Kroniek concentratiecontrole 2011 - BarentsKrans
Kroniek concentratiecontrole 2011 - BarentsKrans
Kroniek concentratiecontrole 2011 - BarentsKrans
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
40<br />
<strong>Kroniek</strong> <strong>concentratiecontrole</strong> <strong>2011</strong><br />
Mr. J.W. Fanoy en mr. N.C. Stive*<br />
Inleiding<br />
Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste<br />
besluiten en informele zienswijzen van de Nederlandse<br />
Mededingingsautoriteit (NMa) en de Nederlandse<br />
rechtspraak met betrekking tot <strong>concentratiecontrole</strong>.<br />
Ook zal nieuw beleid op dit gebied kort aan bod komen.<br />
Waar nodig hebben schrijvers kanttekeningen geplaatst<br />
bij de besluiten.<br />
De cijfers 1<br />
In <strong>2011</strong> zijn in totaal 98 meldingen gedaan, dit zijn er<br />
vijftien meer dan in het jaar 2010. Concentratiemeldingen<br />
die niet gemeld hoefden te worden, zijn niet aan de<br />
orde geweest, in 2010 was dit nog één keer. Zesmaal is<br />
een melding ingetrokken. Driemaal heeft de NMa ontheffing<br />
verleend van de verplichte wachtperiode van<br />
vier weken. Van de 87 besluiten die de NMa in de meldingsfase<br />
heeft genomen, betrof ongeveer twee derde<br />
verkorte besluiten. Dit is in lijn met de in eerdere <strong>Kroniek</strong>en<br />
<strong>concentratiecontrole</strong> geschetste tendens om<br />
steeds vaker verkort af te doen. Ten aanzien van de<br />
gewone besluiten is vijfmaal geoordeeld dat een vergunning<br />
voor de concentratie vereist is. Ook zijn in <strong>2011</strong> vijf<br />
vergunningsaanvragen ingediend en twee vergunnings-<br />
* Mr. J.W. Fanoy is advocaat bij <strong>BarentsKrans</strong> in Den Haag. Mr. N.C. Stive<br />
is advocaat bij <strong>BarentsKrans</strong> in Den Haag.<br />
1. Zie Kerncijfers NMa in <strong>2011</strong> in NMa jaarbericht <strong>2011</strong>. De cijfers zijn<br />
voorlopig en kunnen door administratieve processen nog enigszins<br />
afwijken, aldus de NMa.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
aanvragen ingetrokken. 2 De NMa heeft drie besluiten<br />
op een vergunningsaanvraag genomen. Verder zijn drie<br />
informele zienswijzen afgegeven met betrekking tot vragen<br />
over <strong>concentratiecontrole</strong>. In <strong>2011</strong> bedroeg de<br />
opbrengst voor de NMa van concentratiemeldingen en<br />
vergunningsaanvragen 1.400.000 euro.<br />
Wetgeving en beleid<br />
Best practices binnen EU-grensoverschrijdende<br />
concentratiemeldingen<br />
Ook dit jaar is er weinig nieuws op het gebied van wetgeving<br />
en beleid. Wel vermeldenswaardig is de eind<br />
november <strong>2011</strong> aangenomen niet-bindende best practices<br />
door de EU Merger Working Group. 3 Deze leidraad ziet<br />
op de samenwerking tussen nationale mededingingsautoriteiten<br />
bij het beoordelen van grensoverschrijdende<br />
concentratiemeldingen en heeft als doel het verbeteren<br />
en faciliteren van informatie-uitwisseling tussen nationale<br />
mededingingsautoriteiten en fuserende partijen. 4<br />
De betrokken autoriteiten dienen elkaar allereerst te<br />
informeren via het bestaande ECA Notice system, waarna<br />
vervolgens niet-vertrouwelijke informatie wordt uitgewisseld.<br />
Betrokken autoriteiten zullen de informatie<br />
2. De ingetrokken vergunningsaanvragen betroffen de voorgenomen fusie<br />
tussen Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Oost Brabant en Stichting<br />
Reinier van Arkel en de voorgenomen fusie tussen Stichting Geestelijke<br />
Gezondheidszorg Delfland en Stichting PerspeKtief.<br />
3. De EU Merger Working Group is in januari 2010 opgericht en bestaat<br />
uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie en de nationale<br />
mededingingsautoriteiten van de Europese Unie samen met waarnemers<br />
van de mededingingsautoriteiten van de Europese Economische<br />
Ruimte.<br />
4. EU Merger Working Group, Best Practices on Cooperation between EU<br />
National Competition Authorities in Merger Review, 8 november <strong>2011</strong>.<br />
Een maand eerder op 14 oktober <strong>2011</strong> zijn de Best Practices on Cooperation<br />
in Merger Investigations van de US-EU Merger Working Group<br />
verschenen.
hierin up-to-date houden, in het bijzonder aangaande<br />
eventuele beslissingen om over te gaan tot de tweede<br />
fase of remedies. 5 De betrokken autoriteiten worden<br />
vervolgens uitgenodigd om contact met elkaar te onderhouden<br />
op cruciale fasen in het onderzoek, bijvoorbeeld<br />
over marktdefinities, mededingingsrechtelijke gevolgen<br />
en efficiëntieverbeteringen. 6 De best practices vervolgen<br />
met de bespreking hoe fuserende partijen kunnen opereren<br />
in multijurisdictionele concentratiezaken. Volgens<br />
de best practices is ook de actieve hulp van de betrokken<br />
ondernemingen nodig voor een effectieve samenwerking<br />
tussen nationale mededingingsautoriteiten. Partijen worden<br />
daarom aangemoedigd, in het geval verwacht wordt<br />
dat een transactie in meerdere jurisdicties een rol zal<br />
gaan spelen, om informatie te verschaffen, al dan niet in<br />
een prenotificatie stadium. 7 In het geval remedies in<br />
meerdere landen voor toetsing vatbaar zijn, is het volgens<br />
de best practices de verantwoordelijkheid van de<br />
fuserende partijen om de timing en inhoud van remedievoorstellen<br />
te coördineren. 8 Hiermee worden coherente<br />
remedies gewaarborgd en inconsistente remedies<br />
voorkomen. Fuserende en overige betrokken partijen<br />
worden ook aangemoedigd om zogenoemde waivers of<br />
confidentiality te verlenen aan de betrokken autoriteiten,<br />
wederom om redenen van effectieve samenwerking. 9<br />
Informele zienswijzen<br />
De NMa heeft in <strong>2011</strong> driemaal een informele zienswijze<br />
afgegeven over de verkrijging van zeggenschap. In de<br />
eerste zienswijze beoordeelde de NMa de vraag of een<br />
minderheidsaandeelhouder (gezamenlijke) zeggenschap<br />
verkrijgt. 10 De minderheidsaandeelhouder verkrijgt in<br />
de voorgenomen transactie 49 procent van de aandelen<br />
in een vennootschap, inclusief een zogenoemde call<br />
optie. De overige aandelen zijn in bezit van de meerderheidsaandeelhouder,<br />
welke een zogenoemde put optie<br />
bezit. De minderheidsaandeelhouder heeft een vetorecht<br />
voor de benoeming van nieuwe leden van de directie,<br />
maar niet bij schorsing of ontslag. Daarnaast zijn<br />
partijen overeengekomen dat de directie in haar huidige<br />
samenstelling zal aanblijven. Indien er wel een nieuw<br />
directielid benoemd zal worden, dan zal deze persoon<br />
niet gelieerd zijn aan de minderheidsaandeelhouder. De<br />
NMa concludeert dat in dit geval geen zeggenschap<br />
wordt verkregen door de minderheidsaandeelhouder.<br />
Allereerst heeft de minderheidsaandeelhouder een<br />
5. Best Practices on Cooperation between EU National Competition<br />
Authorities in Merger Review, o. 4.1 en 4.2.<br />
6. Best Practices on Cooperation between EU National Competition<br />
Authorities in Merger Review, o. 4.3.<br />
7. Best Practices on Cooperation between EU National Competition<br />
Authorities in Merger Review, o. 5.3 en 5.5, bijv. over de geografische<br />
markt(en) waarin zij opereren en de betrokken productmarkt(en).<br />
8. Best Practices on Cooperation between EU National Competition<br />
Authorities in Merger Review, o. 5.6.<br />
9. Best Practices on Cooperation between EU National Competition<br />
Authorities in Merger Review, o. 6.1, 6.2 en 6.3.<br />
10. Informele zienswijze van 3 november <strong>2011</strong>, zaak 7246.<br />
beperkte invloed op de samenstelling van de directie.<br />
Daarnaast wordt de invloed van de directie op het commerciële<br />
beleid in belangrijke mate begrensd door de<br />
goedkeuringsbevoegdheid van de raad van commissarissen<br />
en hierin heeft de minderheidsaandeelhouder<br />
beperkte zeggenschap. Alle besluiten van de raad van<br />
commissarissen moeten namelijk bij gewone meerderheid<br />
worden genomen en overeengekomen is dat de<br />
meerderheidsaandeelhouder drie leden en de minderheidsaandeelhouder<br />
twee leden van de raad van commissarissen<br />
zal aanwijzen. De NMa merkt nog op dat<br />
het enkele bestaan van een call optie of put optie als zodanig<br />
niet tot zeggenschap leidt. Dit is alleen anders<br />
indien de optie op grond van juridisch bindende overeenkomsten<br />
in de nabije toekomst zal worden uitgeoefend,<br />
of de toekomstige uitoefening van de optie anderszins<br />
zeer aannemelijk is op grond van bijzondere<br />
omstandigheden in het specifieke geval. 11 Daarvan is<br />
volgens de NMa geen sprake.<br />
In een volgende zienswijze beoordeelde de NMa het<br />
voornemen van vennootschap A om de activa van vennootschap<br />
B te verkrijgen. 12 Vóór de transactie beschikt<br />
vennootschap A nog niet over deelneming in het kapitaal<br />
van vennootschap B, maar B is sinds 2004 wel in<br />
hoge mate afhankelijk van A. Zo koopt B de door haar te<br />
bewerken producten vrijwel uitsluitend in bij A, om ze<br />
vervolgens na bewerking weer vrijwel uitsluitend aan A<br />
te verkopen. A verhuurt verder productiemiddelen aan<br />
B, bepaalt haar dagelijkse productieplanning en is haar<br />
belangrijkste kredietverstrekker. Hoewel de meest<br />
gebruikelijk manier om zeggenschap te verkrijgen de<br />
verwerving van aandelen of vermogensbestanddelen is,<br />
kunnen economische betrekkingen, bijvoorbeeld een<br />
situatie van economische afhankelijkheid, leiden tot feitelijke<br />
zeggenschap. 13 Het is ook de beslissende invloed<br />
die A heeft op de activiteiten van B waardoor de NMa<br />
stelt dat A sinds 2004 zeggenschap heeft over B. Dit<br />
leidt volgens de NMa tot een duurzame wijziging van de<br />
zeggenschap over B, waardoor reeds een concentratie tot<br />
stand is gekomen. Het voornemen van A om de activa<br />
van B te verkrijgen kan dan ook niet worden aangemerkt<br />
als een voornemen tot een concentratie en A heeft<br />
zodoende in 2004 in strijd gehandeld met artikel 34<br />
Mededingingswet (Mw). Gezien de inmiddels verlopen<br />
verjaringstermijn van vijf jaar, is het echter niet waarschijnlijk<br />
dat we deze zaak volgend jaar aantreffen onder<br />
het onderdeel sancties en rechtspraak.<br />
In de derde zienswijze beoordeelde de NMa of de toetreding<br />
van telers tot een coöperatie gekwalificeerd kan<br />
worden als een concentratie. 14 De coöperatie, actief op<br />
het gebied van afzet van glasgroenten van haar leden, is<br />
een erkende producentenorganisatie als bedoeld in de<br />
11. Geconsolideerde Mededeling van de Europese Commissie over<br />
bevoegdheidskwesties op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004<br />
betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (Geconsolideerde<br />
Mededeling), par. 60.<br />
12. Informele zienswijze van 16 november <strong>2011</strong>, zaak 7292.<br />
13. Geconsolideerde Mededeling, par. 20.<br />
14. Informele zienswijze van 31 oktober <strong>2011</strong>, zaak 7285.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
41
42<br />
Integrale GMO-Verordening. 15 De verkoop van de afzet<br />
van de telers vindt plaats voor rekening en risico van de<br />
