10.09.2013 Views

Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting - Belastingrecht, rechttoe rechtaan ...

Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting - Belastingrecht, rechttoe rechtaan ...

Hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting - Belastingrecht, rechttoe rechtaan ...

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

2. <strong>Inkomstenbelasting</strong><br />

Beantwoording vragen deel 1 (t/m winst uit onderneming)<br />

1. a. Een blijvende oorzaak waaruit steeds opnieuw opbrengsten kunnen voortvloeien.<br />

b. Een huis, een dienstbetrekking, een onderneming, enzovoort.<br />

2. Loon-, dividend- en kansspelbelasting en voorlopige aanslagen IB.<br />

3. box 1: belastbaar inkomen uit werk en woning;<br />

box 2: belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />

box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />

4. box 1: progressief tarief t/m 52%;<br />

box 2: tarief van 25%;<br />

box 3: tarief van 30%.<br />

5. Niet duurzaam van elkaar gescheiden echtgenoten en geregistreerde partners en meerderjarige<br />

ongehuwde samenwonenden die aan bepaalde voorwaarden voldoen en kiezen voor de kwalificatie<br />

van fiscale partners.<br />

6. Uitbetaling van de heffingskorting aan de niet-verdienende partner en toerekening van<br />

gemeenschappelijke inkomensbestanddelen.<br />

7. a. De IB die over een kalenderjaar is verschuldigd is het gezamenlijke bedrag van de<br />

belastingheffing over alle drie boxen. Hierop worden de heffingskortingen in mindering<br />

gebracht:<br />

Belastingheffing in box 1 (w + w) € ……………,..<br />

Belastingheffing in box 2 (a.b.) € ……………,..<br />

Belastingheffing in box 3 (s + b) € ……………,.. +<br />

Subtotaal € ……………,..<br />

Heffingskortingen € ……………,.. -/-<br />

Voorheffingen zoals de LB €………….…,.. -/-<br />

Verschuldigde inkomstenbelasting € ……………,..<br />

b. Dit inkomen ontstaat bijvoorbeeld bij emigratie. De fiscus behoudt dan een claim op<br />

bijvoorbeeld lijfrente waarvan de premies zijn opgevoerd als aftrekpost op het belastbaar<br />

inkomen, of op aandelen die behoren tot een aanmerkelijk belang. Worden deze aandelen nu<br />

binnen een termijn van tien jaar na emigratie vervreemd, of wordt de lijfrente uitgekeerd, dan<br />

zal door de geëmigreerde belastingplichtige alsnog Nederlandse inkomstenbelasting moeten<br />

worden betaald.<br />

c. Het verzamelinkomen is de optelsom van:<br />

het inkomen uit werk en woning;<br />

het inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />

het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen,<br />

verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen.<br />

8. a/b. Deze worden in principe bij het kind belast, zoals inkomsten uit arbeid en winst uit<br />

onderneming.<br />

De volgende bestanddelen worden echter toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind<br />

uitoefent:<br />

het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden;<br />

de belastbare inkomsten uit eigen woning;<br />

het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang;<br />

de rendementsgrondslag voor het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />

9. Eigenaren van een eenmanszaak, maten van een maatschap, firmanten van een v.o.f. en beherende<br />

vennoten van een commanditaire vennootschap.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

10. Een min of meer duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, die deelneemt aan het economische<br />

verkeer met het doel om winst te behalen, terwijl die winst ook redelijkerwijs kan worden verwacht.<br />

11. Omzetstelsel, kasstelsel en declaratiestelsel.<br />

12. Totale winst, jaarwinst en stakingswinst.<br />

13. Verplicht privé-vermogen, verplicht ondernemingsvermogen en keuzevermogen.<br />

14. a. Opnamen uit de zakelijke kas, privé-gebruik auto van de zaak, goederen uit de zakelijke<br />

voorraad privé gebruiken, privé-gebruik zakelijk pand (woonruimte) en betalen van aanslag IB<br />

uit de zakelijke kas.<br />

b. Bij de winst optellen.<br />

15. Bosbouw- en landbouwvrijstelling en vrijstelling van kwijtscheldingswinst.<br />

16. Kosten in verband met vaartuigen voor representatieve doeleinden, de meeste geldboeten, kosten in<br />

verband met misdrijven/wapens/munitie (niet aftrekbaar) en kosten in verband met voedsel/drank/<br />

genotmiddelen, representatie, recepties, feesten, congressen, enzovoorts inclusief reis- en verblijfkosten:<br />

de eerste € 4.200 zijn niet aftrekbaar (hoofdregel), maar op verzoek is 73,5% aftrekbaar.<br />

17. Volgens de vermogensvergelijking, winst- en verliesrekening en de directe winstberekening.<br />

18. Lineaire methode, intensiteit van het gebruik en vast percentage van de boekwaarde.<br />

19. Milieu-investeringen (bedrijfsmiddelen die voorkomen op de milieulijst van het ministerie van<br />

VROM). Ook aangewezen bedrijfsmiddelen en bedrijfsmiddelen die zijn aangeschaft door startende<br />

ondernemers met recht op startersaftrek in het kader van de zelfstandigenaftrek.<br />

20. Personenauto's, grond, bedrijfsmiddelen van < € 450 exclusief BTW, goodwill, woonhuizen,<br />

vaartuigen voor representatieve doeleinden.<br />

21. Kostenegalisatiereserve, herinvesteringsreserve en oudedagsreserve.<br />

22. Stille reserves, fiscale reserves, goodwill en desinvesteringsbijtelling.<br />

23. Stakingsaftrek, doorschuifregelingen, extra lijfrentepremie-aftrek bij staking.<br />

24. Overlijden van de ondernemer, ontbinding huwelijksgemeenschap door andere oorzaken, overdracht<br />

aan medeondernemer of werknemer, inbreng IB-onderneming in NV of BV.<br />

25. Afrekenen met de fiscus respectievelijk niet afrekenen met de fiscus.<br />

26. a. Winst uit onderneming.<br />

b. Resultaat uit overige werkzaamheden.<br />

c. Loon.<br />

MC-vragen deel 1 (t/m winst uit onderneming)<br />

1a. Zie art. 2.18 Wet IB 2001. Werkelijke vermogenswinsten, behaald door een particulier, zijn in<br />

Nederland belastingvrij. Wel is er een forfaitair rendement van 4% in box 3.<br />

2c. Roerende zaken die privé worden gebruikt, leveren geen inkomsten op. Zie art. 5.3 lid 2<br />

onderdeel c Wet IB 2001.<br />

3a. Zie art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001.<br />

4e. Zie de art. 2.3, 2.7, 2.10, 2.12 en 2.13 Wet IB 2001.<br />

5b. Zie art. 2.15 lid 2 Wet IB 2001.<br />

6a/e. Onder de IB vallen ondernemers met persoonlijke ondernemingsvormen en geen rechtspersonen.<br />

7b/c. Let op het essentiële verschil tussen a. (een lot aangeschaft door een - ondernemer als -<br />

particulier) en b. Stille reserves kunnen overigens wel tot de stakingswinst behoren.<br />

8d. Let op! Het privé-gebruik van een pand dat op de balans van de onderneming staat (een bedrijfswoning)<br />

is wèl een privé-onttrekking! Zie art. 3.19 Wet IB 2001.<br />

9c. Zie art. 3.12 Wet IB 2001.<br />

10a. Zie art. 3.15 lid 1 onderdeel b jo lid 5 Wet IB 2001.<br />

11c. Zie theorieboek paragraaf 2.39.<br />

12d. De vervangingswaardemethode wordt niet geaccepteerd.<br />

13b. Zie theorieboek § 2.43 en art. 3.41 Wet IB 2001.<br />

14b/c/f. Zie art. 3.53 Wet IB 2001.<br />

15a. Dit is een term uit de Wet IB 1964, Hiervoor in de plaats is de stakingsaftrek gekomen.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

16b. Zonder af te rekenen met de fiscus, dus ‘met een gesloten beurs’.<br />

Vraagstukken en cases deel 1 (t/m winst uit onderneming)<br />

Opmerking vooraf:<br />

Belastingplichtig wil zeggen, dat men onder de reikwijdte van de belasting valt. Zo vallen alle natuurlijke<br />

personen die in Nederlander wonen in beginsel onder de Wet IB 2001. Belastingschuldig betekent, dat<br />

men ook inkomsten heeft genoten en daarover met de fiscus zal moeten afrekenen.<br />

1. a. Neen. Alleen natuurlijke personen kunnen belastingplichtig zijn voor de IB, geen<br />

rechtspersonen.<br />

b. Ja, als natuurlijk persoon wel belastingplichtig, maar niet belastingschuldig.<br />

Zakgeld valt niet onder een van de in de wet genoemde inkomensbronnen.<br />

c. Wel belastingplichtig, maar niet belastingschuldig. Zonder nadere gegevens is de loonheffing<br />

hier tevens eindheffing (art. 9.4 Wet IB 2001).<br />

d. De firma is geen natuurlijk persoon (en ook geen rechtspersoon) en kan daarom niet<br />

belastingplichtig zijn, laat staan belastingschuldig. De firmanten zelf, namelijk de drie broers,<br />

genieten winst uit onderneming en zijn zowel belastingplichtig als belastingschuldig.<br />

e. Wel belastingplichtig maar veelal niet belastingschuldig. Zie art. 3.123a Wet IB 2001. Hierdoor<br />

is Sylvia in casu niet belastingplichtig. De woning is geërft. De belastbare inkomsten uit eigen<br />

woning (eigenwoningforfait -/- o.a. hypotheekrenteaftrek) mogen als gemeenschappelijk<br />

inkomensbestanddeel worden toegerekend aan ieder van de partners, in de onderlinge<br />

verhouding die zij daarvoor elk jaar bij het doen van aangifte kiezen (art. 2.17 lid 2 jo. lid 5 Wet<br />

IB 2001). Ook de niet verdienende partner heeft recht op de algemene heffingskorting (art. 8.10<br />

Wet IB 2001).<br />

f. Neen. Een vereniging is een rechtspersoon en geen natuurlijk persoon.<br />

g. Neen. Ook geen buitenlandse belastingplichtige in de zin van art. 2.1 lid 1 onderdeel b Wet IB<br />

2001.<br />

h. Zowel belastingplichtig als in beginsel belastingschuldig, omdat hij als buitenlands<br />

belastingplichtige Nederlands inkomen geniet (inkomsten uit sparen en beleggen).<br />

i. Als natuurlijk persoon wel belastingplichtig maar bij gebrek aan inkomen niet<br />

belastingschuldig.<br />

2. a/b. Niet duurzaam gescheiden levende echtgenoten zijn van rechtswege fiscale partners van elkaar<br />

(art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Lenie en Herman hebben vóór hun huwelijk al vier jaar<br />

samengewoond. Als zij in het jaar van hun huwelijk aan de daartoe door de wet (art. 1.2 lid 1<br />

onderdeel b Wet IB 2001) gestelde eisen voldeden en bovendien elk jaar in de aangifte hebben<br />

gekozen voor de kwalificatie als partner, hadden zij toen ook al de status van fiscale partners.<br />

Dit is van belang voor de toerekening van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen (art. 2.17<br />

lid 1 en 5 Wet IB 2001), hier: de belastbare inkomsten uit eigen woning. Nu hierover geen<br />

afspraken zijn gemaakt en de woning op naam staat van Herman, nemen we aan dat de<br />

inkomsten bij Herman thuis horen. Daarnaast heeft Herman het hoogste inkomen.<br />

Loon wordt bij de belastingplichtigen zelf in aanmerking genomen.<br />

Werkelijke vermogensinkomsten, zoals rente, spelen in de Wet IB 2001 geen rol.<br />

Spaartegoeden maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3 (inkomen uit sparen<br />

en beleggen) en leveren een forfaitair rendement op van 4%. In de opgave wordt echter<br />

uitsluitend gevraagd om het belastbaar inkomen in box 1 te berekenen.<br />

Haar belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt nu € 15.000 (de enige component).<br />

Het feit dat een deel hiervan vóór of na de huwelijksdatum is verdiend, speelt hier geen rol.<br />

Belastbaar loon wordt immers altijd en geheel toegerekend aan degene die het heeft verdiend.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

(Op het bedrag van € 15.000 kan de reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) nog in mindering worden<br />

gebracht, maar hierover ontbreken gegevens).<br />

Loon Herman € 30.000<br />

Af: reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) PM<br />

Belastbaar loon € 30.000<br />

Eigenwoningforfait 0,55% van<br />

€ 250.000 (art. 3.112 Wet IB 2001) = € 1.375<br />

Af: hypotheekrente 4% van € 150.000 = € 6.000<br />

neg. € 4.625-/-<br />

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 25.375<br />

3. Vanaf 15 september 2010 gaan Kees en Anneke duurzaam gescheiden leven. Dit betekent dat zij met<br />

ingang van deze datum geen fiscale partners meer zijn (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

4. Nee, Gerrit en Margriet kunnen in het jaar 2010 niet als fiscale partners worden aangemerkt en wel<br />

om de volgende redenen:<br />

Gerrit is nog niet meerderjarig;<br />

zij voeren in het kalenderjaar 2010 niet meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke<br />

huishouding;<br />

ook vermeldt de opgave niet dat zij ‘samen en uitsluitend met de belastingplichtige’ kiezen voor<br />

de kwalificatie als partner (art. 1.2 lid 1 onderdeel b-2° Wet IB 2001).<br />

In het jaar 2011 kan de vraag bevestigend worden beantwoord op voorwaarde dat Gerrit in dat jaar<br />

meerderjarig wordt en hij samen met Margriet kiest voor het fiscale partnerschap.<br />

Raadpleeg art. 1.2 Wet IB 2001.<br />

5. Box I, omdat het hier inkomsten uit eigen woning betreft. Het vermogen dat opbrengsten genereert<br />

die al in box 1 of box 2 worden belast, telt niet mee voor de vermogensrendementsheffing van box 3<br />

(art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001). Als deze bepaling niet bestond, dan zouden in dit geval de inkomsten<br />

uit eigen woning worden belast in box 1 en het onderliggende vermogen in box 3 (naar een forfaitair<br />

rendement van 4%). Zie art. 2.14 lid 1 Wet IB 2001.<br />

6. a. Een 3%-aandelenpakket is geen aanmerkelijk belang (immers minder dan 5%; art. 4.6 onderdeel<br />

a Wet IB 2001) en valt dus in box 3 (belastbaar inkomen uit sparen en beleggen).<br />

b. Het vermogensbestanddeel verschuift nu naar box 2 en verdwijnt uit box 3 (art. 2.14 lid 2 Wet<br />

IB 2001).<br />

c. Deze bankrekening behoort tot het ondernemingsvermogen met als gevolg dat de opbrengsten<br />

hiervan belast zijn in box 1 (winst uit onderneming).<br />

d. Over het tegoed van € 50.000 moet de ondernemer nu en belastbare winst uit onderneming<br />

(ontvangen rente/box 1) opgeven en inkomen uit sparen en beleggen<br />

(vermogensrendementsheffing in box 3). Zie art. 2.14 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001.<br />

e. Deze personeelsoptie hoort thuis in box 1 (inkomen uit werk en woning/(eventueel) belastbaar<br />

loon). Pas bij uitoefening of vervreemding van de optie worden inkomsten gegenereerd (art. 10a<br />

Wet LB 1964).<br />

7. In art. 2.15 Wet IB 2001 staat welke inkomensbestanddelen van een minderjarig kind moeten<br />

worden toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent.<br />

a. Vader Karel hoeft het bedrag van € 257 aan bijgeschreven rente niet op te geven, omdat<br />

werkelijke inkomsten uit vermogen volgens de Wet IB 2001 niet meer van belang zijn.<br />

Wel het forfaitaire rendement van 4% (box 3) over een eventueel spaartegoed.<br />

Aan vader (en aan moeder), die het gezag uitoefent, worden toegerekend:<br />

het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden van Peter (box 1) € 1.240<br />

het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) van Peter € 500<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

de € 2.500 die Tanja ontving als huur zijn onbelast en de waarde van het<br />

vakantiehuisje behoort tot de rendementsgrondslag van box 3 van Karel<br />

4% van € 20.000 = € 800<br />

4% van € 5.000 = € 200<br />

Totaal € 2.740<br />

b. Peter moet zijn eigen belastbaar loon opgeven à € 1.700.<br />

c. Tanja geniet uitsluitend inkomsten uit vermogen, en die zijn niet belast bij haar, maar bij haar<br />

ouders.<br />

8. Het gemiddelde vermogen is € 10.000. Elk van de ouders krijgt hiervan de helft toegerekend, dus €<br />

5.000 (art. 2.15 lid 2 Wet IB 2001). Hierover moet in beginsel 1,2% (effectief)<br />

vermogensrendementsheffing worden betaald, is € 60 (art. 5.2 en art. 2.13 Wet IB 2001).<br />

9. Art. 3.1 Wet IB 2001 is hierbij onze leidraad. In lid 2 staan de samenstellende bestanddelen van<br />

inkomen uit werk en woning:<br />

Winst uit onderneming € 65.000<br />

Toevoeging oudedagsreserve (art. 3.68) 12% van € 65.000= € 7.800 -/-<br />

€ 57.200<br />

Af: ondernemersaftrek (art. 3.74) hier: zelfstandigenaftrek (art. 3.76) € 5.895 -/-<br />

Winst uit onderneming € 51.305<br />

MKB-winstvrijstelling (art. 3.79a) 12% van € 51.305 = € 6.157 -/-<br />

Belastbare winst uit onderneming € 45.148<br />

Belastbaar loon € 12.000<br />

Belastbaar inkomen uit eigen woning € 14.000 -/-<br />

Af: persoonsgebonden aftrek (art. 6.1):<br />

uitgaven voor onderhoudsverplichtingen € 7.000 -/-<br />

aftrekbare uitgavenvoor specifieke zorgkosten € 1.550 -/-<br />

aftrekbare giften € 700 -/-<br />

a. Inkomen uit werk en woning € 33.898<br />

b. Af: te verrekenen verliezen uit werk en woning € 5.000 -/-<br />

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 28.898<br />

Opmerking:<br />

De Wet IB 2001 werkt niet met één, maar met drie belastbare inkomens, waarvan dit de eerste is (box<br />

1). In box 2 valt het inkomen uit aanmerkelijk belang. De laatste drie posten (ontvangen huren,<br />

pachten, rente en dividend) spelen als werkelijke inkomsten uit vermogen geen rol in de Wet IB<br />

2001. Eventuele tegoeden op de peildata maken deel uit van de rendementsgrondslag in box 3<br />

(belastbaar inkomen uit sparen en beleggen), waarvoor een forfaitair rendement geldt van 4%.<br />

10. a. Ja, bij een aantal uren van 1.225 bestaat er recht op meewerkaftrek.. Bij 1.250 uren bedraagt<br />

deze aftrek 3% van € 95.000 = € 2.850 (art. 3.78 lid 2 Wet IB 2001). Majo is de partner van<br />

Gerrit). Dit betekent een aftrekpost voor ondernemer Gerrit, die overigens zelf ook moet<br />

voldoen aan het urencriterium (art. 3.78 lid 1 jo. art. 3.6 Wet IB 2001). De winst wordt geheel<br />

aan hem toegerekend (persoonlijk inkomen). Majo geniet in dit geval geen belastbaar inkomen.<br />

b. De fiscus gaat uit van een reële arbeidsbeloning. Deze beloning moet minimaal<br />

€ 5.000 bedragen om als aftrekpost op de winst te kunnen worden opgevoerd (art. 3.16 lid 4<br />

Wet IB 2001).<br />

c. Gezien de beantwoording bij b. lijkt dit een redelijk bedrag. De € 9.000 vormen nu een<br />

aftrekpost voor Gerrit en loon c.q. inkomsten uit arbeid voor Majo. Dit betekent dat een stuk<br />

inkomen waar Gerrit anders maximaal 52% belasting over had moeten betalen, nu wordt<br />

‘overgeheveld’ naar zijn partner Majo, die er 33,45% over betaalt in de eerste schijf (afgezien<br />

van de heffingskorting).<br />

d. Ja, een arbeidsovereenkomst tussen echtgenoten is toegestaan.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

e. Ze zouden samen een vennootschap onder firma (v.o.f.) kunnen oprichten, in dit geval ook wel<br />

‘man/vrouw-firma’ genoemd. Beiden zijn dan firmant en als zodanig ondernemer voor de IB.<br />

De winst zouden ze dan naar rato van het aantal uren en rekening houdend met de ingebrachte<br />

deskundigheid kunnen verdelen. Hierdoor kan een groter deel van de winst bij Majo worden<br />

belast tegen een lager tarief dan anders bij Gerrit het geval zou zijn geweest. Ook kan<br />

bijvoorbeeld worden gedacht aan een BV. Als beiden voldoen aan het urencriterium dan hebben<br />

beiden recht op een aantal ondernemersfaciliteiten, waaronder de zelfstandigenaftrek.<br />

f. Dit is inderdaad toegestaan.<br />

g. Pas na afloop van het jaar, wanneer de omvang van de fiscale winst bekend is, kan worden<br />

bepaald wat fiscaal aantrekkelijker is: de meewerkaftrek of een reële arbeidsbeloning.<br />

