uit; de leden liggen neergeploft op de grond; een donker bloed druipt zowel van hoofd<br />
als van andere lichaamsdelen (...) En als zij weer tot zichzelf komen en gekalmeerd<br />
zijn, dan tonen zich de sporen van de onzalige ziekte: bleekheid zetelt op het gelaat,<br />
de ogen zinken diep in de kassen, de stem stokt in de droge keel; het hart bonst en<br />
de trillende long dringt tegen de ingewanden aan. Zij vragen wat er met ze geweest<br />
is en zijn verbaasd over alles. 15<br />
Zoals gezegd is deze beschrijving van het ziektebeeld beeldend, maar in historisch opzicht<br />
niet erg betrouwbaar. Op de inhoud en de achtergronden van het gedicht zal ik nog nader<br />
ingaan.<br />
Hoewel de toegang tot het weeshuis nu voor onbevoegden verboden verklaard was, duurde<br />
de onrust voort. Een paar dagen na de veertiende januari verzochten de weesvaders de<br />
vroedschap om hulp voor het weeshuis. De weesvaders wilden dat er een preek en collecte<br />
gehouden zouden worden in de kapel van de Heilige Stede, de aankomende zondag, om ze<br />
ven uur 's ochtends. Ze vroegen de hulp omdat het weeshuis 'grootelicken ten achter wesen-<br />
de' was en 'overmits d'ellende daer gecomen op eenige weeskinderen'. 16<br />
Ze verbonden dus<br />
de noodlijdendheid van het huis met de ziekte van de kinderen, maar vertelden niet wat die<br />
noodlijdendheid precies inhield. Het is waarschijnlijk dat zij duidden op de schaarste aan<br />
voedsel: de armoede en honger onder een deel van de bevolking is in dit jaar groot geweest. 17<br />
15 Het boekje is gedateerd Pridie D. Catharinae. Anno LXVI, Amsterodamo (24 november 1566). De Expostulatio vult<br />
9 bladzijden (C.P. Burger in: Het Boek (1920) 38-48). De vertaling van de Latijnse tekst komt uit: Maandblad<br />
Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />
16 GAA, Burgemeestersarchief - Vroedschap (arch.nr 5025) inv.nr 2, fol. 11, dd. 1566-01-18.<br />
17 E. Kuttner, Hel hongerjaar 1566 (Amsterdam 1949). De (historisch-materialistische) opinie van Kuttner over de<br />
oorzaak van de weeshuisziekte - graanspeculaties en winzucht van vroeg-kapitalistische ondernemers - is te<br />
eenduidig. Honger heeft zeker een rol gespeeld in de weeshuisziekte, maar kan op zich de gebeurtenissen niet<br />
verklaren.<br />
75
De. weeshuisziekte van 1566<br />
Ook in het weeshuis was het voedsel schaars. Gedurende de eerste maanden van het jaar<br />
1566 aten de kinderen niet veel meer dan hennep- en lijnkoeken. 18<br />
De vroedschap meende<br />
dat het beter was het verzoek niet in te willigen vanwege de 'inconvenienten' die daaruit zouden<br />
kunnen voortkomen.<br />
De bezorgdheid van de vroedschap is begrijpelijk wanneer we bedenken dat de kapel van<br />
de Heilige Stede zich vlakbij het toenmalige weeshuis bevond: een nog grotere concentratie<br />
van mensen op dat moment op die plaats was niet wenselijk. Bij dit besluit heeft waarschijnlijk<br />
eveneens een rol gespeeld dat één van de burgemeesters, Sybrant Occo, in de Kalverstraat<br />
op een steenworp afstand van de Heilige Stede en het weeshuis woonde, en ook<br />
om die reden onrust wilde vermijden.<br />
De vroedschap deelde mee zich te bezinnen op andere middelen om het weeshuis bij te<br />
staan. Zij besloot de zieke wezen over te plaatsen naar het Paulusbroedersklooster, aan de<br />
andere kant van het water, voor verpleging en bewaring. De remedie bleek niet effectief: de<br />
onrust verplaatste zich naar de Oude Zijde, rondom het klooster. Door wezen en anderen<br />
werden de deuren van het convent opengebroken, de ramen ingegooid en er werd over de<br />
schuttingen geklommen. Ook in het klooster kon men zo de 'ziecken ende ellendige' wezen<br />
niet voldoende de helpende hand bieden, en ook hier werd op vi jf februari de toegang voor<br />
onbevoegden verboden. 19<br />
Ondanks dit verbod duurde het rumoer de volgende maanden voort. De kinderen wisten<br />
herhaaldelijk te ontsnappen uit het klooster. 'De razende kinderen zijn door geen omsluitend<br />
huis, door geen grendels te bedwingen: neen, zij breken uit en zwerven op de pleinen<br />
van de stad'. 20<br />
Op 1 april trad de nieuwe schout Pieter Pietersz. in functie. Zoals gezegd keerden de wezen<br />
zich tegen hem. Over de schermutselingen tussen de wezen en de schout schreef de korenkoper<br />
Laurens Jacobsz. Reael, in die tijd één van de voornaamste voorstanders van de<br />
Reformatie, in zijn gedenkschriften. 21<br />
Net zo als het gedicht van Duetus niet onpartijdig<br />
was, is uiteraard ook het verslag van Reael niet onbevangen. Ook op de achtergronden van<br />
het verslag van Reael kom ik later terug.<br />
Volgens Reael heeft de Heer een 'wonderlycke passie' gezonden onder de wezen van Amsterdam,<br />
waardoor 70 meisjes en jongens met een boze geest bezwaard werden. De schout<br />
vormde het mikpunt van de plagerijen van de kinderen. Ze vielen hem in en voor zijn huis<br />
lastig 'hem veele quaets toe seggende ende verwijtende'. De schout gaf om 'haer te stillen'<br />
18 GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 194 (rapiamus), 1566. In het voorjaar verbetert de situatie en<br />
kunnen er onder andere acht magere varkens aangeschaft worden.<br />
19 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F. fol 199 dd 1566-09-0^<br />
20 A. Duetus, Expostulatio de temporum calamitatibus. Geciteerd naar Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />
21<br />
iiciuugmeei van ae geaenKscnntten van Keael ïsniet bewaard. We beschikken wel over een onvolledig uittreksel<br />
uit de 17e eeuw, waarvan een uitgave door Joh. C. Breen bezorgd werd: 'Uittreksel uit de Amsterdamsche<br />
gedenkschriften van Laurens Jacobsz. Reael, 1542-1567', Bijdragen en mededelingen van het <strong>Historisch</strong> Genootschap<br />
17 (1896) 1-60. Het origineel is gebruikt door Geeracrt Brandt in zijn Historie der reformatie (Amsterdam 1677)<br />
en dit boek is daarom een belangrijke aanvulling op de uitgave van Breen (zie voor Brandt ook blz. 14). B R.<br />
de Melker maakte mij onlangs opmerkzaam op een handschrift dat berust in het Huisarchief Marquette, dat<br />
eveneens een uittreksel van Reael blijkt te zijn : Een warachtigh ende cort verhael van 'tgenegepasseert is indeprincip'aelste<br />
troublen, insonderheijt in dejare 1566 ende 1567, besonderlyck in de stadl van Amsterdam, mitsgaders in eenighe omliggende<br />
plaetsen, .aengaende de dingen van de religie. Het handschrift is ongedateerd en ongenummerd. (GAA, Huisarchief<br />
Marquette (arch.nr 231) inv.nr 130). Waarschijnlijk is het vervaardigd door Gerrit Schaep Pietersz. in de eerste<br />
hellt van de 17e eeuw, na 1626 in elk geval. Omdat dit handschrift vollediger is dan het door Breen uitgegeven<br />
uittreksel, zal ik, tenzij anders vermeld, hieruit citeren. Een transcriptie van dit handschrift is in bewerking.<br />
76
De weeshuisziekte van 1566<br />
appelen en koek. Dat hielp niet veel, de kinderen werden hoe langer hoe baldadiger en noemden<br />
hem 'Lange Deventer Koeck', vanwege zijn lengte en de lekkernij die hij uitdeelde.<br />
Reael schreef dat veel mensen in de stad zeiden 'dat Godt hem nu met den duyvel werck<br />
gaf dewyle hij geen werck en hadde Christum in zijne leden te vervolgen'. Dit laatste had<br />
betrekking op de instructies die de schout had gekregen van de landvoogdes in Brussel. Zij<br />
wilde na het ontvangen van het klaagschrift van de doleanten de zaken in Amsterdam niet<br />
op de spits drijven. Daarom drong zij tijdens de eedaflegging van Pieter Pietersz. aan op<br />
matiging in de vervolging van de ketters.<br />
De atmosfeer in de stad raakte in deze maanden zeer gespannen. In april werd een keur uitgevaardigd<br />
betreffende het bewaken van de stad en het inkomen van vreemdelingen. De<br />
strijd van de gereformeerden tegen het verbod op uitoefening van hun godsdienst werd vastberadener.<br />
Op geheime vergaderingen werd druk overleg gevoerd over toekomstige openbare<br />
preken in <strong>Holland</strong> en eventueel in Amsterdam. De plannen lekten uit en prompt verschenen<br />
plakkaten waarin ketters met de doodstraf of verbanning bedreigd werden. Ook andersom<br />
werden geheimen bekend en het stadsbestuur kreeg op die manier te maken met een interventie<br />
van de kant van de weeskinderen. Eén van de raden zou op een geheime missie<br />
naar Den Haag reizen om daar te overleggen over maatregelen tegen hervormingsgezinden.<br />
Door toedoen van een weeskind dat het geheim wist, ging de reis niet door. Dit ging als volgt:<br />
één van de kinderen zei tegen een weesmoeder, Trijn Gerrits, die erg bang was voor de kinderen,<br />
dat hij wist wat haar zoon - een lid van de vroedschap - van plan was: 'Uw soon Jan<br />
Klaes sal naer den Hage reisen, en daer niet goedts aenrechten, want dus is 't in den raedt<br />
beslooten'. 22<br />
Trijn Gerrits schrok vreselijk en ' 't lijden daer op wat afneemende' snelde met<br />
het kind naar het stadhuis. Daar kwam juist haar zoon in gezelschap van andere raden de<br />
trap af. Trijn vroeg hem of hij van plan was naar Den Haag te reizen. Haar zoon schrok<br />
en bekende het plan, waarop Trijn zei dat het weeskind dat bij haar was haar dat had verteld.<br />
Men vertelde de burgemeesters wat er gebeurd was en die besloten de reis af te lasten.<br />
Reael liet overigens geen twijfel bestaan over de anti-paapse stemming onder de wezen.<br />
Eén van de kinderen zou vervuld van godsdienstijver gezegd hebben: 'dat alle berghen een<br />
waren en met swaerden besteecken, so wilde ic wel eens door de swaerden daelen, mocht<br />
ic alleen een reijse Gods aenschyn in ghenade aenschouwen.'<br />
In de maand juni nam de beroering rond de wezen flink toe. Ze liepen 'verselscapt mit<br />
meer anderen luyden' langs de straten, waar zij veel rumoer veroorzaakten. 23<br />
Eén van die 'luiden' die zich in het gezelschap van de wezen ophield, zou Fye Jansdr, ook<br />
wel genoemd Fye Lieveheers, zijn, die zich op 8 juni tegenover de schout, burgemeester Jan<br />
Claesz. Van Hoppen en de schepenen moest verweren tegen beschuldigingen die verband<br />
hielden met het tumult rond de wezen. 24<br />
Fye werd ervan beschuldigd de kinderen te hebben<br />
gelokt met geld en rozijnen; ze zou hen bovendien hebben bedreigd.<br />
In het verhoor ontkende Fye Jansdr alle beschuldigingen. Ze zei de wezen niet persoonlijk<br />
te kennen; ze verklaarde ook dat ze de weeskinderen niet aangesproken of geld of rozijnen<br />
gegeven had. Evenmin had ze de kinderen tot aan de Plaetse gevolgd en was ze naar haar<br />
zeggen ook niet in het klooster geweest, waar de kinderen verpleegd werden. Ze was dat wel<br />
22 Reael, geciteerd naar G. Brandt, Historie der Reformatie, 331.<br />
23 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F, fol. 207, dd. 1566-06-17.<br />
24 GAA, Rechterlijke Archieven (arch.nr 5061) inv.nr 272 (confessieboek), bl. 116-121.<br />
77
De, weeshuisziekte van 1566<br />
Afb. 2. Het Paulusbroedersklooster. Uit: J. Wa<br />
genaar, Amsterdam in zyne opkomst, etc. (Amster<br />
dam 1760-1767).<br />
van plan toen ze op de zondag na Pasen een sermoen had p-ehonrH in He Pn„l„ck»>,W 0u~,.l,<br />
maar haar dochter had haar op andere gedachten weten te brengen.<br />
Fye Jansdr bekende dat ze wèl nieuwsgierig was naar het weeskind Lambertgen, van wie<br />
men zei dat het genezen was van de passie. Ze had het kind dat toen bij Hillegont Thomas<br />
op het Begijnhof verbleef, gezien en gezegd: 'Gebenedijt moet die Here wesen' en het kind<br />
daarna nog een paar 'goede goddelijke vermaningen' gegeven. Ze ontkende de kinderen in<br />
de Halsteeg 25<br />
gedreigd te hebben met de woorden: 'lek salt u vergelden, ick salt u betalen.'<br />
De overige beschuldigingen tegen Fye Jansdr lagen op het terrein van de toverij. Een plotseling<br />
bij haar binnenkomst dood gebleven vogeltje, betoverd brood tegen drankzucht, betoverde<br />
en daardoor door ziekte en dood getroffen medestadsbewoners. 26<br />
Er is in het vérhoor<br />
één keer sprake geweest van een directe connectie tussen weeskinderen en toverij, namelijk<br />
toen Fye Jansdr ervan beschuldigd werd gezegd te hebben over het Paulusbroedersklooster:<br />
'Mijn duvel mach daer geweest zijn.' Volgens haarzelf zou zij gezegd hebben: 'De duvel<br />
mach daer in mijn schijn geweest zijn.'<br />
Bij het verhoor zat het venijn in de staart. De laatste beschuldiging tegen Fye Jansdr ging<br />
over de plotselinge blindheid van Cornelis Buycken. Deze had 'conversatie' gehad met haar<br />
dochter. Kennelijk was dat niet naar de zin van de moeder, want ze bekende tot God gebeden<br />
25 Tegenwoordig: Damstraat.<br />
26 De methode waarmee Fye Jansdr de drankzucht van haar man bestreden zou hebben was als volgt: zij gaf hem<br />
brood dat zij eerst door de mond van een dood jongetje gehaald had.<br />
78
De weeshuisziekte van 1566<br />
te hebben dat hij degene die 'schuld' had zou slaan. Daarna was Buycken met blindheid geslagen.<br />
Fye ontkende ook in dit geval dat er van toverij sprake was.<br />
De weeskinderen zelf weten in deze tijd hun gekweldheid aan een andere vrouw: Jacobgen<br />
Jacobsdr oftewel Jacobgen Bammen, afkomstig uit een vooraanstaande katholieke familie.<br />
Ze maakten misbaar voor haar huis, gooiden de ruiten in en zeiden dat ze door haar betoverd<br />
waren en daardoor in de 'lasten, verdrieten en gebreken' waren geraakt. 27<br />
Na deze beschuldiging<br />
liet Jacobgen Bammen zich op 17 juni vrijwillig schouwen. Gedurende veertien dagen<br />
konden de burgers hun grieven en klachten indienen. Op dezelfde dag bleek het nogmaals<br />
nodig een verbod uit te vaardigen op het betreden van het klooster door onbevoegden.<br />
Ook werd nu officieel verboden om de kinderen die wisten te ontsnappen op straat na te<br />
lopen. 28<br />
De beschuldigingen van hekserij liepen in beide gevallen op niets uit. Fye Jansdr die opgesloten<br />
werd in het klooster der Elfduizend Maagden, oftewel het Sint Ursulaklooster, waar<br />
ze bewaakt werd door twee dienaren van de schout, 29<br />
bekende niets, ook niet na nog twee<br />
keer, op 27 en 28 juni, onder strenge tortuur ondervraagd te zijn. 30<br />
Ze hield zich onbeweeglijk,<br />
maakte geen zonderlinge geluiden en verloor geen vreemd bloed of tranen.<br />
Tegen Jacobgen Bammen die zich op 17 juni vrijwillig in 'besloten gevanghenisse' begaf,<br />
werden geen beschuldigingen ingediend, ook niet nadat de daarvoor beschikbare termijn<br />
met acht dagen verlengd was. Uiteindelijk werd ze onschuldig verklaard. 31<br />
Nu een duivelse inmenging niet meer als oorzaak gehandhaafd kon worden, zocht men<br />
naar andere middelen om de ziekte van de wezen te genezen. Op bevel van de burgemeesters<br />
werd een reis ondernomen naar Delft om daar een dokter te halen, een zekere Bouwen<br />
Aerntsz. die de weeskinderen moest 'helpen ende cureeren van hoeren miserable sieckten'. 32<br />
De persoon die de dokter moest halen diende weliswaar een rekening in voor zijn verteerde<br />
kosten en wagenhuur, maar van Bouwen Aerntsz. werd verder niets vernomen; het is niet<br />
bekend of hij ooit wel naar Amsterdam gekomen is.<br />
Rond augustus was de ergste opschudding rond de wezen voorbij en volgde een nasleep<br />
van financiële verwikkelingen. De kapitein van de stadswakers, Kaers, ontving 271 gulden<br />
voor de bewaking (dag en nacht) van het klooster. 33<br />
Het klooster diende ook diverse rekeningen<br />
in voor de verpleging van de wezen. In 1566 ontving het 800 gulden en in 1567 in totaal<br />
1374 gulden. 34<br />
Het vermoeden dat de weeskinderen ook bij particulieren ondergebracht waren 35<br />
, wordt<br />
door de stadsrekeningen bevestigd: aan de regenten van het weeshuis is een som gelds betaald<br />
vanwege 'de crancksinnige weeskinderen die zij tot diversche huysen besteedt hebben<br />
omme te bewaeren ende die cost te geven'. 36<br />
27 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F, fol. 207, dd. 1566-06-17.<br />
28 Ibidem.<br />
29 ARA Den Haag, Archief Grafelijkheidsrekenkamer (arch.nr 1305) inv.nr 4230, fol. llv-12, 125v-126.<br />
30 GAA, Rechterlijke Archieven (arch.nr 5061) inv.nr 272 (confessieboek), 130, 133; inv.nr 568, 5.<br />
31 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F, fol. 208, dd. 1566-07-01.<br />
32 GAA, Burgemeestersarchief - Stadsrekeningen (arch.nr 5014) inv.nr 34, 1566, fol. 84v.<br />
33 Ibidem, fol. 138.<br />
34 Ibidem, fol. 136, 139, 143; ib. inv.nr 35, 1567, fol. 150, 152.<br />
35 In het verhoor van Fye Jansdr is immers sprake van een weeskind dat zou verblijven in een huis op het Begijnhof.<br />
36 GAA, Burgemeestersarchief - Stadsrekeningen (arch.nr 5014) inv.nr 35, 1567, fol. 150, 152v.<br />
79
De weeshuisziekte van 1566<br />
In 1569 werd de laatste rekening ingediend voor reparaties aan het klooster, vanwege de<br />
schade die door de 'crancksinnige weeskinderen' was aangebracht. De vroedschap vond het<br />
nu welletjes en het klooster moest beloven het hierbij te laten. 37<br />
Tot nu toe is altijd aangenomen dat de wezen wel ziek zijn geweest, maar dat geen enkel<br />
kind is overleden aan de geheimzinnige ziekte. Een uitgavepost in het huishoudboek van het<br />
Burgerweeshuis geeft reden tot twijfel: in december werd een bepaald bedrag betaald aan<br />
het Paulusbroedersklooster voor een doodskist. 38<br />
De betrokkenen<br />
Tot nu toe zijn verschillende namen genoemd van personen die betrokken zijn geweest bij<br />
de weeshuisziekte. We zullen nu ingaan op de achtergronden van die personen en op hun<br />
positie in de stad in dit roerige jaar.<br />
Om te beginnen rector Duetus. Antonius Duetus werd geboren in Bergen in Henegouwen,<br />
kort voor 1500, en stierfin 1567 te Amsterdam. Hij was rector van de Latijnse school<br />
van 1559 tot 1566. Hij leidde zijn klaagzang over de tijd in met een lyrische beschrijving van<br />
Amsterdam: 'Er is een stad, die doorstroomd wordt door de wateren van de Amstel, rijk aan<br />
schatten en gekentekend door een warme liefde voor godsvruchtige werken'. 39<br />
De harmonie<br />
onder de bewoners werd wreed verstoord door een bende uit de hel of duivelsbende. De katholieke<br />
en gezagsgetrouwe Duetus beschreef de ziekte als een straf van God voor de mensen<br />
die met hun ketterijen in zonde zijn vervallen, waardoor de Duivel vrij spel heeft.<br />
Het gedicht blijkt tal van elementen te bevatten die ontleend zijn aan de demonologie. 40<br />
Om te beginnen het thema: God is beledigd door de zonden van de mensheid en straft haar.<br />
Vervolgens de indeling in gewone en ongewone rampen, die bovendien nog door ergere gevolgd<br />
zullen worden. Bende uit de hel of duivelsbende is een veel gebruikte term in de heksenleer.<br />
Het uitbraken van glas, spelden, vingerhoeden, lappen etcetera dat de rector ook<br />
noemde als onderdeel van het ziektebeeld, is volgens de demonologie een 'officieel' bewijs<br />
van beheksing: de voorwerpen zijn schijnvormen van de duivel.<br />
Duetus vertolkte in zijn gedicht het standpunt van het katholieke kamp betreffende de<br />
weeshuisziekte. Volgens deze visie was de toorn van God losgebarsten over de stad als gevolg<br />
van de ketterijen van de mensen. De duivel kreeg vrij spel en daarvan waren de kinderen<br />
de dupe geworden.<br />
Het gedicht is opgedragen aan Sybrant Occo, één van de meest invloedrijke burgemeesters<br />
toentertijd. 41<br />
Occo was getrouwd met Lysbeth Jacob Bamdr. Lysbeth was een zuster van<br />
Jacobgen Bammen die door de wezen van hekserij beschuldigd werd. Er was Occo veel aan<br />
gelegen om zijn schoonzuster en zijn familie van deze blaam te zuiveren. Hij deed dit door<br />
een andere heks aan te wijzen. Dat de keuze hierbij op Fye Lieveheers viel, is wellicht te verklaren<br />
door de relatie die haar dochter had onderhouden met Cornelis Buycken. Deze Cor-<br />
37 Ibidem, inv.nr 37, 1569, fol. 193.<br />
38 GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 194 (rapiamus), december 1566.<br />
39 A. Duetus, Expostulatio de temporum calamitatibus, geciteerd naar Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />
40 Het belangrijkste handboek van de demonologie, waarop men zich meer dan twee eeuwen ook bij vervolgingen<br />
op beroept, is de Malleus Maleficarum oftewel Heksenhamer uit 1487.<br />
41 Niet één van de dapperste: in het najaar van 1566 vluchtte hij naar Utrecht en verloor daardoor zijn poorterschap.<br />
In 1567 werd hij in zijn waardigheid hersteld.<br />
!!()
De weeshuisziekte van 1566<br />
nelis Sybrandsz. Buyck, overleden in 1560, was een broer van Joost Sybrandsz. Buyck, evenals<br />
Occo één van de belangrijkste burgemeesters van de stad. Joost Buyck was gehuwd met<br />
Balich Occo, de zuster van Sybrant Occo. 42<br />
De broers van Jacobgen en Lysbeth Bammen, Cornelis Jacobsz. Bam en Sybrant Jacobsz.<br />
Bam, waren vooraanstaande burgers van Amsterdam en verschillende malen schepen en<br />
burgemeester. Later in het jaar zou Cornelis Jacobsz. in opdracht van de vroedschap het<br />
Minderbroedersklooster dat in de buurt van zijn brouwerij lag, moeten beschermen tegen<br />
beeldenstormers. Hij kwam echter te laat.<br />
Jacobgen Bammen, haar zuster en broers blijken familiebanden te hebben met de schout<br />
Pieter Pietersz.: een nicht van hen was getrouwd met een broer van de schout. 43<br />
In feite concentreerde<br />
de politieke macht in de stad zich rond de bovengenoemde families Bam, Occo<br />
en Buyck. Deze oligarchie regeerde van 1538 tot 1578. Met de beschuldiging van Jacobgen<br />
Bammen herhaalde de geschiedenis zich: de moeder van Jacobgen Bammen, Marie Holleslooten,<br />
was bijna twintig jaar eerder ook al eens beschuldigd van toverij. Ook zij werd<br />
onschuldig verklaard; de aanklager werd vervolgd. 44<br />
Tot slot Trijn Gerrits, de weesmoeder die ook nogal wat te verduren had van de wezen.<br />
Bij Wagenaar lezen we dat haar zoon Jan Claes raad was en verver in 'De Drie Koningen'<br />
in de Kalverstraat, bij de Dam. Deze Jan Claesz., een lakenkoopman, heeft inderdaad dit<br />
huis geërfd van zijn schoonvader, de lakenkoopman Claes Dircxsz. De vrouw van Jan<br />
Claesz. was Marie Claesdr. 45<br />
De calvinist Reael was de spreekbuis van de gereformeerden. Reael speelde een vooraanstaande<br />
rol tijdens de troebelen in 1566. In mei 1567 moest hij de stad verlaten en vluchtte<br />
naar Emden. Na de Alteratie keerde hij terug in de stad en maakte verscheidene keren deel<br />
uit van het stadsbestuur. In 1583 werd hij regent van het Burgerweeshuis. Een dochter van<br />
Reael trouwde met de predikant Arminius.<br />
Reael is terughoudender dan Duetus over hekserij. Indirect noemt hij het wel, zoals we zagen,<br />
door aan te halen wat de mensen in de stad zeiden. Hij geeft de weeshuisziekte expliciet<br />
een plaats in de strijd van de hervormingsgezinden tegen de schout en de vroedschap. God<br />
laat via de kinderen de ketterjager Pieter Pietersz. en het stadsbestuur met de duivel strijden<br />
om hen zo een lesje te leren; God staat volgens Reael dus aan de kant van de hervormingsgezinden.<br />
Wellicht zag hij in de weeskinderen zijn eigen geloofsijver en martelaarschap weerspiegeld.<br />
De kinderen vielen dus vooral mensen uit het katholieke kamp lastig. De invloed van de<br />
gereformeerden op de kinderen was groot. Waarschijnlijk speelde hierbij een rol dat de kinderen<br />
in de gelegenheid gebracht werden te ontsnappen uit het klooster waar zij verpleegd<br />
werden. Het lek in de bewaking kunnen we zoeken in de richting van kapitein Kaers. Kaers<br />
zou na het herstel van het katholieke gezag op zeventigjarige leeftijd vanwege zijn sympathieën<br />
voor de gereformeerden worden bestraft met een galeistraf van vijftig jaar.<br />
42 A de Roever Nz, 'Het geslacht Buyck', Amsterdamsen jaarboekje voor geschiedenis en letteren (1888) 182-191.<br />
43 A. Querido, Storm in het weeshuis, 36.<br />
44 Zie hiervoor: H. de Waardt, Toverijen samenleving. <strong>Holland</strong> 1500-1800 (Den Haag 1991) 57-63. De Waardt stelt<br />
dat de beschuldiging een politieke achtergrond had en een aanval van buiten afwas op de macht van de oligarchie<br />
rond Buyck, Bam en Occo.<br />
45 GAA, arch. Weeskamer (arch.nr 5073) inv.nr 777 (inbrengregister nr 6), fol. 147v. dd. 1556-12-17; ib. inv.nr<br />
779 (inbrengregister nr 8), fol. 275, dd. 1567-01-07.<br />
Hl
De weeshuisziekte van 1566<br />
Zowel Reael en Duetus zagen dus, als vertolkers van respectievelijk het gereformeerde en<br />
katholieke standpunt, in de weeshuisziekte de hand van God. Het verschil tussen beiden ligt<br />
in hun interpretatie van die ingreep van Boven. Beide kampen verklaarden dat de duivel<br />
zich bij de andere partij bevond en wezen heksen aan door wier toverij slachtoffers vielen<br />
onder weerloze kinderen. De vrouwen maakten op de een of andere manier deel uit van het<br />
vijandige kamp: Jacobgen Bammen, de schoonzuster van een burgemeester en familie van<br />
de schout, aan de ene kant en Fye Lieveheers, die verdacht werd de gezondheid geschaad<br />
te hebben van één van de leden van de oligarchie, aan de andere kant.<br />
De geschiedschrijvers van Amsterdam en de weeshuisziekte<br />
Als eerste in de rij schrijft Johan Isaakszoon Pontanus (1571-1639) een halve eeuw later over<br />
'besetene weeskens'. 46<br />
Hij noemt de ziekte bij zijn beschrijving van de openbare gebouwen<br />
van Amsterdam in het tweede deel van zijn werk. Zijn bron zijn mensen 'die wat bedaecht<br />
van jaren zijn'. Hij vergist zich in het jaartal en plaatst de ziekte in 1556 'voor het houden<br />
van die Loterije'. 47<br />
Uit deze vergissing blijkt dat hij de weeshuisziekte niet in verband brengt<br />
met de religieuze en politieke woelingen uit het jaar van de beeldenstorm. Hij schrijft dat<br />
dertig kinderen door de duivel bezeten waren.<br />
Zijn andere bron is Johannes Bodinus. 48<br />
Met deze Bodinus oftewel Jean Bodin belanden<br />
we in de strijd die in die tijd gevoerd werd tussen voor- en tegenstanders van de heksenvervolgingen.<br />
Bodin, een Franse staatsrechtfilosoof, was een fervent voorstander. Zijn Démonomame<br />
(1580) werd in het Duits en Latijn vertaald en vele malen herdrukt. Het boek is een verdediging<br />
van de heksenleer, waarbij Bodin zich beroept op onder andere de Malleus Maleficarum.<br />
In het boek behandelt Bodin ook de weeshuisziekte. 49<br />
De bezetenheid van de wezen<br />
is volgens hem een gevolg van toverij. Als bewijs noemt hij het braken van stukken ijzer, glas,<br />
haar, naalden en lappen.<br />
Pontanus keert zich tegen de opvattingen van Bodin. Hij is het wel eens met de diagnose<br />
van bezetenheid, maar niet dat deze bezetenheid het gevolg van toverij zou zijn. Hij weerspreekt<br />
de geldigheid van het bewijs. Hij noemt het argument dat door de tegenstanders van<br />
de heksenleer vaak te berde werd gebracht: Bodin kan niet volhouden dat dit braken echt<br />
is gebeurd en niet in schijn, want er is immers niet dadelijk onderzocht of de voorwerpen<br />
werkelijk in de maag of de ingewanden van de kinderen zijn geweest.<br />
Pontanus zelf verbindt de ziekte met de armoede die toentertijd in het weeshuis heerste.<br />
Zoals gezegd plaatst hij de ziekte in 1556 en zegt daarbij: 'als de incomsten der weeskens<br />
noch geringhe waren', enige tijd voor de loterij, die een financiële verbetering voor het weeshuis<br />
betekende.<br />
De zin waarmee Pieter Cornelisz Hooft (1581-1647) in zijn Historiën het verhaal van de wezen<br />
inleidt, is te mooi om niet in zijn geheel te citeren:<br />
46 J.I. Pontanus, <strong>Historisch</strong>e beschryvinghe der seer wyt beroemde coopstadl Amsterdam (Amsterdam 1614) II 110<br />