telers. Dit doet de NMa ertoe besluiten dat de coöperatie<br />
als verkoopkantoor optreedt, welke berust op een<br />
agentuur-, althans bemiddelingsverhouding. De telers<br />
zijn volgens de NMa zelfstandige en onafhankelijke<br />
ondernemingen en het afzetten van hun producten, of<br />
een belangrijk deel daarvan, via de coöperatie brengt<br />
hierin geen verandering. Indien er in het geval van toetreding<br />
van de telers al sprake zou zijn van een wijziging<br />
in de zeggenschap van de betrokken ondernemingen,<br />
dan zal er waarschijnlijk niet zijn voldaan aan het duurzaamheidsvereiste,<br />
aldus de NMa. De leden van de<br />
coöperatie kunnen namelijk, met inachtneming van een<br />
opzegtermijn, hun lidmaatschap elk jaar opzeggen. Het<br />
lidmaatschap van de telers dient volgens de NMa te<br />
worden gekwalificeerd als een vorm van samenwerking<br />
tussen de telers en kan niet worden aangemerkt als een<br />
enkele economische eenheid onder leiding van de coöperatie.<br />
Dit soort samenwerking is dan ook niet onderworpen<br />
aan het concentratietoezicht, maar aan het kartelverbod,<br />
aldus de NMa.<br />
Sancties en rechtspraak<br />
Niet melden concentratie<br />
Zoals in de vorige <strong>Kroniek</strong> <strong>concentratiecontrole</strong> 16 al kort<br />
besproken, heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld<br />
dat in het geval van een verkrijging van uitsluitende zeggenschap<br />
het de verkoper niet kan worden aangerekend<br />
indien ten onrechte niet is overgegaan tot een melding. 17<br />
De rechtbank vernietigde dan ook het boetebesluit. In<br />
het geval van een fusie of de oprichting van een gemeenschappelijke<br />
onderneming rust nog wel op alle partijen<br />
een meldingsplicht. De NMa is tegen de uitspraak van<br />
de Rechtbank Rotterdam in beroep gegaan bij het College<br />
van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het CBb<br />
heeft recent de uitspraak van de rechtbank bevestigd en<br />
daarmee staat vast dat de verkoper bij een overname niet<br />
beboet kan worden voor het niet melden van de overname.<br />
18 Het CBb is van oordeel dat, in tegenstelling tot<br />
hetgeen de NMa heeft betoogd, artikel 34 Mw wel degelijk<br />
een meldingsplicht bevat en ook dezelfde strekking<br />
heeft als artikel 4 lid 1 Verordening (EG) nr. 139/2004.<br />
Daarnaast is volgens de memorie van toelichting bij de<br />
Mw voor het concentratietoezicht aansluiting gezocht<br />
bij het Europees recht. En ook de wetgeschiedenis bevat<br />
geen aanknopingspunten om te oordelen dat artikel 34<br />
Mw afwijkt van de Europese tegenhanger. De verwijzing<br />
door de NMa naar de memorie van toelichting bij<br />
artikel 30 lid 2 Mw acht het CBb niet overtuigend en<br />
daaruit kan niet worden afgeleid dat de verkoper moet<br />
15. Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007<br />
houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten<br />
en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten.<br />
16. M. Plomp, ‘<strong>Kroniek</strong> <strong>concentratiecontrole</strong> 2010’, M&M <strong>2011</strong>/2.<br />
17. Rb. Rotterdam 13 januari <strong>2011</strong>, LJN BP0781.<br />
18. CBb 24 februari 2012, LJN BV6874.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
worden aangemerkt als een bij de concentratie betrokken<br />
onderneming. Ten slotte kunnen de door de NMa<br />
gestelde – maar niet toegelichte – nadelige gevolgen<br />
voor de effectiviteit van de handhaving van het concentratietoezicht,<br />
indien de verkoper niet kan worden<br />
beboet, niet leiden tot een andere uitleg van artikel 34<br />
Mw. Het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat uit de wet<br />
zelf voldoende duidelijk moet zijn tot wie het verbod<br />
zich richt, te meer nu dit verbod door bestuursrechtelijke<br />
sancties kan worden gehandhaafd. Het CBb maakt<br />
daarmee – eindelijk, en ons inziens terecht – een einde<br />
aan de jarenlange praktijk van de NMa om de verkoper<br />
te beboeten voor het niet melden van een concentratie.<br />
Voor de reeds beboete verkopende ondernemingen – het<br />
gaat hier om ongeveer drie miljoen euro – is dat nu te<br />
laat gezien het feit zij niet binnen zes weken beroep hebben<br />
aangetekend tegen de boete(s). Wat voor partijen<br />
rest, is duidelijkheid voor de toekomst; helaas heeft de<br />
onduidelijkheid zo’n tien jaar moeten duren.<br />
Beboetbaarheid leidinggevenden<br />
Vorig jaar heeft de NMa voor het eerst in haar praktijk<br />
leidinggevenden beboet wegens overtreding van een<br />
concentratievoorschrift en wel in de Wegener-zaak. 19<br />
Samengevat had de NMa de overname van het dagblad<br />
BN/De Stem door Wegener goedgekeurd, maar hier wel<br />
een voorschrift aan verbonden vanwege de door de overname<br />
ontstane machtspositie in Zeeuws-Vlaanderen. Zo<br />
moest Wegener de onafhankelijkheid van twee dagbladen<br />
waarborgen en was zij verplicht deze te blijven aanbieden<br />
in Zeeuws-Vlaanderen. De vijf beboete leidinggevenden<br />
hadden persoonlijk de verplichting op zich<br />
genomen om het voorschrift na te leven. 20 Omdat ze dit<br />
volgens de NMa hadden nagelaten, werden zij beboet<br />
met bedragen variërend tussen de 150.000 en<br />
350.000 euro. In totaal ging het om een bedrag van<br />
1.300.000 euro. Wegener en de leidinggevenden hebben<br />
vervolgens bezwaar gemaakt. Die bezwaren heeft de<br />
NMa vervolgens ongegrond verklaard. 21 Anders dan de<br />
Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet<br />
(Adviescommissie), is de NMa van mening dat het voorschrift<br />
duidelijk is. Volgens de NMa heeft Wegener<br />
steeds geweten wat van haar werd verwacht en kon er<br />
geen misverstand bestaan over het feit dat de onderlinge<br />
onafhankelijkheid van de twee dagbladen in Zeeuws-<br />
Vlaanderen gegarandeerd moest worden. Het samenvoegen<br />
van de redacties van de twee concurrerende dagbladen<br />
en het voeren van een gezamenlijk commercieel<br />
beleid was dan ook niet toegestaan, aldus de NMa.<br />
Wegener heeft in een persbericht aangegeven de boete<br />
bij de rechter te zullen aanvechten. 22 Zij stelt dat nooit<br />
een afspraak is gemaakt die commerciële en redactionele<br />
samenwerking tussen de twee dagbladen zou verbieden.<br />
Zij wordt hierin volgens Wegener gesteund door de<br />
19. Besluit NMa 14 juli 2010, zaak 1528 (Wegener). Zie voor een annotatie<br />
P.P.J. van Ginneken, ‘Wegener’, M&M 2012/1.<br />
20. Het ging hier om vier leden van de raad van commissarissen en een<br />
directeur van de Wegener-uitgeverijen.<br />
21. Besluit NMa 24 augustus <strong>2011</strong>, zaak 1528 (Wegener).<br />
22. Zie .
Adviescommissie. De Adviescommissie heeft de NMa<br />
geadviseerd de geldboetes aanzienlijk te verlagen in verband<br />
met aspecten van rechtszekerheid, de beperkte<br />
strekking van het voorschrift en de noviteit van de toepassing<br />
van artikel 75a Mw. 23 Dit advies heeft de NMa<br />
dus naast zich neergelegd. De uitkomst van het beroep<br />
is nog niet bekend.<br />
Verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens<br />
De NMa heeft in 2009 Refresco Holding B.V. (Refresco)<br />
een boete opgelegd vanwege het verstrekken van<br />
onjuiste of onvolledige gegevens bij de melding van een<br />
concentratie of bij een vergunningsaanvraag. 24 Refresco<br />
heeft tegen de boete van 468.000 euro bezwaar gemaakt<br />
en na instemming van de NMa rechtstreeks beroep aangetekend<br />
bij de Rechtbank Rotterdam. Refresco had in<br />
haar concentratiemelding aangegeven dat binnen haar<br />
groep ondernemingen slechts één dochteronderneming<br />
actief was op de door de concentratie beïnvloede markt.<br />
De NMa heeft vervolgens een lijst met aanvullende vragen<br />
voorgelegd. Hierin werd onder andere de vraag<br />
gesteld of geen enkele andere dochteronderneming van<br />
Refresco actief is op de door de concentratie beïnvloede<br />
markt. Deze vraag heeft Refresco bevestigend beantwoord.<br />
Na opnieuw een brief met aanvullende vragen,<br />
heeft Refresco aangegeven dat twee andere dochterondernemingen<br />
toch actief zijn op de door de concentratie<br />
beïnvloede markt. De rechtbank is van oordeel dat de<br />
NMa de overtreding terecht als een ernstige heeft aangemerkt,<br />
omdat Refresco voor de beoordeling van een<br />
melding essentiële gegevens onjuist en/of onvolledig<br />
heeft aangeleverd. 25 Dit is niet alleen in de melding zelf<br />
gedaan, maar ook in een antwoord op door de NMa<br />
gestelde vragen. Volgens de rechtbank is niet relevant of<br />
dit opzettelijk is gebeurd. Overtreding van artikel 73<br />
Mw ontstaat door het verstrekken van onjuiste gegevens.<br />
De aard van de overtreding brengt met zich dat<br />
wanneer deze eenmaal is begaan, deze niet kan worden<br />
hersteld. Wel kunnen alsnog juiste gegevens worden<br />
verstrekt, hetgeen Refresco in deze zaak ook heeft<br />
gedaan. De rechtbank zag hierin echter geen aanleiding<br />
de overtreding als minder ernstig aan te merken. Het is<br />
voor de praktijkbeoefenaars dus van belang dat de melding<br />
secuur wordt voorbereid en ingediend. Een<br />
gewaarschuwd mens telt in ieder geval voor twee.<br />
Reggefiber<br />
In februari <strong>2011</strong> heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld<br />
over de toestemming die de NMa had verleend<br />
aan de Reggefiber Group en het Ontwikkelingsbedrijf<br />
van de gemeente Amsterdam om de gezamenlijke zeggenschap<br />
te verkrijgen over Glasvezelnet Amsterdam<br />
C.V. 26 De Reggefiber Group is tot stand gekomen na<br />
twee goedkeuringsbesluiten (KPN/Reggefiber I en II)<br />
van de NMa, waaraan wel enkele voorwaarden zijn ver-<br />
23. Advies Adviescommissie bezwaarschriften Mededingingswet in zaak<br />
1528 (Wegener), o. 63.<br />
24. Besluit NMa 5 augustus 2009, zaak 6687 (Refresco).<br />
25. Rb. Rotterdam 27 januari <strong>2011</strong>, LJN BP2278.<br />
26. Rb. Rotterdam 10 februari <strong>2011</strong>, LJN BP3910.<br />
bonden. 27 Bij het analyseren van de voorgenomen concentratie,<br />
waarop het beroep bij de rechtbank ziet, heeft<br />
de NMa vastgesteld dat het merendeel van de waarschijnlijk<br />
mededingingsbelemmerende gevolgen al in die<br />
besluiten zijn ondervangen door de voorwaarden die zij<br />
daarin heeft opgelegd. De NMa heeft dan ook meegedeeld<br />
dat voor het tot stand brengen van de concentratie<br />
geen vergunning is vereist. 28 Zij heeft in het besluit volstaan<br />
met een verwijzing naar KPN/Reggefiber I en II.<br />
Dit is volgens eisers Online Breedband, Tele2 Nederland<br />
en Scarlet Telecom onzorgvuldig, waarop zij besloten<br />
hebben beroep in te stellen tegen het besluit. Zij<br />
voeren aan dat, indien de besluiten KPN/Reggefiber I en<br />
II worden vernietigd, de grondslag voor naleving van de<br />
voorwaarden komt te vervallen. Daarnaast menen eisers<br />
dat de voorwaarden uit KPN/Reggefiber I en II, aangepast<br />
conform haar gronden in de beroepen tegen die<br />
besluiten, integraal in het bestreden besluit moeten worden<br />
opgenomen. De rechtbank meent dat de NMa<br />
slechts voorwaarden kan opleggen als zij een mededingingsrechtelijk<br />
probleem constateert. Voor zover een<br />
