Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

Untitled - Holland Historisch Tijdschrift Untitled - Holland Historisch Tijdschrift

tijdschriftholland.nl
from tijdschriftholland.nl More from this publisher
10.09.2013 Views

<strong>Holland</strong>, regionaal-historisch tijdschrift<br />

<strong>Holland</strong> is een tweemaandelijkse uitgave van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, die voorts de reeks<br />

<strong>Holland</strong>se Studiën uitgeeft. <strong>Holland</strong> wordt kosteloos aan de leden toegezonden. Voor de <strong>Holland</strong>se<br />

Studiën gelden speciale ledenprijzen/ledenkortingen.<br />

Redactie<br />

J. Brugman, J.W.J. Burgers, P.G.M. Diebeis, L.A.M. Giebels, P.C.Jansen, M. Keblusek,<br />

P. Knevel, J. Lucassen, J.C.M. Pennings, F.W.A. van Poppel, J. Steenhuis, G. Verhoeven,<br />

E.L. Wouthuysen.<br />

Vaste medewerkers<br />

H.J. Metselaars (archief- en boekennieuws), F.J. van Rooijen (boekennieuws), P.J. Woltering<br />

(archeologie).<br />

Kopij voor <strong>Holland</strong> en <strong>Holland</strong>se Studiën alsmede te bespreken publikaties te zenden aan de<br />

redactiesecretaris van <strong>Holland</strong>, mevr. drs M. Keblusek, Bonairestraat 52', 1058 XJ Amsterdam,<br />

telefoon 020-6120525.<br />

De kopij moet worden ingediend conform de richtlijnen van de redactie. Deze zijn verkrijgbaar bij<br />

de redactiesecretaris.<br />

Publikaties ter bespreking of aankondiging in <strong>Holland</strong> gaarne zenden aan de boekenredacteur: dr G.<br />

Verhoeven, Botter 61, 1625 DD Hoorn, telefoon 02290-14089.<br />

<strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong><br />

De <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> stelt zich ten doel de belangstelling voor en de beoefening van<br />

de geschiedenis van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> in het bijzonder in haar regionale en lokale aspecten te<br />

bevorderen.<br />

Secretariaat: mevr. drs G.J. A.M. Bolten, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />

2012 CH Haarlem<br />

Ledenadministratie: M.G. Rotteveel, p/a Rijksarchief in Noord-<strong>Holland</strong>, Kleine Houtweg 18,<br />

2012 CH Haarlem, telefoon 023-31 95 25.<br />

Contributie: ƒ45,- per jaar voor gewone leden (personen), ƒ50,- per jaar voor buitengewone leden<br />

(instellingen), na ontvangst van een acceptgirokaart te storten op postgirorekening nr. 339121 ten<br />

name van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong> te Haarlem. Zij die in de loop van een kalenderjaar lid<br />

worden, ontvangen kosteloos de in dat jaar reeds verschenen nummers van <strong>Holland</strong>.<br />

Losse nummers: ƒ7,50, dubbele nummers ƒ15,-, vermeerderd met ƒ3,- administratiekosten voor<br />

een enkel nummer, ƒ 5,50 voor meerdere nummers of voor een dubbel nummer. Losse nummers<br />

kunnen worden besteld door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr.<br />

3593767 ten name van de penningmeester van de <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. verkoop<br />

publikaties te Haarlem, onder vermelding van het gewenste.<br />

<strong>Holland</strong>se Studiën: delen in de serie <strong>Holland</strong>se Studiën en het Apparaat voor de geschiedenis van <strong>Holland</strong><br />

kunnen op dezelfde wijze worden besteld als losse nummers van <strong>Holland</strong>. Gegevens over de<br />

publikaties van de Vereniging zijn regelmatig te vinden in de rubriek Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong><br />

achterin het tijdschrift.<br />

ISSN 0166-2511<br />

© 1994 <strong>Historisch</strong>e Vereniging <strong>Holland</strong>. Niets uit deze uitgave mag, op welke wijze dan ook,<br />

worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />

van de redactie.


Lydia Hagoort<br />

De weeshuisziekte van 1566<br />

In januari van het jaar 1566 werd de bevolking van Amsterdam opgeschrikt door een geheimzinnige<br />

ziekte die uitbrak onder de wezen van het Burgerweeshuis in Amsterdam. Volgens<br />

de overlevering gedroeg een groot aantal van de kinderen, zowel jongens als meisjes,<br />

zich als gevolg van een vreemde aandoening opmerkelijk en ongewoon. Ze raakten buiten<br />

zichzelf, wierpen zich nu eens plotseling op de vloer, dan weer klommen ze als katten tegen<br />

de muren en op daken; ze trokken grimassen en stootten vreemde klanken uit. De zieke wezen<br />

werden al snel overgebracht van het weeshuis naar het Paulusbroedersklooster ter verpleging<br />

en bewaring. Ze wisten echter vaak te ontsnappen en zwierven vervolgens in groepjes<br />

door de stad, waar ze her en der beroering en opstootjes teweeg brachten.<br />

De historie van de lotgevallen van de zieke wezen is complex: alle elementen van de geschiedenis<br />

van het roerige jaar van de beeldenstorm komen er in samen. Politieke tegenstellingen,<br />

religieuze controverses, sociale onvrede, familiale intriges van de regerende oligarchie,<br />

maar ook een magisch geloof in toverij en hekserij: al deze factoren spelen een eigen<br />

rol in de geschiedenis van de weeshuisziekte.<br />

Zo raakten, om te beginnen, de zieke wezen op de een of andere manier verwikkeld in<br />

de politiek-religieuze strijd die in die tijd in de stad woedde. Mikpunt van hun baldadigheden<br />

werd de schout Pieter Pietersz., een gevreesd ketterjager. De wezen liepen te hoop voor<br />

zijn huis en maakten daar veel rumoer. Ook hadden ze het voorzien op een vrouw uit een<br />

vooraanstaande katholieke familie, bij wie ze herhaaldelijk de ruiten ingooiden.<br />

Voor een goed begrip van deze keuzes van de wezen is het noodzakelijk kort in te gaan<br />

op de politieke situatie in de stad. In Amsterdam was in die tijd een machtsstrijd aan de gang<br />

tussen het katholieke stadsbestuur en de (katholieke) oppositie, waarbij het ongenoegen van<br />

beide partijen zich was gaan toespitsen op het schoutambt en de verpachting daarvan. Het<br />

conflict was ontstaan tussen de burgemeester Hendrick Dirckszoon en de door de landvoogdes<br />

aangestelde schout Willem Dircksz. Bardes. 1<br />

In dit conflict stonden niet alleen een<br />

streng-katholieke burgemeester en een meer humanistisch-gezinde schout tegenover elkaar,<br />

maar ook twee machtige families: de familie van Hendrick Dirckszoon - die nahet neerslaan<br />

van het oproer van de wederdopers sinds 1538 de macht in handen had - tegenover de<br />

Boelen-Heijnen clan. 2<br />

De factie van de 'sincere catholycken' wilde zich ontdoen van de in<br />

hun ogen te milde schout: Hendrick Dirckszoon beschuldigde hem van wederdoperij. Toen<br />

bleek dat de burgemeester (met de hulp van de pastoor van de Oude Kerk, Floris Egbertsz.)<br />

de getuigen onder druk had gezet, werd hij in 1557 gevangen gezet. Al spoedig werd hij op<br />

borgtocht vrijgelaten.<br />

In 1564 besloot de landvoogdes het schoutambt, waarvan de termijn in april 1566 verstreken<br />

zou zijn, voor zes jaar aan de stad in pacht te geven. Het conflict was dus voor het moment<br />

in het voordeel van de Dirckisten gekeerd. Dat betekende niet dat de strijd voorbij was.<br />

Aan de zijde van de schout hadden zich mettertijd burgers geschaard die ontevreden waren<br />

1 J.J. Woltjer, 'Het conflict tussen Willem Bardes en Hendrick Dirckszoon', Bijdragen en mededelingen betreffende<br />

de geschiedenis der Nederlanden 86 (1971) 178-199.<br />

2 S.A.C. Dudok van Heel, 'Oligarchieën in Amsterdam voor de Alteratie van 1578', in: M. Jonker, L. Noordegraaf<br />

en M. Wagenaar red., Van stadskern lol stadsgewest. Stedebouwkundigegeschiedenis van Amsterdam (Amsterdam<br />

1984) 35-61.<br />

71


De weeshuisziekte van 1566<br />

over de politiek van het regerend stadsbestuur: de doleanten (indieners van het klaagschrift<br />

in 1564) onder aanvoering van een zoon van Willem Bardes en andere hervormingsgezin-<br />

den. 3<br />

De aanstelling van Pieter Pietersz., een vurige ketterjager met de bijnaam 'Drace-<br />

bloet', als opvolger van Willem Bardes bracht uiteraard de partijen geenszins nader tot el­<br />

kaar. En op deze Pieter Pietersz. hadden de wezen het vooral gemunt.<br />

De 'sonderlinge passie' van de wezen, zoals een keur uit dat jaar de aandoening noemde, 4<br />

haar mogelijke oorzaken en de rol die zij speelde in de politiek-religieuze strijd van die tijd,<br />

is beschreven door tijdgenoten en later door historici, medici en anderen.<br />

Jan Wagenaar (1709-1773) was de eerste historicus van Amsterdam die voor zijn - uitvoe­<br />

rige - beschrijving van de weeshuisziekte archiefstukken raadpleegde: keurboeken en reso­<br />

luties van de vroedschap. 5<br />

Volgens hem moesten we de oorzaak van de weeshuisziekte zoeken<br />

in een bedwelming van de hersenen of aanstellerij. Hij plaatste de commotie rond de wezen<br />

in een politieke en religieuze context en sprak het vermoeden uit dat de gereformeerden de<br />

kinderen hadden aangezet tot baldadigheden: 'zij hebben hiermede, ongetwyfeld, in deezen<br />

tijd van beroerte, hunne oogmerken gehad'.<br />

Deze suggestie viel in slechte aarde bij Johannes ter Gouw (1814-1894), bekend om zijn<br />

anti-katholieke gezindheid. 6<br />

Ook hij schreef uitgebreid over de weeshuisziekte en raadpleeg­<br />

de naast de al eerder genoemde bronnen de stadsrekeningen. Hij keerde zich tegen het<br />

standpunt van Wagenaar en weigerde de ziekte van de wezen in een politiek-religieus kader<br />

te plaatsen; hij meende dat het aan medici overgelaten zou moeten worden om de aard van<br />

de ziekte te verklaren.<br />

De sociaal-geneeskundige Arie Querido (1901-1983) pakte ruim een halve eeuw later de<br />

handschoen op en maakte een studie van de weeshuisziekte. 7<br />

Hij stelde dat de honger groot<br />

was in deze periode van schaarste; op grond daarvan gaf hij een voorzichtige diagnose en<br />

zocht de acute oorzaak van de ziekte in de voeding van een minderwaardig roggemeel. Door<br />

vitaminegebrek ontstond een overgevoeligheid voor giftige stoffen die in dit meel aanwezig<br />

waren. Deze zogenaamde moederkorenvergiftiging zou onder andere ergotisme (de 'krie­<br />

belziekte') kunnen veroorzaken. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de rogge verontrei­<br />

nigd was met Cannabis indica, oftewel hennep: zowel de rogge als de hennep kwamen in die<br />

tijd uit de Oostzeelanden. 8<br />

Uit het kasboek van 1566 van het Burgerweeshuis (een bron die<br />

door Querido niet geraadpleegd is) blijkt dat het voedsel van de wezen gedurende de eerste<br />

maanden van het jaar vrijwel uitsluitend uit hennepkoeken heeft bestaan. 9<br />

Querido was van<br />

mening dat het maatschappelijk kader waarbinnen de ziekte zich ontwikkelde van groot be­<br />

lang is. Evenals Wagenaar kwam hij tot de conclusie dat de gereformeerden de ziekte van<br />

de wezen in hun voordeel probeerden te gebruiken.<br />

3 A.J. M. Brouwer Ancher en J.C. Breen, 'De doleantie van een deel der burgerij van Amsterdam tegen den magistraat<br />

dier stad in 1564 en 1565', Bijdragen en mededelingen van het <strong>Historisch</strong> Genootschap 23 (1903) 59-200.<br />

4 Gemeentearchief Amsterdam (GAA), Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020), keurboek F, fol.<br />

195v, dd. 1566-01-14.<br />

5 J. Wagenaar, Amsterdam in zyne opkomst, etc, (3 dln; Amsterdam 1760-1767) I, 274-275.<br />

6 J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam (Amsterdam 1891) VI, 77-80.<br />

7 A. Querido, Storm in hei weeshuis. De beroering onder de Amsterdamse burgerwezen in 1566 (Amsterdam 1958).<br />

8 A. Querido, 'De beroering onder de wezen in 1566', Maanblad Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />

9 GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 194 (rapiamus).<br />

72


De weeshuisziekte van 1566<br />

Over de weeshuisziekte is de laatste tijd nieuw bronnenmateriaal gevonden. 10<br />

Hierdoor<br />

is het mogelijk het beeld van de gebeurtenissen rond de wezen uit te breiden en te nuanceren,<br />

waarbij we tot een andere conclusie komen dan Wagenaar en Querido. Een grote rol in de<br />

commotie rond de wezen speelde het toen levende geloof in hekserij en toverij. De invloed<br />

daarvan op de gebeurtenissen was groter dan tot nu toe werd aangenomen. In hun onderlin­<br />

ge strijd gebruikten zowel gereformeerden als katholieken de aanklacht van hekserij om hun<br />

doel te bereiken en elkaar in diskrediet te brengen.<br />

Het magisch denken in deze tijd was in het algemeen nog erg groot. Door veel mensen<br />

werd gedacht dat rampen en plagen met voortekenen vergezeld gingen, terwijl ongewoon<br />

gedrag van kinderen (ook wanneer hekserij geen rol speelde) als een voorteken werd opgevat.<br />

Een chroniqueur uit die tijd, de Gentse Marcus van Vaernewijck, schreef hierover:<br />

Men zecht ghemeenlic, alsser eenighe veranderinghe van tijde zal geschien ofte eenighe<br />

plaghen regneren, dat Godt dat pleecht met zeker teekenen in den hemel of in der eerden<br />

te vertooghen, ja somtijds met onnoosel creatueren als onder die kinderen. 11<br />

Omdat bij het beschrijven van een verschijnsel als de weeshuisziekte Dichtung und Wahrheit<br />

nogal eens door elkaar heen lopen, is het nuttig de gebeurtenis te reconstrueren op grond<br />

van de beschikbare archiefstukken: resoluties van de vroedschap, keuren, confessieboeken,<br />

stadsrekeningen, rekeningen van de schout aan de Grafelijkheidsrekenkamer en het huis­<br />

houdelijke in- en uitgavenboek over 1566 van het Burgerweeshuis. 12<br />

Daarbij kijken we naar wat tijdgenoten hebben opgetekend over de aandoening. Vervol­<br />

gens nemen we de politiek-maatschappelijke positie van de betrokkenen onder de loep en<br />

gaan we in op hun onderlinge relaties. Ten slotte zullen we zien hoe de verschillende historie­<br />

schrijvers van Amsterdam de ziekte van de wezen hebben beschreven.<br />

10 S. A.C. Dudok van Heel maakte mij opmerkzaam op een verhoor in de confessieboeken naar aanleiding van<br />

de weeshuisziekte; daarnaast vestigde hij mijn aandacht op het belang van de genealogische relaties tussen de<br />

verschillende personen die betrokken waren bij de commotie rond de wezen. Ook blijkt er een schoolzang van<br />

Antonius Duetus te zijn waarin de ziekte beschreven wordt. Querido werd hierop gewezen nadat hij zijn studie<br />

gepubliceerd had en heeft deze bron dus niet bij zijn onderzoek kunnen betrekken. Ik kom nog uitgebreid op<br />

deze bronnen terug.<br />

11 Marcus van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden (Gent 1872-1881). Geciteerd door J. Z. Kannegieter, 'De wees­<br />

huisziekte van 1566', Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 112-117. Van Vaernewijck merkt op dat de kinderen in<br />

zijn stad voor het uitbreken van een pestepidemie 'begrafenisje' spelen en met denkbeeldige lijken zingend door<br />

de straten lopen. Wanneer er van oorlogsdreiging sprake is spelen de kinderen 'oorlogje'. In het voorjaar van<br />

1566 droegen de Gentse kinderen op straat missen op en aanbaden op blasfemische wijze plaatjes, die ze tegen<br />

de muren plakten.<br />

12 Een ander en voor dit onderwerp belangrijk onderdeel van het archief van het Burgerweeshuis zijn de kinder­<br />

boeken, waarin de ingekomen kinderen werden genoteerd. In deze boeken is geen duidelijke verwijzing te vin­<br />

den naar de weeshuisziekte. Het eerste kinderboek dateert van oktober 1567. Wat betreft gegevens over de inge­<br />

komen en uitgegane kinderen in de periode daarvoor zijn er 15 katernen met het opschrift Namen van de weeskin­<br />

deren op may A 1565 uit het weeshuys gegaen: ende van de weeskinderen welke alsdoen in 't weeshuys bleven wonende. Dit<br />

opschrift dekt de inhoud niet. Geregistreerd staan de namen van 99 jongens die, traditiegetrouw op de eerste<br />

zondag in mei, in 1566 zijn vertrokken; in dat jaar zi jn acht kinderen ingekomen. Vervolgens staan de namen<br />

van 105 meisjes genoteerd die in 1565 zijn uitgegaan. Een verwijzing naar de weeshuisziekte kan de vermelding<br />

zijn bij vijf van de uitgegane jongens in 1566 dat ze zonder verlof zijn vertrokken. Een van die jongens, Willem<br />

Cornelisz., wordt ook genoemd: siecke Willem. GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 615 (kinder­<br />

boek), 1566.<br />

73


De weeshuisziekte van 1566<br />

Afb. 1. Plattegrond van Amsterdam door Cornelis Anthonisz., 1544. Uit: J. Wagenaar, Amsterdam<br />

in zyne opkomst, etc. (Amsterdam 1760-1767).<br />

Een reconstructie<br />

Het weeshuis, rond 1520 gesticht, stond aan de Nieuwe Zijde en had een uitgang aan de Kalverstraat.<br />

(In 1580 werden de wezen gehuisvest in het Sint Lucienklooster, op de plaats waar<br />

nu het Amsterdams <strong>Historisch</strong> Museum is). Vlakbij het weeshuis lag de kapel van de Heilige<br />

Stede. Aan de Oude Zijde bevonden zich veel kloosters. Het Sint-Paulus- of Paulusbroedersklooster<br />

dat een rol speelt in dit verhaal, lag tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Kloveniersburgwal,<br />

dichtbij de Oude Hoogstraat. De kloosterkapel stond op de plaats van de tegenwoordige<br />

Waalse Kerk. 13<br />

De toegang tot het weeshuis was vrij: iedereen kon in- en uitlopen. Op 14 januari van het<br />

jaar 1566, toen de ziekte onder de wezen uitgebroken was, veranderde dit: het weeshuis werd<br />

voor onbevoegden verboden. Aanleiding voor deze maatregel was het grote aantal nieuwsgierigen,<br />

jong en oud, dat het weeshuis binnen liep om de zieke wezen te bekijken. De mensen<br />

verstoorden de orde zodanig dat ze, volgens de regenten, een rustige verpleging van de<br />

'kinderkens' in de weg stonden. 14<br />

De toestand van de zieke wezen moet aangrijpend geweest zijn. Een dichterlijke - in historisch<br />

opzicht niet zo betrouwbare - beschrijving van het ziektebeeld geeft ons de toenmalige<br />

13 Plattegrond van Amsterdam door Cornelis Anthonisz., 1544. A.E. d'Ailly, Catalogus van Amsterdamsche Platte­<br />

gronden (Amsterdam 1934) no. 30.<br />

H GAA, Burgemeestersarchiel' - Keurboeken (arch.nr 5020) keurboek deel F, fol. 195v, dd. 1566-01-14.<br />

74


De weeshuisziekte van 1566<br />

rector van de Latijnse school, Antonius Duetus. Deze Duetus was rector in Amsterdam van­<br />

af 1559. Na de splitsing van de school in een 'Oude Zijde' en 'Nieuwe Zijde' was hij rector<br />

van de Nieuwe Zijde van 1562 tot 1566. De school stond ten noorden van de Nieuwe Kerk;<br />

de poort van de school kwam uit in de tegenwoordige Blaeustraat. Het huis van de rector,<br />

met een plak en een roede in de gevel, stond naast de school. Duetus woonde dus niet ver<br />

van het weeshuis. Traditiegetrouw zongen de leerlingen van de Latijnse school aan de Nieu­<br />

we Zijde op kerstavond in de Nieuwe Kerk de 'corscanteleenen'. Het was gebruikelijk dat<br />

de rector de tekst dichtte van deze schoolzangen, of carmina scholastica. Voor de kerstavond<br />

van 1566 koos de rector als onderwerp van het lied: Expostulatio de temporum calamitatibus: een<br />

klacht over de rampen van de huidige tijd. Hij schreef dat gewone rampen als misgewas, overstro­<br />

ming en hongersnood over de mensheid waren gekomen, maar ook ongewone rampen. Deze<br />

laatsten zouden een voorteken zijn van nog bozere tijden. Een voorbeeld van zo'n ongewone<br />

ramp en voorteken was de walvis, die onlangs op het strand van Zandvoort aanspoelde, een<br />

ander de weeshuisziekte. De rector beschreef de toestand van de wezen als volgt:<br />

Terstond beginnen zij, op de wijze van uitzinnigen, onder groot rumoer te tieren; van<br />

binnen zijn ze gezwollen van scherpe gal; de mond is nat van schuim, de ogen puilen<br />

uit; de leden liggen neergeploft op de grond; een donker bloed druipt zowel van hoofd<br />

als van andere lichaamsdelen (...) En als zij weer tot zichzelf komen en gekalmeerd<br />

zijn, dan tonen zich de sporen van de onzalige ziekte: bleekheid zetelt op het gelaat,<br />

de ogen zinken diep in de kassen, de stem stokt in de droge keel; het hart bonst en<br />

de trillende long dringt tegen de ingewanden aan. Zij vragen wat er met ze geweest<br />

is en zijn verbaasd over alles. 15<br />

Zoals gezegd is deze beschrijving van het ziektebeeld beeldend, maar in historisch opzicht<br />

niet erg betrouwbaar. Op de inhoud en de achtergronden van het gedicht zal ik nog nader<br />

ingaan.<br />

Hoewel de toegang tot het weeshuis nu voor onbevoegden verboden verklaard was, duurde<br />

de onrust voort. Een paar dagen na de veertiende januari verzochten de weesvaders de<br />

vroedschap om hulp voor het weeshuis. De weesvaders wilden dat er een preek en collecte<br />

gehouden zouden worden in de kapel van de Heilige Stede, de aankomende zondag, om ze­<br />

ven uur 's ochtends. Ze vroegen de hulp omdat het weeshuis 'grootelicken ten achter wesen-<br />

de' was en 'overmits d'ellende daer gecomen op eenige weeskinderen'. 16<br />

Ze verbonden dus<br />

de noodlijdendheid van het huis met de ziekte van de kinderen, maar vertelden niet wat die<br />

noodlijdendheid precies inhield. Het is waarschijnlijk dat zij duidden op de schaarste aan<br />

voedsel: de armoede en honger onder een deel van de bevolking is in dit jaar groot geweest. 17<br />

15 Het boekje is gedateerd Pridie D. Catharinae. Anno LXVI, Amsterodamo (24 november 1566). De Expostulatio vult<br />

9 bladzijden (C.P. Burger in: Het Boek (1920) 38-48). De vertaling van de Latijnse tekst komt uit: Maandblad<br />

Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />

16 GAA, Burgemeestersarchief - Vroedschap (arch.nr 5025) inv.nr 2, fol. 11, dd. 1566-01-18.<br />

17 E. Kuttner, Hel hongerjaar 1566 (Amsterdam 1949). De (historisch-materialistische) opinie van Kuttner over de<br />

oorzaak van de weeshuisziekte - graanspeculaties en winzucht van vroeg-kapitalistische ondernemers - is te<br />

eenduidig. Honger heeft zeker een rol gespeeld in de weeshuisziekte, maar kan op zich de gebeurtenissen niet<br />

verklaren.<br />

75


De. weeshuisziekte van 1566<br />

Ook in het weeshuis was het voedsel schaars. Gedurende de eerste maanden van het jaar<br />

1566 aten de kinderen niet veel meer dan hennep- en lijnkoeken. 18<br />

De vroedschap meende<br />

dat het beter was het verzoek niet in te willigen vanwege de 'inconvenienten' die daaruit zouden<br />

kunnen voortkomen.<br />

De bezorgdheid van de vroedschap is begrijpelijk wanneer we bedenken dat de kapel van<br />

de Heilige Stede zich vlakbij het toenmalige weeshuis bevond: een nog grotere concentratie<br />

van mensen op dat moment op die plaats was niet wenselijk. Bij dit besluit heeft waarschijnlijk<br />

eveneens een rol gespeeld dat één van de burgemeesters, Sybrant Occo, in de Kalverstraat<br />

op een steenworp afstand van de Heilige Stede en het weeshuis woonde, en ook<br />

om die reden onrust wilde vermijden.<br />

De vroedschap deelde mee zich te bezinnen op andere middelen om het weeshuis bij te<br />

staan. Zij besloot de zieke wezen over te plaatsen naar het Paulusbroedersklooster, aan de<br />

andere kant van het water, voor verpleging en bewaring. De remedie bleek niet effectief: de<br />

onrust verplaatste zich naar de Oude Zijde, rondom het klooster. Door wezen en anderen<br />

werden de deuren van het convent opengebroken, de ramen ingegooid en er werd over de<br />

schuttingen geklommen. Ook in het klooster kon men zo de 'ziecken ende ellendige' wezen<br />

niet voldoende de helpende hand bieden, en ook hier werd op vi jf februari de toegang voor<br />

onbevoegden verboden. 19<br />

Ondanks dit verbod duurde het rumoer de volgende maanden voort. De kinderen wisten<br />

herhaaldelijk te ontsnappen uit het klooster. 'De razende kinderen zijn door geen omsluitend<br />

huis, door geen grendels te bedwingen: neen, zij breken uit en zwerven op de pleinen<br />

van de stad'. 20<br />

Op 1 april trad de nieuwe schout Pieter Pietersz. in functie. Zoals gezegd keerden de wezen<br />

zich tegen hem. Over de schermutselingen tussen de wezen en de schout schreef de korenkoper<br />

Laurens Jacobsz. Reael, in die tijd één van de voornaamste voorstanders van de<br />

Reformatie, in zijn gedenkschriften. 21<br />

Net zo als het gedicht van Duetus niet onpartijdig<br />

was, is uiteraard ook het verslag van Reael niet onbevangen. Ook op de achtergronden van<br />

het verslag van Reael kom ik later terug.<br />

Volgens Reael heeft de Heer een 'wonderlycke passie' gezonden onder de wezen van Amsterdam,<br />

waardoor 70 meisjes en jongens met een boze geest bezwaard werden. De schout<br />

vormde het mikpunt van de plagerijen van de kinderen. Ze vielen hem in en voor zijn huis<br />

lastig 'hem veele quaets toe seggende ende verwijtende'. De schout gaf om 'haer te stillen'<br />

18 GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 194 (rapiamus), 1566. In het voorjaar verbetert de situatie en<br />

kunnen er onder andere acht magere varkens aangeschaft worden.<br />

19 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F. fol 199 dd 1566-09-0^<br />

20 A. Duetus, Expostulatio de temporum calamitatibus. Geciteerd naar Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />

21<br />

iiciuugmeei van ae geaenKscnntten van Keael ïsniet bewaard. We beschikken wel over een onvolledig uittreksel<br />

uit de 17e eeuw, waarvan een uitgave door Joh. C. Breen bezorgd werd: 'Uittreksel uit de Amsterdamsche<br />

gedenkschriften van Laurens Jacobsz. Reael, 1542-1567', Bijdragen en mededelingen van het <strong>Historisch</strong> Genootschap<br />

17 (1896) 1-60. Het origineel is gebruikt door Geeracrt Brandt in zijn Historie der reformatie (Amsterdam 1677)<br />

en dit boek is daarom een belangrijke aanvulling op de uitgave van Breen (zie voor Brandt ook blz. 14). B R.<br />

de Melker maakte mij onlangs opmerkzaam op een handschrift dat berust in het Huisarchief Marquette, dat<br />

eveneens een uittreksel van Reael blijkt te zijn : Een warachtigh ende cort verhael van 'tgenegepasseert is indeprincip'aelste<br />

troublen, insonderheijt in dejare 1566 ende 1567, besonderlyck in de stadl van Amsterdam, mitsgaders in eenighe omliggende<br />

plaetsen, .aengaende de dingen van de religie. Het handschrift is ongedateerd en ongenummerd. (GAA, Huisarchief<br />