11. Opmerking vooraf:<br />

Volgens de Wet IB 2001 zijn er drie groepen van belastingplichtigen die winst uit onderneming<br />

kunnen genieten: 1. echte ondernemers, 2. medegerechtigden/niet-ondernemers zoals commanditaire<br />

ven-noten en 3. bepaalde schuldeisers/niet-ondernemers. Raadpleeg art. 3.2 en art. 3.3 lid 1<br />

onderdelen a en b Wet IB 2001.<br />

a. Nee, deze geniet als werknemer belastbaar loon.<br />

b. Ja, hij drijft een eenmanszaak (IB-onderneming).<br />

c. Ja, ook degene met een zelfstandig uitgeoefend beroep wordt als ondernemer aangemerkt.<br />

d. Ja, IB-onderneming.<br />

e. Nee, geniet als werknemer belastbaar loon, ook al is hij directeur. De wet zegt duidelijk:"(...)<br />

anders dan als aandeelhouder". Zie art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001.<br />

f. Nee, hij is enkel aandeelhouder en wordt daarvoor in de heffing van box 3 betrokken.<br />

g. Nee, zij is werknemer. Het uit liefhebberij kweken van bloemen en planten en het af en toe<br />

verkopen, betekent nog niet dat ze ondernemer is. Van een onderneming is pas sprake als er:<br />

een min of meer duurzame organisatie van kapitaal en arbeid is, die deelneemt aan het<br />

economische verkeer, met het doel om winst te behalen, terwijl die winst ook redelijkerwijs kan<br />

worden verwacht.<br />

h. De v.o.f. zelf is geen natuurlijk persoon (en ook geen rechtspersoon) en kan daarom niet<br />

belastingplichtig zijn voor de IB. De twee firmanten zijn allebei ondernemer. In dit geval zien<br />

we dus één IB-onderneming met twee ondernemers die winst uit onderneming genieten.<br />

i. Nee. Een BV kan als rechtspersoon niet belastingplichtig zijn voor de IB.<br />

j. Nee. Haar man is ondernemer, zij assisteert haar man. Alle winst wordt geacht door hem te zijn<br />

genoten.<br />

k. Nee. Opa Andries geniet resultaat uit overige werkzaamheden (in belangrijke mate zelf<br />

verrichten van onderhoud). Zie art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001.<br />

l. De wet stelt duidelijk (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001) dat commanditaire vennoten, die<br />

wel medegerechtigd zijn tot het vermogen van een onderneming, geenn ondernemer zijn maar<br />

wel winst uit onderneming genieten.<br />

m. Ja. Een lid van een maatschap (IB-onderneming) wordt als ondernemer aangemerkt, evenals<br />

bijvoorbeeld de eigenaar van een eenmanszaak of de firmant van een v.o.f.<br />

n. Ja. Firmant van een v.o.f. (IB-onderneming).<br />

12. Het juiste antwoord is c. Zie art. 3.3 lid 1 onderdeel b en lid 3 Wet IB 2001. Er moet dan wel aan<br />

bepaalde voorwaarden zijn voldaan. De voordelen uit een dergelijke schuldvordering kunnen dan<br />

belastbaar zijn als winst uit onderneming. De heer Telman en de heer Groef zijn winstgenieters,<br />

maar ook ondernemers. Mevrouw Versteeg geniet belastbaar resultaat uit overige<br />

werkzaamheden. Haar minderjarige dochter is een verbonden persoon in de zin van art. 3.91 lid 2<br />

onderdeel b sub 6° Wet IB 2001. Het enkel verhuren van een privé-pand kan geen onderneming<br />

vormen.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

13. Het juiste antwoord is c. Een commanditaire vennoot is wel een winstgenieter maar geen<br />

ondernemer (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Sylvia heeft uitsluitend recht op fiscale<br />

faciliteiten die betrekking hebben op investeringen (art. 3.40 Wet IB 2001). De wet spreekt daar<br />

over belastingplichtige en niet over ondernemer. De overige faciliteiten zoals willekeurige<br />

afschrijving, zijn specifiek bedoeld voor echte ondernemers, op wie de zelfstandigenaftrek van<br />

toepassing is.<br />

14. a. Jaap en Sander zijn verbonden personen (art. 3.6 lid 3 Wet IB 2001) voor de toepassing van het<br />

urencriterium (art. 3.6 lid 1 Wet IB 2001). Sander behoort immers tot het huishouden van<br />

Henriëtte, een bloedverwant in de rechte lijn van Jaap (art. 3.6 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

b. De v.o.f. bestaat uit een belastingplichtige en een verbonden persoon. De uren die Jaap binnen<br />

de v.o.f. werkt, tellen als deze hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het<br />

ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet verbonden personen<br />

wordt aangegaan in beginsel niet mee voor de toepassing van het urencriterium (art. 3.6 leden<br />

2 en 3 Wet IB 2001).<br />

c. De gebruikelijkheidstoets wordt hier niet toegepast, omdat Jaap en zijn vriend Gerrit geen<br />

verbonden personen in de zin van art. 3.6 lid 3 Wet IB 2001 zijn.<br />

15. a. Els moet, om ondernemer te kunnen zijn, rechtstreeks worden verbonden voor verbintenissen<br />

betreffende de onderneming (art. 3.4 Wet IB 2001). Zo niet, dan geniet zij mogelijk winst als<br />

medegerechtigde (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Els is niet aan te merken als<br />

medegerechtigde omdat zij geen kapitaal ter beschikking stelt. Voor bepaalde<br />

ondernemersfaciliteiten geldt het urencriterium van art. 3.6 Wet IB 2001, inclusief het<br />

grotendeelsvereiste (lid 1 sub a) en de gebruikelijkheidstoets (lid 2). Met name aan deze laatste<br />

toets zal Els niet voldoen, gezien de beschikbare gegevens. Haar werkzaamheden zijn<br />

voornamelijk ondersteunend en het is ongebruikelijk dat een dergelijk samenwerkingsverband<br />

tussen niet verbonden personen wordt aangegaan.<br />

b. Om in aanmerking te kunnen komen voor bepaalde aftrekposten.<br />

In dit geval heeft Els géén recht op:<br />

oudedagsreserve (art. 3.67);<br />

zelfstandigenaftrek (art. 3.76-1);<br />

speur- en ontwikkelingsaftrek (art. 3.77-1);<br />

meewerkaftrek (art. 3.78-1), alleen als haar man geen beloning geniet;<br />

startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.78a).<br />

16. Hendrik is nu geen ondernemer meer in de zin van art. 3.4 Wet IB 2001, maar geniet als<br />

medegerechtigde nog wel winst uit onderneming (art. 3.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Er is<br />

geen sprake van staking en daarom hoeft ook niet te worden afgerekend met de fiscus. Wel<br />

verliest hij zijn aanspraken op allerlei ondernemersfaciliteiten.<br />

17. Ja, vader en zoon verrichten weliswaar andere werkzaamheden, maar een dergelijke<br />

werkverdeling is bij derden niet ongebruikelijk. Beiden voldoen zij aan het<br />

gebruikelijkheidscriterium (art. 3.6 lid 2 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

18. a. Verplicht ondernemingsvermogen:<br />

voorraden<br />

personal computer<br />

bedrijfspand<br />

hypotheek bedrijfspand<br />

inventaris<br />

banksaldo<br />

girosaldo<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

zaakkas<br />

schuld aan leverancier PC<br />

schuld aan leveranciers voorraden<br />

Verplicht privé-vermogen:<br />

personenauto<br />

aandelen Philips<br />

schuld aan de supermarkt<br />

schuld aan de huisarts<br />

tegoed spaarbank<br />

inboedel woonhuis<br />

Keuzevermogen:<br />

woonhuis<br />

hypotheek woonhuis<br />

motorfiets<br />

b. Openingsbalans eenmanszaak<br />

Vaste activa Eigen vermogen € 35.050<br />

Bedrijfspand € 120.000<br />

PC € 4.000<br />

Inventaris € 8.000<br />

Vlottende activa Vreemd vermogen lang<br />

Voorraden € 35.000 Hypotheek bedrijfspand € 100.000<br />

Liquide middelen Vreemd vermogen kort<br />

Banksaldo € 500 Schuld leverancier PC € 3.000<br />

Girosaldo € 250 Schuld voorraden € 30.000<br />

Zaakkas € 300<br />

€ 168.050 € 168.050<br />

c. Het woonhuis en de motorfiets, gezien het gemengde gebruik (deels zakelijk en deels privé).<br />

d. In beginsel geldt: eenmaal gekozen, blijft gekozen (bestendige gedragslijn; art. 3.25 Wet IB<br />

2001). Als Wilfried besluit het woonhuis op de balans te plaatsen, kan hij dit besluit in beginsel<br />

niet na bijvoorbeeld twee jaar terugdraaien.<br />

19. Voor de zoon is art. 3.13 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 van toepassing: de<br />

kwijtscheldingswinstvrijstelling. Vader X mag € 15.000 ten laste van zijn winst brengen en wel<br />

in de periode en voor zover de vordering zakelijk gezien minder waard is geworden. Het andere<br />

deel van de kwijtgescholden vordering (eveneens € 15.000) mag X niet van de winst aftrekken,<br />

omdat hier persoonlijke motieven een rol spelen. Voor de vader betreft het hier een privéonttrekking<br />

en voor de zoon een kapitaalstorting. De zakelijke kwijtschelding van het oninbare<br />

bedrag van (eveneens)<br />

€ 15.000 is voor de zoon vrijgestelde winst voor zover dit bedrag hoger is dan de nog<br />

verrekenbare verliezen van het jaar van kwijtschelding en vroegere jaren, ofwel: € 15.000 -/- €<br />

5.000 -/- € 6.000 = € 4.000 is per saldo vrijgestelde kwijtscheldingswinst.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

20. a. De winst behaald met de verkoop van het weiland is € 70.000 -/- € 15.000 = € 55.000. Omdat<br />

deze winst niet in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan, en er bovendien geen sprake is van<br />

een bestemmingswijziging, valt het genoten voordeel onder de landbouwvrijstelling niet<br />

belast. Zie art. 3.12 Wet IB 2001.<br />

b. Het voordeel van € 100 is eveneens belastingvrij, omdat de bosbouwvrijstelling hier van<br />

toepassing is. Zie art. 3.11 Wet IB 2001.<br />

21. a. Ja. Zowel voor woon-werkverkeer als voor zakelijke ritten mag € 0,19 per km als kosten in aftrek<br />

worden gebracht (art. 3.17 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

b. In de Wet IB 2001 bestaat er weliswaar een reisaftrek voor werknemers (art. 3.87) maar deze<br />

geldt absoluut niet voor woon-werkverkeer per eigen vervoer, zoals met de auto. De reisaftrek<br />

geldt uitsluitend voor werknemers die gebruik maken van het openbaar vervoer, op voorwaarde<br />

dat zij in het bezit zijn van een OV-verklaring of een reisverklaring. In de LB zijn de aftrekbare<br />

kosten geheel vervallen, op de zeedagenaftrek na.<br />

22. Ook in verband met deze kilometers mag Peter € 0,19 per km als aftrekpost opvoeren: (52 - 22) x<br />

25 km x 2 à € 0,19 = € 285. Zie art. 3.17 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001.<br />

23. a. Art. 3.20 Wet IB 2001 kent een bijtelling privé-gebruik auto van 25% (lid 1): 25% van € 40.000<br />

= € 10.000.<br />

b. De catalogusprijs inclusief BTW en BPM in het bouwjaar van de auto (art. 3.20 lid 8 Wet IB<br />

2001).<br />

24. Volgens art. 3.20 lid 10 Wet IB 2001 wordt woon-werkverkeer geacht niet voor privé-doeleinden<br />

plaats te vinden. Omdat op jaarbasis niet meer dan 500 km privé is gereden, vindt geen bijtelling<br />

plaats. Joris moet wel beschikken over een deugdelijke rittenregistratie (lid 1).<br />

25. Het ligt hier voor de hand de methode van de vermogensvergelijking toe te passen.<br />

Eindvermogen € 75.000<br />

Debiteuren lager € 900<br />

Gecorrigeerd eindvermogen € 74.100<br />

Beginvermogen € 60.000<br />

Vermogensgroei € 14.100<br />

Af: Privé-stortingen:<br />

erfenis € 7.000<br />

prijs Staatsloterij € 500<br />

€ 7.500 -/-<br />

Bij: Privé-onttrekkingen:<br />

52 x € 200 (huishoudgeld) € 10.400<br />

52 x € 20 (goederen) € 1.040<br />

betaling IB/PVV € 1.500<br />

€ 12.940 +<br />

Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek € 19.540<br />

Opmerking<br />

1. De BTW is terecht via de bankrekening van de zaak betaald. De IB is Cor verschuldigd<br />

als privé-persoon, vandaar de bijtelling.<br />

2. Omdat een drogist (detail)handelaar is mogen de goederen tegen inkoopprijs worden<br />

bijgeteld. Deze privéonttrekking gaat immers niet ten koste van de omzet. Er kunnen<br />

gemakkelijk extra goederen worden ingekocht.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

26. Commerciële winst € 120.000<br />

Bij:<br />

privé-gebruik goederen € 2.000<br />

(gaat niet ten koste van de omzet, en er kunnen<br />

gemakkelijk extra goederen worden ingekocht)<br />

bijtelling privé-gebruik woning (art. 3.19) 1,30 %<br />

van € 230.000 = € 2.990<br />

autokostenfictie 25% van € 50.000 (art. 3.20) € 12.500<br />

€ 17.490<br />

Fiscale winst vóór ondernemersaftrek € 137.490<br />

27. Vermogensvergelijking en/of berekening aan de hand van een resultatenrekening zijn hier niet<br />

mogelijk. We zijn daarom aangewezen op de methode van de directe winstberekening/directe<br />

winstspecificatie.<br />

Concept: verkopen -/- inkopen -/- overige kosten.<br />

Verkopen à contant € 187.313,55<br />

Af: vorderingen op 1/1 (verkopen jaar ervoor) € 3.157,00<br />

€ 184.156,55<br />

Bij: op 31/12 nog te vorderen € 3.802,30<br />

Totale omzet (verkopen) € 187.958,85<br />

Inkopen (kostprijs van de verkopen)<br />

Af: toename eindvoorraad<br />

€ 140.381,96<br />

€ 28.701,46 -/- € 25.682,33 € 3.019,13<br />

Af: zelf gebruikte goederen € 1.680,00<br />

Brutowinst op goederen<br />

€ 135.682,83 -/-<br />

€ 52.276,02<br />

diverse bedrijfskosten € 9.570<br />

afschrijvingskosten € 3.600<br />

marktgelden € 7.500<br />

kleinschaligheidsinvesteringsaftrek 28% van € 5.500 € 1.540<br />

Winst uit onderneming vóór ondernemersaftrek<br />

€ 22.210,00 -/-<br />

€ 30.066,02<br />

Toelichting:<br />

Algemeen: volgens deze methode van winstberekening wordt uitsluitend gedacht in termen van<br />

opbrengsten en kosten, ofwel: verkoopopbrengsten en bedrijfskosten.<br />

De inkoopwaarde van de zelf gebruikte goederen wordt hier in mindering gebracht op de<br />

inkopen, omdat het immers geen kosten betreft. (Bijtellen van privéonttrekkingen is hier ronduit<br />

fout: dat past in een geheel andere methode van winstberekening, namelijk de<br />

vermogensvergelijking).<br />

In dit geval mag van de inkoopwaarde worden uitgegaan, omdat de omzet niet wordt geschaad.<br />

Het kopen van een nieuwe aanhangwagen is een investering en heeft hier niets met opbrengsten<br />

of kosten te maken. Afschrijvingskosten in verband met deze wagen worden geacht in het<br />

bedrag van € 3.600 te zijn verwerkt.<br />

Met de opname van huishoudgeld wordt volgens deze methode niets gedaan: geen kosten en ook<br />

geen opbrengsten. De betreffende € 13.000 zijn al verwerkt in het bedrag van de ontvangsten.<br />

28. a. Grossier Derks moet uitgaan van de feiten op 31 december of van gegevens die pas later bekend<br />

worden, maar die betrekking hebben op de feitelijke toestand op de balansdatum. Als kruidenier<br />

Zoethout in december inderdaad financieel aan de grond zat, was de vordering van Derks op<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Zoethout op 31/12 niets waard. Het feit dat de kruidenier later "in goeden doen" raakt doet<br />

hieraan niets af.<br />

b. Neen, hij moet uitgaan van de feiten op de balansdatum en niet van vermoedens of<br />

verwachtingen. Dus waarderen tegen 100% van de inkoopprijs.<br />

29. Commerciële winst € 80.000<br />

a. ingevolge art. 3.15 lid 1 onderdeel b en lid 5 Wet IB 2001)<br />

is aftrekbaar 73,5% van € 3.500 is € 2.572,50<br />

b. kosten van relatiegeschenken zijn ook voor<br />

73,5% aftrekbaar € 826,88<br />

c. zie letter b. € 441,00<br />

d. aftrekbaar 73,5% van € 2.250 is € 1.653,75<br />

e. volledig aftrekbaar € 870,00<br />

f. opbrengst € 500 + € 30 = € 530;<br />

boekwaarde € 1.000 verlies van € 470,00<br />

€ 6.834,13 -/-<br />

Fiscale winst vóór ondernemersaftrek € 73.165,87<br />

30. a. Ook in verliesjaren moet worden afgeschreven. De bedrijfsmiddelen zijn immers verder in<br />

waarde gedaald, en de afschrijving wordt jaarlijks gesteld op het gedeelte van de nog niet<br />

afgeschreven aanschaffingskosten, dat aan het betreffende kalenderjaar kan worden toegekend.<br />

Dit ter goedmaking van de genoemde waardedaling.<br />

b. Het verlies uit onderneming bedraagt € 30.000 + € 10.000 = € 40.000.<br />

c. Verliezen uit onderneming kunnen in beginsel in box 1 worden verrekend (gecompenseerd) met<br />

in de drie voorafgaande jaren en de negen volgende jaren te maken winsten (art. 3.150 lid 1 Wet<br />

IB 2001).<br />

31. a. Allereerst de bedrijfsmiddelen waarvoor volgens de wet geen investeringsaftrek kan worden<br />

verkregen (art. 3.45 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Uitgezonderd zijn:<br />

drie bureaustoelen, omdat het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 450 per stuk;<br />

de personenauto;<br />

de bouwgrond;<br />

het woonhuis;<br />

de printer, omdat het investeringsbedrag lager is dan € 450 (art. 3.45 lid 1 onderdeel a Wet<br />

IB 2001).<br />

Investeringsaftrek kan worden verkregen voor:<br />

de PC voor zover de verplichtingen of kosten<br />

op de belastingplichtige drukken: € 3.000 -/- € 500 = € 2.500<br />

de archiefkast € 750<br />

de snijmachine: in beginsel € 3.500<br />

Totaal € 6.750<br />

Volgens de tabel voor de investeringsaftrek is 28% van toepassing. Echter, voor de snijmachine<br />

geldt het betalingscriterium, omdat dit bedrijfsmiddel op het einde van het jaar nog niet in gebruik is<br />

genomen. De investeringsaftrek ter zake zou 28% van € 3.500 is € 980 zijn. Er kan evenwel niet<br />

meer investeringsaftrek worden toegekend dan in het jaar van aanschaf is betaald € 300. Zie art.<br />

3.44 lid 1 Wet IB 2001. De totale investeringsaftrek bedraagt dus 28% van (€ 2.500 + € 750) = € 910<br />

+ € 300 voor de snijmachine = € 1.210.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

b. Omdat het bedrijfsmiddel is vervreemd binnen vijf jaar na de aanvang van het kalenderjaar waarin<br />

de investering heeft plaatsgevonden (art. 3.47 lid 2 Wet IB 2001), moet er een<br />

desinvesteringsbijtelling plaatsvinden: 16% van € 17.500 = € 2.800.<br />

32. a. Er mag pas worden afgeschreven vanaf het moment van ingebruikneming. Wij schrijven hier af<br />

volgens de lineaire methode (A - R): n.<br />

Dit levert op: (€ 100.000 -/- € 12.000) : 8 = € 11.000 x 4/12 = € 3.667.<br />

b. Volgens de tabel in art. 3.41 lid 2 Wet IB 2001 is het bedrag van de<br />

kleinschaligheidsinvesteringsaftrek € 15.120..<br />

c. Neen, de basis voor afschrijving blijft het verschil tussen aanschafwaarde en restwaarde.<br />

33. a. Bestelauto eerste jaar: (€ 50.000 -/- € 5.000) : 5* = € 9.000 x 8/12 = € 6.000. Tweede jaar:<br />

(€ 50.000 -/- € 5.000) : 5 = € 9.000 + versnelde afschrijving € 45.000 -/- (€ 6.000 + € 9.000) =<br />

€ 30.000 + € 5.000 = € 35.000. De sloopwaarde is immers nihil, zodat de restwaarde van<br />

€ 5.000 niet meer van toepassing is.<br />

Personenauto eerste jaar: (€ 36.000 -/- € 4.000) : 5*) = € 6.400 x 8/12 = € 4.266,67. Tweede<br />

jaar: (€ 36.000 -/- € 4.000) : 5*) = € 6.400.<br />

b. Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan alleen worden verkregen voor de bestelauto en niet<br />

voor de personenauto (uitgezonderd bedrijfsmiddel). Zie art. 3.45 lid 1 onderdeel e Wet IB<br />

2001. Als er geen andere investeringen hebben plaatsgevonden, bedraagt de aftrek 28% van<br />

€ 50.000 is € 14.000.<br />

c. Desinvesteringsbijtelling, omdat de bestelauto binnen vijf jaar is vervreemd (art. 3.47 Wet IB<br />

2001).<br />

34. Vader en zoons kunnen alle drie als ondernemer worden aangemerkt. Zij worden fiscaal geacht<br />

ieder hun eigen onderneming te hebben, met als gevolg dat ze de investering in drieën mogen<br />

splitsen. Zowel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek als de energieinvesteringsaftrek<br />

geldt de zogenoemde samentelregeling. Er wordt voortaan gekeken naar de totale<br />

jaarinvestering per samenwerkingsverband (art. 3.41 lid 3 Wet IB 2001). Het maximum van de<br />

tabel bedraagt € 300.000 met als gevolg dat er geen recht bestaat op<br />

kleinschaligheidsinvesteringsaftrek.<br />

De samentelregeling geldt ook voor de energieinvesteringsaftrek. De kostprijs van € 272.268<br />

ligt onder het maximum dat wordt genoemd in 3.42 lid 4 onderdeel b Wet IB 2001, namelijk<br />

€ 115.000.000 : 3 = € 38.333.333 per ondernemer, met als gevolg dat toch een energieinvesteringsaftrek<br />

kan worden geclaimd van 44% van € 272.268 = € 119.798.<br />

35. a. Er mag slechts worden afgeschreven over het bedrag dat op de belastingplichtige drukt, dus<br />

exclusief de subsidie (art. 3.43 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Er is namelijk (foutief) als volgt afgeschreven: (€ 950.000 -/- € 80.000) : 5 = € 174.000.<br />

b. In de wet staat dat in dit geval willekeurig kan worden afgeschreven. Het gaat nu om de<br />

aanschafwaarde minus subsidie minus restwaarde: € 950.000 -/- € 225.000 -/- € 80.000 =<br />

€ 645.000. Dit bedrag mag in één keer ten laste van de winst worden gebracht (art. 3.31 Wet IB<br />