dergelijk probleem al is ondervangen door de voorwaarden<br />
zoals opgelegd in KPN/Reggefiber I en II, rust geen<br />
taak meer op de NMa, aldus de rechtbank. De rechtbank<br />
wijst er nog op dat indien de voorwaarden uit<br />
KPN/Reggefiber I en II niet meer zouden bestaan, er<br />
sprake is van een nieuwe omstandigheid op grond waarvan<br />
eisers de NMa kunnen vragen om terug te komen<br />
op haar eerdere besluit. De beroepen van eisers worden<br />
dan ook ongegrond verklaard.<br />
Van Drie/Alpuro<br />
Begin mei heeft de NMa de overname van Alpuro door<br />
Van Drie, beide onder andere actief als kalverslachterij,<br />
goedgekeurd. 29 Volgens de NMa is het aannemelijk dat<br />
met de overname een substantieel alternatief voor leveranciers<br />
van slachtkalveren zou kunnen wegvallen.<br />
Omdat Van Drie na de overname slechts een kleine speler<br />
is op de Europese markt voor de productie en verkoop<br />
van kalfsvlees, en mogelijke inkoopmacht tot prijsvoordelen<br />
zal leiden voor de consument, keurt de NMa<br />
de overname toch goed. De Nederlandse Melkveehouders<br />
Vakbond en de Nederlandse Bond voor Handelaren<br />
in Vee hebben tegen dit besluit beroep aangetekend bij<br />
de Rechtbank Rotterdam. Eind augustus heeft de rechtbank<br />
in een tussenuitspraak geoordeeld dat de NMa zes<br />
weken de tijd krijgt om een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek<br />
in het besluit te herstellen. 30 De rechtbank<br />
27. Besluit NMa 19 december 2008, zaak 6397 (KPN/Reggefiber I) en<br />
besluit NMa 28 juli 2009, zaak 6397 (KPN/Reggefiber II).<br />
28. Besluit NMa 21 oktober 2009, zaak 6651 (Reggefiber – OGA/GNA).<br />
29. Besluit NMa 4 mei 2010, zaak 6891 (Van Drie/Alpuro). Zie voor een<br />
annotatie T. van Dijk, ‘Van Drie/Alpuro’, M&M <strong>2011</strong>/6.<br />
30. Rb. Rotterdam 25 augustus <strong>2011</strong>, LJN BT8903. Zoals voor het eerst<br />
gedaan in de KPN/Reggefiber-zaak (Rb. Rotterdam 18 november 2010,<br />
LJN BO4372) stelt de rechtbank de NMa gedurende een beroepsprocedure<br />
in gelegenheid om een motiveringsgebrek te herstellen. Gebruikelijk<br />
was dat de rechtbank het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond verklaarde<br />
en het besluit geheel of gedeeltelijk vernietigde, waarna de<br />
NMa een nieuw besluit moest nemen, al dan niet gedurende de hogerberoepsprocedure<br />
bij het CBb, zie M. Plomp, ‘<strong>Kroniek</strong> <strong>concentratiecontrole</strong><br />
2010’, M&M <strong>2011</strong>/2.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
43
44<br />
is van oordeel dat de NMa wat betreft de geografische<br />
afbakening van de verkoopmarkt als Europees, onvoldoende<br />
onderzoek heeft verricht en deze afbakening<br />
onvoldoende heeft gemotiveerd waar het gaat om de<br />
gestelde mogelijkheid voor de Nederlandse afnemers om<br />
kalfsvlees van buiten Nederland te kunnen betrekken.<br />
Als er sprake zou zijn van deficit markets in Duitsland,<br />
Italië en Frankrijk dan is dit een sterke indicatie voor<br />
het bestaan van aparte nationale verkoopmarkten. Dit<br />
kan weer gevolgen hebben voor de mogelijkheid van<br />
afnemers in Nederland om over te stappen op buitenlandse<br />
aanbieders van kalfsvlees indien de concentratie<br />
de prijzen voor kalfsvlees zou verhogen. De rechtbank<br />
gaat wel akkoord met de toepassing door de NMa van<br />
het uitgangspunt dat het ontstaan van inkoopmacht geen<br />
mededingingsprobleem veroorzaakt als de concurrentie<br />
op de verkoopmarkt effectief is. Die conclusie zal zeker<br />
gebruikt gaan worden in toekomstige meldingen.<br />
AMC/VZA<br />
In juli 2009 heeft de NMa besloten dat voor de overname<br />
van de VZA Groep BV (VZA) door het Academisch<br />
Medisch Centrum (AMC) geen vergunning is vereist. 31<br />
De Stichtingen Onze Lieve Vrouwe Gasthuis en Sint<br />
Lucas Andreas Ziekenhuis (tezamen ‘eisers’) zijn bij de<br />
Rechtbank Rotterdam in beroep gegaan tegen dit<br />
besluit. 32 Het voornaamste bezwaar is de afbakening<br />
door de NMa van de relevante productmarkt ziekenhuiszorg,<br />
welke volgens eisers te ruim was. Daarnaast<br />
heeft de NMa bij die vaststelling nader onderzoek moeten<br />
doen om te bepalen of er sprake is van aparte markten<br />
voor spoedeisende eerste hulp en bepaalde specialismen.<br />
Volgens eisers kan mogelijke sturing van ambulanceritten,<br />
die een groot aandeel vormen in de toevoer van<br />
patiënten naar de spoedeisende hulp, van invloed zijn op<br />
de positie van met het AMC concurrerende ziekenhuizen<br />
op apart afgebakende markten voor bepaalde vormen<br />
van specialistische zorg, waaronder spoedeisende<br />
hulp. In februari <strong>2011</strong> heeft de Rechtbank Rotterdam<br />
het besluit van de NMa bevestigd. De beroepen van<br />
eisers zijn ongegrond verklaard omdat de NMa volgens<br />
de rechtbank aannemelijk heeft gemaakt dat de concentratie<br />
niet tot gevolg zal hebben dat de daadwerkelijke<br />
mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan<br />
op significante wijze wordt belemmerd. De NMa<br />
heeft dan ook kunnen besluiten dat voor de concentratie<br />
geen vergunning is vereist. Volgens de rechtbank was<br />
een verdere marktafbakening niet nodig, aangezien de<br />
NMa ervan uitging dat zowel het AMC als de VZA een<br />
aanzienlijke mate van marktmacht heeft. De rechtbank<br />
is net als de NMa van mening dat de markt voor ziekenhuiszorg<br />
niet nader hoeft te worden onderverdeeld naar<br />
bepaalde specialismen of spoedeisende versus niet-spoedeisende<br />
zorg. Het meest aannemelijk is volgens de<br />
rechtbank dat het AMC een concurrerend ziekenhuis<br />
31. Besluit NMa 24 juli 2009, zaak 6704 (AMC/VZa). In dit besluit had de<br />
NMa twee relevante productmarkten vastgesteld, (1) ambulancezorg en<br />
(2) algemene ziekenhuiszorg.<br />
32. Rb. Rotterdam 24 februari <strong>2011</strong>, LJN BP5712 (OLVG en St. Lucas<br />
Andreas/NMa).<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
zou willen uitsluiten en niet enkel een gedeelte van dat<br />
ziekenhuis. 33<br />
Meldingen en<br />
vergunningsaanvragen<br />
Zorgsector<br />
De zorgsector is in <strong>2011</strong> wederom een belangrijk aandachtspunt<br />
geweest voor de NMa. Niet alleen voor wat<br />
betreft het gedragstoezicht, maar ook met betrekking tot<br />
de <strong>concentratiecontrole</strong>. Zo zijn in <strong>2011</strong> zes concentraties<br />
in de zorgsector gemeld. Driemaal is een vergunningsaanvraag<br />
ingediend. Eén vergunningsaanvraag is<br />
geweigerd en met deze weigering zal dit onderdeel van<br />
de kroniek worden begonnen.<br />
Zorggroep Noordwest-Veluwe/Het Baken<br />
In oktober 2010 heeft de NMa een melding ontvangen<br />
ten aanzien van de voorgenomen fusie tussen de Protestants<br />
Christelijke Stichting Zorgverlening Het Baken<br />
(Het Baken) en Stichting Zorggroep Noordwest-Veluwe<br />
(Zorggroep Noordwest-Veluwe). Partijen zijn actief op<br />
het gebied van extramurale en intramurale zorg in het<br />
kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.<br />
Op 25 februari <strong>2011</strong> heeft de NMa het besluit genomen<br />
dat de concentratie vergunningsplichtig is. 34 Hieraan lag<br />
de conclusie ten grondslag dat er reden was om aan te<br />
nemen dat de voorgenomen fusie de daadwerkelijke<br />
mededinging op significante wijze zou kunnen belemmeren<br />
op de (mogelijke) markten voor (1) psychogeriatrische<br />
verpleeghuiszorg, (2) somatische verpleeghuiszorg<br />
en (3) dagactiviteiten speciaal. Eind juni <strong>2011</strong> is de<br />
aanvraag voor een vergunning ingediend. De NMa<br />
onderzocht bij de beoordeling van de voorgenomen<br />
fusie onder meer de markten voor (1) psychogeriatrische<br />
verpleeghuiszorg, (2) langdurige somatische verpleeghuiszorg<br />
en (3) reactivering. 35 Wat betreft de geografische<br />
reikwijdte van de markt voor psychogeriatrische<br />
verpleeghuiszorg sluit de NMa aan bij eerdere zaken<br />
waarin is bepaald dat deze veelal beperkt is. 36 Patiënten<br />
zijn volgens de NMa vooral afkomstig uit de gemeente<br />
33. Loozen en Varkevisser noemen deze uitspraak te kort door de bocht en<br />
niet meer van deze tijd, zie: E.M.H. Loozen en M. Varkevisser, ‘Mededingingsanalyse<br />
verticale concentratie ambulancezorg: uitspraak Rechtbank<br />
Rotterdam te kort door de bocht’, M&M <strong>2011</strong>/4.<br />
34. Besluit NMa 25 februari <strong>2011</strong>, zaak 6976 (Zorggroep Noordwest-Veluwe/Het<br />
Baken).<br />
35. Partijen hebben in de vergunningsfase aangegeven dat somatische verpleeghuiszorg<br />
bestaat uit langdurige somatische verpleeghuiszorg en<br />
reactivering; dit standpunt heeft de NMa overgenomen. Volgens de<br />
NMa maakt de beoordeling van dagactiviteiten speciaal volledig deel uit<br />
van de beoordeling van psychogeriatrische verpleeghuiszorg, langdurige<br />
somatische verpleeghuiszorg en reactivering. Het is volgens de NMa<br />
dan ook niet nodig voor dagactiviteiten speciaal een aparte relevante<br />
productmarkt af te bakenen.<br />
36. Besluit NMa 22 december 2009, zaak 6774 (De Borg/’t Gooregt),<br />
besluit NMa 10 augustus 2006, zaak 5574 (Amstelring/Zonnehuisgroep<br />
Amstelland), besluit NMa 16 november 2005, zaak 5186 (Carint/Reggeland)<br />
en besluit NMa 11 augustus 2005, zaak 4198 (Proteion/TML/<br />
LvGG).
waar de betreffende instelling is gevestigd of uit een van<br />
de direct aangrenzende gemeenten. Omdat partijen op<br />
het gebied van langdurige somatische verpleeghuiszorg<br />
geen concurrentie van elkaar ondervinden, gaat de NMa<br />
niet in op de geografische afbakening ervan. Volgens<br />
partijen is op het gebied van psychogeriatrische verpleeghuiszorg<br />
sprake van ondercapaciteit en dit zorgt<br />
ervoor dat het marktgedrag en de marktpositie van de<br />
ene partij niet door de ander wordt beïnvloed. Verder<br />
stellen partijen dat het zorgkantoor eenzijdig (op basis<br />
van kwaliteitsfactoren) de inkoopvoorwaarden bepaalt;<br />
er vinden geen onderhandeling plaats met zorgaanbieders.<br />
De NMa denkt hier duidelijk anders over. Zij concludeert<br />
dat na totstandbrenging van de voorgenomen<br />
fusie partijen op de markt voor psychogeriatrische verpleeghuiszorg<br />
over een gezamenlijk marktaandeel van in<br />
ieder geval 76 procent zullen beschikken. De NMa heeft<br />
onderzocht of er redenen zijn om aan te nemen dat de<br />
sterke positie van partijen in Nunspeet en Elburg als<br />
gevolg van toetreding of door concurrentiedruk van aanbieders<br />
van psychogeriatrische verpleeghuiszorg in<br />
omliggende gemeenten zou kunnen worden gerelativeerd,<br />
maar dit bleek niet het geval. Het zorgkantoor<br />
beschikt niet over voldoende afnemersmacht om de<br />
mogelijke gevolgen van de voorgenomen concentratie te<br />
compenseren. Dit doet de NMa ertoe besluiten dat er<br />
als gevolg van de voorgenomen fusie sprake zal zijn van<br />
een significante belemmering van de daadwerkelijke<br />
mededinging op de markt voor psychogeriatrische verpleeghuiszorg<br />
in Nunspeet en Elburg. Dezelfde conclusie<br />
trekt de NMa ten aanzien van de markt voor reactivering.<br />
De NMa heeft hier geconcludeerd dat de locatie<br />