Marquette (arch.nr 231) inv.nr 130). Waarschijnlijk is het vervaardigd door Gerrit Schaep Pietersz. in de eerste<br />

hellt van de 17e eeuw, na 1626 in elk geval. Omdat dit handschrift vollediger is dan het door Breen uitgegeven<br />

uittreksel, zal ik, tenzij anders vermeld, hieruit citeren. Een transcriptie van dit handschrift is in bewerking.<br />

76


De weeshuisziekte van 1566<br />

appelen en koek. Dat hielp niet veel, de kinderen werden hoe langer hoe baldadiger en noemden<br />

hem 'Lange Deventer Koeck', vanwege zijn lengte en de lekkernij die hij uitdeelde.<br />

Reael schreef dat veel mensen in de stad zeiden 'dat Godt hem nu met den duyvel werck<br />

gaf dewyle hij geen werck en hadde Christum in zijne leden te vervolgen'. Dit laatste had<br />

betrekking op de instructies die de schout had gekregen van de landvoogdes in Brussel. Zij<br />

wilde na het ontvangen van het klaagschrift van de doleanten de zaken in Amsterdam niet<br />

op de spits drijven. Daarom drong zij tijdens de eedaflegging van Pieter Pietersz. aan op<br />

matiging in de vervolging van de ketters.<br />

De atmosfeer in de stad raakte in deze maanden zeer gespannen. In april werd een keur uitgevaardigd<br />

betreffende het bewaken van de stad en het inkomen van vreemdelingen. De<br />

strijd van de gereformeerden tegen het verbod op uitoefening van hun godsdienst werd vastberadener.<br />

Op geheime vergaderingen werd druk overleg gevoerd over toekomstige openbare<br />

preken in <strong>Holland</strong> en eventueel in Amsterdam. De plannen lekten uit en prompt verschenen<br />

plakkaten waarin ketters met de doodstraf of verbanning bedreigd werden. Ook andersom<br />

werden geheimen bekend en het stadsbestuur kreeg op die manier te maken met een interventie<br />

van de kant van de weeskinderen. Eén van de raden zou op een geheime missie<br />

naar Den Haag reizen om daar te overleggen over maatregelen tegen hervormingsgezinden.<br />

Door toedoen van een weeskind dat het geheim wist, ging de reis niet door. Dit ging als volgt:<br />

één van de kinderen zei tegen een weesmoeder, Trijn Gerrits, die erg bang was voor de kinderen,<br />

dat hij wist wat haar zoon - een lid van de vroedschap - van plan was: 'Uw soon Jan<br />

Klaes sal naer den Hage reisen, en daer niet goedts aenrechten, want dus is 't in den raedt<br />

beslooten'. 22<br />

Trijn Gerrits schrok vreselijk en ' 't lijden daer op wat afneemende' snelde met<br />

het kind naar het stadhuis. Daar kwam juist haar zoon in gezelschap van andere raden de<br />

trap af. Trijn vroeg hem of hij van plan was naar Den Haag te reizen. Haar zoon schrok<br />

en bekende het plan, waarop Trijn zei dat het weeskind dat bij haar was haar dat had verteld.<br />

Men vertelde de burgemeesters wat er gebeurd was en die besloten de reis af te lasten.<br />

Reael liet overigens geen twijfel bestaan over de anti-paapse stemming onder de wezen.<br />

Eén van de kinderen zou vervuld van godsdienstijver gezegd hebben: 'dat alle berghen een<br />

waren en met swaerden besteecken, so wilde ic wel eens door de swaerden daelen, mocht<br />

ic alleen een reijse Gods aenschyn in ghenade aenschouwen.'<br />

In de maand juni nam de beroering rond de wezen flink toe. Ze liepen 'verselscapt mit<br />

meer anderen luyden' langs de straten, waar zij veel rumoer veroorzaakten. 23<br />

Eén van die 'luiden' die zich in het gezelschap van de wezen ophield, zou Fye Jansdr, ook<br />

wel genoemd Fye Lieveheers, zijn, die zich op 8 juni tegenover de schout, burgemeester Jan<br />

Claesz. Van Hoppen en de schepenen moest verweren tegen beschuldigingen die verband<br />

hielden met het tumult rond de wezen. 24<br />

Fye werd ervan beschuldigd de kinderen te hebben<br />

gelokt met geld en rozijnen; ze zou hen bovendien hebben bedreigd.<br />

In het verhoor ontkende Fye Jansdr alle beschuldigingen. Ze zei de wezen niet persoonlijk<br />

te kennen; ze verklaarde ook dat ze de weeskinderen niet aangesproken of geld of rozijnen<br />

gegeven had. Evenmin had ze de kinderen tot aan de Plaetse gevolgd en was ze naar haar<br />

zeggen ook niet in het klooster geweest, waar de kinderen verpleegd werden. Ze was dat wel<br />

22 Reael, geciteerd naar G. Brandt, Historie der Reformatie, 331.<br />

23 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F, fol. 207, dd. 1566-06-17.<br />

24 GAA, Rechterlijke Archieven (arch.nr 5061) inv.nr 272 (confessieboek), bl. 116-121.<br />

77


De, weeshuisziekte van 1566<br />

Afb. 2. Het Paulusbroedersklooster. Uit: J. Wa<br />

genaar, Amsterdam in zyne opkomst, etc. (Amster<br />

dam 1760-1767).<br />

van plan toen ze op de zondag na Pasen een sermoen had p-ehonrH in He Pn„l„ck»>,W 0u~,.l,<br />

maar haar dochter had haar op andere gedachten weten te brengen.<br />

Fye Jansdr bekende dat ze wèl nieuwsgierig was naar het weeskind Lambertgen, van wie<br />

men zei dat het genezen was van de passie. Ze had het kind dat toen bij Hillegont Thomas<br />

op het Begijnhof verbleef, gezien en gezegd: 'Gebenedijt moet die Here wesen' en het kind<br />

daarna nog een paar 'goede goddelijke vermaningen' gegeven. Ze ontkende de kinderen in<br />

de Halsteeg 25<br />

gedreigd te hebben met de woorden: 'lek salt u vergelden, ick salt u betalen.'<br />

De overige beschuldigingen tegen Fye Jansdr lagen op het terrein van de toverij. Een plotseling<br />

bij haar binnenkomst dood gebleven vogeltje, betoverd brood tegen drankzucht, betoverde<br />

en daardoor door ziekte en dood getroffen medestadsbewoners. 26<br />

Er is in het vérhoor<br />

één keer sprake geweest van een directe connectie tussen weeskinderen en toverij, namelijk<br />

toen Fye Jansdr ervan beschuldigd werd gezegd te hebben over het Paulusbroedersklooster:<br />

'Mijn duvel mach daer geweest zijn.' Volgens haarzelf zou zij gezegd hebben: 'De duvel<br />

mach daer in mijn schijn geweest zijn.'<br />

Bij het verhoor zat het venijn in de staart. De laatste beschuldiging tegen Fye Jansdr ging<br />

over de plotselinge blindheid van Cornelis Buycken. Deze had 'conversatie' gehad met haar<br />

dochter. Kennelijk was dat niet naar de zin van de moeder, want ze bekende tot God gebeden<br />

25 Tegenwoordig: Damstraat.<br />

26 De methode waarmee Fye Jansdr de drankzucht van haar man bestreden zou hebben was als volgt: zij gaf hem<br />

brood dat zij eerst door de mond van een dood jongetje gehaald had.<br />

78


De weeshuisziekte van 1566<br />

te hebben dat hij degene die 'schuld' had zou slaan. Daarna was Buycken met blindheid geslagen.<br />

Fye ontkende ook in dit geval dat er van toverij sprake was.<br />

De weeskinderen zelf weten in deze tijd hun gekweldheid aan een andere vrouw: Jacobgen<br />

Jacobsdr oftewel Jacobgen Bammen, afkomstig uit een vooraanstaande katholieke familie.<br />

Ze maakten misbaar voor haar huis, gooiden de ruiten in en zeiden dat ze door haar betoverd<br />

waren en daardoor in de 'lasten, verdrieten en gebreken' waren geraakt. 27<br />

Na deze beschuldiging<br />

liet Jacobgen Bammen zich op 17 juni vrijwillig schouwen. Gedurende veertien dagen<br />

konden de burgers hun grieven en klachten indienen. Op dezelfde dag bleek het nogmaals<br />

nodig een verbod uit te vaardigen op het betreden van het klooster door onbevoegden.<br />

Ook werd nu officieel verboden om de kinderen die wisten te ontsnappen op straat na te<br />

lopen. 28<br />

De beschuldigingen van hekserij liepen in beide gevallen op niets uit. Fye Jansdr die opgesloten<br />

werd in het klooster der Elfduizend Maagden, oftewel het Sint Ursulaklooster, waar<br />

ze bewaakt werd door twee dienaren van de schout, 29<br />

bekende niets, ook niet na nog twee<br />

keer, op 27 en 28 juni, onder strenge tortuur ondervraagd te zijn. 30<br />

Ze hield zich onbeweeglijk,<br />

maakte geen zonderlinge geluiden en verloor geen vreemd bloed of tranen.<br />

Tegen Jacobgen Bammen die zich op 17 juni vrijwillig in 'besloten gevanghenisse' begaf,<br />

werden geen beschuldigingen ingediend, ook niet nadat de daarvoor beschikbare termijn<br />

met acht dagen verlengd was. Uiteindelijk werd ze onschuldig verklaard. 31<br />

Nu een duivelse inmenging niet meer als oorzaak gehandhaafd kon worden, zocht men<br />

naar andere middelen om de ziekte van de wezen te genezen. Op bevel van de burgemeesters<br />

werd een reis ondernomen naar Delft om daar een dokter te halen, een zekere Bouwen<br />

Aerntsz. die de weeskinderen moest 'helpen ende cureeren van hoeren miserable sieckten'. 32<br />

De persoon die de dokter moest halen diende weliswaar een rekening in voor zijn verteerde<br />

kosten en wagenhuur, maar van Bouwen Aerntsz. werd verder niets vernomen; het is niet<br />

bekend of hij ooit wel naar Amsterdam gekomen is.<br />

Rond augustus was de ergste opschudding rond de wezen voorbij en volgde een nasleep<br />

van financiële verwikkelingen. De kapitein van de stadswakers, Kaers, ontving 271 gulden<br />

voor de bewaking (dag en nacht) van het klooster. 33<br />

Het klooster diende ook diverse rekeningen<br />

in voor de verpleging van de wezen. In 1566 ontving het 800 gulden en in 1567 in totaal<br />

1374 gulden. 34<br />

Het vermoeden dat de weeskinderen ook bij particulieren ondergebracht waren 35<br />

, wordt<br />

door de stadsrekeningen bevestigd: aan de regenten van het weeshuis is een som gelds betaald<br />

vanwege 'de crancksinnige weeskinderen die zij tot diversche huysen besteedt hebben<br />

omme te bewaeren ende die cost te geven'. 36<br />

27 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F, fol. 207, dd. 1566-06-17.<br />

28 Ibidem.<br />

29 ARA Den Haag, Archief Grafelijkheidsrekenkamer (arch.nr 1305) inv.nr 4230, fol. llv-12, 125v-126.<br />

30 GAA, Rechterlijke Archieven (arch.nr 5061) inv.nr 272 (confessieboek), 130, 133; inv.nr 568, 5.<br />

31 GAA, Burgemeestersarchief - Keurboeken (arch.nr 5020) Keurboek deel F, fol. 208, dd. 1566-07-01.<br />

32 GAA, Burgemeestersarchief - Stadsrekeningen (arch.nr 5014) inv.nr 34, 1566, fol. 84v.<br />

33 Ibidem, fol. 138.<br />

34 Ibidem, fol. 136, 139, 143; ib. inv.nr 35, 1567, fol. 150, 152.<br />

35 In het verhoor van Fye Jansdr is immers sprake van een weeskind dat zou verblijven in een huis op het Begijnhof.<br />

36 GAA, Burgemeestersarchief - Stadsrekeningen (arch.nr 5014) inv.nr 35, 1567, fol. 150, 152v.<br />

79


De weeshuisziekte van 1566<br />

In 1569 werd de laatste rekening ingediend voor reparaties aan het klooster, vanwege de<br />

schade die door de 'crancksinnige weeskinderen' was aangebracht. De vroedschap vond het<br />

nu welletjes en het klooster moest beloven het hierbij te laten. 37<br />

Tot nu toe is altijd aangenomen dat de wezen wel ziek zijn geweest, maar dat geen enkel<br />

kind is overleden aan de geheimzinnige ziekte. Een uitgavepost in het huishoudboek van het<br />

Burgerweeshuis geeft reden tot twijfel: in december werd een bepaald bedrag betaald aan<br />

het Paulusbroedersklooster voor een doodskist. 38<br />

De betrokkenen<br />

Tot nu toe zijn verschillende namen genoemd van personen die betrokken zijn geweest bij<br />

de weeshuisziekte. We zullen nu ingaan op de achtergronden van die personen en op hun<br />

positie in de stad in dit roerige jaar.<br />

Om te beginnen rector Duetus. Antonius Duetus werd geboren in Bergen in Henegouwen,<br />

kort voor 1500, en stierfin 1567 te Amsterdam. Hij was rector van de Latijnse school<br />

van 1559 tot 1566. Hij leidde zijn klaagzang over de tijd in met een lyrische beschrijving van<br />

Amsterdam: 'Er is een stad, die doorstroomd wordt door de wateren van de Amstel, rijk aan<br />

schatten en gekentekend door een warme liefde voor godsvruchtige werken'. 39<br />

De harmonie<br />

onder de bewoners werd wreed verstoord door een bende uit de hel of duivelsbende. De katholieke<br />

en gezagsgetrouwe Duetus beschreef de ziekte als een straf van God voor de mensen<br />

die met hun ketterijen in zonde zijn vervallen, waardoor de Duivel vrij spel heeft.<br />

Het gedicht blijkt tal van elementen te bevatten die ontleend zijn aan de demonologie. 40<br />

Om te beginnen het thema: God is beledigd door de zonden van de mensheid en straft haar.<br />

Vervolgens de indeling in gewone en ongewone rampen, die bovendien nog door ergere gevolgd<br />

zullen worden. Bende uit de hel of duivelsbende is een veel gebruikte term in de heksenleer.<br />

Het uitbraken van glas, spelden, vingerhoeden, lappen etcetera dat de rector ook<br />

noemde als onderdeel van het ziektebeeld, is volgens de demonologie een 'officieel' bewijs<br />

van beheksing: de voorwerpen zijn schijnvormen van de duivel.<br />

Duetus vertolkte in zijn gedicht het standpunt van het katholieke kamp betreffende de<br />

weeshuisziekte. Volgens deze visie was de toorn van God losgebarsten over de stad als gevolg<br />

van de ketterijen van de mensen. De duivel kreeg vrij spel en daarvan waren de kinderen<br />

de dupe geworden.<br />

Het gedicht is opgedragen aan Sybrant Occo, één van de meest invloedrijke burgemeesters<br />

toentertijd. 41<br />

Occo was getrouwd met Lysbeth Jacob Bamdr. Lysbeth was een zuster van<br />

Jacobgen Bammen die door de wezen van hekserij beschuldigd werd. Er was Occo veel aan<br />

gelegen om zijn schoonzuster en zijn familie van deze blaam te zuiveren. Hij deed dit door<br />

een andere heks aan te wijzen. Dat de keuze hierbij op Fye Lieveheers viel, is wellicht te verklaren<br />

door de relatie die haar dochter had onderhouden met Cornelis Buycken. Deze Cor-<br />

37 Ibidem, inv.nr 37, 1569, fol. 193.<br />

38 GAA, arch. Burgerweeshuis (arch.nr 367) inv.nr 194 (rapiamus), december 1566.<br />

39 A. Duetus, Expostulatio de temporum calamitatibus, geciteerd naar Maandblad Amstelodamum 46 (1959) 212-213.<br />

40 Het belangrijkste handboek van de demonologie, waarop men zich meer dan twee eeuwen ook bij vervolgingen<br />

op beroept, is de Malleus Maleficarum oftewel Heksenhamer uit 1487.<br />

41 Niet één van de dapperste: in het najaar van 1566 vluchtte hij naar Utrecht en verloor daardoor zijn poorterschap.<br />

In 1567 werd hij in zijn waardigheid hersteld.<br />

!!()


De weeshuisziekte van 1566<br />

nelis Sybrandsz. Buyck, overleden in 1560, was een broer van Joost Sybrandsz. Buyck, evenals<br />

Occo één van de belangrijkste burgemeesters van de stad. Joost Buyck was gehuwd met<br />

Balich Occo, de zuster van Sybrant Occo. 42<br />

De broers van Jacobgen en Lysbeth Bammen, Cornelis Jacobsz. Bam en Sybrant Jacobsz.<br />

Bam, waren vooraanstaande burgers van Amsterdam en verschillende malen schepen en<br />

burgemeester. Later in het jaar zou Cornelis Jacobsz. in opdracht van de vroedschap het<br />

Minderbroedersklooster dat in de buurt van zijn brouwerij lag, moeten beschermen tegen<br />

beeldenstormers. Hij kwam echter te laat.<br />

Jacobgen Bammen, haar zuster en broers blijken familiebanden te hebben met de schout<br />

Pieter Pietersz.: een nicht van hen was getrouwd met een broer van de schout. 43<br />

In feite concentreerde<br />

de politieke macht in de stad zich rond de bovengenoemde families Bam, Occo<br />

en Buyck. Deze oligarchie regeerde van 1538 tot 1578. Met de beschuldiging van Jacobgen<br />

Bammen herhaalde de geschiedenis zich: de moeder van Jacobgen Bammen, Marie Holleslooten,<br />

was bijna twintig jaar eerder ook al eens beschuldigd van toverij. Ook zij werd<br />

onschuldig verklaard; de aanklager werd vervolgd. 44<br />

Tot slot Trijn Gerrits, de weesmoeder die ook nogal wat te verduren had van de wezen.<br />

Bij Wagenaar lezen we dat haar zoon Jan Claes raad was en verver in 'De Drie Koningen'<br />

in de Kalverstraat, bij de Dam. Deze Jan Claesz., een lakenkoopman, heeft inderdaad dit<br />

huis geërfd van zijn schoonvader, de lakenkoopman Claes Dircxsz. De vrouw van Jan<br />

Claesz. was Marie Claesdr. 45<br />

De calvinist Reael was de spreekbuis van de gereformeerden. Reael speelde een vooraanstaande<br />

rol tijdens de troebelen in 1566. In mei 1567 moest hij de stad verlaten en vluchtte<br />

naar Emden. Na de Alteratie keerde hij terug in de stad en maakte verscheidene keren deel<br />

uit van het stadsbestuur. In 1583 werd hij regent van het Burgerweeshuis. Een dochter van<br />

Reael trouwde met de predikant Arminius.<br />

Reael is terughoudender dan Duetus over hekserij. Indirect noemt hij het wel, zoals we zagen,<br />

door aan te halen wat de mensen in de stad zeiden. Hij geeft de weeshuisziekte expliciet<br />

een plaats in de strijd van de hervormingsgezinden tegen de schout en de vroedschap. God<br />

laat via de kinderen de ketterjager Pieter Pietersz. en het stadsbestuur met de duivel strijden<br />

om hen zo een lesje te leren; God staat volgens Reael dus aan de kant van de hervormingsgezinden.<br />

Wellicht zag hij in de weeskinderen zijn eigen geloofsijver en martelaarschap weerspiegeld.<br />

De kinderen vielen dus vooral mensen uit het katholieke kamp lastig. De invloed van de<br />

gereformeerden op de kinderen was groot. Waarschijnlijk speelde hierbij een rol dat de kinderen<br />

in de gelegenheid gebracht werden te ontsnappen uit het klooster waar zij verpleegd<br />

werden. Het lek in de bewaking kunnen we zoeken in de richting van kapitein Kaers. Kaers<br />

zou na het herstel van het katholieke gezag op zeventigjarige leeftijd vanwege zijn sympathieën<br />

voor de gereformeerden worden bestraft met een galeistraf van vijftig jaar.<br />

42 A de Roever Nz, 'Het geslacht Buyck', Amsterdamsen jaarboekje voor geschiedenis en letteren (1888) 182-191.<br />

43 A. Querido, Storm in het weeshuis, 36.<br />

44 Zie hiervoor: H. de Waardt, Toverijen samenleving. <strong>Holland</strong> 1500-1800 (Den Haag 1991) 57-63. De Waardt stelt<br />

dat de beschuldiging een politieke achtergrond had en een aanval van buiten afwas op de macht van de oligarchie<br />

rond Buyck, Bam en Occo.<br />

45 GAA, arch. Weeskamer (arch.nr 5073) inv.nr 777 (inbrengregister nr 6), fol. 147v. dd. 1556-12-17; ib. inv.nr<br />

779 (inbrengregister nr 8), fol. 275, dd. 1567-01-07.<br />

Hl


De weeshuisziekte van 1566<br />

Zowel Reael en Duetus zagen dus, als vertolkers van respectievelijk het gereformeerde en<br />

katholieke standpunt, in de weeshuisziekte de hand van God. Het verschil tussen beiden ligt<br />

in hun interpretatie van die ingreep van Boven. Beide kampen verklaarden dat de duivel<br />

zich bij de andere partij bevond en wezen heksen aan door wier toverij slachtoffers vielen<br />

onder weerloze kinderen. De vrouwen maakten op de een of andere manier deel uit van het<br />

vijandige kamp: Jacobgen Bammen, de schoonzuster van een burgemeester en familie van<br />

de schout, aan de ene kant en Fye Lieveheers, die verdacht werd de gezondheid geschaad<br />

te hebben van één van de leden van de oligarchie, aan de andere kant.<br />

De geschiedschrijvers van Amsterdam en de weeshuisziekte<br />

Als eerste in de rij schrijft Johan Isaakszoon Pontanus (1571-1639) een halve eeuw later over<br />

'besetene weeskens'. 46<br />

Hij noemt de ziekte bij zijn beschrijving van de openbare gebouwen<br />

van Amsterdam in het tweede deel van zijn werk. Zijn bron zijn mensen 'die wat bedaecht<br />

van jaren zijn'. Hij vergist zich in het jaartal en plaatst de ziekte in 1556 'voor het houden<br />

van die Loterije'. 47<br />

Uit deze vergissing blijkt dat hij de weeshuisziekte niet in verband brengt<br />

met de religieuze en politieke woelingen uit het jaar van de beeldenstorm. Hij schrijft dat<br />

dertig kinderen door de duivel bezeten waren.<br />

Zijn andere bron is Johannes Bodinus. 48<br />

Met deze Bodinus oftewel Jean Bodin belanden<br />

we in de strijd die in die tijd gevoerd werd tussen voor- en tegenstanders van de heksenvervolgingen.<br />

Bodin, een Franse staatsrechtfilosoof, was een fervent voorstander. Zijn Démonomame<br />

(1580) werd in het Duits en Latijn vertaald en vele malen herdrukt. Het boek is een verdediging<br />

van de heksenleer, waarbij Bodin zich beroept op onder andere de Malleus Maleficarum.<br />

In het boek behandelt Bodin ook de weeshuisziekte. 49<br />

De bezetenheid van de wezen<br />

is volgens hem een gevolg van toverij. Als bewijs noemt hij het braken van stukken ijzer, glas,<br />

haar, naalden en lappen.<br />

Pontanus keert zich tegen de opvattingen van Bodin. Hij is het wel eens met de diagnose<br />

van bezetenheid, maar niet dat deze bezetenheid het gevolg van toverij zou zijn. Hij weerspreekt<br />

de geldigheid van het bewijs. Hij noemt het argument dat door de tegenstanders van<br />

de heksenleer vaak te berde werd gebracht: Bodin kan niet volhouden dat dit braken echt<br />

is gebeurd en niet in schijn, want er is immers niet dadelijk onderzocht of de voorwerpen<br />

werkelijk in de maag of de ingewanden van de kinderen zijn geweest.<br />

Pontanus zelf verbindt de ziekte met de armoede die toentertijd in het weeshuis heerste.<br />

Zoals gezegd plaatst hij de ziekte in 1556 en zegt daarbij: 'als de incomsten der weeskens<br />

noch geringhe waren', enige tijd voor de loterij, die een financiële verbetering voor het weeshuis<br />

betekende.<br />

De zin waarmee Pieter Cornelisz Hooft (1581-1647) in zijn Historiën het verhaal van de wezen<br />

inleidt, is te mooi om niet in zijn geheel te citeren:<br />

46 J.I. Pontanus, <strong>Historisch</strong>e beschryvinghe der seer wyt beroemde coopstadl Amsterdam (Amsterdam 1614) II 110<br />

47 Deze loterij vond in 1560 plaats.<br />

48 Jean Bodin, De la Démonomanie des sorciers (Paris 1580); idem, De magorum daemonomania (Bazel 1581)<br />

49 Jean Bodin, De la Démonomanie des sorciers (Parijs 1580) Lib. 3, capittel 6.


De weeshuisziekte van 1566<br />

Gelijk ik der deftigheit myns aangevangen werks te naa zoude achten, alle straatmaaren<br />

en ydelen klap, tot aas der ooren, die veelal naar vreemdigheit jooken, te boek te slaan;<br />

alzoo kan niet leedigh staan te melden, 't geen my verscheide geloofwaardighe ooghtuighen,<br />

Roomsche, Onroomsche, hoewel het wonder, overaardigh en onzen vernufte onbegrypelyk<br />

is, vertelt hebben. 50<br />

Hij schrijft dat de wezen bezeten waren en daardoor als katten tegen de muren klauterden<br />

en gezichten trokken 'zoo helsch en aaverechtsch, dat de manlykste harten van die neep<br />

scheenen te quynen'. Ze spraken uitheemse talen en wisten geheimen van dë vroedschap.<br />

Hooft vertelt hoe de wezen het bepaalde vrouwen lastig maakten en voor tovenares uitmaakten.<br />

Hij wil hun namen niet noemen vanwege hun familie. De humanistisch gezinde Hooft<br />

ziet niet veel in verklaringen in de trant van hekserij; het rumoer dat de wezen maakten voor<br />

het huis van die vrouwen noemt hij 'heilloos gebaars'.<br />

Ten slotte vertelt hij dat ook de schout het mikpunt van de plagerijen van de kinderen was.<br />

Dit gedeelte komt wat betreft inhoud en woordkeuze overeen met Reael, zodat het aannemelijk<br />

is dat Hooft - die geen bronnen bij naam noemt - over diens gedenkschriften kon beschikken.<br />

Een groot gedeelte van de beschrijving van Dirck Pietersz. Pers (1581-1659), die ook geen<br />

bronnen noemt, gaat eveneens over de schermutselingen tussen de schout en de wezen. 51<br />

Ook dit lijkt ontleend aan Reael: omdat hij de instructies noemt die de schout uit Brussel<br />

had ontvangen, vermoeden we dat hij de gedenkschriften zelfheeft gezien. Hij zal dit deel<br />

van zijn verhaal niet hebben ontleend aan Hooft, die dit feit achterwege laat. Wel komt het<br />

volgende gedeelte over klauterende kinderen en uitheemse talen, over tovenaressen en het<br />

trekken van grimassen, volledig overeen met de beschrijving van Hooft. Volledigheidshalve<br />

noemt Pers ook het overgeven (en daarmee hekserij); met een variant op Duetus en Bodin<br />

braken de kinderen 'vingerhoeden, spelden, naelden, out doeck en andere'.<br />

Met Olfert Dapper (1636-1689) laten we de demonologie achter ons en zijn we bij het vroege<br />

rationalisme aangekomen. 52<br />

Hij beschouwt de weeshuisziekte als één van de 'vreemtheden<br />

in de natuur' die door 'natuurkundigers' vaker worden waargenomen. Zij kunnen dit 'bevestigen<br />

en bewijzen'. Hij citeert met instemming Hooft, die had geschreven dat het 'onzen<br />

vernufte onbegrypelijk is'.<br />

Gezien zijn uitgangspunt is het niet verwonderlijk dat Dapper, bekend om zijn belangstelling<br />

voor het uitheemse, veel buitenissige aspecten in het gedrag van de wezen meent te ontwaren<br />

en daarvan uitvoerige beschrijvingen geeft. Dapper noemt geen andere bronnen dan<br />