47 Deze loterij vond in 1560 plaats.<br />
48 Jean Bodin, De la Démonomanie des sorciers (Paris 1580); idem, De magorum daemonomania (Bazel 1581)<br />
49 Jean Bodin, De la Démonomanie des sorciers (Parijs 1580) Lib. 3, capittel 6.
De weeshuisziekte van 1566<br />
Gelijk ik der deftigheit myns aangevangen werks te naa zoude achten, alle straatmaaren<br />
en ydelen klap, tot aas der ooren, die veelal naar vreemdigheit jooken, te boek te slaan;<br />
alzoo kan niet leedigh staan te melden, 't geen my verscheide geloofwaardighe ooghtuighen,<br />
Roomsche, Onroomsche, hoewel het wonder, overaardigh en onzen vernufte onbegrypelyk<br />
is, vertelt hebben. 50<br />
Hij schrijft dat de wezen bezeten waren en daardoor als katten tegen de muren klauterden<br />
en gezichten trokken 'zoo helsch en aaverechtsch, dat de manlykste harten van die neep<br />
scheenen te quynen'. Ze spraken uitheemse talen en wisten geheimen van dë vroedschap.<br />
Hooft vertelt hoe de wezen het bepaalde vrouwen lastig maakten en voor tovenares uitmaakten.<br />
Hij wil hun namen niet noemen vanwege hun familie. De humanistisch gezinde Hooft<br />
ziet niet veel in verklaringen in de trant van hekserij; het rumoer dat de wezen maakten voor<br />
het huis van die vrouwen noemt hij 'heilloos gebaars'.<br />
Ten slotte vertelt hij dat ook de schout het mikpunt van de plagerijen van de kinderen was.<br />
Dit gedeelte komt wat betreft inhoud en woordkeuze overeen met Reael, zodat het aannemelijk<br />
is dat Hooft - die geen bronnen bij naam noemt - over diens gedenkschriften kon beschikken.<br />
Een groot gedeelte van de beschrijving van Dirck Pietersz. Pers (1581-1659), die ook geen<br />
bronnen noemt, gaat eveneens over de schermutselingen tussen de schout en de wezen. 51<br />
Ook dit lijkt ontleend aan Reael: omdat hij de instructies noemt die de schout uit Brussel<br />
had ontvangen, vermoeden we dat hij de gedenkschriften zelfheeft gezien. Hij zal dit deel<br />
van zijn verhaal niet hebben ontleend aan Hooft, die dit feit achterwege laat. Wel komt het<br />
volgende gedeelte over klauterende kinderen en uitheemse talen, over tovenaressen en het<br />
trekken van grimassen, volledig overeen met de beschrijving van Hooft. Volledigheidshalve<br />
noemt Pers ook het overgeven (en daarmee hekserij); met een variant op Duetus en Bodin<br />
braken de kinderen 'vingerhoeden, spelden, naelden, out doeck en andere'.<br />
Met Olfert Dapper (1636-1689) laten we de demonologie achter ons en zijn we bij het vroege<br />
rationalisme aangekomen. 52<br />
Hij beschouwt de weeshuisziekte als één van de 'vreemtheden<br />
in de natuur' die door 'natuurkundigers' vaker worden waargenomen. Zij kunnen dit 'bevestigen<br />
en bewijzen'. Hij citeert met instemming Hooft, die had geschreven dat het 'onzen<br />
vernufte onbegrypelijk is'.<br />
Gezien zijn uitgangspunt is het niet verwonderlijk dat Dapper, bekend om zijn belangstelling<br />
voor het uitheemse, veel buitenissige aspecten in het gedrag van de wezen meent te ontwaren<br />
en daarvan uitvoerige beschrijvingen geeft. Dapper noemt geen andere bronnen dan<br />
Hooft; het grootste deel van zijn beschrijving vinden we echter daar niet terug. Zijn relaas<br />
is derhalve wel interessant, maar historisch niet erg betrouwbaar.<br />
Volgens Dapper klommen de kinderen niet alleen tegen wanden en op daken, maar zelfs<br />
tot in de toren van de Oude Kerk, waar ze met hun vuisten sloegen op de speelklokken en<br />
zongen:<br />
50 P.C. Hooft, Nederlandsche Historiën (Amsterdam 1642) I, 91. De citaten zijn ontleend aan de druk van 1677.<br />
5) D.P. Pers, De Verwarde Adelaer en Ontstelde Leeuw (Amsterdam 1646) 241.<br />
52 O. Dapper, <strong>Historisch</strong>e beschryoing der stadt Amsterdam (Amsterdam 1663) 170-171.
De weeshuisziekte van 1566<br />
Wy zullen hier niet van daen gaen<br />
of Bametje zal in 't vuure staen<br />
Bametje (met deze naam doelt Dapper uiteraard op Jacobgen Bammen) werd door jong en<br />
oud van toverij verdacht, hoewel niemand dat werkelijk kon bewijzen. Het is wel zeker dat<br />
ze 'bij nacht en onty op de been en uit kolryen was'. Ze was ook een erg godsdienstige vrouw,<br />
die alom verbazing wekte door de manier waarop ze haar geloof praktiseerde: 'Dikwils lagh<br />
ze voor 't altaer in de Nieuwe-zijds Kapel plat ter aerde zoo langh als se was, met handen<br />
en voeten wyt van een geslagen, alsof ze doodt en opgenomen was geweest'. Na een paar uur<br />
en met veel zuchten kwam ze dan weer tot zichzelf.<br />
De kinderen konden gedachtenlezen en voorspellingen doen. Met gevoel voor symboliek<br />
beschrijft Dapper hoe een weesjongen in de werkplaats van zijn leermeester, een beeldhou<br />
wer in de Kalverstraat, het Laatste Oordeel in steen hoog aan de muur zag hangen. Hij klau<br />
terde recht tegen de muur op, gooide het Oordeel in duizend stukken op de grond en zei:<br />
'daer leit het'. De kinderen noemden God 'Groote Man'. Soms liepen ze naar de waterkant<br />
alsof ze in het water wilden springen en zeiden dan: 'Groote Man verbiet het ons'. Volgens<br />
Dapper hadden de kinderen het ook voorzien op een buitenmoeder van het weeshuis die erg<br />
bang was dat de kinderen haar van de trap zouden gooien of erger. De kinderen bedreigden<br />
haar en vertelden wat zij niet allemaal voor kwaads konden uithalen als 'Groote Man' hun<br />
dit niet verbood.<br />
Tobias van Domselaer (1611-1685) neemt de beschrijving van Dapper van de weeshuisziekte<br />
vrijwel letterlijk en volledig over. 53<br />
Hij plaatst deze echter in een bepaald politiek kader door<br />
het op te nemen in een hoofdstuk met de titel: 'Grollen tot walginge der Roomsgesinden'.<br />
Naast de weeshuisziekte beschrijft hij de andere 'grol': de schutters van de Handboogsdoe<br />
len die tijdens een vergadering openlijk dronken op de gezondheid van de geuzen.<br />
Op een andere plaats komt bij Van Domselaer ook de weeshuisziekte voor, namelijk bij<br />
de opsomming van de gebouwen en instellingen in Amsterdam. 54<br />
De beschrijving is van de<br />
hand van Isaac Commelin (15 98-16 7 6). 55<br />
Deze noemt Bodin en Pontanus en citeert Pers vol<br />
ledig. Hij voegt er een voorbeeld van de voorspellende gaven van de wezen aan toe. Onder<br />
de nieuwsgierigen die de kinderen gingen bezoeken, was de huisvrouw van Adriaen Pauw,<br />
Annajacobs. Eén van de wezen zei toen tegen haar dat ze niets te zoeken had in het weeshuis<br />
maar dat ze snel naar huis moest gaan, omdat daar werk op haar wachtte. Toen ze naar huis<br />
ging, vond ze haar huis vol vreemde gasten. 56<br />
In deze tijd bleef de weeshuisziekte een casus in de strijd tussen voor- en tegenstanders van<br />
de heksenleer. In 1691 was het boek De Betoverde Weereld verschenen van de Amsterdamse<br />
predikant Balthasar Bekker. 57<br />
Bekker was een principieel tegenstander van het geloof in hek<br />
serij. In zijn boek behandelt hij de weeshuisziekte. Als een psychopatholoog avant la lettre ziet<br />
hij als oorzaak van de aandoening onder de wezen een bedwelming van de hersenen en een<br />
53 T. van Domselaer, Beschryvinge van Amsterdam (Amsterdam 1665) VI, 211.<br />
54 Ibidem, IV, 131.<br />
55 De beschrijving van Amsterdam door Caspar Commelin (1693) zal ik hier niet bespreken omdat hierin de eerdergenoemde<br />
verhalen van Dapper en Isaac Commelin vrijwel letterlijk overgenomen zijn.<br />
56 Adriaen Pauw was de voorman en spreekbuis van de gematigd hervormingsgezinden. Hij heeft een dagboek<br />
bijgehouden van de gebeurtenissen in 1566; de wezen worden door hem niet genoemd.<br />
57 B. Bekker, De Betoverde Weereld, zynde een grondig ondersoek van 'l gemeen gevoelen aangaande de Geesten, deselver aart e<br />
vermogen, etc. (Amsterdam 1691).<br />
Hl
De weeshuisziekte van 1566<br />
ziekte van het gemoed en bloed. Inbeelding, nabootsing en aanstellerij speelden ook een rol.<br />
Hij sluit zich bij de opvatting van Dapper aan dat dergelijke verschijnselen vaker in de natuur<br />
voorkomen; toverij wijst hij volledig van de hand. 58<br />
Hoewel heksenprocessen nauwelijks<br />
meer voorkwamen, wilde men het geloof in het bestaan van heksen en duivels vooralsnog<br />
niet loslaten. Een golf van kritiek kwam over Bekkers boek en de dominee zelf werd uit<br />
zijn ambt gezet.<br />
Geeraert Brandt (1626-1685) begint zijn verhaal over de weeshuisziekte met de vrijwel volledige<br />
tekst van Hooft, naar wie hij ook verwijst. 59<br />
Vervolgens vertelt hij uitgebreid hoe een<br />
weeskind de geheime missie van één van de raden in het water had doen vallen. De bron<br />
voor dit verhaal is Reael, die hij ook in de rest van zijn verhaal uitvoerig citeert.<br />
Daarna haalt Brandt de jongen aan die zo hevig naar de genade Gods verlangde. 60<br />
Reael<br />
zou ook geschreven hebben dat de kinderen de sloten en deuren van het klooster openbraken<br />
en in groepjes van tien en vijftien langs de straten zwierven: dit komt overeen met wat de<br />
archiefstukken vertellen.<br />
Brandt besluit met een tamelijk beknopte vermelding van de schermutselingen tussen de<br />
schout en de wezen, waarbij hij verwijst naar Hooft en Pers. Opmerkelijk is dat hij wat dit<br />
betreft niet Reaels verwijzing (die we uit het excerpt kennen) naar wat de mensen in de stad<br />
zeiden (over de duivel die de schout werk gaf nu hij geen ketters mocht vervolgen) overneemt.<br />
Voor het overige kunnen we echter wel zeggen dat Brandt meer aan Reael ontleent dan het<br />
uittreksel geeft.<br />
Omdat Wagenaar en Ter Gouw al in de inleiding ter sprake zijn gekomen, kunnen we over<br />
hen kort zijn. Wagenaars bronnen - naast de archiefstukken - zijn Reael (bij Brandt),<br />
Hooft, Dapper en Commelin. Hij zoekt de oorzaak niet in bezetenheid, maar zou de wezen,<br />
in navolging van de keuren, liever ziek willen noemen. De oorzaak zou een bedwelming van<br />
de hersenen, of aanstellerij kunnen zijn. 61<br />
Wagenaar suggereert dat de gereformeerden de<br />
kinderen hebben aangezet.<br />
Ter Gouw is verbolgen over deze opmerkingen van Wagenaar en beperkt zich tot een samenvatting<br />
van wat er in de archieven te vinden is : 'Ik heb geen lust de dwaasheden na te<br />
schrijven die door onze historieschrijvers daarvan zijn te boek gesteld'. Zijn conclusie is dat<br />
de weeshuisziekte de stad veel geld gekost heeft.<br />
Samenvatting en conclusie<br />
We kunnen zeggen dat de historici in het algemeen niet goed raad weten met de weeshuisziekte<br />
en de plaats die haar in de geschiedenis toekomt. Wanneer zij het verschijnsel in de<br />
chronologie van de gebeurtenissen van 1566 opnemen, gaat dat vrijwel altijd gepaard met<br />
een uitleg of verontschuldiging dat aan een dergelijk zonderling iets aandacht wordt geschonken<br />
(Bij Hooft, Wagenaar en Ter Gouw). Vaak krijgt de weeshuisziekte aandacht op<br />
een zijdelingse manier, zoals wanneer de liefdadigheidsinstellingen van Amsterdam beschreven<br />
worden of in het debat over heksenprocessen.<br />
58 Ibidem, IV, 210-217.<br />
59 G. Brandt, Historie der Reformatie, 330-332.<br />
60 Dit citaat komt vrijwel overeen met het handschrift van Schaep.<br />
61 Het is waarschijnlijk dat Wagenaar deze diagnose aan Balthasar Bekker ontleend heeft.<br />
83
De weeshuisziekte van 1566<br />
De historici in de periode vóór Wagenaar concentreren zich over het algemeen bij hun<br />
beschrijving van de weeshuisziekte op de vraag of'er al dan niet sprake was van bezetenheid<br />
door hekserij. Door hun stellingname willen ze zich vooral profileren in het debat tussen<br />
voor- en tegenstanders van de heksenvervolgingen. In de 18e eeuw, met Wagenaar, wordt<br />
het accent op de demonologische kant van de historie losgelaten en verschuift het naar de<br />
politieke en religieuze kant.<br />
Opmerkelijk is dan dat protestantse historici als Brandt en Ter Gouw zeer summier de<br />
schermutselingen tussen de wezen en de schout behandelen ofwel geheel achterwege laten.<br />
Dit brengt Querido er toe de rol van de gereformeerden nader uit te diepen. Hij meent dat<br />
het pathologische en extreme gedrag van de wezen in eerste instantie veroorzaakt werd door<br />
een voedselvergiftiging. De bemoeienissen van burgers met politieke belangen verklaren de<br />
langdurigheid van de aandoening. Hij onderschrijft de conclusie van Wagenaar dat de gereformeerden<br />
de ziekte in hun voordeel gebruikt hebben.<br />
Mijn conclusie is dat niet alleen de gereformeerden maar ook de katholieken de wezen<br />
gebruikt hebben in hun politieke machtsspel. Het geloof in toverij dat toen bij beide partijen<br />
nog sterk leefde, heeft hierbij een grote rol gespeeld. Over en weer beschuldigden zij elkaar<br />
van een pact met de duivel.<br />
Toen aan het eind van de zomer van 1566 de spanningen zich ontlaadden en een deel van<br />
de bevolking de beelden en altaren in de kerken begon stuk te slaan, kwam er ook een einde<br />
aan de onrust rond de wezen.<br />
86
M.H.V. van Amstel-Horak<br />
De Rijnlandse morgenboeken,<br />
een unieke bron uit het pre-kadastrale tijdperk*<br />
In bijna iedere provincie is men bezig 'kadastrale atlassen', die de oorspronkelijke samenvattende<br />
registers en de kadastrale minuutplans van het rijkskadaster bevatten, persklaar te<br />
maken. Enkele atlassen van Noordhollandse gemeenten zijn al verschenen. 1<br />
Omdat het<br />
rijkskadaster pas in 1832 in gebruik werd genomen, ligt de vraag voor de hand hoe de overheid<br />
de grondeigendom voordien registreerde. En vervolgens of deze registratie in zijn geheel<br />
bewaard bleef en, zo niet, of reconstructie van lacunes mogelijk is. Voor een klein gedeelte<br />
van het platteland van <strong>Holland</strong> onderzocht ik dit en stuitte daarbij op gegevens die<br />
een interpretatie nodig hebben. Ik beperkte mij tot de registratie van de onbebouwde percelen<br />
omdat die geheel anders tot stand kwam dan die van de huizen en andere opstallen in<br />
de dorpen.<br />
Tijdens de Republiek vormden in een groot deel van <strong>Holland</strong> de morgenboeken van de<br />
ambachten de grondslag van alle belastingen die op het platteland over de onbebouwde<br />
grond moesten worden opgebracht. Zij ontlenen hun naam aan de toegepaste landmaat, de<br />
Rijnlandse morgen. Waar men in bunders mat, worden ze bunderboeken genoemd. Op de<br />
Zuidhollandse eilanden, waar men werkte met gemeten, heten dezelfde boeken gemetboeken.<br />
2<br />
Aangezien deze (morgen)boeken als grondslag voor de belastingen vaak vele jaren in<br />
gebruik bleven, dus bleven 'leggen', noemde men ze ook leggers: staten van voor onbepaalde<br />
tijd vastgelegde gegevens over onroerende goederen.<br />
In deze bijdrage beperk ik mij verder tot de morgenboeken van de ambachten van het<br />
hoogheemraadschap van Rijnland. Ambachten waren plattelandsgemeenschappen (dorpen)<br />
waar een ambachtsheer gezag uitoefende, onder meer door een schout te benoemen.<br />
De laatste bestuurde het ambacht samen met twee ambachtsbewaarders, die uit de ingelanden<br />
(grondeigenaars in het ambacht) voortkwamen. Ambachten kan men tevens beschouwen<br />
als (lagere) waterschappen. Het rechterlijk orgaan van het ambacht werd gevormd door<br />
de schout en hooguit zeven schepenen. Voor waterschapszaken werd dit college uitgebreid<br />
met enige door de schout benoemde kroosheemraden. 3<br />
Het territoir waar dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland eertijds gezag uitoefenden<br />
(en ook nu nog uitoefenen), wordt grofweg begrensd door de punten Haarlem, Amsterdam,<br />
Gouda en Wassenaar. Welke ambachten dit betrof, kunt u lezen in bijlage 2. De keuze voor<br />
het territoir van het hoogheemraadschap en niet voor dat van het baljuwschap Rijnland is<br />
niet willekeurig: de hoogheemraden hebben grote bemoeienis gehad met de vervaardiging<br />
en de administratie van de morgenboeken. Het hoogheemraadschap fungeerde namelijk als<br />
overkoepelend hoofdwaterschap over de ambachten. In Rijnland controleerden de hoogheemraden<br />
de ambachtsrekeningen en stelden naar gelang de hoogte van de uitgaven van<br />
de ambachtswaarders de omslag vast, die dezen mochten heffen over de onbebouwde perce-<br />
Alsnog dank ik wijlen prof.dr. J. L. van der Gouw voor zijn opbouwende aanmerkingen; in deze vorm heeft<br />
hij deze bijdrage echter niet meer kunnen zien.<br />
1 W.J. van den Berg red., Kadastrale atlas van Noord-<strong>Holland</strong> 1832. Deel 1 Uitgeest, deel 2 Alkmaar, deel 3 Bergen,<br />
deel 4 Koedijk, Oudorp en Sint-Pancras (Haarlem 1990/1991).<br />
2 1 Rijnlandse morgen = 6 hond = 600 roede = 0,8516 ha. Een bunder variëerde voorde standaardisatie tussen 1,27<br />
en 0,87 ha. Op Voorne was één gemet gelijk aan 0,4592 ha.<br />
3 Voor dc werking van een Rijnlands ambachtsbestuur raadplege men: J. L. van der Gouw, Het ambacht Voorschoten.<br />
Zuid-<strong>Holland</strong>se Studiën V (Voorburg 1956).<br />
f!7
De Rijnlandse morgenboeken<br />
len land van het ambacht. Het college van Rijnland heeft er steeds naar gestreefd dat de ambachtsbesturen<br />
hiervoor beschikten over de meest betrouwbare gegevens. Daarnaast vaardigde<br />
het keuren uit en sprak recht (in oude zin) in waterschapszaken.<br />
Het artikel is ingedeeld in paragrafen die voor de duidelijkheid zijn genummerd. Na enkele<br />
opmerkingen over de inhoud van de morgenboeken (1) wordt uiteengezet hoe ze tot stand<br />
kwamen (2). Om de gegevens uit de leggers beter te begrijpen volgt dan onder (3) een overzicht<br />
van de verschillende grondlasten. De morgenboeken dienden aanvankelijk alleen als<br />
hulpmiddel om de waterschapslasten om te slaan. Later vormden zij ook de grondslag voor<br />
dat deel van de gewestelijke belasting (de verponding) dat over de grond werd geheven. Hoe<br />
taxaties die mede de hoogte van de grondbelastingen bepaalden, werden verwerkt in de leggers<br />
vindt u onder (4) en (5). Een bladzijde uit een morgenboek van Wassenaar illustreert<br />
hoe de administratie van de grondeigendom werd gevoerd (6). De controle op de financiële<br />
administratie en de belastingheffing van de ambachten (7) geeft een aanwijzing over de<br />
vindplaats van grondbeschrijvingen buiten de gemeentelijke archieven, de aangegeven bewaarplaats<br />
van de ons resterende morgenboeken (8). Tot slot volgen enkele opmerkingen<br />
over de betrouwbaarheid van de gegevens uit de morgenboeken (9) en over onderzoek naar<br />
het platteland van Rijnland (10).<br />
1. De inhoud<br />
Per ambacht geven de morgenboeken of leggers een genummerde opsomming van de percelen<br />
met vermelding van de namen van de eigenaars en de eventuele pachters. Slaan we de<br />
morgenboeken open dan zien we niet veel anders dan persoonsnamen en getallen (oppervlaktematen<br />
en geldbedragen), onderbroken door enige geografische gegevens. Afb. 1 toont<br />
een folio uit zo'n morgenboek, namelijk de legger die van 1603 tot 1634 in Wassenaar in gebruik<br />
was. 4<br />
In bijlage 1 vindt u een transcriptie van deze bladzijde die de omschrijving van<br />
drie percelen bevat: 1, 2 en 3 van het elfde bon dat De Lageveen werd genoemd. In de bovengenoemde<br />
periode wisselden de percelen 2 en 3 van eigenaar en van pachter. We zien dat<br />
de namen van nieuwe eigenaars en gebruikers onder die van hun voorgangers werden genoteerd<br />
met de datum van het transport. Hoewel de percelen in de morgenboeken waren genummerd,<br />
gebruikte men deze nummers niet om een perceel in (transport)akten te omschrijven,<br />
zoals thans, na de invoering van het rijkskadaster, gebruikelijk is. De secretaris<br />
van het ambacht hanteerde ze alleen voor de interne administratie. Over de afmetingen en<br />
getallen die op deze bladzijde van de legger voorkomen, vindt u een toelichting in §6.<br />
Behalve de naam van de eigenaar werd ook de naam van de pachter vermeld. Dat was<br />
van belang voor de inning van de belasting, omdat de pachter van de landerijen meestal de<br />
daarop rustende belastingen betaalde of voorschoot. Veel land werd namelijk 'vrij gelts' verpacht,<br />
dat wil zeggen dat de pachter zich bij het sluiten van de pachtovereenkomst verbond<br />
alle grondlasten, die men veelzeggend ongelden noemde, op te brengen. Van deze gang van<br />
zaken werd slechts afgeweken indien door calamiteiten de lasten ver boven het normale stegen,<br />
bij voorbeeld omdat in een molenpolder de molen afbrandde of wanneer een sluis wegdreef.<br />
Dan moest ook de eigenaar meebetalen of korting op de pacht gedogen. 5<br />
Bij 'vrij gelts'<br />
verpachting kon wegens nalatige betaling van de belastingen beslag worden gelegd op de<br />
4 Oude Archieven van de gemeente Wassenaar, inv.nr 109 fol. 64 vs.<br />
88
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Afb. 1. Bladzijde uit het morgenboek van 1603 van Wassenaar: folio 64 vs. De legger is tot 1634 in<br />
gebruik geweest. Oud Archief van de gemeente Wassenaar, inv.nr 109.<br />
5 S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijn bestuur van den vroegslen tijd tol 1857 (Leiden<br />
1934) 371. Voorbeelden in: M.H.V. van Amstel-Horak en R.W.G. Lombarts (samenst.), Regeslenboek van<br />
hei hoogheemraadschap van Rijnland, april 1253-oktober 1814 (Leiden 1992) nrs 87, 90, 93 en 850. Voor Delfland<br />
vond Dolk gelijksoortige heffingen. Th. F.J. A. Dolk, Geschiedenis van het hoogheemraadschap Delfland('s-Gravenhage<br />
1939) 57.<br />
89
De Rijnlandse morgenboeken<br />
goederen van de pachter. Volgens het dijkrecht konden de waterschapslasten zelfs gerechtelijk<br />
bij de pachter worden ingevorderd bij andere wijzen van verpachting zoals 'afslaggeld'. 6<br />
Daarom werd erop toegezien dat de pachters werden geregistreerd. Bovendien was het vee<br />
van de pachter een heel geriefelijk object voor beslag en verkoop op rechterlijk bevel. Daar<br />
kwam nog bij dat het eenvoudiger was de boer aan te pakken dan de elders woonachtige landeigenaar,<br />
die wellicht als burger van een stad door privileges werd beschermd.<br />