van Het Baken in Elburg de meeste concurrentiedruk<br />
ondervindt van de locatie(s) van Zorggroep Noordwest-<br />
Veluwe in Harderwijk. Volgens de NMa zal deze<br />
concurrentiedruk als gevolg van de voorgenomen concentratie<br />
wegvallen. Ook hier acht de NMa de afnemersmacht<br />
van het zorgkantoor te beperkt om mogelijke<br />
mededingingsgevolgen te compenseren. Het voorgaande<br />
brengt de NMa ertoe de vergunning te weigeren. Door<br />
de fusie zou volgens de NMa voor beide instellingen de<br />
belangrijkste concurrent wegvallen en worden de<br />
betrokken zorginstellingen onvoldoende gestimuleerd<br />
zichzelf positief te onderscheiden op onder andere de<br />
vernieuwing en verbetering van de zorg.<br />
Zorggroep Noorderbreedte/Ziekenhuis De<br />
Tjongerschans<br />
In tegenstelling tot de voorgenomen concentratie Zorggroep<br />
Noordwest-Veluwe/Het Baken, concludeerde de<br />
NMa eind september <strong>2011</strong> in het onderhavige besluit<br />
dat de mededinging op de Nederlandse markt niet op<br />
significante wijze zal worden belemmerd als gevolg van<br />
de voorgenomen concentratie. 37 De vergunning wordt<br />
dan ook zonder voorwaarden verleend. De NMa had in<br />
de eerste fase geconcludeerd dat de overname door<br />
Zorggroep Noorderbreedte van De Tjongerschans<br />
37. Besluit NMa 28 september <strong>2011</strong>, zaak 6951 (Zorggroep Noorderbreedte/Ziekenhuis<br />
De Tjongerschans).<br />
mogelijk op mededingingsrechtelijke bezwaren stuit op<br />
de markten voor klinische en niet-klinische algemene<br />
ziekenhuiszorg in Friesland. Het onderzoek in de vergunningsfase<br />
laat een ander beeld zien. Zo tonen de uitstroompercentages<br />
aan dat als een van de concentratiepartijen<br />
het aanbod zou verslechteren (bijvoorbeeld door<br />
een hogere prijs of slechtere kwaliteit), dit resulteert in<br />
een verlies van patiënten. Deze patiënten zullen vervolgens<br />
niet naar de concentratiepartner gaan, maar naar<br />
een van de andere ziekenhuizen. Wat verder meespeelt<br />
voor de goedkeuring is dat de grootste zorgverzekeraar<br />
in de provincie Friesland (De Friesland) heeft aangegeven<br />
dat deze verwacht ook na de concentratie in staat te<br />
zijn om de regie te nemen over de zorg in de provincie.<br />
Bijvoorbeeld door te beslissen om de concentratiepartners<br />
in meerdere of minder mate te contracteren voor<br />
een bepaald deel van hun zorgaanbod.<br />
Thuiszorg Service Nederland/Thuiszorg<br />
Groningen – Stichting Continuering Uitvoering<br />
AWBZ en Wmo Groningen<br />
In maart <strong>2011</strong> is ook een voorgenomen concentratie in<br />
de thuiszorg gemeld. In de melding wordt het voornemen<br />
gemeld van Thuiszorg Service Nederland Holding<br />
B.V. (TSN), onderdeel van Asito Dienstengroep SE<br />
(ADG), om de uitsluitende zeggenschap te verkrijgen<br />
over de zorgactiviteiten en activa van Stichting Thuiszorg<br />
Groningen (STG) (in faillissement) en Stichting<br />
Continuering Uitvoering AWBZ en Wmo Groningen<br />
e.o. (SCU). Al vroeg in de meldingsprocedure zijn<br />
partijen in overleg gegaan met de NMa over de mogelijkheid<br />
tot het aanbieden van een remedie en zo een<br />
langdurig onderzoek te vermijden. Het overleg heeft<br />
geresulteerd in een wijziging van de melding en een<br />
voorstel voor aan het besluit te verbinden remedies. Een<br />
deel van de beoordeling van de voorgenomen concentratie<br />
is verkort afgedaan, de NMa onderzoekt bij de<br />
beoordeling van de concentratie alleen de markt voor<br />
het aanbieden van huishoudelijke verzorging in de provincie<br />
Groningen en hierop zien ook de remedies. Zoals<br />
verwacht heeft de NMa onder voorwaarden goedkeuring<br />
verleend aan de overname. 38 TSN mag de activiteiten<br />
van STG pas overnemen nadat zij huishoudelijke<br />
activiteiten heeft afgestoten aan Zorgkompas in Hoogezand-Sappemeer,<br />
Leek en Haren, aan Zorggroep Groningen<br />
in Veendam en aan Zonnehuisgroep Noord in<br />
Menterwolde. De NMa ziet mogelijkheden voor de<br />
kopende zorginstellingen om effectief met de bij de concentratie<br />
betrokken partijen te concurreren. Daarnaast is<br />
er nog een aantal voorwaarden verbonden aan deze verkoop<br />
van activiteiten, zoals het verbod op het actief werven<br />
van overgedragen klanten of het verwerven van een<br />
economisch of juridisch belang in overgedragen activiteiten<br />
gedurende een aantal jaren. Ten slotte is een door<br />
TSN en de NMa goedgekeurde onafhankelijke trustee<br />
aangesteld, die zal toezien op naleving van de afgesproken<br />
voorwaarden. Met de voorwaarden wordt de sterke<br />
38. Besluit NMa 1 juli <strong>2011</strong>, zaak 7147 (Thuiszorg Service Nederland/<br />
Thuiszorg Groningen – Stichting Continuering Uitvoering AWBZ en<br />
Wmo Groningen).<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
45
46<br />
machtspositie van TSN in Haren, Menterwolde en<br />
Veendam niet verder versterkt. Hetzelfde geldt voor de<br />
machtspositie van STG in Hoogezand-Sappemeer en<br />
Leek.<br />
Orbis/Atrium<br />
De NMa heeft in <strong>2011</strong> tweemaal een eerstefasebesluit<br />
genomen inzake een voorgenomen concentratie van ziekenhuizen.<br />
Het eerste besluit betrof de eind juli <strong>2011</strong><br />
door de NMa ontvangen melding van de voorgenomen<br />
fusie tussen Stichting Orbis Medisch Centrum Parkstad,<br />
Stichting Orbis Zorgconcern en Stichting Participatie<br />
Orbis (tezamen ‘Orbis’) en Stichting Atrium<br />
Medisch Centrum Parkstad (Atrium). 39 Beide ziekenhuizen<br />
zijn actief in Limburg en overlappen elkaar op<br />
het gebied van ziekenhuiszorg en GGZ. Een verticale<br />
relatie bestaat tussen de ziekenhuiszorg van Orbis en de<br />
topklinische zorg van Atrium. Ook bestaat er een verticale<br />
relatie tussen de ziekenhuiszorg van Atrium en de<br />
activiteiten van Orbis op het gebied van thuiszorg. Bij<br />
de beoordeling van de concentratie onderzocht de NMa<br />
onder meer de markt voor algemene ziekenhuiszorg,<br />
intra- en extramurale verzorging en verpleging en GGZ.<br />
Ook worden de bovengenoemde verticale relaties onderzocht.<br />
De geografische markt voor klinische en niet-klinische<br />
algemene ziekenhuiszorg bakent de NMa af op<br />
basis van onderzoek naar patiëntenstromen, een reistijdenanalyse<br />
en kwalitatief onderzoek onder marktpartijen.<br />
Op grond hiervan concludeert de NMa dat partijen<br />
een bepaalde mate van concurrentiedruk van elkaar en<br />
van het Academische Ziekenhuis Maastricht (AZM)<br />
ondervinden. De NMa acht het onvoldoende aannemelijk<br />
dat er significante concurrentiedruk op partijen uitgaat<br />
van de ziekenhuizen vlak over de grens in België en<br />
Duitsland. De geografische omvang van de markten<br />
voor intra- en extramurale verzorging en verpleging en<br />
GGZ laat de NMa in het midden. De NMa vindt het<br />
niet aannemelijk dat op die markten als gevolg van de<br />
voorgenomen fusie de daadwerkelijke mededinging significant<br />
zou kunnen worden belemmerd. Dit is anders<br />
op de markt voor klinische en niet-klinische ziekenhuiszorg.<br />
Gezien het gezamenlijke marktaandeel post-fusie<br />
van meer dan 50 procent op deze markten en het ontbreken<br />
van enige relativering, oordeelt de NMa dat de<br />
mededinging significant zou kunnen worden belemmerd.<br />
Ook zouden partijen als gevolg van de verticale<br />
relatie tussen algemene ziekenhuiszorg en topklinische<br />
zorg andere aanbieders van topklinische zorg in Limburg<br />
kunnen uitsluiten van instroom van patiënten. Er<br />
zijn slechts twee ziekenhuizen die zouden overblijven<br />
om eventueel concurrentiedruk op de beoogde fusiepartners<br />
te kunnen uitoefenen, het AZM en het Laurentius<br />
Ziekenhuis te Roermond. Op basis van het<br />
voorgaande concludeert de NMa dan ook dat de<br />
concurrentie op de markten voor klinische en niet-klinische<br />
ziekenhuiszorg mogelijk wordt beperkt. De NMa<br />
heeft dan ook besloten dat voor het tot stand brengen<br />
van de fusie een vergunning is vereist. Partijen hebben<br />
39. Besluit NMa 5 september februari <strong>2011</strong>, zaak 7236 (Orbis/Atrium).<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
eind <strong>2011</strong> een vergunningsaanvraag bij de NMa ingediend.<br />
TweeSteden ziekenhuis/St. Elisabeth Ziekenhuis<br />
Het tweede besluit betrof de op 10 november <strong>2011</strong> door<br />
de NMa ontvangen concentratiemelding van het Twee-<br />
Steden ziekenhuis (TSZ) in Tilburg, Waalwijk en Oisterwijk<br />
en het St. Elisabeth Ziekenhuis (SEZ) in Tilburg.<br />
40 Beide ziekenhuizen zijn actief op het gebied van<br />
klinische en niet-klinische algemene ziekenhuiszorg en<br />
topklinische ziekenhuiszorg. Bij de beoordeling van de<br />
concentratie onderzocht de NMa de markt voor algemene<br />
ziekenhuiszorg en topklinische ziekenhuiszorg. Er is<br />
geen horizontale overlap op het gebied van topklinische<br />
ziekenhuiszorg. Wel zijn de mogelijke verticale effecten<br />
die het gevolg zouden kunnen zijn van doorgeleiding<br />
van de patiënten van het TSZ naar de topklinische zorg<br />
van het SEZ en andersom onderzocht. Ook hier heeft de<br />
NMa op basis van patiëntenstromen en reistijden een<br />
analyse gemaakt. Volgens de NMa blijkt hieruit dat het<br />
merendeel van de patiënten uit Midden-Brabant voor<br />
algemene ziekenhuiszorg naar het TSZ of het SEZ gaat,<br />
waardoor ze voornamelijk met elkaar concurreren. De<br />
NMa voorziet bij een ruimere geografische afbakening<br />
dan Midden-Brabant een gezamenlijk marktaandeel van<br />
50-60 procent. Voldoende compenserende afnemersmacht<br />
aan de kant van zorgverzekeraars acht de NMa<br />
vooralsnog niet aannemelijk. Hetzelfde geldt voor mogelijk<br />
toetreding van andere ziekenhuizen. Dit brengt de<br />
NMa ertoe om aan te nemen dat de voorgenomen fusie<br />
de daadwerkelijke mededinging op significante wijze<br />
zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van<br />
het in het leven roepen of het versterken van een economische<br />
machtspositie. Een vergunning is dan ook vereist,<br />
hetgeen voor zover bekend nog niet is aangevraagd.<br />
Achmea/De Friesland<br />
Vermeldingswaardig is ook de overname van de zorgverzekeraar<br />
Coöperatie De Friesland U.A. (De Friesland)<br />
door de zorgverzekeraar Euroko B.V. (Achmea).<br />
Deze concentratie was reeds op 15 oktober 2010 gemeld<br />
bij de NMa en op 28 december van dat jaar heeft de<br />
NMa geoordeeld dat een vergunning vereist was voor de<br />
concentratie. 41 Op 10 januari <strong>2011</strong> hebben partijen de<br />
vergunningsaanvraag ingediend en de NMa heeft op<br />
1 juni <strong>2011</strong> besloten dat de mededinging niet significant<br />
zal worden belemmerd door de concentratie. De NMa<br />
heeft in de onderhavige zaak twee productmarkten<br />
onderscheiden, (1) een markt voor het aanbieden van<br />
zorgverzekeringen 42 en (2) een markt voor de zorgin-<br />
40. Besluit NMa 20 december <strong>2011</strong>, zaak 7295 (TweeSteden ziekenhuis/<br />
St. Elisabeth Ziekenhuis).<br />
41. Schrijvers verwijzen naar M. Plomp, ‘<strong>Kroniek</strong> <strong>concentratiecontrole</strong><br />