Hooft; het grootste deel van zijn beschrijving vinden we echter daar niet terug. Zijn relaas<br />

is derhalve wel interessant, maar historisch niet erg betrouwbaar.<br />

Volgens Dapper klommen de kinderen niet alleen tegen wanden en op daken, maar zelfs<br />

tot in de toren van de Oude Kerk, waar ze met hun vuisten sloegen op de speelklokken en<br />

zongen:<br />

50 P.C. Hooft, Nederlandsche Historiën (Amsterdam 1642) I, 91. De citaten zijn ontleend aan de druk van 1677.<br />

5) D.P. Pers, De Verwarde Adelaer en Ontstelde Leeuw (Amsterdam 1646) 241.<br />

52 O. Dapper, <strong>Historisch</strong>e beschryoing der stadt Amsterdam (Amsterdam 1663) 170-171.


De weeshuisziekte van 1566<br />

Wy zullen hier niet van daen gaen<br />

of Bametje zal in 't vuure staen<br />

Bametje (met deze naam doelt Dapper uiteraard op Jacobgen Bammen) werd door jong en<br />

oud van toverij verdacht, hoewel niemand dat werkelijk kon bewijzen. Het is wel zeker dat<br />

ze 'bij nacht en onty op de been en uit kolryen was'. Ze was ook een erg godsdienstige vrouw,<br />

die alom verbazing wekte door de manier waarop ze haar geloof praktiseerde: 'Dikwils lagh<br />

ze voor 't altaer in de Nieuwe-zijds Kapel plat ter aerde zoo langh als se was, met handen<br />

en voeten wyt van een geslagen, alsof ze doodt en opgenomen was geweest'. Na een paar uur<br />

en met veel zuchten kwam ze dan weer tot zichzelf.<br />

De kinderen konden gedachtenlezen en voorspellingen doen. Met gevoel voor symboliek<br />

beschrijft Dapper hoe een weesjongen in de werkplaats van zijn leermeester, een beeldhou­<br />

wer in de Kalverstraat, het Laatste Oordeel in steen hoog aan de muur zag hangen. Hij klau­<br />

terde recht tegen de muur op, gooide het Oordeel in duizend stukken op de grond en zei:<br />

'daer leit het'. De kinderen noemden God 'Groote Man'. Soms liepen ze naar de waterkant<br />

alsof ze in het water wilden springen en zeiden dan: 'Groote Man verbiet het ons'. Volgens<br />

Dapper hadden de kinderen het ook voorzien op een buitenmoeder van het weeshuis die erg<br />

bang was dat de kinderen haar van de trap zouden gooien of erger. De kinderen bedreigden<br />

haar en vertelden wat zij niet allemaal voor kwaads konden uithalen als 'Groote Man' hun<br />

dit niet verbood.<br />

Tobias van Domselaer (1611-1685) neemt de beschrijving van Dapper van de weeshuisziekte<br />

vrijwel letterlijk en volledig over. 53<br />

Hij plaatst deze echter in een bepaald politiek kader door<br />

het op te nemen in een hoofdstuk met de titel: 'Grollen tot walginge der Roomsgesinden'.<br />

Naast de weeshuisziekte beschrijft hij de andere 'grol': de schutters van de Handboogsdoe­<br />

len die tijdens een vergadering openlijk dronken op de gezondheid van de geuzen.<br />

Op een andere plaats komt bij Van Domselaer ook de weeshuisziekte voor, namelijk bij<br />

de opsomming van de gebouwen en instellingen in Amsterdam. 54<br />

De beschrijving is van de<br />

hand van Isaac Commelin (15 98-16 7 6). 55<br />

Deze noemt Bodin en Pontanus en citeert Pers vol­<br />

ledig. Hij voegt er een voorbeeld van de voorspellende gaven van de wezen aan toe. Onder<br />

de nieuwsgierigen die de kinderen gingen bezoeken, was de huisvrouw van Adriaen Pauw,<br />

Annajacobs. Eén van de wezen zei toen tegen haar dat ze niets te zoeken had in het weeshuis<br />

maar dat ze snel naar huis moest gaan, omdat daar werk op haar wachtte. Toen ze naar huis<br />

ging, vond ze haar huis vol vreemde gasten. 56<br />

In deze tijd bleef de weeshuisziekte een casus in de strijd tussen voor- en tegenstanders van<br />

de heksenleer. In 1691 was het boek De Betoverde Weereld verschenen van de Amsterdamse<br />

predikant Balthasar Bekker. 57<br />

Bekker was een principieel tegenstander van het geloof in hek­<br />

serij. In zijn boek behandelt hij de weeshuisziekte. Als een psychopatholoog avant la lettre ziet<br />

hij als oorzaak van de aandoening onder de wezen een bedwelming van de hersenen en een<br />

53 T. van Domselaer, Beschryvinge van Amsterdam (Amsterdam 1665) VI, 211.<br />

54 Ibidem, IV, 131.<br />

55 De beschrijving van Amsterdam door Caspar Commelin (1693) zal ik hier niet bespreken omdat hierin de eerdergenoemde<br />

verhalen van Dapper en Isaac Commelin vrijwel letterlijk overgenomen zijn.<br />

56 Adriaen Pauw was de voorman en spreekbuis van de gematigd hervormingsgezinden. Hij heeft een dagboek<br />

bijgehouden van de gebeurtenissen in 1566; de wezen worden door hem niet genoemd.<br />

57 B. Bekker, De Betoverde Weereld, zynde een grondig ondersoek van 'l gemeen gevoelen aangaande de Geesten, deselver aart e<br />

vermogen, etc. (Amsterdam 1691).<br />

Hl


De weeshuisziekte van 1566<br />

ziekte van het gemoed en bloed. Inbeelding, nabootsing en aanstellerij speelden ook een rol.<br />

Hij sluit zich bij de opvatting van Dapper aan dat dergelijke verschijnselen vaker in de natuur<br />

voorkomen; toverij wijst hij volledig van de hand. 58<br />

Hoewel heksenprocessen nauwelijks<br />

meer voorkwamen, wilde men het geloof in het bestaan van heksen en duivels vooralsnog<br />

niet loslaten. Een golf van kritiek kwam over Bekkers boek en de dominee zelf werd uit<br />

zijn ambt gezet.<br />

Geeraert Brandt (1626-1685) begint zijn verhaal over de weeshuisziekte met de vrijwel volledige<br />

tekst van Hooft, naar wie hij ook verwijst. 59<br />

Vervolgens vertelt hij uitgebreid hoe een<br />

weeskind de geheime missie van één van de raden in het water had doen vallen. De bron<br />

voor dit verhaal is Reael, die hij ook in de rest van zijn verhaal uitvoerig citeert.<br />

Daarna haalt Brandt de jongen aan die zo hevig naar de genade Gods verlangde. 60<br />

Reael<br />

zou ook geschreven hebben dat de kinderen de sloten en deuren van het klooster openbraken<br />

en in groepjes van tien en vijftien langs de straten zwierven: dit komt overeen met wat de<br />

archiefstukken vertellen.<br />

Brandt besluit met een tamelijk beknopte vermelding van de schermutselingen tussen de<br />

schout en de wezen, waarbij hij verwijst naar Hooft en Pers. Opmerkelijk is dat hij wat dit<br />

betreft niet Reaels verwijzing (die we uit het excerpt kennen) naar wat de mensen in de stad<br />

zeiden (over de duivel die de schout werk gaf nu hij geen ketters mocht vervolgen) overneemt.<br />

Voor het overige kunnen we echter wel zeggen dat Brandt meer aan Reael ontleent dan het<br />

uittreksel geeft.<br />

Omdat Wagenaar en Ter Gouw al in de inleiding ter sprake zijn gekomen, kunnen we over<br />

hen kort zijn. Wagenaars bronnen - naast de archiefstukken - zijn Reael (bij Brandt),<br />

Hooft, Dapper en Commelin. Hij zoekt de oorzaak niet in bezetenheid, maar zou de wezen,<br />

in navolging van de keuren, liever ziek willen noemen. De oorzaak zou een bedwelming van<br />

de hersenen, of aanstellerij kunnen zijn. 61<br />

Wagenaar suggereert dat de gereformeerden de<br />

kinderen hebben aangezet.<br />

Ter Gouw is verbolgen over deze opmerkingen van Wagenaar en beperkt zich tot een samenvatting<br />

van wat er in de archieven te vinden is : 'Ik heb geen lust de dwaasheden na te<br />

schrijven die door onze historieschrijvers daarvan zijn te boek gesteld'. Zijn conclusie is dat<br />

de weeshuisziekte de stad veel geld gekost heeft.<br />

Samenvatting en conclusie<br />

We kunnen zeggen dat de historici in het algemeen niet goed raad weten met de weeshuisziekte<br />

en de plaats die haar in de geschiedenis toekomt. Wanneer zij het verschijnsel in de<br />

chronologie van de gebeurtenissen van 1566 opnemen, gaat dat vrijwel altijd gepaard met<br />

een uitleg of verontschuldiging dat aan een dergelijk zonderling iets aandacht wordt geschonken<br />

(Bij Hooft, Wagenaar en Ter Gouw). Vaak krijgt de weeshuisziekte aandacht op<br />

een zijdelingse manier, zoals wanneer de liefdadigheidsinstellingen van Amsterdam beschreven<br />

worden of in het debat over heksenprocessen.<br />

58 Ibidem, IV, 210-217.<br />

59 G. Brandt, Historie der Reformatie, 330-332.<br />

60 Dit citaat komt vrijwel overeen met het handschrift van Schaep.<br />

61 Het is waarschijnlijk dat Wagenaar deze diagnose aan Balthasar Bekker ontleend heeft.<br />

83


De weeshuisziekte van 1566<br />

De historici in de periode vóór Wagenaar concentreren zich over het algemeen bij hun<br />

beschrijving van de weeshuisziekte op de vraag of'er al dan niet sprake was van bezetenheid<br />

door hekserij. Door hun stellingname willen ze zich vooral profileren in het debat tussen<br />

voor- en tegenstanders van de heksenvervolgingen. In de 18e eeuw, met Wagenaar, wordt<br />

het accent op de demonologische kant van de historie losgelaten en verschuift het naar de<br />

politieke en religieuze kant.<br />

Opmerkelijk is dan dat protestantse historici als Brandt en Ter Gouw zeer summier de<br />

schermutselingen tussen de wezen en de schout behandelen ofwel geheel achterwege laten.<br />

Dit brengt Querido er toe de rol van de gereformeerden nader uit te diepen. Hij meent dat<br />

het pathologische en extreme gedrag van de wezen in eerste instantie veroorzaakt werd door<br />

een voedselvergiftiging. De bemoeienissen van burgers met politieke belangen verklaren de<br />

langdurigheid van de aandoening. Hij onderschrijft de conclusie van Wagenaar dat de gereformeerden<br />

de ziekte in hun voordeel gebruikt hebben.<br />

Mijn conclusie is dat niet alleen de gereformeerden maar ook de katholieken de wezen<br />

gebruikt hebben in hun politieke machtsspel. Het geloof in toverij dat toen bij beide partijen<br />

nog sterk leefde, heeft hierbij een grote rol gespeeld. Over en weer beschuldigden zij elkaar<br />

van een pact met de duivel.<br />

Toen aan het eind van de zomer van 1566 de spanningen zich ontlaadden en een deel van<br />

de bevolking de beelden en altaren in de kerken begon stuk te slaan, kwam er ook een einde<br />

aan de onrust rond de wezen.<br />

86


M.H.V. van Amstel-Horak<br />

De Rijnlandse morgenboeken,<br />

een unieke bron uit het pre-kadastrale tijdperk*<br />

In bijna iedere provincie is men bezig 'kadastrale atlassen', die de oorspronkelijke samenvattende<br />

registers en de kadastrale minuutplans van het rijkskadaster bevatten, persklaar te<br />

maken. Enkele atlassen van Noordhollandse gemeenten zijn al verschenen. 1<br />

Omdat het<br />

rijkskadaster pas in 1832 in gebruik werd genomen, ligt de vraag voor de hand hoe de overheid<br />

de grondeigendom voordien registreerde. En vervolgens of deze registratie in zijn geheel<br />

bewaard bleef en, zo niet, of reconstructie van lacunes mogelijk is. Voor een klein gedeelte<br />

van het platteland van <strong>Holland</strong> onderzocht ik dit en stuitte daarbij op gegevens die<br />

een interpretatie nodig hebben. Ik beperkte mij tot de registratie van de onbebouwde percelen<br />

omdat die geheel anders tot stand kwam dan die van de huizen en andere opstallen in<br />

de dorpen.<br />

Tijdens de Republiek vormden in een groot deel van <strong>Holland</strong> de morgenboeken van de<br />

ambachten de grondslag van alle belastingen die op het platteland over de onbebouwde<br />

grond moesten worden opgebracht. Zij ontlenen hun naam aan de toegepaste landmaat, de<br />

Rijnlandse morgen. Waar men in bunders mat, worden ze bunderboeken genoemd. Op de<br />

Zuidhollandse eilanden, waar men werkte met gemeten, heten dezelfde boeken gemetboeken.<br />

2<br />

Aangezien deze (morgen)boeken als grondslag voor de belastingen vaak vele jaren in<br />

gebruik bleven, dus bleven 'leggen', noemde men ze ook leggers: staten van voor onbepaalde<br />

tijd vastgelegde gegevens over onroerende goederen.<br />

In deze bijdrage beperk ik mij verder tot de morgenboeken van de ambachten van het<br />

hoogheemraadschap van Rijnland. Ambachten waren plattelandsgemeenschappen (dorpen)<br />

waar een ambachtsheer gezag uitoefende, onder meer door een schout te benoemen.<br />

De laatste bestuurde het ambacht samen met twee ambachtsbewaarders, die uit de ingelanden<br />

(grondeigenaars in het ambacht) voortkwamen. Ambachten kan men tevens beschouwen<br />

als (lagere) waterschappen. Het rechterlijk orgaan van het ambacht werd gevormd door<br />

de schout en hooguit zeven schepenen. Voor waterschapszaken werd dit college uitgebreid<br />

met enige door de schout benoemde kroosheemraden. 3<br />

Het territoir waar dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland eertijds gezag uitoefenden<br />

(en ook nu nog uitoefenen), wordt grofweg begrensd door de punten Haarlem, Amsterdam,<br />

Gouda en Wassenaar. Welke ambachten dit betrof, kunt u lezen in bijlage 2. De keuze voor<br />

het territoir van het hoogheemraadschap en niet voor dat van het baljuwschap Rijnland is<br />

niet willekeurig: de hoogheemraden hebben grote bemoeienis gehad met de vervaardiging<br />

en de administratie van de morgenboeken. Het hoogheemraadschap fungeerde namelijk als<br />

overkoepelend hoofdwaterschap over de ambachten. In Rijnland controleerden de hoogheemraden<br />

de ambachtsrekeningen en stelden naar gelang de hoogte van de uitgaven van<br />

de ambachtswaarders de omslag vast, die dezen mochten heffen over de onbebouwde perce-<br />

Alsnog dank ik wijlen prof.dr. J. L. van der Gouw voor zijn opbouwende aanmerkingen; in deze vorm heeft<br />

hij deze bijdrage echter niet meer kunnen zien.<br />

1 W.J. van den Berg red., Kadastrale atlas van Noord-<strong>Holland</strong> 1832. Deel 1 Uitgeest, deel 2 Alkmaar, deel 3 Bergen,<br />

deel 4 Koedijk, Oudorp en Sint-Pancras (Haarlem 1990/1991).<br />

2 1 Rijnlandse morgen = 6 hond = 600 roede = 0,8516 ha. Een bunder variëerde voorde standaardisatie tussen 1,27<br />

en 0,87 ha. Op Voorne was één gemet gelijk aan 0,4592 ha.<br />

3 Voor dc werking van een Rijnlands ambachtsbestuur raadplege men: J. L. van der Gouw, Het ambacht Voorschoten.<br />

Zuid-<strong>Holland</strong>se Studiën V (Voorburg 1956).<br />

f!7


De Rijnlandse morgenboeken<br />

len land van het ambacht. Het college van Rijnland heeft er steeds naar gestreefd dat de ambachtsbesturen<br />

hiervoor beschikten over de meest betrouwbare gegevens. Daarnaast vaardigde<br />

het keuren uit en sprak recht (in oude zin) in waterschapszaken.<br />

Het artikel is ingedeeld in paragrafen die voor de duidelijkheid zijn genummerd. Na enkele<br />

opmerkingen over de inhoud van de morgenboeken (1) wordt uiteengezet hoe ze tot stand<br />

kwamen (2). Om de gegevens uit de leggers beter te begrijpen volgt dan onder (3) een overzicht<br />

van de verschillende grondlasten. De morgenboeken dienden aanvankelijk alleen als<br />

hulpmiddel om de waterschapslasten om te slaan. Later vormden zij ook de grondslag voor<br />

dat deel van de gewestelijke belasting (de verponding) dat over de grond werd geheven. Hoe<br />

taxaties die mede de hoogte van de grondbelastingen bepaalden, werden verwerkt in de leggers<br />

vindt u onder (4) en (5). Een bladzijde uit een morgenboek van Wassenaar illustreert<br />

hoe de administratie van de grondeigendom werd gevoerd (6). De controle op de financiële<br />

administratie en de belastingheffing van de ambachten (7) geeft een aanwijzing over de<br />

vindplaats van grondbeschrijvingen buiten de gemeentelijke archieven, de aangegeven bewaarplaats<br />

van de ons resterende morgenboeken (8). Tot slot volgen enkele opmerkingen<br />

over de betrouwbaarheid van de gegevens uit de morgenboeken (9) en over onderzoek naar<br />

het platteland van Rijnland (10).<br />

1. De inhoud<br />

Per ambacht geven de morgenboeken of leggers een genummerde opsomming van de percelen<br />

met vermelding van de namen van de eigenaars en de eventuele pachters. Slaan we de<br />

morgenboeken open dan zien we niet veel anders dan persoonsnamen en getallen (oppervlaktematen<br />

en geldbedragen), onderbroken door enige geografische gegevens. Afb. 1 toont<br />

een folio uit zo'n morgenboek, namelijk de legger die van 1603 tot 1634 in Wassenaar in gebruik<br />

was. 4<br />

In bijlage 1 vindt u een transcriptie van deze bladzijde die de omschrijving van<br />

drie percelen bevat: 1, 2 en 3 van het elfde bon dat De Lageveen werd genoemd. In de bovengenoemde<br />

periode wisselden de percelen 2 en 3 van eigenaar en van pachter. We zien dat<br />

de namen van nieuwe eigenaars en gebruikers onder die van hun voorgangers werden genoteerd<br />

met de datum van het transport. Hoewel de percelen in de morgenboeken waren genummerd,<br />

gebruikte men deze nummers niet om een perceel in (transport)akten te omschrijven,<br />

zoals thans, na de invoering van het rijkskadaster, gebruikelijk is. De secretaris<br />

van het ambacht hanteerde ze alleen voor de interne administratie. Over de afmetingen en<br />

getallen die op deze bladzijde van de legger voorkomen, vindt u een toelichting in §6.<br />

Behalve de naam van de eigenaar werd ook de naam van de pachter vermeld. Dat was<br />

van belang voor de inning van de belasting, omdat de pachter van de landerijen meestal de<br />

daarop rustende belastingen betaalde of voorschoot. Veel land werd namelijk 'vrij gelts' verpacht,<br />

dat wil zeggen dat de pachter zich bij het sluiten van de pachtovereenkomst verbond<br />

alle grondlasten, die men veelzeggend ongelden noemde, op te brengen. Van deze gang van<br />

zaken werd slechts afgeweken indien door calamiteiten de lasten ver boven het normale stegen,<br />

bij voorbeeld omdat in een molenpolder de molen afbrandde of wanneer een sluis wegdreef.<br />

Dan moest ook de eigenaar meebetalen of korting op de pacht gedogen. 5<br />

Bij 'vrij gelts'<br />

verpachting kon wegens nalatige betaling van de belastingen beslag worden gelegd op de<br />

4 Oude Archieven van de gemeente Wassenaar, inv.nr 109 fol. 64 vs.<br />

88


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Afb. 1. Bladzijde uit het morgenboek van 1603 van Wassenaar: folio 64 vs. De legger is tot 1634 in<br />

gebruik geweest. Oud Archief van de gemeente Wassenaar, inv.nr 109.<br />

5 S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijn bestuur van den vroegslen tijd tol 1857 (Leiden<br />

1934) 371. Voorbeelden in: M.H.V. van Amstel-Horak en R.W.G. Lombarts (samenst.), Regeslenboek van<br />

hei hoogheemraadschap van Rijnland, april 1253-oktober 1814 (Leiden 1992) nrs 87, 90, 93 en 850. Voor Delfland<br />

vond Dolk gelijksoortige heffingen. Th. F.J. A. Dolk, Geschiedenis van het hoogheemraadschap Delfland('s-Gravenhage<br />

1939) 57.<br />

89


De Rijnlandse morgenboeken<br />

goederen van de pachter. Volgens het dijkrecht konden de waterschapslasten zelfs gerechtelijk<br />

bij de pachter worden ingevorderd bij andere wijzen van verpachting zoals 'afslaggeld'. 6<br />

Daarom werd erop toegezien dat de pachters werden geregistreerd. Bovendien was het vee<br />

van de pachter een heel geriefelijk object voor beslag en verkoop op rechterlijk bevel. Daar<br />

kwam nog bij dat het eenvoudiger was de boer aan te pakken dan de elders woonachtige landeigenaar,<br />

die wellicht als burger van een stad door privileges werd beschermd.<br />

De volgorde van de namen in de legger is die waarin de landmeter de percelen van het<br />

ambacht mat en vervolgens in zijn proces-verbaal opschreef (zie §2).<br />

Voor de opmeting van een ambacht verdeelde de landmeter het gebied in 'blokken' of<br />

'bonnen'. De natuurlijke begrenzingen van die blokken beschreef hij in zijn proces-verbaal<br />

evenals het punt vanwaar hij begon te meten. Zo kunnen we uit afb. 1 lezen dat het bon 'De<br />

Lageveen' werd begrensd door onder meer de 'Veensche wateringe' en de 'Papewech'. Op<br />

deze wijze komen aardrijkskundige namen voor in de leggers. Buiten de omschrijvingen van<br />

de bonnen worden ze zelden aangetroffen.<br />

2. Meting en voorgeschiedenis<br />

Aan de leggers die in Rijnland tot in de 19e eeuw zijn gebruikt, gingen 16e-eeuwse metingen<br />

vooraf. Rond 1530 werd de standaard meetketting ingevoerd. Bovendien waren de landmeters<br />

toen zo vaardig dat zij nauwkeurig grote oppervlakten konden meten. Hun meetresultaten<br />

benaderen die van het rijkskadaster uit de 19e eeuw. In zijn standaardwerk over het hoogheemraadschap<br />

Rijnland nam Fockema Andreae aan dat de landmeters die in de periode<br />

1540 tot 1544 alle percelen van de ambachten van Rijnland hebben gemeten, daarbij de methode<br />

van driehoeksmeting van Gemma Frisius toepasten. Maar onlangs maakte Pouls aannemelijk<br />

dat zij deze methode niet hebben gebruikt. 7<br />

Hoe de alleroudste morgenboeken gemaakt werden, onttrekt zich aan onze waarneming.<br />

Uit een registertje van de klerk van Rijnland uit 1375 blijkt wel dat toen al het morgental<br />

(= de totale belastbare oppervlakte) van elk van de Veertig Ambachten (het oorspronkelijke<br />

territoir van het hoogheemraadschap Rijnland) bekend was. 8<br />

Wellicht waren in die tijd de<br />

oppervlakten van de percelen grotendeels alleen maar geschat. Het platteland heeft altijd<br />

'bedaagde mannen' voortgebracht die op het oog de omvang van een stuk grond vrij redelijk<br />

konden bepalen. Uit een keur die de hoogheemraden in 1443 uitvaardigden naar aanleiding<br />

van een geschil met Hazerswoude, weten we dat voor een legger soms een meting werd verricht.<br />

De uitkomsten van die meting moesten in drievoud worden genoteerd. Deze morgenboeken<br />

waren bestemd voor het hoogheemraadschap van Rijnland, de stad Leiden en het<br />

ambacht zelf. 9<br />

Op welke manier men toen in <strong>Holland</strong> mat, is niet overgeleverd. Hoe de leggers<br />

uit de eerste helft van de 16e eeuw werden samengesteld, is wel bekend. In de tijd van<br />

de oudst overgeleverde enquête in <strong>Holland</strong>, de 'Enqueste ende Informatie' van 1494, droegen<br />

de hoogheemraden de schouten op om in hun ambachten alle gebruikers van land bij<br />

6 Zie voor de ratio van deze wijze van executie: G.J.C. Schilthuis, Waterschapslasten en verhaal op roerend goed (Delft<br />

1941).<br />

7 H.C. Pouls, 'De driehoeksmeting of triangulatie', Caert-lhresoor 8 (1989) 61-71. Anders Fockema Andreae, Hoogheemraadschap<br />

van Rijnland, 158.<br />

8 Register van inkomsten en uitgaven van de klerk van hoogheemraden, Oud Archief van Rijnland (OAR),<br />

inv.nr 9508.<br />

9 OAR, inv.nr 12 fol. 96.<br />

90


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Afb. 2. Kaart van de landen in de Grote Polder in Zoeterwoude. Gekleurde pentekening van Pieter<br />

Sluyter, 1545. Kaartenverzameling Rijnland A 1069.<br />

zich te roepen teneinde de oppervlakten van hun percelen te laten registreren. De boeren<br />

moesten daarbij zweren dat zij de maten naar waarheid opgaven. Op bedrog stelden de<br />

hoogheemraden een hoge boete. De schouten moesten de staten, de 'boecken', in drievoud<br />

opmaken in het bijzijn van de ambachtsbewaarders en kroosheemraden en deze vervolgens<br />

bij de hoogheemraden inleveren. 10<br />

Op 26 mei 1540 gaven dijkgraaf en hoogheemraden bevel de percelen van Aarlanderveen<br />

te meten. Het college had namelijk berichten ontvangen dat de leggers, die de ambachtsbe­<br />

waarders in die tijd gebruikten, niet alle percelen van de ambachten bevatten. Vrijdom,<br />

soms gepretendeerd, en malversaties waren ongetwijfeld de oorzaak daarvan. 11<br />

Zo betaalde<br />

het ambacht Rijnsburg tot 1543 geen morgengeld, omdat de abdis beweerde dat het vrijdom<br />

had. Na Aarlanderveen kreeg Pieter Sluyter opdracht Alphen, Oudshoorn, Noordwijk en<br />

Zoeterwoude te meten. Uit zijn processen-verbaal bleek dat de vijf ambachten ongeveer een<br />

kwart groter waren dan zij volgens de hun geldende morgentalen waren. In 1543 en 1544<br />

10 OAR, inv.nr 16 fol. 84. Met deze leggers als grondslag heeft Gherijt Jansz. Abbenbrouck uit Leiden tussen<br />

1533 en 1559 morgengeld geïnd. Van Esselijkerwoude, Oudshoorn, Rijnsaterwoude, Katwijk, Valkenburg en<br />

Oegstgeest bleven enkele kohieren bewaard: OAR inv.nr Div. 5.<br />

11 Zie voor de meting en het proces dat daarvan het gevolg was: Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland,<br />

157-160; M. H.V van Amstel-Horak, 'De morgenboeken van Rijnland. Drie eeuwen ongeregeldheid', in: Leids<br />

Jaarboekje 77 (1985) 150-178, waarin de keur van 26 mei 1540 in extcnso is afgedrukt.<br />

91


De Rijnlandse morgenboeken<br />

werden vervolgens de percelen van alle andere ambachten die toen 'morgen morgensgelijk'<br />

bijdroegen in de lasten van Rijnland, afzonderlijk gemeten. Alleen onbebouwde grond deelde<br />

mee in de waterschapslasten. (Gebouwde eigendommen worden pas sinds 1951 hiervoor<br />

aangeslagen.) Steden en dorpskernen werden daarom niet gemeten evenmin als wegen en<br />

water. Vier door de hoogheemraden beëdigde landmeters - Pieter en Jacob Sluyter, Symon<br />

Meeuwszoon van Edam en Coenraet Oelenzoon - trokken van ambacht naar ambacht en<br />

registreerden er elk perceel. Van de schout en ambachtsbewaarders werd verlangd dat zij<br />

de grenzen van het ambacht aangaven, en van de eigenaren en pachters (gebruikers) dat zij<br />

hun namen en woonplaats noemden. Als de woonplaats een andere dan het betrokken ambacht<br />

was dan noteerde de landmeter deze in zijn meetverslag. 12<br />

Soms schreef hij ook de<br />

naam van een huis of boerderij op, maar dat gebeurde sporadisch. Een enkele maal - en<br />

zeker niet systematisch - gaf hij een aanwijzing over het soort land (hooiland, weiland) of<br />

vermeldde hij dat er een huis op stond (huisweer). Het was al bij al een zeer kostbare operatie,<br />

maar het resultaat was dat het hoogheemraadschap van Rijnland in 1544 over een volledige<br />

beschrijving van het onbebouwde land beschikte. Net zoals wij dat heden ten dage nog<br />

kunnen, omdat al de gegevens van de meting bewaard zijn gebleven (zie bijlage 2).<br />