2001).<br />

c. Nihil. De tabel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek gaat namelijk niet verder dan een<br />

totaal investeringsbedrag van € 300.000 op jaarbasis.<br />

36. a. Ja, ook al heeft hij geen regelmatige boekhouding met geregelde jaarlijkse afsluitingen.<br />

b. De boekwinst van € 2.500 mag nu worden gereserveerd. Zie art. 3.53 lid 1 onderdeel b Wet IB<br />

2001.<br />

c. De afschrijving bedraagt (€ 30.000 -/- € 3.000 -/- € 2.500) : 5 = € 4.900 x 2,5/12 = € 1.020,83.<br />

(Er mag pas worden afgeschreven vanaf het moment van ingebruikneming).<br />

De boekwaarde op 31 december van het jaar van aanschaf bedraagt € 27.500 -/- € 1.020,83 =<br />

€ 26.479,17.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

d. 28% van € 30.000 = € 8.400. Zie art. 3.41 Wet IB 2001.<br />

e. Nihil. Weliswaar ligt twee jaar binnen de desinvesteringstermijn van vijf jaar, maar er is in dit<br />

geval geen sprake van vervreemding.<br />

37. a. Een (kosten)egalisatiereserve (art. 3.53 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

b. Hij zal elk jaar, ook in verliesjaren, eenzelfde bedrag aan de reserve moeten toevoegen<br />

(doteren).<br />

c. (€ 15.000 : 5) x 4 = € 12.000.<br />

d. De herinvesteringsreserve (art. 3.54 Wet IB 2001) en de oudedagsreserve (art. 3.67 e.v. Wet IB<br />

2001).<br />

38. a. Ja, voor een bedrag van € 12.500 als Ernie althans aan de wettelijke eis voldoet: vervanging<br />

door een gelijksoortige machine (klopt). Deze eis geldt uitsluitend als de machine in meer dan<br />

tien jaar pleegt te worden afgeschreven (art. 3.54 lid 3 Wet IB 2001).<br />

b. Uiterlijk (tot) in het derde kalenderjaar volgende op het jaar waarin de reserve is ontstaan (art.<br />

3.54 lid 5 Wet IB 2001).<br />

c. In dat geval had de herinvesteringsreserve moeten worden opgeheven. Het bedrag van de<br />

gereserveerde boekwinst had Ernie dan bij de periodewinst moeten optellen.<br />

d. Aanschafprijs -/- restwaarde -/- bedrag van de herinvesteringsreserve = € 70.000 -/- € 8.000 -/-<br />

€ 12.500 = € 49.500.<br />

e. Dit is geen vervanging in de zin van de wet (immers geen bedrijfsmiddel met eenzelfde economische<br />

functie). De ondernemer had dan de herinvesteringsreserve ad € 42.500 -/- € 30.000 =<br />

€ 12.500 moet opheffen en toevoegen aan de winst. De eis van eenzelfde economische functie<br />

geldt echter uitsluitend ten aanzien van bedrijfsmiddelen waarop niet wordt afgeschreven of<br />

waarop in meer dan 10 jaar wordt afgeschreven (art. 3.54 lid 3 Wet IB 2001).<br />

f. Opheffen van de herinvesteringsreserve en het bedrag afboeken van de aanschaffingsprijs:<br />

€ 40.000 -/- € 12.500 = € 27.500.<br />

Let op! De boekwaarde van het nieuwe bedrijfsmiddel mag echter niet uitkomen beneden de<br />

boekwaarde van het oude bedrijfsmiddel (art. 3.54 lid 2 Wet IB 2001). Met andere woorden:<br />

€ 30.000 is de bodem. Dit betekent, dat op de aanschaffingsprijs van € 40.000 niet meer dan<br />

€ 10.000 (van de herinvesteringsreserve) mag worden afgeboekt. Het restant van de<br />

gereserveerde boekwinst, namelijk € 2.500 zal nu moeten worden opgeteld bij de periodewinst.<br />

39. a. Neen, de kosten moeten gelijkmatig over de jaren worden gespreid (geëgaliseerd).<br />

Er mag slechts € 100.000 : 5 = € 20.000 per jaar worden gereserveerd.<br />

b. Een kostenegalisatiereserve (art. 3.53 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

40. Toevoegingen aan de reserve 2 x € 5.000 = € 10.000<br />

(over de jaren 2000 en later niet)<br />

Af: in 2000: forfaitaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />

In 2001: schade = € 1.500 -/-<br />

In 2002: forfaitaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />

In 2003: forfaitaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />

In 2004: forfairtaire aftrek 10% van € 10.000 = € 1.000 -/-<br />

In 2005: idem € 1.000 -/-<br />

In 2006: idem € 1.000 -/-<br />

In 2007: idem € 1.000 -/-<br />

In 2008: idem € 1.000 -/-<br />

In 2009: 0,5 x € 1.000 = € 500 -/-<br />

Stand reserve op 30-06-2010 nihil<br />

41. a. Periodewinst € 75.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Stakingswinst € 500.000 -/- € 140.000 = € 360.000<br />

Stakingsaftrek (art. 3.79) € 3.630<br />

Totale winst uit onderneming<br />

€ 356.370 +<br />

€ 431.370<br />

b. Overlijdenswinst (art. 3.58 Wet IB 2001).<br />

c. De nieuwe ondernemer mag dan de bedrijfsmiddelen tegen de waarde in het economische<br />

verkeer op de balans vermelden, waardoor er meer valt af te schrijven.<br />

d.1. Staken met geruis (ruisende overdracht).<br />

2. Stille reserves, fiscale reserves, goodwill en in bepaalde gevallen desinvesteringsbijtelling.<br />

e. Over de stakingswinst moet tegen het progressieve tarief van box 1 (art. 2.10 Wet IB 2001) worden<br />

afgerekend.<br />

f. De overleden Herman Everts, die immers wordt geacht stakingswinst (overlijdenswinst) te<br />

hebben gemaakt op het moment voordat hij overleed, en hij de onderneming fictief overdroeg<br />

aan echtgenote (en kinderen).<br />

g. De onderneming voortzetten en de inspecteur schriftelijk verzoeken niet te hoeven afrekenen<br />

(art. 3.62 Wet IB 2001).<br />

Ook kan de weduwe gebruik maken van een extra aftrek in de vorm van een lijfrentepremie<br />

(art. 3.129 Wet IB 2001). Deze stakingsfaciliteit is in de plaats gekomen van de vroegere<br />

stamrechtvrijstelling. Daarnaast kan via art. 3.128 Wet IB 2001 een eventuele oudedagsreserve<br />

(FOR) worden omgezet in een lijfrente.<br />

h. Voordeel: zij hoeft nu niet af te rekenen maar kan de belastingschuld voor zich uitschuiven.<br />

Nadeel: zij zal dan de balans met de oude boekwaarden moeten overnemen, waardoor er minder<br />

afschrijvingsmogelijkheden zijn, dan wanneer ze wél met de fiscus zou afrekenen.<br />

42. a. De stakingswinst bestaat hier uit drie onderdelen:<br />

stille reserves op gebouwen<br />

€ 350.000 -/- € 200.000 = € 150.000<br />

en op inventaris € 80.000 -/- € 60.000 = € 20.000<br />

fiscale reserves de egalisatiereserve € 20.000<br />

goodwill € 75.000<br />

Totale stakingswinst € 265.000<br />

Af: stakingsaftrek (art. 3.79) € 3.630 -/-<br />

Belastbare stakingswinst € 261.370<br />

Een alternatieve berekeningsmethode is de volgende.<br />

Als Kees Kwast met de fiscus afrekent over de stakingswinst, mag Gert Roller de onderneming<br />

voortzetten met een balans waarop de waarden in het economische verkeer staan vermeld:<br />

Balans per 31/12 (economische waarden)<br />

Gebouwen € 350.000 Eigen vermogen € 400.000<br />

Inventaris € 80.000 Hypothecaire lening € 150.000<br />

Voorraden € 30.000 Crediteuren € 25.000<br />

Debiteuren € 25.000<br />

Liq. middelen € 15.000<br />

Goodwill € 75.000<br />

€ 575.000 € 575.000<br />

De stakingswinst kan nu als volgt worden berekend.<br />

Overdrachtsprijs € 400.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Af: boekwaarde eigen vermogen € 135.000<br />

egalisatiereserve € 20.000<br />

Bij: vrijval egalisatiereserve<br />

€ 155.000 -/-<br />

€ 245.000<br />

€ 20.000 +<br />

Stakingswinst € 265.000<br />

Af: stakingsaftrek € 3.630 -/-<br />

Belastbare stakingswinst € 261.370<br />

N.B. Op de balans per 31/12 met de waarden in het economische verkeer komt de egalisatiereserve<br />

niet voor. Het betreft hier gerealiseerde winst bij staking, waarover Kees Kwast<br />

met de fiscus zal moeten afrekenen. (Stille reserves en goodwill behoren tot de<br />

gerealiseerde winst met staking).<br />

b. Gert mag de gekochte goodwill op zijn beginbalans vermelden en deze in tien jaar afschrijven<br />

(art. 3.30 lid 2 Wet IB 2001). Hierdoor wordt zijn belastbare winst lager, met als gevolg dat hij<br />

minder belasting hoeft te betalen.<br />

43. a. De stakingswinst bedraagt € 600.000 -/- € 140.000 = € 460.000. Per maat is dit € 460.000 : 2 =<br />

€ 230.000. Zowel mr. Ernst als mr. Ebbo hebben recht op een stakingsaftrek van € 3.630 <br />

belastbare stakingswinst is € 230.000 -/- € 3.630 = € 226.370 (art. 3.79 Wet IB 2001).<br />

b. Een advocaat in loondienst geniet inkomsten uit arbeid (belastbaar loon); een maat geniet als<br />

ondernemer winst uit onderneming (art. 3.8 Wet IB 2001).<br />

c. Deze € 460.000 extra is een vergoeding voor stille reserves en voor goodwill.<br />

d. Neen, dit kan uitsluitend in bepaalde gevallen, zoals overdracht van de onderneming aan medeondernemers,<br />

stakingswinst door overlijden van de ondernemer of ontbinding van de huwelijksgemeenschap<br />

anderszins, en bij inbreng van een IB-onderneming in een NV of BV.<br />

e. Door gebruik te maken van de extra aftrekmogelijkheid in verband met lijfrentepremie. Zie art.<br />

3.129 Wet IB 2001.<br />

Mr. Ernst heeft gezien zijn leeftijd recht op een stamrechtvrijstelling (omzetting stakingswinst<br />

in stamrecht) van maximaal € 216.533 bij een direct ingaande lijfrente (art. 3.129 lid 2<br />

onderdeel b Wet IB 2001 of maximaal € 108.272 (art. 3.129 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) bij<br />

een uitgestelde lijfrente. Als hij van deze laatste mogelijkheid gebruik maakt, bedraagt de nu<br />

belastbare stakingswinst: € 226.370 -/- € 108.272 = € 118.098.<br />

Mr. Ebbo (61) heeft recht op een maximale stamrechtvrijstelling van € 433.053 (art. 3.129 lid 2<br />

onderdeel a Wet IB 2001).<br />

44. a. Eindvermogen (eigen vermogen) volgens balans € 265.000<br />

Correcties: c. afschrijving op<br />

woon-winkelpand verplicht<br />

(zelfs in verliesjaren) € 15.000 -/-<br />

e. wel meetellen; is een bezitting € 1.500 +<br />

f. idem € 5.000 +<br />

Gecorrigeerd eindvermogen € 256.500<br />

Beginvermogen (letter i) € 210.100 -/-<br />

Vermogensgroei € 46.400<br />

+ Privé-onttrekkingen (letter a):<br />

goederen tegen inkoopprijs<br />

(niet ten koste van de omzet) € 3.000<br />

huishoudgeld 52 x € 200 = € 10.400<br />

aanslag IB, etc. (privé) € 5.500<br />

kosten excursie kinderen € 200<br />

€ 19.100<br />

-/- Privé-stortingen (letter b):<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

loterijprijs € 2.000<br />

erfenis € 1.200<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />

€ 3.200 -/-<br />

€ 62.300<br />

Bijtelling (letter d) wegens privé-gebruik ondernemingswoning:<br />

1,30% van € 120.000 (art. 3.19) € 1.560 +<br />

Bedrijfsauto (letter g): autokostenfictie 25% van € 50.000 x 6/12 = € 6.250 +<br />

(auto is sinds een half jaar in gebruik). Zie art. 3.20.<br />

Energiekosten (letter h): 1/4 x € 6.000 = € 1.500 is ten onrechte als<br />

bedrijfskosten geboekt, waardoor de liquide middelen zijn afgenomen<br />

eigen vermogen <br />

Correctie: € 1.500 +<br />

Kosten woonruimte (letter h): geen correctie ---<br />

Het woon-winkelpand staat als bezitting op de balans, met als gevolg dat<br />

alle daarop betrekking hebbende kosten ten laste van het ondernemings-<br />

resultaat mogen worden gebracht. De correctie in verband met privé-gebruik<br />

heeft al plaatsgevonden middels de bijtelling wegens privé-gebruik voor de<br />

ondernemingswoning (letter d) ---<br />

Fiscale winst voor ondernemersaftrek € 71.610<br />

b. Voor een personenauto kan geen investeringsaftrek worden geclaimd,<br />

(art. 3.45 lid 1 onderdeel e Wet IB 2001), maar voor een bedrijfsauto wel: 28% van € 35.000 =<br />

€ 9.800.<br />

45. Algemeen: een gebroken boekjaar is alleen toegestaan, als aan de volgende eis wordt voldaan:<br />

een onderneming waarvan de aard een gebroken boekjaar rechtvaardigt (seizoenbedrijven).<br />

Zie art. 3.66 Wet IB 2001.<br />

a. Toegestaan.<br />

b. Toegestaan. Gerrit voldoet aan de eis.<br />

c. Niet toegestaan. Voldoet niet aan de eis van een seizoenbedrijf.<br />

d. Toegestaan. Karel heeft een seizoenbedrijf. De winst in het boekjaar wordt toegerekend<br />

aan het kalenderjaar waarin het boekjaar is geëindigd. De resultaten worden geacht te zijn<br />

geboekt in respectievelijk de kalenderjaren 2008, 2009 en 2010.<br />

46. Allereerst moet de boekwaarde van het eigen vermogen worden verminderd met het bedrag van de<br />

herinvesteringsreserve: € 60.000 -/- € 20.000 = € 40.000. Raadpleeg art. 3.71 Wet IB 2001.<br />

Vervolgens moet de vermogenstoets worden toegepast, d.w.z. dat het bedrag moet worden bepaald<br />

waarmee de oudedagsreserve het gecorrigeerde ondernemingsvermogen bij het einde van het<br />

boekjaar overtreft: € 45.000 -/- € 40.000 = € 5.000. Met dit laatste bedrag zal de oudedagsreserve nu<br />

moeten afnemen. Zie art. 3.70 lid 1 onderdeel b sub 2° Wet IB 2001.<br />

De conclusie is nu dat stelling a. onjuist is, terwijl stelling b. inderdaad klopt.<br />

47. a. Toevoegingen aan de FOR moeten worden berekend over het winstbedrag van € 100.000, dus<br />

voordat rekening is gehouden met de meewerkaftrek.<br />

Dotatie:<br />

12% van € 100.000 = € 12.000<br />

maar niet meer dan het wettelijk maximum (art. 3.68 lid 1 Wet IB 2001) € 11.590<br />

Bovendien het laagste van de twee. Lid 2 van art. 3.68 Wet IB 2001 levert een verschil op van<br />

€ 85.000 -/- € 60.000 = € 25.000. Overigens zit Gert al op de maximale dotatie.<br />

b. Toevoegingen aan de FOR zijn facultatief. De ondernemer mag elk jaar opnieuw kiezen of hij<br />

wel of niet wenst te doteren aan de oudedagsreserve.<br />

c. Bij de aangifte geen verzoek indienen.


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

d. Een belaste afneming van de FOR is een bijtelpost bij de winst (art. 3.70 lid 2 Wet IB 2001). De<br />

wet kent echter ook onbelaste afnemingen.<br />

48. In geval van verlies mag er geen bedrag aan de FOR worden toegevoegd. (Tot voor enkele jaren<br />

bestond er een minimumtoevoeging). Het gevolg hiervan is dat de FOR op 31/12 onveranderd<br />

€ 20.000 bedraagt. Bram mag zijn FOR instandhouden.<br />

49. Stand FOR op 1/1 € 70.000<br />

Toevoeging aan de FOR:<br />

12% van € 80.000 = € 9.600<br />

Echter: het laagste van de twee leidt tot € 8.500<br />

Stand van de FOR op 31/12 € 78.500<br />

Opmerking: de toevoeging blijft beneden het maximum van € 11.811 per jaar. Echter het bedrag van<br />

het ondernemingsvermogen bij het einde van het kalenderjaar overtreft de FOR op 1/1 slechts met<br />

€ 78.500 -/- € 70.000 = € 8.500 (art. 3.68 lid 2 Wet IB 2001).<br />

50. a. Ondernemers die aan het urencriterium voldoen en op 1 januari nog geen 65 jaar zijn (artt. 3.67<br />

en 3.6 Wet IB 2001)<br />

b. Over (een deel van) de winst, zoals door de wetgever is bepaald, wordt belastingheffing naar<br />

voren geschoven.<br />

c. Neen, de wet werkt met een vastgesteld percentage van 12% (forfait) en een maximum<br />

toevoeging per jaar.<br />

d. Toevoegingen aan de FOR mogen in mindering worden gebracht bij het berekenen van de winst<br />

uit onderneming (art. 3.67 Wet IB 2001).<br />

e. Tot het bedrag waarmee de oudedagsreserve het ondernemingsvermogen overtreft bij 1. het<br />

bereiken door de ondernemer van de leeftijd van 65 jaar, 2. de ondernemer niet meer voldoet<br />

aan het urencriterium en 3. bij gehele of gedeeltelijke staking van de onderneming (art. 3.70 lid<br />

1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

f. De wet kent zowel belaste als onbelaste afnemingen van de FOR.<br />

51. a. Ja, maar wel voor de laatste keer. Om te mogen doteren aan de FOR mag de ondernemer bij de<br />

aanvang van het kalenderjaar nog geen 65 jaar zijn (art. 3.67 Wet IB 2001).<br />

b. Stand FOR op 1 januari € 75.000<br />

Toevoeging aan de FOR:<br />

12% van € 55.000 = € 6.600<br />

Echter: het laagste van de twee (art. 3.68 lid 2 Wet IB 2001) € 5.000 *)<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />

€ 80.000<br />

*) De FOR mag in dit geval niet méér toenemen dan met € 80.000 (ondernemingsvermogen<br />

op 31/12) -/- € 75.000 (FOR op 1/1) = € 5.000.<br />

52. a. De zelfstandigenaftrek bedraagt bij een winst van € 55.000 € 5.895 (art. 3.76 lid 1 Wet IB<br />

2001).<br />

b. De zelfstandigenaftrek komt in mindering op de winst (art. 3.2 jo. art. 3.74 Wet IB 2001).<br />

c. Freek heeft dan naast de zelfstandigenaftrek van € 5.895 ook nog recht op een startersaftrek van<br />

€ 2.110. Deze extra aftrek geldt in beginsel voor de eerste drie jaren van het ondernemerschap<br />

(art. 3.76 lid 3 Wet IB 2001).<br />

53. a. Bij de minister van Economische Zaken en wel uiterlijk drie kalendermaanden voor aanvang<br />

van het kalenderjaar waarin het S&O-werk door de ondernemer zal worden verricht.<br />

b. De aftrek speur- en ontwikkelingswerk (art. 3.77 Wet IB 2001).