2010’, M&M <strong>2011</strong>/2, p. 45 voor een samenvatting van het besluit van<br />
28 december 2010, zaak 7051 (Achmea/De Friesland). Voor een uitgebreide<br />
analyse van het NMa-besluit op de vergunningsaanvraag<br />
verwijzen schrijvers naar het artikel van E.M.H. Loozen, F.T. Schut en<br />
M. Varkevisser, ‘Fusie zorgverzekeraars Achmea en De Friesland; hoezo<br />
functioneel concentratietoezicht?’, M&M <strong>2011</strong>/5, p. 169.<br />
42. Deze productmarkt omvat de volgende zorgverzekeringen: (1) basis- en<br />
aanvullende zorgverzekeringen, (2) zorgverzekeringen in natura en via<br />
restitutie en (3) individuele en collectieve zorgverzekeringen.
koop. Ten aanzien van de geografische afbakening van<br />
de relevante markten laat de NMa in het midden of de<br />
zorgverzekeringsmarkt regionaal dan wel nationaal moet<br />
worden afgebakend. 43 De zorginkoopmarkt wordt door<br />
de NMa regionaal dan wel lokaal afgebakend. Op beide<br />
markten heeft de concentratie tot gevolg dat een gezamenlijk<br />
marktaandeel van ongeveer 70-80 procent wordt<br />
verkregen indien wordt uitgegaan van een regionale<br />
marktafbakening. 44 De theory of harm van de NMa is<br />
vervolgens als volgt:<br />
1. Als gevolg van de concentratie wordt de inkooppositie<br />
van partijen in de provincie versterkt.<br />
2. Door de concentratie wordt als gevolg van de versterkte<br />
inkooppositie van partijen de verkooppositie<br />
van partijen op de zorgverzekeringsmarkt in Friesland<br />
versterkt.<br />
3. Partijen hebben hierdoor de mogelijkheid en financiële<br />
prikkels om de premie-kwaliteitsverhouding<br />
van de polis te verslechteren.<br />
Uitgangspunt hierbij is dat met name de positie van partijen<br />
aan de verkoopzijde van de zorgverzekeringsmarkt<br />
bepalend is voor de beoordeling van de mededingingsrechtelijke<br />
gevolgen van de concentratie op de inkoopzijde<br />
van de zorgmarkt. Om deze theory of harm te<br />
toetsen heeft de NMa zich – kort gezegd – gericht op de<br />
volgende vragen:<br />
1. Is het aannemelijk dat als gevolg van de concentratie<br />
de premies van de zorgverzekeringen van partijen<br />
zullen stijgen?<br />
2. Is het aannemelijk dat als gevolg van de concentratie<br />
de kwaliteit van het verzekerde pakket/de ingekochte<br />
zorg zal verslechteren?<br />
De NMa komt uiteindelijk tot de conclusie dat het niet<br />
aannemelijk is dat partijen na de fusie in staat zullen zijn<br />
in de provincie Friesland hun premie significant te verhogen.<br />
De reden hiervoor is dat partijen zullen worden<br />
gedisciplineerd door de landelijke premies van de andere<br />
zorgverzekeraars. Ook acht de NMa het niet aannemelijk<br />
dat de premies van de andere zorgverzekeraars<br />
zullen stijgen door hogere inkoopprijzen op de zorgmarkt<br />
in de provincie Friesland. De reden hiervoor is<br />
dat de verzekeringsnemers in Friesland slechts 2 procent<br />
uitmaken van de totale populatie van verzekerden<br />
van de andere zorgverzekeraars en eventuele inkoopmacht<br />
van Achmea en De Friesland in deze provincie<br />
zal zodoende nagenoeg geen effect hebben op de landelijke<br />
premiestelling. Ten aanzien van de tweede vraag<br />
oordeelt de NMa dat het niet aannemelijk is dat de concentratie<br />
zal leiden tot een verslechtering van de kwaliteit<br />
van het pakket dan wel de ingekochte zorg. Voor wat<br />
betreft de ziekenhuiszorg worden partijen gedisciplineerd<br />
door de op hun rustende zorgplicht op grond van<br />
43. De NMa merkt wel op dat zij ervan uitgaat dat de markt vooral landelijke<br />
trekken heeft.<br />
44. De Friesland is met name actief in de provincie Friesland en heeft van<br />
oudsher het grootste marktaandeel in die provincie.<br />
de Zorgverzekeringswet 45 en de beperkte bereidheid van<br />
verzekerden om zich te laten beknotten in hun keuzevrijheid<br />
ten aanzien van de zorgaanbieder. Volgens de<br />
enigszins speculatieve stelling van de NMa zal ook de<br />
eigen reputatie voor partijen van belang zijn. Deze zou<br />
geschaad kunnen worden wanneer een inkoopbeleid<br />
wordt gehanteerd, dat tot gevolg heeft dat de ziekenhuiszorg<br />
verslechtert. 46 Ten slotte is de NMa van<br />
oordeel dat verzekerden over voldoende middelen<br />
beschikken om uit te wijken naar andere zorgverzekeraars<br />
wanneer zij ontevreden zijn over de kwaliteit of<br />
reputatie. Met betrekking tot de huisartsenzorg stelt de<br />
NMa allereerst vast dat het hierbij gaat om basiszorg en<br />
deze derhalve onder de wettelijke zorgplicht valt. Daarnaast<br />
is de capaciteit in Friesland beperkt en dit heeft<br />
tot gevolg dat huisartsen over relatief veel disciplinerende<br />
countervailing power beschikken in de onderhandelingen<br />
met de zorgverzekeraars. 47 Ten aanzien van de<br />
fysiotherapeutische zorg stelt de NMa vast dat zorgverzekeraars<br />
wel eens vergoedingen geven aan fysiotherapeuten<br />
om een bepaalde kwaliteitsslag te maken en ook<br />
de fysiotherapeuten beschikken over enige verkoopmacht<br />
tijdens de onderhandelingen. Ook onderscheiden<br />
zorgverzekeraars zich bij het eigen aanbod van de aanvullende<br />
verzekeringen graag met fysiotherapie. Gezien<br />
het bovenstaande is het dan ook niet aannemelijk dat de<br />
kwaliteit van de zorg zal afnemen door de concentratie<br />
en verleent de NMa haar goedkeuring voor de concentratie.<br />
Loozen, Schut en Varkevisser 48 zijn in een eerder<br />
artikel in dit tijdschrift vrij kritisch over het besluit van<br />
de NMa en met name omdat de NMa in hun ogen niet<br />
op grond van deugdelijke economische argumentatie<br />
aannemelijk heeft gemaakt dat de concentratie niet tot<br />
significante belemmeringen van de mededinging zal leiden.<br />
In hun visie zijn er ook redenen om aan te nemen<br />
dat wel sprake zou kunnen zijn van significante belemmeringen<br />
en zij bepleiten een asymmetrische uitleg ten<br />
gunste van een verbodsbesluit, wanneer sprake is van<br />
twijfel en van een markt in transitie. Los van de juistheid<br />
van de economische beoordeling van Loozen,<br />
45. Op grond van de Zorgverzekeringswet zijn partijen gehouden voldoende<br />
kwalitatieve zorg in te kopen. Hoewel hier niet toe gehouden, hebben<br />
bevraagde zorgverzekeraars aangegeven in beginsel alle ziekenhuizen<br />
te willen contracteren.<br />
46. Bij gebrek aan objectieve en betrouwbare kwaliteitsinformatie wantrouwen<br />
verzekerden zorgverzekeraars. Verzekerden kunnen immers niet<br />
beoordelen of de zorgverzekeraar alleen op prijs selecteert of ook op<br />
kwaliteit. Verzekerden hechten daarentegen wel waarde aan het oordeel<br />
van het ziekenhuis over de eigen kwaliteit en vinden dat de verantwoordelijkheid<br />
voor kwaliteit bij het ziekenhuis ligt. Bij een eventuele<br />
discussie tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis omtrent maatregelen/acties<br />
van de verzekeraar die in de ogen van het ziekenhuis slecht<br />
voor de kwaliteit zijn, dan zal de verzekerde geneigd zijn de kant van<br />
het ziekenhuis te kiezen.<br />
47. Huisartsen zijn niet bereid om voor minder dan het maximumtarief te<br />
werken. Ook is veelal sprake van een sterke, of in ieder geval langdurige,<br />
vertrouwensrelatie tussen de verzekerde en de eigen huisarts en dit<br />
maakt het moeilijk voor een zorgverzekeraar om een bepaalde huisarts<br />
niet te contracteren. Mogelijk zou het niet contracteren tot reputatieschade<br />
leiden en ook tot een verlies van verzekerden.<br />
48. E.M.H. Loozen, F.T. Schut en M. Varkevisser, ‘Fusie zorgverzekeraars<br />
Achmea en De Friesland; hoezo functioneel concentratietoezicht?’,<br />
M&M <strong>2011</strong>/5, p. 169.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
47
48<br />
Schut en Varkevisser – een dergelijke beoordeling laten<br />
schrijvers graag over aan mededingingseconomen –<br />
plaatsen schrijvers wel een kritische kanttekening bij de<br />
asymmetrische uitleg ten gunste van verbodsbesluiten<br />
en zeker wanneer sprake is van twijfel. Loozen, Schut<br />
en Varkevisser bekijken artikel 41 lid 2 Mw enkel dan<br />
wel nagenoeg vanuit een economisch perspectief en lijken<br />
te vergeten dat het eerst een juridische uitleg<br />
behoeft. Artikel 41 lid 2 Mw spreekt nadrukkelijk over<br />
een weigering indien een economische machtspositie zal<br />
ontstaan of wordt versterkt die tot gevolg heeft dat de<br />
mededinging significant wordt belemmerd. Het artikel<br />
spreekt derhalve niet over een ‘mogelijke’ economische<br />
machtspositie of belemmering van de mededinging.<br />
Indien sprake is van een dergelijke twijfel en de NMa<br />
een verbod oplegt voor de concentratie, dan voldoet de<br />
NMa ons inziens niet aan de eis dat met een hoge mate<br />
van waarschijnlijkheid moet vaststaan dat aan de voorwaarden<br />
voor een weigering is voldaan. De bewijslast<br />
hiervoor ligt nadrukkelijk bij de NMa. 49 De NMa zal<br />
derhalve aannemelijk moeten maken dat aan de voorwaarden<br />
van artikel 41 lid 2 Mw wordt voldaan en bij<br />
twijfel zal zij hierin niet slagen. Het argument dat ten<br />
aanzien van de zorg sprake is van een transitiemarkt is<br />
ook niet voldoende om anders te concluderen. Bij de<br />
beoordeling van vergunningsaanvragen kan de NMa<br />
immers een prospectieve beoordeling toepassen en de<br />
toekomstige ontwikkelingen meenemen. Het klopt derhalve<br />
dat de ‘grijze zone’ waarover Loozen, Schut en<br />
Varkevisser spreken niet bestaat. Enkel wanneer een<br />
hoge mate van zekerheid bestaat kan de NMa een verbodsbesluit<br />
nemen. In alle andere gevallen, en dus ook<br />
bij twijfel, zal de NMa een goedkeuringsbesluit moeten<br />
nemen.<br />
Mediq/Pannen Beheer Group en VZA/GGD<br />
Ambulancediensten<br />
Ten slotte wijzen schrijvers er nog op dat de NMa in de<br />
zorgsector ook nog geoordeeld heeft dat geen vergunning<br />
vereist is voor de overname van Pannen Beheer<br />
Group B.V. door Mediq N.V. 50 (markt voor de levering<br />
van diabeteshulpmiddelen en de markt voor de groothandel<br />
in diabeteshulpmiddelen) en voor de overname<br />
van de Ambulancedienst van de GGD Amsterdam door<br />
VZA Ambulancedienst Amsterdam B.V., een onderdeel<br />
van het Academisch Medisch Centrum. 51 Hoewel beide<br />
interessant, hebben schrijvers omwille van het behouden<br />
van een aanvaardbare omvang van deze kroniek, keuzes<br />
moeten maken. Het is voor beoefenaars van het mededingingsrecht<br />
echter wel aan te raden deze besluiten te<br />
lezen.<br />
49. Rb. Rotterdam 31 mei 2005, LJN AT6440 (Nuon/NMa) en CBb<br />
28 november 2006, LJN AZ3274 (NMa/Nuon en Essent).<br />
50. Besluit van 11 juli <strong>2011</strong>, zaak 7190, Mediq/Pannen Beheer Group. In<br />
deze zaak speelt zowel een horizontale overlap als een verticale relatie<br />
tussen partijen.<br />
51. Besluit NMa 21 oktober <strong>2011</strong>, zaak 7232 (VZA/GGD Ambulancediensten).<br />
De NMa gaat in dit besluit in op de vraag of sprake is van concurrentie<br />
ten aanzien van ambulancediensten en volgt verder de lijn van<br />
het besluit van 24 juli 2009, zaak 6704 (AMC/VZA) en de uitspraak van<br />
de Rb. Rotterdam van 24 februari <strong>2011</strong>, LJN BP5712.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