Zoals gezegd maten de landmeters een ambacht in 'blokken' of 'bonnen', gedeelten die<br />

door een natuurlijke begrenzing van sloten of wegen waren afgebakend. Helaas hebben de<br />

hoogheemraden in 1540 geen opdracht gegeven om hun metingen in kaart te brengen. Minuutplans,<br />

zoals bij het rijkskadaster, hebben zij niet gemaakt. 13<br />

Zij duidden wel het beginpunt<br />

van een nieuw blok aan, maar naar de exacte ligging van een perceel binnen een blok<br />

moet men gissen. Als een perceel (onder persoonsnaam) in de legger voor een andere staat,<br />

wil dat niet zeggen dat het naast het andere perceel ligt; het kan er ook achter liggen. De<br />

landmeter maakte zijn notities tijdens zijn meetroute. Slechts in één geval kunnen we een<br />

looproute traceren. Pieter Sluyter tekende in 1545 een kaart van de Grote Polder te Zoeterwoude<br />

naar aanleiding van een geschil. Driejaar eerder had hij de polder gemeten; de namen<br />

van de 'gebruikers' op de kaart komen overeen met de namen die hij in 1542 noteerde<br />

in het proces-verbaal van zijn meting in Zoeterwoude. 14<br />

Aan de hand van een detail van de<br />

kaart heb ik een schets van de percelen gemaakt en deze genummerd in volgorde van het<br />

meetverslag (zie afb. 3). Het eerste perceel (de eerste naam) dat Sluyter in zijn procesverbaal<br />

opschreef, gaf ik het nummer 1, het tweede perceel nummer 2 en zo voort. Het is de enige<br />

kaart waarop grenzen van afzonderlijke percelen zijn getekend uit de periode van de algemene<br />

meting in Rijnland. Jan van Hout, secretaris van Leiden, heeft waarschijnlijk zeifin 1592<br />

de 'bonnen' van Voorschoten geschetst en aan landmeter Symon Aerntsz. opgedragen de<br />

blokken van Leiderdorp in kaart te brengen. Dit vergemakkelijkt het terugvinden van een<br />

perceel in het proces-verbaal (en later het morgenboek). 15<br />

12 Zie bij voorbeeld de aanhef van het proces-verbaal van Pieter Sluyter over de meting in Wassenaar: 'Voorts<br />

sal men weeten daer een naem geschreven staet dat hij in die voorseyde ban woonachtich is ende deselfde de<br />

eygenaer ende bruycker is.' OAR, inv.nr 8252.<br />

13 Zie voor 'minuutplan' WJ. van den Bergen Ph. Kint, Kadastrale uitkomsten van Noord- en Zuid-<strong>Holland</strong> 1832, door<br />

jhrJ.D. HoeufftenjhrJ.C.R. van Hoorn van Burgh (Dordrecht 1993) 14-17. Het is denkbaar dat de landmeters van<br />

het rijkskadaster bij hun verdeling van een gemeente in sectiën gedeeltelijk dezelfde begrenzingen hebben aangehouden<br />

als de landmeters in 1540. De leggers met de oude indeling in blokken waren immers nog in gebruik.<br />

14 Kaartenverzameling hoogheemraadschap van Rijnland, nr 1069; proces-verbaal van de meting, OAR, inv.nr<br />

8640 fol. 55-58.<br />

15 GAL, Secr. Arch. II inv.nr 5809 met kaart van Voorschoten; GAL, Prentenverzameling inv.nr 76762, met opschrift:<br />

'Caerte van Leyderdorp gemaect bij inspexcy in den jare '92 bij mij Symon Aerntsz. gesworen landmeter<br />

van Rijnlandt'.<br />

'12


de Kerck wech<br />

De Rijnlandse morgenboeken<br />

Afb. 3. Schets van de percelen van de Grote Polder, genummerd in de volgorde waarin Pieter Sluyter<br />

ze noteerde in zijn proces-verbaal van de meting van Zoeterwoude.<br />

Nadat de landmeters hun processen-verbaal bij de hoogheemraden hadden ingeleverd,<br />

hebben in januari 1545 enkele hoogheemraden met de betrokken landmeter in de ambachten<br />

langs de duinen gecontroleerd of deze geen 'wildernisse' of onbruikbaar land had opgenomen<br />

in zijn meetverslag. Vervolgens droegen ze de klerk Cornelis van Teylingen op de<br />

verslagen in tweevoud te kopiëren: één exemplaar was bestemd voor het archief van het<br />

hoogheemraadschap van Rijnland, het andere werd door Jan van Brouchoven, de toenmalige<br />

secretaris-rentmeester, aan de schouten en ambachtsbewaarders uitgereikt. De kwitanties<br />

voor de ontvangst zijn hiervan het bewijs. 16<br />

Op grond van deze meetverslagen lieten de<br />

ambachtsbesturen van Rijnland rond 1550 nieuwe leggers van hun ambachten vervaardigen,<br />

waarbij een klerk van Rijnland behulpzaam was. Aan de hand van deze meetverslagen<br />

moesten ook de molenmeesters de legger c.q. het kohier voor het molengeld van hun polder<br />

samenstellen. 17<br />

Dijkgraaf en hoogheemraden hebben eveneens bemoeienis gehad met de morgenboeken<br />

van de zogenaamde dijkplichtige ambachten en ingenomen landen. Deze lagen buiten het<br />

oude hoogheemraadschap van Rijnland. De ambachten langs de Spaarndammerdijk-<br />

Spaarnwoude, Hofambacht, Houtrijk en Polanen, Sloten met Sloterdijk en Osdorp - wer-<br />

16 OAR, inv.nrs 9568 a + b en 10289.<br />

1 7 OAR, inv.nr 9568 a, Kwitantie van Pieter Meeuwsz. voor al zijn schrijfloon voorde meting; OAR, inv.nr 5479<br />

en OAR, inv.nr 216 fol. 310 vs, Kerkgebod aan de molenmeesters van de Achthovenerpolder te Leiderdorp om<br />

een legger te maken volgens de nieuwe meting, 5 februari 1552.<br />

93


De Rijnlandse morgenboeken<br />

den in 1558 gemeten. De aanleiding was een dijkverzwaring die het Hof van <strong>Holland</strong> op 11<br />

maart 1552 had bevolen. De gevonden oppervlaktematen werden verwerkt in een nieuwe<br />

verhoefslaging van de dijk die een eerlijker verdeling van de dijklasten mogelijk maakten. 18<br />

Aan polders die in het oosten aan Rijnland grensden en (weer) op de Oude Rijn wilden uitwateren,<br />

stelden de hoogheemraden soms de voorwaarde dat een landmeter de percelen<br />

moest meten alvorens zij werden 'ingenomen' zoals dat heette. 19<br />

3. Grondlasten in natura en in geld<br />

Voordat ik inga op de problemen die de ambachtsbewaarders ondervonden bij het samenstellen<br />

van hun leggers op basis van de processen-verbaal van de landmeters, volgt hier eerst<br />

een opsomming van de grondlasten die tijdens de Republiek op de onbebouwde percelen<br />

van het platteland van <strong>Holland</strong> rustten. Afgezien van de extra-ordinaris heffingen in bijzondere<br />

omstandigheden, zoals oorlog, waren dat er drie: a. de ambachtslasten, b. het morgengeld<br />

voor het hoogheemraadschap en c. de gewestelijke belasting, de verponding. Als het<br />

perceel in een polder of droogmakerij lag, kwam daar nog het 'molengeld' bij. Voor de aanslagen<br />

van al deze belastingen werd gebruik gemaakt van de morgenboeken. Voor de ambachtslasten<br />

en het Rijnlands morgengeld gebeurde dit nog tot 1851, voor de verponding<br />

tot de invoering van het nationaal belastingstelsel in 1806 (zie §8).<br />

a. De ambachtslasten<br />

Vroeger was veel onderhoud van natte en droge waterstaatswerken, zoals bruggen en wegen,<br />

verdeeld over de aanliggende percelen. Een eigenaar of pachter van zo'n stuk land moest<br />

naar evenredigheid van de oppervlakte een bepaald gedeelte van het werk onderhouden. Dit<br />

systeem noemt men verhoefslaging. Wie wat moest onderhouden, stond geregistreerd in<br />

hoefslaglijsten of hoefslagboeken. Ook de hoefslagplicht is een grondlast, die evenwel niet<br />

in geld maar in arbeid en natura moest worden opgebracht.<br />

Tot de ambachtslasten behoorden die werken die niet of niet meer verhoefslaagd waren. De<br />

ambachtsbewaarders deden de uitgaven voor deze werken en voerden het bijbehorende beheer<br />

van de financiën. Tot de lasten van het ambacht behoorden ook het schrijfloon van de secretaris<br />

en de vacatiën voor de bestuursleden. De uitgaven ten behoeve van de dorpsgemeenschap<br />

(brandspuit, schoolmeester, dorpsstraat, lantaarns en dergelijke) waren geen ambachtslasten.<br />

De dorpelingen betaalden een hoofdelijke omslag om deze kosten te bestrijden.<br />

b. Het morgengeld voor het hoogheemraadschap<br />

Uit aantekeningen van de klerk van Rijnland in een registertje van 1375 is bekend dat de<br />

uitgaven van het hoogheemraadschap over de ambachten werden omgeslagen volgens quo-<br />

18 M.H.V. van Amstel-Horak, 'Nieuwbouw van twee sluizen in een benauwde tijd: Halfweg 1556-1558' in: Ludy<br />

Giebels ed., Zeven eeuwen Rijnlandse uitwatering bij Spaarndam en Halfweg. Van beveiliging naar beheersing (nog te verschijnen).<br />

19 Zie over deze zogenaamde'ingenomen landen': S.J. Fockema Andreae, 'De uitwatering van Woerden op Rijnland<br />

en de geschiedenis der daarop gemaakte bepalingen', bijlage bij de Notulen VV Rijnland 1930; Regestenboek<br />

van Rijnland, nrs 55, 154, 223, 259, 305, 307, 363, 507, 512, 525, 526, 559, 599, 621-623, 635, 641 en 662.<br />

94


De Rijnlandse morgenboeken<br />

ten: hun morgentalen. 20<br />

De verdeelsleutel was aan de hand van de oppervlakten van de ambachten<br />

opgesteld. Hier geldt hetzelfde als wat is gezegd over de oudste leggers: hoe de morgentalen<br />

oorspronkelijk zijn vastgesteld, is niet na te gaan, maar zij bleven tot 1550 ongewijzigd.<br />

Uitzondering hierop zijn de ambachten die grond verloren wegens afkalving van de<br />

meeroevers of waarvan polders op ander gebied gingen afwateren. Van deze ambachten werden<br />

de morgentalen verlaagd. 21<br />

De uitgaven van Rijnland waren aanvankelijk gering, omdat de ambachten de benodigde<br />

hand- en spandiensten leverden. Het morgengeld dat de ambachten daarnaast moesten opbrengen,<br />

bestond uit het zogenaamde penninggeld dat bestemd was voor de dekking van<br />

de bestuurskosten van hoogheemraden, en uit de omslag van het onderhoud van enkele kleine<br />

werken die op kosten van het hoogheemraadschap werden uitgevoerd, zoals bijvoorbeeld<br />

de Doesbrug in Leiderdorp. Halverwege de 16e eeuw stegen de uitgaven sterk waardoor het<br />

morgengeld dat de ambachten aan Rijnland waren verschuldigd, opliep. 22<br />

De ambachtsbewaarders<br />

die dit morgengeld betaalden, plaatsten het bedrag op de ambachtsrekening en<br />

verhaalden het via een omslag samen met hun andere uitgaven op de onbebouwde percelen<br />

van hun ambacht. Het gevolg was dat het morgengeld dat per perceel moest worden opgebracht,<br />

steeg. Dit gaf het college van Rijnland aanleiding om de ambachten te meten, de<br />

omissies in de leggers op te sporen en daardoor een gelijkmatiger verdeling te bereiken.<br />

Omdat de ambachten andere oppervlakten bleken te hebben dan hun morgentalen aangaven,<br />

stelden de hoogheemraden nieuwe morgentalen vast die overeenkwamen met het resultaat<br />

van de meting. Tijdens een proces dat over deze nieuwe morgentalen ontstond, besliste<br />

de Geheime Raad in naam van Karei V in 1548 dat niet alleen de oppervlakte van de<br />

gezamenlijke percelen maar ook de kwaliteit van de grond van die percelen het morgental,<br />

de quote, van het ambacht diende te bepalen. 23<br />

De uitspraak van de Geheime Raad betekende<br />

dat van ambachten met veel onvruchtbare grond het morgental dat door de hoogheemraden<br />

was vastgesteld, moest worden verlaagd. Deze ambachten betaalden daardoor minder<br />

morgengeld aan Rijnland. 24<br />

Uit het bovenstaande blijkt dat de morgen van het morgental niet de standaardmaat van<br />

600 roede is, maar de rekeneenheid van een verdeelsleutel. Het morgental van het ambacht<br />

geeft dus niet de totale oppervlakte van het ambacht aan, maar is de quote waarmee het ambacht<br />

bijdroeg in de kosten van het hoogheemraadschap. Deze verdeelsleutel, die in 1550<br />

na een proces tussen het college van Rijnland en de ambachten bij een akkoord werd vastgesteld<br />

en in 1553 door een uitspraak van het Hof van <strong>Holland</strong> werd bekrachtigd, heeft tot<br />

1851 gegolden. De verdeelsleutel was (in principe) gefixeerd gedurende deze periode. Alleen<br />

stadsvergrotingen en landschappelijke wijzigingen veranderden de morgentalen. Toen in de<br />

loop van de tijd de dorpskernen zich uitbreidden, bleven de met nieuwe huizen bebouwde<br />

20 Quote: evenredig aandeel dat ieder heeft bij te dragen in algemene onkosten of lasten. Quotenstelsel: stelsel<br />

van belasting waarbij de afzonderlijke belastingplichtigen voor een bepaald aandeel (quote) in de gezamenlijk<br />

op te brengen hoofdsom worden aangeslagen. Van Dak. Groot woordenboek der Nederlandse taal (11e druk).<br />

21 Het morgental van Aalsmeer werd van 1788 morgen en 150 roede teruggebracht tot 1500 morgen, dat van Rijk<br />

en Nieuwerkerk van 2700 naar 1500 morgen. Zie voor een volledige lijst Fockema Andreae, Hoogheemraadschap<br />

van Rijnland, 50.<br />

22 In 1544 had het college aanvaard dat de gevaarlijke punten van de Spaarndammerdijk ten laste van Rijnland<br />

kwamen. Behalve de sluizen bij Spaarndam vergden sinds 1492 de sluizen van Halfweg veel onderhoud. Vanaf<br />

1521 waren Delfland en Rijnland verplicht de duinen met helm te beplanten.<br />

23 Uitspraak van de Geheime Raad van 12 maart 1548, Regestenboek van Rijnland, nr 256.<br />

24 Lijst van morgentalen in: Simon van Leeuwen, Handvesten ende privilegiën van Rijnland met den gevolge van dien (Leiden<br />

1667) 349; ook afgedrukt in Van Amstel, 'Morgenboeken'.<br />

95


De Rijnlandse morgenboeken<br />

percelen belast in de waterschapsomslagen van het ambacht. Voor percelen die binnen de<br />

stadsgrenzen kwamen te liggen, werd het Rijnlands morgengeld gekapitaliseerd in onlosbare<br />

renteleningen en verkreeg het ambacht een verlaging van zijn morgental. 25<br />

In de octrooien<br />

voor droogmakerijen werden regels opgenomen over de bijdrageplicht van de grond die<br />

zou droogvallen.<br />

c. De gewestelijke belasting, de verponding<br />

Aan het aloude systeem van de omslag van de ambachtslasten kon gemakkelijk een jongere<br />

heffing worden gekoppeld. 26<br />

De gepubliceerde enquête omtrent de welstand op het platteland<br />

uit 1494 leert ons dat ook de gewestelijke grondbelasting werd geheven door middel van<br />

een quotenstelsel, waarbij in schildtalen (oude munten) werd uitgedrukt hoeveel elk dorp<br />

of ambacht als totaliteit moest bijdragen in de gewestelijke belasting. De 'boeken' die de<br />

schouten op bevel van de hoogheemraden in 1496 samenstelden (zie §2), hebben naar mijn<br />

mening zeker een verband met deze gewestelijke enquête.<br />

Bij gebrek aan wat anders maakte men in 1584 opnieuw het oude morgenboek geschikt<br />

om daaruit het kohier van de verponding te trekken. Daartoe taxeerden schatters voor welk<br />

gedeelte elk perceel diende bij te dragen in de belastingsom die het ambacht door de landsregering<br />

of het gewest kreeg opgelegd (zie §5). Deze wijze van omslaan van een belasting over<br />

onroerend goed noemde men 'verponden' en de gewestelijke belasting die aldus werd geheven<br />

'verponding'. In de ogen van de plaatselijke administrateurs trad de functie van het morgenboek<br />

als legger van de verponding soms zozeer op de voorgrond, dat ze deze legger kortweg<br />

'verpondingsregister' gingen noemen. Voor de huizen van de dorpelingen, de ambten,<br />

windrechten, en dergelijke die ook in de verponding werden getrokken, moesten aparte leggers<br />

worden opgesteld. De morgenboeken van de ambachten konden daartoe niet dienen.<br />

De quoten voor de gewestelijke belasting, de verponding, werden in 1632 en 1732 geredresseerd.<br />

Het redres betekende, na voorbereidende taxaties door 'egalisateurs', een revisie<br />

van de quote, die bepaalde wat elk ambacht moest opbrengen.<br />

4. Het samenstellen van nieuwe morgenboeken<br />

De uitspraak van de Geheime Raad, die inhield dat onvruchtbaar land niet voor zijn volle<br />

oppervlakte belast mocht worden, had natuurlijk ook consequenties voor de heffing van de<br />

belastingen binnen het ambacht. Toen de ambachtsbesturen rond 1550 nieuwe leggers gingen<br />

maken, moesten zij de gegevens van het proces-verbaal van de meting van hun ambacht<br />

weliswaar overnemen, maar ze moesten ook een modus vinden om onvruchtbare percelen<br />

te laten profiteren van de uitspraak van de Geheime Raad.<br />

Was het morgental van een ambacht na het akkoord van 1550/1553 maar weinig lager vastgesteld<br />

dan de landmeter had gevonden omdat de kwaliteit van de grond van het ambacht<br />

niet aanwijsbaar slecht was, dan zal het ambachtsbestuur deze reductie niet in het nieuwe<br />

morgenboek hebben verwerkt. Het zal de gegevens uit het meetverslag ongewijzigd hebben<br />

overgenomen. Overgaring, dat wil zeggen (iets) meer Rijnlands morgengeld innen van de<br />

25 Regeslenboek van Rijnland, nrs 552, 675, 694, 842 en 888.<br />

26 J. A.M.Y. Bos-Rops, Graven op zoek naar geld. De inkomsten van de graven van <strong>Holland</strong> en Zeeland, 1389-1433 (Hilversum<br />

1993) 43-45, 135 en 234-235.<br />

96


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Afb. 4. De landmeter met zijn meetketting, uit: J. Liebhalt, ' Von dem Feldbau' (Straszburg 1579). Gereproduceerd<br />

met toestemming van Robas bv, Landsmeer.<br />

landen dan behoefde te worden afgedragen, werd door de hoogheemraden toegestaan. Ook<br />

voor de verponding werd altijd meer omgeslagen dan op het aanslagbiljet stond vermeld.<br />

Het meerdere, overschot genaamd, diende tot dekking van de kosten van de administratie<br />

en soms ook van enkele dorpskosten.<br />

Er ontstonden problemen bij het samenstellen van de nieuwe legger, wanneer als gevolg<br />

van de slechte kwaliteit van de grond veel percelen voor een reductie van de belasting in aanmerking<br />

kwamen, zoals bij Aalsmeer het geval was. Symon Meeuwsz. van Edam had in 1543<br />

bij zijn meting vastgesteld dat Aalsmeer 4446 morgen groot was; voor de omslag van Rijnland<br />

telde het volgens het akkoord van 1550/1553 voor slechts 2000 morgen. Waarschijnlijk<br />

heeft Symon Meeuwsz. veel moeras gemeten. Volgens de kwitantie voor zijn meting hadden<br />

zijn helpers behalve meetkettingen ook een spar met een lengte van een roede (3,77 m) gedragen.<br />

27<br />

Het ambachtsbestuur heeft het probleem in 1551 opgelost door beëdigde dorpsgenoten<br />

taxaties te laten verrichten en hiermee een geheel nieuwe legger samen te stellen. Het<br />

noteerde daarin een perceel van zeer slechte kwaliteit met minder morgens, met een kleinere<br />

oppervlaktemaat dus, dan het perceel in werkelijkheid was. In de legger van Aalsmeer is de<br />

genoteerde morgen dus een quote die niet de werkelijke oppervlakte van het perceel weergeeft.<br />

De getallen werden afgerond om het morgengeld per perceel gemakkelijker te kunnen<br />

berekenen. 28<br />

In Wassenaar heeft men een andere methode toegepast. Pieter Sluyter had daar metingen<br />

verricht in de periode november 1543 tot februari 1544 en bevonden dat het ambacht 1977<br />

morgenen 500 roede groot was. Bij het akkoord van 1550/1553 was het morgental van Wassenaar<br />

gesteld op slechts 1400 morgen. In 1597 kwamen de ambachtsbewaarders klagen bij<br />

de hoogheemraden dat de leggers veel fouten bevatten, die daarin door hun voorgangers wa-<br />

27 OAR, inv.nr 9568 c.<br />

28 OAR, inv.nrs 2895, 2891 en 514 fol. 108vs.<br />

97


De Rijnlandse morgenboeken<br />

ren aangebracht voor eigen of andermans profijt. Zij wilden dat het ambacht opnieuw werd<br />

gemeten. Het ambachtsbestuur kreeg van het college van Rijnland toestemming tot hertaxatie.<br />

Een nieuwe meting zou geen andere getallen opleveren dan Pieter Sluyter in<br />

1543/1544 gevonden had. 29<br />

Aanvankelijk stelde het ambachtsbestuur een lijst samen waaruit<br />

blijkt dat het moeite had gehad om precies op de 1400 morgen uit te komen. Bij de namen<br />

van enkele grote percelen noteerde men: 'ende bij sijn vrije wille verhoocht om 't boeck vol<br />

te maken: 3 hont'. Ten slotte leverden de ambachtsbewaarders aan de hoogheemraden een<br />

kopie van het proces-verbaal van Pieter Sluyter uit 1544 met daarin per perceel genoteerd<br />

wie in 1598 eigenaar en gebruiker was en in de kantlijn het aantal morgen waarover morgengeld<br />

moest worden afgedragen met daarbij opmerkingen als 'dese landen werden gehouden<br />

als sij in de margine staen geteyckent' of 'hierop verlicht 1 morgen'. Soms staat vóór een heel<br />

blok 'Dit wert hier gerekent acht hond voor de morgen'. 30<br />

Nadat de hoogheemraden deze<br />

geannoteerde kopie van het meetverslag hadden goedgekeurd, heeft de secretaris van het<br />

ambacht een nieuwe legger opgemaakt. Afb. 1 is een bladzijde hiervan, die in §6 wordt toegelicht.<br />

5. Morgenboeken worden verpondingsregisters<br />

Hoe de ambachtsbesturen de nieuwe morgenboeken aanvulden om ze geschikt te maken<br />

voor de heffing van de verponding kunnen we afleiden uit correspondentie tussen het stadsbestuur<br />

van Leiden, het ambachtsbestuur van Zoeterwoude en de Staten van <strong>Holland</strong>. Op<br />

11 februari 1584 lieten de Staten van <strong>Holland</strong> een instructie uitgaan naar de dorpsbesturen<br />

voor het beëdigen van taxateurs en het samenstellen van 'quoyeren' (= leggers) van de onroerende<br />

goederen. Ingevolge hun plakkaat van 2 oktober 1584 moesten de steden en het<br />

platteland 600.000 pond opbrengen 'op de voet van het redres van de verpondinghe'. 31<br />

Drie taxateurs die door de schepenen van Zoeterwoude beëdigd waren, schatten de totale<br />

produktiecapaciteit van elk blok van het ambacht. Daarna gebruikten zij deze cijfers als<br />

sleutel om het bedrag te verdelen dat het ambacht volgens zijn quote moest bijdragen in de<br />

gewestelijke belasting. Zo berekenden de taxateurs wat elk blok diende te betalen. Vervolgens<br />

verdeelden ze dit bedrag over de afzonderlijke percelen naar rato van de omvang die<br />

deze stukken land volgens het morgenboek hadden. Aldus stelden ze de quote uitgedrukt<br />

in ponden, schellingen en penningen vast van elke perceel. Het bezwaar van enkele burgers<br />

van Leiden, die land pachtten in de (latere) Boshuizerpolder, was dat de taxateurs als maatstaf<br />

niet de pachtsom hadden genomen. Volgens Dirk van Egmond, secretaris en later<br />

plaatsvervangend schout van Zoeterwoude, was die pachtsom in sommige gevallen veel te<br />

laag voor het blok dat niet behoefde te worden bemalen. Bovendien, zo stelde hij, hadden<br />

de Staten van <strong>Holland</strong> de schatters zo weinig tijd gegund dat taxatie van elk perceel afzonderlijk<br />

niet mogelijk was geweest. De Staten beslisten op 15 januari 1591 dat de taxatie correct<br />

was uitgevoerd. Dirk van Egmond vermeldde in zijn brieven ook dat ze hun staten met<br />

taxaties naar Cornelis van Mierop, de ontvanger-generaal te Den Haag, hadden opgestuurd<br />

en de Staten van <strong>Holland</strong> deze hadden goedgekeurd. Zij waren zelfs van een dergelijke kwa-<br />

29 OAR, inv.nr 222 fol. 200 en 220vs.<br />

30 OAR, inv.nr 8253.<br />

31 Sindsdien is de term verponding ingeburgerd geraakt als eigennaam voor de onroerend goedbelasting.<br />

N.J. RM. Bos en R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden (Zutphen 1993) 13.<br />


De Rijnlandse morgenboeken<br />

liteit dat de secretaris van Zoeterwoude (Van Egmond dus) naar verschillende dorpen werd<br />

gehaald om de morgenboeken aldaar conform dat van Zoeterwoude te maken. 32<br />

6. Een bladzijde uit een morgenboek van Wassenaar<br />

Al in §1 gebruikte ik een bladzijde van de legger van 1603 als voorbeeld voor mijn betoog.<br />

Dit register is het oudste morgenboek van de onbebouwde percelen van Wassenaar dat bewaard<br />

bleef. Het was meer dan dertig jaar in gebruik als grondslag voor de aanslagen. Op<br />

de kaft staat in oud handschrift: 'legger van de verpondingen volgens 't redres d'anno 1603'.<br />

Op het schutblad: 'legger van de metinge'. 33<br />

In 1603 is geen meting gedaan omdat de hoogheemraden<br />

van Rijnland geen toestemming daarvoor gaven (zie §4). Met beide opschriften<br />

wordt naar mijn mening bedoeld dat de legger is opgemaakt aan de hand van het procesverbaal<br />

van Pieter Sluyter.<br />

De bladzijde kan niet anders dan een rommelige indruk op u maken, maar toch koos ik<br />

als voorbeeld één die zo weinig mogelijk beschreven is: folio 64vs (zie afb. 1). Het betreft<br />

de elfde bon: het gebied dat 'De Lageveen' werd genoemd. Pieter Sluyter gaf in 1544 als<br />

grenzen de ambachtsgrens met Voorschoten en de Veenwatering aan en hij vertelde dat hij<br />

was begonnen met meten bij de Zijde (= de Zijdeweg die nog langs de Landscheiding(sweg)<br />

tussen Rijnland en Delfland loopt) in de richting van de (eveneens nog bestaande) Papeweg.<br />

34<br />

De tekst van Sluyter is letterlijk in de legger overgenomen. Uit de notitie in de kantlijn<br />

vóór het eerste perceel blijkt dat de taxateurs hebben vastgesteld dat elke morgen van dat<br />

blok voor ƒ2.2 zal bijdragen in de quote van Wassenaar voor de gewestelijke belasting.<br />

Als nummer 1 staat een perceel met een omvang van zes morgen vermeld; daarvan zijn<br />