De volgorde van de namen in de legger is die waarin de landmeter de percelen van het<br />
ambacht mat en vervolgens in zijn proces-verbaal opschreef (zie §2).<br />
Voor de opmeting van een ambacht verdeelde de landmeter het gebied in 'blokken' of<br />
'bonnen'. De natuurlijke begrenzingen van die blokken beschreef hij in zijn proces-verbaal<br />
evenals het punt vanwaar hij begon te meten. Zo kunnen we uit afb. 1 lezen dat het bon 'De<br />
Lageveen' werd begrensd door onder meer de 'Veensche wateringe' en de 'Papewech'. Op<br />
deze wijze komen aardrijkskundige namen voor in de leggers. Buiten de omschrijvingen van<br />
de bonnen worden ze zelden aangetroffen.<br />
2. Meting en voorgeschiedenis<br />
Aan de leggers die in Rijnland tot in de 19e eeuw zijn gebruikt, gingen 16e-eeuwse metingen<br />
vooraf. Rond 1530 werd de standaard meetketting ingevoerd. Bovendien waren de landmeters<br />
toen zo vaardig dat zij nauwkeurig grote oppervlakten konden meten. Hun meetresultaten<br />
benaderen die van het rijkskadaster uit de 19e eeuw. In zijn standaardwerk over het hoogheemraadschap<br />
Rijnland nam Fockema Andreae aan dat de landmeters die in de periode<br />
1540 tot 1544 alle percelen van de ambachten van Rijnland hebben gemeten, daarbij de methode<br />
van driehoeksmeting van Gemma Frisius toepasten. Maar onlangs maakte Pouls aannemelijk<br />
dat zij deze methode niet hebben gebruikt. 7<br />
Hoe de alleroudste morgenboeken gemaakt werden, onttrekt zich aan onze waarneming.<br />
Uit een registertje van de klerk van Rijnland uit 1375 blijkt wel dat toen al het morgental<br />
(= de totale belastbare oppervlakte) van elk van de Veertig Ambachten (het oorspronkelijke<br />
territoir van het hoogheemraadschap Rijnland) bekend was. 8<br />
Wellicht waren in die tijd de<br />
oppervlakten van de percelen grotendeels alleen maar geschat. Het platteland heeft altijd<br />
'bedaagde mannen' voortgebracht die op het oog de omvang van een stuk grond vrij redelijk<br />
konden bepalen. Uit een keur die de hoogheemraden in 1443 uitvaardigden naar aanleiding<br />
van een geschil met Hazerswoude, weten we dat voor een legger soms een meting werd verricht.<br />
De uitkomsten van die meting moesten in drievoud worden genoteerd. Deze morgenboeken<br />
waren bestemd voor het hoogheemraadschap van Rijnland, de stad Leiden en het<br />
ambacht zelf. 9<br />
Op welke manier men toen in <strong>Holland</strong> mat, is niet overgeleverd. Hoe de leggers<br />
uit de eerste helft van de 16e eeuw werden samengesteld, is wel bekend. In de tijd van<br />
de oudst overgeleverde enquête in <strong>Holland</strong>, de 'Enqueste ende Informatie' van 1494, droegen<br />
de hoogheemraden de schouten op om in hun ambachten alle gebruikers van land bij<br />
6 Zie voor de ratio van deze wijze van executie: G.J.C. Schilthuis, Waterschapslasten en verhaal op roerend goed (Delft<br />
1941).<br />
7 H.C. Pouls, 'De driehoeksmeting of triangulatie', Caert-lhresoor 8 (1989) 61-71. Anders Fockema Andreae, Hoogheemraadschap<br />
van Rijnland, 158.<br />
8 Register van inkomsten en uitgaven van de klerk van hoogheemraden, Oud Archief van Rijnland (OAR),<br />
inv.nr 9508.<br />
9 OAR, inv.nr 12 fol. 96.<br />
90
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Afb. 2. Kaart van de landen in de Grote Polder in Zoeterwoude. Gekleurde pentekening van Pieter<br />
Sluyter, 1545. Kaartenverzameling Rijnland A 1069.<br />
zich te roepen teneinde de oppervlakten van hun percelen te laten registreren. De boeren<br />
moesten daarbij zweren dat zij de maten naar waarheid opgaven. Op bedrog stelden de<br />
hoogheemraden een hoge boete. De schouten moesten de staten, de 'boecken', in drievoud<br />
opmaken in het bijzijn van de ambachtsbewaarders en kroosheemraden en deze vervolgens<br />
bij de hoogheemraden inleveren. 10<br />
Op 26 mei 1540 gaven dijkgraaf en hoogheemraden bevel de percelen van Aarlanderveen<br />
te meten. Het college had namelijk berichten ontvangen dat de leggers, die de ambachtsbe<br />
waarders in die tijd gebruikten, niet alle percelen van de ambachten bevatten. Vrijdom,<br />
soms gepretendeerd, en malversaties waren ongetwijfeld de oorzaak daarvan. 11<br />
Zo betaalde<br />
het ambacht Rijnsburg tot 1543 geen morgengeld, omdat de abdis beweerde dat het vrijdom<br />
had. Na Aarlanderveen kreeg Pieter Sluyter opdracht Alphen, Oudshoorn, Noordwijk en<br />
Zoeterwoude te meten. Uit zijn processen-verbaal bleek dat de vijf ambachten ongeveer een<br />
kwart groter waren dan zij volgens de hun geldende morgentalen waren. In 1543 en 1544<br />
10 OAR, inv.nr 16 fol. 84. Met deze leggers als grondslag heeft Gherijt Jansz. Abbenbrouck uit Leiden tussen<br />
1533 en 1559 morgengeld geïnd. Van Esselijkerwoude, Oudshoorn, Rijnsaterwoude, Katwijk, Valkenburg en<br />
Oegstgeest bleven enkele kohieren bewaard: OAR inv.nr Div. 5.<br />
11 Zie voor de meting en het proces dat daarvan het gevolg was: Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland,<br />
157-160; M. H.V van Amstel-Horak, 'De morgenboeken van Rijnland. Drie eeuwen ongeregeldheid', in: Leids<br />
Jaarboekje 77 (1985) 150-178, waarin de keur van 26 mei 1540 in extcnso is afgedrukt.<br />
91
De Rijnlandse morgenboeken<br />
werden vervolgens de percelen van alle andere ambachten die toen 'morgen morgensgelijk'<br />
bijdroegen in de lasten van Rijnland, afzonderlijk gemeten. Alleen onbebouwde grond deelde<br />
mee in de waterschapslasten. (Gebouwde eigendommen worden pas sinds 1951 hiervoor<br />
aangeslagen.) Steden en dorpskernen werden daarom niet gemeten evenmin als wegen en<br />
water. Vier door de hoogheemraden beëdigde landmeters - Pieter en Jacob Sluyter, Symon<br />
Meeuwszoon van Edam en Coenraet Oelenzoon - trokken van ambacht naar ambacht en<br />
registreerden er elk perceel. Van de schout en ambachtsbewaarders werd verlangd dat zij<br />
de grenzen van het ambacht aangaven, en van de eigenaren en pachters (gebruikers) dat zij<br />
hun namen en woonplaats noemden. Als de woonplaats een andere dan het betrokken ambacht<br />
was dan noteerde de landmeter deze in zijn meetverslag. 12<br />
Soms schreef hij ook de<br />
naam van een huis of boerderij op, maar dat gebeurde sporadisch. Een enkele maal - en<br />
zeker niet systematisch - gaf hij een aanwijzing over het soort land (hooiland, weiland) of<br />
vermeldde hij dat er een huis op stond (huisweer). Het was al bij al een zeer kostbare operatie,<br />
maar het resultaat was dat het hoogheemraadschap van Rijnland in 1544 over een volledige<br />
beschrijving van het onbebouwde land beschikte. Net zoals wij dat heden ten dage nog<br />
kunnen, omdat al de gegevens van de meting bewaard zijn gebleven (zie bijlage 2).<br />
Zoals gezegd maten de landmeters een ambacht in 'blokken' of 'bonnen', gedeelten die<br />
door een natuurlijke begrenzing van sloten of wegen waren afgebakend. Helaas hebben de<br />
hoogheemraden in 1540 geen opdracht gegeven om hun metingen in kaart te brengen. Minuutplans,<br />
zoals bij het rijkskadaster, hebben zij niet gemaakt. 13<br />
Zij duidden wel het beginpunt<br />
van een nieuw blok aan, maar naar de exacte ligging van een perceel binnen een blok<br />
moet men gissen. Als een perceel (onder persoonsnaam) in de legger voor een andere staat,<br />
wil dat niet zeggen dat het naast het andere perceel ligt; het kan er ook achter liggen. De<br />
landmeter maakte zijn notities tijdens zijn meetroute. Slechts in één geval kunnen we een<br />
looproute traceren. Pieter Sluyter tekende in 1545 een kaart van de Grote Polder te Zoeterwoude<br />
naar aanleiding van een geschil. Driejaar eerder had hij de polder gemeten; de namen<br />
van de 'gebruikers' op de kaart komen overeen met de namen die hij in 1542 noteerde<br />
in het proces-verbaal van zijn meting in Zoeterwoude. 14<br />
Aan de hand van een detail van de<br />
kaart heb ik een schets van de percelen gemaakt en deze genummerd in volgorde van het<br />
meetverslag (zie afb. 3). Het eerste perceel (de eerste naam) dat Sluyter in zijn procesverbaal<br />
opschreef, gaf ik het nummer 1, het tweede perceel nummer 2 en zo voort. Het is de enige<br />
kaart waarop grenzen van afzonderlijke percelen zijn getekend uit de periode van de algemene<br />
meting in Rijnland. Jan van Hout, secretaris van Leiden, heeft waarschijnlijk zeifin 1592<br />
de 'bonnen' van Voorschoten geschetst en aan landmeter Symon Aerntsz. opgedragen de<br />
blokken van Leiderdorp in kaart te brengen. Dit vergemakkelijkt het terugvinden van een<br />
perceel in het proces-verbaal (en later het morgenboek). 15<br />
12 Zie bij voorbeeld de aanhef van het proces-verbaal van Pieter Sluyter over de meting in Wassenaar: 'Voorts<br />
sal men weeten daer een naem geschreven staet dat hij in die voorseyde ban woonachtich is ende deselfde de<br />
eygenaer ende bruycker is.' OAR, inv.nr 8252.<br />
13 Zie voor 'minuutplan' WJ. van den Bergen Ph. Kint, Kadastrale uitkomsten van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> 1832, door<br />
jhrJ.D. HoeufftenjhrJ.C.R. van Hoorn van Burgh (Dordrecht 1993) 14-17. Het is denkbaar dat de landmeters van<br />
het rijkskadaster bij hun verdeling van een gemeente in sectiën gedeeltelijk dezelfde begrenzingen hebben aangehouden<br />
als de landmeters in 1540. De leggers met de oude indeling in blokken waren immers nog in gebruik.<br />
14 Kaartenverzameling hoogheemraadschap van Rijnland, nr 1069; proces-verbaal van de meting, OAR, inv.nr<br />
8640 fol. 55-58.<br />
15 GAL, Secr. Arch. II inv.nr 5809 met kaart van Voorschoten; GAL, Prentenverzameling inv.nr 76762, met opschrift:<br />
'Caerte van Leyderdorp gemaect bij inspexcy in den jare '92 bij mij Symon Aerntsz. gesworen landmeter<br />
van Rijnlandt'.<br />
'12
de Kerck wech<br />
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Afb. 3. Schets van de percelen van de Grote Polder, genummerd in de volgorde waarin Pieter Sluyter<br />
ze noteerde in zijn proces-verbaal van de meting van Zoeterwoude.<br />
Nadat de landmeters hun processen-verbaal bij de hoogheemraden hadden ingeleverd,<br />
hebben in januari 1545 enkele hoogheemraden met de betrokken landmeter in de ambachten<br />
langs de duinen gecontroleerd of deze geen 'wildernisse' of onbruikbaar land had opgenomen<br />
in zijn meetverslag. Vervolgens droegen ze de klerk Cornelis van Teylingen op de<br />
verslagen in tweevoud te kopiëren: één exemplaar was bestemd voor het archief van het<br />
hoogheemraadschap van Rijnland, het andere werd door Jan van Brouchoven, de toenmalige<br />
secretaris-rentmeester, aan de schouten en ambachtsbewaarders uitgereikt. De kwitanties<br />
voor de ontvangst zijn hiervan het bewijs. 16<br />
Op grond van deze meetverslagen lieten de<br />
ambachtsbesturen van Rijnland rond 1550 nieuwe leggers van hun ambachten vervaardigen,<br />
waarbij een klerk van Rijnland behulpzaam was. Aan de hand van deze meetverslagen<br />
moesten ook de molenmeesters de legger c.q. het kohier voor het molengeld van hun polder<br />
samenstellen. 17<br />
Dijkgraaf en hoogheemraden hebben eveneens bemoeienis gehad met de morgenboeken<br />
van de zogenaamde dijkplichtige ambachten en ingenomen landen. Deze lagen buiten het<br />
oude hoogheemraadschap van Rijnland. De ambachten langs de Spaarndammerdijk-<br />
Spaarnwoude, Hofambacht, Houtrijk en Polanen, Sloten met Sloterdijk en Osdorp - wer-<br />
16 OAR, inv.nrs 9568 a + b en 10289.<br />
1 7 OAR, inv.nr 9568 a, Kwitantie van Pieter Meeuwsz. voor al zijn schrijfloon voorde meting; OAR, inv.nr 5479<br />
en OAR, inv.nr 216 fol. 310 vs, Kerkgebod aan de molenmeesters van de Achthovenerpolder te Leiderdorp om<br />
een legger te maken volgens de nieuwe meting, 5 februari 1552.<br />
93
De Rijnlandse morgenboeken<br />
den in 1558 gemeten. De aanleiding was een dijkverzwaring die het Hof van <strong>Holland</strong> op 11<br />
maart 1552 had bevolen. De gevonden oppervlaktematen werden verwerkt in een nieuwe<br />
verhoefslaging van de dijk die een eerlijker verdeling van de dijklasten mogelijk maakten. 18<br />
Aan polders die in het oosten aan Rijnland grensden en (weer) op de Oude Rijn wilden uitwateren,<br />
stelden de hoogheemraden soms de voorwaarde dat een landmeter de percelen<br />
moest meten alvorens zij werden 'ingenomen' zoals dat heette. 19<br />
3. Grondlasten in natura en in geld<br />
Voordat ik inga op de problemen die de ambachtsbewaarders ondervonden bij het samenstellen<br />
van hun leggers op basis van de processen-verbaal van de landmeters, volgt hier eerst<br />
een opsomming van de grondlasten die tijdens de Republiek op de onbebouwde percelen<br />
van het platteland van <strong>Holland</strong> rustten. Afgezien van de extra-ordinaris heffingen in bijzondere<br />
omstandigheden, zoals oorlog, waren dat er drie: a. de ambachtslasten, b. het morgengeld<br />
voor het hoogheemraadschap en c. de gewestelijke belasting, de verponding. Als het<br />
perceel in een polder of droogmakerij lag, kwam daar nog het 'molengeld' bij. Voor de aanslagen<br />
van al deze belastingen werd gebruik gemaakt van de morgenboeken. Voor de ambachtslasten<br />
en het Rijnlands morgengeld gebeurde dit nog tot 1851, voor de verponding<br />
tot de invoering van het nationaal belastingstelsel in 1806 (zie §8).<br />
a. De ambachtslasten<br />
Vroeger was veel onderhoud van natte en droge waterstaatswerken, zoals bruggen en wegen,<br />
verdeeld over de aanliggende percelen. Een eigenaar of pachter van zo'n stuk land moest<br />
naar evenredigheid van de oppervlakte een bepaald gedeelte van het werk onderhouden. Dit<br />
systeem noemt men verhoefslaging. Wie wat moest onderhouden, stond geregistreerd in<br />
hoefslaglijsten of hoefslagboeken. Ook de hoefslagplicht is een grondlast, die evenwel niet<br />
in geld maar in arbeid en natura moest worden opgebracht.<br />
Tot de ambachtslasten behoorden die werken die niet of niet meer verhoefslaagd waren. De<br />
ambachtsbewaarders deden de uitgaven voor deze werken en voerden het bijbehorende beheer<br />
van de financiën. Tot de lasten van het ambacht behoorden ook het schrijfloon van de secretaris<br />
en de vacatiën voor de bestuursleden. De uitgaven ten behoeve van de dorpsgemeenschap<br />
(brandspuit, schoolmeester, dorpsstraat, lantaarns en dergelijke) waren geen ambachtslasten.<br />
De dorpelingen betaalden een hoofdelijke omslag om deze kosten te bestrijden.<br />
b. Het morgengeld voor het hoogheemraadschap<br />
Uit aantekeningen van de klerk van Rijnland in een registertje van 1375 is bekend dat de<br />
uitgaven van het hoogheemraadschap over de ambachten werden omgeslagen volgens quo-<br />
18 M.H.V. van Amstel-Horak, 'Nieuwbouw van twee sluizen in een benauwde tijd: Halfweg 1556-1558' in: Ludy<br />
Giebels ed., Zeven eeuwen Rijnlandse uitwatering bij Spaarndam en Halfweg. Van beveiliging naar beheersing (nog te verschijnen).<br />
19 Zie over deze zogenaamde'ingenomen landen': S.J. Fockema Andreae, 'De uitwatering van Woerden op Rijnland<br />
en de geschiedenis der daarop gemaakte bepalingen', bijlage bij de Notulen VV Rijnland 1930; Regestenboek<br />
van Rijnland, nrs 55, 154, 223, 259, 305, 307, 363, 507, 512, 525, 526, 559, 599, 621-623, 635, 641 en 662.<br />
94
De Rijnlandse morgenboeken<br />
ten: hun morgentalen. 20<br />
De verdeelsleutel was aan de hand van de oppervlakten van de ambachten<br />
opgesteld. Hier geldt hetzelfde als wat is gezegd over de oudste leggers: hoe de morgentalen<br />
oorspronkelijk zijn vastgesteld, is niet na te gaan, maar zij bleven tot 1550 ongewijzigd.<br />
Uitzondering hierop zijn de ambachten die grond verloren wegens afkalving van de<br />
meeroevers of waarvan polders op ander gebied gingen afwateren. Van deze ambachten werden<br />
de morgentalen verlaagd. 21<br />
De uitgaven van Rijnland waren aanvankelijk gering, omdat de ambachten de benodigde<br />
hand- en spandiensten leverden. Het morgengeld dat de ambachten daarnaast moesten opbrengen,<br />
bestond uit het zogenaamde penninggeld dat bestemd was voor de dekking van<br />
de bestuurskosten van hoogheemraden, en uit de omslag van het onderhoud van enkele kleine<br />
werken die op kosten van het hoogheemraadschap werden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld<br />
de Doesbrug in Leiderdorp. Halverwege de 16e eeuw stegen de uitgaven sterk waardoor het<br />
morgengeld dat de ambachten aan Rijnland waren verschuldigd, opliep. 22<br />
De ambachtsbewaarders<br />
die dit morgengeld betaalden, plaatsten het bedrag op de ambachtsrekening en<br />
verhaalden het via een omslag samen met hun andere uitgaven op de onbebouwde percelen<br />
van hun ambacht. Het gevolg was dat het morgengeld dat per perceel moest worden opgebracht,<br />
steeg. Dit gaf het college van Rijnland aanleiding om de ambachten te meten, de<br />
omissies in de leggers op te sporen en daardoor een gelijkmatiger verdeling te bereiken.<br />
Omdat de ambachten andere oppervlakten bleken te hebben dan hun morgentalen aangaven,<br />
stelden de hoogheemraden nieuwe morgentalen vast die overeenkwamen met het resultaat<br />
van de meting. Tijdens een proces dat over deze nieuwe morgentalen ontstond, besliste<br />
de Geheime Raad in naam van Karei V in 1548 dat niet alleen de oppervlakte van de<br />
gezamenlijke percelen maar ook de kwaliteit van de grond van die percelen het morgental,<br />
de quote, van het ambacht diende te bepalen. 23<br />
De uitspraak van de Geheime Raad betekende<br />
dat van ambachten met veel onvruchtbare grond het morgental dat door de hoogheemraden<br />
was vastgesteld, moest worden verlaagd. Deze ambachten betaalden daardoor minder<br />
morgengeld aan Rijnland. 24<br />
Uit het bovenstaande blijkt dat de morgen van het morgental niet de standaardmaat van<br />
600 roede is, maar de rekeneenheid van een verdeelsleutel. Het morgental van het ambacht<br />
geeft dus niet de totale oppervlakte van het ambacht aan, maar is de quote waarmee het ambacht<br />
bijdroeg in de kosten van het hoogheemraadschap. Deze verdeelsleutel, die in 1550<br />
na een proces tussen het college van Rijnland en de ambachten bij een akkoord werd vastgesteld<br />
en in 1553 door een uitspraak van het Hof van <strong>Holland</strong> werd bekrachtigd, heeft tot<br />
1851 gegolden. De verdeelsleutel was (in principe) gefixeerd gedurende deze periode. Alleen<br />
stadsvergrotingen en landschappelijke wijzigingen veranderden de morgentalen. Toen in de<br />
loop van de tijd de dorpskernen zich uitbreidden, bleven de met nieuwe huizen bebouwde<br />
20 Quote: evenredig aandeel dat ieder heeft bij te dragen in algemene onkosten of lasten. Quotenstelsel: stelsel<br />
van belasting waarbij de afzonderlijke belastingplichtigen voor een bepaald aandeel (quote) in de gezamenlijk<br />
op te brengen hoofdsom worden aangeslagen. Van Dak. Groot woordenboek der Nederlandse taal (11e druk).<br />
21 Het morgental van Aalsmeer werd van 1788 morgen en 150 roede teruggebracht tot 1500 morgen, dat van Rijk<br />
en Nieuwerkerk van 2700 naar 1500 morgen. Zie voor een volledige lijst Fockema Andreae, Hoogheemraadschap<br />
van Rijnland, 50.<br />
22 In 1544 had het college aanvaard dat de gevaarlijke punten van de Spaarndammerdijk ten laste van Rijnland<br />
kwamen. Behalve de sluizen bij Spaarndam vergden sinds 1492 de sluizen van Halfweg veel onderhoud. Vanaf<br />
1521 waren Delfland en Rijnland verplicht de duinen met helm te beplanten.<br />
23 Uitspraak van de Geheime Raad van 12 maart 1548, Regestenboek van Rijnland, nr 256.<br />
24 Lijst van morgentalen in: Simon van Leeuwen, Handvesten ende privilegiën van Rijnland met den gevolge van dien (Leiden<br />
1667) 349; ook afgedrukt in Van Amstel, 'Morgenboeken'.<br />
95
De Rijnlandse morgenboeken<br />
percelen belast in de waterschapsomslagen van het ambacht. Voor percelen die binnen de<br />
stadsgrenzen kwamen te liggen, werd het Rijnlands morgengeld gekapitaliseerd in onlosbare<br />
renteleningen en verkreeg het ambacht een verlaging van zijn morgental. 25<br />
In de octrooien<br />
voor droogmakerijen werden regels opgenomen over de bijdrageplicht van de grond die<br />
zou droogvallen.<br />
c. De gewestelijke belasting, de verponding<br />
Aan het aloude systeem van de omslag van de ambachtslasten kon gemakkelijk een jongere<br />
heffing worden gekoppeld. 26<br />
De gepubliceerde enquête omtrent de welstand op het platteland<br />
uit 1494 leert ons dat ook de gewestelijke grondbelasting werd geheven door middel van<br />
een quotenstelsel, waarbij in schildtalen (oude munten) werd uitgedrukt hoeveel elk dorp<br />
of ambacht als totaliteit moest bijdragen in de gewestelijke belasting. De 'boeken' die de<br />
schouten op bevel van de hoogheemraden in 1496 samenstelden (zie §2), hebben naar mijn<br />
mening zeker een verband met deze gewestelijke enquête.<br />
Bij gebrek aan wat anders maakte men in 1584 opnieuw het oude morgenboek geschikt<br />
om daaruit het kohier van de verponding te trekken. Daartoe taxeerden schatters voor welk<br />
gedeelte elk perceel diende bij te dragen in de belastingsom die het ambacht door de landsregering<br />
of het gewest kreeg opgelegd (zie §5). Deze wijze van omslaan van een belasting over<br />
onroerend goed noemde men 'verponden' en de gewestelijke belasting die aldus werd geheven<br />
'verponding'. In de ogen van de plaatselijke administrateurs trad de functie van het morgenboek<br />
als legger van de verponding soms zozeer op de voorgrond, dat ze deze legger kortweg<br />
'verpondingsregister' gingen noemen. Voor de huizen van de dorpelingen, de ambten,<br />
windrechten, en dergelijke die ook in de verponding werden getrokken, moesten aparte leggers<br />
worden opgesteld. De morgenboeken van de ambachten konden daartoe niet dienen.<br />
De quoten voor de gewestelijke belasting, de verponding, werden in 1632 en 1732 geredresseerd.<br />
Het redres betekende, na voorbereidende taxaties door 'egalisateurs', een revisie<br />
van de quote, die bepaalde wat elk ambacht moest opbrengen.<br />
4. Het samenstellen van nieuwe morgenboeken<br />