Biedmarkten en openbaar vervoer<br />
Ten aanzien van biedmarkten zijn het afgelopen jaar<br />
twee noemenswaardige concentraties gemeld. QBuzz<br />
was bij beide concentraties betrokken. 52 Als onderdeel<br />
van de bezuinigingsplannen van het kabinet-Rutte zijn<br />
de aanbestedingen van de busconcessies in de drie grote<br />
steden verplicht gesteld door de minister van Infrastructuur<br />
en Milieu. QBuzz was voornemens om voor de<br />
aanbestedingen van Den Haag en Rotterdam gezamenlijke<br />
ondernemingen tot stand te brengen met de zittende<br />
concessiehouders (HTM en RET). Deze gezamenlijke<br />
ondernemingen zouden dan in het eigen<br />
(verzorgings)gebied inschrijven op de aanbestedingen.<br />
Qbuzz en HTM respectievelijk RET zouden niet<br />
inschrijven op de aanbestedingen. Beide concentraties<br />
waren meldingsplichtig en zijn voorgelegd aan de NMa,<br />
echter met een verschillende uitkomst. Ten aanzien van<br />
de gezamenlijke onderneming tussen QBuzz en HTM<br />
heeft de NMa geoordeeld dat geen vergunning vereist is<br />
voor de concentratie. 53 QBuzz en RET hebben echter de<br />
concentratiemelding ingetrokken. Uit persberichten valt<br />
op te maken dat de reden hiervoor was dat de NMa<br />
voornemens was om te besluiten dat voor de concentratie<br />
een nader onderzoek nodig is. In deze kroniek zullen<br />
we dus enkel het besluit inzake HTM/QBuzz/HTM<br />
Buzz bespreken, maar waar nodig ook de relevante<br />
informatie afkomstig uit de persberichten aanhalen. De<br />
NMa is ten aanzien van de relevante markt uitgegaan<br />
van de markt voor betwistbaar openbaar vervoer, inclusief<br />
het openbaar busvervoer in de grote steden voor<br />
zover hiervoor op korte termijn een aanbesteding zal<br />
worden gehouden. Deze markt kan nationaal van aard<br />
zijn omdat de concurrentieomstandigheden bij aanbestedingen<br />
van concessies voor openbaar vervoer overal<br />
in Nederland gelijk zijn en de meeste spelers interesse<br />
hebben in, dan wel bieden op de overgrote meerderheid<br />
van de concessies. Aangezien de gezamenlijke onderneming<br />
enkel zal bieden op de busconcessie van Stadsgewest<br />
Haaglanden en de gemeente Den Haag 100 procent<br />
van de aandelen in HTM houdt, kijkt de NMa in het<br />
besluit ook specifiek naar de gevolgen op de regionale<br />
markt die het Stadsgewest Haaglanden omvat. Ten aanzien<br />
van de gevolgen van de concentratie beoordeelt de<br />
NMa allereerst de gevolgen voor de nationale markt. Op<br />
deze markt hebben partijen een beperkt gezamenlijk<br />
marktaandeel (6 procent in concessies en circa<br />
10-20 procent in omzet), maar laat de NMa in het midden<br />
of ook het marktaandeel van NS en Syntus (door de<br />
verbondenheid met QBuzz) moet worden meegerekend.<br />
Als dat wel het geval is, dan hebben partijen een gezamenlijk<br />
marktaandeel van 25 procent in concessies en<br />
20-30 procent ten aanzien van de omzet. Aangezien echter<br />
genoeg andere grote partijen op deze markt actief<br />
zijn, zal de concentratie geen significante beperking van<br />
de concurrentie op een nationale markt opleveren.<br />
52. Zie voor een bespreking van de mededingingsrechtelijke beoordeling<br />
van concentraties in biedmarkten en het NMa besluit inzake HTM/<br />
QBuzz/HTM Buzz ook M.C.W. Janssen, ‘Overnames en biedmarkten’,<br />
M&M 2012/1.<br />
53. Besluit NMa 31 oktober <strong>2011</strong>, zaak 7273 (HTM/QBuzz/HTM Buzz).
Bovendien zijn marktaandelen op deze markt slechts<br />
van beperkte waarde, aangezien sprake is van een biedmarkt.<br />
Vervolgens beoordeelt de NMa de gevolgen voor<br />
de stadsbusconcessie Haaglanden. Hierbij merkt de<br />
NMa allereerst op dat het waarschijnlijk is dat alle grote<br />
landelijke vervoerders zullen inschrijven op de aanbesteding<br />
en dat het ook mogelijk is dat enkele buitenlandse<br />
toetreders zullen inschrijven. Hoewel er dus andere concurrenten<br />
zijn, is het volgens de NMa goed mogelijk dat<br />
HTM en QBuzz sterke concurrenten van elkaar kunnen<br />
zijn. HTM heeft als zittende leverancier mogelijk voordelen<br />
door haar kennis van lokale vervoersstromen, personeel<br />
en van de interactie tussen bus- en tramvervoer.<br />
QBuzz is in de afgelopen jaren in staat gebleken belangrijke<br />
concessies te winnen. In verband hiermee heeft de<br />
NMa onderzocht of HTM en QBuzz als elkaars meest<br />
nabije concurrenten gezien moesten worden of dat<br />
QBuzz niet méér kans maakt om de aanbesteding te<br />
winnen dan andere vervoerders die een bod kunnen uitbrengen.<br />
Aangezien HTM als zittende leverancier<br />
mogelijk bepaalde voordelen heeft ten opzichte van<br />
andere inschrijvers, is volgens de NMa vooral de vraag<br />
van belang of QBuzz over bepaalde voordelen beschikt<br />
die haar onderscheiden van de andere inschrijvers. De<br />
NMa beantwoordt deze vraag negatief. QBuzz beschikt<br />
niet over voordelen (ervaring met aanbestedingen, kosten-<br />
en schaalvoordelen) die andere inschrijvers niet op<br />
vergelijkbare wijze hebben en die haar daardoor tot de<br />
belangrijkste concurrent van HTM maken. Ook is<br />
QBuzz nog nooit actief geweest in het stadgewest Haaglanden<br />
en heeft derhalve nog geen specifieke relatie met<br />
de opdrachtgever of specifieke kennis van het gebied. Er<br />
is zodoende geen reden te veronderstellen dat andere<br />
spelers op voorhand als minder competitief dienen te<br />
worden gezien dan QBuzz. De aanwezigheid van QBuzz<br />
als zittende leverancier (naast RET) in Rotterdam blijkt<br />
uit persberichten de voornaamste reden te zijn geweest<br />
voor de NMa om te concluderen dat een nader onderzoek<br />
vereist was in de melding van de Rotterdamse<br />
gezamenlijke onderneming. Blijkbaar was de NMa van<br />
oordeel dat ook QBuzz door kennisvoordelen een betere<br />
concurrentiepositie zou hebben dan de overige landelijke<br />
vervoerders en derhalve RET en QBuzz als nabije<br />
concurrenten moeten worden beschouwd. Dit is opmerkelijk<br />
aangezien een van de fundamentele beginselen van<br />
het aanbestedingsrecht is dat alle inschrijvers een gelijke<br />
kans dienen te hebben om de opdracht te verkrijgen en<br />
het is aan aanbestedende diensten om deze gelijkheid te<br />
waarborgen. Een aanbestedende dienst is dan ook<br />
gehouden om ervoor zorg te dragen dat alle inschrijvers<br />
over dezelfde informatie beschikken. Uiteraard is dit<br />
nooit voor honderd procent te waarborgen ten aanzien<br />
van het informatievoordeel van de zittende leverancier,<br />
maar dit voordeel is wel een zeer belangrijke pijler onder<br />
de conclusies van de NMa. Hierdoor lijkt het of de<br />
voordelen voor de zittende inschrijvers bij de onderhavige<br />
aanbestedingen verder gaan dan aanbestedingsrechtelijk<br />
gerechtvaardigd is. Het (mogelijke) informatievoordeel<br />
dat de NMa constateert voor HTM, RET en<br />
QBuzz als zittende leveranciers bij de desbetreffende<br />
aanbestedingen, zou dan ook voor zover mogelijk moeten<br />
worden weggenomen door de desbetreffende aanbestedende<br />
dienst. In dat geval valt in principe ook de<br />
bodem weg onder de voorlopige beslissing van de NMa<br />
in de Rotterdamse melding. Voor zover bekend, en<br />
gezien de overwegingen in het Haagse NMa-besluit,<br />
beschikt QBuzz immers niet over overige voordelen ten<br />
opzichte van de andere landelijke vervoerders. Voor de<br />
melding te laat, maar deze zaken zullen aanbestedingsrechtelijk<br />
waarschijnlijk nog wel een staartje krijgen. 54<br />
Geliberaliseerde markten - postmarkt - failing<br />
firm verweer<br />
Begin dit jaar heeft de NMa bepaald dat voor de overname<br />
van Deutsche Post Selekt Mail Nederland C.V. en<br />
Deutsche Post Mail Distribution (Netherlands) B.V.<br />
(tezamen ‘Selekt Mail’) door Sandd B.V. (Sandd) geen<br />
vergunning is vereist. 55 Deze conclusie is interessant<br />
omdat hierdoor na de concentratie nog maar twee aanbieders<br />
actief zijn op de nationale markt voor geadresseerde<br />
zakelijke post en de NMa wel concludeert dat<br />
prijzen zullen stijgen als gevolg van de concentratie.<br />
Sandd en Selekt Mail hebben een gezamenlijke marktaandeel<br />
op deze markt van 15 procent. De overige<br />
85 procent is in handen van Post NL en Netwerk VSP<br />
(een dochter van Post NL). Regionale bedrijven disciplineren<br />
volgens de NMa slechts in zeer geringe mate.<br />
Ook is het niet waarschijnlijk dat nieuwe marktpartijen<br />
zullen toetreden tot de Nederlandse markt. De reden<br />
hiervoor is dat het voor toetreders zonder enig volume<br />
lastig zal zijn om een efficiënte schaal te bereiken. Ten<br />
slotte is het niet waarschijnlijk dat de regionale bezorgers<br />
door samenwerking binnen een korte termijn landelijke<br />
dekking kunnen bereiken. De NMa gaat dan ook<br />
uit van een scenario waarin slechts twee aanbieders<br />
actief zijn op de markt. Vervolgens bekijkt de NMa de<br />
afnemersmacht, de niet-gecoördineerde effecten en de<br />
gecoördineerde effecten. Ten aanzien van de afnemersmacht<br />
is de NMa van oordeel dat deze een relativerende<br />
factor vormt ten opzichte van de marktmacht van de<br />
twee overblijvende landelijke spelers. De reden hiervoor<br />
is dat volume zeer belangrijk is in de postmarkt en het<br />
voor postbezorgers derhalve van groot belang is om zo<br />
veel mogelijk grote contracten te verkrijgen. Daarnaast<br />
kunnen kleinere afnemers gebruik maken van intermediairs<br />
die ook een prijsverlagend effect hebben. Met<br />
betrekking tot de gecoördineerde effecten concludeert<br />
de NMa dat niet wordt voldaan aan de zogenoemde Airtours-voorwaarden,<br />
56 aangezien de twee overblijvende<br />
spelers op de markt wezenlijk van elkaar verschillen qua<br />
54. In de Rotterdamse aanbesteding heeft al een kort geding plaatsgevonden<br />
vóór inschrijving waarbij het level playing field een rol heeft<br />
gespeeld (Rb. Rotterdam 7 februari 2012, LJN BV3091). De vorderingen<br />
van de klager zijn echter afgewezen. Ondertussen heeft RET de<br />
concessie voorlopig gegund gekregen. Het is schrijvers onbekend of de<br />
voorlopige gunning wordt aangevochten.<br />
55. Besluit NMa 8 april <strong>2011</strong>, zaak 7124 (Sandd/Selekt Mail). Zie voor een<br />
uitvoerige annotatie van dit besluit B.J.H. Braeken, ‘Sandd/Selekt Mail’,<br />
M&M <strong>2011</strong>/5, p. 184.<br />
56. GvEA 6 juni 2002, zaak T-342/99, Airtours/Europese Commissie,<br />
Jur. 2002, p. II-2585.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
49
50<br />
omvang, marktaandeel en kostenstructuur en het derhalve<br />
onwaarschijnlijk is dat zij tot een onderlinge verstandhouding<br />
kunnen komen. Daarnaast acht de NMa<br />
het aannemelijk dat marktpartijen de prikkel blijven<br />
houden om te concurreren om de benodigde volume te<br />
verkrijgen. De NMa stelt vervolgens vast dat voor de<br />
concentratie sprake was van een prijzenoorlog en vrijwel<br />
alle afnemers verwachten dat de prijzen zullen stijgen<br />
als gevolg van de concentratie. De NMa concludeert<br />
dan ook dat ten aanzien van de niet-gecoördineerde<br />
effecten het waarschijnlijk is dat de prijzen zullen stijgen<br />
als gevolg van de concentratie en het derhalve niet op<br />
voorhand kan worden uitgesloten dat zich na de concentratie<br />
een significante beperking van de mededinging zal<br />
voordoen. Ondanks deze vaststelling komt de NMa wel<br />
tot de conclusie dat geen vergunning vereist is. De<br />
reden hiervoor is dat de NMa van oordeel is dat geen<br />
causaal verband bestaat tussen de concentratie en de<br />
mogelijke beperking van de mededinging. Het is volgens<br />
de NMa enerzijds onvermijdelijk dat Selekt Mail zich<br />
als failing firm van de Nederlandse markt zou terugtrekken.<br />
57 Anderzijds bestaan volgens de NMa geen alternatieve<br />
scenario’s die minder mededingingsbeperkend<br />
zijn.<br />
Vaste telefonie, internet en televisie<br />
Op 5 augustus <strong>2011</strong> heeft de NMa geoordeeld dat voor<br />
de concentratie tussen KPN B.V. (KPN) en CAIW<br />
Holding B.V. (CAIW) een vergunning vereist is. 58<br />
CAIW is actief ten aanzien van de levering, distributie<br />
en verkoop van vaste telefonie-, internettoegang- en<br />
televisiediensten aan particuliere en kleinzakelijke afnemers<br />
via kabel- en glasvezelinfrastructuren in verschillende<br />
gemeenten in Nederland. De aandelen in CAIW<br />
worden gehouden door CIF Holding B.V. (CIF) en vier<br />
overige vennootschappen waarin CIF 90 procent van de<br />
aandelen houdt en CIF beschikt derhalve over uitsluitende<br />
zeggenschap ten aanzien van CAIW. CAIW<br />
beschikt zelf niet over de benodigde infrastructuur,<br />
maar huurt deze van CIF. In de gebieden waar CIF niet<br />
over de infrastructuur beschikt, huurt CAIW de infrastructuur<br />
van derden. KPN is ten aanzien van dezelfde<br />
bovengenoemde diensten actief en is tevens via Reggefiber<br />
(waarin zij gezamenlijke zeggenschap heeft) actief<br />
ten aanzien van de aanleg en exploitatie van glasvezelnetwerken<br />
ten behoeve van de diensten van KPN. Ten<br />
aanzien van de marktafbakening identificeert de NMa<br />
allereerst de volgende mogelijke relevante productmarkten<br />
waarop sprake is van overlap: (1) retailmarkt voor<br />
televisie, (2) retailmarkt voor internettoegang, (3) retailmarkt<br />
voor residentiële vaste telefonie, (4) wholesale<br />
markt voor lage kwaliteit breedbandtoegang, en<br />
57. Dit maakt de NMa op uit interne stukken van Deutsche Post en Selekt<br />
Mail. Hieruit zou blijken dat de financiële positie van Selekt Mail slecht<br />
is, het management van Selekt Mail gevraagd was zich voor te bereiden<br />
op een terugtrekking en de handhaving van de Nederlandse positie niet<br />
meer als strategisch verantwoord werd geacht door Deutsche Post.<br />
58. Besluit NMa 5 augustus <strong>2011</strong>, zaak 7204 (KPN/CAIW.) Zie ook<br />
F. Simons en J. Kohlen, ‘NMa besluit KPN – CAIW van 5 augustus<br />
<strong>2011</strong>, zaaknummer 7204/52’, Actualiteiten Mededingingsrecht<br />
<strong>2011</strong>/8, p. 189.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
(5) mogelijke markten voor ontbundelde toegang tot<br />
glasvezel en tot koper en glasvezel. Ook bestaat er een<br />
verticale relatie tussen partijen op enerzijds de markt<br />
voor ontbundelde toegang tot glasvezel en tot koper en<br />
glasvezel en de wholesale markt voor lage kwaliteit<br />
breedbandtoegang. Anderzijds bestaat de relatie er tussen<br />
de markt voor lage kwaliteit breedbandtoegang en de<br />
verschillende retailmarkten. Uiteindelijk concludeert de<br />
NMa dat voor de beoordeling van de onderhavige concentratie<br />
op de verschillende retailmarkten moet worden<br />
uitgegaan van een retailmarkt voor televisiediensten die<br />
de levering van tv-signalen via de infrastructuren kabel,<br />
koper, glasvezel, satelliet en digitale ether omvat. Vervolgens<br />
concludeert de NMa dat voor de internettoegang<br />
moet worden uitgegaan van een retailmarkt voor<br />
internettoegang via kabel-, koper- en glasvezelnetwerken.<br />
Ten slotte gaat de NMa voor wat betreft de vaste<br />
telefonie voorlopig uit van een markt voor residentiele<br />
vaste telefonie en wordt, waar nodig, een onderscheid<br />
gemaakt tussen enkel- en tweevoudige gesprekken. De<br />
exacte afbakening zal worden gemaakt in de vergunningsfase.<br />
Ten aanzien van de wholesale markten gaat de<br />
NMa allereerst uit van een markt voor lage kwaliteit<br />
wholesale breedbandtoegang. Ten aanzien van de ontbundelde<br />
toegang laat zij de exacte afbakening in het<br />
midden en geeft aan dat uit wordt gegaan van de mogelijke<br />
markt voor de ontbundelde toegang tot glasvezel<br />
enerzijds en anderzijds de mogelijke markt voor ontbundelde<br />
toegang tot glasvezel en koper. De vergunningsfase<br />
zal moeten uitwijzen of sprake is van een andere afbakening.<br />
Geografisch worden deze markten vooralsnog<br />
regionaal afgebakend, maar ook hierbij zal tijdens de<br />
vergunningsfase nader onderzoek worden verricht naar<br />
de daadwerkelijke geografische afbakening. Op al deze<br />
mogelijke markten voorziet de NMa mededingingsrechtelijk<br />
problemen na de concentratie. Op de verschillende<br />
retailmarkten ontstaan marktaandelen van 60-70 procent<br />
tot 90-100 procent. 59 Ten aanzien van beide wholesale<br />
markten komt de NMa op een gezamenlijk marktaandeel<br />
van 90-100 procent. Daarnaast geldt dat met<br />
betrekking tot de retailmarkt voor televisie en voor beide<br />
wholesale markten sprake is van hoge toetredingsdrempels<br />
en het niet waarschijnlijk is dat op deze mogelijke<br />
markten nieuwe marktpartijen snel zullen toetreden. De<br />
NMa concludeert dan ook dat KPN en CAIW op alle<br />
betrokken markten een (zeer) sterke positie verkrijgen<br />
en het aannemelijk is dat de mededinging significant<br />
belemmerd zou kunnen worden. Een vergunningsfase is<br />
derhalve noodzakelijk ter beoordeling van de concentratie.<br />
Gezien de horizontale mededingingsbezwaren en de<br />
sterke positie van KPN en CAIW zowel upstream als<br />
downstream, acht de NMa het bovendien aannemelijk<br />
dat KPN en CAIW na de totstandkoming van de concentratie<br />
de mogelijkheid kunnen hebben om (potentiële)<br />
afnemers van upstream of downstream diensten uit te<br />
sluiten. In de vergunningsfase dient nader onderzocht te<br />
worden in hoeverre partijen hiertoe, gelet op de vertica-<br />
59. Retailmarkt voor televisie: 90-100 procent, retailmarkt voor internettoegang:<br />
60-70 procent en retailmarkt voor vaste telefonie: 65-75 procent.