Cornelis Pietersz. en Jacob Aryensz. pachters en Cornelis Duyst en anderen eigenaars. Zes<br />

morgen omgerekend in ponden is ƒ12.12, waarvan Cornelis Pietersz. de helft =ƒ 6.6 moet bijdragen<br />

en Jacob Aryensz. de andere helft. Pachters betaalden immers de 'ongelden'.<br />

Perceel nummer 2 is gezamenlijk eigendom van Pieter Cornelisz., Claes Pietersz. en Maritgen<br />

Cornelisdr. Zij hebben het perceel in eigen gebruik. Het is een groot stuk land: 30<br />

morgen 2 hont en 52 roede (+26 ha). De schatters stelden vast dat 18 morgen daarvan een<br />

kwaliteit hadden om te gelden voor ƒ2.2 en de rest een kwaliteit van maar 15 stuiver, ongeveer<br />

een derde gedeelte minder. Pieter had kennelijk het grootste stuk van het land tot zijn<br />

beschikking, want zijn quote werd vastgesteld op ƒ23.11.2. Zijn naam werd doorgehaald omdat<br />

hij op 6 juli 1624 zijn rechten overdroeg aan Aryen Aryensz. Man. Deze droeg zijn rechten<br />

op zijn beurt over aan Aryen Dirxss. Sijdeman op 7 april 1633. Deze rechtsovergangen<br />

zijn opgeschreven in de transportregisters van schout en schepenen van Wassenaar die bewaard<br />

worden in het Algemeen Rijksarchief omdat ze behoren tot de rechterlijke archieven<br />

van Wassenaar. Als laatste wordt 'doctor' de Reeck genoemd. Hij was eigenaar in 1634 toen<br />

een nieuwe legger van kracht werd na het redres van de verponding van 1632. Ook deze legger,<br />

waarin alleen de bedragen bij de percelen werden veranderd, bevindt zich in het ge-<br />

32 OAR, inv.nr 8671; GAL, Archief van de heerlijkheden inv.nr 452, in het bijzonder brief van Dirk van Egmond<br />

aan de stad Leiden van 24 april 1586 met apostille van de Staten van <strong>Holland</strong> van 15 januari 1591. Dirk van<br />

Egmond werd in 1588 secretaris van Rijnland. Misschien is door zijn toedoen een legger van Zoeterwoude in<br />

het archief van Rijnland gekomen: OAR, inv.nr 8640.<br />

33 OA Wassenaar, inv.nr. 109 fol. 64 vs. In de inventaris door M. van Brussel-Eijlander en R.C. Hol beschreven<br />

als 'Legger van de opmeting der landen onder Wassenaar en Zuidwijk, 1603 .<br />

34 OAR, inv.nr 8252 fol. 33 vs.<br />

99


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Proces-verbaal van<br />

de meting<br />

opgemaakt in tweevoud<br />

(klein)<br />

Afb. 5. Schematische weergave van de administratie van de morgenboeken.<br />

meentearchief van Wassenaar en heeft als grondslag gediend tot 1676. 35<br />

Perceel nummer 3 vergt een nog ingewikkelder beschrijving. Daarom laat ik deze achterwege.<br />

7. Wie beheerde, administreerde en controleerde?<br />

Om gegevens van percelen op te sporen is het noodzakelijk te weten wie de financiën van<br />

het ambacht beheerde, wie de administratie voerde en wie een juiste belastingheffing controleerde.<br />

Het waren de ambachtsbewaarders die het beheer voerden over de financiën van het ambacht.<br />

Zij hadden de morgenboeken onder zich, omdat deze deel uitmaakten van de financiële<br />

administratie van het ambacht en omdat de hoogheemraden dat in 1563 bovendien<br />

35 OA Wassenaar, inv.nr 348.<br />

100


De Rijnlandse morgenboeken<br />

hadden voorgeschreven. 36<br />

De jaarlijkse ambachtsrekening is de neerslag van hun beheer. Daarin<br />

verantwoordden zij de uitgaven die zij in het voorafgaande jaar hadden gedaan wegens de<br />

ambachtslasten en het morgengeld van Rijnland. Op de ambachtsrekening mochten geen uitgaven<br />

ten behoeve van de dorpsgemeenschap voorkomen. Bij landsplakkaten van 1515 en 1518<br />

was bevolen dat de lasten van het ambacht en die van de dorpsgemeenschap strikt gescheiden<br />

moesten worden gehouden. 37<br />

Inbreuk op dit voorschrift betekende óf dat dorpskosten indirect<br />

werden verhaald op buiten het ambacht wonende landeigenaars, óf dat niet-grondbezittende<br />

inwoners van het dorp moesten meebetalen voor waterstaatsobjecten. Omdat dezelfde<br />

personen bemoeienis hadden met de financiën van de dorpsgemeenschap en die van het ambacht,<br />

koneen verstrengelingvan dekosten - gewild of ongewild - gemakkelijk voorkomen. 38<br />

De ambachtsrekening werd door de ambachtsheer afgehoord in tegenwoordigheid van de<br />

ingelanden ( = grondeigenaren in het ambacht). De hoogheemraden van Rijnland controleerden<br />

haar daarna en stelden aan de hand van het totaal van de goedgekeurde uitgaven<br />

de jaarlijkse omslag voor het ambacht vast.<br />

Ten behoeve van de ambachtsbewaarders stelde de secretaris van het ambacht jaarlijks<br />

het kohier op van de individuele aanslagen voor het morgengeld dat dc ambachtsbewaarders<br />

vervolgens inden. Op grond van het morgenboek vervaardigde de secretaris ook jaarlijks<br />

voor de plaatselijke ontvanger het kohier van de gewestelijke belasting, de verponding (voor<br />

het gedeelte dat over de onbebouwde percelen werd geheven). Het zijn staten van belastingaanslagen<br />

die in een bepaalde periode werden geïnd. Zie afb. 5 voor een schematische weergave<br />

van de administratie.<br />

De rekening van de lokale ontvanger van de verponding werd afgehoord door de ambachtsheer<br />

in tegenwoordigheid van het ambachtsbestuur. De ontvanger betaalde aan de<br />

ontvanger-generaal van de gemenelandsmiddelen van <strong>Holland</strong> en Westfriesland. Deze laatste<br />

moest zich verantwoorden in de Rekenkamer te Den Haag, die uiteindelijk aan de Gecommitteerde<br />

Raden verantwoording schuldig was. 39<br />

Anders dan bij het Rijnlands morgengeld, waarvoor de hoogheemraden de ambachtsbewaarders<br />

in de eerste plaats konden aanspreken, waren alle bestuurders binnen het ambacht,<br />

het zogenaamde 'gemene corpus', de eerst aanspreekbaren voor de tijdige en volledige<br />

voldoening van alle andere aanslagen in Den Haag.<br />

In hun keur van 1563 hadden de hoogheemraden niet alleen bevolen dat de ambachtsbewaarders<br />

de morgenboeken voortaan onder zich moesten houden, maar ook dat zij in een<br />

schrikkeljaar bij de controle van hun rekening een uittreksel uit het morgenboek moesten<br />

overleggen. 40<br />

Naar mijn mening had dit bevel een dubbel doel:<br />

1. De ambachtsbewaarders zouden de eigendoms- en pachtovergangen beter administreren<br />

in de legger. Dijkgraaf en hoogheemraden hadden bevolen dat zij samen met de schout<br />

verantwoordelijk waren voor de verboekingen. 41<br />

Het college had hun de bevoegdheid ge-<br />

36 Keur uit 1563, OAR, inv.nr 10291.<br />

37 Groot Plakkaatboek II, 2047 en 2051.<br />

38 Vergelijk restauratiekosten van het raadhuis van Wassenaar (OAR, inv.nrs 8267 en 538 lof 75vs, OA Wasse­<br />

naar, inv.nr 312) met turf- en schoonmaakkosten in Voorschoten (Van der Gouw, Voorschoten).<br />

39 Mondelinge mededeling van R.C.J. van Maanen, adjunct-archivaris van Leiden.<br />

40 Hoewel de 'dijkplichtige' ambachten en de 'ingenomen landen' hun rekeningen niet door de hoogheemraden<br />

lieten controleren, moesten de ambachtsbewaarders c.q. poldermeesters bij de afdracht van het morgengeld in<br />

een schrikkeljaar wel een uittreksel uit hun legger inleveren bij de rentmeester van Rijnland.<br />

41 Het morgenboek werd bewaard in de ambachtskist. De schout en de ambachtsbewaarders hadden ieder een<br />

sleutel, zodat de één geen verboekingen kon doen zonder dat de ander daarvan op de hoogte was.<br />

101


De Rijnlandse morgenboeken<br />

geven om nalatige aangevers te bekeuren. Voor de verboekingen (en ontvangst van het<br />

morgengeld) hielden zij drie tot vijf 'zitdagen'.<br />

2. Wanneer door brand, watersnood of oorlogsgeweld de administratie verloren ging, kon<br />

de legger worden gereconstrueerd met gegevens die hooguit vier jaar oud waren.<br />

Om de opbouw van deze schrikkeljaar 'morgenboeken' te garanderen schreven de hoogheemraden<br />

voor dat vanaf 1580 het uittreksel een afschrift moest zijn van het proces-verbaal<br />

van de landmeter met voor elk perceel beschreven wie in het betreffende schrikkeljaar eigenaar<br />

en pachter was. Dat is de reden waarom - bij voorbeeld - het uittreksel van Wassenaar<br />

in 1624 begint met de aanhef: 'lek Pieter Sluyter, gezwoeren lantmeter van Rijnlandt, doe<br />

cont ...'. 42<br />

Verder constateren we dat op folio 62 de beschrijving van bon elf dezelfde is als<br />

die van de legger van 1603 (en van het meetverslag van 1544) (vergelijk afb. 6 met afb. 1).<br />

Vervolgens zien we in de kantlijn van het uittreksel als algemene opmerking: 'Deese landen<br />

werden gehouden als sij in de margine staen geteyekent', welke zinsnede de reductie van het<br />

morgengeld aangeeft die in 1598 bij taxatie werd vastgesteld (zie §4). Het eerste perceel<br />

draagt de naam van de weduwe Crispijn Jansz. van Buschuysen, die volgens het meetverslag<br />

in 1544 eigenaresse was. 43<br />

Als eigenaars (in 1624) staan vermeld Cornelis Duyst en Jacob<br />

Aryensz en als pachters Cornelis Pietersz en Jaep Aryensz. Deze namen vinden we ook terug<br />

in de legger van 1603. In de marge van dat eerste perceel staat: '3 morgen'. Dat wil zeggen<br />

dat 50% reductie op het morgengeld werd gegeven, want het perceel was zes morgen groot.<br />

Het tweede perceel, genaamd Cornelis Aertszoonsveen, heeft als bijschrift in de marge '15<br />

morgen 1 hont' en kreeg derhalve eenzelfde vermindering van het morgengeld. Het was weliswaar<br />

30 morgen en 252 roede groot, maar net als bij de taxaties te Aalsmeer werden de<br />

morgentalen afgerond om het morgengeld gemakkelijker te kunnen berekenen. De lap<br />

grond was volgens het uittreksel voor de helft eigendom van Arijen Arijensz. Man. De andere<br />

helft werd gedeeld door Claes Pietersz. en Maritgen Cornelisdr. Ook deze namen vinden<br />

we terug in de legger van 1603, waar we lezen dat Aryen Aryensz. Man zijn eigendom verwierf<br />

op 6 juli 1624. Alleen de uittreksels die de ambachtsbewaarders van Wassenaar elk<br />

schrikkeljaar bij Rijnland inleverden, bevatten de bijschriften die betrekking hebben op de<br />

reductie van het morgengeld. Zij staan niet in de leggers. De beide bronnen, de leggers en<br />

de uittreksels voor Rijnland, vullen elkaar aan. Bovendien is de ene tekst soms beter leesbaar<br />

dan de andere.<br />

Het nut van de voorschriften van de hoogheemraden bewees zich toen de administratie<br />

van Zoeterwoude tijdens het beleg van Leiden verloren was gegaan. Met behulp van de archiefstukken<br />

van Rijnland konden de ambachtsbewaarders hun legger weer samenstellen.<br />

Ook de ambachtsbewaarders van Wassenaar consulteerden het archief van Rijnland, toen<br />

zij in 1689 fouten in hun 'verpondingsregister' van 1634 ontdekten. 44<br />

8. De bewaarplaatsen<br />

De leggers vormden een onderdeel van de financiële administratie van de ambachten en behoren<br />

derhalve tot de verplichte bestanddelen van het ambachtsarchief. Daarom zijn zij te<br />

vinden in de archieven van de gemeenten, de opvolgers van de ambachten. Zij horen niet<br />

42 OAR, inv.nr 8254 a.<br />

43 OAR, inv.nr 8252 fol. 33vs.<br />

44 Briefje met speld vastgeprikt aan OA Wassenaar inv.nr 110.<br />

102


lajcveen<br />

A. 0-5-feit) ^'^«-.i<br />

5 /<br />

c7 ^<br />

-v -F.rf .....rv:: ...... ^iïT'iSt.iJi 7<br />

. 1 J.^,i'i,,',„ lVIPJ'H,t-<br />

De Rijnlandse morgenboeken<br />

Afb. 6. Bladzijde van het uittreksel van 1624 uit het morgenboek van Wassenaar, folio 62. Oud Archief<br />

van Rijnland, inv.nr 8254 a.<br />

thuis in de heerlijkheidsarchieven. Na de opheffing van de ambachten zijn de morgenboeken<br />

uit de 19e eeuw soms overgeleverd aan het hoogheemraadschap. 45<br />

Dan worden ze bewaard<br />

in het archiefdepot van Rijnland. Helaas zijn er in de gemeentearchieven bijna geen<br />

morgenboeken meer te vinden (leggers van bebouwde percelen bleven iets beter bewaard).<br />

De bladzijde uit het morgenboek van Wassenaar, die hier tot voorbeeld dient, laat zien dat<br />

doorhalingen wegens overgang van pacht of eigendom de tekst na verloop van tijd onleesbaar<br />

maakten. De secretaris moest dan een nieuwe legger samenstellen. In de ogen van de<br />

tijdgenoot had het oude morgenboek dan geen waarde meer. Voor het geval dat de secretaris<br />

de oude legger(s) nog had bewaard, werden zij in het midden van de vorige eeuw wel afgedankt.<br />

Door de nieuwe landsbelasting van 1806 verloren de morgenboeken hun nut als ver-<br />

45 Ludy Giebels, 'De opheffing van de ambachten in Delfland, Schicland en Rijnland in het midden van de ne­<br />

gentiende eeuw', Nederlands Archievenblad 94 (1990) 384-403.<br />

io:s


De Rijnlandse morgenboeken<br />

pondingsregister. Alleen de ambachtsbewaarders die na de instelling van de municipaliteiten/gemeentebesturen<br />

nog fungeerden als beheerders van enkele waterstaatswerken, gebruikten<br />

het morgenboek nog om de omslag van het morgengeld te berekenen. Maar weldra<br />

waren de morgenboeken ook daarvoor overbodig. In 1843 werd namelijk in Noord-<strong>Holland</strong><br />

voorgeschreven dat de nieuwe kadastrale meting als grondslag voor de omslag van waterschapslasten<br />

moest dienen. Het college van Rijnland liet aan de ambachtsbewaarders de<br />

keus op welke grondslag zij de omslag wilden heffen, maar in 1851 gaven dijkgraaf en hoogheemraden<br />

hun de opdracht de kohieren te baseren op het rijkskadaster. 46<br />

Voor de financiële<br />

administratie hadden de morgenboeken toen geen enkel nut meer. In het meest gunstige geval<br />

werden ze geplaatst in het archief van de gemeente of overgedragen aan Rijnland.<br />

De functie van het hoogheemraadschap als rekenkamer voor de ambachten heeft er toe<br />

geleid dat in het Oud Archief van Rijnland nog veel uittreksels te vinden zijn van morgenboeken<br />

die ter plaatse verloren gingen (zie bijlage 2). Zij werden door Fockema Andreae in<br />

zijn inventaris van dat archief omschreven als 'morgenboeken', maar zijn dus slechts uittreksels<br />

daarvan. Ook de processen-verbaal van de metingen noemde hij ten onrechte morgenboeken.<br />

De besturen van de dorpen gingen nog al eens slordig om met hun papieren, maar<br />

ook brand, watersnood en oorlogsgeweld berokkenden schade aan de dorpsarchieven. De<br />

hoogheemraden kenden de waarde van hun oude documenten en hebben altijd veel zorg<br />

aan hun archief besteed. Men dient evenwel te beseffen dat in de legger van het ambacht<br />

die in het ambachtsarchief wordt/werd bewaard, het ambachtsbestuur alle mutaties aantekende<br />

die voorvielen in de periode waarin het morgenboek werd gebruikt. Daar kan men<br />

de overdrachten van de eigendom en de wisseling van de pacht volgen. De vierjaarlijkse uittreksels<br />

die bij het hoogheemraadschap bewaard bleven, tonen slechts wie in het betreffende<br />

jaar eigenaar en/of pachter waren. Alleen een vergelijking met een voorafgaand of opvolgend<br />

exemplaar kan een verandering aan het licht brengen. De uittreksels zijn wel veel beter leesbaar<br />

dan de leggers met hun doorhalingen en wirwar van namen en cijfers die een periode<br />

van 30 jaar of meer bestrijken. Helaas vertonen ook de reeksen van schrikkeljaar uittreksels<br />

hiaten. Ondanks strenge keuren en vele veroordelingen hebben de hoogheemraden dit niet<br />

kunnen voorkomen. De laatste uittreksels werden in 1848 bij Rijnland ingeleverd.<br />

In de gemeentearchieven worden wel grote aantallen kohieren bewaard. De secretaris van<br />

het ambacht stelde ze op basis van het morgenboek samen. Zij dienden om de jaarlijkse belastingen<br />

te heffen. Omdat de Rekenkamer in Den Haag of Gecommitteerde Raden soms<br />

waren betrokken bij de inning of het redres van de verponding, zijn verpondingskohieren<br />

te vinden in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag.<br />

Maar de gebruiker van morgenboeken en kohieren moet er rekening mee houden dat in<br />

het morgenboek (legger) slechts staat wie er moest betalen en waarop de last rustte. Wat er<br />

in een bepaald jaar werkelijk moest worden betaald en ook werd betaald, vindt men in de<br />

kohieren. Deze hadden, na de goedkeuring van de jaarrekening, alleen nog nut voor het innen<br />

van de achterstallen die in de volgende rekening moesten worden verantwoord. De ironie<br />

wil dat juist dat de reden is dat de kohieren zijn bewaard.<br />

9. De betrouwbaarheid van de morgenboeken/verpondingsregisters<br />

De gegevens in de processen-verbaal van de landmeters zijn voor nagenoeg honderd procent<br />

46 OAR, inv.nrs 10313/10314; Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland, 289-291.<br />

104


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Afb. 7. De Mathematicus. Olieverf op doek, gesigneerd IAL. 1666. Kunstverzameling Rijnland, nr<br />

2.10. Jan Andrea Lievens gaf de wiskundige vooral als meetkundige weer.<br />

juist. De hoogheemraden hadden namelijk hoge boeten in het vooruitzicht gesteld voor het<br />

geval dat ambachtsbesturen en eigenaars of pachters niet aanwezig waren bij de meting. Bekeuringen<br />

wegens nalatigheid, die de dijkgraaf zeker zou hebben uitgedeeld, zijn niet geregistreerd<br />

in de dingboeken. Maar niet alleen de namen van de eigenaars en pachters zijn betrouwbaar,<br />

de oppervlaktematen van de percelen zijn dat ook. De meetverslagen geven de<br />

situatie van destijds goed weer. Van die stukken land die gedurende drie eeuwen landschappelijk<br />

onberoerd waren gebleven, wijken de maten nauwelijks af van de getallen die de kadastrale<br />

meting rond 1820 opleverde. Dit blijkt onder andere uit een verzameltabel op een<br />

kaart van Rijnland, waarin de uitkomsten van de 'generale meting' van 1540/1544 worden<br />

vergeleken met die van 1820. 47<br />

De oppervlakten benaderen elkaar, waarbij we moeten bedenken<br />

dat dorpskernen, wegen en water niet werden gemeten in de periode 1540-1544. De<br />

nauwkeurigheid moet blijken uit steekproeven want het geografische 'plaatje' van toen is<br />

amper te vergelijken met de kaart van ± 1820. Dat een landmeter toen vrij nauwkeurig kon<br />

meten, constateerde ook CH. de Cock-van Meer. Zij bestudeerde het proces-verbaal uit<br />

1545 dat Jasper Adriaensz. opstelde over zijn meting van een blok in Capelle aan de IJssel.<br />

De hoogheemraden van Schieland hadden deze landmeter opgedragen ambachten van het<br />

hoogheemraadschap te meten om de verhoefslaging van Schielands Hooge Zeedijk te kunnen<br />

verbeteren. 48<br />

47 OAR, inv.nr 10312 (kaart A 1734).<br />

48 C. H. de Cock-van Meer, 'Capelle aan de IJssel in de middeleeuwen', Regionaal-historisch tijdschrift <strong>Holland</strong>'(1972)<br />

67-111- J Keuning, 'Meting en kartering van Schieland', in: Zuid-<strong>Holland</strong>se studiën 2 (Voorburg 1952) 124-138;<br />

S. Groenveld en A.H. Huussen jr, 'De zestiende-eeuwse landmeter Jaspar Adriaensz. en zijn kartografisch<br />

werk', in: <strong>Holland</strong>se studiën 8 (Dordrecht 1975) 131-178.<br />

105


De Rijnlandse morgenboeken<br />

In §4 is al uitvoerig gesproken over de methode die de ambachtsbesturen toepasten om<br />

hun morgenboeken in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Geheime Raad<br />

van 1548. In sommige morgenboeken is de morgen slechts een quote, een verdeelsleutel om<br />

de omslag van de waterschapslasten per perceel te berekenen. Net zoals het morgental van<br />

een ambacht een quote was om het aandeel in de kosten van het hoogheemraadschap te kunnen<br />

vaststellen. Ook daar stond het morgental niet voor de werkelijke oppervlakte van het<br />

ambacht.<br />

Behalve oppervlaktematen bevatten de morgenboeken/verpondingsregisters ook namen.<br />

Deze zijn vaak niet up-to-date. Vooral bij eigendomsovergang door versterf werd de naam<br />

op een later tijdstip veranderd. Soms heeft lang nadat de erflater overleden is, de scheiding<br />

van het onroerend goed van de boedel plaats. Dan werd de tenaamstelling in de legger pas<br />

veranderd. De ambachtsbewaarder en de ontvanger van de verponding maakte het weinig<br />

uit of de aangeslagene zelf of de erfgenamen betaalden. Maar omdat het college van Rijnland<br />

bang was dat gegevens verloren gingen, zag het er streng op toe dat de financiële administratie<br />

goed werd bijgehouden. Toch wijzen de vele uitgevaardigde keuren en de veroordelingen<br />

in de dingboeken erop dat er nogal eens wat haperde aan die administratie. In het<br />

archief van Rijnland zien we dat in ieder geval de keur van 1580 (dat het uittreksel moest<br />

worden ingericht aan de hand van het meetverslag) veelvuldig werd overtreden; de ambachtsbewaarders<br />

leverden regelmatig duplicaten van hun kohieren in, waarin de percelen<br />

staan gegroepeerd achter de naam van de belastingbetaler.<br />

10. Onderzoek over het platteland van Rijnland<br />

Alvorens in te gaan op enkele studies waarbij morgenboeken en stukken uit het archief van<br />

Rijnland als bron zijn gebruikt, volgen hier enkele kanttekeningen. Zoals uit het voorgaande<br />

blijkt, vereist het gebruik van morgenboeken enige voorstudie. Daar komt nog bij dat de geografische<br />

gesteldheid van de ambachten in Rijnland in de loop der tijd zeer veranderde. Het<br />

areaal van veel ambachten verkleinde door het afkalven van meeroevers en door het stuiven<br />

van duinzand. Ook droogmakerijen en stadsvergrotingen wijzigden de belastbare oppervlakten.<br />

Het akkoord van 1550/1553 had hierin voorzien. Eens in de zeven jaar mocht een<br />

ambacht aan de hoogheemraden verlaging van zijn morgental vragen wegens gewijzigde<br />

geografische omstandigheden. In 1820 zijn gegevens over deze reducties verzameld. 49<br />

Op het gevaar af een overbodige opmerking te maken: niet iedereen in een dorpsgemeenschap<br />

had de beschikking over een lapje grond of bezat een huis. Met behulp van de morgenboeken<br />

en verpondingsregisters alleen kan men dus geen statistieken maken over de dorpsbevolking<br />

in haar totaliteit. Een voorouder kan men slechts in de leggers vinden als deze<br />

onroerend goed bezat dan wel grond pachtte.<br />

De morgenboeken bevatten talloze gegevens, maar het uitwerken van een onderzoek is<br />

zeer tijdrovend. Fockema Andreae heeft in 1964 een legger van twee blokken van Zuidwijk<br />

(nu een deel van de gemeente Wassenaar) willen reconstrueren. Hij gebruikte alleen het<br />

meetverslag en de uittreksels die in het archief van Rijnland worden bewaard. Het lukte hem<br />

niet, omdat hij opzag tegen de berg ponskaarten die hij zou moeten maken en verwerken. 50<br />

49 OAR, inv.nr 10310, identiek aan OAR, inv.nr 11503, behelst gegevens van de vergunningen die door hoogheemraden<br />

werden verleend voor het verminderen van morgentalen. Tevens staan vermeld de droogmakerijen die<br />

zelfstandig morgengeld afdroegen.<br />

!()(>


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Nieuwe technieken van de computer kunnen gegevens nu snel verwerken, maar het invoeren<br />

vergt nog steeds veel tijd en nauwkeurigheid. Wel is het nu technisch gemakkelijker om de<br />

gegevens van de morgenboeken aan te vullen met die van andere fiscale bronnen waarvan<br />

Bos en Van Maanen een opsomming geven. 51<br />

Door in die trant te werken slaagde Van Kessel<br />

erin de legger van Boskoop gedeeltelijk te reconstrueren. 52<br />

Nog handmatig heeft Van Dissel<br />

de cijfers van eigen-gebruik en van pacht voor het midden van de 16e eeuw uit de meetverslagen<br />

berekend. 53<br />

Ramaer berekende met behulp van het meetverslag en de uittreksels de afslag<br />

door het Haarlemmermeer en de bewoning van kleine eilandjes in het meer. 54<br />

A.G. van<br />

der Steur transcribeerde de kaart van Warmond uit 1667 en de bijbehorende legger en voorzag<br />

deze van een commentaar en aanvullingen tot 1830. 55<br />

Goed kaartmateriaal is een grote steun bij grondonderzoek. Behalve de minuutplans die<br />

nu gepubliceerd zullen worden, bevatten atlassen van kloosters en andere instellingen kaarten<br />

van percelen. Gegevens uit dergelijke atlassen en uit 17e- en 18e-eeuwse kaarten van onder<br />

andere de verzameling van Rijnland kunnen worden samengevoegd tot overzichtskaarten,<br />

zoals Parlevliet heeft gedaan voor Katwijk en Valkenburg. 56<br />

Indices van de namen gaan de processen-verbaal van de meting van Rijnland ontsluiten<br />

voor genealogen. Een groep vrijwilligers heeft dit werk onder begeleiding van archiefambtenaren<br />

van Leiden en Rijnland bijna voltooid. Een begin is gemaakt met het indiceren van<br />

de uittreksels. 57<br />

Morgenboeken zijn een rijke bron voor de geschiedenis van het platteland. Daar ligt nog<br />

veel onontgonnen terrein, met name voor 'fundologen' (fundus = grond) om dat woord hier<br />

maar eens te introduceren.<br />

Conclusie<br />

Na onderzoek in gemeentelijke archieven en/of raadpleging van inventarissen van deze archieven<br />

moet ik tot de verdrietige conclusie komen dat de verpondingsregisters van het onbebouwde<br />

land, of liever gezegd de morgenboeken van de ambachten van Rijnland uit het prekadastrale<br />

tijdperk, grotendeels zijn weggegooid. Van het bebouwde onroerend goed resten<br />

ons meer verpondingsregisters. Samengebracht zouden zij een rijke bron hebben gevormd<br />

die ons meer inzicht had kunnen bieden over de verdeling van de belasting op onroerend<br />

goed in Rijnland tijdens de Republiek. Gelukkig bleven in het Oud Archief van Rijnland<br />

uittreksels uit de morgenboeken bewaard die het mogelijk maken de oude grondregistratie<br />

gedeeltelijk te reconstrueren.<br />

In de gemeentelijke archieven, in het Algemeen Rijksarchief en ook in het Oud Archief<br />

van Rijnland zijn wel allerlei andere stukken bewaard gebleven die op basis van de morgenboeken<br />

zijn opgesteld. Zij dienden voor de inning van de gewestelijke belasting en de omsla-<br />