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

c. Basisbedrag zelfstandigenaftrek (art. 3.76 lid 2 Wet IB 2001) € 9.427<br />

Startersaftrek (art. 3.76 lid 3 Wet IB 2001) € 2.110<br />

Aftrek S&O-werk (art. 3.77 lid 1 Wet IB 2001) € 11.806<br />

Startersaftrek S&O-werk (art. 3.77 lid 2 Wet IB 2001) € 5.904<br />

Totaal € 29.247<br />

Beantwoording vragen deel 2 (belastbaar loon t/m middeling)<br />

1. Loon verminderd met de reisaftrek (art. 3.80 Wet IB 2001).<br />

2. De reisaftrek geldt voor het ten minste eenmaal per week plegen te reizen door werknemers van de<br />

per openbaar vervoer afgelegde reisafstand woon/werk.<br />

3. a. De behandeling door de wetgever van winst uit onderneming.<br />

b. Productief maken of vervreemden van een octrooirecht of auteursrecht door de rechthebbende<br />

zelf; het geven van lezingen; verrichten van freelance-werkzaamheden; geven van incidentele<br />

adviezen; vervullen van een politieke functie; terbeschikkingstelling van<br />

vermogensbestanddelen aan een met de belastingplichtige verbonden persoon van een<br />

onderneming, een werkzaamheid of een vennootschap waarin een a.b. wordt gehouden (art.<br />

3.90 t/m 3.99 Wet IB 2001).<br />

c. Voor de opting-in-regeling in de LB, met als gevolg dat loonheffing wordt ingehouden (art. 4<br />

onderdeel f Wet LB 1964)<br />

4. a. Nee, een WW-uitkering is onder het loonbegrip gebracht in de IB: belastbaar loon.<br />

b. Kinderbijslag is belastingvrij (art. 3.104 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

c. Een pensioenuitkering valt door wetsbepaling onder ‘hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking<br />

wordt genoten’ in de IB: belastbaar loon.<br />

5. a. De eigen woning die als hoofdverblijf ter beschikking staat, waaronder ook een woonboot en<br />

een woonwagen die duurzaam aan een plaats zijn gebonden (art. 3.111 Wet IB 2001).<br />

b. Het eigenwoningforfait wordt berekend aan de hand van de WOZ-waarde (art. 3.112 lid 2 Wet<br />

IB 2001).<br />

c. Tot een periode van 30 jaar (art. 3.120 lid 2 Wet IB 2001).<br />

d. Als het de financiering betreft van de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van de eigen<br />

woning (art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001).<br />

6. a. In box 3 (inkomen uit sparen en beleggen).<br />

b. Voordelen uit de kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Voorzover deze niet zijn vrijgesteld<br />

worden ze belast in box 1 (art. 3.118 Wet IB 2001).<br />

7. renten en kosten van hypothecaire geldleningen ter financiering van de aankoop, de verbetering<br />

of het onderhoud van de eigen woning.<br />

periodieke betalingen inzake de rechten van erfpacht, opstal of beklemming;<br />

renten van schulden die zijn aangegaan ter afkoop van de hiervoor genoemde rechten (art. 3.120<br />

lid 1 Wet IB 2001).<br />

8. a. Een aanspraak (recht) op het tegoed van een lijfrentespaarrekening of op de waarde van een<br />

lijfrentebeleggingsrecht, enzovoort (art. 1.7 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001). Zie ook vraag 8b.<br />

b. Een aanspraak (recht) op grond van een overeenkomst van levensverzekering:<br />

op vaste en gelijkmatige periodieke uitkeringen,<br />

die eindigen uiterlijk bij overlijden,<br />

welke aanspraak niet kan worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven of tot voorwerp van<br />

zekerheid kan dienen (art. 1.7 lid 1 Wet IB 2001).<br />

9. a. de jaarruimte;<br />

de reserveringsruimte ofwel inhaalruimte (art. 3.127 Wet IB 2001).<br />

b. Het bestaan van een pensioentekort (art. 3.127 lid 2 en art. 3.127 lid 3 Wet IB 2001).<br />

10 a/b. Het gaat hier om teruggaven van uitgaven voor inkomensvoorzieningen bijtelling bij het<br />

inkomen uit werk en woning, namelijk als de aanspraak (het recht) op de<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

inkomensvoorzieningen niet langer voldoet aan de wettelijke vereisten. Dit gebeurt bijvoorbeeld<br />

als de aanspraak wordt afgekocht of vervreemd (art. 3.132 t/m 3.138 Wet IB 2001).<br />

11. Dit is precies het omgekeerde van de persoonsgebonden aftrek geen aftrekpost tijdens de<br />

berekening van het inkomen uit werk en woning, maar juist een bijtelpost (art. 3.139 Wet IB 2001).<br />

12. In beginsel naar de waarde in het economische verkeer, en anders op ten hoogste het bedrag van de<br />

besparing (art. 3.144 Wet IB 2001).<br />

13. Deze inkomsten worden geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop zij zijn:<br />

a. ontvangen;<br />

b. verrekend;<br />

c. ter beschikking gesteld;<br />

d. rentedragend geworden, of<br />

e. vorderbaar en inbaar geworden (art. 3.146 Wet IB 2001).<br />

14. oudere verliezen gaan vóór jongere verliezen;<br />

horizontale verliescompensatie gaat vóór verticale verliescompensatie;<br />

voor gewone verliezen geldt: drie jaar terug (carry-back) en maximaal negen jaar vooruit (carryforward<br />

of carry-over) (art. 3.148 t/m 3.153 Wet IB 2001).<br />

15. a. Uitsluitend voor inkomen uit werk en woning (box 1). Zie art. 3.154 lid 3 Wet IB 2001.<br />

b. Door het inkomen over drie jaar te middelen kan het progressieve tarief van box 1 (tot<br />

maximaal 52%) enigszins worden gematigd.<br />

16. Door hieromtrent een beschikking (VAR-verklaring) aan te vragen bij de inspecteur. Deze beslist hierbij<br />

of sprake is van winst uit onderneming, loon of resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.156 lid 1 Wet<br />

IB 2001).<br />

MC-vragen deel 2 (belastbaar loon t/m middeling)<br />

1a/b. Deze voordelen worden in de LB zelf al belast. Zie art. 13bis Wet LB 1964, art. 59 Uitv. reg. LB<br />

2001, en verder art. 3.81 Wet IB 2001.<br />

2b. Stelling I; zie art. 3.87 lid 1 Wet IB 2001 dat enkel over de per openbaar vervoer afgelegde<br />

reisafstand spreekt. Stelling 2; zie art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001<br />

3d. Nee, uitsluitend als de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon in deze<br />

vennootschap een aanmerkelijk belang heeft (art. 3.92 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

4b. Zie art. 3.91 lid 2 onderdeel b Wet IB 2001.<br />

5a. Zie art. 3.95 Wet IB 2001.<br />

6d. De eerste drie zijn uitdrukkelijk vrijgesteld van belasting (art. 3.100 en art. 3.104 Wet IB 2001 en<br />

art. 17 Uitv. reg. IB 2001).<br />

7c. De rente van ‘bijleenhypotheken’ om de bestaande hypotheekrente te kunnen betalen, is niet<br />

aftrekbaar (art. 3.120 lid 4 onderdeel a Wet IB 2001). Zie ook art. 3.123 Wet IB 2001 en art.<br />

3.119a Wet IB 2001.<br />

8a/b. Zie art. 3.120 Wet IB 2001.<br />

9a/b/e. Zie art. 3.127 Wet IB 2001. Overigens is inhaalruimte in de praktijk een synoniem voor de<br />

reserveringsruimte, welke laatste term de wetgever wel kent.<br />

10b. Zie de definitie van lijfrente in art. 1.7 lid 1 Wet IB 2001.<br />

11a. Zie art. 3.147 Wet IB 2001.<br />

12a. Zie art. 3.150 lid 1 Wet IB 2001.<br />

13b. Zie art. 3.20 lid 1 Wet IB 2001.<br />

Vraagstukken en cases deel 2 (belastbaar loon t/m middeling)<br />

54. Brutoloon € 25.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Vergoeding voor vakliteratuur (art. 15a lid 1 onderdeel c Wet LB 1964) onbelast<br />

Vergoeding voor werkkleding (art. 15a lid 1 onderdeel b Wet LB 1964) onbelast<br />

Vergoeding voor woon-werkverkeer<br />

(stel) 46 weken x 5 x 2 x 7 km à € 0,19 = € 611,80 > € 500<br />

(art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964, zelfs bij vervoer per fiets) onbelast<br />

Kinderbijslag (art. 3.104 onderdeel b Wet IB 2001) onbelast<br />

Pensioenpremie (art. 11 lid 1 onderdeel j-1° Wet LB 1964) aftrekbaar € 1.500 -/-<br />

Eigenwoningforfait € 3.360<br />

Hypotheekrente € 6.500 -/-<br />

Belastbare inkomsten uit eigen woning (art. 3.110 Wet IB 2001) € 3.140 -/-<br />

Inkomen uit werk en woning € 20.360<br />

55. a. Loon € 40.000,00<br />

Als vrije vergoeding ter zake van reizen per openbaar vervoer<br />

geldt ten hoogste de prijs van de vervoerbewijzen (art. 16a lid 1 Wet LB 1964):<br />

€ 350 + € 1.430 = € 1.780. De werkgever heeft € 2.300 vergoed,<br />

zodat een bedrag van € 2.300 -/- € 1.780 = € 520 belast is (bruteren<br />

en bij het loon optellen). Stel het marginale belastingpercentage op 42%.<br />

We vinden dan 100/(100 -/- 42) x € 520 = € 896,55<br />

Let op! Voor het reizen naar en van de OV-opstapplaats (station)<br />

mag de werkgever € 0,19 per km belastingvrij vergoeden (art. 15b lid 1 onderdeel a<br />

Wet LB 1964), zelfs als Harry te voet zou gaan of bijvoorbeeld per fiets.<br />

De LB kent geen aftrekbare kosten meer. ---<br />

Het belastbaar loon is dus € 40.896.55<br />

b. De werkgever mag dan volgens art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964 maximaal belastingvrij<br />

vergoeden: (stel) 46 weken x 5 x 2 x 27 x € 0,19 per km = € 2.359,80. De werkgever vergoedt €<br />

2.300, welk bedrag dan onbelast is.<br />

56. a. Neen. In geval van eigen vervoer mag Natasja maximaal een onbelaste vergoeding van haar<br />

baas ontvangen van € 0,19 per km (art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />

b. Volgens art. 16a lid 1 Wet LB 1964 geldt als vrije vergoeding ter zake van reizen per openbaar<br />

vervoer maxi-maal de prijs van de vervoerbewijzen (€ 0,19 per km mag ook). Voor de km’s van<br />

en naar de OV-opstapplaats mag de werkgever haar € 0,19 per km onbelast vergoeden (art. 15b<br />

lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />

c. Volgens art. 16a Wet LB 1964 mag de werkgever maximaal de prijs van de vervoerbewijzen<br />

onbelast vergoeden of € 0,19 per km is (stel) 46 weken x 3 dagen x 2 x 18 km à € 0,19 = € 943,92.<br />

De baas vergoedt dan € 656,08 te veel bruteren en bij het loon optellen.<br />

57. Loon in geld € 60.000<br />

Loon in natura € 300 (zwembad) + € 1.200 (staanplaats camping) = € 1.500<br />

€ 61.500<br />

Vrije vergoedingen (art. 15 e.v. Wet LB 1964):<br />

* gebakjes/representatie (art. 15a lid 1 onderdeel d Wet<br />

€ 85<br />

LB 1964)<br />

* vakliteratuur (art. 15a lid 1 onderdeel c Wet LB 1964) € 375<br />

* helm en bril/werkkleding (art. 15a lid 1 onderdeel b<br />

€ 250<br />

Wet LB 1964)<br />

* Vreugde en verdriet/personeelsvereniging en dergelijke<br />

(art. 15b lid 1 onderdeel h Wet LB 1964)<br />

---<br />

* zakelijke telefoongesprekken € 465<br />

* telefoonabonnement, omdat het meer dan bijkomstig<br />

(> 10%) zakelijk is (art. 15b lid 1 onderdeel f Wet LB<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />

€ 120<br />

+<br />

€ 25<br />

+


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

1964)<br />

* excursies, studiereizen, enzovoorts (art. 15a lid 1<br />

€ 2.500<br />

onderdeel e Wet LB 1964)<br />

* representatiekosten (art. 15a lid 1 onderdeel d Wet LB € 1.200<br />

1964)<br />

* relatiegeschenken (idem) € 130<br />

* persoonlijke verzorging (art. 15b lid 1 onderdeel g Wet<br />

---<br />

LB 1964)<br />

Totaal onbelaste vrije vergoedingen € 5.125<br />

Belastbaar loon € 61.525<br />

Voor wat betreft de vergoedingen is ervan uitgegaan, dat deze betrekking hebben op kosten die in<br />

redelijkheid zijn gemaakt, ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Hiertoe behoort niet<br />

het gratis zwemmen en de vrije staanplaats op de camping.<br />

58. De ontvangen aandelen kunnen worden gezien als beloning in natura voor de verrichte arbeid.<br />

Uitgegaan moet worden van de waarde in het economische verkeer op het moment van verkrijging<br />

(art. 13 lid 1 Wet LB 1964)<br />

Belastbaar loon 2 aandelen à € 2.500 = € 5.000<br />

Voor de IB hoeft Arno het werkelijk ontvangen dividend niet meer op te geven.<br />

Wel geldt er in een volgend jaar een forfaitair rendement van 4% voor wat betreft voordeel uit<br />

sparen en beleggen (box 3). Omdat de BV verplicht was om 15% dividendbelasting in te houden en<br />

af te dragen, bedraagt het nettodividend 85% van het brutobedrag.<br />

N.B. De geheven dividendbelasting van 15/85 x € 100 = € 17,65 mag Arno als voorheffing<br />

verrekenen met de uiteindelijk verschuldigde IB (art. 9.2 Wet IB 2001).<br />

59. a. Nee, volgens lid 1 van art. 3.87 Wet IB 2001 geldt de reisaftrek uitsluitend voor het reizen per<br />

openbaar vervoer.<br />

b. Zie antwoord a.<br />

c. Dan ook niet. Tot 1 januari 2003 gold in haar geval de fietsaftrek. Deze aftrek is echter vervallen.<br />

60. a. De tabel van art. 3.87 Wet IB 2001 gaat uit van minimaal vier dagen per week (lid 4). Omdat drie<br />

keer per week wordt gereisd, nemen we ¾ (lid 5) x € 1.178 = € 883,50.<br />

De met eigen vervoer afgelegde kilometers mogen door de werkgever belastingvrij worden<br />

vergoed à € 0,19 per km (art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />

b. Ja, dat kan. Volgens art. 16a Wet LB 1964 mag de werkgever ter zake van woon-werkverkeer<br />

waarbij de afstand geheel of gedeeltelijk per openbaar vervoer is afgelegd, de prijs van de<br />

aangeschafte vervoerbewijzen onbelast vergoeden. Daarbovenop mag hij de 11 km met eigen<br />

vervoer onbelast vergoeden tegen € 0,19 per km.<br />

c. Het gaat om de door de werknemer werkelijk bestede gelden bij de NS en om (stel) 46<br />

werkweken x 3 dagen x 2 x 11 x € 0,19 = € 576,84.<br />

d. Zelfs dat kan. Als de werkgever bereid is de hogere prijs van eerste klas reizen te vergoeden, dan<br />

is deze reiskostenvergoeding onbelast. In art. 16a Wet LB 1964 wordt geen verschil gemaakt<br />

tussen tweede klas en eerste klas reizen per openbaar vervoer.<br />

e. Nee, de onbelaste bonus van € 91 per jaar in verband met onder meer parkeerkosten is met ingang<br />

van 1 januari 2004 vervallen. Wel mogen de kilometers naar en van de OV opstapplaats à € 0,19<br />

per km onbelast worden vergoed (art. 15b lid 1 onderdeel a Wet LB 1964).<br />

61. a. Voor deze afstand kunnen we niet meer in de tabel van art. 3.87 Wet IB 2001 kijken. In dit geval<br />

is de regeling van lid 5 onderdeel b van toepassing: € 0,22 x 90 x 97 = € 1.920,60. Dit is nog<br />

onder het maximum van € 1.989 per jaar.<br />

Let op! Met de term ‘reisafstand’ in lid 5 onderdeel b wordt de enkele-reisafstand bedoeld.<br />

Zie art. 3.87 Wet IB 2001.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

b. € 0,22 x 110 (dagen) x 112 (kilometer) = € 2.710,40. Dit is echter te hoog, omdat in lid 5<br />

onderdeel b een limiet is gesteld van € 1.989 per jaar.<br />

62. a. Ja, sinds 1-1-2007 is de laatste aftrekpost in de LB vervallen: de zeedagenaftrek.<br />

b. Dat er sinds 1 januari 2001 mogelijkheden zijn voor vrije vergoedingen en vrije verstrekkingen in<br />

de LB (art. 15 t/m 17a Wet LB 1964).<br />

c. De IB kent voor werknemers nog de reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001).<br />

63. a. Als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.1 lid 2 jo. afdeling 3.4 Wet IB 2001).<br />

b. Het betreft hier freelance-werkzaamheden. Samira had ook kunnen opteren voor het LB-regime<br />

(‘opting-in’). Zie art. 4 onderdeel f Wet LB 1964.<br />

c. Nee, alle genoten voordelen behoren tot het resultaat. De wetgever heeft aansluiting gezocht bij<br />

het winstregime (belastbare winst uit onderneming). Zie art. 3.95 Wet IB 2001.<br />

d. De volledige € 10.000 (inclusief onkostenvergoedingen) -/- € 2.400 (het bedrag van de werkelijk<br />

gemaakte kosten) = € 7.600.<br />

64. De fiscale gevolgen van het ter beschikking stellen van de hulpmiddelen zijn voor:<br />

a. Gijs: de vergoedingen die hij betaalt mag hij in mindering brengen op het resultaat van de<br />

werkzaamheid. Zie art. 3.94 en 3.95 Wet IB 2001.<br />

b. Zijn vrouw Marissa: het betreft hier haar privé-garage. Er is sprake van het rendabel maken van<br />

een vermogensbestanddeel door het ter beschikking te stellen aan een met de belastingplichtige<br />

verbonden persoon (zie art. 3.91 lid 1 onderdeel a jo. lid 2 onderdeel b-1° Wet IB 2001), namelijk<br />

Gijs Kemp. Deze laatste gebruikt de garage weer voor het behalen van belastbaar resultaat uit<br />

overige werkzaamheden (art. 3.91 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). De garage behoort nu tot het<br />

vermogen van haar werkzaamheid. Het gevolg hiervan is, dat de huur die zij ontvangt bij haar<br />

wordt belast als resultaat uit overige werkzaamheden, en wel tegen het progressieve tarief van<br />

box 1. Aan de andere kant mag de vrouw de kosten en lasten die met de garage samenhangen,<br />

zoals financieringsrente, afschrijvings- en onderhoudskosten, bij de bepaling van dit resultaat als<br />

aftrekposten opvoeren.<br />

c. Zijn vader Anton: heeft hem ‘eens’ een bestelauto ter beschikking gesteld. Dit is zo incidenteel,<br />

dat niet kan worden gesproken van ‘het rendabel maken van vermogen’.<br />

d. Zijn zoon Guus: exploiteert een garagebedrijf en is als zodanig een ondernemer die winst uit<br />

onderneming geniet. De vergoeding die hij van zijn vader Gijs ontvangt is als winst uit<br />

onderneming belast en kan nu niet worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.<br />

65. a. De hypothecaire lening die Marissa is aangegaan om de privé-garage te kunnen financieren,<br />

behoort evenals de garage zelf tot het vermogen van de werkzaamheid.<br />

b. Deze boekwinst wordt belast in box 1 tegen het progressieve tarief en wel als belastbaar resultaat<br />

uit overige werkzaamheden (art. 3.95 Wet IB 2001).<br />

c. Nee, dit maakt geen verschil. Art. 3.91 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 spreekt over ‘al dan niet<br />

tegen vergoeding’ ter beschikking stellen. Uitgegaan dient dan te worden van een fictieve huur,<br />

namelijk een redelijke en marktconforme tegenprestatie. Zie ook art. 3.91 lid 3 Wet IB 2001.<br />

d. De privé-garage van Marissa wordt nu niet meer ter beschikking gesteld aan de werkzaamheid<br />

van Gijs. Marissa staakt nu ook haar werkzaamheid. Zij zal nu met de fiscus moeten afrekenen<br />

over een eventueel behaalde stakingswinst.<br />

66. a. Piet Polis staakt nu zijn werkzaamheid. Omdat de wetgever in dit geval zoveel mogelijk<br />

aansluiting heeft gezocht bij het winstregime, is er sprake van stakingswinst waarover Piet met de<br />

fiscus zal moeten afrekenen.<br />

b. De stakingswinst bestaat uit stille reserves + fiscale reserves + goodwill. In dit geval: € 8.000<br />

(verkoop van de assurantieportefeuille/goodwill) + € 3.000 (boekwinst op de auto/stille reserve)<br />

= € 11.000.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

c. De stakingsaftrek van art. 3.79 Wet IB 2001 is niet van toepassing, omdat dit artikel niet bij de<br />

bepaling van resultaat uit een werkzaamheid wordt genoemd. Zie art. 3.95 Wet IB 2001.<br />

67. Polis 1 is een typische kapitaalverzekering eigen woning (KEW). Hierop zijn van toepassing de art.<br />

3.116 e.v. Wet IB 2001. Het rentevoordeel op polis 1 bedraagt € 100.000 -/- € 40.000 = € 60.000<br />

(art. 3.116 lid 6 Wet IB 2001). Omdat de totale uitkering van € 100.000 minder bedraagt dan de<br />

vrijstelling van € 150.500 in art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001, blijft de rente van € 60.000 onbelast.<br />

De uitkering op polis 2 heeft geen fiscale gevolgen. Deze polis en vervolgens de uitkering hierop<br />

horen thuis in box 3. (We nemen aan dat de uitkering tot het privé-vermogen behoort). Elk jaar zal<br />

hierop de forfaitaire rendementsheffing van toepassing zijn.<br />

68. a. De schuld die Ronalds is aangegaan ter verwerving van de woning te Soest behoort volledig tot<br />

de eigenwoningschuld: € 218.000 (art. 3.119a lid 1 Wet IB 2001).<br />

b. In 2010 is er nog geen eigenwoningreserve, omdat Ronalds zijn woning inclusief<br />

verwervingskosten voor 100% heeft gefinancierd met vreemd vermogen (art. 3.119a lid 4 Wet<br />

IB 2001).<br />

c. De maximale eigenwoningschuld bedraagt € 218.000 (aflossingsvrije hypotheek woning in<br />

Soest) + € 436.000 (hypotheek huis in Driebergen) = € 654.000. Zie art. 3.119a lid 1 Wet IB<br />

2001.<br />

d. Het vervreemdingssaldo eigen woning bedraagt € 300.000 (verkoopprijs Soest) -/- € 218.000<br />

(aflossingsvrije hypotheek) -/- € 6.000 (makelaarscourtage) = € 76.000, tevens<br />

eigenwoningreserve (art. 3.119a lid 4 Wet IB 2001).<br />

e. De maximale eigenwoningschuld bedraagt nu € 400.000 (aankoopprijs Driebergen) + € 36.000<br />

(verwervingskosten) -/- € 76.000 (eigenwoningreserve) = € 360.000 (art. 3.119a lid 3 Wet IB<br />

2001).<br />

f. Er resteert nu een eigenwoningreserve van nihil. Het eigen vermogen dat in de eerste woning<br />

zit, moet worden gebruikt voor financiering van woning 2.<br />

69. De maximale eigenwoningschuld bedraagt dan € 360.000 (bestaande hypotheek Driebergen)<br />

+ € 436.000 (hypotheek + aankoopkosten Utrecht) = € 796.000.<br />

70. Renten en kosten van (hypothecaire) geldleningen zijn uitsluitend aftrekbaar, als deze leningen zijn<br />

opgenomen ter financiering van de aankoop, de verbetering of het onderhoud van de eigen woning<br />

(art. 3.120 en 3.123 Wet IB 2001).<br />

Bij de eerste drie leningen daterend uit 2005, 2009 en 2012, is dit het geval. De termijn van<br />

aftrekbaarheid van de rente is telkens maximaal 30 jaar, welke termijn steeds begint te lopen in het<br />

jaar van het aangaan van de geldlening. De aflossing op de eerste lening is hierop niet van invloed.<br />

De rente van de ‘bijleenhypotheek’ uit 2013, namelijk ter financiering van de rente over de eigen<br />

woning-leningen, is niet aftrekbaar (art. 3.120 lid 4 onderdeel a Wet IB 2001). De bijgeleende schuld<br />

valt in box 3.<br />

De ‘vakantielening’ uit 2014 valt niet onder de voorwaarden van art. 3.120 lid 1 en 2 Wet IB 2001 <br />

rente niet aftrekbaar; schuld hoort thuis in box 3. Dit geldt eveneens voor de laatste lening uit 2015 om<br />

een tweede woning te kunnen kopen.<br />

71. a. De uitkering van € 225.500 is meer dan de maximale vrijstelling van € 150.500 (art. 3.118 lid 1<br />