le relaties, de mogelijkheid hebben en de prikkel ervaren,<br />
en welk effect dit op de daadwerkelijke mededinging<br />
kan hebben. De conclusies van de NMa met<br />
betrekking tot de verticale effecten van de concentratie<br />
zijn enigszins van het kaliber ‘grote stappen, gauw<br />
thuis’, maar wel begrijpelijk. KPN en CAIW bezitten<br />
gezamenlijk dermate hoge marktaandelen op zowel de<br />
upstream als de downstream markten, dat het moeilijk<br />
voor te stellen is dat er geen verticale mededingingsbezwaren<br />
zijn bij deze concentratie. Vanuit het motiveringsbeginsel,<br />
en waarschijnlijk ook voor partijen bij het<br />
schrijven van de vergunningsaanvraag, was het ons<br />
inziens echter wel wenselijk geweest dat de NMa uitvoeriger<br />
was geweest over de verticale effecten. Daarnaast<br />
zijn schrijvers het eens met de opmerkingen van<br />
Simons en Kohlen omtrent de discrepantie tussen de<br />
onderhavige marktafbakening van de NMa en de marktafbakening<br />
van de OPTA in de marktanalysebesluiten<br />
voor de reguleringsperiode 2013-2014. 60 Deze sluiten<br />
niet volledig aan. Zo gaat de NMa bijvoorbeeld uit van<br />
regionale markten, waar de OPTA uitgaat van nationale<br />
markten. Hopelijk zal dit anders worden na de fusie tot<br />
de ACM. Voor marktpartijen is dat vanuit het oogpunt<br />
van rechtszekerheid in ieder geval toe te juichen. Bij het<br />
ter drukke gaan van deze kroniek werd bekend dat KPN<br />
en CIF hun vergunningsaanvraag voor de overname<br />
hebben ingetrokken.<br />
Remedies – wijzigingsverzoek remedies<br />
Het afgelopen jaar heeft de NMa drie keer geconcludeerd<br />
dat geen vergunning voor de gemelde concentratie<br />
vereist was nadat partijen zogenoemde remedies hebben<br />
aangeboden. Zo heeft de NMa in de melding van de<br />
overname van de Nederlandse activiteiten van SBS<br />
Broadcasting Group (SBS) door Sanoma Image B.V. en<br />
Talpa Holding N.V. (tezamen ‘Talpa’) de voorwaarden<br />
verbonden dat Talpa onherroepelijk afstand zou doen<br />
van het gebruik van alle strategische rechten die zij door<br />
een minderheidsbelang had bij een concurrent van SBS,<br />
de RTL Groep (o.a. op grond van een content agreement<br />
met access rights en het recht op dezelfde informatie als<br />
de meerderheidsaandeelhouder). 61 Verder moest Talpa<br />
de content agreement met RTL tegen de eerst mogelijke<br />
datum opzeggen en binnen zes weken na goedkeuring<br />
haar aandelen in RTL onderbrengen in een Stichting<br />
60. F. Simons en J. Kohlen, ‘NMa besluit KPN – CAIW van 5 augustus<br />
<strong>2011</strong>, zaaknummer 7204/52’, Actualiteiten Mededingingsrecht<br />
<strong>2011</strong>/8, p. 189.<br />
61. Besluit NMa 22 juli <strong>2011</strong>, zaak 7185 (Sanoma/SBS). Zie voor een uitgebreide<br />
bespreking van het NMa-besluit en de remedies: R. Mahler,<br />
‘Overname SBS door Sanoma en Talpa onder voorwaarden toegestaan’,<br />
Actualiteiten Mededingingsrecht <strong>2011</strong>/6, p. 125. Tussen partijen en de<br />
NMa is discussie geweest of sprake was van de verkrijging van uitsluitende<br />
zeggenschap door Sanoma of dat Sanoma en Talpa gezamenlijke<br />
zeggenschap zouden verkrijgen. Sanoma heeft de melding wel ingestoken<br />
vanuit het perspectief van verkrijging van uitsluitende zeggenschap,<br />
maar heeft de NMa niet kunnen overtuigen. Schrijvers gaan er verder<br />
niet op in, maar verwijzen voor een bespreking hiervan en de redenen<br />
van de NMa naar het artikel van Mahler en het besluit van de NMa.<br />
Administratiekantoor. 62 Talpa mocht verder geen aandeelhoudersrechten<br />
op de aandelen in RTL hebben<br />
behoudens dividendrechten en Talpa had de verplichting<br />
om haar minderheidsbelang in Talpa ongedaan te<br />
maken. 63 De reden voor de NMa om deze remedies te<br />
verlangen was de verticale relatie tussen Talpa als tvproducent<br />
en SBS als televisiezender en het minderheidsbelang<br />
van Talpa (lees: John de Mol) in RTL, de<br />
meest nabije concurrent van SBS. Alhoewel de NMa de<br />
meldingsfase ongeschikt acht om te onderzoeken of Talpa<br />
met haar minderheidsbelang in RTL nu wel of niet<br />
invloed heeft op het beleid van RTL, werkt zij in het<br />
besluit wel beide scenario’s (geen invloed/wel invloed)<br />
uit. Ten aanzien van de verticale relatie acht de NMa<br />
het onwaarschijnlijk dat de concentratie zal resulteren in<br />
een belemmering van de mededinging. Er zijn volgens<br />
de NMa voldoende alternatieven aanwezig op zowel de<br />
upstream markt (onafhankelijke productie van Nederlandse<br />
televisieprogramma’s) als de downstream markt<br />
(vrij toegankelijke televisie). De NMa acht het echter<br />
wel waarschijnlijk dat, wanneer wordt uitgegaan van de<br />
aanwezigheid van invloed in het beleid van RTL, een<br />
mededingingsbelemmering zal optreden door de concentratie.<br />
Op de markt voor vrij toegankelijke televisie<br />
heeft SBS een marktaandeel van 17 procent, RTL van<br />
25 procent en NPO van 35 procent. Talpa is volgens<br />
marktpartijen een belangrijke speler op het gebied van<br />
de productie van televisieprogramma’s, mede omdat zij<br />
over de vereiste know how, kapitaal en relaties in deze<br />
sector beschikt om grootschalige producties te produceren.<br />
Door de verkrijging van zeggenschap in SBS en<br />
haar invloed op RTL acht de NMa het waarschijnlijk<br />
dat Talpa hierdoor concurrentiële informatie kan uitwisselen<br />
tussen RTL en SBS en hierdoor de concurrentie<br />
tussen deze twee ondernemingen zal verminderen.<br />
Het is dan ook aannemelijk dat de kwaliteit van de programma’s<br />
zal verminderen. Bovendien acht de NMa het<br />
aannemelijk dat door de verticale relatie tussen Talpa<br />
enerzijds en RTL en SBS anderzijds concurrerende tvproducenten<br />
worden uitgesloten van het leveren van<br />
content aan zowel RTL als SBS op de markt voor onafhankelijke<br />
productie van Nederlandse televisieprogramma’s<br />
(customer foreclosure). 64 Op grond van de door partijen<br />
aangeboden remedies worden de bezwaren van de<br />
NMa weggenomen, aangezien dan enkel nog moet worden<br />
gekeken naar de verticale relatie tussen Talpa en<br />
SBS en enkel het eerste scenario (geen invloed op het<br />
beleid van RTL) relevant is. Deze redenering van de<br />
NMa is inhoudelijk begrijpelijk, maar ons inziens wel te<br />
kort door de bocht. De NMa komt namelijk enkel op<br />
62. De bestuurders van deze stichting mochten op geen enkele manier verbonden<br />
zijn aan Talpa of John de Mol en mochten enkel worden<br />
benoemd of ontslagen na goedkeuring van de NMa. De administratievoorwaarden<br />
moesten ook aan de NMa worden voorgelegd.<br />
63. Uiterlijk op 1 januari 2014 moet Talpa het proces in gang hebben gezet<br />
dat de ongedaanmaking van het minderheidsbelang onvermijdelijk en<br />
onherroepelijk is en Talpa heeft vanaf die datum een termijn van zes<br />
maanden om de ongedaanmaking te effectueren.<br />
64. De NMa acht het niet waarschijnlijk dat tevens sprake zou zijn van<br />
input foreclosure. Voor concurrerende omroepen zijn voldoende alternatieven<br />
aanwezig voor Talpa.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
51
52<br />
grond van een marktonderzoek tot de conclusie dat<br />
sprake is van invloed van Talpa op het beleid van<br />
RTL. 65 Dit legt de NMa echter niet verder uit en dat is<br />
onbevredigend. Een alinea eerder geeft de NMa namelijk<br />
aan dat Talpa, op basis van haar aandelenbelang en<br />
de content agreement, niet beschikt over zeggenschap in<br />
RTL. De mededingingsbezwaren staan of vallen echter<br />
met de juistheid van deze conclusie. De NMa geeft<br />
enkel aan dat de meldingsfase ongeschikt is voor een<br />
‘omvangrijk’ onderzoek naar de precieze mate van<br />
invloed. Los van de vraag of de NMa wel voldoet aan<br />
haar motiveringsplicht, is deze zaak een goed voorbeeld<br />
van de trend dat de NMa terughoudender wordt in de<br />
eerste fase. 66 De NMa is minder bereid onderzoek te<br />
doen in de eerste fase, mede om de duur te beperken.<br />
De NMa wordt hierdoor wel minder voorspelbaar. Een<br />
mogelijk hypothetisch mededingingsprobleem zonder<br />
gedegen onderzoek kan al reden zijn voor een tweede<br />
fase. De NMa overweegt dan enkel dat de eerste fase<br />
zich niet leent voor een omvangrijk onderzoek. In de<br />
onderhavige zaak heeft Talpa bovendien niet veel later<br />
(slechts drie maanden na melding) bij de NMa een verzoek<br />
ingediend om de voorwaarden te wijzigen. 67 De<br />
wijzigingen zien op de voorwaarden die betrekking hebben<br />
op de certificering van de aandelen in Talpa Media<br />
Nederland B.V. en de oprichting en instandhouding van<br />
een Stichting Administratiekantoor. De reden hiervoor<br />
zijn ontwikkelingen die zich na de publicatie van het<br />
besluit (22 juli <strong>2011</strong>) hebben voorgedaan. Op 28 juli<br />
<strong>2011</strong> heeft RTL namelijk op grond van artikel 17 van de<br />
aandeelhoudersovereenkomst tussen Talpa en RTL de<br />
zogenoemde Radio Put Option uitgeoefend. Op grond<br />
van deze put option wordt het radiobedrijf Radio 538<br />
B.V. overgedragen aan Talpa en dient Talpa gelijktijdig<br />
haar minderheidsbelang in RTL over te dragen aan<br />
RTL. Deze transacties zijn afhankelijk van verrekeningen<br />
die dienen plaats te vinden op grond van de aandeelhoudersovereenkomst.<br />
In een brief aan de NMa<br />
heeft RTL te kennen gegeven dat de datum van aandelenoverdracht<br />
december <strong>2011</strong> zal zijn, maar de juridische<br />
overdracht hoogstwaarschijnlijk niet plaats zal vinden<br />
vóór april/mei 2012. Eerst dan kunnen de financiële<br />
gevolgen worden vastgesteld aan de hand van de goedgekeurde<br />
jaarcijfers. Talpa interpreteert artikel 17 van<br />
de aandeelhoudersovereenkomst zo, dat het minderheidsbelang<br />
in RTL uiterlijk vóór 31 december <strong>2011</strong><br />
zowel economisch als juridisch ongedaan zal zijn<br />
gemaakt en er vanaf die datum zodoende geen mededin-<br />
65. Besluit NMa 22 juli <strong>2011</strong>, zaak 7185 (Sanoma/SBS), par. 104.<br />
66. Steven Verschuur heeft deze trend ook benoemd tijdens zijn voordracht<br />
voor de Vereniging voor Mededingingsrecht op 25 oktober <strong>2011</strong>. Zie<br />
voor deze presentatie: .<br />
67. De NMa kan een verbonden remedie wijzigen indien er zich (markt)ontwikkelingen<br />
hebben voorgedaan of voordoen die ertoe leiden dat het<br />
mededingingsprobleem dat een remedie beoogt op te lossen niet langer<br />
opweegt tegen de belasting die de remedie met zich meebrengt voor de<br />
onderneming. De NMa beoordeelt of deze belasting onevenredig is op<br />
basis van de huidige (markt)omstandigheden. Daarbij acht de NMa het<br />
redelijk ook de (markt)omstandigheden te betrekken die op de middellange<br />
termijn zijn te voorzien.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
gingsbelang meer bestaat. Als gevolg hiervan bestaat er<br />
ook geen rechtvaardiging meer voor de kosten en de<br />
moeite voor het oprichten van de Stichting Administratiekantoor<br />
en de bijbehorende administratieve belastingen<br />
voor een dergelijke zeer korte periode. 68 De NMa is<br />
het hier niet mee eens en wijst het verzoek af. Allereerst<br />
acht de NMa het niet mogelijk de juridische overdracht<br />
van de aandelen in RTL vóór 31 december <strong>2011</strong> als<br />
zeker aan te merken. De voornaamste reden hiervoor is<br />
de verrekening die na die datum nog zal moeten plaatsvinden<br />
en dat een dergelijke verrekening zeer complex<br />
kan zijn. Volgens de NMa kan de korte tijdspanne ook<br />
niet de mededingingsbezwaren ongedaan maken, mede<br />
doordat de datum van juridische overdracht niet als<br />
zeker is aan te merken. Ook de argumenten van Talpa<br />
dat de content agreement met RTL exclusief is, en Talpa<br />
zodoende geen content agreement met SBS kan sluiten,<br />
de programmaschema’s bij zowel RTL als SBS begin<br />
september tot en met het einde van hetzelfde jaar worden<br />
vastgesteld en Talpa gedurende de korte tijdspanne<br />
geen concurrentiegevoelige informatie ontvangt van<br />
RTL, mogen niet baten. 69 Het wijzigingsverzoek wordt<br />
zodoende afgewezen door de NMa.<br />
Bij het behandelen van de sancties in <strong>2011</strong> is de Wegener-zaak<br />
reeds behandeld. In <strong>2011</strong> heeft de NMa echter<br />
ook een wijzigingsverzoek van Wegener ten aanzien van<br />
de veelbesproken voorschriften uit het vergunningsbesluit<br />
afgewezen. 70 Wegener heeft gelijktijdig met het<br />
onderzoek naar de vermeende overtreding van de voorschriften<br />
op 13 november 2009 een eerder wijzigingsverzoek<br />
ingediend bij de NMa. Dit verzoek is toentertijd<br />
niet in behandeling genomen door de NMa. Het<br />
onderhavige wijzigingsverzoek is door Wegener op<br />
4 december 2009 ingediend en behelsde niet meer het<br />
voorbehoud over het oordeel van de NMa wat betreft de<br />
naleving van het voorschrift uit 2000. 71 Na wijziging van<br />
het verzoek op 21 mei 2010 verzoekt Wegener de NMa<br />
de voorschriften en beperkingen die zien op BN/De<br />
Stem en PZC op te heffen. Volgens Wegener is naleving<br />
van het voorschrift vanwege gewijzigde marktomstandigheden<br />
onredelijk, namelijk de dalende oplages, teruglopende<br />
advertentie-inkomsten en toenemende concurrentie<br />
van nieuwe media zoals het internet. Naleving<br />
van het voorschrift zou leiden tot een negatief bedrijfsresultaat<br />
en de NMa kan in redelijkheid niet van Wegener<br />
verlangen dat zij een verlieslatende activiteit voort-<br />
68. Gedurende de beoordeling van het wijzigingsverzoek was de Stichting<br />
Administratiekantoor reeds opgericht, maar de NMa heeft het wijzigingsverzoek<br />
op zijn merites beoordeeld zonder inachtneming van het<br />
feit dat de oprichting reeds was opgericht.<br />
69. De NMa is van oordeel dat de programmaschema’s nog altijd kunnen<br />
worden gewijzigd, de schema’s niet vaststaan voor de periode na de<br />
jaarwisseling en de mededingingsbezwaren zich dan alsnog kunnen<br />
voordoen en de mededingingsbezwaren zich ook buiten de programmaschema’s<br />
kunnen voordoen. Ook kan Talpa buiten de ‘reserved matters’<br />
van de aandeelhoudersovereenkomst op andere wijze concurrentiegevoelige<br />
informatie ontvangen (bijv. via de financiële verslaglegging<br />
van RTL).<br />
70. Besluit NMa 13 maart 2000, zaak 1528 (Wegener Arcade/VNU Dagbladen).<br />
71. Verzoek wijziging vergunningsvoorschrift, zaak 1528 (Wegener Arcade/<br />
VNU Dagbladen).