50 S.J. Fockema Andreae, 'Grondeigenaars en grondgebruikers in een hoekje van <strong>Holland</strong>', Ceres en Clio, zeven variaties<br />

op het thema landbouwgeschiedenis. Agronomisch-historische bijdragen VI (Wageningen 1964).<br />

51 Bos en Van Maanen, Fiscale bronnen, 46.<br />

52 P.W.C. van Kessel, 'Boskoopse bazen, boeren en boomkwekers', Ons Voorgeslacht 48 (1993) 357-392.<br />

53 E.F. van Dissel, Verslag en mededelingen Maatschappij der Nederlandsche letterkunde 1896/1897 (Leiden) 152-154.<br />

54 J.C. Ramaer, De omvang van het Haarlemmermeer (Amsterdam 1892).<br />

55 A.G. van der Steur, Chaerte vande vrye heerlickheydl Warmondt (Alphen aan den Rijn 1985).<br />

56 D. Parlevliet, <strong>Historisch</strong>e atlas van Katwijk en Valkenburg 1825 (Katwijk 1990); idem, 1620 (Katwijk 1993).<br />

57 P.W.C. van Kessel indiceerde Boskoop en Waddinxveen, E. Hoegee-de Nobel enkele uittreksels van Wassenaar.<br />

107


De Rijnlandse morgenboeken<br />

gen van de waterschappen. Ook deze kunnen een hulpmiddel zijn om de oorspronkelijke<br />

morgenboeken te reconstrueren. Kaartmateriaal is daarbij onontbeerlijk.<br />

De morgenboeken/verpondingsregisters werden door het ambachtsbestuur samengesteld<br />

op basis van de processen-verbaal die de landmeters van hun metingen in de periode 1540/<br />

1544 maakten. De gegevens daarvan bleven allemaal bewaard, voor het merendeel in het<br />

Oud Archief van Rijnland. Gesteld mag worden dat de betrouwbaarheid van deze meetverslagen<br />

nagenoeg honderd procent is, zowel wat namen als wat maten betreft. De betrouwbaarheid<br />

van de leggers is echter veel minder. De maten van de percelen zijn slechts juist<br />

in zoverre zij gebruikt werden als quote voor de berekening van de grondlasten. Zij zijn fout<br />

als oppervlaktematen wanneer zij afwijken van het proces-verbaal van de meting, omdat zij<br />

dan niet de werkelijke oppervlakte van de percelen aangeven. De namen in de leggers moeten<br />

met reserve worden gehanteerd.<br />

Uit mijn onderzoek blijkt ook dat in de ambachten van Rijnland de omslag van het morgengeld<br />

niet gelijk was voor elke morgen, net zo min als de druk van de verponding voor<br />

elk perceel relatief gelijk was. 'Morgen morgensgelijk' is weliswaar een principe dat in zijn<br />

algemeenheid in het waterschapsrecht geldt, maar deze regel werd in Rijnland van 1550 tot<br />

1851 niet toegepast bij de heffing van het morgengeld. Vanaf 1851 werd het morgengeld geheven<br />

op basis van het rijkskadaster dat in 1832 van kracht was geworden, en gold het 'morgen<br />

morgensgelijk' ook voor de aanslagen van het Rijnlands morgengeld.<br />

108


Bijlage 1<br />

De Rijnlandse morgenboeken<br />

Bladzijde uit de legger van de verpondingen volgens het redres van 1603. Het schutblad van de legger<br />

vermeldt: 'legger van de metinge in Wassenaer ende Zuytwijck no 2 out'. De omschrijving van dit elfde<br />

bon is overgenomen uit het proces-verbaal van de meting van Pieter Sluyter, gedateerd 15 april 1544.<br />

Het vruchtbare deel van de percelen werd aangeslagen voor ƒ2.2.0 per morgen, het uitgeveende deel<br />

voor 15 stuiver per morgen. Samen brachten zij ƒ99.0.11 op (ƒ 1 = 20 stuivers; 1 stuiver = 16 penningen).<br />

Oud Archief van de gemeente Wassenaar, inv.nr 109 fol. 64.<br />

De Lageveen Hyer naer volcht die Lageveen die al uuytgegeven es in erfpacht ende is<br />

leggende tusschen die scheyde van<br />

Het elfde bon Voorschooten ende die Veensche Wateringe<br />

die begonnen es te meeten van de Zijde af voortgaende naer die Papewech<br />

toe als hyer nae volcht<br />

1.<br />

de morgen Cornelis Pieters zoon ende Jacob<br />

tot ƒ2.2.0 Arijens zoon bruycken van Cornelis<br />

Corn. ƒ6.6.0 Duyst cum sociis 6 morgen<br />

Jacob ƒ6.6.0 Compt aen geit ƒ 12.12.0<br />

hyervan getrocken<br />

18 m. tot ƒ2.2.0<br />

de reste tot 15st<br />

Pieter Cornelis zoon Claes Pietersz.<br />

ende Maritgen Cornelisdr sijn bruyckers<br />

ende eygenaers<br />

30 morgen 2 hond 52 roe<br />

Pieter ƒ23.11.2 [doorgehaald]<br />

Claes ƒ11.15.9<br />

Compt aen geit ƒ47.2.4<br />

Maritgen ƒ11.15.9<br />

In de plaets van Pietere Aryen<br />

Aryenss. Man ƒ 23.11.2 actum den 6enjulii 1624, in de plaets van Aryen Aryenss. Aryen Dirxss Sijde-<br />

man actum den 7en april 1633<br />

Nu doctor de Reeck de helft van ƒ47.2.4 is ƒ23.11.2<br />

hyervan getrocken Cornelis Thonis zoon cum sociis bruycken<br />

17/ 2m. tot ƒ2.2.0 van Aryen Thonis zoon cum sociis<br />

de reste tot 15st<br />

Aryen Pieterss. ƒ 5. 7.8<br />

20 M> morgen 2 hond 59 roe<br />

Aryen Thoniss. ƒ12. 2.8<br />

Compt aen geit ƒ39.6.7<br />

Cornelis ƒ12.14.1<br />

Huych ƒ 9. 2.6<br />

bleif van Huych sijn portie ƒ33 15en mey 1614<br />

Summa Lateris ƒ99.0.11<br />

Inde plaets van Aryen Pieterss. Pieter Claess.in den Haeche ƒ5.5<br />

ende Blaeserus Leenderts ƒ0.2.8<br />

In de plaets van Huych Teuniss. Evert Gerritss.Hammerlaen het jaer 1624 tot zijn lasten; nu docter<br />

de Reeck uyt dese somme van 39.6.7 de somme van ƒ 14.15.2<br />

De Reeck 12 morgen 50 roe, Teunis Aryenss. 5 morgen 2 hond 9 roe ende Evert Gerritss. 3 morgen<br />

3 hond<br />

109


De Rijnlandse morgenboeken<br />

Bijlage 2<br />

In het Oud Archief van Rijnland zijn van onderstaande ambachten (en dorpen) uittreksels van morgenboeken<br />

aanwezig. De reeksen zijn niet compleet; de jaartallen geven het schrikkeljaar aan waarin<br />

voor het eerst en waarin voor het laatst een exemplaar is ingeleverd. De onderstreepte jaartallen geven<br />

aan dat het stuk een proces-verbaal van een landmeter is.<br />

Aalsmeer 1543, 1550, 1580-1832<br />

(ter) Aar 1543 1564-1836<br />

Aarlanderveen 1540 1564-1836<br />

Alkemade 1544, 1565, 1568-1832<br />

Alphen 1541 1564-1824<br />

Bennebrock 1544 1600-1820<br />

Bcnthorn 1664-1680<br />

Benthuizen 1543 1620-1832<br />

Bloemendaal 1544 1584-1824<br />

Boekhorst 1688-1848<br />

Boskoop 1543 1564-1820<br />

Burggravenveen 1543<br />

Esselijkerwoude 1544 1564-1836<br />

Haarlem (parochie) 1544 1584<br />

Haarlemmerliede 1544 1584-1828<br />

Hazerswoude 1544 1588-1840<br />

Heemstede 1544 1600-1824<br />

Hillegom 1544 1564-1820<br />

Hoogmade 1543 1704-1828<br />

Katwijk 1544 1568-1832<br />

Koudekerk 1544 1564-1852<br />

Leiderdorp 1543 1568-1840<br />

Leimuiden 1543 1565-1808<br />

Lisse 1544 1564-1848<br />

Middelburg 1544 1596-1836<br />

Nieuwerkerk 1544 1605-1808<br />

Noordwijk en Noordwijkerhout 1542 1564-1840<br />

Oegstgeest 1544 1580-1824<br />

Oudshoorn 1541 1564-1828<br />

Raasdorp 1544 1550-1676<br />

Randenburg 1543 1596-1836<br />

Reeuwijk 1544 1596-1844<br />

Reyerskoop 1544 1596-1804<br />

Rietwijk + Rietwijkeroord 1604-1820<br />

Rijnsaterwoude 1543 1580-1828<br />

Rijnsburg 1543 1580-1828<br />

Sassenheim 1544 1564-1848<br />

Schoot 1543 1564-1668<br />

Schoten 1544 1600-1824<br />

Stompwijk 1542 1564-1836<br />

Valkenburg 1544 1568-1832<br />

Vennep ' 1544 1564-1836<br />

Veur (1544)' 1612-1844<br />

Voorhout 1544 1564-1836<br />

Voorschoten (1544) 2<br />

1612-1844<br />

110


Vriesekoop 1544 1564-1808<br />

Vijfhuizen 1612-1824<br />

Waddinxveen-Noord 1543 1564-1832<br />

Waddinxveen-Zuid c. 1650<br />

Warmond 1544 1564-1848<br />

Wassenaar 1544 1564-1848<br />

Zegwaard 1543 1564-1820<br />

Zilk (1543) 3<br />

1644-1840<br />

Zoetermeer (1544)* 1568-1848<br />

Zoeterwoude 1542 1564-1844<br />

Zuidwijk (Boskoop) 1543 1564-1836<br />

Zuidwijk (Wassenaar) 1544 1564-1848<br />

Zuidschalkwijk 1544(?) 1612-1824<br />

Zwammerdam (zie de 'ingenomen' Dam- of Binnenpolder)<br />

Dijkplichtige ambachten:<br />

Hofambacht<br />

Houtrijk + Pol.<br />

Osdorp<br />

Sloten en Sloterdijk<br />

Spaarndam<br />

Spaarnwoude<br />

Ingenomen landen:<br />

1558 1602-1828<br />

1558, 1585, 1640-1688<br />

1558 1628<br />

1558, 1601, 1612,1672<br />

1648-1824<br />

1558 1600-1828<br />

Cattenbroek 1564 1600-1848<br />

Dam-of Binnenpolder 1608-1844<br />

Den Engh 1600-1848<br />

Rappijnen 1564 1600-1848<br />

Schagen 1600-1848<br />

Waarder Oost 1608-1828<br />

Waarder West 1604-1828<br />

IJsselveld 1564 1600-1848<br />

Pold. Zuidzijde en Weypoort 1580-1828<br />

De Rijnlandse morgenboeken<br />

1 Gemeentearchief Leiden (GAL), Secr. Arch. II inv.nr 5809, Authentiek afschrift door Jan van Hout van 1592.<br />

2 Zie noot 1.<br />

3 GAL, Secr. Arch. I inv.nr 1320.<br />

4 Gemeentearchief Zoetermeer, inv.nr 261.<br />

111


M.R. de Vrij<br />

De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

in het Museum mr. Simon van Gijn in Dordrecht<br />

Stoffige depots waar kunstwerken al decennia lang een schemerig bestaan leiden zullen voor<br />

iedere oprechte liefhebber van kunst een gruwel zijn. De voorwerpen die het ongeluk hebben<br />

naar een dergelijke plaats te worden verbannen, hebben in de regel weinig kans ooit nog aan<br />

de volstrekte anonimiteit te worden onttrokken. Vaak leidt een onkundige catalogisering of<br />

een onkundige wijze van opslag tot het zoekraken of zelfs tot de uiteindelijke desintegratie<br />

van het object.<br />

Toch zit er ook een aardige kant aan dergelijke opslagruimtes. De onderzoeker die de<br />

moeite neemt er eens serieus rond te kijken, kan soms verrassende ontdekkingen doen. Zo<br />

leidde een verkenningstocht op de zolder van het Museum mr. Simon van Gijn in Dordrecht,<br />

door de auteur van dit artikel in januari 1991 ondernomen met het oogmerk de daar<br />

aanwezige bestanden te inventariseren, tot de herontdekking van een complete verzameling<br />

van maarliefst honderdvijftig 17e- en 18e-eeuwse schilderijen waarvan het grootste deel wegens<br />

plaatsgebrek nog nooit aan het publiek was getoond. Hieronder bevonden zich schilderijen<br />

van meesters met klinkende namen zoals Van Miereveld, Sorgh en Van Ravesteyn. Eén<br />

van de interessantste herontdekkingen was een serie van achttien portretten die samen deel<br />

uitmaakten van een zogenaamde Ahnengalerie, ofwel een serie voorouderportretten.<br />

De achttien portretten, waarvan er dertien op paneel en vijf op doek zijn geschilderd, stellen<br />

leden van de familie Van Bleyenburgh voor, een Dordtse familie waarvan een groot aantal<br />

leden in de 17e eeuw prominente posities in het stadsbestuur bekleedde. Veertien van de<br />

achttien portretten kunnen met zekerheid worden gedateerd in het midden van de 17e eeuw.<br />

De overige vier zijn latere aanvullingen op de serie: twee echtparen lieten hun portretten<br />

in respectievelijk de jaren zeventig van de 17e eeuw en in het jaar 1702 schilderen.<br />

Van de veertien portretten uit het midden van de 17e eeuw zijn er elf waarschijnlijk van<br />

de hand van eenzelfde, niet met name bekende kunstenaar. De overige drie zijn van de hand<br />

van Michiel van Miereveld, Cornelis Jonson van Ceulen en Adriaen Hanneman. De aanvullingen<br />

zijn van respectievelijk Sebastiaen Mutsaert en Aert de Gelder.<br />

Door vererving kwam de Ahnengalerie waarschijnlijk in de jaren dertig van de 19e eeuw<br />

in het bezit van de familie Collot d'Escury in Den Haag die de serie van 1901 tot 1919 in<br />

bruikleen gaf aan het Rijksmuseum te Amsterdam. In 1952 werden de portretten in bruikleen<br />

afgestaan aan het Museum mr. Simon van Gijn in Dordrecht, waar wegens ruimtegebrek<br />

slechts één portret permanent kon worden getoond. Sinds de bovengenoemde herontdekking<br />

van de overige portretten in 1991 wordt de serie echter integraal tentoongesteld in<br />

een van de zalen van het museum. 1<br />

De kunstzinnige kwaliteiten van de schilderijen komen op het tweede plan. Enkele portretten<br />

zijn buitengewoon goed, andere daarentegen zijn niet meer dan middelmatige produkten<br />

van weinig belangwekkende kunstenaars. De ware betekenis van de serie ligt besloten<br />

in het feit dat het hier de meest complete 17e-eeuwse Ahnengalerie betreft die in ons land<br />

bewaard is gebleven.<br />

De opdrachtgever van een Ahnengalerie liet zijn voorouders vanaf de stamouders in beeld<br />

1 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437.<br />

112


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 1. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 2. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Cornelis van Blyenburgh. Olieverf op paneel, 69 x 58 Cathanna Schoyte. Olieverf op paneel, 69 x 58 cm.<br />

cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />

(inv.nr 2241). 2242V ^<br />

Afb. 4. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Adriaen van Bleyenburgh I. Olieverf op paneel,<br />

69x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor­<br />

drecht (inv.nr 2243).<br />

113


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

brengen in hetzelfde formaat en vergelijkbare stijl als hij zichzelf liet portretteren. Het gebruik<br />

dateert al uit de middeleeuwen toen vorsten in hun paleizen een Anhengallerie lieten<br />

aanbrengen. Het doel van een dergelijke serie was impliciet het legitimeren van de koninklijke<br />

macht. Niet zelden bleek dat in zo'n geval de stamboom teruggevoerd kon worden tot goden<br />

als Zeus of Jupiter, of kwamen er historische figuren als Julius Caesar of Karei de Grote<br />

in de stamboom voor. 2<br />

In de 17e eeuw namen de <strong>Holland</strong>se patriciërs dit gebruik over, maar zij brachten hun<br />

wensen in overeenstemming met de in die tijd en in een burgerlijk milieu geldende normen.<br />

Een 17e-eeuwse Ahnengalerie met Mars en Venus als stamouders zal men in de Nederlanden<br />

dus niet snel tegenkomen, maar als men illustere voorouders had dan werden deze zeker<br />

nadrukkelijk in beeld gebracht.<br />

Door vererving vielen de meeste series op den duur uiteen. Op slot Zuylen, het kasteel<br />

Duyvenvoorde en in het museum Van Loon in Amsterdam bevinden zich grotere of kleinere<br />

delen van Ahnengaleries. Geen enkele collectie kan zich er echter op beroepen een complete<br />

serie in bezit te hebben. In de Dordtse serie zijn van vrijwel iedere generatie de portretten<br />

van de stamouders bewaard gebleven. Daardoor geeft zij als enige een goed beeld van hoe<br />

een Ahnengalerie er ongeveer uit gezien moet hebben.<br />

De portretten van de eerste vijf generaties Van Bleyenburgh zijn waarschijnlijk alle door een<br />

onbekend gebleven kunstenaar omstreeks 1650 vervaardigd. 3<br />

De serie begint met de portretten van de stamouders van de familie Cornelis Van Bleyenburgh<br />

(ca 1450-1521) en zijn echtgenote Catharina Schoyte (overleden 1487) (alb. 1 en 2).<br />

Cornelis van Bleyenburgh was ondermeer regimentscommandant in het leger dat in 1473<br />

door Karei de Stoute tegen het hertogdom Gelre werd uitgestuurd teneinde dit gebied gewapenderhand<br />

binnen de Bourgondische invloedssfeer te brengen. Ook speelde hij een leidende<br />

rol in de binnenlandse strijd die volgde op de dood van Karei de Stoute in 1477, waarbij<br />

vele steden en ook het hertogdom Gelre (in 1491) zich weer onafhankelijk verklaarden van<br />

Bourgondië. Van Bleyenburgh veroverde onder andëre de stad Nieuwpoort en was aanvoerder<br />

bij de slag op de Lek in 1489. Deze slag volgde op een poging om het door Maximiliaan<br />

van Oostenrijk belegerde Rotterdam dat zich recentelijk onafhankelijk van het Bourgondische<br />

Rijk had verklaard, over de rivier de Lek te bevoorraden. De Rotterdamse vloot onder<br />

leiding van Jan van Naaldwijk werd door de troepen van Cornelis van Bleyenburgh verpletterend<br />

verslagen.<br />

Catharina Schoyte stamde uit een voornaam Dordts geslacht. Voor de portretten van het<br />

echtpaar baseerde de kunstenaar zich op een groot 16e-eeuws schilderij in de stijl van Lucas<br />

van Leyden, waarop een kaartspelend paar en een nar zijn afgebeeld. Het is bekend dat dit<br />

schilderij zich al in de 17e eeuw in het bezit van de familie Van Bleyenburgh bevond, waar<br />

het blijkbaar doorging voor een portret van de stamouders. In de 17e eeuw werden de familiewapens<br />

toegevoegd boven de hoofden van de kaartspelers. Ook werd in dezelfde periode<br />

de volgende tekst aangebracht: 'Dit is Cornelis van Blyenburgh overste in den Oorlog van<br />

2 G. Bazin, The museum age, p. 65. Een min of meer compleet bewaard gebleven Ahnengalerie is aanwezig op<br />

het kasteel Fontainebleau. Deze serie werd vervaardigd in opdracht van Frans I.<br />

3 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437. In 1986 in het Rijksmuseum te Amsterdam uitgevoerd<br />

technisch onderzoek heeft uitgewezen dat in ieder geval de portretten van de eerste drie generaties in het midden<br />

van de 17e eeuw zijn vervaardigd. Voor de portretten van de daarop volgende twee generaties, die van dezelfde<br />

hand stammen, kan vermoedelijk dezelfde datering worden aangehouden.<br />

114


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 5. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 6. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Hyman van Bleyenburgh. Olieverf op paneel, 69x58 Camelia van Droogendijk. Olieverf op paneel,<br />

cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht 69x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor-<br />

(inv.nr 2244). drecht (inv.nr 2245).<br />

<strong>Holland</strong> tegens Gelderland ... was getrouwd met jonkvrouwe Catharina Schojts ...'. 4<br />

Een 19e-eeuwse kopie van dit schilderij bevindt zich in het Museum mr. Simon van Gijn<br />

(afb. 3).<br />

Het is overigens verbazingwekkend dat de opdrachtgever in het kaartspelende paar de<br />

portretten van zijn stamouders heeft willen zien. Waarschijnlijk werden de negatieve connotaties<br />

van de voorstelling, die een hekeling van het kaartspel en impliciet onzedelijk gedrag<br />

verbeeldt, al in de 17e eeuw niet meer begrepen.<br />

Voor het portret van de zoon van Cornelis van Bleyenburgh en Catharina Schoyte, Adriaen<br />

van Blyenburgh I (1485-1510) kon de kunstenaar gebruik maken van een contemporain portret<br />

(afb.4). Het schilderij waarop het portret in de Ahnengalerie is gebaseerd toonde Adriaen<br />

van Blyenburgh in zijn functie van schepen van de stad Dordrecht, gezeten aan een tafel met<br />

een briefin de rechterhand. Het oorspronkelijke schilderij van een onbekende maker was 1515<br />

gedateerd en moet dus als een postuum portret worden beschouwd. Tot 1945 bevond het zich<br />

in de collectie Bergeron in Den Haag. Na deze datum ontbreekt echter ieder spoor. 5<br />

4 School van Lucas van Leyden, Kaartspelers. Olieverf op paneel, 89 x 104 cm. Collectie Th. Collot d'Escury, Parijs.<br />

Hoewel het schilderij in geen enkele officiële catalogus van het werk van Van Leyden voorkomt, draagt<br />

het alle kenmerken van zijn stijl. De bedoelde kopie naar het aan Van Leyden toegeschreven schilderij werd<br />

geschilderd door de 19e-eeuwse amateur Duncan Macalester. De kopie volgt het origineel getrouw, zowel wat<br />

betreft de in de 17e eeuw aangebrachte wapenschilden als de tekst.<br />

5 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437. Formele gegevens over het schilderij in Den Haag ontbre­<br />

ken.<br />

115


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 7. Jan Doudijn, De brand van de Nieuwe of St. -Nicolaaskerk te Dordrecht. Olieverf op doek,<br />

96,5x133,5 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 1404).<br />

Een vrouwelijk pendant van het portret van Adriaen van Blyenburgh is niet bekend. Het<br />

portret van zijn echtgenote Clara Wycher, van wie verder geen biografische gegevens bekend<br />

zijn, heeft ongetwijfeld ook deel uitgemaakt van de Ahnengalerie. Het is het eerste schilderij<br />

van de serie dat met zekerheid ontbreekt.<br />

De portretten van de volgende generatie zijn wel bewaard gebleven. Zowel de oudste zoon<br />

van Adriaen van Blyenburgh, Hyman als diens jongere broer Adriaen II zijn met hun echtgenotes<br />

in de Ahnengalerie opgenomen.<br />

Hyman van Bleyenburgh (1509-1579) was waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong> en werd<br />

in 1549 benoemd tot burgemeester van Dordrecht (afb. 5). Het portret van Hyman draagt<br />

op de achterzijde het opschrift 'Porbus.Pinx'. Aldus wordt de suggestie gewekt dat het hier<br />

om een werk van de bekende Brugse portrettist Pieter Pourbus (1523-1584) zou gaan. Het<br />

portret van Cornelia van Droogendijk, de vrouw van Hyman van Blyenburgh, draagt op<br />

de achterzijde een variant van het opschrift, namelijk 'Po(rbus pinx:)' (afb. 6).<br />

In beide gevallen gaat het echter zeker niet om werk van Pieter Pourbus. De gelikte trant,<br />

waarin beide werken zijn uitgevoerd, doet vermoeden dat het hier om kopieën gaat. De ondertekening,<br />

die in het portret van Cornelia van Droogendijk op enkele plaatsen zichtbaar<br />

is, laat zien dat de schilder tijdens het werken geen veranderingen aanbracht, een werkwijze<br />

die wijst in de richting van een kopie.<br />

Het is overigens niet uitgesloten dat de originelen wel van de hand van Pieter Pourbus<br />

waren. Stilistisch vertonen de portretten verwantschap met zijn werk. Toch kunnen ze niet<br />

met zekerheid aan Pourbus-worden toegeschreven omdat de originelen niet bekend zijn. Het<br />

feit dat het echtpaar Van Blyenburgh geen aanwijsbare band had met Brugge, en het feit<br />

dat de stijl van Pieter Pourbus door heel wat van zijn tijdgenoten werd geïmiteerd, lijken<br />

voldoende om enige reserve te betrachten. De originele portretten van Hymans' jongere<br />

116


Afb. 8. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Adriaen van Bleyenburgh II. Olieverf op paneel,<br />

69x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor­<br />

drecht (inv.nr 2246).<br />

De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 9. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Clara Bogaert. Olieverf op paneel, 69 x 58 cm. Mu­<br />

seum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />

2247).<br />

Afb. 10. Anoniem, midden 17e eeuw, Altaarstuk van de familie Van Bleyenburgh, zijluiken. Olieverf op<br />

paneel, elk 98x34,5 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2262).<br />

117


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

broer Adriaen van Blyenburgh II en zijn vrouw Clara Bogaert zijn wel bekend.<br />

Net als zijn broer was Adriaen van Blyenburgh II waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong>.<br />

Daarnaast was hij van 1549 tot 1571 in functie als schout van de stad Dordrecht. In die hoeda­<br />

nigheid komt hij ook voor op het bekende schilderij 'De brand van de Nieuwe Kerk te Dor­<br />

drecht' van Jan Doudijn (afb. 7). Op dit schilderij bevindt Van Blyenburgh zich te midden<br />

van de groep waterdragende monniken, rechts. Hij is herkenbaar aan de met luipaardvel<br />

afgezoomde mantel. Het portret dat werd vervaardigd voor de Ahnengalerie toont Adriaen<br />

van Blyenburgh in dezelfde houding gekleed in dezelfde mantel (afb. 8).<br />

De lijst van het schilderij van Doudijn bevat een vierregelig vers dat als volgt luidt:<br />

Twas op daCh na Angnieten daCh<br />

Vandat Iaer staet hier gefChreVen<br />

Men de nieuW KerCk Verbranden saCh<br />

Was 't Vier groot seer stiif verheVen<br />

De kapitalen, op de lijst in rood aangebracht, vormen tezamen het jaartal 1567 wat, rekening<br />

houdend met de in die tijd gehanteerde paasstijl, op 1568 neerkomt. De brand van de kerk<br />

vond op 19 januari van dat jaar plaats en het schilderij is vermoedelijk nog in hetzelfde jaar<br />

ontstaan, waarschijnlijk zelfs in opdracht van Adriaen van Blyenburgh. Het schilderij van<br />

Jan Doudijn bevond zich met zekerheid in de 17e eeuw in het bezit van de familie Van Blyen­<br />

burgh. Het lijkt dan ook aannemelijk dat het portret van Van Blyenburgh direct aan het por­<br />

tret in het schilderij van Doudijn is ontleend. 6<br />

Het portret van Clara Bogaert lijkt te zijn gebaseerd op het portret dat voorkomt op de<br />

rechtervleugel van het zogenaamde huisaltaar van de familie Van Blyenburgh dat zich ook<br />

in de collectie van het Museum van Gijn bevindt (afb. 9 en 10). Afgaande op de kleding moet<br />

het altaar in de late jaren vijftig of vroege jaren zestig van de 16e eeuw worden gedateerd.<br />

De dood van Clara Bogaert in 1560 moet hier als terminus ante quem worden gehanteerd.<br />

En aangezien het portret van Adriaen van Blyenburgh II zeker niet op het portret in het al­<br />

taar is gebaseerd, ligt er tussen de originelen waarnaar beide portretten zijn vervaardigd een<br />

tijdsverschil van ongeveer zeventien jaar. Het lijkt aldus uitgesloten dat de portretten van<br />