Wet IB 2001).<br />

De rente wordt daarom gedeeltelijk belast. De uitkering overtreft de vrijstelling met € 225.500 -/-<br />

€ 150.500 = € 75.000. Belast is nu het bovenmatige gedeelte minus een evenredig deel van de<br />

betaalde premies en wel als volgt: € 75.000 x { ( 225.500 -/- 120.000) / 225.500} = € 35.088,70<br />

Hierop is het progressieve tarief van box 1 (maximaal 52%) van toepassing.<br />

b. De vrijstelling van art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001 geldt per belastingplichtige. Als Sjef een partner<br />

heeft dan zou hij de polis moeten splitsen: ieder een eigen polis met een verzekerd bedrag van €<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

225.500 : 2 = € 112.750. De uitkering blijft dan voor beiden binnen de vrijstelling met als<br />

gevolg dat niet hoeft te worden afgerekend met de fiscus.<br />

72. a. Belastbare inkomsten uit eigen woning/eigenwoningforfait:<br />

8/12 x 0,55% (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001) van € 320.000 = € 1.173<br />

Af: hypotheekrente € 10.000<br />

erfpachtcanon € 870<br />

kosten hypotheekakte € 1.220<br />

€ 12.090 -/-<br />

negatief € 10.917<br />

N.B. De aftrekbare kosten staan vermeld in art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001.<br />

b. Hier is sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die<br />

normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden<br />

van onroerende zaken (art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001). Op grond hiervan geniet Pax<br />

belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden 8/12 x € 15.000 = € 10.000<br />

In dit geval mogen alle zakelijke kosten in mindering worden gebracht (art. 3.95 Wet IB 2001),<br />

dus ook bijvoorbeeld afschrijvingen en normale onderhoudskosten.<br />

Aftrekbare kosten (art. 3.120 Wet IB 2001):<br />

assurantiepremies € 575<br />

hypotheekrente € 10.000<br />

onderhoudskosten € 4.200<br />

aanbouw keuken: investering waardoor waarde<br />

woning stijgt per jaar meer afschrijven ---<br />

rioolbelasting € 320<br />

OZB € 530<br />

erfpachtcanon € 870<br />

tuinaanleg: zie keuken ---<br />

kosten hypotheekakte € 1.220<br />

makelaarskosten € 4.800<br />

afschrijving in de praktijk wordt op woonhuizen<br />

niet afgeschreven, omdat veelal geen waardedaling<br />

te verwachten is<br />

€ 22.515 -/-<br />

negatief € 12.515<br />

c. In geval van tijdelijke verhuur moeten de inkomsten worden gesteld op (art. 3.113 Wet IB<br />

2001): Belastbare inkomsten uit eigen woning/eigenwoningforfait:<br />

8/12 x 0,55% (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001) van € 320.000 = € 1.173<br />

Af: hypotheekrente € 10.000<br />

erfpachtcanon € 870<br />

kosten hypotheekakte € 1.220<br />

€ 12.090 -/-<br />

negatief € 10.917<br />

Vermeerderd met 70% van € 10.000 = € 7.000,00<br />

negatief € 3.917,00<br />

73. Eigenwoningforfait: 0,55% (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001) van € 380.000 = € 2.090 x 3/12 = € 522,50<br />

Aftrekbare kosten (art. 3.120 Wet IB 2001):<br />

taxatiekosten geldlening € 360<br />

hypotheekrente € 3.000<br />

notariskosten geldlening € 940<br />

afsluitprovisie geldlening € 1.500<br />

€ 5.800,00 -/-<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

negatief € 5.277,55<br />

N.B. Alleen de kosten zoals genoemd in art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001 zijn aftrekbaar:<br />

renten van schulden;<br />

kosten van geldleningen;<br />

periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal of beklemming.<br />

74. Hier is sprake van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief<br />

vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het in belangrijke mate zelf verrichten van (groot)<br />

onderhoud (art. 3.91 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001).<br />

Op grond hiervan geniet Jochem resultaat uit overige werkzaamheden<br />

Alle zakelijke kosten zijn aftrekbaar:<br />

€ 3.600<br />

onderhoudskosten € 1.225<br />

belastingen, verzekeringspremies, en dergelijke € 420<br />

hypotheekrente € 1.200<br />

tegels: verbetering en géén onderhoud ---<br />

afschrijvingskosten (€ 25.000 -/- € 3.000) : 50 = € 440 *)<br />

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden<br />

€ 3.285 -/-<br />

€ 315<br />

*) Het afschrijvingspercentage van 2% lijkt hier redelijk, uitgaande van een economische<br />

levensduur van 50 jaar. Zie ook art. 3.95 Wet IB 2001. Via dit artikel is de<br />

afschrijvingsbeperking van art. 3.30a Wet IB 2001 ook van toepassing.<br />

75. a. Er geldt een eigenwoningforfait van 0,55% van € 350.000 = € 1.925 (art. 3.112 lid 1 Wet IB<br />

2001). De hypotheekrente op een eigen woning die tot hoofdverblijf dient, is voor een termijn<br />

van 30 jaar volledig aftrekbaar. Dit levert negatieve inkomsten op van € 1.925 -/- € 12.000 = €<br />

10.075 negatief. Nu Henk in het 52%-tarief valt, is het verstandig dat hij deze negatieve<br />

inkomsten opgeeft. Op deze manier wordt een maximale aftrekpost gerealiseerd.<br />

b. Als fiscale partners mogen Henk en Loes de negatieve inkomsten uit eigen woning verdelen<br />

zoals hen dat uitkomt (art. 1.2 lid 1 onderdeel a jo. art. 2.17 Wet IB 2001). Het advies is nu, dat<br />

Henk bijvoorbeeld € 6.000 krijgt toegerekend, en Loes € 4.075 om op deze manier optimaal te<br />

kunnen profiteren van het 52%-tarief.<br />

76. Voor de oorspronkelijke hypothecaire lening van € 300.000 zou de rente onbeperkt aftrekbaar zijn<br />

tot en met het jaar 2032. Ook voor wat betreft de nieuwe lening is dat het geval, maar niet verder dan<br />

tot het oude bedrag (€ 300.000). De extra € 80.000 wordt opgenomen ter verbetering van de<br />

hoofdwoning en de rente hiervan is eveneens 30 jaar lang aftrekbaar: t/m 2040. Het bedrag van<br />

€ 20.000 betreft een consumptieve lening. De rente die hierover wordt betaald is vanaf 1 januari<br />

2001 fiscaal niet meer aftrekbaar.<br />

77. Aftrekbaarheid rente volgens volgens het belastingstelsel 2001<br />

a. de rente over de volle ƒ 300.000 is vanaf 2001 nog maximaal gedurende 30 jaar aftrekbaar, dus<br />

tot 2031.<br />

b. de rente over de eerste ƒ 300.000 is volledig aftrekbaar tot 2031. Over de aanvullende 350.000<br />

is de rente in beginsel maximaal 30 jaar aftrekbaar, dus tot 2045.*)<br />

c. Als de spaarhypotheek kon worden overgesloten, dan is de rente tot 2031 aftrekbaar.<br />

De rente over de extra € 50.000 is aftrekbaar tot 2055.<br />

*) De aftrek van de hypotheekrente over deze hogere hypotheekschuld is toegestaan, omdat<br />

de hypotheekverhoging gebruikt is voor het verschil tussen de aankoopprijs van de nieuwe<br />

woning en de opbrengst van de oude woning. De volledige schuld is een<br />

eigenwoningschuld van art. 3.119a Wet IB 2001.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

78. a. In het kapitaal van € 125.000 zit een opgebouwde rente van € 125.000 -/- 30 x € 2.500 =<br />

€ 50.000. Volgens art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001 geldt hier een maximale vrijstelling van €<br />

150.500. Het bedrag van de uitkering blijft hier beneden, met als gevolg dat de rente van €<br />

50.000 onbelast is.<br />

b. In dit geval bedraagt de totale uitkering van € 180.000 meer dan de maximale vrijstelling van<br />

€ 150.500. Reden waarom de rente (€ 180.000 -/- 30 x € 2.500 = € 105.000) gedeeltelijk wordt<br />

belast, en wel als volgt. Het deel van de uitkering boven de vrijstelling bedraagt € 180.000 -/-<br />

€ 150.500 = € 29.500. De rente bedraagt € 105.000 (€ 180.000 -/- € 75.000). Belast is nu<br />

€ 29.500 x (€ 105.000 / € 180.000) = € 17.208,33 en wel maximaal tegen het 52%-tarief in<br />

box 1.<br />

79. a. Als a.b-houder stelt Dick een vermogensbestanddeel ter beschikking aan zijn eigen BV.<br />

Op jaarbasis boekt hij nu een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.92 lid 1<br />

Wet IB 2001) van 12 x € 5.000 -/- € 38.000 = € 22.000, dat wordt belast volgens het<br />

progressieve tarief van box 1.<br />

Dick is voor zijn inkomsten net als een ondernemer administratieplichtig (art. 3.95 Wet IB 2001<br />

en art. 53 AWR).<br />

b. Ook de vermogenswinst ad € 250.000 is in box 1 progressief belast als resultaat uit overige<br />

werkzaamheden.<br />

c. Art. 2.14 lid 3 onderdeel d Wet IB 2001 maakt, heel opmerkelijk, een uitzondering voor een<br />

gedeelte van een (eigen) woning, dat als werkruimte ter beschikking wordt gesteld. De eisen<br />

zijn per 1 januari 2005 verder aangescherpt. Dit betekent dat het verhuren van de werkkamer (in<br />

beginsel) niet als het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel aan de BV wordt<br />

aangemerkt. Deze werkkamer valt onder de eigenwoningregeling (art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001).<br />

80. a. Neen. Premies voor lijfrenten worden alleen in aanmerking genomen, als ze zijn verschuldigd<br />

aan een verzekeringsmaatschappij in de zin van de Wet op het financieel toezicht, enzovoort of<br />

bij een natuurlijk persoon in verband met een bedrijfsoverdracht (art. 3.126 lid 1 Wet IB 2001).<br />

b. Neen, deze uitgaven worden niet in art. 3.124 Wet IB 2001 genoemd.<br />

81. Wie per dienstjaar 2% pensioen opbouwt, zit volgens het eindloonstelsel na 35 werkzame jaren op<br />

70% van het laatst genoten inkomen. Naar verwachting zullen veel belastingplichtigen deze 70% niet<br />

halen, door latere intreding (in verband met voorgezette studie) en vervroegde<br />

uittreding/pensionering. Ook geldt voor de meeste werknemers inmiddels het middelloon in plaats<br />

van het eindloon bij berekening van het pensioen.<br />

82. De definitie van de premiegrondslag is te vinden in art. 3.127 lid 3 Wet IB 2001. De berekening luidt<br />

als volgt:<br />

winst uit onderneming, enzovoort € 50.000<br />

belastbaar loon € 10.000<br />

uitkering arbeidsongeschiktheid € 3.000 +<br />

€ 63.000<br />

AOW-franchise (forfait art. 3.127 lid 3 Wet IB 2001) € 11.561 -/-<br />

Premiegrondslag € 51.439<br />

De huuropbrengst van het pand telt niet mee voor de berekening van de premiegrondslag.<br />

Het pand zelf hoort hier thuis in box 3.<br />

83. De berekening gaat als volgt:<br />

Jaarruimte (art. 3.127 lid 1 en 3 Wet IB 2001): 17% x € 158.788 (maximum<br />

premiegrondslag) = € 26.994<br />

84. Jaarruimte (art. 3.127 lid 1 en 3 Wet IB 2001): 17% x € 35.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

-/- 7,5 (lid 4 onderdeel a) x € 600 = € 1.450<br />

Inhaalruimte/reserveringsruimte (lid 2): beschikbare jaarruimte<br />

7 x € 1.450 -/- 7 x € 750 (betaalde lijfrentepremies in de afgelopen 7 jaar) = € 4.900 +<br />

In 2010 is dus maximaal aftrekbaar € 6.350<br />

In 2010 aan lijfrentepremies betaald € 6.000 -/-<br />

(< € 6.350) aftrekbaar in 2010 € 350<br />

85. Deze rechtshandeling leidt ertoe dat Jacqueline tijdens de berekening van het inkomen uit werk en<br />

woning een bijtelpost zal moeten opvoeren, omdat zij namelijk jarenlang premies in aftrek heeft<br />

gebracht. Het betreft hier negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening bestaande uit de<br />

afgetrokken premies en het daarover behaalde rendement, dus: 14 x € 4.000 = € 56.000 + € 29.000<br />

(rendement) = € 85.000. Zie art. 3.1 lid 2 onderdeel f jo. art. 3.133 lid 1 en lid 2 onderdeel d Wet<br />

IB 2001 (vervreemding).<br />

86. Het verlies van € 14.000 van jaar III verrekenen we eerst met de positieve inkomens van de jaren<br />

I en II (carry-back), waarna een verlies van € 14.000 -/- (€ 7.000 + € 3.000) = € 4.000 resteert. Dit<br />

wordt exact gecompenseerd met het positieve inkomen van jaar IV (carry-forward).<br />

Het verlies van € 34.200 in jaar V kan achtereenvolgens worden verrekend met de positieve<br />

inkomens van de jaren VII, X, XII, XIII en XIV. Er mag namelijk maximaal tot negen jaar vooruit<br />

worden verrekend (art. 3.150 lid 1 Wet IB 2001). De overige verliezen kunnen allemaal worden<br />

gecompenseerd met het inkomen van jaar XIV. In het laatste jaar blijft ten slotte een positief<br />

inkomen van € 9.800*) over.<br />

*) Namelijk € 26.000 -/- 1.700 -/- € 3.000 -/- € 3.000 -/- € 2.500 -/- € 6.000.<br />

87. a. Door vermindering van de aanslag bij een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur<br />

(art. 3.151 lid 1 Wet IB 2001).<br />

b. De belastingplichtige kan hiertegen eventueel een bezwaarschrift indienen, als hij het niet met<br />

de beslissing van de inspecteur eens is.<br />

c. (Gedeeltelijke) teruggaaf van reeds betaalde inkomensheffing.<br />

88. a. Verlies uit onderneming negatief € 24.000<br />

Belastbaar loon € 15.000 +<br />

(Aangewezen) periodieke uitkering € 3.000 +<br />

Verlies uit werk en woning negatief € 6.000<br />

De persoonsgebonden aftrekposten zijn niet binnen box 1 aftrekbaar (art. 6.2 Wet IB 2001).<br />

Vermoedelijk wel binnen de boxen 3 en 2 aftrekbaar.<br />

b. Een ondernemingsverlies is tot acht jaar achterwaarts compensabel, in geval van<br />

gemoedsbezwaarden, terwijl een ander verlies achterwaarts verrekenbaar is tot maximaal drie<br />

jaar. Zie art. 3.150 lid 1, 3 en 4 Wet IB 2001.<br />

c. Horizontale verliescompensatie.<br />

d. Eerst worden alle andere inkomensbestanddelen in hetzelfde jaar met elkaar gesaldeerd en<br />

daarna vindt verticale verliescompensatie plaats.<br />

e. Horizontale gaat vóór verticale verliescompensatie.<br />

89. Verlies jaar 4 negatief € 22.000<br />

Gecompenseerd met inkomen jaar 1 € 4.000<br />

Nog te compenseren € 18.000<br />

Gecompenseerd met inkomen jaar 2 € 2.000<br />

Nog te compenseren € 16.000<br />

Gecompenseerd met inkomen jaar 3 € 6.000<br />

Nog te compenseren € 10.000<br />

Gecompenseerd met inkomen jaar 5 € 3.000<br />

Nog te compenseren € 7.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Gecompenseerd met inkomen jaar 6 € 7.000<br />

Verlies jaar 4 volledig gecompenseerd ---<br />

Verlies jaar 7 € 4.000<br />

Gecompenseerd met rest-inkomen jaar 6 € 3.000<br />

Nog te compenseren € 1.000<br />

Gecompenseerd met inkomen jaar 8 € 1.000<br />

---<br />

Verlies jaar 7 volledig gecompenseerd.<br />

Resteert een positief inkomen uit werk en woning van € 2.000 in jaar 8.<br />

90. Gemiddelde jaar 1 jaar 2 jaar 3<br />

herrekend belastbaar inkomen<br />

uit werk en woning*) € 56.866 € 56.866 € 56.866<br />

*) totaalbedrag van € 170.600 : 3<br />

(afgerond in voordeel van belastingplichtige)<br />

De te betalen inkomensheffing bedraagt:<br />

33,45% van € 18.218 (eerste schijf) = € 6.094<br />

42% van (€ 32.738 -/- € 18.218)/tweede schijf = € 6.098<br />

42% van (€ 54.367 -/- € 32.738) = € 9.084<br />

52% van (€ 56.866 -/- € 54.367) = € 1.299<br />

Totaal € 22.575<br />

Over drie jaar is dit 3 x € 22.575 = € 67.725<br />

Dit levert een verschil op van € 72.104 (zie opgave) -/- € 67.725 = € 4.379<br />

Af: drempel (art. 3.154 lid 3 Wet IB 2001) € 545 -/-<br />

Middelingsteruggave € 3.834<br />

Beantwoording vragen deel 3 (slot)<br />

1. a. Als de belastingplichtige wel of niet tezamen met zijn partner, direct of indirect, voor minimaal<br />

5% aandelen heeft in een NV of BV, enzovoort (art. 4.6 Wet IB 2001).<br />

b. Uit rechten om aandelen te verwerven, winstbewijzen en stemrechten (in alle gevallen minimaal<br />

5%; zie art. 4.6 Wet IB 2001).<br />

c. Reguliere voordelen en vervreemdingsvoordelen (art. 4.12 Wet IB 2001).<br />

2. Tegen 25% (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />

3. Verlies uit a.b. wordt verrekend met de inkomens uit a.b. van het voorafgaande kalenderjaar en de<br />

negen volgende kalenderjaren (art. 4.49 lid 1 Wet IB 2001).<br />

4. a. Dit is het voordeel uit sparen en beleggen verminderd met de persoonsgebonden aftrek (art. 5.1<br />

Wet IB 2001)<br />

b. Dit voordeel wordt gesteld op een forfaitair rendement van 4% van de grondslag sparen en<br />

beleggen. De grondslag sparen en beleggen is het gemiddelde van de rendementsgrondslag (=<br />

het gemiddelde van het eigen vermogen per 1 januari en per 31 december van een jaar).<br />

c. De belasting bedraagt 30% van 4% (forfaitair rendement) = 1,2% effectief (art. 2.13 Wet IB<br />

2001).<br />

5. a. bos- en natuurterreinen en aangewezen landgoederen (art. 5.7 Wet IB 2001);<br />

voorwerpen van kunst en wetenschap (art. 5.8 Wet IB 2001);<br />

rechten op roerende zaken krachtens erfrecht (art. 5.4 Wet IB 2001);<br />

geblokkeerde saldi krachtens spaarloonregeling (art. 5.11 Wet IB 2001);<br />

kort lopende termijnen van inkomsten en verplichtingen (art. 5.12 Wet IB 2001).<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

b. Maatschappelijke, groene en sociaal-ethische beleggingen en beleggingen in durfkapitaal (art.<br />

5.13 t/m 5.18 Wet IB 2001).<br />

6. a. Dit is een verzameling van diverse aftrekposten, zoals de uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

en aftrekbare giften (art. 6.1 Wet IB 2001).<br />

b. Eerst box 1, vervolgens box 3 en daarna box 2 (art. 6.2 Wet IB 2001).<br />

c. De volgorde is zó gekozen dat het zoveel mogelijk belastingvoordeel oplevert voor de<br />

belastingplichtige: box 1 tot maximaal 52%, in box 3 30% en 25% in box 2.<br />

7. a. Uitgaven wegens ziekte/invaliditeit, zoals genees- en heelkundige hulp, geneesmiddelen, extra<br />

gezinshulp, extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet, extra kleding en<br />

beddengoed, reizen in verband met ziekenbezoek.<br />

b. Voor zover deze uitgaven uitkomen boven door de wet aangegeven drempels.<br />

8. a. Uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op<br />

het verwerven van inkomen uit werk en woning (box 1). Zie art. 6.27 Wet IB 2001.<br />

b. Scholingsuitgaven om carrière te maken en uitgaven om ‘bij te blijven’.<br />

9. a. Periodieke giften en andere giften (art. 6.32 Wet IB 2001).<br />

b. Periodieke giften zijn volledig aftrekbaar als ze zijn opgenomen in een notariële akte van<br />

schenking, minimaal één keer per jaar geschieden en betrekking hebben op een tijdvak van ten<br />

minste vijf jaar (art. 6.38 Wet IB 2001)<br />

Voor andere giften gelden een dubbele drempel en een plafond (art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001).<br />

10. Op het moment waarop ze zijn:<br />

– betaald;<br />

– verrekend;<br />

– ter beschikking gesteld, of<br />

– rentedragend zijn geworden (art. 6.40 Wet IB 2001).<br />

11. a. Niet in Nederland wonende natuurlijke personen, die wel Nederlands inkomen genieten<br />

(art. 2 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

b. Er wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het regime voor binnenlandse<br />

belastingplichtigen. Ook hier worden uitgegaan van drie boxen (art. 7.1 Wet IB 2001).<br />

12. a. De heffingskorting is onafhankelijk van het marginale tarief, waardoor de korting in euro’s voor<br />

iedereen gelijk is.<br />

b. De algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de doorwerkbonus, de inkomensafhankelijke<br />

combinatiekorting, de ouderschapsverlofkorting, de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting,<br />

de jonggehandicaptenkorting, de (alleenstaande) ouderenkorting, de levensloopverlofkorting, de<br />

korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor directe beleggingen in<br />

durfkapitaal en culturele beleggingen (art. 8.2 Wet IB 2001).<br />

13. a. Een soort aanslag ‘voor alle zekerheid’ om de claim van de fiscus niet verloren te laten gaan<br />