De uitspraak van de Geheime Raad, die inhield dat onvruchtbaar land niet voor zijn volle<br />
oppervlakte belast mocht worden, had natuurlijk ook consequenties voor de heffing van de<br />
belastingen binnen het ambacht. Toen de ambachtsbesturen rond 1550 nieuwe leggers gingen<br />
maken, moesten zij de gegevens van het proces-verbaal van de meting van hun ambacht<br />
weliswaar overnemen, maar ze moesten ook een modus vinden om onvruchtbare percelen<br />
te laten profiteren van de uitspraak van de Geheime Raad.<br />
Was het morgental van een ambacht na het akkoord van 1550/1553 maar weinig lager vastgesteld<br />
dan de landmeter had gevonden omdat de kwaliteit van de grond van het ambacht<br />
niet aanwijsbaar slecht was, dan zal het ambachtsbestuur deze reductie niet in het nieuwe<br />
morgenboek hebben verwerkt. Het zal de gegevens uit het meetverslag ongewijzigd hebben<br />
overgenomen. Overgaring, dat wil zeggen (iets) meer Rijnlands morgengeld innen van de<br />
25 Regeslenboek van Rijnland, nrs 552, 675, 694, 842 en 888.<br />
26 J. A.M.Y. Bos-Rops, Graven op zoek naar geld. De inkomsten van de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland, 1389-1433 (Hilversum<br />
1993) 43-45, 135 en 234-235.<br />
96
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Afb. 4. De landmeter met zijn meetketting, uit: J. Liebhalt, ' Von dem Feldbau' (Straszburg 1579). Gereproduceerd<br />
met toestemming van Robas bv, Landsmeer.<br />
landen dan behoefde te worden afgedragen, werd door de hoogheemraden toegestaan. Ook<br />
voor de verponding werd altijd meer omgeslagen dan op het aanslagbiljet stond vermeld.<br />
Het meerdere, overschot genaamd, diende tot dekking van de kosten van de administratie<br />
en soms ook van enkele dorpskosten.<br />
Er ontstonden problemen bij het samenstellen van de nieuwe legger, wanneer als gevolg<br />
van de slechte kwaliteit van de grond veel percelen voor een reductie van de belasting in aanmerking<br />
kwamen, zoals bij Aalsmeer het geval was. Symon Meeuwsz. van Edam had in 1543<br />
bij zijn meting vastgesteld dat Aalsmeer 4446 morgen groot was; voor de omslag van Rijnland<br />
telde het volgens het akkoord van 1550/1553 voor slechts 2000 morgen. Waarschijnlijk<br />
heeft Symon Meeuwsz. veel moeras gemeten. Volgens de kwitantie voor zijn meting hadden<br />
zijn helpers behalve meetkettingen ook een spar met een lengte van een roede (3,77 m) gedragen.<br />
27<br />
Het ambachtsbestuur heeft het probleem in 1551 opgelost door beëdigde dorpsgenoten<br />
taxaties te laten verrichten en hiermee een geheel nieuwe legger samen te stellen. Het<br />
noteerde daarin een perceel van zeer slechte kwaliteit met minder morgens, met een kleinere<br />
oppervlaktemaat dus, dan het perceel in werkelijkheid was. In de legger van Aalsmeer is de<br />
genoteerde morgen dus een quote die niet de werkelijke oppervlakte van het perceel weergeeft.<br />
De getallen werden afgerond om het morgengeld per perceel gemakkelijker te kunnen<br />
berekenen. 28<br />
In Wassenaar heeft men een andere methode toegepast. Pieter Sluyter had daar metingen<br />
verricht in de periode november 1543 tot februari 1544 en bevonden dat het ambacht 1977<br />
morgenen 500 roede groot was. Bij het akkoord van 1550/1553 was het morgental van Wassenaar<br />
gesteld op slechts 1400 morgen. In 1597 kwamen de ambachtsbewaarders klagen bij<br />
de hoogheemraden dat de leggers veel fouten bevatten, die daarin door hun voorgangers wa-<br />
27 OAR, inv.nr 9568 c.<br />
28 OAR, inv.nrs 2895, 2891 en 514 fol. 108vs.<br />
97
De Rijnlandse morgenboeken<br />
ren aangebracht voor eigen of andermans profijt. Zij wilden dat het ambacht opnieuw werd<br />
gemeten. Het ambachtsbestuur kreeg van het college van Rijnland toestemming tot hertaxatie.<br />
Een nieuwe meting zou geen andere getallen opleveren dan Pieter Sluyter in<br />
1543/1544 gevonden had. 29<br />
Aanvankelijk stelde het ambachtsbestuur een lijst samen waaruit<br />
blijkt dat het moeite had gehad om precies op de 1400 morgen uit te komen. Bij de namen<br />
van enkele grote percelen noteerde men: 'ende bij sijn vrije wille verhoocht om 't boeck vol<br />
te maken: 3 hont'. Ten slotte leverden de ambachtsbewaarders aan de hoogheemraden een<br />
kopie van het proces-verbaal van Pieter Sluyter uit 1544 met daarin per perceel genoteerd<br />
wie in 1598 eigenaar en gebruiker was en in de kantlijn het aantal morgen waarover morgengeld<br />
moest worden afgedragen met daarbij opmerkingen als 'dese landen werden gehouden<br />
als sij in de margine staen geteyckent' of 'hierop verlicht 1 morgen'. Soms staat vóór een heel<br />
blok 'Dit wert hier gerekent acht hond voor de morgen'. 30<br />
Nadat de hoogheemraden deze<br />
geannoteerde kopie van het meetverslag hadden goedgekeurd, heeft de secretaris van het<br />
ambacht een nieuwe legger opgemaakt. Afb. 1 is een bladzijde hiervan, die in §6 wordt toegelicht.<br />
5. Morgenboeken worden verpondingsregisters<br />
Hoe de ambachtsbesturen de nieuwe morgenboeken aanvulden om ze geschikt te maken<br />
voor de heffing van de verponding kunnen we afleiden uit correspondentie tussen het stadsbestuur<br />
van Leiden, het ambachtsbestuur van Zoeterwoude en de Staten van <strong>Holland</strong>. Op<br />
11 februari 1584 lieten de Staten van <strong>Holland</strong> een instructie uitgaan naar de dorpsbesturen<br />
voor het beëdigen van taxateurs en het samenstellen van 'quoyeren' (= leggers) van de onroerende<br />
goederen. Ingevolge hun plakkaat van 2 oktober 1584 moesten de steden en het<br />
platteland 600.000 pond opbrengen 'op de voet van het redres van de verpondinghe'. 31<br />
Drie taxateurs die door de schepenen van Zoeterwoude beëdigd waren, schatten de totale<br />
produktiecapaciteit van elk blok van het ambacht. Daarna gebruikten zij deze cijfers als<br />
sleutel om het bedrag te verdelen dat het ambacht volgens zijn quote moest bijdragen in de<br />
gewestelijke belasting. Zo berekenden de taxateurs wat elk blok diende te betalen. Vervolgens<br />
verdeelden ze dit bedrag over de afzonderlijke percelen naar rato van de omvang die<br />
deze stukken land volgens het morgenboek hadden. Aldus stelden ze de quote uitgedrukt<br />
in ponden, schellingen en penningen vast van elke perceel. Het bezwaar van enkele burgers<br />
van Leiden, die land pachtten in de (latere) Boshuizerpolder, was dat de taxateurs als maatstaf<br />
niet de pachtsom hadden genomen. Volgens Dirk van Egmond, secretaris en later<br />
plaatsvervangend schout van Zoeterwoude, was die pachtsom in sommige gevallen veel te<br />
laag voor het blok dat niet behoefde te worden bemalen. Bovendien, zo stelde hij, hadden<br />
de Staten van <strong>Holland</strong> de schatters zo weinig tijd gegund dat taxatie van elk perceel afzonderlijk<br />
niet mogelijk was geweest. De Staten beslisten op 15 januari 1591 dat de taxatie correct<br />
was uitgevoerd. Dirk van Egmond vermeldde in zijn brieven ook dat ze hun staten met<br />
taxaties naar Cornelis van Mierop, de ontvanger-generaal te Den Haag, hadden opgestuurd<br />
en de Staten van <strong>Holland</strong> deze hadden goedgekeurd. Zij waren zelfs van een dergelijke kwa-<br />
29 OAR, inv.nr 222 fol. 200 en 220vs.<br />
30 OAR, inv.nr 8253.<br />
31 Sindsdien is de term verponding ingeburgerd geraakt als eigennaam voor de onroerend goedbelasting.<br />
N.J. RM. Bos en R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden (Zutphen 1993) 13.<br />
De Rijnlandse morgenboeken<br />
liteit dat de secretaris van Zoeterwoude (Van Egmond dus) naar verschillende dorpen werd<br />
gehaald om de morgenboeken aldaar conform dat van Zoeterwoude te maken. 32<br />
6. Een bladzijde uit een morgenboek van Wassenaar<br />
Al in §1 gebruikte ik een bladzijde van de legger van 1603 als voorbeeld voor mijn betoog.<br />
Dit register is het oudste morgenboek van de onbebouwde percelen van Wassenaar dat bewaard<br />
bleef. Het was meer dan dertig jaar in gebruik als grondslag voor de aanslagen. Op<br />
de kaft staat in oud handschrift: 'legger van de verpondingen volgens 't redres d'anno 1603'.<br />
Op het schutblad: 'legger van de metinge'. 33<br />
In 1603 is geen meting gedaan omdat de hoogheemraden<br />
van Rijnland geen toestemming daarvoor gaven (zie §4). Met beide opschriften<br />
wordt naar mijn mening bedoeld dat de legger is opgemaakt aan de hand van het procesverbaal<br />
van Pieter Sluyter.<br />
De bladzijde kan niet anders dan een rommelige indruk op u maken, maar toch koos ik<br />
als voorbeeld één die zo weinig mogelijk beschreven is: folio 64vs (zie afb. 1). Het betreft<br />
de elfde bon: het gebied dat 'De Lageveen' werd genoemd. Pieter Sluyter gaf in 1544 als<br />
grenzen de ambachtsgrens met Voorschoten en de Veenwatering aan en hij vertelde dat hij<br />
was begonnen met meten bij de Zijde (= de Zijdeweg die nog langs de Landscheiding(sweg)<br />
tussen Rijnland en Delfland loopt) in de richting van de (eveneens nog bestaande) Papeweg.<br />
34<br />
De tekst van Sluyter is letterlijk in de legger overgenomen. Uit de notitie in de kantlijn<br />
vóór het eerste perceel blijkt dat de taxateurs hebben vastgesteld dat elke morgen van dat<br />
blok voor ƒ2.2 zal bijdragen in de quote van Wassenaar voor de gewestelijke belasting.<br />
Als nummer 1 staat een perceel met een omvang van zes morgen vermeld; daarvan zijn<br />
Cornelis Pietersz. en Jacob Aryensz. pachters en Cornelis Duyst en anderen eigenaars. Zes<br />
morgen omgerekend in ponden is ƒ12.12, waarvan Cornelis Pietersz. de helft =ƒ 6.6 moet bijdragen<br />
en Jacob Aryensz. de andere helft. Pachters betaalden immers de 'ongelden'.<br />
Perceel nummer 2 is gezamenlijk eigendom van Pieter Cornelisz., Claes Pietersz. en Maritgen<br />
Cornelisdr. Zij hebben het perceel in eigen gebruik. Het is een groot stuk land: 30<br />
morgen 2 hont en 52 roede (+26 ha). De schatters stelden vast dat 18 morgen daarvan een<br />
kwaliteit hadden om te gelden voor ƒ2.2 en de rest een kwaliteit van maar 15 stuiver, ongeveer<br />
een derde gedeelte minder. Pieter had kennelijk het grootste stuk van het land tot zijn<br />
beschikking, want zijn quote werd vastgesteld op ƒ23.11.2. Zijn naam werd doorgehaald omdat<br />
hij op 6 juli 1624 zijn rechten overdroeg aan Aryen Aryensz. Man. Deze droeg zijn rechten<br />
op zijn beurt over aan Aryen Dirxss. Sijdeman op 7 april 1633. Deze rechtsovergangen<br />
zijn opgeschreven in de transportregisters van schout en schepenen van Wassenaar die bewaard<br />
worden in het Algemeen Rijksarchief omdat ze behoren tot de rechterlijke archieven<br />
van Wassenaar. Als laatste wordt 'doctor' de Reeck genoemd. Hij was eigenaar in 1634 toen<br />
een nieuwe legger van kracht werd na het redres van de verponding van 1632. Ook deze legger,<br />
waarin alleen de bedragen bij de percelen werden veranderd, bevindt zich in het ge-<br />
32 OAR, inv.nr 8671; GAL, Archief van de heerlijkheden inv.nr 452, in het bijzonder brief van Dirk van Egmond<br />
aan de stad Leiden van 24 april 1586 met apostille van de Staten van <strong>Holland</strong> van 15 januari 1591. Dirk van<br />
Egmond werd in 1588 secretaris van Rijnland. Misschien is door zijn toedoen een legger van Zoeterwoude in<br />
het archief van Rijnland gekomen: OAR, inv.nr 8640.<br />
33 OA Wassenaar, inv.nr. 109 fol. 64 vs. In de inventaris door M. van Brussel-Eijlander en R.C. Hol beschreven<br />
als 'Legger van de opmeting der landen onder Wassenaar en Zuidwijk, 1603 .<br />
34 OAR, inv.nr 8252 fol. 33 vs.<br />
99
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Proces-verbaal van<br />
de meting<br />
opgemaakt in tweevoud<br />
(klein)<br />
Afb. 5. Schematische weergave van de administratie van de morgenboeken.<br />
meentearchief van Wassenaar en heeft als grondslag gediend tot 1676. 35<br />
Perceel nummer 3 vergt een nog ingewikkelder beschrijving. Daarom laat ik deze achterwege.<br />
7. Wie beheerde, administreerde en controleerde?<br />
Om gegevens van percelen op te sporen is het noodzakelijk te weten wie de financiën van<br />
het ambacht beheerde, wie de administratie voerde en wie een juiste belastingheffing controleerde.<br />
Het waren de ambachtsbewaarders die het beheer voerden over de financiën van het ambacht.<br />
Zij hadden de morgenboeken onder zich, omdat deze deel uitmaakten van de financiële<br />
administratie van het ambacht en omdat de hoogheemraden dat in 1563 bovendien<br />
35 OA Wassenaar, inv.nr 348.<br />
100
De Rijnlandse morgenboeken<br />
hadden voorgeschreven. 36<br />
De jaarlijkse ambachtsrekening is de neerslag van hun beheer. Daarin<br />
verantwoordden zij de uitgaven die zij in het voorafgaande jaar hadden gedaan wegens de<br />
ambachtslasten en het morgengeld van Rijnland. Op de ambachtsrekening mochten geen uitgaven<br />
ten behoeve van de dorpsgemeenschap voorkomen. Bij landsplakkaten van 1515 en 1518<br />
was bevolen dat de lasten van het ambacht en die van de dorpsgemeenschap strikt gescheiden<br />
moesten worden gehouden. 37<br />
Inbreuk op dit voorschrift betekende óf dat dorpskosten indirect<br />
werden verhaald op buiten het ambacht wonende landeigenaars, óf dat niet-grondbezittende<br />
inwoners van het dorp moesten meebetalen voor waterstaatsobjecten. Omdat dezelfde<br />
personen bemoeienis hadden met de financiën van de dorpsgemeenschap en die van het ambacht,<br />
koneen verstrengelingvan dekosten - gewild of ongewild - gemakkelijk voorkomen. 38<br />
De ambachtsrekening werd door de ambachtsheer afgehoord in tegenwoordigheid van de<br />
ingelanden ( = grondeigenaren in het ambacht). De hoogheemraden van Rijnland controleerden<br />
haar daarna en stelden aan de hand van het totaal van de goedgekeurde uitgaven<br />
de jaarlijkse omslag voor het ambacht vast.<br />
Ten behoeve van de ambachtsbewaarders stelde de secretaris van het ambacht jaarlijks<br />
het kohier op van de individuele aanslagen voor het morgengeld dat dc ambachtsbewaarders<br />
vervolgens inden. Op grond van het morgenboek vervaardigde de secretaris ook jaarlijks<br />
voor de plaatselijke ontvanger het kohier van de gewestelijke belasting, de verponding (voor<br />
het gedeelte dat over de onbebouwde percelen werd geheven). Het zijn staten van belastingaanslagen<br />
die in een bepaalde periode werden geïnd. Zie afb. 5 voor een schematische weergave<br />
van de administratie.<br />
De rekening van de lokale ontvanger van de verponding werd afgehoord door de ambachtsheer<br />
in tegenwoordigheid van het ambachtsbestuur. De ontvanger betaalde aan de<br />
ontvanger-generaal van de gemenelandsmiddelen van <strong>Holland</strong> en Westfriesland. Deze laatste<br />
moest zich verantwoorden in de Rekenkamer te Den Haag, die uiteindelijk aan de Gecommitteerde<br />
Raden verantwoording schuldig was. 39<br />
Anders dan bij het Rijnlands morgengeld, waarvoor de hoogheemraden de ambachtsbewaarders<br />
in de eerste plaats konden aanspreken, waren alle bestuurders binnen het ambacht,<br />
het zogenaamde 'gemene corpus', de eerst aanspreekbaren voor de tijdige en volledige<br />
voldoening van alle andere aanslagen in Den Haag.<br />
In hun keur van 1563 hadden de hoogheemraden niet alleen bevolen dat de ambachtsbewaarders<br />
de morgenboeken voortaan onder zich moesten houden, maar ook dat zij in een<br />
schrikkeljaar bij de controle van hun rekening een uittreksel uit het morgenboek moesten<br />
overleggen. 40<br />
Naar mijn mening had dit bevel een dubbel doel:<br />
1. De ambachtsbewaarders zouden de eigendoms- en pachtovergangen beter administreren<br />
in de legger. Dijkgraaf en hoogheemraden hadden bevolen dat zij samen met de schout<br />
verantwoordelijk waren voor de verboekingen. 41<br />
Het college had hun de bevoegdheid ge-<br />
36 Keur uit 1563, OAR, inv.nr 10291.<br />
37 Groot Plakkaatboek II, 2047 en 2051.<br />
38 Vergelijk restauratiekosten van het raadhuis van Wassenaar (OAR, inv.nrs 8267 en 538 lof 75vs, OA Wasse<br />
naar, inv.nr 312) met turf- en schoonmaakkosten in Voorschoten (Van der Gouw, Voorschoten).<br />
39 Mondelinge mededeling van R.C.J. van Maanen, adjunct-archivaris van Leiden.<br />
40 Hoewel de 'dijkplichtige' ambachten en de 'ingenomen landen' hun rekeningen niet door de hoogheemraden<br />
lieten controleren, moesten de ambachtsbewaarders c.q. poldermeesters bij de afdracht van het morgengeld in<br />
een schrikkeljaar wel een uittreksel uit hun legger inleveren bij de rentmeester van Rijnland.<br />
41 Het morgenboek werd bewaard in de ambachtskist. De schout en de ambachtsbewaarders hadden ieder een<br />
sleutel, zodat de één geen verboekingen kon doen zonder dat de ander daarvan op de hoogte was.<br />
101
De Rijnlandse morgenboeken<br />
geven om nalatige aangevers te bekeuren. Voor de verboekingen (en ontvangst van het<br />
morgengeld) hielden zij drie tot vijf 'zitdagen'.<br />
2. Wanneer door brand, watersnood of oorlogsgeweld de administratie verloren ging, kon<br />
de legger worden gereconstrueerd met gegevens die hooguit vier jaar oud waren.<br />
Om de opbouw van deze schrikkeljaar 'morgenboeken' te garanderen schreven de hoogheemraden<br />
voor dat vanaf 1580 het uittreksel een afschrift moest zijn van het proces-verbaal<br />
van de landmeter met voor elk perceel beschreven wie in het betreffende schrikkeljaar eigenaar<br />
en pachter was. Dat is de reden waarom - bij voorbeeld - het uittreksel van Wassenaar<br />
in 1624 begint met de aanhef: 'lek Pieter Sluyter, gezwoeren lantmeter van Rijnlandt, doe<br />
cont ...'. 42<br />
Verder constateren we dat op folio 62 de beschrijving van bon elf dezelfde is als<br />
die van de legger van 1603 (en van het meetverslag van 1544) (vergelijk afb. 6 met afb. 1).<br />
Vervolgens zien we in de kantlijn van het uittreksel als algemene opmerking: 'Deese landen<br />
werden gehouden als sij in de margine staen geteyekent', welke zinsnede de reductie van het<br />
morgengeld aangeeft die in 1598 bij taxatie werd vastgesteld (zie §4). Het eerste perceel<br />
draagt de naam van de weduwe Crispijn Jansz. van Buschuysen, die volgens het meetverslag<br />
in 1544 eigenaresse was. 43<br />
Als eigenaars (in 1624) staan vermeld Cornelis Duyst en Jacob<br />
Aryensz en als pachters Cornelis Pietersz en Jaep Aryensz. Deze namen vinden we ook terug<br />
in de legger van 1603. In de marge van dat eerste perceel staat: '3 morgen'. Dat wil zeggen<br />
dat 50% reductie op het morgengeld werd gegeven, want het perceel was zes morgen groot.<br />
Het tweede perceel, genaamd Cornelis Aertszoonsveen, heeft als bijschrift in de marge '15<br />
morgen 1 hont' en kreeg derhalve eenzelfde vermindering van het morgengeld. Het was weliswaar<br />
30 morgen en 252 roede groot, maar net als bij de taxaties te Aalsmeer werden de<br />
morgentalen afgerond om het morgengeld gemakkelijker te kunnen berekenen. De lap<br />
grond was volgens het uittreksel voor de helft eigendom van Arijen Arijensz. Man. De andere<br />
helft werd gedeeld door Claes Pietersz. en Maritgen Cornelisdr. Ook deze namen vinden<br />
we terug in de legger van 1603, waar we lezen dat Aryen Aryensz. Man zijn eigendom verwierf<br />
op 6 juli 1624. Alleen de uittreksels die de ambachtsbewaarders van Wassenaar elk<br />
schrikkeljaar bij Rijnland inleverden, bevatten de bijschriften die betrekking hebben op de<br />
reductie van het morgengeld. Zij staan niet in de leggers. De beide bronnen, de leggers en<br />
de uittreksels voor Rijnland, vullen elkaar aan. Bovendien is de ene tekst soms beter leesbaar<br />
dan de andere.<br />
Het nut van de voorschriften van de hoogheemraden bewees zich toen de administratie<br />
van Zoeterwoude tijdens het beleg van Leiden verloren was gegaan. Met behulp van de archiefstukken<br />
van Rijnland konden de ambachtsbewaarders hun legger weer samenstellen.<br />
Ook de ambachtsbewaarders van Wassenaar consulteerden het archief van Rijnland, toen<br />
zij in 1689 fouten in hun 'verpondingsregister' van 1634 ontdekten. 44<br />
8. De bewaarplaatsen<br />
De leggers vormden een onderdeel van de financiële administratie van de ambachten en behoren<br />
derhalve tot de verplichte bestanddelen van het ambachtsarchief. Daarom zijn zij te<br />
vinden in de archieven van de gemeenten, de opvolgers van de ambachten. Zij horen niet<br />
42 OAR, inv.nr 8254 a.<br />
43 OAR, inv.nr 8252 fol. 33vs.<br />
44 Briefje met speld vastgeprikt aan OA Wassenaar inv.nr 110.<br />
102
lajcveen<br />
A. 0-5-feit) ^'^«-.i<br />
5 /<br />
c7 ^<br />
-v -F.rf .....rv:: ...... ^iïT'iSt.iJi 7<br />
. 1 J.^,i'i,,',„ lVIPJ'H,t-<br />
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Afb. 6. Bladzijde van het uittreksel van 1624 uit het morgenboek van Wassenaar, folio 62. Oud Archief<br />
van Rijnland, inv.nr 8254 a.<br />
thuis in de heerlijkheidsarchieven. Na de opheffing van de ambachten zijn de morgenboeken<br />
uit de 19e eeuw soms overgeleverd aan het hoogheemraadschap. 45<br />
Dan worden ze bewaard<br />
in het archiefdepot van Rijnland. Helaas zijn er in de gemeentearchieven bijna geen<br />
morgenboeken meer te vinden (leggers van bebouwde percelen bleven iets beter bewaard).<br />
De bladzijde uit het morgenboek van Wassenaar, die hier tot voorbeeld dient, laat zien dat<br />
doorhalingen wegens overgang van pacht of eigendom de tekst na verloop van tijd onleesbaar<br />
maakten. De secretaris moest dan een nieuwe legger samenstellen. In de ogen van de<br />
tijdgenoot had het oude morgenboek dan geen waarde meer. Voor het geval dat de secretaris<br />
de oude legger(s) nog had bewaard, werden zij in het midden van de vorige eeuw wel afgedankt.<br />
Door de nieuwe landsbelasting van 1806 verloren de morgenboeken hun nut als ver-<br />
45 Ludy Giebels, 'De opheffing van de ambachten in Delfland, Schicland en Rijnland in het midden van de ne<br />
gentiende eeuw', Nederlands Archievenblad 94 (1990) 384-403.<br />
io:s
De Rijnlandse morgenboeken<br />
pondingsregister. Alleen de ambachtsbewaarders die na de instelling van de municipaliteiten/gemeentebesturen<br />
nog fungeerden als beheerders van enkele waterstaatswerken, gebruikten<br />