Adriaen van Blyenburgh en Clara Bogaert in de Ahnengalerie vervaardigd zouden zijn naar<br />

twee onbekend gebleven pendanten.<br />

De volgende generatie wordt vertegenwoordigd door de portretten van Adriaen van Blyen­<br />

burgh III (1532-1582), de oudste zoon van Adriaen van Blyenburgh II en Clara Bogaert, en<br />

zijn echtgenote Catharina Cool (1537-1620) (afb. 11 en 12). Net als zijn vader en oom was<br />

Adriaen van Blyenburgh waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong>. Daarnaast was hij comman­<br />

deur-generaal van de krijgsmacht der Nederlanden en was hij als geheimraad in dienst bij<br />

Willem van Oranje. Zijn portret draagt op de achterzijde het opschrift 'Miereveld Pinx:'.<br />

Op het portret lijkt Van Blyenburgh ten hoogste veertig jaar oud, wat zou betekenen dat<br />

het schilderij omstreeks 1570 is ontstaan. De Delftse portrettist Michiel van Miereveld<br />

6 Tot 1840 was het schilderij in het bezit van de familie Van Bleyenburgh. In dat jaar werd het geërfd door jonkheer<br />

J.D. Quarles van Ufford enJ.W.A. baron Collot d'Escury, die het op 15 juni van dat jaar aan de stad Dordrecht<br />

schonken. Tot 1972 heeft het schilderij op het stadhuis gehangen. In dat jaar is het overgebracht naar<br />

het Museum mr. Simon van Gijn in ruil voor een 17e-eeuwse kopie van het schilderij uit de collectie van het<br />

11!',


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 11. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 12. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Adriaen van Bleyenburgh III. Olieverf op paneel, Catharina Cool. Olieverf op paneel, 69x58. Mu-<br />

68x58 cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dor- seum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />

drecht (inv.nr 2248). 2249).<br />

Afb. 13. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van Afb. 14. Jan van Ravesteyn, Portret van Adriaen<br />

Maria Carré. Olieverf op paneel, 69 x 58. Museum v a n Bleyenburgh IV. Olieverf op paneel, 69 X 58 cm.<br />

mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2250). Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />

2251).<br />

119


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

(1567-1641) kan niet de maker van het portret zijn. Bovendien heeft het portret, evenals dat<br />

van zijn echtgenote dat het misleidende opschrift 'Porbus Pinx:' op de achterzijde draagt,<br />

alle kenmerken van een kopie. De uitvoering is glad en er zijn geen sporen van retouches<br />

te vinden.<br />

Stilistisch staan de beide portretten dicht bij het werk van Adriaen Key (1544-1589), een<br />

uit Antwerpen afkomstig maar vooral in de Nederlanden actief portrettist. Key had een zeer<br />

omvangrijk atelier dat een al even omvangrijke cliëntele van portretten in zijn stijl moest<br />

voorzien. Het is niet uitgesloten dat de originelen van beide portretten uit zijn atelier afkomstig<br />

waren. Helaas zijn deze niet bekend.<br />

Van de volgende generatie Van Blyenburgh is slechts het portret van Maria Carré bewaard<br />

gebleven (afb. 13). Van haar zijn geen andere gegevens bekend dan dat zij de echtgenote was<br />

van de tweede zoon van Adriaen van Blyenburgh III, Jacob van Blyenburgh. Jacob van Blyenburgh<br />

(1562-1609) was schepen van de stad Dordrecht. Ongetwijfeld maakte ook zijn portret<br />

oorspronkelijk deel uit van de serie.<br />

De tot nu toe besproken portretten waren alle het werk van dezelfde kunstenaar die deze<br />

waarschijnlijk omstreeks het midden van de 17e eeuw vervaardigde.<br />

Het portret van Adriaen van Blyenburgh IV (1589-1630), de zoon van Jacob van Blyenburgh,<br />

wordt echter van oudsher, en waarschijnlijk terecht, toegeschreven aan de Haagse<br />

portretschilder jan van Ravesteyn (ca 1570-1657) (afb. 14). 7<br />

Van Blyenburgh was net als zijn<br />

overgrootvader en grootvader in functie als waardijn van de Munt van <strong>Holland</strong>. Ook was<br />

hij gedurende het laatste decennium van zijn leven in dienst als schout van de stad Dordrecht.<br />

De ketting - mogelijk een schoutsketen - om het wapenschild boven de geportretteerde<br />

zou een verwijzing kunnen zijn naar zijn ambt. Ook het door Van Blyenburgh gedragen<br />

ordeteken zal een verwijzing zijn naar één van zijn ambten. Helaas kon het niet worden<br />

geïdentif icee rd.<br />

Gezien de middelbare leeftijd van de geportretteerde en de platte kraag die omstreeks<br />

1630 in de mode kwam, lijkt het schilderij dus rond 1630 gemaakt te zijn.<br />

Het portret van de Dordtse burgemeestersdochter Carolina van Beveren (1589-1625), de<br />

eerste echtgenote van Van Blyenburgh, is kennelijk als pendant van het portret van Van Ravesteyn<br />

bedoeld (afb. 15). Het portret van Carolina van Beveren is echter zeker niet van de<br />

hand van Van Ravesteyn en stamt ook niet uit dezelfde periode als het portret van Adriaen<br />

van Blyenburgh IV. Afgaande op de gladde en ongeïnspireerde uitvoering ervan lijkt ook<br />

dit schilderij een kopie te zijn; waarschijnlijk stamt het van dezelfde kunstenaar die de oudere<br />

generaties Van Blyenburgh in beeld bracht. Het portret draagt de datering 'An[n]o 1612',<br />

wat waarschijnlijk de ontstaansdatum van het origineel is. Het origineel kan overigens heel<br />

goed een schilderij van Van Ravesteyn geweest zijn, want van zijn hand zijn vele vergelijkbare<br />

portretten bekend. Door het tijdsverschil van achttien jaar tussen de portretten van het<br />

echtpaar is het de vraag of ze oorspronkelijk als pendanten bedoeld zijn geweest.<br />

De portretten van de jongere generaties van de familie zijn door verschillende kunstenaars<br />

gemaakt. Bovendien wekken deze portretten de indruk direct naar model te zijn vervaardigd.<br />

7 Archief'Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437. Dit wordt onder meer meegedeeld door prof.dr J.G van<br />

Gelder in een brief van 7 februari 1953 aan de museumdirectie.<br />

120


Afb. 15. Anoniem, midden 17e eeuw, Portret van<br />

Carolina van Beveren. Olieverf op paneel, 68,5x59<br />

cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht<br />

(inv.nr 2252).<br />

De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 16. Cornelis Jonson van Ceulen, Portret van<br />

Adriaen van Bleyenburgh V. Olieverf op doek, 71 x 62<br />

cm. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht<br />

(inv.nr 2254).<br />

Afb. 17. Adriaen Hanneman, Portret van Levina<br />

de Vriese. Olieverf op paneel, 69 x 59 cm. Museum<br />

mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2255).<br />

121


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Zo is de zoon van Adriaen van Blyenburgh IV en Carolina van Beveren, eveneens Adriaen<br />

geheten, geportretteerd door de vermaarde Haagse portretschilder Cornelis Jonson van<br />

Ceulen (1593-1661/62) (afb. 16). Adriaen van Blyenburgh V (1616-1682) behoorde tot de aanzienlijkste<br />

burgers van de stad Dordrecht en bekleedde gedurende zijn leven tal van belangrijke<br />

ambten. Hij werd drie maal benoemd tot burgemeester. Ook was hij waardijn van de<br />

Munt van <strong>Holland</strong> en lid van de Raad van State en van de Staten van <strong>Holland</strong> en West-Friesland.<br />

8<br />

Geen wonder dat hij zijn portret liet schilderen door een in die tijd modieus en duur<br />

portrettist. Linksboven draagt het schilderij de signatuur 'Cornelius Jonson v. Ceulen fecit<br />

1654'.<br />

Het portret van Van Blyenburghs echtgenote Levina de Vriese (1625-?) werd geschilderd<br />

door de in zijn tijd niet minder vermaarde en minstens zo dure Haagse portrettist Adriaen<br />

Hanneman (ca 1601-1671) (afb. 17). Hoewel O. ter Kuile eens zijn twijfels over de eigenhandigheid<br />

van het schilderij heeft uitgesproken, zonder deze overigens te preciseren, lijkt er<br />

geen reden om aan te nemen dat het werk niet van Hanneman zou zijn. In ieder geval draagt<br />

het alle kenmerken van zijn stijl, waarbij vooral de vlotte toets en de grijsblauwe aanzet van<br />

de schaduwpartijen de toeschrijving aan Hanneman kracht bijzetten. Het schilderij is linksonder<br />

'An[n]o 1653' gedateerd en is dus een jaar eerder ontstaan dan het portret van Adriaen<br />

van Blyenburgh V.<br />

Het was niet gebruikelijk dat portretten die als pendanten zijn bedoeld, door twee verschillende<br />

kunstenaars werden vervaardigd. Bovendien werd het portret van Adriaen van Blyenburgh<br />

V uitgevoerd op doek en dat van Levina de Vriese op paneel. Waarschijnlijk werden<br />

de opdrachten dan ook niet gelijktijdig verleend, maar liet Van Blyenburgh zijn portret<br />

schilderen als aanvulling op het reeds bestaande portret van Levina, mogelijk ter gelegenheid<br />

van hun huwelijk dat in 1654 plaatsvond.<br />

Aangezien de portretten van de oudere generaties Van Blyenburgh ook in het midden van<br />

de 17e eeuw gedateerd moeten worden, zou men kunnen veronderstellen dat het ontstaan<br />

van de serie in ieder geval iets met het echtpaar Van Blyenburgh-de Vriese te maken heeft.<br />

Het lijkt mogelijk dat zij de serie bestelden of cadeau kregen ter gelegenheid van hun huwelijk<br />

zoals dat in de 17e eeuw wel gebruikelijk was. 9<br />

Het enige probleem bij deze veronderstelling<br />

is het portret van Adriaen van Blyenburgh IV door Van Ravesteyn dat ongeveer twintig<br />

jaar ouder is dan de overige portretten. Het zou in dit geval kunnen gaan om een postuum<br />

portret. Van Ravesteyn leefde tot 1657 en bleef tot zijn dood in dezelfde stijl werken. Hij zou<br />

het portret van Ardriaen van Blyenburgh IV in een ouderwetse stijl hebben kunnen vervaardigen<br />

ter gelegenheid van het huwelijk. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat men bij gelegenheid<br />

alle voorouderportretten zou hebben laten vervaardigen door één kunstenaar met<br />

uitzondering van het portret van Adriaen van Blyenburgh IV.<br />

Samenvattend lijkt de meest aannemelijke hypothese voor het ontstaan van de Ahnengalerie<br />

van het geslacht Van Blyenburgh de volgende: het echtpaar Van Blyenburgh-de Vriese<br />

bestelde zijn eigen portretten als aanvulling op het reeds bestaande portret van Van Ravesteyn.<br />

Vervolgens vatten zij het idee op om de serie met portretten van de voorouders aan<br />

te vullen, waarbij zij de gehele opdracht aan een kunstenaar verstrekten. Dat deze opdracht<br />

niet aan Van Ravesteyn gegeven werd, zou alleen al door zijn hoge leeftijd - ten tijde van<br />

8 Archief Museum mr. Simon van Gijn, dossiernr 437.<br />

9 B. Hinz, 'Das Familienbild des Jan Miense Molenaar in Haarlem', in: Stadel Jahrbuch (1973) 211.<br />

122


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

Afb. 18. Anoniem, eind 17e eeuw, Portret van Afb. 19. Anoniem, eind 17e eeuw, Portret van<br />

Adriaen van Bleyenburgh VI. Olieverf op doek, Elisabeth Droste. Olieverf op doek, 69 x 61 cm. Mu-<br />

69 x 61. Museum mr. Simon van Gijn, Dordrecht seum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />

(inv.nr 2256). 2257).<br />

Afb. 20. Aert de Gelder, Portret vanjohan van den Afb. 21. Aert de Gelder, Portret van Charlotte van<br />

Burgh. Olieverf op doek, 68x59 cm. Museum mr. Bleyenburgh. Olieverf op doek, 68x59 cm. Mu-<br />

Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr 2259). scum mr. Simon van Gijn, Dordrecht (inv.nr<br />

2258).<br />

123


De portretten van de familie Van Blyenburgh<br />

het huwelijk van Adriaen van Blyenburgh en Carolina de Vriese in 1654 liep Van Ravesteyn<br />

al tegen de 90! - te verklaren zijn.<br />

Nog twee generaties Van Blyenburgh breidden nadien de serie uit met hun portretten.<br />

Behalve het formaat hebben deze schilderijen echter weinig meer gemeen met de portretten<br />

van de oorspronkelijke serie. De schilderijen zijn alle op doek geschilderd en de figuren staan<br />

anders in het vlak dan de geportretteerden op de oudere schilderijen.<br />

Allereerst zijn het de portretten van Adriaen van Blyenburgh VI (1647-1682) en zijn<br />

vrouw Elisabeth Droste (afb. 18 en 19). Adriaen van Blyenburgh VI, de zoon van het echt­<br />

paar Van Blyenburgh-de Vriese, was penningmeester in het bestuur van de Alblasserwaard<br />

en ontvanger van de gemeentebelastingen over het district Kemperland en de meierei van<br />

's-Hertogenbosch.<br />

Stilistisch vertonen beide portretten enige verwantschap met enkele in 1981 in Dordrecht<br />

geveilde portretten die werden toegeschreven aan de Dordtse portretschilder Sebastiaen<br />

Mutsaert (overleden 1694). Het beeld dat men van de produktie van deze kunstenaar heeft,<br />

is echter te onvolledig om de portretten zonder meer als werk van zijn hand te accepteren.<br />

Wel kunnen de portretten op grond van de kleding met zekerheid in de vroege jaren zeven­<br />

tig van de 17e eeuw worden gedateerd.<br />

De serie wordt ten slotte afgesloten door twee magistrale portretten van Johan van den<br />

Burch en zijn vrouw Charlotte van Blyenburgh door Aert de Gelder (1645-1727), één van<br />

de belangrijkste Noordnederlandse schilders (afb. 20 en 21). Deze portretten behoren tot<br />

het beste wat hij maakte.<br />

Johan van den Burch (1660-1730) was vanaf 1696 schepen en lid van de Oudraad van Dor­<br />

drecht. De kleding van de geportretteerde is een fantasiekostuum dat vaker bij De Gelder<br />

voorkomt. Onder andere is dit het geval bij het portret van een andere Dordtse magistraat,<br />

Ernst van Beveren, dat zich in het Rijksmuseum te Amsterdam bevindt. 10<br />

H. van Lutterveld heeft gesuggereerd dat dergelijke kleding als 'Bourgondisch' of 'Oud<br />

Vaderlands' te boek stond. Mogelijk moest dergelijke kledij de eerbiedwaardige ouderdom<br />

van het geslacht waartoe de geportretteerde behoorde onderstrepen.<br />

Van den Burch was getrouwd met Charlotte van Blyenburgh (1665-1729), de dochter van<br />

Adriaen van Blyenburgh VI en Elisabeth Droste. Zij was het enige kind van dit echtpaar<br />

en na haar dood houdt de familie Van Blyenburgh op te bestaan. In zekere zin is dit voor<br />

het voortbestaan van de Ahnengalerie van de familie Van Blyenburgh van groot belang ge­<br />

weest. Het uitblijven van rechthebbende erfgenamen heeft waarschijnlijk verhinderd dat de<br />

serie uiteenviel. Bij meer manlijke erfgenamen werden dergelijke series vaak verdeeld over<br />

het aantal rechthebbenden. Dit is onder andere gebeurd met een serie op kasteel Duiven­<br />

voorde, die volgens de boedelinventaris uit 1728 is verdeeld over vijf erfgenamen.<br />

Slechts twee portretten ontbreken met zekerheid aan de serie. Gezien het feit dat van de der­<br />

de generatie Van Blyenburgh de portretten van zowel de oudste (Hymen) als de jongste zoon<br />

(Adriaen II) een plaats hebben gevonden in de serie kan men zich afvragen of ook de latere<br />

generaties oorspronkelijk met meer portretten vertegenwoordigd waren. Hoe het ook zij, het<br />

Museum mr. Simon van Gijn heeft een voor Nederland unieke serie portretten in zijn bezit,<br />

die meer aandacht verdient dan zij tot op heden in de vakliteratuur heeft gekregen.<br />

10 H. van Lutterveld, <strong>Holland</strong>se Musea (1961) 86. Portret van Ernst van Beveren. Olieverf op doek, 128 x 105 cm. Collectie<br />

Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr A3969.<br />

124


Museumnieuws<br />

Het Volksbuurtmuseum in Den Haag: een cultureel<br />

bastion in een stadsvernieuwingswijk.<br />

Volksbuurtmuseum, Hobbemastraat 120, 2526<br />

JS, Den Haag, tel. 070-389 8186.<br />

Openingstijden: woensdag t/m zondag van 14.00<br />

tot 17.00 uur. Dinsdag voor groepen op aanvraag.<br />

Rondleidingen in het Buitenmuseum op aanvraag.<br />

Op 24 november 1993 werd het Volksbuurtmuseum<br />

in Den Haag officieel geopend. De stad is<br />

sinds die dag een unieke culturele instelling rijker.<br />

Het complex - ontworpen door Jan Brouwer<br />

- is meer dan alleen een museum. In het gebouw<br />

bevinden zich een carrillon, een theater<br />

met 150 zitplaatsen, een danszaal en een doka,<br />

die gebruikt worden door cursisten van cultureel<br />

centrum het Koorenhuis. Het museum is toegerust<br />

met een panoramatoren, die een prachtig<br />

uitzicht biedt op de omgeving van het museum,<br />

de Schilderswijk: één van de 19e-eeuwse arbeiderswijken<br />

waarop het museum zijn aandacht<br />

spitst. Achter het gebouw bevindt zich een Openluchttheater.<br />

Dit buitentheater zal uitsluitend<br />

's zomers gebruikt worden voor gratis toegankelijke<br />

culturele evenementen. De bovenste etages<br />

van het gebouw zijn verhuurd als woningen of<br />

ateliers; sommige appartementen zijn zo gebouwd<br />

dat ze voor beide functies geschikt zijn.<br />

Het Volksbuurtmuseum fungeert bovendien als<br />

begin- en eindpunt van een museumroute: dit zogenaamde<br />

Buitenmuseum behoort ook tot de attracties<br />

van het museum. Kortom, het Volksbuurtmuseum<br />

verenigt een zeldzame combinatie<br />

van wonen, werken en cultuur in zich.<br />

Afb. 1. De Panoramatoren met een deel van het<br />

Volksbuurtmuseum.<br />

tien jaar na de eerste ideeën werd daadwerkelijk<br />

met de bouw van het Volksbuurtmuseum begonnen.<br />

Wat wil het Volksbuurtmuseum laten zien?<br />

Ontstaansgeschiedenis<br />

In het Volksbuurtmuseum bevinden zich twee<br />

tentoonstellingsruimtes: één voor de basistentoonstelling<br />

en één voor wisselende exposities. De<br />

In december 1980 startte buurtkrant De Schilders- basistentoonstelling biedt, aan de hand van fowijker<br />

een serie De geschiedenis van een arbeiderswijk to's, video's en begeleidende teksten, een over­<br />

van de hand van John Duijvestein, de huidige dizicht van het wonen en werken in Nederlandse<br />

recteur van het museum. De belangstelling voor volksbuurten vanaf hun ontstaan in de 19e eeuw<br />

deze wijk en zijn historie bleek zo groot dat de ar­ tot heden. Daarnaast wordt het leven in een<br />

tikelen werden gebundeld tot een boek. In de loop volksbuurt tastbaar in beeld gebracht door een<br />

van de tijd groeide het besef dat met zo'n belang­ volledig in dertiger-jaren-stijl ingerichte keuken<br />

rijk stuk geschiedenis meer gedaan kon worden. en huiskamer. De tentoonstellingsruimte van 225<br />

De eerste gedachten voor een museum over de ge­ m<br />

schiedenis van de 19e-eeuwse arbeiderswijken<br />

werden in 1981 op papier gezet. Daarop volgden<br />

jaren van praten, schrijven en lobbyen totdat de<br />

gemeente akkoord ging met de plannen. Precies<br />

2<br />

is, voor het in beeld brengen van anderhalve<br />

eeuw geschiedenis van het dagelijks leven in arbeiderswijken,<br />

te klein om alle aspecten van die<br />

geschiedenis aan bod te laten komen. Daarom is<br />

er gekozen voor een semi-permanente opstelling<br />

125


Museumnieuws<br />

Afb. 2. De basistentoonstelling.<br />

die het mogelijk maakt regelmatig andere the­<br />

ma's te belichten, zoals Trek naar de Stad, Groei van<br />

de Stad, A rbeid, Rangen en Standen, Stadstaal en Buurt<br />

in Beweging. De inrichting is vaak verrassend: zo<br />

wandelt de bezoeker bij het thema Trek naar de<br />

Stad door een half afgemetselde stadspoort de ten­<br />

toonstelling binnen.<br />

De wisselende exposities belichten een thema<br />

dat verband houdt met de geschiedenis van arbei­<br />

derswijken. Van eind maart tot eind april bij<br />

voorbeeld is er een fototentoonstelling te zien<br />

over Migratie in Den Haag. Begin mei gaat een ten­<br />

toonstelling open over Honderd jaar Transvaal,<br />

naar aanleiding van het honderdjarig jubileum<br />

van deze typische Haagse volksbuurt.<br />

Buitenmuseum<br />

De Haagse stichting 't Gilde organiseert rondlei­<br />

dingen door de Schilderswijk. De wandelingen<br />

beginnen en eindigen bij het Volksbuurtmuseum<br />

en voeren langs een veertigtal kunstwerken èn<br />

door de vernieuwde Schilderswijk. De kunstwer­<br />

126<br />

ken refereren zowel aan het verleden als aan het<br />

heden van de wijk. Het beeld de 'Ode aan het<br />

Werkpaard' huldigt de paarden die in het verle­<br />

den zorgden voor het goederentransport in de<br />

wijk. De schilderijen van het project 'Schilders­<br />

wijk Beeldig' hebben alles met het tegenwoordige<br />

leven te maken. Ze zijn gemaakt door kinderen<br />

van scholen uit de wijk, die op deze manier hun<br />

eigen woonomgeving een nieuw aanzicht hebben<br />

gegeven.<br />

Het Buitenmuseum staat niet alleen stil bij<br />

beeldende kunstwerken, ook de bouwkunst in de<br />

buurt wordt onder de aandacht gebracht van de<br />

wandelaar. Veel van het oude is verdwenen onder<br />

de slopershamer, maar er zijn nog restanten te<br />

vinden. Zoals de Van Ostadewoningen, een hof­<br />

jescomplex uit 1885, dat tot één van de eerste so­<br />

ciale woningbouwprojecten in Den Haag be­<br />

hoort. Ook de nieuwe architectuur, zoals de Ba-<br />

zar aan de Hoefkade, maakt onderdeel uit van de<br />

rondleiding van 't Gilde.<br />

Er is veel veranderd in de Schilderswijk: met<br />

het verdwijnen van de oude bebouwing en een<br />

deel van de oorspronkelijke bevolking is enerzijds<br />

veel verloren gegaan, maar anderzijds ook veel<br />

nieuws gewonnen. Het Buitenmuseum schenkt<br />

aandacht aan beide aspecten: de geschiedenis van<br />

de Schilderswijk en haar bewoners en de nieuwe<br />

samenleving die is ontstaan.<br />

Met het realiseren van de museumroute is<br />

postuum een wens in vervulling gegaan van één<br />

van de drijvende krachten achter het Buitenmu­<br />

seum: Henk Overduin, de in 1988 overleden<br />

adjunct-directeur van het Haagse Gemeentemu­<br />

seum. Hij was van mening dat kunst niet in een<br />

ivoren toren hoort, ver verwijderd van het dage­<br />

lijks leven. Een museum behoort in zijn visie<br />

midden in de samenleving te staan. Het Volks­<br />

buurtmuseum en met name de Buitenmuseum­<br />

activiteiten beantwoorden volledig aan deze<br />

doelstelling.<br />

Het Theater<br />

Zoals al eerder gezegd: het Volksbuurtmuseum is<br />

meer dan een museum. Een museum dat deel wil<br />

uitmaken van zijn omgeving moet immers meer<br />

zijn dan een gebouw met historische tentoonstel­<br />

lingen. Zeker als dat museum staat in een stads-<br />

vernieuwingswijk, waar als gevolg van de vele<br />

verhuizingen de samenhang tussen de bewoners<br />

is verdwenen en waar nieuw evenwicht nog tot


Afb. 3. Het openluchttheater.<br />

stand moet komen. Het Volksbuurtmuseum wil<br />

in deze veranderingen een rol spelen, door met<br />

tentoonstellingen aandacht te schenken aan de<br />

historische ontwikkeling. Het buitenmuseum<br />

confronteert bezoekers met heden en verleden via<br />

kunstwerken en architectuur. In het binnentheater<br />

staat het nü centraal. Daar worden culturele<br />

activiteiten georganiseerd op het gebied van muziek,<br />

toneel, dans en film. In een wijk die zo rijk<br />

is aan culturen, is een afwisselende programmering<br />

van culturele voorstellingen mogelijk. De<br />

achterliggende doelstelling is om 'Schilderswijkse'<br />

cultuuruitingen onder de aandacht te brengen<br />

van de Haagse bevolking, in het bijzonder van de<br />

bewoners van oude wijken. Voor het opsporen<br />

van culturele uitingen van niveau werkt het<br />

Volksbuurtmuseum nauw samen met de Stichting<br />

'Schilderswijk Cultuurrijk'.<br />

Het theater wordt overigens ook gebruikt voor<br />

andere doeleinden als conferenties, themadagen<br />

en symposia.<br />

Organisatie<br />

Museumnieuws<br />

Het Volksbuurtmuseum ontvangt een geringe<br />

subsidie van de gemeente. Hiervan worden de salarissen<br />

van enkele medewerkers en andere vaste<br />

lasten betaald. Voor inkomsten om tentoonstellingen<br />

te bekostigen is het museum aangewezen<br />

op sponsors en donateurs; hetzelfde geldt voor de<br />

theaterprogrammering.<br />

Het Volksbuurtmuseum draait bijna voor honderd<br />

procent op vrijwilligers. Het aantal vaste<br />

krachten - noodzakelijk voor het verzekeren van<br />

continuïteit - is miniem en werkt bovendien zonder<br />

uitzondering part-time. Naast vaste krachten<br />

en vrijwilligers werken er banenpoolers in het<br />

museum.<br />

Monique Oostdam,<br />

medewerker van het<br />

Volksbuurtmuseum<br />

127


Museumnieuws


Boekennieuws<br />

Boeken in het kort<br />

Noord-<strong>Holland</strong><br />

J. P. P. Hinssen en J. Haag (red.), Het Rooms<br />

Kerkhuys te Diemen. Amsterdam, Van Soeren en<br />

Co. in samenwerking met De Bataafsche Leeuw,<br />

1993. 135 blz.<br />

In 1990 brandde in Diemen het gebouw De Hoop<br />

af dat eerst dienst heeft gedaan als schuilkerk, later<br />

als verenigingsgebouw. Een aantal auteurs behandelen<br />

de geschiedenis en de cultuur-historische<br />

betekenis van dit gebouw. Daarbij komen<br />

ook een aantal aspecten aan de orde van de geschiedenis<br />

van de katholieken in Diemen vanaf de<br />

hervorming tot in de 20e eeuw.<br />

J.T. Bremerm.m.v. A. Boon, Van Helder Buyrt tot<br />

Oud Den Helder. Helderse <strong>Historisch</strong>e Reeeks 4.<br />

Schoorl, Uitgeverij Pirola, 1993.<br />

Dit boek bevat een aantal aspecten van de geschiedenis<br />

van Den Helder en Huisduinen vanaf<br />

de 17e eeuw. Behandeld worden de ontwikkeling<br />

van Den Helder tot stad, scheepsrampen en reddingen,<br />

de jaren twintig en dertig van deze eeuw,<br />

straatnamen, bewoners in 1924, bijnamen, de<br />

bakkerij Piscaer, de Jeugdherberg en de afbraak<br />

tijdens de oorlog.<br />

J. Steendijk-Kuypers, Volksgezondsheidszorg in de<br />

16e en 17e eeuw te Hoorn. Een bijdrage tot de beeldvorming<br />

van sociaal-geneeskundige structuren in<br />

een stedelijke samenleving. Nieuwe Nederlandse<br />

bijdragen tot de geschiedenis der geneeskunde en<br />

der natuurwetenschappen 46, Pantaleonreeks 12.<br />

Rotterdam, Erasmus Publishing, 1994. 437 blz.<br />

Achtereenvolgens worden behandeld de regelgeving<br />

en voorzieningen die er in de 16e en 17e<br />

eeuw in Hoorn waren ten dienste van de volksgezondheid,<br />

hoe de gezondheidszorg als renaissance-ideaal<br />

vorm kreeg, hoe men tegenover de pest<br />

optrad en de medische beroepsorganisatie.<br />

Aat Wit, Niedorp in historisch perspectief. De<br />

voormalige gemeenten Barsingerhorn, Nieuwe<br />

Niedorpen Winkel in vroeger tijden. Zaltbommel,<br />

Enkhuizen en Het Grootslag. Twee schilderijen be­ Europese Bibliotheek, 1993. 207 blz.<br />

keken. Enkhuizen, Vereniging Oud-Enkhuizen, Vervolg op Historie van de Niedorpen en Winkeluit<br />