(art. 9.1 Wet IB 2001).<br />

b. Slechts in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij emigratie. Ten denken valt aan inkomsten die<br />

verband houden met pensioen en lijfrenten en bepaalde vormen van inkomen uit aanmerkelijk<br />

belang.<br />

14. a. Geheven LB (geen eindheffing), dividendbelasting, kansspelbelasting (art. 9.2 Wet IB 2001).<br />

b. Deze voorheffingen worden als vooruitbetalingen van IB/inkomensheffing verrekend met het<br />

bedrag van de definitief verschuldigde inkomensheffing.<br />

MC-vragen deel 3 (slot)<br />

1d. Als het verkoop van geactiveerde effecten betreft, is koerswinst juist wel belast. Immers: winst op<br />

een activum. Voor d. zie art. 4.12 onderdeel a Wet IB 2001.<br />

2b/c. Zie de paragraaf over a.b. en art. 4.6 Wet IB 2001. Vorderingen worden binnen box 1 belast als<br />

resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.92 Wet IB 2001).<br />

3a. Het moet gaan om de fiscale partner of een van de bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van<br />

de belastingplichtige of zijn partner (art. 4.10 Wet IB 2001). Een broer is een bloedverwant in de<br />

zijlijn. Zie schema hoofdstuk 1.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

4d. Meetrekregeling. De kandidaat zou kunnen twijfelen tussen c. en d. Ezelsbruggetje: meeslepen<br />

van zaken en rechten is mogelijk; meeslepen van personen gaat wel wat ver…<br />

5a/b/c. Mogelijkheid d kan niet, omdat obligaties geen deel kunnen uitmaken van een a.b. (art. 4.6 Wet<br />

IB 2001).<br />

6c. Zie art. 2.12 Wet IB 2001.<br />

7a. Arbeidstoeslag is een niet bestaande term, wel arbeidskorting. Zie verder de art. 5.5 en 5.6 Wet<br />

IB 2001.<br />

8a. Zie art. 5.16 Wet IB 2001.<br />

9c. Bij kapitalisatie gaat het om de contante waarde van toekomstige uitkeringen. Dat is hier niet het<br />

geval.<br />

10b. Dit betreft een inmiddels vervallen term uit de Wet IB 1964. Zie verder art. 6.1 lid 2 Wet IB<br />

2001.<br />

11d. Zie art. 6.2 Wet IB 2001.<br />

12a/c. Zie art. 6.17 Wet IB 2001.<br />

13d. Zie art. 6.20 Wet IB 2001.<br />

14a/c/d. Zie art. 6.28 Wet IB 2001.<br />

15b/d. Zie art. 6.27 e.v. Wet IB 2001.<br />

16b/c/d.Zie art. 6.28 lid 1 Wet IB 2001.<br />

17a. Zie art. 6.40 Wet IB 2001.<br />

18c. Zie art. 7.1 Wet IB 2001. ‘Belastbaar’ inkomen is te vaag; het moet belastbaar inkomen in<br />

Nederland zijn met verwijzing naar de boxen 1 t/m 3.<br />

19a. Zie art. 8.2 Wet IB 2001.<br />

20b. Voor de AKW wordt geen premie geheven, dus is er ook geen korting. Zie verder art. 8.1<br />

onderdeel d Wet IB 2001.<br />

21d. Zie art. 8.14a Wet IB 2001.<br />

22a. Zie de art. 9.1 lid 2, 2.9 en 3.83 Wet IB 2001.<br />

Vraagstukken en cases deel 3 (slot)<br />

91. a. 3% + 3% levert weliswaar 6% op (> 5%), maar desondanks is neef Richard geen a.b.-houder.<br />

Art. 4.6 Wet IB 2001 spreekt immers van: ten minste 5% van het geplaatste aandelenkapitaal,<br />

of koopopties (rechten) tot ten minste 5%, of winstbewijzen die betrekking hebben op ten<br />

minste 5% van de jaarwinst.<br />

b. De meetrekregeling van art. 4.10 Wet IB 2001 is hier niet van toepassing, omdat neef Richard<br />

geen bloedverwant in de rechte lijn is (zoals kinderen en kleinkinderen), maar een<br />

bloedverwant in de derde graad van de zijlijn. Zie het schema in het theorieboek in de<br />

paragraaf over investeringsaftrek.<br />

c. Nu neef Richard geen a.b. heeft, valt hij niet in box 2 (25%) maar in box 3 (30% over een<br />

forfaitair rendement van 4%).<br />

d. De verkrijgingsprijs van neef Richard bestaat uit de waarde in het economische verkeer van de<br />

aandelen die hij al in zijn bezit heeft, plus de aanschafwaarde van de nog te verwerven<br />

aandelen door middel van de koopoptie als hij de koopoptie uitoefent. De betaalde<br />

optiepremie moet hierbij worden meegeteld (art. 4.21 en art. 4.23 Wet IB 2001).<br />

92. a. Dick behaalt nu inkomen uit a.b. Het vervreemdingsvoordeel wordt gesteld op de<br />

overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs, dat wil zeggen € 3 miljoen -/- € 2<br />

miljoen = € 1 miljoen. Zie voor een toelichting art. 4.19 e.v. Wet IB 2001.<br />

b. Zolang er nog sprake is van vorderingen, namelijk nog te ontvangen termijnen, worden deze<br />

als bezittingen meegeteld in box 3. Dick moet rekening houden met de contante waarde van de<br />

vorderingen, en daarvan het gemiddelde van de waarde op 1 januari en van de waarde op<br />

31 december 2010.<br />

Art. 3.92 Wet IB 2001 van box 1 (belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden) is na de<br />

overdracht niet van toepassing, omdat geen sprake meer is van een aanmerkelijk belang.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

93. a. Vóór de aandelenoverdracht door Dick stelt de partner de garage ter beschikking aan een BV.<br />

In deze BV heeft een verbonden persoon namelijk een bloedverwant in de rechte lijn een a.b.<br />

(art. 3.92 en art. 3.92 lid 2 onderdeel b Wet IB 2001), met als gevolg dat er sprake is van<br />

belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (box 1), namelijk 12 x € 1.200 -/- € 6.000 = €<br />

8.400. Het progressieve tarief van maximaal 52% is hier van toepassing. Uitgegaan dient te<br />

worden van € 1.200 en niet van € 800 (art. 3.95 Wet IB 2001). Art. 3.91 Wet IB 2001 is niet<br />

van toepassing, omdat geen sprake is van winst uit onderneming (lid 1).<br />

b. Aan het aanmerkelijk belangvereiste zoals vermeld in art. 3.92 Wet IB 2001 wordt na de<br />

aandelenoverdracht niet meer voldaan. Dit betekent dat de garage nu ‘verhuist’ van box 1 naar<br />

box 3. Er zal via art. 3.95 Wet IB 2001 moeten worden afgerekend over een soort<br />

‘stakingswinst’, namelijk bestaande uit het verschil tussen de waarde in het economische<br />

verkeer en de boekwaarde (art. 3.95 Wet IB 2001).<br />

94. Overdrachtsprijs (art. 4.20 Wet IB 2001) € 400.000<br />

Af: Verkoopkosten € 3.500 -/-<br />

€ 396.500<br />

Af: Verkrijgingsprijs (art. 4.21 Wet IB 2001) € 224.000<br />

Inkomen uit aanmerkelijk belang € 172.500<br />

In dit geval is het box 2-tarief van 25% van toepassing (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />

95. Overdrachtsprijs € 40.000 à 400% = € 160.000,00<br />

Verkrijgingsprijs 40 x € 1.842,8571 *) = € 73.714,28<br />

Inkomen uit aanmerkelijk belang € 86.285,72<br />

*) Volgens art. 4.21 lid 2 Wet IB 2001 is hier de gemiddelde verkrijgingsprijs van toepassing:<br />

€ 50.000 à 170% = € 85.000<br />

€ 20.000 à 220% = € 44.000<br />

€ 129.000<br />

Per aandeel komt dit neer op € 129.000/(50 + 20) = € 1.842,86 (afgerond).<br />

Het inkomen uit a.b. is belast tegen het 25%-tarief in box 2 (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />

96. a. Volgens art. 4.6 onderdeel a en b Wet IB 2001 heeft iemand pas een a.b. als hij of 5% (of<br />

meer) van het geplaatste aandelenkapitaal bezit of een optie (kooprechten) heeft op 5% (of<br />

meer) van het geplaatste aandelenkapitaal. Het antwoord is dus: nee.<br />

b. Nee (zie antwoord a).<br />

97. a. Art. 4.16 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 noemt het inkopen van aandelen als een voorbeeld<br />

van fictieve vervreemding.<br />

Dit betekent dat § 4.6.2 van de Wet IB 2001 van toepassing is.<br />

Berekening:<br />

Overdrachtsprijs (inkoopprijs) € 250.000<br />

Verkrijgingsprijs € 320.000 -/-<br />

Verlies uit aanmerkelijk belang € 70.000<br />

Dit verlies uit a.b. kan op grond van art. 4.49 Wet IB 2001 worden verrekend met de<br />

inkomens uit aanmerkelijk belang van het voorafgaande kalenderjaar en de negen volgende<br />

kalenderjaren. Een nog niet verrekend verlies van art. 4.49 Wet IB 2001 kan worden omgezet<br />

in een belastingkorting als geen aanmerkelijk belang meer aanwezig is (art. 4.53 Wet IB<br />

2001).<br />

b. Overdrachtsprijs € 370.000<br />

Verkrijgingsprijs € 320.000 -/-<br />

Inkomen uit aanmerkelijk belang € 50.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Van toepassing is het 25%-tarief van box 2 (art. 2.12 Wet IB 2001).<br />

98. Overige aandelen in of winstbewijzen van dezelfde vennootschap worden als objecten<br />

meegesleept, terwijl bepaalde personen worden meegetrokken (art. 4.9 en 4.10 Wet IB 2001). In<br />

beide gevallen wordt de werking van het begrip aanmerkelijk belang verruimd, hetgeen in het<br />

voordeel is van de fiscus.<br />

99. a. De wetgever gaat uit van een fictief rendement van 4% over het gemiddelde vermogen,<br />

waarover 30% IB moet worden betaald (art. 5.2 Wet IB 2001).<br />

b. Sjef houdt € 50.000 -/- € 1.500 (verlies) = € 48.500 over. Dit komt neer op een gemiddeld<br />

vermogen van € 49.250. Hierover betaalt hij effectief een vermogensrendementsheffing van<br />

1,2% van € 49.250 = € 591. Zie de art. 5.2 en 2.12 Wet IB 2001.<br />

100. Niets. Er is immers een gemiddeld vermogen van € 30.000, en dat is minder dan het heffingvrije<br />

vermogen van € 20.661 per persoon. Zie art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001.<br />

101. a. Voor de oude woning geldt t/m 31 augustus 2010 de eigenwoningregeling. Het voordeel uit<br />

eigen woning bedraagt 8/12 x 0,55% van € 450.000 = € 1.650 (art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Hierop mag de hypotheekrente van 8/12 x 6% van € 300.000 = € 12.000 in mindering worden<br />

gebracht, zodat de negatieve inkomsten € 10.350 bedragen.<br />

b. Op 1 januari 2010 telt de woning niet mee voor box 3, maar als hoofdverblijf wel voor box 1<br />

(zie uitwerking a.). Op 31 december valt het huis als tweede woning volledig in box 3. Ook de<br />

bijbehorende hypotheek verhuist naar box 3. Ook nu wordt uitgegaan van de WOZ-waarde.<br />

Het gemiddelde vermogen in deze woning bedraagt (€ 0 + € 450.000) : 2 = € 225.000, welk<br />

bedrag geacht wordt een forfaitair rendement op te leveren van 4% ofwel € 9.000. Hierover<br />

moet 30% vermogensrendementsheffing worden voldaan (€ 2.700). In box 3 is de betaalde<br />

hypotheekrente niet aftrekbaar. Zie ook art. 2.14 Wet IB 2001 voor de toedeling van<br />

vermogensbestanddelen.<br />

102. a. Niets. Voor haar geldt in beginsel de drempel van € 2.900 van art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet<br />

IB 2001. Omdat het totaal van haar schulden beneden deze drempel ligt, is niets aftrekbaar.<br />

b. De hypothecaire lening van € 300.000 moet in tweeën worden gesplitst: een deel van €<br />

260.000 dat is gekoppeld aan de eigen woning/hoofdverblijf, en dat daarom in box 1 valt. Dit<br />

bedrag vormt dan geen schuld meer in box 3 (art. 2.14 Wet IB 2001). De verhoging van de<br />

hypothecaire lening ad € 40.000 dient niet ter verbetering of onderhoud van de woning, en valt<br />

daarom niet in box 1 maar in box 3 (art. 3.123 Wet IB 2001). Ook de persoonlijke lening valt<br />

in box 3. Het bedrag dat Wim aan de fiscus is verschuldigd, mag niet als schuld worden<br />

meegeteld (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001). De totale schuld in box 3 bedraagt nu €<br />

40.000 + € 30.000 = € 70.000. Hiervan mag Wim het forfait van € 2.900 (art. 5.3 lid 3<br />

onderdeel e Wet IB 2001) niet meetellen, zodat een schuld resteert van € 67.100. Omdat zijn<br />

vrouw geen aangifte doet, geldt voor hem een drempel van 2 x € 2.900 = € 5.800 (art. 5.3 lid 3<br />

onderdeel e Wet IB 2001).<br />

c. Ja, zie art. 1.2 lid 1 onderdeel a jo. art. 2.17 Wet IB 2001. Op dat moment bedraagt het niet<br />

aftrekbaar forfait 2 x € 2.900 = € 5.800 (art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001).<br />

d. Nee, omdat hij in het kalenderjaar nog niet meer dan zes maanden met Ellen samenwoont<br />

(art. 1.2 lid 1 onderdeel b-1° Wet IB 2001).<br />

103. Hier is sprake van inkomen uit sparen en beleggen (box 3), hoewel Marjolein een verlies heeft<br />

geboekt van € 40.000. Er geldt een forfaitair rendement van 4% over het gemiddelde vermogen<br />

= 4% van (€ 100.000 + € 60.000) : 2 = € 3.200. Hierover moet zij 30% belasting betalen ofwel<br />

€ 960 (zie art. 5.2 en art. 2.12 Wet IB 2001)<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

104. In dit geval is art. 5.3 lid 5 Wet IB 2001 van toepassing. Marjolein heeft in 2010 slechts negen<br />

volle maanden in Nederland gewoond en daarom is zij slechts tijdsevenredig IB verschuldigd; 9/12<br />

x € 960 = € 720.<br />

105. a. De rendementsgrondslag is € 100.000, namelijk het spaartegoed van € 40.000 en het pakket<br />

aandelen van € 60.000 (art. 5.3 lid 1 Wet IB 2001).<br />

b. In dit geval is de rendementsgrondslag € 102.900, namelijk het spaartegoed van € 100.000, het<br />

pakket aandelen van € 60.000 en de schuld aan de bank van eveneens € 60.000 -/- € 2.900 =<br />

€ 57.100. Zie art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001.<br />

Toelichting. In verband met de doelmatigheidsdrempel wordt met de eerste € 2.900 aan schulden<br />

geen rekening gehouden.<br />

106. Niets. Er geldt een heffingvrij vermogen van € 20.661 (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001), waar Sanne met<br />

haar gemiddelde vermogen van € 6.000 onder blijft.<br />

107. Alfons was slechts een deel van het jaar binnenlands belastingplichtig, namelijk vanaf 17 mei<br />

2010. Volgens art. 5.3 lid 4 Wet IB 2001 mag alleen worden uitgegaan van de volle<br />

kalendermaanden: juni t/m december ofwel zeven maanden. De beginpeildatum is hier 17 mei<br />

2010. De rendementsgrondslag is het gemiddelde vermogen: (€ 20.000.000 + 0) : 2 = € 10.000.00.<br />

Hiervoor zal Alfons, ondanks het feit dat hij geen (euro)cent meer heeft, aan belasting moeten<br />

betalen: 4% van € 10.000.000 à 30% = € 120.000 x 7/12 = € 70.000.<br />

108. Doordat de serie compleet is geworden, dient een geheel andere waarde te worden gehanteerd,<br />

namelijk € 3.500 (cataloguswaarde ofwel de waarde in het economische verkeer). Omdat Harold de<br />

postzegels ook als belegging aanhoudt, is de vrijstelling van art. 5.8 lid 1 Wet IB 2001 niet van<br />

toepassing.<br />

Op 1 januari 2010 werd nog slechts uitgegaan van de stuksprijs: 47 postzegels à gemiddeld € 10 =<br />

€ 470. Voor de IB moet nu de gemiddelde waarde worden gehanteerd: (€ 470 + € 3.500) : 2 =<br />

€ 1.985.<br />

109. Het betreft hier geen eerste of tweede woning die Charles ter beschikking staat, maar een<br />

verhuurde woning en daarom wordt uitgegaan van de ‘gecorrigeerde’ WOZ-waarde (art. 5.20 lid 3<br />

Wet IB 2001 jo. art. 17a Uitv. besl. IB 2001). De waarde in vrije staat is niet aan de orde nu het<br />

pand immers slechts onder bezwaar van huur zou kunnen worden verkocht.<br />

110. a. Bossen behoren volgens art. 5.7 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001 niet tot de bezittingen en zijn<br />

dus vrijgesteld van de rendementsheffing in box 3.<br />

b. Een vakantiehuisje valt als tweede woning onder box 3. Omdat er een genotsrecht (het recht<br />

van vruchtgebruik) op rust, moet het huisje worden gewaardeerd op het verschil tussen de<br />

volle waarde (de onbezwaarde bezitting) en de waarde van het genotsrecht (art. 5.22 lid 2 Wet<br />

IB 2001). Dit verschil wordt belast bij de bloot eigenaar, Hendrik de Keizer, terwijl het<br />

genotsrecht wordt belast bij de vruchtgebruiker, zus Jolijn. De waardering van het genotsrecht<br />

geschiedt op de contante waarde van het jaarlijkse voordeel.<br />

Art. 18 lid 1 Uitv. besl. IB 2001 geeft aan, dat volgens art. 19 van het Uitv. besl. IB 2001 te<br />

werk moet worden gegaan. Bij de leeftijd van 41 jaar behoort een kapitalisatiefactor van 18,<br />

maar voor een vrouw factor 19. Zie art. 19 lid 7 Uitv. besl. IB 2001. Art. 18 lid 2 Uitv. besl.<br />

IB 2001 gaat uit van 4% van de waarde van hetgeen aan het genotsrecht is onderworpen. Art.<br />

5.20 lid 1 Wet IB 2001 ten slotte bepaalt, dat voor een tweede binnenlandse (vakantie)woning<br />

de WOZ-waarde kan worden gehanteerd.<br />

Kortom: zus Jolijn moet als vruchtgebruiker 19 x 4% = 76% van de WOZ-waarde ad<br />

€ 100.000 = € 72.000 opgeven met als gevolg dat Hendrik als bloot eigenaar de rest,<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

100% -/- 76% = 24% ofwel € 24.000 aangeeft. In totaal moet namelijk 100% van de waarde<br />

van het betreffende goed in de forfaitaire heffing worden betrokken (art. 5.22 lid 2 Wet IB<br />

2001).<br />

111. a. Petra en Simon zijn fiscale partners (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). De tweede<br />

woning valt onder de rendementsgrondslag van box 3. Volgens art. 2.17 lid 2 Wet IB 2001<br />

mogen de partners zelf beslissen wie hoeveel van de waarde van de woning minus de daarop<br />

rustende hypothecaire schuld opgeeft: Petra 100%, Simon 100% of samen 100%.<br />

b. Vakantiewoning, WOZ-waarde (art. 5.20 lid 1 Wet IB 2001) € 140.000<br />

Af: hypothecaire schuld = € 90.000 -/- € 5.800 (art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001;<br />

inclusief partner) = € 84.200 -/-<br />

renteschuld ad € 3.500 als lopende termijn niet aftrekbaar (art. 5.12 Wet IB 2001)<br />

Per saldo op te geven € 55.800<br />

Let op! Een hypothecaire schuld komt inderdaad op de waarde van de woning in mindering.<br />

Hypotheekrente-aftrek daarentegen is in box 3 niet aan de orde!<br />

112. Eigen woning (hoofdverblijf) valt samen met de daarop rustende hypothecaire<br />

geldlening in box 1, en dus niet in box 3 (rangorderegeling van art. 2.14 Wet IB 2001)<br />

---<br />

Wijnvoorraad in privé-bezit is vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

Antieke meubels en schilderijen zijn vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

Op te geven voor de rendementsgrondslag van box 3 nihil<br />

N.B. Uit. art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001 blijkt, dat roerende zaken die wel voor<br />

persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt, zijn vrijgesteld.<br />

113. Niets. Vermogensbestanddelen die in box 1 of box 2 inkomen genereren, kunnen niet meer tot<br />

de bezittingen en schulden van box 3 worden gerekend. Zie de belangrijke rangorderegeling<br />

van art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001! Deze regeling staat weliswaar in hoofdstuk 2 van de Wet IB<br />

2001, maar blijkt nu bij een opgave over inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van cruciaal<br />

belang te zijn!<br />

Zo vallen de eigen woning (hoofdverblijf) met de bijbehorende hypotheek in box 1 (en dus<br />

niet meer in box 3) en horen a.b.-aandelen thuis in box 2 (en dus niet nog eens in box 3).<br />

114. a. Echtgenoten zijn fiscale partners (art. 1.2 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Op grond van art.<br />

2.17 lid 2 Wet IB 2001 mogen zij elk jaar opnieuw zelf beslissen wie welk deel van de<br />

gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aangeeft: Pascal 100%, Alice 100%, samen<br />

100%?<br />

b. Ja, alle natuurlijke personen die bij het begin van het kalenderjaar in Nederland wonen zijn<br />

zelfstandig belastingplichtig.<br />

c. Nee. Het vermogen van de beide kinderen wordt aan de ouders toegerekend. Zie art. 2.15 Wet<br />

IB 2001.<br />

d. In belangrijke mate wil zeggen: voor € 408 of meer per kwartaal (art. 2. Uitv. reg. IB 2001).<br />

Grotendeels betekent: voor meer dan de helft.<br />

e. Art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001 kent een kindertoeslag van € 2.762 per kind, waarmee het<br />

heffingvrije vermogen per kind wordt verhoogd. De verhoging bedraagt in totaal 2 x € 2.762 =<br />