het morgenboek nog om de omslag van het morgengeld te berekenen. Maar weldra<br />
waren de morgenboeken ook daarvoor overbodig. In 1843 werd namelijk in Noord-<strong>Holland</strong><br />
voorgeschreven dat de nieuwe kadastrale meting als grondslag voor de omslag van waterschapslasten<br />
moest dienen. Het college van Rijnland liet aan de ambachtsbewaarders de<br />
keus op welke grondslag zij de omslag wilden heffen, maar in 1851 gaven dijkgraaf en hoogheemraden<br />
hun de opdracht de kohieren te baseren op het rijkskadaster. 46<br />
Voor de financiële<br />
administratie hadden de morgenboeken toen geen enkel nut meer. In het meest gunstige geval<br />
werden ze geplaatst in het archief van de gemeente of overgedragen aan Rijnland.<br />
De functie van het hoogheemraadschap als rekenkamer voor de ambachten heeft er toe<br />
geleid dat in het Oud Archief van Rijnland nog veel uittreksels te vinden zijn van morgenboeken<br />
die ter plaatse verloren gingen (zie bijlage 2). Zij werden door Fockema Andreae in<br />
zijn inventaris van dat archief omschreven als 'morgenboeken', maar zijn dus slechts uittreksels<br />
daarvan. Ook de processen-verbaal van de metingen noemde hij ten onrechte morgenboeken.<br />
De besturen van de dorpen gingen nog al eens slordig om met hun papieren, maar<br />
ook brand, watersnood en oorlogsgeweld berokkenden schade aan de dorpsarchieven. De<br />
hoogheemraden kenden de waarde van hun oude documenten en hebben altijd veel zorg<br />
aan hun archief besteed. Men dient evenwel te beseffen dat in de legger van het ambacht<br />
die in het ambachtsarchief wordt/werd bewaard, het ambachtsbestuur alle mutaties aantekende<br />
die voorvielen in de periode waarin het morgenboek werd gebruikt. Daar kan men<br />
de overdrachten van de eigendom en de wisseling van de pacht volgen. De vierjaarlijkse uittreksels<br />
die bij het hoogheemraadschap bewaard bleven, tonen slechts wie in het betreffende<br />
jaar eigenaar en/of pachter waren. Alleen een vergelijking met een voorafgaand of opvolgend<br />
exemplaar kan een verandering aan het licht brengen. De uittreksels zijn wel veel beter leesbaar<br />
dan de leggers met hun doorhalingen en wirwar van namen en cijfers die een periode<br />
van 30 jaar of meer bestrijken. Helaas vertonen ook de reeksen van schrikkeljaar uittreksels<br />
hiaten. Ondanks strenge keuren en vele veroordelingen hebben de hoogheemraden dit niet<br />
kunnen voorkomen. De laatste uittreksels werden in 1848 bij Rijnland ingeleverd.<br />
In de gemeentearchieven worden wel grote aantallen kohieren bewaard. De secretaris van<br />
het ambacht stelde ze op basis van het morgenboek samen. Zij dienden om de jaarlijkse belastingen<br />
te heffen. Omdat de Rekenkamer in Den Haag of Gecommitteerde Raden soms<br />
waren betrokken bij de inning of het redres van de verponding, zijn verpondingskohieren<br />
te vinden in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag.<br />
Maar de gebruiker van morgenboeken en kohieren moet er rekening mee houden dat in<br />
het morgenboek (legger) slechts staat wie er moest betalen en waarop de last rustte. Wat er<br />
in een bepaald jaar werkelijk moest worden betaald en ook werd betaald, vindt men in de<br />
kohieren. Deze hadden, na de goedkeuring van de jaarrekening, alleen nog nut voor het innen<br />
van de achterstallen die in de volgende rekening moesten worden verantwoord. De ironie<br />
wil dat juist dat de reden is dat de kohieren zijn bewaard.<br />
9. De betrouwbaarheid van de morgenboeken/verpondingsregisters<br />
De gegevens in de processen-verbaal van de landmeters zijn voor nagenoeg honderd procent<br />
46 OAR, inv.nrs 10313/10314; Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland, 289-291.<br />
104
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Afb. 7. De Mathematicus. Olieverf op doek, gesigneerd IAL. 1666. Kunstverzameling Rijnland, nr<br />
2.10. Jan Andrea Lievens gaf de wiskundige vooral als meetkundige weer.<br />
juist. De hoogheemraden hadden namelijk hoge boeten in het vooruitzicht gesteld voor het<br />
geval dat ambachtsbesturen en eigenaars of pachters niet aanwezig waren bij de meting. Bekeuringen<br />
wegens nalatigheid, die de dijkgraaf zeker zou hebben uitgedeeld, zijn niet geregistreerd<br />
in de dingboeken. Maar niet alleen de namen van de eigenaars en pachters zijn betrouwbaar,<br />
de oppervlaktematen van de percelen zijn dat ook. De meetverslagen geven de<br />
situatie van destijds goed weer. Van die stukken land die gedurende drie eeuwen landschappelijk<br />
onberoerd waren gebleven, wijken de maten nauwelijks af van de getallen die de kadastrale<br />
meting rond 1820 opleverde. Dit blijkt onder andere uit een verzameltabel op een<br />
kaart van Rijnland, waarin de uitkomsten van de 'generale meting' van 1540/1544 worden<br />
vergeleken met die van 1820. 47<br />
De oppervlakten benaderen elkaar, waarbij we moeten bedenken<br />
dat dorpskernen, wegen en water niet werden gemeten in de periode 1540-1544. De<br />
nauwkeurigheid moet blijken uit steekproeven want het geografische 'plaatje' van toen is<br />
amper te vergelijken met de kaart van ± 1820. Dat een landmeter toen vrij nauwkeurig kon<br />
meten, constateerde ook CH. de Cock-van Meer. Zij bestudeerde het proces-verbaal uit<br />
1545 dat Jasper Adriaensz. opstelde over zijn meting van een blok in Capelle aan de IJssel.<br />
De hoogheemraden van Schieland hadden deze landmeter opgedragen ambachten van het<br />
hoogheemraadschap te meten om de verhoefslaging van Schielands Hooge Zeedijk te kunnen<br />
verbeteren. 48<br />
47 OAR, inv.nr 10312 (kaart A 1734).<br />
48 C. H. de Cock-van Meer, 'Capelle aan de IJssel in de middeleeuwen', Regionaal-historisch tijdschrift <strong>Holland</strong>'(1972)<br />
67-111- J Keuning, 'Meting en kartering van Schieland', in: Zuid-<strong>Holland</strong>se studiën 2 (Voorburg 1952) 124-138;<br />
S. Groenveld en A.H. Huussen jr, 'De zestiende-eeuwse landmeter Jaspar Adriaensz. en zijn kartografisch<br />
werk', in: <strong>Holland</strong>se studiën 8 (Dordrecht 1975) 131-178.<br />
105
De Rijnlandse morgenboeken<br />
In §4 is al uitvoerig gesproken over de methode die de ambachtsbesturen toepasten om<br />
hun morgenboeken in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Geheime Raad<br />
van 1548. In sommige morgenboeken is de morgen slechts een quote, een verdeelsleutel om<br />
de omslag van de waterschapslasten per perceel te berekenen. Net zoals het morgental van<br />
een ambacht een quote was om het aandeel in de kosten van het hoogheemraadschap te kunnen<br />
vaststellen. Ook daar stond het morgental niet voor de werkelijke oppervlakte van het<br />
ambacht.<br />
Behalve oppervlaktematen bevatten de morgenboeken/verpondingsregisters ook namen.<br />
Deze zijn vaak niet up-to-date. Vooral bij eigendomsovergang door versterf werd de naam<br />
op een later tijdstip veranderd. Soms heeft lang nadat de erflater overleden is, de scheiding<br />
van het onroerend goed van de boedel plaats. Dan werd de tenaamstelling in de legger pas<br />
veranderd. De ambachtsbewaarder en de ontvanger van de verponding maakte het weinig<br />
uit of de aangeslagene zelf of de erfgenamen betaalden. Maar omdat het college van Rijnland<br />
bang was dat gegevens verloren gingen, zag het er streng op toe dat de financiële administratie<br />
goed werd bijgehouden. Toch wijzen de vele uitgevaardigde keuren en de veroordelingen<br />
in de dingboeken erop dat er nogal eens wat haperde aan die administratie. In het<br />
archief van Rijnland zien we dat in ieder geval de keur van 1580 (dat het uittreksel moest<br />
worden ingericht aan de hand van het meetverslag) veelvuldig werd overtreden; de ambachtsbewaarders<br />
leverden regelmatig duplicaten van hun kohieren in, waarin de percelen<br />
staan gegroepeerd achter de naam van de belastingbetaler.<br />
10. Onderzoek over het platteland van Rijnland<br />
Alvorens in te gaan op enkele studies waarbij morgenboeken en stukken uit het archief van<br />
Rijnland als bron zijn gebruikt, volgen hier enkele kanttekeningen. Zoals uit het voorgaande<br />
blijkt, vereist het gebruik van morgenboeken enige voorstudie. Daar komt nog bij dat de geografische<br />
gesteldheid van de ambachten in Rijnland in de loop der tijd zeer veranderde. Het<br />
areaal van veel ambachten verkleinde door het afkalven van meeroevers en door het stuiven<br />
van duinzand. Ook droogmakerijen en stadsvergrotingen wijzigden de belastbare oppervlakten.<br />
Het akkoord van 1550/1553 had hierin voorzien. Eens in de zeven jaar mocht een<br />
ambacht aan de hoogheemraden verlaging van zijn morgental vragen wegens gewijzigde<br />
geografische omstandigheden. In 1820 zijn gegevens over deze reducties verzameld. 49<br />
Op het gevaar af een overbodige opmerking te maken: niet iedereen in een dorpsgemeenschap<br />
had de beschikking over een lapje grond of bezat een huis. Met behulp van de morgenboeken<br />
en verpondingsregisters alleen kan men dus geen statistieken maken over de dorpsbevolking<br />
in haar totaliteit. Een voorouder kan men slechts in de leggers vinden als deze<br />
onroerend goed bezat dan wel grond pachtte.<br />
De morgenboeken bevatten talloze gegevens, maar het uitwerken van een onderzoek is<br />
zeer tijdrovend. Fockema Andreae heeft in 1964 een legger van twee blokken van Zuidwijk<br />
(nu een deel van de gemeente Wassenaar) willen reconstrueren. Hij gebruikte alleen het<br />
meetverslag en de uittreksels die in het archief van Rijnland worden bewaard. Het lukte hem<br />
niet, omdat hij opzag tegen de berg ponskaarten die hij zou moeten maken en verwerken. 50<br />
49 OAR, inv.nr 10310, identiek aan OAR, inv.nr 11503, behelst gegevens van de vergunningen die door hoogheemraden<br />
werden verleend voor het verminderen van morgentalen. Tevens staan vermeld de droogmakerijen die<br />
zelfstandig morgengeld afdroegen.<br />
!()(>
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Nieuwe technieken van de computer kunnen gegevens nu snel verwerken, maar het invoeren<br />
vergt nog steeds veel tijd en nauwkeurigheid. Wel is het nu technisch gemakkelijker om de<br />
gegevens van de morgenboeken aan te vullen met die van andere fiscale bronnen waarvan<br />
Bos en Van Maanen een opsomming geven. 51<br />
Door in die trant te werken slaagde Van Kessel<br />
erin de legger van Boskoop gedeeltelijk te reconstrueren. 52<br />
Nog handmatig heeft Van Dissel<br />
de cijfers van eigen-gebruik en van pacht voor het midden van de 16e eeuw uit de meetverslagen<br />
berekend. 53<br />
Ramaer berekende met behulp van het meetverslag en de uittreksels de afslag<br />
door het Haarlemmermeer en de bewoning van kleine eilandjes in het meer. 54<br />
A.G. van<br />
der Steur transcribeerde de kaart van Warmond uit 1667 en de bijbehorende legger en voorzag<br />
deze van een commentaar en aanvullingen tot 1830. 55<br />
Goed kaartmateriaal is een grote steun bij grondonderzoek. Behalve de minuutplans die<br />
nu gepubliceerd zullen worden, bevatten atlassen van kloosters en andere instellingen kaarten<br />
van percelen. Gegevens uit dergelijke atlassen en uit 17e- en 18e-eeuwse kaarten van onder<br />
andere de verzameling van Rijnland kunnen worden samengevoegd tot overzichtskaarten,<br />
zoals Parlevliet heeft gedaan voor Katwijk en Valkenburg. 56<br />
Indices van de namen gaan de processen-verbaal van de meting van Rijnland ontsluiten<br />
voor genealogen. Een groep vrijwilligers heeft dit werk onder begeleiding van archiefambtenaren<br />
van Leiden en Rijnland bijna voltooid. Een begin is gemaakt met het indiceren van<br />
de uittreksels. 57<br />
Morgenboeken zijn een rijke bron voor de geschiedenis van het platteland. Daar ligt nog<br />
veel onontgonnen terrein, met name voor 'fundologen' (fundus = grond) om dat woord hier<br />
maar eens te introduceren.<br />
Conclusie<br />
Na onderzoek in gemeentelijke archieven en/of raadpleging van inventarissen van deze archieven<br />
moet ik tot de verdrietige conclusie komen dat de verpondingsregisters van het onbebouwde<br />
land, of liever gezegd de morgenboeken van de ambachten van Rijnland uit het prekadastrale<br />
tijdperk, grotendeels zijn weggegooid. Van het bebouwde onroerend goed resten<br />
ons meer verpondingsregisters. Samengebracht zouden zij een rijke bron hebben gevormd<br />
die ons meer inzicht had kunnen bieden over de verdeling van de belasting op onroerend<br />
goed in Rijnland tijdens de Republiek. Gelukkig bleven in het Oud Archief van Rijnland<br />
uittreksels uit de morgenboeken bewaard die het mogelijk maken de oude grondregistratie<br />
gedeeltelijk te reconstrueren.<br />
In de gemeentelijke archieven, in het Algemeen Rijksarchief en ook in het Oud Archief<br />
van Rijnland zijn wel allerlei andere stukken bewaard gebleven die op basis van de morgenboeken<br />
zijn opgesteld. Zij dienden voor de inning van de gewestelijke belasting en de omsla-<br />
50 S.J. Fockema Andreae, 'Grondeigenaars en grondgebruikers in een hoekje van <strong>Holland</strong>', Ceres en Clio, zeven variaties<br />
op het thema landbouwgeschiedenis. Agronomisch-historische bijdragen VI (Wageningen 1964).<br />
51 Bos en Van Maanen, Fiscale bronnen, 46.<br />
52 P.W.C. van Kessel, 'Boskoopse bazen, boeren en boomkwekers', Ons Voorgeslacht 48 (1993) 357-392.<br />
53 E.F. van Dissel, Verslag en mededelingen Maatschappij der Nederlandsche letterkunde 1896/1897 (Leiden) 152-154.<br />
54 J.C. Ramaer, De omvang van het Haarlemmermeer (Amsterdam 1892).<br />
55 A.G. van der Steur, Chaerte vande vrye heerlickheydl Warmondt (Alphen aan den Rijn 1985).<br />
56 D. Parlevliet, <strong>Historisch</strong>e atlas van Katwijk en Valkenburg 1825 (Katwijk 1990); idem, 1620 (Katwijk 1993).<br />
57 P.W.C. van Kessel indiceerde Boskoop en Waddinxveen, E. Hoegee-de Nobel enkele uittreksels van Wassenaar.<br />
107
De Rijnlandse morgenboeken<br />
gen van de waterschappen. Ook deze kunnen een hulpmiddel zijn om de oorspronkelijke<br />
morgenboeken te reconstrueren. Kaartmateriaal is daarbij onontbeerlijk.<br />
De morgenboeken/verpondingsregisters werden door het ambachtsbestuur samengesteld<br />
op basis van de processen-verbaal die de landmeters van hun metingen in de periode 1540/<br />
1544 maakten. De gegevens daarvan bleven allemaal bewaard, voor het merendeel in het<br />
Oud Archief van Rijnland. Gesteld mag worden dat de betrouwbaarheid van deze meetverslagen<br />
nagenoeg honderd procent is, zowel wat namen als wat maten betreft. De betrouwbaarheid<br />
van de leggers is echter veel minder. De maten van de percelen zijn slechts juist<br />
in zoverre zij gebruikt werden als quote voor de berekening van de grondlasten. Zij zijn fout<br />
als oppervlaktematen wanneer zij afwijken van het proces-verbaal van de meting, omdat zij<br />
dan niet de werkelijke oppervlakte van de percelen aangeven. De namen in de leggers moeten<br />
met reserve worden gehanteerd.<br />
Uit mijn onderzoek blijkt ook dat in de ambachten van Rijnland de omslag van het morgengeld<br />
niet gelijk was voor elke morgen, net zo min als de druk van de verponding voor<br />
elk perceel relatief gelijk was. 'Morgen morgensgelijk' is weliswaar een principe dat in zijn<br />
algemeenheid in het waterschapsrecht geldt, maar deze regel werd in Rijnland van 1550 tot<br />
1851 niet toegepast bij de heffing van het morgengeld. Vanaf 1851 werd het morgengeld geheven<br />
op basis van het rijkskadaster dat in 1832 van kracht was geworden, en gold het 'morgen<br />
morgensgelijk' ook voor de aanslagen van het Rijnlands morgengeld.<br />
108
Bijlage 1<br />
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Bladzijde uit de legger van de verpondingen volgens het redres van 1603. Het schutblad van de legger<br />
vermeldt: 'legger van de metinge in Wassenaer ende Zuytwijck no 2 out'. De omschrijving van dit elfde<br />
bon is overgenomen uit het proces-verbaal van de meting van Pieter Sluyter, gedateerd 15 april 1544.<br />
Het vruchtbare deel van de percelen werd aangeslagen voor ƒ2.2.0 per morgen, het uitgeveende deel<br />
voor 15 stuiver per morgen. Samen brachten zij ƒ99.0.11 op (ƒ 1 = 20 stuivers; 1 stuiver = 16 penningen).<br />
Oud Archief van de gemeente Wassenaar, inv.nr 109 fol. 64.<br />
De Lageveen Hyer naer volcht die Lageveen die al uuytgegeven es in erfpacht ende is<br />
leggende tusschen die scheyde van<br />
Het elfde bon Voorschooten ende die Veensche Wateringe<br />
die begonnen es te meeten van de Zijde af voortgaende naer die Papewech<br />
toe als hyer nae volcht<br />
1.<br />
de morgen Cornelis Pieters zoon ende Jacob<br />
tot ƒ2.2.0 Arijens zoon bruycken van Cornelis<br />
Corn. ƒ6.6.0 Duyst cum sociis 6 morgen<br />
Jacob ƒ6.6.0 Compt aen geit ƒ 12.12.0<br />
hyervan getrocken<br />
18 m. tot ƒ2.2.0<br />
de reste tot 15st<br />
Pieter Cornelis zoon Claes Pietersz.<br />
ende Maritgen Cornelisdr sijn bruyckers<br />
ende eygenaers<br />
30 morgen 2 hond 52 roe<br />
Pieter ƒ23.11.2 [doorgehaald]<br />
Claes ƒ11.15.9<br />
Compt aen geit ƒ47.2.4<br />
Maritgen ƒ11.15.9<br />
In de plaets van Pietere Aryen<br />
Aryenss. Man ƒ 23.11.2 actum den 6enjulii 1624, in de plaets van Aryen Aryenss. Aryen Dirxss Sijde-<br />
man actum den 7en april 1633<br />
Nu doctor de Reeck de helft van ƒ47.2.4 is ƒ23.11.2<br />
hyervan getrocken Cornelis Thonis zoon cum sociis bruycken<br />
17/ 2m. tot ƒ2.2.0 van Aryen Thonis zoon cum sociis<br />
de reste tot 15st<br />
Aryen Pieterss. ƒ 5. 7.8<br />
20 M> morgen 2 hond 59 roe<br />
Aryen Thoniss. ƒ12. 2.8<br />
Compt aen geit ƒ39.6.7<br />
Cornelis ƒ12.14.1<br />
Huych ƒ 9. 2.6<br />
bleif van Huych sijn portie ƒ33 15en mey 1614<br />
Summa Lateris ƒ99.0.11<br />
Inde plaets van Aryen Pieterss. Pieter Claess.in den Haeche ƒ5.5<br />
ende Blaeserus Leenderts ƒ0.2.8<br />
In de plaets van Huych Teuniss. Evert Gerritss.Hammerlaen het jaer 1624 tot zijn lasten; nu docter<br />
de Reeck uyt dese somme van 39.6.7 de somme van ƒ 14.15.2<br />
De Reeck 12 morgen 50 roe, Teunis Aryenss. 5 morgen 2 hond 9 roe ende Evert Gerritss. 3 morgen<br />
3 hond<br />
109
De Rijnlandse morgenboeken<br />
Bijlage 2<br />
In het Oud Archief van Rijnland zijn van onderstaande ambachten (en dorpen) uittreksels van morgenboeken<br />
aanwezig. De reeksen zijn niet compleet; de jaartallen geven het schrikkeljaar aan waarin<br />
voor het eerst en waarin voor het laatst een exemplaar is ingeleverd. De onderstreepte jaartallen geven<br />
aan dat het stuk een proces-verbaal van een landmeter is.<br />
Aalsmeer 1543, 1550, 1580-1832<br />
(ter) Aar 1543 1564-1836<br />
Aarlanderveen 1540 1564-1836<br />
Alkemade 1544, 1565, 1568-1832<br />
Alphen 1541 1564-1824<br />
Bennebrock 1544 1600-1820<br />
Bcnthorn 1664-1680<br />
Benthuizen 1543 1620-1832<br />
Bloemendaal 1544 1584-1824<br />
Boekhorst 1688-1848<br />
Boskoop 1543 1564-1820<br />
Burggravenveen 1543<br />
Esselijkerwoude 1544 1564-1836<br />
Haarlem (parochie) 1544 1584<br />
Haarlemmerliede 1544 1584-1828<br />
Hazerswoude 1544 1588-1840<br />
Heemstede 1544 1600-1824<br />
Hillegom 1544 1564-1820<br />
Hoogmade 1543 1704-1828<br />
Katwijk 1544 1568-1832<br />
Koudekerk 1544 1564-1852<br />
Leiderdorp 1543 1568-1840<br />
Leimuiden 1543 1565-1808<br />
Lisse 1544 1564-1848<br />
Middelburg 1544 1596-1836<br />
Nieuwerkerk 1544 1605-1808<br />
Noordwijk en Noordwijkerhout 1542 1564-1840<br />
Oegstgeest 1544 1580-1824<br />
Oudshoorn 1541 1564-1828<br />
Raasdorp 1544 1550-1676<br />
Randenburg 1543 1596-1836<br />
Reeuwijk 1544 1596-1844<br />
Reyerskoop 1544 1596-1804<br />
Rietwijk + Rietwijkeroord 1604-1820<br />
Rijnsaterwoude 1543 1580-1828<br />
Rijnsburg 1543 1580-1828<br />
Sassenheim 1544 1564-1848<br />
Schoot 1543 1564-1668<br />
Schoten 1544 1600-1824<br />
Stompwijk 1542 1564-1836<br />
Valkenburg 1544 1568-1832<br />
Vennep ' 1544 1564-1836<br />
Veur (1544)' 1612-1844<br />
Voorhout 1544 1564-1836<br />
Voorschoten (1544) 2<br />
1612-1844<br />
110
Vriesekoop 1544 1564-1808<br />
Vijfhuizen 1612-1824<br />
Waddinxveen-Noord 1543 1564-1832<br />
Waddinxveen-Zuid c. 1650<br />
Warmond 1544 1564-1848<br />
Wassenaar 1544 1564-1848<br />
Zegwaard 1543 1564-1820<br />
Zilk (1543) 3<br />
1644-1840<br />
Zoetermeer (1544)* 1568-1848<br />
Zoeterwoude 1542 1564-1844<br />
Zuidwijk (Boskoop) 1543 1564-1836<br />
Zuidwijk (Wassenaar) 1544 1564-1848<br />
Zuidschalkwijk 1544(?) 1612-1824<br />
Zwammerdam (zie de 'ingenomen' Dam- of Binnenpolder)<br />
Dijkplichtige ambachten:<br />
Hofambacht<br />
Houtrijk + Pol.<br />
Osdorp<br />
Sloten en Sloterdijk<br />
Spaarndam<br />
Spaarnwoude<br />
Ingenomen landen:<br />
1558 1602-1828<br />
1558, 1585, 1640-1688<br />
1558 1628<br />
1558, 1601, 1612,1672<br />
1648-1824<br />
1558 1600-1828<br />
Cattenbroek 1564 1600-1848<br />
Dam-of Binnenpolder 1608-1844<br />
Den Engh 1600-1848<br />
Rappijnen 1564 1600-1848<br />
Schagen 1600-1848<br />
Waarder Oost 1608-1828<br />
Waarder West 1604-1828<br />
IJsselveld 1564 1600-1848<br />
Pold. Zuidzijde en Weypoort 1580-1828<br />
De Rijnlandse morgenboeken<br />
1 Gemeentearchief Leiden (GAL), Secr. Arch. II inv.nr 5809, Authentiek afschrift door Jan van Hout van 1592.<br />
2 Zie noot 1.<br />
3 GAL, Secr. Arch. I inv.nr 1320.<br />
4 Gemeentearchief Zoetermeer, inv.nr 261.<br />
111
M.R. de Vrij<br />
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
in het Museum mr. Simon van Gijn in Dordrecht<br />
Stoffige depots waar kunstwerken al decennia lang een schemerig bestaan leiden zullen voor<br />
iedere oprechte liefhebber van kunst een gruwel zijn. De voorwerpen die het ongeluk hebben<br />
naar een dergelijke plaats te worden verbannen, hebben in de regel weinig kans ooit nog aan<br />
de volstrekte anonimiteit te worden onttrokken. Vaak leidt een onkundige catalogisering of<br />
een onkundige wijze van opslag tot het zoekraken of zelfs tot de uiteindelijke desintegratie<br />
van het object.<br />
Toch zit er ook een aardige kant aan dergelijke opslagruimtes. De onderzoeker die de<br />