zet. De NMa is allereerst van oordeel dat het onvoldoende<br />
aannemelijk is dat partijen op de lezersmarkt<br />
substantiële concurrentiedruk ondervinden van andere<br />
nieuwsmedia dan dagbladen en heeft dan ook geen<br />
reden om aan te nemen dat nieuwe nieuwsmedia tot de<br />
relevante markt behoren. Tevens volgt de NMa het<br />
standpunt van Wegener niet dat handhaving van het<br />
voorschrift de kwaliteit van beide titels zou verslechteren,<br />
maar waarborgt het voorschrift juist de (prikkel<br />
voor) onderlinge concurrentie en daarmee ook het<br />
behoud van kwaliteit. De NMa volgt Wegener wel in<br />
het oordeel dat het dupliceren van een tweede onafhankelijke<br />
redactie zal leiden tot meerkosten, maar ziet niet<br />
in waarom dit ten koste zal gaan van de kwaliteit. De<br />
NMa concludeert dan ook dat er op dit moment geen<br />
reden is om aan te nemen dat de situatie op de lezersmarkt<br />
in Zeeuws-Vlaanderen sinds het vergunningsbesluit<br />
dermate wezenlijk is veranderd, dat daardoor het<br />
mededingingsbelang wezenlijk is gewijzigd. De bedrijfseconomische<br />
resultaten neemt de NMa niet mee in de<br />
vraag of het mededingingsbelang is gewijzigd, maar in<br />
de bedrijfseconomische analyse van de onevenredigheid<br />
van het voorschrift. Incorrect is vervolgens wel dat de<br />
NMa de vraag of het uitgeven van twee onafhankelijke<br />
titels tezamen als onredelijk moet worden aangemerkt,<br />
aangezien een one paper issue bedrijfseconomisch aantrekkelijker<br />
is, wel meeneemt bij de vraag of het mededingingsbelang<br />
is gewijzigd en aangeeft dat het niet<br />
onredelijk is. Maar dat terzijde. Ten aanzien van de<br />
vraag of het voorschrift onevenredig bezwarend is, heeft<br />
de NMa PwC gevraagd om een second opinion ten aanzien<br />
van de door Wegener overgelegde rapporten van<br />
Deloitte. PwC concludeert dat zij de meeste aannames<br />
en redeneringen van Wegener niet onredelijk of niet<br />
onaannemelijk acht. Voor verschillende aannames is<br />
PwC echter van oordeel dat deze moeten worden gewijzigd<br />
en geeft PwC (een eerste indruk van) een schatting<br />
voor deze aannames die naar haar oordeel redelijker zijn.<br />
De NMa concludeert vervolgens op basis van een<br />
gevoeligheidsanalyse dat Wegener onvoldoende aannemelijk<br />
heeft gemaakt dat het incrementele resultaat van<br />
beide edities in Zeeuws-Vlaanderen tezamen op de middellange<br />
termijn negatief zal zijn. Uit de door de NMa<br />
uitgevoerde gevoeligheidsanalyse is gebleken dat meer<br />
dan de helft van de mogelijke scenario’s een positief<br />
incrementeel resultaat kent. Gemiddeld kent het incrementele<br />
resultaat dan ook een plus. De ruime marge<br />
voor het incrementele resultaat wordt volgens de NMa<br />
met name veroorzaakt door de indirecte kostenposten<br />
Personeelskosten organisatie en Doorbelastingen, die<br />
tezamen een aanzienlijk deel uitmaken van de totaal<br />
door Wegener opgevoerde incrementele kosten. Wegener<br />
heeft gereageerd op deze conclusie en aangevoerd<br />
dat de NMa in haar beoordeling een te hoge mate van<br />
zekerheid verlangt en daarmee een te hoge bewijslast.<br />
De incrementele methode impliceert immers altijd een<br />
bepaalde mate van onzekerheid en volgens Wegener<br />
blaast de NMa elke onzekerheid die inherent is aan een<br />
dergelijke analyse disproportioneel op. Daarnaast heeft<br />
Wegener gesteld dat het onbegrijpelijk is dat de NMa de<br />
conclusies van twee externe experts (Deloitte en PwC)<br />
niet deelt. Ook deze reacties van Wegener mogen niet<br />
baten en de NMa wijst het verzoek van Wegener af.<br />
Naar alle waarschijnlijkheid zal over dit besluit nog voldoende<br />
worden gezegd, geschreven en waarschijnlijk<br />
ook worden geprocedeerd. Op een aantal conclusies valt<br />
immers genoeg af te dingen en het is interessant hoe de<br />
mededingingseconomen aankijken tegen de bedrijfseconomische<br />
analyse van de NMa. Het is schrijvers onvoldoende<br />
begrijpelijk waarom de NMa de conclusies van<br />
Deloitte en zelfs van haar eigen adviseur PwC niet volgt.<br />
De enkele overweging dat de NMa een eigen verantwoordelijkheid<br />
heeft bij haar mededingingsrechtelijke<br />
beoordeling is te kort door de bocht. Hierdoor wekt de<br />
NMa bij ondernemingen in het algemeen, maar naar alle<br />
waarschijnlijk zeker bij Wegener, de indruk dat de NMa<br />
Oost-Indisch doof is voor conclusies die niet in haar<br />
straatje passen en toewerkt naar een doelredenering. Een<br />
dergelijke indruk zou niet mogen bestaan.<br />
Ten slotte willen schrijvers nog de overname van Bel-<br />
Company B.V. (BelCompany) door Vodafone Libertel<br />
B.V. (Vodafone) in dit kader behandelen. BelCompany<br />
is actief in de distributie van mobiele telecommunicatiediensten<br />
en was een zogenoemde multi brand winkelketen<br />
en bood onder andere de diensten aan van<br />
verschillende mobiele (virtuele) netwerkoperators.<br />
Vodafone is zowel actief op de markt voor het leveren<br />
van mobiele telecommunicatiediensten als de markt<br />
voor de distributie van mobiele telecommunicatiediensten<br />
(via eigen winkels en internet). Kort gezegd is de<br />
NMa van oordeel dat er ten aanzien van de horizontale<br />
en verticale effecten geen reden is om aan te nemen dat<br />
als gevolg van de concentratie de daadwerkelijke mededinging<br />
op significante wijze zou kunnen worden<br />
belemmerd, met name als het resultaat van het in het<br />
leven roepen of het versterken van een economische<br />
machtspositie. De NMa is echter wel van oordeel dat de<br />
concentratie zou kunnen leiden tot het ontstaan of het<br />
versterken van een collectieve machtspositie van KPN,<br />
Vodafone en T-Mobile op de markt voor het leveren<br />
van mobiele telecommunicatiediensten (gecoördineerde<br />
effecten). De NMa heeft hierbij de concentratie getoetst<br />
aan de Airtours-criteria en zich vooral gebaseerd op het<br />
advies van de OPTA aan het ministerie van Economische<br />
Zaken uit 2010. 72 Met name het feit dat BelCompany<br />
een multi brand keten is en Vodafone derhalve als<br />
gevolg van de concentratie toegang krijgt tot commercieel<br />
gevoelige informatie van KPN en T-Mobile, is<br />
voor de NMa reden om te concluderen dat de transparantie<br />
in deze markt verder zal toenemen en stilzwijgende<br />
verstandhouding makkelijker wordt. Dit zou volgens<br />
de NMa nog sterker het geval zijn wanneer ook KPN<br />
en/of T-Mobile zou(den) besluiten de diensten van<br />
Vodafone te gaan distribueren. Om aan de bezwaren van<br />
de NMa tegemoet te komen heeft Vodafone aangeboden<br />
72. In dit advies concludeerde de OPTA dat de kenmerken van de mobiele<br />
communicatiemarkt in Nederland stilzwijgende coördinatie tussen KPN,<br />
Vodafone en T-Mobile mogelijk maken, maar dat er geen aanwijzingen<br />
waren om aan te nemen dat daadwerkelijk sprake was van een dergelijke<br />
coördinatie.<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
53
54<br />
om zich gedurende een periode van tien jaar te onthouden<br />
van het distribueren van (abonnementen voor) postpaid<br />
mobiele telecommunicatiediensten van KPN en<br />
T-Mobile en van het doen distribueren van de eigen<br />
diensten door KPN en T-Mobile. 73 Vainas heeft zich<br />
reeds kritisch uitgelaten over de gebrekkige motivering<br />
en onderbouwing van de stellingen van de NMa en of de<br />
onderhavige concentratie bepaalde gedragingen tot<br />
gevolg zal hebben (met name de stelling dat KPN en<br />
T-Mobile ook geneigd zullen zijn de eigen producten<br />
via Vodafone te distribueren). 74 Schrijvers scharen zich<br />
achter deze kritische kanttekeningen. Daarnaast zijn<br />
schrijvers het met Vainas eens dat het wel lijkt alsof de<br />
NMa iets te vroeg haar toekomstige ACM-pet heeft<br />
opgezet. De eis dat Vodafone de aankomende tien jaar<br />
haar producten niet via KPN en/of T-Mobile distribueert,<br />
heeft veel weg van ex ante regulering in de telecommunicatiemarkt<br />
die nog niet tot haar bevoegdheden<br />
behoort. Het past echter in het gedrag van de NMa om<br />
waar mogelijk de grenzen van haar bevoegdheden op te<br />
rekken indien zij beschikt over een drukmiddel om partijen<br />
ertoe te doen bewegen een verdergaande remedie te<br />
accepteren, dan op grond van (het onderzoek naar) de<br />
mededingingsbezwaren gegrond is. 75 Het voorkomen<br />
van een tweede fase is een dergelijk drukmiddel, maar<br />
ook in onderzoeken op grond van artikel 6 en/of 24 Mw<br />
is dit gedrag merkbaar. De schrijvers zetten ook de<br />
nodige vraagtekens bij het consumentenbelang van de<br />
remedie in de BelCompany/Vodafone-zaak. De consument<br />
kan nu nagenoeg niet meer bij een multi brand<br />
winkel terecht. BelCompany was immers nog een van de<br />
weinige ‘brick and mortar’ multi brand winkelketens in<br />
Nederland. De consument kan hiervoor dus enkel nog<br />
terecht op het (soms ondoorzichtige) aanbod op internet.<br />
De markttransparantie tussen de mobiele netwerkoperators<br />
(MNO’s) is mogelijk dus niet verslechterd,<br />
maar de transparantie voor de consument is er echter<br />
niet beter op geworden. Opmerkelijk is in dit kader dan<br />
ook dat de Belgische Raad voor de Mededinging (RvM)<br />
bij een nagenoeg vergelijkbare concentratie juist een volstrekt<br />
tegenovergestelde remedie oplegt. Op 23 december<br />
<strong>2011</strong> heeft de RvM de overname van de multi brand<br />
winkelketen The Phone House (TPH) door Belgacom<br />
(een verticaal geïntegreerde MNO) onder voorwaarden<br />
in de eerste fase goedgekeurd. 76 Zo moet Belgacom bijna<br />
de helft van de verkooppunten van TPH verkopen en de<br />
73. Het betreft derhalve een gedragsremedie. De NMa geeft bij concentratiezaken<br />
in het algemeen de voorkeur aan structurele remedies boven<br />
gedragsremedies, maar de NMa is in het onderhavige geval van oordeel<br />
dat de remedie passend is om het geconstateerde mededingingsprobleem<br />
weg te nemen. Dit komt vooral doordat sprake is van een coördinatie-effect<br />
en het mededingingsprobleem zich pas voordoet als sprake<br />
is van een bepaald gedrag van Vodafone. Een gedragsremedie kan zich<br />
specifiek op dat gedrag richten en derhalve voorkomen dat het gedrag<br />
zich kan voordoen.<br />
74. D. Vainas, ’Redactioneel’, Actualiteiten Mededingingsrecht <strong>2011</strong>/4-5,<br />
p. 83.<br />
75. Schrijvers wezen bij de bespreking van het NMa-besluit inzake Sanoma/<br />
SBS reeds op deze trend.<br />
76. Raad voor de Mededinging, beslissing nr. <strong>2011</strong>-C/C-55 van 23 december<br />
<strong>2011</strong>, zaak MEDE-C/C-11/0010 (Belgacom NV/Wireless Technologies<br />
BVBA).<br />
M&M mei 2012 | nr. 2<br />
overgebleven verkooppunten moeten juist minimaal vijf<br />
jaar als een multi brand winkel uitgebaat blijven worden.<br />
Volgens de RvM wordt hiermee voorkomen dat er in<br />
enkele gebieden een te grote gezamenlijke marktmacht<br />
ontstaat. Tegelijkertijd wordt hiermee juist gerealiseerd<br />
dat er op het Belgische grondgebied nog verschillende<br />
multi brand winkels bestaan, een doel dat de NMa blijkbaar<br />
niet of minder van belang vindt voor Nederland.<br />
Het probleem dat de NMa juist de boventoon laat voeren<br />
in haar onderzoek, het (mogelijk) uitwisselen van<br />
commercieel gevoelige informatie tussen de MNO’s via<br />
de eigen multi brand winkels, wordt opgelost door het<br />
verplicht oprichten van Chinese walls. Twee naburige<br />
mededingingsautoriteiten kunnen klaarblijkelijk bij<br />
nagenoeg vergelijkbare zaken tot een compleet andere<br />
uitkomst komen. Mogelijk is dit te verklaren door de<br />
onderzoeken die de NMa uitvoert en heeft uitgevoerd<br />
naar de (mogelijke) afstemming tussen de Nederlandse<br />
MNO’s en heeft de NMa zich daardoor vooral gericht<br />
op de (mogelijke) uitwisseling van commercieel gevoelige<br />
informatie. 77 Schrijvers zijn ook zeer benieuwd of en<br />
hoe het overleg over beide concentraties heeft plaatsgevonden<br />
binnen het European Competition Network. De<br />
uitkomst van beide zaken is in ieder geval vanuit het<br />
oogpunt van voorspelbaarheid voor de transactiepraktijk<br />
onwenselijk.<br />
77. Zie o.a. besluit NMa 26 oktober <strong>2011</strong>, zaak 2658 (Mobiele operators),<br />
HvJ EG 19 februari 2009, zaak C-8/08, T-Mobile Netherlands BV,<br />
Jur. 2009, p. I-4529 en persbericht NMa: ‘NMa bevestigt: mobiele operators<br />
maakten kartelafspraken in 2001’, .