€ 5.524.<br />

115. a. Woonhuis (hoofdverblijf) compleet met bijbehorende hypothecaire<br />

lening valt in box 1 (art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) ---<br />

caravan (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001: persoonlijke doeleinden) vrijgesteld ---<br />

antieke meubels: vrijgesteld (idem) ---<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

postzegelverzameling is eveneens vrijgesteld, en wel als<br />

‘voorwerp van wetenschap’ (art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />

gouden en zilveren sieraden vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

privé-schulden (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001): € 15.300 -/- (€ 2.900 x 2 ) *) =<br />

€ 9.500 -/-<br />

‘broodjes’ goud zijn als baar goud belast (belegging: art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB<br />

2001) € 75.000<br />

aandelen Philips, op voorwaarde dat het de slotnotering betreft<br />

zoals vermeld in de Officiële Prijscourant op de einddatum (art. 5.21 Wet IB 2001) € 8.000<br />

stationcar (persoonlijke doeleinden; art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) vrijgesteld<br />

auto van Annelies (idem stationcar) ---<br />

Totale rendementsgrondslag € 73.300<br />

*) De aftrekbeperking voor kleine schulden bedraagt nu, omdat hij een partner heeft, € 5.800<br />

per persoon.<br />

b. Pax en Annelies hebben gezamenlijk een heffingvrije vermogen van € 41.332 (art. 5.2 lid 2<br />

Wet IB 2001). Forfaitair rendement is 4% (art. 5.2 Wet IB 2001). Volgens art. 2.13 Wet IB<br />

2001 moet nu worden betaald: 30% van 4% van (€ 73.300 -/- € 41.322) = € 383.<br />

116. Kasteeltje is geen eigendom van de baron. ---<br />

Collectie schilderijen is vrijgesteld (voorwerpen van kunst; art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />

Antieke boeken zijn als voorwerpen van wetenschap eveneens vrijgesteld (art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />

Louis XV-meubelen vallen onder art. 5.3 lid 2 onderdeel c, en zijn dus vrijgesteld ---<br />

Antieke auto vrijgesteld, mits geen belegging (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

Rendementsgrondslag voor box 3 nihil<br />

117. a. 1. Tegoed spaarrekening is een bezitting € 70.000<br />

2. Levensmiddelen zijn vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

3. Een hoofdwoning hoort thuis in box 1 en daarom niet meer<br />

in box 3 (rangorderegeling van art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) Zie ook art. 3.111 lid 1<br />

onderdeel b Wet IB 2001 ---<br />

4. De schuld volgt het actief box 1. ---<br />

5. Antiek vrijgesteld (voorwerpen van kunst en/of inboedel: art. 5.3 lid 2 onderdeel c<br />

respectievelijk art. 5.8 Wet IB 2001) ---<br />

6. Inboedel vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

7. IB-schuld wordt niet in aanmerking genomen (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />

8. Tegoed wegens verrichte diensten is een bezitting € 7.000<br />

9. Rechten op (niet ingegane) lijfrenten zijn vrijgesteld. Omdat de<br />

premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen aftrekbaar waren,<br />

horen deze rechten thuis in box 1 (art. 2.14 lid 2 respectievelijk<br />

art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />

Rendementsgrondslag voor box 3 € 77.000<br />

b. John heeft recht op een heffingvrij vermogen van € 20.661 (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001)<br />

Rendementsgrondslag € 77.000<br />

Af: heffingvrije vermogen € 20.661 -/-<br />

Grondslag sparen en beleggen € 56.339<br />

De rendementsheffing is nu 30% (art. 2.13 Wet IB 2001) van 4% (art. 5.2 Wet IB 2001) van €<br />

56.339 = € 676.<br />

118. Vanaf 2001 maken lijfrentepolissen waarvan de premie niet aftrekbaar is, of waarvan de premies<br />

niet in aftrek worden gebracht, deel uit van het vermogen in box 3 (art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

IB 2001). Als de premie gedeeltelijk in aftrek is gebracht, zal de waarde van de polis moeten<br />

worden gesplitst, respectievelijk in een deel dat thuishoort in box 1 (aftrekbaar gedeelte) en een<br />

ander deel dat onder box 3 valt.<br />

119. Op 1 januari had Wesley een vordering van € 1.800 op zijn werkgever, die voor box 3 wordt gezien<br />

als een bezitting (art. 5.3 lid 2 onderdeel e Wet IB 2001).<br />

120. Bezittingen en schulden die voortvloeien uit een belastingwet waarop de AWR van toepassing is,<br />

zoals de Wet IB 2001, worden niet in aanmerking genomen (art. 5.3 lid 2 na onderdeel f en lid 3<br />

Wet IB 2001). Niet van belang, dus.<br />

121. Bezittingen:<br />

recht op pensioen is vrijgesteld; genereert belastbaar loon voor box 1<br />

(art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) ---<br />

recht op AOW-uitkering eveneens (idem) ---<br />

recht op niet ingegane lijfrente is ook vrijgesteld; (gaat toekomstig inkomen<br />

genereren in box 1 (art. 2.14 lid 2 respectievelijk art. 3.100 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />

obligaties: waarde in het economische verkeer kan, mits niet opgenomen in<br />

de Officiële Prijscourant, want dan geldt art. 5.21 Wet IB 2001 € 7.500<br />

€ 7.500<br />

Schulden: geen<br />

Rendementsgrondslag bedraagt dus € 7.500.<br />

122. Bezittingen:<br />

De hoofdwoning valt onder box 1 (art. 2.14 lid 2 Wet IB 2001) ---<br />

Inboedel vrijgesteld (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

Vakantiehuisje*) geen hoofdverblijf<br />

(niet verhuurd): WOZ-waarde (art. 5.20 lid 1 Wet IB 2001) € 110.000<br />

Tegoed in New York*) € 15.000<br />

* ) Het gaat om het wereldvermogen bij binnenlands belastingplichtigen (art. 2.1 Wet IB 2001)<br />

€ 125.000<br />

Schulden:<br />

Huishoudelijke schulden<br />

Schuld die vervalt op 10 januari is nog geen schuld op 1/1 maar wel op<br />

€ 3.000<br />

31/12: maar alle bedragen zijn gemiddeld dus € 2.500<br />

Belastingschulden worden niet in aanmerking genomen (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001)---<br />

Totaal schulden € 5.500<br />

Af: ingevolge art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB 2001 (inclusief partner) € 5.800 -/-<br />

Schulden die meetellen voor box 3 nihil<br />

Rendementsgrondslag van Rick bedraagt € 125.000<br />

Heffingvrij vermogen Rick + partner (art. 5.2 lid 2 Wet IB 2001) € 41.322 -/-<br />

Kindertoeslag (art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001): 3 x € 2.762 = € 8.286 -/-<br />

a. Grondslag sparen en beleggen na heffingvrij vermogen € 75.392<br />

b. Vermogensrendementsheffing bedraagt 30% van 4% van € 75.392 = € 904.<br />

123. Bezittingen:<br />

aandelen Royal Dutch Shell: slotnotering in de Officiële Prijscourant<br />

(art. 5.21 Wet IB 2001) € 14.250<br />

banktegoed € 43.000<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

vorderingen € 1.820<br />

verhuurde woningen gecorrigeerde WOZ-waarde (art. 5.20 lid 3 Wet IB 2001<br />

jo. art. 17a Uitv. besl. IB 2001) € 347.500<br />

recht op lijfrente is vrijgesteld; genereert inkomen in box 1 (idem) ---<br />

rechten op AOW-uitkering zijn vrijgesteld; idem ---<br />

€ 406.570<br />

Schulden:<br />

hypothecaire leningen volgen de activa box 3 (art. 5.3 lid 3 Wet IB 2001) € 78.000 -/-<br />

persoonlijke schulden € 3.000 -/- € 2.900 (art. 5.3 lid 3 onderdeel e Wet IB) = € 100 -/-<br />

a. De rendementsgrondslag van Peter bedraagt € 328.470<br />

b. Peter heeft recht op een heffingvrij vermogen (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001) van € 20.661-/-<br />

Ouderentoeslag (art. 5.6 lid 1 Wet IB 2001) € 0 -/-<br />

Saldo € 307.809<br />

Rendementsheffing is 30% van 4% van € 307.809 = € 3.693,70.<br />

Geen recht op ouderentoeslag omdat de grondslag sparen en beleggen voor vermindering met<br />

de ouderentoeslag meer bedraagt dan € 273.391.<br />

c. De peildata zijn in dit geval 1 januari (begindatum) en 3 mei (einddatum).<br />

Het aantal gehele kalendermaanden dat Peter binnenlands belastingplichtig<br />

was, bedraagt vier. Uitgaande van € 307.809 vinden we dan: 30% van 4% x 4/12 x<br />

€ 307.809 = € 1.231. Zie art. 5.3 lid 4 Wet IB 2001.<br />

124. Laurens-Jan is minderjarig. De rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en<br />

beleggen (box 3) wordt dan toegerekend aan de ouder die het gezag over het kind uitoefent (art.<br />

2.15 lid 2 Wet IB 2001). Die ouder of ouders zullen dit moeten opgeven voor de IB.<br />

Let op! Voor het uitponden van onroerende zaken (box 1) is meer dan normaal vermogensbeheer<br />

nodig.<br />

125. Art. 4.46 lid 1 Wet IB 2001 stelt dat vervreemdingsvoordelen worden beschouwd te zijn genoten<br />

op het tijdstip van de vervreemding. Dat is in dit geval het moment waarop de verkoopprijs<br />

vaststaat (25 januari 2010). De obligatoire (= verbintenisscheppende) overeenkomst wordt dan<br />

namelijk perfect.<br />

Het is zelfs mogelijk dat er op 1 december 2009 al sprake is van een belaste vervreemding.<br />

In de op die datum gesloten overeenkomst moeten dan de regels zijn vastgelegd aan de hand<br />

waarvan de accountant de prijs moet bepalen.<br />

126. a. In de definitie van een a.b. in art. 4.6 Wet IB 2001 (aanhef) wordt gesproken van ‘direct of<br />

indirect’.<br />

In feite is A via de BV M ook aandeelhouder, en wel indirect aandeelhouder. Hij heeft dus een<br />

belang van 3% + (25% x 30%) = 10,5% in BV A.<br />

Conclusie: A heeft een a.b. in de BV A (art. 4.6 Wet IB 2001).<br />

b. Twee procent is te weinig B heeft geen a.b. De broer is een bloedverwant in de tweede<br />

graad van de zijlinie dus telt zijn belang niet (meer) mee bij B.<br />

Zie art. 4.10 Wet IB 2001 meetrekregeling. De broer is wel a.b.-houder (art. 4.6 Wet IB<br />

2001).<br />

c. Geen van beiden heeft een a.b. Mocht één van hen later toch een a.b. verwerven, dan worden<br />

de aandelen van de ander in dit a.b. meegetrokken (art. 4.10 Wet IB 2001 meetrekregeling).<br />

127. Overdrachtsprijs 48 x € 1.500 = € 72.000<br />

Verkrijgingsprijs 48 x € 1.000 = € 48.000<br />

Inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) € 24.000<br />

Belast tegen het 25%-tarief van art. 2.12 Wet IB 2001.<br />

Let op! De twee resterende aandelen blijven via de meetrekregeling een a.b. vormen (art. 4.10 Wet<br />

IB 2001). Verkoopt Agnes deze aandelen aan een derde dan is er sprake van een vervreemding (art.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

4.12 onderdeel b en 4.16 Wet IB 2001). De claim op de eventuele resterende aandelen kan op<br />

verzoek worden doorgeschoven tot de daadwerkelijke verkoop (art. 4.16 lid 1 onderdeel g en art.<br />

4.40 Wet IB 2001).<br />

128. a. Het gaat hier om een rente van 7% van € 22.500 = € 1.575. Volgens art. 5.16 lid 1 Wet IB<br />

2001 is deze belegging vrijgesteld van rendementsheffing in box 3. Bovendien krijgt Ome<br />

Gerrit een heffingskorting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen<br />

van 1,3% van € 22.500 = € 292,50. Zie art. 8.20 Wet IB 2001.<br />

De lening is bij oninbaarheid aftrekbaar als verlies op beleggingen in durfkapitaal (art. 6.8<br />

Wet IB 2001) in het kader van de persoonsgebonden aftrek, als de kwijtschelding is<br />

geschied binnen acht jaar na de geldverstrekking, en het verlies in totaal niet meer bedraagt<br />

dan € 46.984 (art. 6.8 lid 5 Wet IB 2001).<br />

b. Het moet gaan om:<br />

een geregistreerde, achtergestelde lening,<br />

die is verstrekt aan een beginnende ondernemer,<br />

die de lening gebruikt voor de financiering van bestanddelen van zijn verplichte<br />

ondernemingsvermogen, enzovoorts. Zie art. 5.17 lid 1 Wet IB 2001.<br />

129. a. In het kapitaal van € 113.000 zit een opgebouwde rente van € 113.000 -/- 30 x € 2.300 =<br />

€ 44.000. Volgens art. 3.118 lid 1 Wet IB 2001 geldt hier een maximale vrijstelling van €<br />

150.500. Het bedrag van de uitkering blijft hier beneden met als gevolg dat de rente van €<br />

44.000 volledig onbelast is.<br />

b. In dit geval bedraagt de totale uitkering van € 163.000 meer dan de maximale vrijstelling van<br />

€ 150.500. De reden waarom de rente € 163.000 -/- 30 x € 2.300 = € 94.000 gedeeltelijk wordt<br />

belast en wel als volgt. Het deel van de uitkering boven de vrijstelling bedraagt € 163.000 -/-<br />

€ 150.500 = € 12.500. De rente bedraagt € 94.000, zoals we al hebben berekend. Belast is nu<br />

(€ 12.500 : € 163.000) x € 94.000 = € 7.208,59 en wel maximaal tegen een tarief van 52% in<br />

box 1.<br />

130. De persoonsgebonden aftrek vermindert achtereenvolgens het inkomen uit werk en woning (box<br />

1), het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) en ten slotte het inkomen uit<br />

aanmerkelijk belang (box 2). Zie art. 6.2 Wet IB 2001. Op het inkomen uit box 1 kan € 8.000 in<br />

mindering worden gebracht, waarna het inkomen uit deze box nihil bedraagt. Met het restantbedrag<br />

aan persoonsgebonden aftrek, namelijk € 12.000 gaan we naar box 3, waar € 5.000 als aftrekpost<br />

kan dienen (restant € 7.000) en ten slotte gaan we naar box 2 waar € 4.000 in mindering wordt<br />

gebracht. Uiteindelijk blijft er een persoonsgebonden aftrek over van € 3.000. Dit restant kan<br />

worden meegenomen naar 2011 en eventuele volgende jaren (art. 6.1 lid 1 onderdeel b Wet IB<br />

2001).<br />

Opmerking<br />

De verrekening met de inkomens in verschillende boxen heeft tot gevolg dat een en ander<br />

geschiedt tegen verschillende percentages: in box 1 tegen het progressieve tarief (maximaal 52%),<br />

in box 3 tegen 30% en in box 2 tegen 25%.<br />

Conclusie: voor de belastingplichtige is deze volgorde zo gunstig mogelijk.<br />

131. a. Onjuist. De persoonsgebonden aftrek is, zoals de term zelf al aangeeft, een aftrekpost die in<br />

mindering mag worden gebracht op het inkomen van de verschillende boxen. Verrekenen<br />

betekent dat vooruitbetaalde belasting in mindering komt op de uiteindelijk verschuldigde<br />

belasting. Dit laatste is hier zeer zeker niet het geval.<br />

b. Onjuist. Dit gebeurt juist wel. Zie art. 6.2 Wet IB 2001.<br />

c. Dit is juist. Zie art. 6.1 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

132. a. Onjuist. De wet noemt er acht (art. 6.1 lid 2 Wet IB 2001). Deze behoren tot de<br />

gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. Vergelijk met art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001.<br />

b. Onjuist. Ook onderhoudsuitgaven van verhuurde monumentenpanden vallen onder de<br />

persoonsgebonden aftrekposten. Zie art. 6.1 lid 2 onderdeel g jo. afdeling 6.8 Wet IB 2001.<br />

c. Onjuist. Zie art. 6.1 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001. Het betreft dan kinderen jonger dan 30 jaar<br />

(art. 6.13 lid 1 Wet IB 2001).<br />

d. Onjuist. Studiekosten vallen vanaf 2001 onder de scholingsuitgaven (art. 6.27 e.v. Wet IB<br />

2001). Deze laatste uitgaven zijn pas aftrekbaar als het gaat om uitgaven voor een opleiding of<br />

studie ‘met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.’ Volgens de memorie<br />

van toelichting gaat het dan of om het verbeteren van de financieel-economische positie van<br />

de belastingplichtige (‘carrière maken’) of om het op peil houden of verbeteren van kennis en<br />

vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van<br />

inkomen uit tegenwoordige arbeid (‘bijblijven’).<br />

133. Nee, want het bedrag van de gift is lager dan de drempel. Volgens art. 6.39 lid 2 jo. lid 1 Wet IB<br />

2001 bedraagt de drempel in dit geval één procent van het gezamenlijk bedrag van de<br />

verzamelinkomens (art. 2.18 Wet IB 2001) van de belastingplichtige en zijn partner vóór<br />

toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Dit is 1% van (€ 60.000 + € 30.000) = € 900<br />

134. 1. Allereerst moeten de verschillende aftrekposten worden gegroepeerd, omdat:<br />

sommige aftrekposten volledig aftrekbaar zijn;<br />

uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften slechts aftrekbaar zijn voor zover ze een<br />

bepaalde drempel overschrijden.<br />

Belastbaar loon € 30.000<br />

b. contributie personeelsvereniging niet aftrekbaar; de IB kent voor werknemers<br />

geen aftrekposten meer, op de reisaftrek na.<br />

d. consumptieve rente niet aftrekbaar ---<br />

e. vakbondscontributie niet aftrekbaar. Zie ook opmerking bij letter b.<br />

h. lijfrentepremie (art. 3.124 onderdeel a en art. 3.127 lid 1 Wet IB 2001): er moet een<br />

pensioentekort worden aangetoond.<br />

j. verzekeringspremies (art. 3.124 onderdeeel c Wet IB 2001) € 750 -/-<br />

Inkomen uit werk en woning € 29.250<br />

i. Uitgaven levensonderhoud broer niet aftrekbaar (art. 6.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Een<br />

broer is een bloedverwant in de tweede graad van de zijlijn. ----<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten:<br />

a. nota's huisarts en tandarts € 2.250<br />

f. apothekerskosten € 500<br />

g. inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet aftrekbaar*) ---<br />

n. nominale bijdrage Zvw niet aftrekbaar*) ---<br />

Daarnaast geldt via art. 6.19 lid 1 Wet IB 2001 in beginsel een verhoging<br />

van 77% van € 500, omdat het verzamelinkomen lager is<br />

dan € 32.738, maar in dit geval lukt dat niet, omdat onderdeel a<br />

van art. 6.17 lid 1 Wet IB 2001 hier niet onder valt ---<br />

*) art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001 sinds 1 januari 2008 € 2.750<br />

af drempel (art. 6.20 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) 1,65% van € 29.250 € 483<br />

aftrekbaar € 2.267 -/-<br />

Uitgaven ter zake van de opleiding of<br />

studie voor een beroep (scholingsuitgaven)<br />

k. NIVRA-cursus € 1.750<br />

af: drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500<br />

aftrekbaar € 1.250 -/-<br />

Aftrekbare giften:<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

c. gezinsbijdrage aan de kerk, als een schriftelijk<br />

bewijsstuk aanwezig is € 500<br />

l. deurcollectes niet aftrekbaar (geen bewijs) ---<br />

m. overboekingen (bank- en giroafschriften) € 700<br />

€ 1.200<br />

af: drempel (art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001) 1% van € 29.250 = € 292,50<br />

aftrekbaar € 907,50 -/-<br />

Belastbaar inkomen uit werk en woning (art. 3.1 Wet IB 2001) € 24.825,50<br />

2. Voor de bepaling van de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten moeten dan de<br />

verzamelinkomens van man en vrouw worden opgeteld, voordat de drempel kan worden<br />

berekend (art. 6.20 lid 2 Wet IB 2001): € 29.250 + € 15.000 = € 44.250.<br />

drempel uitgaven voor specifieke zorgkosten:<br />

1,65% van € 38.722 + 5,75% van (€ 44.250 -/- € 38.722) = € 956,77. Het gevolg hiervan is, dat<br />

er nu slechts aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn van € 2.750 -/- € 956 = €<br />

1.794.<br />

Voor het bepalen van de aftrekbare giften moeten de verzamelinkomens van de echtgenoten<br />

eveneens worden opgeteld (art. 6.39 lid 2 Wet IB 2001). De drempel is nu 1% van € 44.250 = €<br />

442,50, met als gevolg dat aftrekbaar is € 1.200 -/- € 442,50 = € 757,50. Het belastbaar inkomen<br />

uit werk en woning wordt nu: € 30.000 + € 15.000 -/- € 750 -/- € 1.794 -/- € 1.250 -/- € 757,50 =<br />

€ 40.448,50.<br />

135. 1. Niet aftrekbaar. Het betreft hier kosten tot verwerving van een bron van inkomen. Volgens de<br />

eigenwoningregeling zijn uitsluitend de volgende kosten aftrekbaar: renten van schulden,<br />

kosten van geldleningen en bepaalde periodieke betalingen (art. 3.120 lid 1 Wet IB 2001).<br />

2. Aftrekbaar als uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (art. 6.13 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Hiervoor geldt een forfaitaire aftrek (en is er geen drempel). Zie art. 36 Uitv. reg. IB 2001. Het<br />

kind moet door de vader wel in belangrijke mate worden onderhouden (minimaal € 408 per<br />

kwartaal; zie art. 2 Uitv. reg. IB 2001).<br />

3. Niet aftrekbaar. De uitgaven vallen niet binnen art. 6.1 Wet IB 2001.<br />

4. Kan in beginsel als aftrekbare gift worden opgevoerd. Drempel € 60 of, als dat meer is, 1%<br />

van het verzamelinkomen.<br />

5. Aftrekbaar als wordt voldaan aan art. 6.3 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001 dringende morele<br />

onderhoudsverplichting.<br />

136. Lijfrentepremie AMEV (art. 3.127 Wet IB 2001): ---<br />

Er moet nu een pensioentekort worden aangetoond,<br />

wil van aftrekbaarheid sprake kunnen zijn.<br />

Pensioenbetalingen zijn alleen aftrekbaar als ze voldoen aan de<br />

voorwaarden van art. 6.3 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001(uitgaven voor<br />

onderhoudsverplichtingen als persoonsgebonden aftrekpost) € 2.400<br />

Studiekosten om carrière te maken zijn in beginsel aftrekbaar als scholingsuitgaven (art. 6.27 Wet<br />