moeite neemt er eens serieus rond te kijken, kan soms verrassende ontdekkingen doen. Zo<br />
leidde een verkenningstocht op de zolder van het Museum mr. Simon van Gijn in Dordrecht,<br />
door de auteur van dit artikel in januari 1991 ondernomen met het oogmerk de daar<br />
aanwezige bestanden te inventariseren, tot de herontdekking van een complete verzameling<br />
van maarliefst honderdvijftig 17e- en 18e-eeuwse schilderijen waarvan het grootste deel wegens<br />
plaatsgebrek nog nooit aan het publiek was getoond. Hieronder bevonden zich schilderijen<br />
van meesters met klinkende namen zoals Van Miereveld, Sorgh en Van Ravesteyn. Eén<br />
van de interessantste herontdekkingen was een serie van achttien portretten die samen deel<br />
uitmaakten van een zogenaamde Ahnengalerie, ofwel een serie voorouderportretten.<br />
De achttien portretten, waarvan er dertien op paneel en vijf op doek zijn geschilderd, stellen<br />
leden van de familie Van Bleyenburgh voor, een Dordtse familie waarvan een groot aantal<br />
leden in de 17e eeuw prominente posities in het stadsbestuur bekleedde. Veertien van de<br />
achttien portretten kunnen met zekerheid worden gedateerd in het midden van de 17e eeuw.<br />
De overige vier zijn latere aanvullingen op de serie: twee echtparen lieten hun portretten<br />
in respectievelijk de jaren zeventig van de 17e eeuw en in het jaar 1702 schilderen.<br />
Van de veertien portretten uit het midden van de 17e eeuw zijn er elf waarschijnlijk van<br />
de hand van eenzelfde, niet met name bekende kunstenaar. De overige drie zijn van de hand<br />
van Michiel van Miereveld, Cornelis Jonson van Ceulen en Adriaen Hanneman. De aanvullingen<br />
zijn van respectievelijk Sebastiaen Mutsaert en Aert de Gelder.<br />
Door vererving kwam de Ahnengalerie waarschijnlijk in de jaren dertig van de 19e eeuw<br />
in het bezit van de familie Collot d'Escury in Den Haag die de serie van 1901 tot 1919 in<br />
bruikleen gaf aan het Rijksmuseum te Amsterdam. In 1952 werden de portretten in bruikleen<br />
afgestaan aan het Museum mr. Simon van Gijn in Dordrecht, waar wegens ruimtegebrek<br />
slechts één portret permanent kon worden getoond. Sinds de bovengenoemde herontdekking<br />
van de overige portretten in 1991 wordt de serie echter integraal tentoongesteld in<br />
een van de zalen van het museum. 1<br />
De kunstzinnige kwaliteiten van de schilderijen komen op het tweede plan. Enkele portretten<br />
zijn buitengewoon goed, andere daarentegen zijn niet meer dan middelmatige produkten<br />
van weinig belangwekkende kunstenaars. De ware betekenis van de serie ligt besloten<br />
in het feit dat het hier de meest complete 17e-eeuwse Ahnengalerie betreft die in ons land<br />
bewaard is gebleven.<br />
De opdrachtgever van een Ahnengalerie liet zijn voorouders vanaf de stamouders in beeld<br />
1 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437.<br />
112
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 1. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 2. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Cornelis van Blyenburgh. Olieverf op paneel, 69 x 58 Cathanna Schoyte. Olieverf op paneel, 69 x 58 cm.<br />
cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />
(inv.nr 2241). 2242V ^<br />
Afb. 4. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Adriaen van Bleyenburgh I. Olieverf op paneel,<br />
69x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor<br />
drecht (inv.nr 2243).<br />
113
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
brengen in hetzelfde formaat en vergelijkbare stijl als hij zichzelf liet portretteren. Het gebruik<br />
dateert al uit de middeleeuwen toen vorsten in hun paleizen een Anhengallerie lieten<br />
aanbrengen. Het doel van een dergelijke serie was impliciet het legitimeren van de koninklijke<br />
macht. Niet zelden bleek dat in zo'n geval de stamboom teruggevoerd kon worden tot goden<br />
als Zeus of Jupiter, of kwamen er historische figuren als Julius Caesar of Karei de Grote<br />
in de stamboom voor. 2<br />
In de 17e eeuw namen de <strong>Holland</strong>se patriciërs dit gebruik over, maar zij brachten hun<br />
wensen in overeenstemming met de in die tijd en in een burgerlijk milieu geldende normen.<br />
Een 17e-eeuwse Ahnengalerie met Mars en Venus als stamouders zal men in de Nederlanden<br />
dus niet snel tegenkomen, maar als men illustere voorouders had dan werden deze zeker<br />
nadrukkelijk in beeld gebracht.<br />
Door vererving vielen de meeste series op den duur uiteen. Op slot Zuylen, het kasteel<br />
Duyvenvoorde en in het museum Van Loon in Amsterdam bevinden zich grotere of kleinere<br />
delen van Ahnengaleries. Geen enkele collectie kan zich er echter op beroepen een complete<br />
serie in bezit te hebben. In de Dordtse serie zijn van vrijwel iedere generatie de portretten<br />
van de stamouders bewaard gebleven. Daardoor geeft zij als enige een goed beeld van hoe<br />
een Ahnengalerie er ongeveer uit gezien moet hebben.<br />
De portretten van de eerste vijf generaties Van Bleyenburgh zijn waarschijnlijk alle door een<br />
onbekend gebleven kunstenaar omstreeks 1650 vervaardigd. 3<br />
De serie begint met de portretten van de stamouders van de familie Cornelis Van Bleyenburgh<br />
(ca 1450-1521) en zijn echtgenote Catharina Schoyte (overleden 1487) (alb. 1 en 2).<br />
Cornelis van Bleyenburgh was ondermeer regimentscommandant in het leger dat in 1473<br />
door Karei de Stoute tegen het hertogdom Gelre werd uitgestuurd teneinde dit gebied gewapenderhand<br />
binnen de Bourgondische invloedssfeer te brengen. Ook speelde hij een leidende<br />
rol in de binnenlandse strijd die volgde op de dood van Karei de Stoute in 1477, waarbij<br />
vele steden en ook het hertogdom Gelre (in 1491) zich weer onafhankelijk verklaarden van<br />
Bourgondië. Van Bleyenburgh veroverde onder andëre de stad Nieuwpoort en was aanvoerder<br />
bij de slag op de Lek in 1489. Deze slag volgde op een poging om het door Maximiliaan<br />
van Oostenrijk belegerde Rotterdam dat zich recentelijk onafhankelijk van het Bourgondische<br />
Rijk had verklaard, over de rivier de Lek te bevoorraden. De Rotterdamse vloot onder<br />
leiding van Jan van Naaldwijk werd door de troepen van Cornelis van Bleyenburgh verpletterend<br />
verslagen.<br />
Catharina Schoyte stamde uit een voornaam Dordts geslacht. Voor de portretten van het<br />
echtpaar baseerde de kunstenaar zich op een groot 16e-eeuws schilderij in de stijl van Lucas<br />
van Leyden, waarop een kaartspelend paar en een nar zijn afgebeeld. Het is bekend dat dit<br />
schilderij zich al in de 17e eeuw in het bezit van de familie Van Bleyenburgh bevond, waar<br />
het blijkbaar doorging voor een portret van de stamouders. In de 17e eeuw werden de familiewapens<br />
toegevoegd boven de hoofden van de kaartspelers. Ook werd in dezelfde periode<br />
de volgende tekst aangebracht: 'Dit is Cornelis van Blyenburgh overste in den Oorlog van<br />
2 G. Bazin, The museum age, p. 65. Een min of meer compleet bewaard gebleven Ahnengalerie is aanwezig op<br />
het kasteel Fontainebleau. Deze serie werd vervaardigd in opdracht van Frans I.<br />
3 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437. In 1986 in het Rijksmuseum te Amsterdam uitgevoerd<br />
technisch onderzoek heeft uitgewezen dat in ieder geval de portretten van de eerste drie generaties in het midden<br />
van de 17e eeuw zijn vervaardigd. Voor de portretten van de daarop volgende twee generaties, die van dezelfde<br />
hand stammen, kan vermoedelijk dezelfde datering worden aangehouden.<br />
114
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 5. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 6. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Hyman van Bleyenburgh. Olieverf op paneel, 69x58 Camelia van Droogendijk. Olieverf op paneel,<br />
cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht 69x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor-<br />
(inv.nr 2244). drecht (inv.nr 2245).<br />
<strong>Holland</strong> tegens Gelderland ... was getrouwd met jonkvrouwe Catharina Schojts ...'. 4<br />
Een 19e-eeuwse kopie van dit schilderij bevindt zich in het Museum mr. Simon van Gijn<br />
(afb. 3).<br />
Het is overigens verbazingwekkend dat de opdrachtgever in het kaartspelende paar de<br />
portretten van zijn stamouders heeft willen zien. Waarschijnlijk werden de negatieve connotaties<br />
van de voorstelling, die een hekeling van het kaartspel en impliciet onzedelijk gedrag<br />
verbeeldt, al in de 17e eeuw niet meer begrepen.<br />
Voor het portret van de zoon van Cornelis van Bleyenburgh en Catharina Schoyte, Adriaen<br />
van Blyenburgh I (1485-1510) kon de kunstenaar gebruik maken van een contemporain portret<br />
(afb.4). Het schilderij waarop het portret in de Ahnengalerie is gebaseerd toonde Adriaen<br />
van Blyenburgh in zijn functie van schepen van de stad Dordrecht, gezeten aan een tafel met<br />
een briefin de rechterhand. Het oorspronkelijke schilderij van een onbekende maker was 1515<br />
gedateerd en moet dus als een postuum portret worden beschouwd. Tot 1945 bevond het zich<br />
in de collectie Bergeron in Den Haag. Na deze datum ontbreekt echter ieder spoor. 5<br />
4 School van Lucas van Leyden, Kaartspelers. Olieverf op paneel, 89 x 104 cm. Collectie Th. Collot d'Escury, Parijs.<br />
Hoewel het schilderij in geen enkele officiële catalogus van het werk van Van Leyden voorkomt, draagt<br />
het alle kenmerken van zijn stijl. De bedoelde kopie naar het aan Van Leyden toegeschreven schilderij werd<br />
geschilderd door de 19e-eeuwse amateur Duncan Macalester. De kopie volgt het origineel getrouw, zowel wat<br />
betreft de in de 17e eeuw aangebrachte wapenschilden als de tekst.<br />
5 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437. Formele gegevens over het schilderij in Den Haag ontbre<br />
ken.<br />
115
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 7. Jan Doudijn, De brand van de Nieuwe of St. -Nicolaaskerk te Dordrecht. Olieverf op doek,<br />
96,5x133,5 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 1404).<br />
Een vrouwelijk pendant van het portret van Adriaen van Blyenburgh is niet bekend. Het<br />
portret van zijn echtgenote Clara Wycher, van wie verder geen biografische gegevens bekend<br />
zijn, heeft ongetwijfeld ook deel uitgemaakt van de Ahnengalerie. Het is het eerste schilderij<br />
van de serie dat met zekerheid ontbreekt.<br />
De portretten van de volgende generatie zijn wel bewaard gebleven. Zowel de oudste zoon<br />
van Adriaen van Blyenburgh, Hyman als diens jongere broer Adriaen II zijn met hun echtgenotes<br />
in de Ahnengalerie opgenomen.<br />
Hyman van Bleyenburgh (1509-1579) was waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong> en werd<br />
in 1549 benoemd tot burgemeester van Dordrecht (afb. 5). Het portret van Hyman draagt<br />
op de achterzijde het opschrift 'Porbus.Pinx'. Aldus wordt de suggestie gewekt dat het hier<br />
om een werk van de bekende Brugse portrettist Pieter Pourbus (1523-1584) zou gaan. Het<br />
portret van Cornelia van Droogendijk, de vrouw van Hyman van Blyenburgh, draagt op<br />
de achterzijde een variant van het opschrift, namelijk 'Po(rbus pinx:)' (afb. 6).<br />
In beide gevallen gaat het echter zeker niet om werk van Pieter Pourbus. De gelikte trant,<br />
waarin beide werken zijn uitgevoerd, doet vermoeden dat het hier om kopieën gaat. De ondertekening,<br />
die in het portret van Cornelia van Droogendijk op enkele plaatsen zichtbaar<br />
is, laat zien dat de schilder tijdens het werken geen veranderingen aanbracht, een werkwijze<br />
die wijst in de richting van een kopie.<br />
Het is overigens niet uitgesloten dat de originelen wel van de hand van Pieter Pourbus<br />
waren. Stilistisch vertonen de portretten verwantschap met zijn werk. Toch kunnen ze niet<br />
met zekerheid aan Pourbus-worden toegeschreven omdat de originelen niet bekend zijn. Het<br />
feit dat het echtpaar Van Blyenburgh geen aanwijsbare band had met Brugge, en het feit<br />
dat de stijl van Pieter Pourbus door heel wat van zijn tijdgenoten werd geïmiteerd, lijken<br />
voldoende om enige reserve te betrachten. De originele portretten van Hymans' jongere<br />
116
Afb. 8. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Adriaen van Bleyenburgh II. Olieverf op paneel,<br />
69x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor<br />
drecht (inv.nr 2246).<br />
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 9. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Clara Bogaert. Olieverf op paneel, 69 x 58 cm. Mu<br />
seum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />
2247).<br />
Afb. 10. Anoniem, midden 17e eeuw, Altaarstuk van de familie Van Bleyenburgh, zijluiken. Olieverf op<br />
paneel, elk 98x34,5 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2262).<br />
117
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
broer Adriaen van Blyenburgh II en zijn vrouw Clara Bogaert zijn wel bekend.<br />
Net als zijn broer was Adriaen van Blyenburgh II waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong>.<br />
Daarnaast was hij van 1549 tot 1571 in functie als schout van de stad Dordrecht. In die hoeda<br />
nigheid komt hij ook voor op het bekende schilderij 'De brand van de Nieuwe Kerk te Dor<br />
drecht' van Jan Doudijn (afb. 7). Op dit schilderij bevindt Van Blyenburgh zich te midden<br />
van de groep waterdragende monniken, rechts. Hij is herkenbaar aan de met luipaardvel<br />
afgezoomde mantel. Het portret dat werd vervaardigd voor de Ahnengalerie toont Adriaen<br />
van Blyenburgh in dezelfde houding gekleed in dezelfde mantel (afb. 8).<br />
De lijst van het schilderij van Doudijn bevat een vierregelig vers dat als volgt luidt:<br />
Twas op daCh na Angnieten daCh<br />
Vandat Iaer staet hier gefChreVen<br />
Men de nieuW KerCk Verbranden saCh<br />
Was 't Vier groot seer stiif verheVen<br />
De kapitalen, op de lijst in rood aangebracht, vormen tezamen het jaartal 1567 wat, rekening<br />
houdend met de in die tijd gehanteerde paasstijl, op 1568 neerkomt. De brand van de kerk<br />
vond op 19 januari van dat jaar plaats en het schilderij is vermoedelijk nog in hetzelfde jaar<br />
ontstaan, waarschijnlijk zelfs in opdracht van Adriaen van Blyenburgh. Het schilderij van<br />
Jan Doudijn bevond zich met zekerheid in de 17e eeuw in het bezit van de familie Van Blyen<br />
burgh. Het lijkt dan ook aannemelijk dat het portret van Van Blyenburgh direct aan het por<br />
tret in het schilderij van Doudijn is ontleend. 6<br />
Het portret van Clara Bogaert lijkt te zijn gebaseerd op het portret dat voorkomt op de<br />
rechtervleugel van het zogenaamde huisaltaar van de familie Van Blyenburgh dat zich ook<br />
in de collectie van het Museum van Gijn bevindt (afb. 9 en 10). Afgaande op de kleding moet<br />
het altaar in de late jaren vijftig of vroege jaren zestig van de 16e eeuw worden gedateerd.<br />
De dood van Clara Bogaert in 1560 moet hier als terminus ante quem worden gehanteerd.<br />
En aangezien het portret van Adriaen van Blyenburgh II zeker niet op het portret in het al<br />
taar is gebaseerd, ligt er tussen de originelen waarnaar beide portretten zijn vervaardigd een<br />
tijdsverschil van ongeveer zeventien jaar. Het lijkt aldus uitgesloten dat de portretten van<br />
Adriaen van Blyenburgh en Clara Bogaert in de Ahnengalerie vervaardigd zouden zijn naar<br />
twee onbekend gebleven pendanten.<br />
De volgende generatie wordt vertegenwoordigd door de portretten van Adriaen van Blyen<br />
burgh III (1532-1582), de oudste zoon van Adriaen van Blyenburgh II en Clara Bogaert, en<br />
zijn echtgenote Catharina Cool (1537-1620) (afb. 11 en 12). Net als zijn vader en oom was<br />
Adriaen van Blyenburgh waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong>. Daarnaast was hij comman<br />
deur-generaal van de krijgsmacht der Nederlanden en was hij als geheimraad in dienst bij<br />
Willem van Oranje. Zijn portret draagt op de achterzijde het opschrift 'Miereveld Pinx:'.<br />
Op het portret lijkt Van Blyenburgh ten hoogste veertig jaar oud, wat zou betekenen dat<br />
het schilderij omstreeks 1570 is ontstaan. De Delftse portrettist Michiel van Miereveld<br />
6 Tot 1840 was het schilderij in het bezit van de familie Van Bleyenburgh. In dat jaar werd het geërfd door jonkheer<br />
J.D. Quarles van Ufford enJ.W.A. baron Collot d'Escury, die het op 15 juni van dat jaar aan de stad Dordrecht<br />
schonken. Tot 1972 heeft het schilderij op het stadhuis gehangen. In dat jaar is het overgebracht naar<br />
het Museum mr. Simon van Gijn in ruil voor een 17e-eeuwse kopie van het schilderij uit de collectie van het<br />
11!',
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 11. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 12. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Adriaen van Bleyenburgh III. Olieverf op paneel, Catharina Cool. Olieverf op paneel, 69x58. Mu-<br />
68x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor- seum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />
drecht (inv.nr 2248). 2249).<br />
Afb. 13. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 14. Jan van Ravesteyn, Portret van Adriaen<br />
Maria Carré. Olieverf op paneel, 69 x 58. Museum v a n Bleyenburgh IV. Olieverf op paneel, 69 X 58 cm.<br />
mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2250). Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />
2251).<br />
119
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
(1567-1641) kan niet de maker van het portret zijn. Bovendien heeft het portret, evenals dat<br />
van zijn echtgenote dat het misleidende opschrift 'Porbus Pinx:' op de achterzijde draagt,<br />
alle kenmerken van een kopie. De uitvoering is glad en er zijn geen sporen van retouches<br />
te vinden.<br />
Stilistisch staan de beide portretten dicht bij het werk van Adriaen Key (1544-1589), een<br />
uit Antwerpen afkomstig maar vooral in de Nederlanden actief portrettist. Key had een zeer<br />
omvangrijk atelier dat een al even omvangrijke cliëntele van portretten in zijn stijl moest<br />
voorzien. Het is niet uitgesloten dat de originelen van beide portretten uit zijn atelier afkomstig<br />
waren. Helaas zijn deze niet bekend.<br />
Van de volgende generatie Van Blyenburgh is slechts het portret van Maria Carré bewaard<br />
gebleven (afb. 13). Van haar zijn geen andere gegevens bekend dan dat zij de echtgenote was<br />
van de tweede zoon van Adriaen van Blyenburgh III, Jacob van Blyenburgh. Jacob van Blyenburgh<br />
(1562-1609) was schepen van de stad Dordrecht. Ongetwijfeld maakte ook zijn portret<br />
oorspronkelijk deel uit van de serie.<br />
De tot nu toe besproken portretten waren alle het werk van dezelfde kunstenaar die deze<br />
waarschijnlijk omstreeks het midden van de 17e eeuw vervaardigde.<br />
Het portret van Adriaen van Blyenburgh IV (1589-1630), de zoon van Jacob van Blyenburgh,<br />
wordt echter van oudsher, en waarschijnlijk terecht, toegeschreven aan de Haagse<br />
portretschilder jan van Ravesteyn (ca 1570-1657) (afb. 14). 7<br />
Van Blyenburgh was net als zijn<br />
overgrootvader en grootvader in functie als waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong>. Ook was<br />
hij gedurende het laatste decennium van zijn leven in dienst als schout van de stad Dordrecht.<br />
De ketting - mogelijk een schoutsketen - om het wapenschild boven de geportretteerde<br />
zou een verwijzing kunnen zijn naar zijn ambt. Ook het door Van Blyenburgh gedragen<br />
ordeteken zal een verwijzing zijn naar één van zijn ambten. Helaas kon het niet worden<br />
geïdentif icee rd.<br />
Gezien de middelbare leeftijd van de geportretteerde en de platte kraag die omstreeks<br />
1630 in de mode kwam, lijkt het schilderij dus rond 1630 gemaakt te zijn.<br />
Het portret van de Dordtse burgemeestersdochter Carolina van Beveren (1589-1625), de<br />
eerste echtgenote van Van Blyenburgh, is kennelijk als pendant van het portret van Van Ravesteyn<br />
bedoeld (afb. 15). Het portret van Carolina van Beveren is echter zeker niet van de<br />
hand van Van Ravesteyn en stamt ook niet uit dezelfde periode als het portret van Adriaen<br />
van Blyenburgh IV. Afgaande op de gladde en ongeïnspireerde uitvoering ervan lijkt ook<br />
dit schilderij een kopie te zijn; waarschijnlijk stamt het van dezelfde kunstenaar die de oudere<br />
generaties Van Blyenburgh in beeld bracht. Het portret draagt de datering 'An[n]o 1612',<br />
wat waarschijnlijk de ontstaansdatum van het origineel is. Het origineel kan overigens heel<br />
goed een schilderij van Van Ravesteyn geweest zijn, want van zijn hand zijn vele vergelijkbare<br />
portretten bekend. Door het tijdsverschil van achttien jaar tussen de portretten van het<br />
echtpaar is het de vraag of ze oorspronkelijk als pendanten bedoeld zijn geweest.<br />
De portretten van de jongere generaties van de familie zijn door verschillende kunstenaars<br />
gemaakt. Bovendien wekken deze portretten de indruk direct naar model te zijn vervaardigd.<br />
7 Archief'Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437. Dit wordt onder meer meegedeeld door prof.dr J.G van<br />
Gelder in een brief van 7 februari 1953 aan de museumdirectie.<br />
120
Afb. 15. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />
Carolina van Beveren. Olieverf op paneel, 68,5x59<br />
cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht<br />
(inv.nr 2252).<br />
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 16. Cornelis Jonson van Ceulen, Portret van<br />
Adriaen van Bleyenburgh V. Olieverf op doek, 71 x 62<br />
cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht<br />
(inv.nr 2254).<br />
Afb. 17. Adriaen Hanneman, Portret van Levina<br />
de Vriese. Olieverf op paneel, 69 x 59 cm. Museum<br />
mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2255).<br />
121
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Zo is de zoon van Adriaen van Blyenburgh IV en Carolina van Beveren, eveneens Adriaen<br />