1994. 72 blz.<br />

1982. Behandelt een breed scala van onderwerpen,<br />

Uitgave in verband met een expositie in het Zuid­ onder andere: de Nicdorperkoggc in 1840, stoomerzeemuseum<br />

rond twee begin 17e-eeuwse panetram Wognum-Schagen, de crisisjaren 1930-1940,<br />

len van de polder Het Grootslag rond Enkhuizen. Kolhorn als vissersdorp, de Groetpolder, armen­<br />

Behalve kunsthistorische bijdragen over de schilderijen<br />

wordt aandacht besteed aan de historizorg,<br />

besmettelijke ziekten en steentijdbewoning.<br />

sche geografie van het gebied, de waterhuishou­ Cees Pfeiffer, Pampus - geschiedenis van een fort.<br />

ding, veehouderij, zuivelproduktie, visserij, vo­ Weesp, Uitgeverij Heureka, 1993. 127 blz.<br />

gelvangst en recreatie.<br />

De auteur, die journalist is, behandelt de voorgeschiedenis,<br />

bouw en gebruik van het eiland als<br />

Wim van der Meulen en Hilde van der Sluis (sa­ fort. Daartoe voerde hij gesprekken met familiemenstellers),<br />

Uit water gewonnen. De geschiedeleden<br />

van de vroegere bewoners, oud-fortwachnis<br />

van Haarlemmermeer. Haarlemmermeer, ters en ingekwartierde militairen. Ook besteedt<br />

Gemeentebestuur van Haarlemmermeer, 1993. hij aandacht aan wat er met het eiland gebeurde<br />

94 blz.<br />

Rijk geïllustreerd boek, waarin kort behandeld<br />

toen het ontdaan was van zijn militaire functies.<br />

worden de oorsprong, droogmakingsplannen, de Marius van Melle, Rob van Veelen, Gerard Al-<br />

droogmaking, eerste jaren van de nieuwe gebert Vader (1865-1940). Een sociaal bewogen lemeente,<br />

het polderbestuur, geschiedenis van ven in Weesp. Weesp, De Ark-Heureka, 1993. 71<br />

landbouw, verkeer en vervoer, de Tweede Wereld­ blz.<br />

oorlog, de afzonderlijke dorpen en de economie. Korte biografie van Gerard Vader, socialistisch en<br />

later communistisch raadslid van Weesp en lid van<br />

de Provinciale-Staten van Noord-<strong>Holland</strong>, die<br />

nauw samenwerkte met Herman Gorter. In de jaren<br />

twintig en dertig was hij vooral actief op het gebied<br />

van de volksgezondheid cn volksontwikkeling.<br />

Zuid-<strong>Holland</strong><br />

J. Dahmeijer, 90 jaar Vereniging Evangelische<br />

Unie en P. R. Dingemans van de Kasteele. 's-Gravenzande,<br />

Evangelische Unie, 1994. Te bestellen<br />

door overmaking van ƒ 11,- op gironummer<br />

129


Boekennieuws<br />

26699 van de Evangelische Unie te 's-Gravenzande.<br />

Ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de<br />

Vereniging Evangelische Unie is een boekje uitgekomen<br />

over de 's-Gravenzander burgemeester<br />

Dingemans van de Kasteele, die de Uniekerk bij<br />

zijn overlijden een groot deel van zijn onroerend<br />

goed naliet. Ruime aandacht wordt besteed aan<br />

de maatschappelijke, sociale en economische ontwikkeling<br />

in 's-Gravenzande in het laatste kwart<br />

van de 19e eeuw en de rol welke deze burgemeester<br />

daarbij speelde.<br />

en enkele familieleden, alsmede de buitenplaats<br />

Welgelegen in Somerset (R.S.A.).<br />

M.J. van Lieburg en R.B.M. Rigter, Viereeuwen<br />

oogheelkunde in Rotterdam. Rotterdam, Erasmus<br />

publishing (Pantaleonreeks 10), 1993. 272 blz.<br />

Achtereenvolgens worden behandeld de oogheelkunde<br />

tot het midden van 19e eeuw, de Vereeniging<br />

tot het Verlenen van Hulp aan Minvermogende<br />

Ooglijders, De Vereeniging Inrichting<br />

voor Ooglijders te Rotterdam en de ontwikkeling<br />

van de oogheelkunde in Rotterdam na 1940.<br />

D. de Jong, De heggen en de steggen; straatnamen­ R. M. van Dierendonck e.a. (red.), The Valkenboek<br />

van Hardinxveld-Giessendam. Hardinxveld- burg excavations 1985-1988; introduction and<br />

Giessendam, Stichting Dorpsbehoud, 1994. 70 detail studies. Amersfoort, ROB, 1993. Neder­<br />

blz. ISBN 90-9006825-2. Prijs ƒ12,50. Te bestellandse Oudheden 15. 419 blz. ISBN 90-73104-14len<br />

bij de <strong>Historisch</strong>e Vereniging Hardinxveld- 9.<br />

Giessendam, Buitendams 77, 3371 BB Hardinx­ Dit werk bevat een voorlopig rapport van de opveld-Giessendam.gravingen<br />

Valkenburg-Marktveld en Valken­<br />

Dit boek verscheen ter gelegenheid van het 90burg-De Woerd. Het is voorzien van vele foto's en<br />

jarig bestaan van een plaatselijke bank, die de uit­ tekeningen. Aparte hoofdstukken zijn gewijd aan<br />

gave financieel mogelijk maakte.<br />

vondsten van terracotta, gesneden stenen, ringen,<br />

schepen, houten, leren en benen voorwer­<br />

C. Braak Hekke, Kerkgeschiedenis van Hillegom. pen. Toegevoegd is een kaart van het terrein en<br />

Hillegom, Stichting Vrienden van Hillegom, een WP-diskette met een lijst van de vondsten<br />

1993. Te bestellen bij de Stichting Vrienden van<br />

Oud Hillegom, Spoorlaan 1, 2182 CN Hillegom.<br />

met de coördinaten.<br />

M. Bultink, Hillegom, de jaren '50. Sassenheim, Recensies<br />

Lokaalboek, 1993. 126 blz. ISBN 90-74707-03-3.<br />

Te bestellen bij de Stichting Vrienden van Oud<br />

Hillegom, Spoorlaan 1, 2182 CN Hillegom. Toverij<br />

Dit boekje bevat teksten en kranteknipsels over<br />

Hillegom in de jaren van wederopbouw. Hans de Waardt, Toverij en samenleving, <strong>Holland</strong><br />

1500-1800. <strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e Reeks 15.<br />

IJsclub 'Hard Gaat-ie'. De Lier 1893-1993. 52 (Den Haag, Stichting <strong>Holland</strong>se <strong>Historisch</strong>e<br />

blz. Verkrijgbaar bij de <strong>Historisch</strong>e Vereniging Reeks, 1991). 352 blz., ISBN 90-72627-07-5,<br />

De Lier, Heimond 33, 2678 BG De Lier. ƒ65,-.<br />

Deze jubileumuitgave, met bijdragen van K. E<br />

van Dijk en P. Keyzer, bevat een uitgebreid histo­ In de Europese toverijhistoriografie wordt tradirisch<br />

overzicht en vele foto's van het verenigingstioneel de meeste aandacht besteed aan toverijbeleven<br />

in De Lier.<br />

schuldigingen die uitmondden in een proces en<br />

werden bestraft met de dood. In het gewest Hol­<br />

M. Verkaik, Een grafzerk in Lisse; de geschiedenis land werden relatief weinig toverijprocessen ge­<br />

van Willem Adriaan van der Stel. Bennebroek, voerd en in 1608 werd er voor het laatst een tove­<br />

1993. Te bestellen bij de auteur, Krakeling 60, res met de dood bestraft. Het toverijgeloof was<br />

2121 BN Bennebroek.<br />

daarmee echter nog niet verdwenen. Tot laat in<br />

W. A. van der Stel en ook zijn vader Simon van de 17e eeuw werden met name vrouwen nog met<br />

der Stel waren gouverneurs van Kaap de Goede regelmaat van toverij beschuldigd, en ook in de<br />

Hoop. W.A. van der Stel werd in 1706 wegens 18e eeuw spanden vrouwen nog sporadisch pro­<br />

wangedrag ontslagen en overleed te Lisse in 1733. cessen aan tegen personen die hen van toverij<br />

De auteur beschrijft het bewogen leven van hem hadden beticht.<br />

130


Hans de Waardt onderzoekt in deze studie hoe<br />

het toverijgeloof zich in bredere lagen van de be­<br />

volking ontwikkelde. Daarbij bekijkt hij niet al­<br />

leen de rol van de toveressen en tovenaars zelf,<br />

maar ook die van de experts in het opsporen en<br />

bestrijden van toverij, zowel kerkelijke en wereld­<br />

lijke autoriteiten als de zogenaamde waarzeg­<br />

gers. Natuurlijk speelt ook de vraag waarom de<br />

rechterlijke macht in <strong>Holland</strong> er al zo vroeg van<br />

afzag toveressen en tovenaars te veroordelen een<br />

belangrijke rol in dit boek.<br />

De Waardt heeft zeer uitgebreid bronnen­<br />

onderzoek verricht en zich daarbij zeker niet al­<br />

leen beperkt tot rechtshistorische bronnen. Ook<br />

notariële archieven, kerkelijke archieven, geleer­<br />

de traktaten en spectatoriale geschriften zijn,<br />

soms steekproefgewijs, in het onderzoek betrok­<br />

ken.<br />

In de eerste plaats kon hij vaststellen dat rond<br />

1550 mannen en vrouwen uit alle lagen van de be­<br />

volking betrokken konden raken in toverijzaken;<br />

mannen werden weliswaar maar zelden beschul­<br />

digd, maar zij voelden zich vaak wel het slachtof­<br />

fer van toverij en waren betrokken bij de vaststel­<br />

ling dat er in een bepaald geval toverij in het spel<br />

was. Waarzeggers en katholieke geestelijken be­<br />

streden toverij met methoden die elkaar niet zo­<br />

ver ontliepen, zij het dat geestelijken stelselmatig<br />

weigerden de naam van de toveres te onthullen.<br />

Het kwaad dat toverij aanrichtte kon op ver­<br />

schillende terreinen van het leven betrekking<br />

hebben; behalve van het veroorzaken van ziekte<br />

en dood werden toveressen ook regelmatig be­<br />

schuldigd van het toebrengen van economische<br />

schade, bij voorbeeld door het brouwproces of het<br />

botermaken te beïnvloeden. Het concept van de<br />

heksensabbat was nauwelijks verbreid. Het ge­<br />

loof in het duivelspact was voornamelijk te vin­<br />

den bij rechtbanken en theologen, die het bestaan<br />

van dit pact gebruikten om een verklaring te vin­<br />

den voor het bestaan van toverij.<br />

Rond 1600 verminderde de rol van mannen in<br />

het 'toverijvertoog', zoals De Waardt het denken<br />

over toverij noemt. In de grotere steden trad de<br />

maatschappelijke bovenlaag niet meer op als be­<br />

schuldigde of aanklager in toverijgevallen. Bo­<br />

vendien betrof het kwaad dat de toveressen had­<br />

den aangericht, vrijwel nooit meer de kostwin­<br />

ning van de <strong>Holland</strong>ers. De meerderheid van de<br />

geletterde elite hield toverij weliswaar nog altijd<br />

voor mogelijk, maar juristen hadden hun twijfels<br />

over de manier waarop het bewijs voor toverij kon<br />

worden geleverd. Een zichtbaar gevolg hiervan<br />

Boekennieuws<br />

was het negatieve oordeel dat een aantal Leidse<br />

hoogleraren in 1593 uitsprak over de betrouw­<br />

baarheid van de waterproef.<br />

Hierna begon het toverijgeloof volgens De<br />

Waardt duidelijk te verzwakken. Rond het mid­<br />

den van de 17e eeuw was er opnieuw een piek in<br />

beschuldigingen van toverij. In de grote steden<br />

werden dergelijke beschuldigingen niet meer se­<br />

rieus genomen en liep de aanklager grote kans<br />

zelf voor smaad veroordeeld te worden. In kleine<br />

steden en op het platteland namen de autoriteiten<br />

een aarzelende houding in. Als een beschuldiging<br />

al aanleiding gaf tot een rechtszaak, werden de<br />

beklaagden hetzij vrijgesproken of slechts licht<br />

bestraft.<br />

Wel nam men hier en daar het recht in eigen<br />

hand. De Waardt noemt verschillende gevallen<br />

waarin een vermeende toveres door burgers aan<br />

een waterproef werd onderworpen of werd ge­<br />

dwongen haar slachtoffer te onttoveren. Rond<br />

1650 waren vooral kinderen het slachtoffer van<br />

betoveringen. Mannen werden slechts hoogst zel­<br />

den meer van toverij beschuldigd. Wel bleven zij<br />

een belangrijke rol spelen in het onttoveren van<br />

de slachtoffers.<br />

De geletterde elite geloofde niet langer in tove­<br />

rij, hoewel zij er graag over las. De uitzondering<br />

waren de theologen. Hoewel protestanten het<br />

duivelspact in de praktijk nauwelijks meer se­<br />

rieus namen, deden ze er in theorie toch geen af­<br />

stand van, zoals bleek in het heftige debat dat aan<br />

het einde van de 17e eeuw woedde rond Balthasar<br />

Bekkers De betoverde weereld. Katholieke wereldhe­<br />

ren werden geleidelijk aan steeds sceptischer over<br />

het bestaan van duivelspacten en terughouden­<br />

der in het verrichten van exorcismen, maar regu­<br />

liere geestelijken, vooral dejezuieten, bleven zeer<br />

actief in de bestrijding van toverij.<br />

In de 18e eeuw waren er nauwelijks beschuldi­<br />

gingen meer; toverij werd meer en meer als een<br />

curiositeit beschouwd, en waarzeggers werden<br />

vooral als oplichters beschouwd. De Waardt sug­<br />

gereert dat kwakzalvers in zekere zin de rol van<br />

de waarzeggers overnamen.<br />

Voorzover het deze beschrijving betreft, is Toverij<br />

en Samenleving een uitstekende studie, waarin veel<br />

verrassende details te vinden zijn. Met De<br />

Waardts verklaring van de <strong>Holland</strong>se ontwikke­<br />

lingen heb ik echter meer moeite.<br />

Het internationale toverijonderzoek is sinds<br />

jaar en dag op zoek naar een factor die in alle to­<br />

verijbeschuldigingen een rol speelt, een gemeen-<br />

131


Boekennieuws<br />

schappelijke voorwaarde waaraan in alle gevallen<br />

wordt voldaan. Het kapitalisme, de opkomst van<br />

het absolutisme, de veranderingen in het Europese<br />

huwelijkspatroon, groeiende intermenselijke<br />

spanningen, hongersnood en pest zijn allemaal<br />

wel eens aangewezen als die doorslaggevende factor<br />

in het al dan niet optreden van toverijprocessen.<br />

De Waardt toetst of er in <strong>Holland</strong> een rechtstreeks<br />

verband kan worden aangewezen tussen<br />

de vervolgingen en de maatschappelijke ontwikkelingen<br />

die in de buitenlandse literatuur zijn<br />

aangewezen, maar komt tot de conclusie dat de<br />

bestaande hypotheses voor <strong>Holland</strong> niet voldoen.<br />

De auteur dringt terecht aan op het maken van<br />

een onderscheid tussen de omstandigheden die<br />

leidden tot een plotselinge piek in het aantal toverijprocessen<br />

en de meer structurele maatschappelijke<br />

ontwikkelingen die het toverijgeloof op de<br />

lange termijn beïnvloedden. De Waardt verklaart<br />

het geringe aantal toverijprocessen in <strong>Holland</strong> uit<br />

een combinatie van drie van die structurele factoren.<br />

In de eerste plaats onstond er door de bloei van<br />

de economie grotere bestaanszekerheid. Rationalisatie<br />

van de economie, grotere arbeidsdeling<br />

en de groeiende waardering voor de rekenkunde<br />

leidden tot een verminderde neiging om veranderingen<br />

in de materiële wereld te wijten aan bovennatuurlijke<br />

oorzaken. Ten slotte noemt hij de<br />

voorzichtige en terughoudende opstelling van de<br />

overheid, die onder andere werd gevoed door een<br />

kritische houding te aanzien van de demonologie.<br />

De identificatie van de eerste twee van deze<br />

factoren leunt mijns inziens wel erg sterk op De<br />

Waardts constatering dat 'economische' doelwitten<br />

van toverij uit het toverijgeloof verdwijnen.<br />

De Waardt werkt niet uit hoe deze rationalisering<br />

zich ook op andere terreinen van het leven kon<br />

voltrekken. Waar het ziekte en dood betrof, bleef<br />

het leven onbeheersbaar, maar toch werd toverij<br />

na 1650 niet meer als verklaring voor deze verschijnselen<br />

geaccepteerd. Het had voor de hand<br />

gelegen om te onderzoeken of er een verbreiding<br />

van medisch gedachtengoed zichtbaar is, die leidde<br />

tot de acceptatie van rationele verklaringen<br />

voor ziekte, bezetenheid en dood. Wat in De<br />

Waardts theorie over de 'rationalisering' bovendien<br />

ontbreekt, is aandacht voor de rol die de reguliere<br />

religie in het gerationaliseerde wereldbeeld<br />

bleef spelen. Fungeerde goddelijk ingrijpen<br />

in het 17e-eeuwse <strong>Holland</strong> misschien in toene­<br />

V',2<br />

mende mate als 'rationele' verklaring voor vooren<br />

tegenspoed?<br />

Wat de voorzichtige houding van de overheid<br />

betreft, is het opvallend dat De Waardt niet veel<br />

aandacht heeft besteed aan de veranderingen die<br />

de Opstand met zich meebracht. Hij wijst er weliswaar<br />

op dat ketterij en toverij vóór de Opstand<br />

in de praktijk als twee volkomen verschillende<br />

misdrijven werden gezien, maar het is toch opmerkelijk<br />

dat de stedelijke autoriteiten toen al op<br />

beide terreinen opmerkelijk terughoudend optraden.<br />

In de Republiek werd de weerzin tegen<br />

gewetensdwang gekoesterd als een fundamenteel<br />

Nederlands principe. De zorg van Nederlandse<br />

autoriteiten over zorgvuldige bewijsvoering in<br />

zaken met een religieus karakter - en daartoe behoorden<br />

toverijzaken - moet misschien toch worden<br />

verklaard door hun angst om te vervallen in<br />

een 'nieuwe inquisitie'. OP. Hooft lijkt dit verband<br />

in elk geval te hebben gelegd.<br />

Daarnaast gaat De Waardt niet in op de praktische<br />

problemen die het wegvallen van de religieuze<br />

eenheid met zich meebracht. Hoe kon een<br />

<strong>Holland</strong>se rechtbank na 1580 eigenlijk omstreden<br />

begrippen als 'ketterij' of 'schennis van de<br />

goddelijke majesteit' definiëren of bewijzen? De<br />

Waardt laat zien dat er in Goedereede en Schiedam<br />

nog in de jaren 1580 gebruik werd gemaakt<br />

van wijwater, gewijde kaarsen en dergelijke als<br />

onderdeel van de psychologische tortuur van toverijverdachten.<br />

Kennelijk werden deze elementen<br />

als dermate essentieel beschouwd dat men<br />

zich niet kon voorstellen dat de lichamelijke tortuur<br />

op zichzelf afdoende kon zijn.<br />

Op den duur moet het gebruik van dergelijke<br />

middelen voor een protestantse overheid echter<br />

onaanvaardbaar zijn geworden. Het alternatief<br />

van de waterproef was mede onacceptabel omdat<br />

niet kon worden vastgesteld of het niet de duivel<br />

was die de vermeende toveres liet drijven. Nederlandse<br />

predikanten toonden weinig animo tot het<br />

opsporen of vervolgen van toverijgevallen en boden<br />

kennelijk geen alternatieven. Afgezien daarvan<br />

waren Nederlandse autoriteiten notoir afkerig<br />

van kerkelijke bemoeienis met de taken van de<br />

overheid.<br />

In Europa zijn zowel protestantse als katholieke<br />

overheden actief geweest in de vervolging van<br />

toverij, maar in de Republiek bestond er een wel<br />

heel uitzonderlijke verhouding tussen kerk en<br />

staat. Het ligt voor de hand om te overwegen of<br />

juist de afkerigheid van de Nederlandse overheid<br />

om zich uit te spreken in religieuze aangelegen-


heden, als onbedoeld effect zou kunnen hebben<br />

gehad dat een religieus getint vergrijp als toverij<br />

niet meer correct te berechten viel.<br />

De Waardts verklaring van de <strong>Holland</strong>se uitzondering<br />

op het Europese toverijpatroon is<br />

mijns inziens dus nog niet bevredigend. Een<br />

nieuwe vergelijking met de ontwikkeling in de<br />

andere gewesten is een logische volgende stap.<br />

Dat neemt niet weg dat De Waardts studie onmisbaar<br />

zal blijken bij alle verdere studie naar toverij<br />

in de Nederlanden.<br />

Judith Pollmann<br />

Boekennieuws<br />

133


Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong><br />

In februari verscheen als deel 31 van de <strong>Holland</strong>- doelgroepen, waartoe valide arbeiders die konse<br />

Studiën: G. P. M. Pot, Arm Leiden. Levensstan- den werken beslist niet werden gerekend. Armen<br />

daard, bedeling en bedeelden, 1750-1854. die in aanmerking wilden komen voor ondersteuning<br />

werden dan ook op allerlei manieren ge-<br />

Jannetje van Brakel deed het 'omdat ze voor haer screend, waarbij zelfs het gebruik van verklikkers<br />

drie kinderen met werken niet genoeg de kost in de buurten niet werd geschuwd. Uiteindelijk<br />

konde gewinnen'. Pieter Mazurel maakte zich er konden alleen ingezetenen en poorters die buiten<br />

aan schuldig omdat hij 'wegens gebrek aan zijn hun eigen schuld in de problemen waren geraakt<br />

gezigt door den ouderdom niet meerder kon wer- op hulp rekenen. Zij hadden zich dan wel te richken'.<br />

En Maria Lancel kon niet anders omdat zij ten naar de gedragsregels van de elite,<br />

bijna flauwviel van de honger. De opvatting van tijdgenoten en sommige his-<br />

Jannetje was prostituée, Pieter bedelaar en torici dat de bedeling slechts de luiheid van de ar-<br />

Maria stal een paar tuinbonen van een landje en beiders zou hebben aangewakkerd kan op basis<br />

werd daarvoor veroordeeld. Drie gewone mensen van dit Leidse onderzoek worden verworpen. De<br />

met op het oog verschillende bezigheden. Toch redenering kan beter worden omgedraaid: door<br />

hadden zij iets gemeenschappelijks: armoede. het marginale karakter van de bedeling waren de<br />

Alledrie ook woonden ze in het 18e-eeuwse Lei- meeste bedeelden gedwongen regelmatig arbeid<br />

den, een stad die zowel in historische studies als te verrichten.<br />

in het collectieve geheugen van haar inwoners Naast de levensstandaard en de bedeling<br />

vaak met armoede wordt geassocieerd. Vraag een vormt de vraag welke plaats de bedeelden in de<br />

Leidse bejaarde naar zijn of haar jeugd en de kans sociale stratificatie van de Leidse samenleving inis<br />

groot op verhalen over het zware, door armoede namen het derde centrale thema in Arm Leiden.<br />

beheerste leven van de arbeiders in de textiel- of Waren de Leidse bedeelden verarmde arbeiders<br />

conservenfabrieken, die in het verleden zo'n be- of vormden zij een aparte 'onderklasse'? Analyse<br />

langrijke rol hebben gespeeld in de economie van van de beroepen en een aantal demografische kade<br />

stad. Voor de pre-industriële samenleving rakteristieken van de bedeelden van het Huiszitbiedt<br />

Arm Leiden een feitelijke onderbouwing van tenhuis laat zien dat zij geen deel uitmaakten van<br />

dergelijke verhalen. Gedetailleerd wordt inge- een 'lompenproletariaat'. Leidse bedeelden ongaan<br />

op de ontwikkeling van de levensstandaard derscheidden zich slechts van de overige inwoners<br />

van met name de laagste klassen in Leiden. door het feit dat zij, vaak tijdelijk, niet in staat wa-<br />

Arm Leiden vertelt daarnaast het verhaal van ren het op eigen te kracht redden. Zo gauw zij<br />

het onzekere bestaan dat arme Leidenaars in de weer op eigen benen konden staan, werd hun<br />

18e en eerste helft van de 19e eeuw leidden. Velen steun ingetrokken en werden zij weer een gewoon<br />

besloten de stad te verlaten, terwijl anderen op al- lid van de stedelijke samenleving,<br />

lerlei alternatieve manieren in leven probeerden<br />

te blijven. Dat kon op een eerlijke manier door Leden van <strong>Holland</strong> kunnen het boek bestellen<br />

eigendommen te verpanden bij de Bank van Le- door overmaking van ƒ32,50 op gironummer<br />

ning of door het op de pof kopen van voedsel in 3593767 t.n.v. de penningmeester van de Historieen<br />

van de vele buurtwinkels. Maar het kon ook sche Vereniging <strong>Holland</strong>, afd. Verkoop Publikadoor<br />

terug te vallen op meer criminele 'overle- ties te Haarlem, o.v.v. 'Arm Leiden'. Na ontvangst<br />

vingsstrategieën' als prostitutie, bedelarij of dief- van een tegoedbon kan het boek worden afgestal.<br />

Elias Dionet en Jacobus Moncourt verkoch- haald op de bekende adressen. De boekhandelten<br />

zelfs lijken aan studenten van de Leidse uni- prijs voor niet-leden bedraagt ƒ 59,-.<br />

versiteit.<br />

Daarnaast konden de armen natuurlijk ook<br />

een beroep doen op de talloze organisaties die in<br />

Leiden bestonden voor hulp aan behoeftigen.<br />

Overdadig was deze hulp bepaald niet, zoals een<br />

analyse van dé bedeling aan armlastigen door het<br />

Huiszittenhuis, de grootste instelling voor sociale<br />

zorg in de stad, uitwijst. Je kon er niet van leven.<br />

En ook niet iedereen kwam er voor in aanmerking.<br />

De bedeling was sterk gericht op specifieke<br />

134


Inhoud<br />

26e jaargang nr. 2, april 1994<br />

Lydia Hagoort<br />

De weeshuisziekte van 1566 71<br />

M.H.V. van Amstel-Horak<br />

De Rijnlandse morgenboeken, een unieke bron uit het pre-kadastrale tijdperk 87<br />

M.R. de Vrij<br />

De portretten van de familie Van Blyenburgh in het Museum mr. Simon van Gijn<br />

in Dordrecht 112<br />

Museumnieuws 125<br />

Boekennieuws 129<br />

Verkrijgbaar via <strong>Holland</strong> 134<br />

Aan dit nummer werkten mee:<br />

Mr M. H.V. van Amstel-Horak (1935) studeerde nederlands recht aan de Rijksuniversiteit<br />

van Leiden. Zij is amateurhistoricus en voornamelijk werkzaam bij het Hoogheemraadschap<br />

van Rijnland.<br />

Adres: Van Diepingenlaan 1, 2352 KA Leidschendam.<br />

Drs L. Hagoort is historicus (afstudeerrichting sociaal-economische geschiedenis, Rijksuniversiteit<br />

Utrecht) en werkzaam op het Gemeentearchief te Amsterdam.<br />

Adres: Lijnbaansgracht 313 m<br />

, 1017 WZ Amsterdam, tel. 020-6274424.<br />

Drs. M. R. de Vrij studeerde kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij<br />

is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Stedelijk Museum te Alkmaar.<br />

Adres: Korte Geuzenstraat 317, 1056 KV Amsterdam.<br />

Omslagontwerp: Ester Wouthuysen.<br />

Produktie: Uitgeverij Verloren, Larenseweg 123, 1221 CL Hilversum, telefoon 035-859856,<br />

fax 035-836557.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!