geheten, geportretteerd door de vermaarde Haagse portretschilder Cornelis Jonson van<br />
Ceulen (1593-1661/62) (afb. 16). Adriaen van Blyenburgh V (1616-1682) behoorde tot de aanzienlijkste<br />
burgers van de stad Dordrecht en bekleedde gedurende zijn leven tal van belangrijke<br />
ambten. Hij werd drie maal benoemd tot burgemeester. Ook was hij waardijn van de<br />
Munt van <strong>Holland</strong> en lid van de Raad van State en van de Staten van <strong>Holland</strong> en West-Friesland.<br />
8<br />
Geen wonder dat hij zijn portret liet schilderen door een in die tijd modieus en duur<br />
portrettist. Linksboven draagt het schilderij de signatuur 'Cornelius Jonson v. Ceulen fecit<br />
1654'.<br />
Het portret van Van Blyenburghs echtgenote Levina de Vriese (1625-?) werd geschilderd<br />
door de in zijn tijd niet minder vermaarde en minstens zo dure Haagse portrettist Adriaen<br />
Hanneman (ca 1601-1671) (afb. 17). Hoewel O. ter Kuile eens zijn twijfels over de eigenhandigheid<br />
van het schilderij heeft uitgesproken, zonder deze overigens te preciseren, lijkt er<br />
geen reden om aan te nemen dat het werk niet van Hanneman zou zijn. In ieder geval draagt<br />
het alle kenmerken van zijn stijl, waarbij vooral de vlotte toets en de grijsblauwe aanzet van<br />
de schaduwpartijen de toeschrijving aan Hanneman kracht bijzetten. Het schilderij is linksonder<br />
'An[n]o 1653' gedateerd en is dus een jaar eerder ontstaan dan het portret van Adriaen<br />
van Blyenburgh V.<br />
Het was niet gebruikelijk dat portretten die als pendanten zijn bedoeld, door twee verschillende<br />
kunstenaars werden vervaardigd. Bovendien werd het portret van Adriaen van Blyenburgh<br />
V uitgevoerd op doek en dat van Levina de Vriese op paneel. Waarschijnlijk werden<br />
de opdrachten dan ook niet gelijktijdig verleend, maar liet Van Blyenburgh zijn portret<br />
schilderen als aanvulling op het reeds bestaande portret van Levina, mogelijk ter gelegenheid<br />
van hun huwelijk dat in 1654 plaatsvond.<br />
Aangezien de portretten van de oudere generaties Van Blyenburgh ook in het midden van<br />
de 17e eeuw gedateerd moeten worden, zou men kunnen veronderstellen dat het ontstaan<br />
van de serie in ieder geval iets met het echtpaar Van Blyenburgh-de Vriese te maken heeft.<br />
Het lijkt mogelijk dat zij de serie bestelden of cadeau kregen ter gelegenheid van hun huwelijk<br />
zoals dat in de 17e eeuw wel gebruikelijk was. 9<br />
Het enige probleem bij deze veronderstelling<br />
is het portret van Adriaen van Blyenburgh IV door Van Ravesteyn dat ongeveer twintig<br />
jaar ouder is dan de overige portretten. Het zou in dit geval kunnen gaan om een postuum<br />
portret. Van Ravesteyn leefde tot 1657 en bleef tot zijn dood in dezelfde stijl werken. Hij zou<br />
het portret van Ardriaen van Blyenburgh IV in een ouderwetse stijl hebben kunnen vervaardigen<br />
ter gelegenheid van het huwelijk. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat men bij gelegenheid<br />
alle voorouderportretten zou hebben laten vervaardigen door één kunstenaar met<br />
uitzondering van het portret van Adriaen van Blyenburgh IV.<br />
Samenvattend lijkt de meest aannemelijke hypothese voor het ontstaan van de Ahnengalerie<br />
van het geslacht Van Blyenburgh de volgende: het echtpaar Van Blyenburgh-de Vriese<br />
bestelde zijn eigen portretten als aanvulling op het reeds bestaande portret van Van Ravesteyn.<br />
Vervolgens vatten zij het idee op om de serie met portretten van de voorouders aan<br />
te vullen, waarbij zij de gehele opdracht aan een kunstenaar verstrekten. Dat deze opdracht<br />
niet aan Van Ravesteyn gegeven werd, zou alleen al door zijn hoge leeftijd - ten tijde van<br />
8 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437.<br />
9 B. Hinz, 'Das Familienbild des Jan Miense Molenaar in Haarlem', in: Stadel Jahrbuch (1973) 211.<br />
122
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
Afb. 18. Anoniem, eind 17e eeuw, Portret van Afb. 19. Anoniem, eind 17e eeuw, Portret van<br />
Adriaen van Bleyenburgh VI. Olieverf op doek, Elisabeth Droste. Olieverf op doek, 69 x 61 cm. Mu-<br />
69 x 61. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht seum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />
(inv.nr 2256). 2257).<br />
Afb. 20. Aert de Gelder, Portret vanjohan van den Afb. 21. Aert de Gelder, Portret van Charlotte van<br />
Burgh. Olieverf op doek, 68x59 cm. Museum mr. Bleyenburgh. Olieverf op doek, 68x59 cm. Mu-<br />
Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2259). scum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />
2258).<br />
123
De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />
het huwelijk van Adriaen van Blyenburgh en Carolina de Vriese in 1654 liep Van Ravesteyn<br />
al tegen de 90! - te verklaren zijn.<br />
Nog twee generaties Van Blyenburgh breidden nadien de serie uit met hun portretten.<br />
Behalve het formaat hebben deze schilderijen echter weinig meer gemeen met de portretten<br />
van de oorspronkelijke serie. De schilderijen zijn alle op doek geschilderd en de figuren staan<br />
anders in het vlak dan de geportretteerden op de oudere schilderijen.<br />
Allereerst zijn het de portretten van Adriaen van Blyenburgh VI (1647-1682) en zijn<br />
vrouw Elisabeth Droste (afb. 18 en 19). Adriaen van Blyenburgh VI, de zoon van het echt<br />
paar Van Blyenburgh-de Vriese, was penningmeester in het bestuur van de Alblasserwaard<br />
en ontvanger van de gemeentebelastingen over het district Kemperland en de meierei van<br />
's-Hertogenbosch.<br />
Stilistisch vertonen beide portretten enige verwantschap met enkele in 1981 in Dordrecht<br />
geveilde portretten die werden toegeschreven aan de Dordtse portretschilder Sebastiaen<br />
Mutsaert (overleden 1694). Het beeld dat men van de produktie van deze kunstenaar heeft,<br />
is echter te onvolledig om de portretten zonder meer als werk van zijn hand te accepteren.<br />
Wel kunnen de portretten op grond van de kleding met zekerheid in de vroege jaren zeven<br />
tig van de 17e eeuw worden gedateerd.<br />
De serie wordt ten slotte afgesloten door twee magistrale portretten van Johan van den<br />
Burch en zijn vrouw Charlotte van Blyenburgh door Aert de Gelder (1645-1727), één van<br />
de belangrijkste Noordnederlandse schilders (afb. 20 en 21). Deze portretten behoren tot<br />
het beste wat hij maakte.<br />
Johan van den Burch (1660-1730) was vanaf 1696 schepen en lid van de Oudraad van Dor<br />
drecht. De kleding van de geportretteerde is een fantasiekostuum dat vaker bij De Gelder<br />
voorkomt. Onder andere is dit het geval bij het portret van een andere Dordtse magistraat,<br />
Ernst van Beveren, dat zich in het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt. 10<br />
H. van Lutterveld heeft gesuggereerd dat dergelijke kleding als 'Bourgondisch' of 'Oud<br />
Vaderlands' te boek stond. Mogelijk moest dergelijke kledij de eerbiedwaardige ouderdom<br />
van het geslacht waartoe de geportretteerde behoorde onderstrepen.<br />
Van den Burch was getrouwd met Charlotte van Blyenburgh (1665-1729), de dochter van<br />
Adriaen van Blyenburgh VI en Elisabeth Droste. Zij was het enige kind van dit echtpaar<br />
en na haar dood houdt de familie Van Blyenburgh op te bestaan. In zekere zin is dit voor<br />
het voortbestaan van de Ahnengalerie van de familie Van Blyenburgh van groot belang ge<br />
weest. Het uitblijven van rechthebbende erfgenamen heeft waarschijnlijk verhinderd dat de<br />
serie uiteenviel. Bij meer manlijke erfgenamen werden dergelijke series vaak verdeeld over<br />
het aantal rechthebbenden. Dit is onder andere gebeurd met een serie op kasteel Duiven<br />
voorde, die volgens de boedelinventaris uit 1728 is verdeeld over vijf erfgenamen.<br />
Slechts twee portretten ontbreken met zekerheid aan de serie. Gezien het feit dat van de der<br />
de generatie Van Blyenburgh de portretten van zowel de oudste (Hymen) als de jongste zoon<br />
(Adriaen II) een plaats hebben gevonden in de serie kan men zich afvragen of ook de latere<br />
generaties oorspronkelijk met meer portretten vertegenwoordigd waren. Hoe het ook zij, het<br />
Museum mr. Simon van Gijn heeft een voor Nederland unieke serie portretten in zijn bezit,<br />
die meer aandacht verdient dan zij tot op heden in de vakliteratuur heeft gekregen.<br />
10 H. van Lutterveld, <strong>Holland</strong>se Musea (1961) 86. Portret van Ernst van Beveren. Olieverf op doek, 128 x 105 cm. Collectie<br />
Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr A3969.<br />
124
Museumnieuws<br />
Het Volksbuurtmuseum in Den Haag: een cultureel<br />
bastion in een stadsvernieuwingswijk.<br />
Volksbuurtmuseum, Hobbemastraat 120, 2526<br />
JS, Den Haag, tel. 070-389 8186.<br />
Openingstijden: woensdag t/m zondag van 14.00<br />
tot 17.00 uur. Dinsdag voor groepen op aanvraag.<br />
Rondleidingen in het Buitenmuseum op aanvraag.<br />
Op 24 november 1993 werd het Volksbuurtmuseum<br />
in Den Haag officieel geopend. De stad is<br />
sinds die dag een unieke culturele instelling rijker.<br />
Het complex - ontworpen door Jan Brouwer<br />
- is meer dan alleen een museum. In het gebouw<br />
bevinden zich een carrillon, een theater<br />
met 150 zitplaatsen, een danszaal en een doka,<br />
die gebruikt worden door cursisten van cultureel<br />
centrum het Koorenhuis. Het museum is toegerust<br />
met een panoramatoren, die een prachtig<br />
uitzicht biedt op de omgeving van het museum,<br />
de Schilderswijk: één van de 19e-eeuwse arbeiderswijken<br />
waarop het museum zijn aandacht<br />
spitst. Achter het gebouw bevindt zich een Openluchttheater.<br />
Dit buitentheater zal uitsluitend<br />
's zomers gebruikt worden voor gratis toegankelijke<br />
culturele evenementen. De bovenste etages<br />
van het gebouw zijn verhuurd als woningen of<br />
ateliers; sommige appartementen zijn zo gebouwd<br />
dat ze voor beide functies geschikt zijn.<br />
Het Volksbuurtmuseum fungeert bovendien als<br />
begin- en eindpunt van een museumroute: dit zogenaamde<br />
Buitenmuseum behoort ook tot de attracties<br />
van het museum. Kortom, het Volksbuurtmuseum<br />
verenigt een zeldzame combinatie<br />
van wonen, werken en cultuur in zich.<br />
Afb. 1. De Panoramatoren met een deel van het<br />
Volksbuurtmuseum.<br />
tien jaar na de eerste ideeën werd daadwerkelijk<br />
met de bouw van het Volksbuurtmuseum begonnen.<br />
Wat wil het Volksbuurtmuseum laten zien?<br />
Ontstaansgeschiedenis<br />
In het Volksbuurtmuseum bevinden zich twee<br />
tentoonstellingsruimtes: één voor de basistentoonstelling<br />
en één voor wisselende exposities. De<br />
In december 1980 startte buurtkrant De Schilders- basistentoonstelling biedt, aan de hand van fowijker<br />
een serie De geschiedenis van een arbeiderswijk to's, video's en begeleidende teksten, een over<br />
van de hand van John Duijvestein, de huidige dizicht van het wonen en werken in Nederlandse<br />
recteur van het museum. De belangstelling voor volksbuurten vanaf hun ontstaan in de 19e eeuw<br />
deze wijk en zijn historie bleek zo groot dat de ar tot heden. Daarnaast wordt het leven in een<br />
tikelen werden gebundeld tot een boek. In de loop volksbuurt tastbaar in beeld gebracht door een<br />
van de tijd groeide het besef dat met zo'n belang volledig in dertiger-jaren-stijl ingerichte keuken<br />
rijk stuk geschiedenis meer gedaan kon worden. en huiskamer. De tentoonstellingsruimte van 225<br />
De eerste gedachten voor een museum over de ge m<br />
schiedenis van de 19e-eeuwse arbeiderswijken<br />
werden in 1981 op papier gezet. Daarop volgden<br />
jaren van praten, schrijven en lobbyen totdat de<br />
gemeente akkoord ging met de plannen. Precies<br />
2<br />
is, voor het in beeld brengen van anderhalve<br />
eeuw geschiedenis van het dagelijks leven in arbeiderswijken,<br />
te klein om alle aspecten van die<br />
geschiedenis aan bod te laten komen. Daarom is<br />
er gekozen voor een semi-permanente opstelling<br />
125
Museumnieuws<br />
Afb. 2. De basistentoonstelling.<br />
die het mogelijk maakt regelmatig andere the<br />
ma's te belichten, zoals Trek naar de Stad, Groei van<br />
de Stad, A rbeid, Rangen en Standen, Stadstaal en Buurt<br />
in Beweging. De inrichting is vaak verrassend: zo<br />
wandelt de bezoeker bij het thema Trek naar de<br />
Stad door een half afgemetselde stadspoort de ten<br />
toonstelling binnen.<br />
De wisselende exposities belichten een thema<br />
dat verband houdt met de geschiedenis van arbei<br />
derswijken. Van eind maart tot eind april bij<br />
voorbeeld is er een fototentoonstelling te zien<br />
over Migratie in Den Haag. Begin mei gaat een ten<br />
toonstelling open over Honderd jaar Transvaal,<br />
naar aanleiding van het honderdjarig jubileum<br />
van deze typische Haagse volksbuurt.<br />
Buitenmuseum<br />
De Haagse stichting 't Gilde organiseert rondlei<br />
dingen door de Schilderswijk. De wandelingen<br />
beginnen en eindigen bij het Volksbuurtmuseum<br />
en voeren langs een veertigtal kunstwerken èn<br />
door de vernieuwde Schilderswijk. De kunstwer<br />
126<br />
ken refereren zowel aan het verleden als aan het<br />
heden van de wijk. Het beeld de 'Ode aan het<br />
Werkpaard' huldigt de paarden die in het verle<br />
den zorgden voor het goederentransport in de<br />
wijk. De schilderijen van het project 'Schilders<br />
wijk Beeldig' hebben alles met het tegenwoordige<br />
leven te maken. Ze zijn gemaakt door kinderen<br />
van scholen uit de wijk, die op deze manier hun<br />
eigen woonomgeving een nieuw aanzicht hebben<br />
gegeven.<br />
Het Buitenmuseum staat niet alleen stil bij<br />
beeldende kunstwerken, ook de bouwkunst in de<br />
buurt wordt onder de aandacht gebracht van de<br />
wandelaar. Veel van het oude is verdwenen onder<br />
de slopershamer, maar er zijn nog restanten te<br />
vinden. Zoals de Van Ostadewoningen, een hof<br />
jescomplex uit 1885, dat tot één van de eerste so<br />
ciale woningbouwprojecten in Den Haag be<br />
hoort. Ook de nieuwe architectuur, zoals de Ba-<br />
zar aan de Hoefkade, maakt onderdeel uit van de<br />
rondleiding van 't Gilde.<br />
Er is veel veranderd in de Schilderswijk: met<br />
het verdwijnen van de oude bebouwing en een<br />
deel van de oorspronkelijke bevolking is enerzijds<br />
veel verloren gegaan, maar anderzijds ook veel<br />
nieuws gewonnen. Het Buitenmuseum schenkt<br />
aandacht aan beide aspecten: de geschiedenis van<br />
de Schilderswijk en haar bewoners en de nieuwe<br />
samenleving die is ontstaan.<br />
Met het realiseren van de museumroute is<br />
postuum een wens in vervulling gegaan van één<br />
van de drijvende krachten achter het Buitenmu<br />
seum: Henk Overduin, de in 1988 overleden<br />
adjunct-directeur van het Haagse Gemeentemu<br />
seum. Hij was van mening dat kunst niet in een<br />
ivoren toren hoort, ver verwijderd van het dage<br />
lijks leven. Een museum behoort in zijn visie<br />
midden in de samenleving te staan. Het Volks<br />
buurtmuseum en met name de Buitenmuseum<br />
activiteiten beantwoorden volledig aan deze<br />
doelstelling.<br />
Het Theater<br />
Zoals al eerder gezegd: het Volksbuurtmuseum is<br />
meer dan een museum. Een museum dat deel wil<br />
uitmaken van zijn omgeving moet immers meer<br />
zijn dan een gebouw met historische tentoonstel<br />
lingen. Zeker als dat museum staat in een stads-<br />
vernieuwingswijk, waar als gevolg van de vele<br />
verhuizingen de samenhang tussen de bewoners<br />
is verdwenen en waar nieuw evenwicht nog tot
Afb. 3. Het openluchttheater.<br />
stand moet komen. Het Volksbuurtmuseum wil<br />
in deze veranderingen een rol spelen, door met<br />
tentoonstellingen aandacht te schenken aan de<br />
historische ontwikkeling. Het buitenmuseum<br />
confronteert bezoekers met heden en verleden via<br />
kunstwerken en architectuur. In het binnentheater<br />
staat het nü centraal. Daar worden culturele<br />
activiteiten georganiseerd op het gebied van muziek,<br />
toneel, dans en film. In een wijk die zo rijk<br />
is aan culturen, is een afwisselende programmering<br />
van culturele voorstellingen mogelijk. De<br />
achterliggende doelstelling is om 'Schilderswijkse'<br />
cultuuruitingen onder de aandacht te brengen<br />
van de Haagse bevolking, in het bijzonder van de<br />
bewoners van oude wijken. Voor het opsporen<br />
van culturele uitingen van niveau werkt het<br />
Volksbuurtmuseum nauw samen met de Stichting<br />
'Schilderswijk Cultuurrijk'.<br />
Het theater wordt overigens ook gebruikt voor<br />
andere doeleinden als conferenties, themadagen<br />
en symposia.<br />
Organisatie<br />
Museumnieuws<br />
Het Volksbuurtmuseum ontvangt een geringe<br />
subsidie van de gemeente. Hiervan worden de salarissen<br />
van enkele medewerkers en andere vaste<br />
lasten betaald. Voor inkomsten om tentoonstellingen<br />
te bekostigen is het museum aangewezen<br />
op sponsors en donateurs; hetzelfde geldt voor de<br />
theaterprogrammering.<br />
Het Volksbuurtmuseum draait bijna voor honderd<br />
procent op vrijwilligers. Het aantal vaste<br />
krachten - noodzakelijk voor het verzekeren van<br />
continuïteit - is miniem en werkt bovendien zonder<br />
uitzondering part-time. Naast vaste krachten<br />
en vrijwilligers werken er banenpoolers in het<br />
museum.<br />
Monique Oostdam,<br />
medewerker van het<br />
Volksbuurtmuseum<br />
127
Museumnieuws
Boekennieuws<br />
Boeken in het kort<br />
Noord-<strong>Holland</strong><br />
J. P. P. Hinssen en J. Haag (red.), Het Rooms<br />
Kerkhuys te Diemen. Amsterdam, Van Soeren en<br />
Co. in samenwerking met De Bataafsche Leeuw,<br />
1993. 135 blz.<br />
In 1990 brandde in Diemen het gebouw De Hoop<br />
af dat eerst dienst heeft gedaan als schuilkerk, later<br />
als verenigingsgebouw. Een aantal auteurs behandelen<br />
de geschiedenis en de cultuur-historische<br />
betekenis van dit gebouw. Daarbij komen<br />
ook een aantal aspecten aan de orde van de geschiedenis<br />
van de katholieken in Diemen vanaf de<br />
hervorming tot in de 20e eeuw.<br />
J.T. Bremerm.m.v. A. Boon, Van Helder Buyrt tot<br />
Oud Den Helder. Helderse <strong>Historisch</strong>e Reeeks 4.<br />
Schoorl, Uitgeverij Pirola, 1993.<br />
Dit boek bevat een aantal aspecten van de geschiedenis<br />
van Den Helder en Huisduinen vanaf<br />
de 17e eeuw. Behandeld worden de ontwikkeling<br />
van Den Helder tot stad, scheepsrampen en reddingen,<br />
de jaren twintig en dertig van deze eeuw,<br />
straatnamen, bewoners in 1924, bijnamen, de<br />
bakkerij Piscaer, de Jeugdherberg en de afbraak<br />
tijdens de oorlog.<br />
J. Steendijk-Kuypers, Volksgezondsheidszorg in de<br />
16e en 17e eeuw te Hoorn. Een bijdrage tot de beeldvorming<br />
van sociaal-geneeskundige structuren in<br />
een stedelijke samenleving. Nieuwe Nederlandse<br />
bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde en<br />
der natuurwetenschappen 46, Pantaleonreeks 12.<br />
Rotterdam, Erasmus Publishing, 1994. 437 blz.<br />
Achtereenvolgens worden behandeld de regelgeving<br />
en voorzieningen die er in de 16e en 17e<br />
eeuw in Hoorn waren ten dienste van de volksgezondheid,<br />
hoe de gezondheidszorg als renaissance-ideaal<br />
vorm kreeg, hoe men tegenover de pest<br />
optrad en de medische beroepsorganisatie.<br />
Aat Wit, Niedorp in historisch perspectief. De<br />
voormalige gemeenten Barsingerhorn, Nieuwe<br />
Niedorpen Winkel in vroeger tijden. Zaltbommel,<br />
Enkhuizen en Het Grootslag. Twee schilderijen be Europese Bibliotheek, 1993. 207 blz.<br />
keken. Enkhuizen, Vereniging Oud-Enkhuizen, Vervolg op Historie van de Niedorpen en Winkeluit<br />
1994. 72 blz.<br />
1982. Behandelt een breed scala van onderwerpen,<br />
Uitgave in verband met een expositie in het Zuid onder andere: de Nicdorperkoggc in 1840, stoomerzeemuseum<br />
rond twee begin 17e-eeuwse panetram Wognum-Schagen, de crisisjaren 1930-1940,<br />
len van de polder Het Grootslag rond Enkhuizen. Kolhorn als vissersdorp, de Groetpolder, armen<br />
Behalve kunsthistorische bijdragen over de schilderijen<br />
wordt aandacht besteed aan de historizorg,<br />
besmettelijke ziekten en steentijdbewoning.<br />
sche geografie van het gebied, de waterhuishou Cees Pfeiffer, Pampus - geschiedenis van een fort.<br />
ding, veehouderij, zuivelproduktie, visserij, vo Weesp, Uitgeverij Heureka, 1993. 127 blz.<br />
gelvangst en recreatie.<br />
De auteur, die journalist is, behandelt de voorgeschiedenis,<br />
bouw en gebruik van het eiland als<br />
Wim van der Meulen en Hilde van der Sluis (sa fort. Daartoe voerde hij gesprekken met familiemenstellers),<br />
Uit water gewonnen. De geschiedeleden<br />
van de vroegere bewoners, oud-fortwachnis<br />
van Haarlemmermeer. Haarlemmermeer, ters en ingekwartierde militairen. Ook besteedt<br />
Gemeentebestuur van Haarlemmermeer, 1993. hij aandacht aan wat er met het eiland gebeurde<br />
94 blz.<br />
Rijk geïllustreerd boek, waarin kort behandeld<br />
toen het ontdaan was van zijn militaire functies.<br />
worden de oorsprong, droogmakingsplannen, de Marius van Melle, Rob van Veelen, Gerard Al-<br />
droogmaking, eerste jaren van de nieuwe gebert Vader (1865-1940). Een sociaal bewogen lemeente,<br />
het polderbestuur, geschiedenis van ven in Weesp. Weesp, De Ark-Heureka, 1993. 71<br />
landbouw, verkeer en vervoer, de Tweede Wereld blz.<br />
oorlog, de afzonderlijke dorpen en de economie. Korte biografie van Gerard Vader, socialistisch en<br />
later communistisch raadslid van Weesp en lid van<br />
de Provinciale-Staten van Noord-<strong>Holland</strong>, die<br />
nauw samenwerkte met Herman Gorter. In de jaren<br />
twintig en dertig was hij vooral actief op het gebied<br />
van de volksgezondheid cn volksontwikkeling.<br />
Zuid-<strong>Holland</strong><br />
J. Dahmeijer, 90 jaar Vereniging Evangelische<br />
Unie en P. R. Dingemans van de Kasteele. 's-Gravenzande,<br />
Evangelische Unie, 1994. Te bestellen<br />
door overmaking van ƒ 11,- op gironummer<br />
129
Boekennieuws<br />
26699 van de Evangelische Unie te 's-Gravenzande.<br />
Ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de<br />
Vereniging Evangelische Unie is een boekje uitgekomen<br />
over de 's-Gravenzander burgemeester<br />
Dingemans van de Kasteele, die de Uniekerk bij<br />
zijn overlijden een groot deel van zijn onroerend<br />
goed naliet. Ruime aandacht wordt besteed aan<br />
de maatschappelijke, sociale en economische ontwikkeling<br />
in 's-Gravenzande in het laatste kwart<br />
van de 19e eeuw en de rol welke deze burgemeester<br />
daarbij speelde.<br />
en enkele familieleden, alsmede de buitenplaats<br />
Welgelegen in Somerset (R.S.A.).<br />
M.J. van Lieburg en R.B.M. Rigter, Viereeuwen<br />
oogheelkunde in Rotterdam. Rotterdam, Erasmus<br />
publishing (Pantaleonreeks 10), 1993. 272 blz.<br />
Achtereenvolgens worden behandeld de oogheelkunde<br />
tot het midden van 19e eeuw, de Vereeniging<br />
tot het Verlenen van Hulp aan Minvermogende<br />
Ooglijders, De Vereeniging Inrichting<br />
voor Ooglijders te Rotterdam en de ontwikkeling<br />
van de oogheelkunde in Rotterdam na 1940.<br />
D. de Jong, De heggen en de steggen; straatnamen R. M. van Dierendonck e.a. (red.), The Valkenboek<br />
van Hardinxveld-Giessendam. Hardinxveld- burg excavations 1985-1988; introduction and<br />
Giessendam, Stichting Dorpsbehoud, 1994. 70 detail studies. Amersfoort, ROB, 1993. Neder<br />
blz. ISBN 90-9006825-2. Prijs ƒ12,50. Te bestellandse Oudheden 15. 419 blz. ISBN 90-73104-14len<br />
bij de <strong>Historisch</strong>e Vereniging Hardinxveld- 9.<br />
Giessendam, Buitendams 77, 3371 BB Hardinx Dit werk bevat een voorlopig rapport van de opveld-Giessendam.gravingen<br />
Valkenburg-Marktveld en Valken<br />
Dit boek verscheen ter gelegenheid van het 90burg-De Woerd. Het is voorzien van vele foto's en<br />
jarig bestaan van een plaatselijke bank, die de uit tekeningen. Aparte hoofdstukken zijn gewijd aan<br />
gave financieel mogelijk maakte.<br />
vondsten van terracotta, gesneden stenen, ringen,<br />
schepen, houten, leren en benen voorwer<br />
C. Braak Hekke, Kerkgeschiedenis van Hillegom. pen. Toegevoegd is een kaart van het terrein en<br />
Hillegom, Stichting Vrienden van Hillegom, een WP-diskette met een lijst van de vondsten<br />
1993. Te bestellen bij de Stichting Vrienden van<br />
Oud Hillegom, Spoorlaan 1, 2182 CN Hillegom.<br />
met de coördinaten.<br />
M. Bultink, Hillegom, de jaren '50. Sassenheim, Recensies<br />
Lokaalboek, 1993. 126 blz. ISBN 90-74707-03-3.<br />
Te bestellen bij de Stichting Vrienden van Oud<br />
Hillegom, Spoorlaan 1, 2182 CN Hillegom. Toverij<br />
Dit boekje bevat teksten en kranteknipsels over<br />
Hillegom in de jaren van wederopbouw. Hans de Waardt, Toverij en samenleving, <strong>Holland</strong><br />
1500-1800. <strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e Reeks 15.<br />
IJsclub 'Hard Gaat-ie'. De Lier 1893-1993. 52 (Den Haag, Stichting <strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e<br />
blz. Verkrijgbaar bij de <strong>Historisch</strong>e Vereniging Reeks, 1991). 352 blz., ISBN 90-72627-07-5,<br />
De Lier, Heimond 33, 2678 BG De Lier. ƒ65,-.<br />
Deze jubileumuitgave, met bijdragen van K. E<br />
van Dijk en P. Keyzer, bevat een uitgebreid histo In de Europese toverijhistoriografie wordt tradirisch<br />
overzicht en vele foto's van het verenigingstioneel de meeste aandacht besteed aan toverijbeleven<br />
in De Lier.<br />
schuldigingen die uitmondden in een proces en<br />
werden bestraft met de dood. In het gewest Hol<br />
M. Verkaik, Een grafzerk in Lisse; de geschiedenis land werden relatief weinig toverijprocessen ge<br />
van Willem Adriaan van der Stel. Bennebroek, voerd en in 1608 werd er voor het laatst een tove<br />
1993. Te bestellen bij de auteur, Krakeling 60, res met de dood bestraft. Het toverijgeloof was<br />
2121 BN Bennebroek.<br />
daarmee echter nog niet verdwenen. Tot laat in<br />
W. A. van der Stel en ook zijn vader Simon van de 17e eeuw werden met name vrouwen nog met<br />
der Stel waren gouverneurs van Kaap de Goede regelmaat van toverij beschuldigd, en ook in de<br />
Hoop. W.A. van der Stel werd in 1706 wegens 18e eeuw spanden vrouwen nog sporadisch pro<br />
wangedrag ontslagen en overleed te Lisse in 1733. cessen aan tegen personen die hen van toverij<br />
De auteur beschrijft het bewogen leven van hem hadden beticht.<br />
130
Hans de Waardt onderzoekt in deze studie hoe<br />
het toverijgeloof zich in bredere lagen van de be<br />
volking ontwikkelde. Daarbij bekijkt hij niet al<br />
leen de rol van de toveressen en tovenaars zelf,<br />
maar ook die van de experts in het opsporen en<br />
bestrijden van toverij, zowel kerkelijke en wereld<br />
lijke autoriteiten als de zogenaamde waarzeg<br />
gers. Natuurlijk speelt ook de vraag waarom de<br />
rechterlijke macht in <strong>Holland</strong> er al zo vroeg van<br />
afzag toveressen en tovenaars te veroordelen een<br />
belangrijke rol in dit boek.<br />
De Waardt heeft zeer uitgebreid bronnen<br />
onderzoek verricht en zich daarbij zeker niet al<br />
leen beperkt tot rechtshistorische bronnen. Ook<br />
notariële archieven, kerkelijke archieven, geleer<br />
de traktaten en spectatoriale geschriften zijn,<br />
soms steekproefgewijs, in het onderzoek betrok<br />
ken.<br />
In de eerste plaats kon hij vaststellen dat rond<br />
1550 mannen en vrouwen uit alle lagen van de be<br />
volking betrokken konden raken in toverijzaken;<br />
mannen werden weliswaar maar zelden beschul<br />
digd, maar zij voelden zich vaak wel het slachtof<br />
fer van toverij en waren betrokken bij de vaststel<br />
ling dat er in een bepaald geval toverij in het spel<br />
was. Waarzeggers en katholieke geestelijken be<br />
streden toverij met methoden die elkaar niet zo<br />
ver ontliepen, zij het dat geestelijken stelselmatig<br />
weigerden de naam van de toveres te onthullen.<br />
Het kwaad dat toverij aanrichtte kon op ver<br />
schillende terreinen van het leven betrekking<br />
hebben; behalve van het veroorzaken van ziekte<br />
en dood werden toveressen ook regelmatig be<br />
schuldigd van het toebrengen van economische<br />
schade, bij voorbeeld door het brouwproces of het<br />
botermaken te beïnvloeden. Het concept van de<br />
heksensabbat was nauwelijks verbreid. Het ge<br />
loof in het duivelspact was voornamelijk te vin<br />
den bij rechtbanken en theologen, die het bestaan<br />
van dit pact gebruikten om een verklaring te vin<br />
den voor het bestaan van toverij.<br />
Rond 1600 verminderde de rol van mannen in<br />
het 'toverijvertoog', zoals De Waardt het denken<br />
over toverij noemt. In de grotere steden trad de<br />
maatschappelijke bovenlaag niet meer op als be<br />
schuldigde of aanklager in toverijgevallen. Bo<br />
vendien betrof het kwaad dat de toveressen had<br />
den aangericht, vrijwel nooit meer de kostwin<br />
ning van de <strong>Holland</strong>ers. De meerderheid van de<br />
geletterde elite hield toverij weliswaar nog altijd<br />
voor mogelijk, maar juristen hadden hun twijfels<br />
over de manier waarop het bewijs voor toverij kon<br />
worden geleverd. Een zichtbaar gevolg hiervan<br />
Boekennieuws<br />
was het negatieve oordeel dat een aantal Leidse<br />
hoogleraren in 1593 uitsprak over de betrouw<br />
baarheid van de waterproef.<br />
Hierna begon het toverijgeloof volgens De<br />
Waardt duidelijk te verzwakken. Rond het mid<br />
den van de 17e eeuw was er opnieuw een piek in<br />
beschuldigingen van toverij. In de grote steden<br />
werden dergelijke beschuldigingen niet meer se<br />
rieus genomen en liep de aanklager grote kans<br />
zelf voor smaad veroordeeld te worden. In kleine<br />
steden en op het platteland namen de autoriteiten<br />
een aarzelende houding in. Als een beschuldiging<br />
al aanleiding gaf tot een rechtszaak, werden de<br />
beklaagden hetzij vrijgesproken of slechts licht<br />
bestraft.<br />
Wel nam men hier en daar het recht in eigen<br />
hand. De Waardt noemt verschillende gevallen<br />
waarin een vermeende toveres door burgers aan<br />
een waterproef werd onderworpen of werd ge<br />
dwongen haar slachtoffer te onttoveren. Rond<br />
1650 waren vooral kinderen het slachtoffer van<br />
betoveringen. Mannen werden slechts hoogst zel<br />
den meer van toverij beschuldigd. Wel bleven zij<br />
een belangrijke rol spelen in het onttoveren van<br />
de slachtoffers.<br />
De geletterde elite geloofde niet langer in tove<br />
rij, hoewel zij er graag over las. De uitzondering<br />
waren de theologen. Hoewel protestanten het<br />
duivelspact in de praktijk nauwelijks meer se<br />
rieus namen, deden ze er in theorie toch geen af<br />
stand van, zoals bleek in het heftige debat dat aan<br />
het einde van de 17e eeuw woedde rond Balthasar<br />
Bekkers De betoverde weereld. Katholieke wereldhe<br />
ren werden geleidelijk aan steeds sceptischer over<br />
het bestaan van duivelspacten en terughouden<br />
der in het verrichten van exorcismen, maar regu<br />
liere geestelijken, vooral dejezuieten, bleven zeer<br />
actief in de bestrijding van toverij.<br />
In de 18e eeuw waren er nauwelijks beschuldi<br />
gingen meer; toverij werd meer en meer als een<br />
curiositeit beschouwd, en waarzeggers werden<br />
vooral als oplichters beschouwd. De Waardt sug<br />
gereert dat kwakzalvers in zekere zin de rol van<br />
de waarzeggers overnamen.<br />
Voorzover het deze beschrijving betreft, is Toverij<br />
en Samenleving een uitstekende studie, waarin veel<br />
verrassende details te vinden zijn. Met De<br />
Waardts verklaring van de <strong>Holland</strong>se ontwikke<br />
lingen heb ik echter meer moeite.<br />
Het internationale toverijonderzoek is sinds<br />
jaar en dag op zoek naar een factor die in alle to<br />
verijbeschuldigingen een rol speelt, een gemeen-<br />
131
Boekennieuws<br />
schappelijke voorwaarde waaraan in alle gevallen<br />
wordt voldaan. Het kapitalisme, de opkomst van<br />
het absolutisme, de veranderingen in het Europese<br />
huwelijkspatroon, groeiende intermenselijke<br />
spanningen, hongersnood en pest zijn allemaal<br />
wel eens aangewezen als die doorslaggevende factor<br />
in het al dan niet optreden van toverijprocessen.<br />
De Waardt toetst of er in <strong>Holland</strong> een rechtstreeks<br />
verband kan worden aangewezen tussen<br />
de vervolgingen en de maatschappelijke ontwikkelingen<br />
die in de buitenlandse literatuur zijn<br />
aangewezen, maar komt tot de conclusie dat de<br />
bestaande hypotheses voor <strong>Holland</strong> niet voldoen.<br />
De auteur dringt terecht aan op het maken van<br />
een onderscheid tussen de omstandigheden die<br />
leidden tot een plotselinge piek in het aantal toverijprocessen<br />
en de meer structurele maatschappelijke<br />
ontwikkelingen die het toverijgeloof op de<br />
lange termijn beïnvloedden. De Waardt verklaart<br />
het geringe aantal toverijprocessen in <strong>Holland</strong> uit<br />
een combinatie van drie van die structurele factoren.<br />
In de eerste plaats onstond er door de bloei van<br />
de economie grotere bestaanszekerheid. Rationalisatie<br />
van de economie, grotere arbeidsdeling<br />
en de groeiende waardering voor de rekenkunde<br />
leidden tot een verminderde neiging om veranderingen<br />
in de materiële wereld te wijten aan bovennatuurlijke<br />
oorzaken. Ten slotte noemt hij de<br />
voorzichtige en terughoudende opstelling van de<br />
overheid, die onder andere werd gevoed door een<br />
kritische houding te aanzien van de demonologie.<br />
De identificatie van de eerste twee van deze<br />
factoren leunt mijns inziens wel erg sterk op De<br />
Waardts constatering dat 'economische' doelwitten<br />
van toverij uit het toverijgeloof verdwijnen.<br />
De Waardt werkt niet uit hoe deze rationalisering<br />
zich ook op andere terreinen van het leven kon<br />
voltrekken. Waar het ziekte en dood betrof, bleef<br />
het leven onbeheersbaar, maar toch werd toverij<br />
na 1650 niet meer als verklaring voor deze verschijnselen<br />
geaccepteerd. Het had voor de hand<br />
gelegen om te onderzoeken of er een verbreiding<br />
van medisch gedachtengoed zichtbaar is, die leidde<br />
tot de acceptatie van rationele verklaringen<br />
voor ziekte, bezetenheid en dood. Wat in De<br />
Waardts theorie over de 'rationalisering' bovendien<br />
ontbreekt, is aandacht voor de rol die de reguliere<br />
religie in het gerationaliseerde wereldbeeld<br />
bleef spelen. Fungeerde goddelijk ingrijpen<br />
in het 17e-eeuwse <strong>Holland</strong> misschien in toene<br />
V',2<br />
mende mate als 'rationele' verklaring voor vooren<br />
tegenspoed?<br />
Wat de voorzichtige houding van de overheid<br />
betreft, is het opvallend dat De Waardt niet veel<br />
aandacht heeft besteed aan de veranderingen die<br />
de Opstand met zich meebracht. Hij wijst er weliswaar<br />
op dat ketterij en toverij vóór de Opstand<br />
in de praktijk als twee volkomen verschillende<br />
misdrijven werden gezien, maar het is toch opmerkelijk<br />
dat de stedelijke autoriteiten toen al op<br />
beide terreinen opmerkelijk terughoudend optraden.<br />
In de Republiek werd de weerzin tegen<br />
gewetensdwang gekoesterd als een fundamenteel<br />
Nederlands principe. De zorg van Nederlandse<br />
autoriteiten over zorgvuldige bewijsvoering in<br />
zaken met een religieus karakter - en daartoe behoorden<br />
toverijzaken - moet misschien toch worden<br />
verklaard door hun angst om te vervallen in<br />
een 'nieuwe inquisitie'. OP. Hooft lijkt dit verband<br />
in elk geval te hebben gelegd.<br />
Daarnaast gaat De Waardt niet in op de praktische<br />
problemen die het wegvallen van de religieuze<br />
eenheid met zich meebracht. Hoe kon een<br />
<strong>Holland</strong>se rechtbank na 1580 eigenlijk omstreden<br />
begrippen als 'ketterij' of 'schennis van de<br />
goddelijke majesteit' definiëren of bewijzen? De<br />
Waardt laat zien dat er in Goedereede en Schiedam<br />
nog in de jaren 1580 gebruik werd gemaakt<br />
van wijwater, gewijde kaarsen en dergelijke als<br />
onderdeel van de psychologische tortuur van toverijverdachten.<br />
Kennelijk werden deze elementen<br />
als dermate essentieel beschouwd dat men<br />
zich niet kon voorstellen dat de lichamelijke tortuur<br />
op zichzelf afdoende kon zijn.<br />
Op den duur moet het gebruik van dergelijke<br />
middelen voor een protestantse overheid echter<br />
onaanvaardbaar zijn geworden. Het alternatief<br />
van de waterproef was mede onacceptabel omdat<br />
niet kon worden vastgesteld of het niet de duivel<br />
was die de vermeende toveres liet drijven. Nederlandse<br />
predikanten toonden weinig animo tot het<br />
opsporen of vervolgen van toverijgevallen en boden<br />
kennelijk geen alternatieven. Afgezien daarvan<br />
waren Nederlandse autoriteiten notoir afkerig<br />
van kerkelijke bemoeienis met de taken van de<br />
overheid.<br />
In Europa zijn zowel protestantse als katholieke<br />
overheden actief geweest in de vervolging van<br />
toverij, maar in de Republiek bestond er een wel<br />
heel uitzonderlijke verhouding tussen kerk en<br />
staat. Het ligt voor de hand om te overwegen of<br />
juist de afkerigheid van de Nederlandse overheid<br />
om zich uit te spreken in religieuze aangelegen-
heden, als onbedoeld effect zou kunnen hebben<br />
gehad dat een religieus getint vergrijp als toverij<br />
niet meer correct te berechten viel.<br />
De Waardts verklaring van de <strong>Holland</strong>se uitzondering<br />
op het Europese toverijpatroon is<br />
mijns inziens dus nog niet bevredigend. Een<br />
nieuwe vergelijking met de ontwikkeling in de<br />
andere gewesten is een logische volgende stap.<br />
Dat neemt niet weg dat De Waardts studie onmisbaar<br />
zal blijken bij alle verdere studie naar toverij<br />
in de Nederlanden.<br />
Judith Pollmann<br />
Boekennieuws<br />
133
Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong><br />
In februari verscheen als deel 31 van de <strong>Holland</strong>- doelgroepen, waartoe valide arbeiders die konse<br />
Studiën: G. P. M. Pot, Arm Leiden. Levensstan- den werken beslist niet werden gerekend. Armen<br />
daard, bedeling en bedeelden, 1750-1854. die in aanmerking wilden komen voor ondersteuning<br />
werden dan ook op allerlei manieren ge-<br />
Jannetje van Brakel deed het 'omdat ze voor haer screend, waarbij zelfs het gebruik van verklikkers<br />
drie kinderen met werken niet genoeg de kost in de buurten niet werd geschuwd. Uiteindelijk<br />
konde gewinnen'. Pieter Mazurel maakte zich er konden alleen ingezetenen en poorters die buiten<br />
aan schuldig omdat hij 'wegens gebrek aan zijn hun eigen schuld in de problemen waren geraakt<br />
gezigt door den ouderdom niet meerder kon wer- op hulp rekenen. Zij hadden zich dan wel te richken'.<br />
En Maria Lancel kon niet anders omdat zij ten naar de gedragsregels van de elite,<br />
bijna flauwviel van de honger. De opvatting van tijdgenoten en sommige his-<br />
Jannetje was prostituée, Pieter bedelaar en torici dat de bedeling slechts de luiheid van de ar-<br />
Maria stal een paar tuinbonen van een landje en beiders zou hebben aangewakkerd kan op basis<br />
werd daarvoor veroordeeld. Drie gewone mensen van dit Leidse onderzoek worden verworpen. De<br />
met op het oog verschillende bezigheden. Toch redenering kan beter worden omgedraaid: door<br />
hadden zij iets gemeenschappelijks: armoede. het marginale karakter van de bedeling waren de<br />
Alledrie ook woonden ze in het 18e-eeuwse Lei- meeste bedeelden gedwongen regelmatig arbeid<br />
den, een stad die zowel in historische studies als te verrichten.<br />
in het collectieve geheugen van haar inwoners Naast de levensstandaard en de bedeling<br />
vaak met armoede wordt geassocieerd. Vraag een vormt de vraag welke plaats de bedeelden in de<br />
Leidse bejaarde naar zijn of haar jeugd en de kans sociale stratificatie van de Leidse samenleving inis<br />
groot op verhalen over het zware, door armoede namen het derde centrale thema in Arm Leiden.<br />
beheerste leven van de arbeiders in de textiel- of Waren de Leidse bedeelden verarmde arbeiders<br />
conservenfabrieken, die in het verleden zo'n be- of vormden zij een aparte 'onderklasse'? Analyse<br />
langrijke rol hebben gespeeld in de economie van van de beroepen en een aantal demografische kade<br />
stad. Voor de pre-industriële samenleving rakteristieken van de bedeelden van het Huiszitbiedt<br />
Arm Leiden een feitelijke onderbouwing van tenhuis laat zien dat zij geen deel uitmaakten van<br />
dergelijke verhalen. Gedetailleerd wordt inge- een 'lompenproletariaat'. Leidse bedeelden ongaan<br />
op de ontwikkeling van de levensstandaard derscheidden zich slechts van de overige inwoners<br />
van met name de laagste klassen in Leiden. door het feit dat zij, vaak tijdelijk, niet in staat wa-<br />
Arm Leiden vertelt daarnaast het verhaal van ren het op eigen te kracht redden. Zo gauw zij<br />
het onzekere bestaan dat arme Leidenaars in de weer op eigen benen konden staan, werd hun<br />
18e en eerste helft van de 19e eeuw leidden. Velen steun ingetrokken en werden zij weer een gewoon<br />
besloten de stad te verlaten, terwijl anderen op al- lid van de stedelijke samenleving,<br />
lerlei alternatieve manieren in leven probeerden<br />
te blijven. Dat kon op een eerlijke manier door Leden van <strong>Holland</strong> kunnen het boek bestellen<br />
eigendommen te verpanden bij de Bank van Le- door overmaking van ƒ32,50 op gironummer<br />
ning of door het op de pof kopen van voedsel in 3593767 t.n.v. de penningmeester van de Historieen<br />
van de vele buurtwinkels. Maar het kon ook sche Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. Verkoop Publikadoor<br />
terug te vallen op meer criminele 'overle- ties te Haarlem, o.v.v. 'Arm Leiden'. Na ontvangst<br />
vingsstrategieën' als prostitutie, bedelarij of dief- van een tegoedbon kan het boek worden afgestal.<br />
Elias Dionet en Jacobus Moncourt verkoch- haald op de bekende adressen. De boekhandelten<br />
zelfs lijken aan studenten van de Leidse uni- prijs voor niet-leden bedraagt ƒ 59,-.<br />
versiteit.<br />
Daarnaast konden de armen natuurlijk ook<br />
een beroep doen op de talloze organisaties die in<br />
Leiden bestonden voor hulp aan behoeftigen.<br />
Overdadig was deze hulp bepaald niet, zoals een<br />
analyse van dé bedeling aan armlastigen door het<br />
Huiszittenhuis, de grootste instelling voor sociale<br />
zorg in de stad, uitwijst. Je kon er niet van leven.<br />
En ook niet iedereen kwam er voor in aanmerking.<br />
De bedeling was sterk gericht op specifieke<br />
134
Inhoud<br />
26e jaargang nr. 2, april 1994<br />
Lydia Hagoort<br />
De weeshuisziekte van 1566 71<br />
M.H.V. van Amstel-Horak<br />
De Rijnlandse morgenboeken, een unieke bron uit het pre-kadastrale tijdperk 87<br />
M.R. de Vrij<br />
De portretten van de familie Van Blyenburgh in het Museum mr. Simon van Gijn<br />
in Dordrecht 112<br />
Museumnieuws 125<br />
Boekennieuws 129<br />
Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong> 134<br />
Aan dit nummer werkten mee:<br />
Mr M. H.V. van Amstel-Horak (1935) studeerde nederlands recht aan de Rijksuniversiteit<br />
van Leiden. Zij is amateurhistoricus en voornamelijk werkzaam bij het Hoogheemraadschap<br />
van Rijnland.<br />
Adres: Van Diepingenlaan 1, 2352 KA Leidschendam.<br />
Drs L. Hagoort is historicus (afstudeerrichting sociaal-economische geschiedenis, Rijksuniversiteit<br />
Utrecht) en werkzaam op het Gemeentearchief te Amsterdam.<br />
Adres: Lijnbaansgracht 313 m<br />
, 1017 WZ Amsterdam, tel. 020-6274424.<br />
Drs. M. R. de Vrij studeerde kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij<br />
is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Stedelijk Museum te Alkmaar.<br />
Adres: Korte Geuzenstraat 317, 1056 KV Amsterdam.<br />
Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />
Produktie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 CL Hilversum, telefoon 035-859856,<br />
fax 035-836557.