IB 2001).<br />

Er geldt wel een drempel van € 500 (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 3.500 -/- € 500 = € 3.000<br />

Rente lening: consumptieve rente is vanaf 2001 niet meer aftrekbaar ----<br />

De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw valt niet onder de uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

(art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

De lijfrentepremie van € 2.500 is niet aftrekbaar, omdat broer Pieter geen<br />

verzekeraar is in de zin van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf (art. 3.126 Wet IB 2001).<br />

De aanslag IB levert geen aftrekpost op.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

137. De € 7.500 voor zijn ex-vrouw mag Stef opvoeren als uitgave voor onderhoudsverplichtingen als<br />

onderdeel van de persoonsgebonden aftrek. Het betreft hier immers een periodieke uitkering die<br />

rechtstreeks voortvloeit uit het familierecht, en die niet toekomt aan een lid van het bekende<br />

‘familie-clubje’ (art. 6.3 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Als Mieke de alimentatie voor zoon Gaime<br />

ontvangt, mag Stef een aftrekpost (forfait!) opvoeren van 4 x € 355 = € 1.420 in verband met<br />

uitgaven voor levensonderhoud van kinderen (art. 6.13 Wet IB 2001 en art. 36 Uitv. reg. IB 2001).<br />

Voorwaarde is, dat Stef zijn kind in belangrijke mate onderhoudt (minimaal € 408 per kwartaal; art.<br />

2 Uitv. reg. IB 2001), hetgeen het geval is: € 3.000 is meer dan 4 x € 408= € 1.632.<br />

138. Het betreft hier uitgaven voor specifieke zorgkosten (art. 6.17 Wet IB 2001).<br />

huisapotheek sinds 1-1-2009 niet meer aftrekbaar ---<br />

contributie Rode Kruis valt in beginsel onder aftrekbare giften ---<br />

zonnebank niet op medisch voorschrift ---<br />

kunstgebit € 300,00<br />

toestel body-building: niet aftrekbaar ---<br />

reparatie leesbril niet aftrekbaar (art. 6.17 lid 1 onderdeel d Wet IB 2001) ---<br />

eigen bijdrage ambulancekosten (art. 6.17 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) € 150,00<br />

contributie kruisvereniging niet aftrekbaar (art. 6.17 lid 1 Wet IB 2001) ---<br />

kosten in verband met bevalling echtgenote aftrekbaar voor zover geen kosten kraamhulp of<br />

invaliditeit, aldus de Belastingdienst. € 900,00<br />

kosten overlijden schoonvader niet aftrekbaar ---<br />

nominale Zvw bijdrage man en vrouw (art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) ---<br />

inkomensafhankelijke Zvw-bijdragen man en vrouw (idem) ---<br />

geen verhoging via art. 6.19 lid 1 Wet IB 2001 van 77%, omdat het gezamenlijk inkomen van<br />

€ 26.000 + € 15.000 hoger is dan de drempel van € 32.738 ---<br />

Totaal € 1.350,00<br />

Af: drempel 1,65% van € 38.722 + 5,75% x (€ 41.000 -/- € 38.722), art. 6.20 Wet IB 2001<br />

€ 769,90 -/-<br />

Aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten € 580,10<br />

139. De kosten van de studeerkamer en van extra verlichting en verwarming kunnen niet worden<br />

opgevoerd als scholingsuitgaven (art. 6.28 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

Reiskosten zijn niet aftrekbaar (onderdeel c). ---<br />

studieboeken € 800<br />

usb-stick € 60<br />

cursusgeld € 1.820<br />

leermiddelen € 312<br />

examengelden € 450<br />

reis- en verblijfkosten, evenals kosten van excursies en studiereizen<br />

zijn niet aftrekbaar (art. 6.28 lid 1 onderdeel c Wet IB 2001) ---<br />

de kosten van het examenfeest zijn niet aftrekbaar ---<br />

Totaal € 3.442<br />

Af: drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500 -/-<br />

studiekostenvergoeding werkgever € 900 -/-<br />

Aftrekbaar als scholingsuitgaven € 2.042<br />

140. Henk Schelfhorst heeft recht op de volgende heffingskortingen op jaarbasis:<br />

de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wet IB 2001) € 1.987<br />

een arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001) van 1,737% van € 3.000 =<br />

€ 52,11. Deze korting is echter minimaal de arbeidskorting<br />

die in de LB is genoten, hier € 85, € 85<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Let op! Pensioen en AOW zijn inkomsten uit vroegere arbeid<br />

en geven geen recht op arbeidskorting<br />

de alleenstaande-ouderkorting (art. 8.15 Wet IB 2001). Henk heeft in 2010<br />

immers geen partner en heeft het hele jaar een huishouding<br />

gevoerd met een kind jonger dan 27 jaar, enzovoort € 945<br />

de ouderenkorting (art. 8.17 Wet IB 2001), omdat Henk op 31 december<br />

van het kalenderjaar de 65 is gepasseerd en zijn verzamelinkomen lager is<br />

dan € 34.649. € 684<br />

de alleenstaande ouderenkorting (art. 8.18 Wet IB 2001), omdat Henk als<br />

weduwnaar recht heeft op AOW voor alleenstaanden € 418<br />

Totale korting (standaardheffingskorting) € 4.119<br />

Let op! Henk heeft geen recht op de aanvullende alleenstaande ouderkorting (art. 8.16 Wet IB<br />

2001), en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (art. 8.14a Wet IB 2001), omdat zijn dochter<br />

Els aan het begin van het kalenderjaar ouder is dan zestien respectievelijk twaalf jaar.<br />

Een berekening naar evenredigheid van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf is hier<br />

niet nodig, omdat immers de standaardheffingskorting wordt gevraagd. Bij het berekenen van de<br />

gecombineerde heffingskorting is een dergelijke berekening wel vereist. Deze korting kan worden<br />

afgeleid uit de standaardheffingskorting.<br />

141. Buitenlandse belastingplichtigen (op enkele uitzonderingen na) en alleenstaande binnenlandse<br />

belastingplichtigen die geen inkomsten genieten en dus ook geen inkomensheffing verschuldigd<br />

zijn.<br />

142. De arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001) bedraagt 11,888% van (€ 11.000 -/- € 9.041) + € 157 = €<br />

389,89.<br />

Guy heeft in de LB door toepassing van de maandtabel elke keer een arbeidskorting genoten van<br />

€ 85. In totaal is dat 4 x € 85 = € 340. De arbeidskorting in de IB bedraagt minimaal het bedrag dat<br />

Guy heeft genoten op basis van de LB-maandtabel (de slotzin van art. 8.11 lid 2 Wet IB 2001).<br />

Het eerder berekende bedrag van € 419,08 is echter hoger.<br />

143. a. Raadpleeg art. 8.1 onderdeel c Wet IB 2001.<br />

b. De standaardheffingskorting bestaat uit de algemene heffingskorting van € 1.987 (art. 8.10<br />

Wet IB 2001) plus de ouderenkorting van € 684 (art. 8.17 Wet IB 2001) is € 2.671.<br />

c. Component heffingskorting Breuk Heffingskorting<br />

IB-gedeelte 2,30/33,45 € 184<br />

AOW-gedeelte 17,9/33,45 € 1.429<br />

ANW-gedeelte 1,10/33,45 € 88<br />

AWBZ-gedeelte 12,15/33,45 € 970<br />

Totaal 33,45 € 2.671<br />

d. Manus heeft geen recht op de AOW-component in de heffingskorting, omdat hij als 73-jarige<br />

ook niet premieplichtig is voor de AOW (art. 10 lid 4 Wet financiering volksverzekeringen).<br />

e. Raadpleeg voor dit begrip art. 8.1 onderdeel d Wet IB 2001. Voor zover de gevraagde korting<br />

betrekking heeft op de algemene heffingskorting, bedraagt deze € 184 + € 88 + € 970 = €<br />

1.242.<br />

144. a. Geen aanslag. Het genoten voordeel, dat voortvloeit uit het ter beschikking stellen van een<br />

personenauto door de werkgever, valt sinds 1 januari 2006 onder art. 13bis Wet LB 1964.<br />

b. Geen aanslag IB. Ook een bestelauto valt onder de autokostenfictie van art. 13bis Wet LB<br />

1964, behalve als die bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijkt<br />

te zijn voor vervoer van goederen (lid 5). Denk aan een bestelwagen met slechts een zitplaats<br />

voor de bestuurder en naast hem géén stoel voor een bijzitter, maar slechts laadruimte voor<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

vervoer van goederen. In het laatste geval wordt Sander dan ook in beginsel niet geacht ter<br />

zake loon te hebben genoten.<br />

c. Mogelijk wel een aanslag als meer dan € 44 moet worden bijbetaald. Zie art. 9.4 lid 1<br />

onderdeel a Wet IB 2001. Tevens bij een teruggaaf van meer dan € 14 (art. 9.4 lid 5 Wet IB<br />

2001).<br />

d. Geen aanslag voor Matthijs: de LB is eindheffing.<br />

Wel een aanslag voor Marijke: zij genoot inkomsten die niet waren onderworpen aan de<br />

inhouding van LB.<br />

Let op! Als Matthijs een T-biljet invult en inlevert, valt hij onder art. 9.4 lid 5 Wet IB 2001 en<br />

heeft hij recht op teruggave (op voorwaarde dat het om > € 14 gaat).<br />

145. a. (In beginsel) wel een aanslag, omdat zij tegelijkertijd en langer dan een maand meer dan één<br />

dienstbetrekking had. Bovendien valt haar totale inkomen gedeeltelijk in de derde<br />

belastingschijf, waardoor zij waarschijnlijk meer dan € 44 (extra) IB verschuldigd is (art. 9.4<br />

lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

b. Idem/eerste zin. De tweede dienstbetrekking levert een bijbetaling van IB op van meer dan €<br />

44.<br />

c. Geen aanslag. De tweede dienstbetrekking levert geen bijbetaling van IB op van meer dan<br />

€ 44.<br />

d. Wel een aanslag, omdat de verschuldigde belasting de gezamenlijke voorheffingen met meer<br />

dan € 44 te boven gaat (art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001).<br />

146. Inkomensheffing € 4.800<br />

Af:<br />

reeds ingehouden dividendbelasting *) € 300<br />

reeds ingehouden loonheffing*) € 4.000<br />

€ 4.300<br />

Resteert te betalen € 500<br />

*) voorheffingen op de IB (art. 9.2 Wet IB 2001)<br />

147. a. Jan heeft recht op (een deel van) de algemene heffingskorting en de arbeidskorting (art. 8.10<br />

en 8.11 Wet IB 2001). Omdat hij minder dan dit bedrag heeft verdiend, is hij geen LB<br />

verschuldigd.<br />

b. Als meer dan € 14 is ingehouden (hetgeen hier het geval is) kan Jan het volledige bedrag<br />

terugvragen via het indienen van een zogenoemd T-biljet (T van teruggave). Zie art. 9.4 lid 5<br />

Wet IB 2001.<br />

Voor jongeren t/m 27 jaar is er een Tj-biljet.<br />

148. Een negatieve aanslag met verrekening van loonheffing, dividendbelasting en mogelijk voorlopige<br />

teruggaaf. Zie de art. 9.1, 9.2 en 9.3 Wet IB 2001.<br />

149. a. Het verschil tussen de verschuldigde inkomensheffing (€ 13.880) en het voorheffingssaldo<br />

(€ 15.000 -/- € 945) bedraagt € 175. Dit is meer dan het forfait van € 44 (art. 9.4 lid 1<br />

onderdeel a Wet IB 2001). In dat geval wordt wel een aanslag IB opgelegd.<br />

b. Nu er een IB-aanslag wordt opgelegd, kan de voorheffing worden verrekend.<br />

150. Ja, als een voorlopige teruggaaf is vastgesteld, moet een aanslag IB worden opgelegd als meer dan €<br />

44 moet worden bijbetaald. De door Mitch geschatte aftrekbare kosten en uitgaven volgens de IB<br />

vormen een soort voorcalculatie, die vanzelfsprekend moet worden gevolgd door een ‘nacalculatie’<br />

(vergelijking van geschatte bedragen met werkelijke uitgaven). Zie art. 9.4 lid 1 onderdeel a Wet IB<br />

2001.<br />

151. Ja. Het bijzondere van deze casus is namelijk, dat Marco in 2010 zijn 65ste verjaardag viert en dat<br />

in verband hiermee bijzondere wettelijke bepalingen gelden. Marco heeft op tijd aangifte gedaan.<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Volgens art. 9.4 lid 5 Wet IB 2001 wordt er nu een negatieve aanslag IB (teruggaaf) opgelegd,<br />

omdat het verschil tussen de voorheffing en de verschuldigde inkomensheffing meer bedraagt dan<br />

€ 14.<br />

152. a. Belastbaar inkomen uit werk en woning € 70.000<br />

Aan inkomensheffing is nu verschuldigd:<br />

33,45% van € 18.218 (eerste inkomensschijf) = € 6.094<br />

42% van (€ 32.738 -/- € 18.218) (tweede inkomensschijf) = € 6.098<br />

42% van (€ 54.367 -/- € 32.738) = € 9.084<br />

52% van (€ 70.000 -/- € 54.367) = € 8.129<br />

€ 29.405<br />

Zonder verdere nadere gegevens heeft Willem in ieder geval recht<br />

op de algemene heffingskorting (art. 8.10 Wet IB 2001) van € 1.987-/-<br />

en op de arbeidskorting (art. 8.11 Wet IB 2001) € 1.489 -/-<br />

Inkomensheffing na heffingskortingen € 25.929<br />

b. Willem mag de voorheffingen en andere vooruitbetalingen met de<br />

verschuldigde IB verrekenen:<br />

betaling op voorlopige aanslag € 7.900<br />

kansspelbelasting € 500<br />

dividendbelasting € 1.600<br />

€ 10.000 -/-<br />

Resteert te betalen € 15.929<br />

c. De aanslag zal € 25.929 bedragen, namelijk de verschuldigde IB/PVV vóór verrekening van de<br />

vooruitbetalingen en de voorheffingen.<br />

d. Willem kan bij de inspecteur een bezwaarschrift indienen tegen de in zijn ogen te hoge aanslag.<br />

e. Het bezwaarschrift moet zijn ingediend binnen zes weken na dagtekening van het aanslagbiljet.<br />

153. Uitwerking van de heer Slager:<br />

Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />

Belastbaar loon (art. 3.80 Wet IB 2001)<br />

Loon € 17.500<br />

De reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) bedraagt nihil omdat niets bekend is omtrent de<br />

reisafstand woning-werk (dient meer dan 10 km te bedragen) en/of met<br />

het openbaar vervoer is gereisd. nihil<br />

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />

Ook wederrechtelijk verkregen voordelen zijn fiscaal belast. € 150<br />

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen (art. 3.124 Wet IB 2001):<br />

Een definitie van een lijfrente staat in art. 1.7 lid 1 Wet IB 2001.<br />

Hij heeft geen pensioentekort, reden waarom er geen aftrek is binnen<br />

de jaarruimte en/of reserveringsruimte. € ---<br />

€ 17.650<br />

Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. nihil<br />

Box 3: Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />

Bezittingen (art. 5.3 lid 2 Wet IB 2001)<br />

Het gemiddelde saldo van de lopende rekening bedraagt<br />

(€ 1.500 + € 4.500) : 2 = € 3.000<br />

Het gemiddelde saldo van de spaarrekening bedraagt<br />

(€ 34.500 + € 29.500) : 2 = € 32.000<br />

Totaal € 35.000<br />

Af: heffingvrij vermogen (art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001) 2 x € 20.661 = € 41.322<br />

Grondslag sparen en beleggen: nihil<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Op de kindertoeslag (art. 5.5 lid 4 Wet IB 2001) hebben zij in beginsel recht<br />

(Chinese tweeling): 2 x € 2.762 = € 5.524. Voor de ouderentoeslag komen zij<br />

vanwege hun leeftijd niet in aanmerking (art. 5.6 Wet IB 2001).<br />

Verzamelinkomen van de heer Slager € 17.650<br />

Uitwerking van mevrouw Slager:<br />

Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />

Belastbaar loon (art. 3.80 Wet IB 2001)<br />

Loon € 115.000<br />

De reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001) is niet van toepassing, omdat een leaseauto<br />

ter beschikking is gesteld. De bijtelling is gebaseerd op een percentage<br />

van 25%, en vindt sinds 1 januari 2006 plaats via art. 13bis Wet LB 1964 ---<br />

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />

Het netto resultaat bedraagt € 3.600 -/- € 25 = € 3.575<br />

Belastbare inkomsten uit eigen woning:<br />

Eigenwoningforfait (art. 3.112 Wet IB 2001) 0,55% x € 200.000 = € 1.100<br />

Af: hypotheekrente Credit Mutuale € 10.000<br />

€ 8.900 neg.<br />

Verzamelinkomen van mevrouw Slager € 109.675<br />

Persoonsgebonden aftrek (art. 6.1 Wet IB 2001):<br />

1. Uitgaven voor levensonderhoud aan kinderen.<br />

De kinderalimentatie aan Jurgen is via art. 6.13 Wet IB 2001 en art. 36 Uitv. reg. IB 2001<br />

forfaitair aftrekbaar, als hij in belangrijke mate door haar wordt<br />

onderhouden. Zij dient daartoe minimaal € 408 per kwartaal aan levensonderhoud te<br />

verschaffen (art. 2 Uitv reg. IB 2001). Zij voldoet aan die eis.<br />

Forfaitair aftrekbaar is € 295 x 4 = € 1.180 neg.<br />

2. Uitgaven voor specifieke zorgkosten<br />

Inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw<br />

(art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) man en vrouw niet aftrekbaar ---<br />

2 x nominale bijdrage Zvw (idem) ---<br />

Kosten huisapotheek niet aftrekbaar ---<br />

Adoptiekosten Chinese tweeling niet aftrekbaar ---<br />

3. Scholingsuitgaven.<br />

Aangenomen is dat het voor beiden een studie betreft met het oog<br />

op het verwerven van inkomen uit werk en woning (art. 6.27 Wet IB 2001).<br />

Collegegeld MBA-opleiding € 13.000<br />

Examengeld € 10<br />

Studieboeken € 1.350<br />

Opfriscursus hygiënische bedrijfsvoering € 650<br />

Totaal € 15.010<br />

Af: de drempel van art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001 bedraagt 2 x € 500<br />

omdat beiden aftrekbare scholingskosten van meer<br />

dan € 500 hebben € 1.000<br />

4. Aftrekbare giften<br />

Aftrekbaar zijn de gift aan de VVD (€ 1.600)<br />

en het bedrag ad € 1.000 aan de Samenwerkende<br />

hulporganisaties (art. 6.35 Wet IB 2001). Totaal € 2.600<br />

Af: de drempel van art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001 1% van de<br />

verzamelinkomens van beiden ad € 17.650 + € 109.675 =<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers<br />

€ 14.010 neg.


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

€ 127.325 x 1% = € 1.273<br />

Aftrekbaar € 1.327 neg.<br />

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 93.158<br />

Toerekening inkomensbestanddelen:<br />

Art. 2.17 Wet IB 2001 geeft partners de mogelijkheid om gemeenschappelijke<br />

inkomensbestanddelen aan de meestverdiener toe te rekenen. Zo kunnen progressievoordelen<br />

worden benut.<br />

Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn volgens art. 2.17 Wet IB 2001 belastbare<br />

inkomsten uit eigen woning, inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en de persoonsgebonden<br />

aftrek. Daarnaast is er de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3).<br />

Uitgangspunt is de toerekening waarbij beiden zo weinig mogelijk belasting betalen. Mevrouw<br />

Slager valt in de hoogste belastingschijf (52%). Aan haar kunnen daarom de belastbare inkomsten<br />

uit eigen woning en de persoonsgebonden aftrek worden toegerekend.<br />

154. Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />

Belastbaar loon (art 3.80 Wet IB 2001)<br />

Loon bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken € 75.000<br />

ANW-uitkering € 16.000 +<br />

Af:<br />

Reisaftrek (zie de tabel van art. 3.87 lid 4 Wet IB 2001) € 1.962 -/-<br />

Hij reist 5 dagen per week tussen de 70 en 80 km en is in het bezit van<br />

een openbaarvervoerverklaring (art. 3.87 lid 9 Wet IB 2001).<br />

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />

Belast zijn de opbrengsten ad € 755, minus de kosten ad € 75 = € 680 +<br />

Belastbare inkomsten uit eigen woning (art. 3.110 Wet IB 2001)<br />

Eigen woningforfait (art. 3.112 Wet IB 2001) 0,55% x € 150.000 = € 825<br />

De WOZ-waarde is bepalend (art 3.112 lid 2 Wet IB 2001)<br />

Af: hypotheekrente € 8.000 -/-<br />

€ 7.175-/-<br />

Uitgaven voor inkomensvoorzieningen (art. 3.124 lid a Wet IB 2001)<br />

Premies voor lijfrenten (art. 3.125 lid 1 en art. 3.127 Wet IB 2001)<br />

Omdat sprake is van een pensioentekort is via de jaarruimte<br />

en de reserveringsruimte de volledige premie aftrekbaar. € 3.500 -/-<br />

€ 79.043<br />

Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang nihil<br />

Box 3: Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />

De rendementsgrondslag bestaat uit de bezittingen verminderd met de schulden<br />

(art. 5.3 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Waarde op 1-1 Waarde op 31-12<br />

Rekening-courant Rabobank € 460 € 1.740<br />

Spaarrekening Rabobank € 31.570 + € 49.000 +<br />

Totaal € 32.030 € 50.740<br />

Het gemiddeld vermogen (€ 32.030 + € 50.740) : 2 = € 41.385<br />

Af: heffingvrij vermogen (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001) € 20.661 -/-<br />

Grondslag spren en beleggen (art. 5.2 lid 1 Wet IB 2001) € 20.724<br />

Voordeel uit sparen en beleggen (art. 5.2 Wet IB 2001) 4% x € 20.724 = € 828,96<br />

(De door Hobbit ontvangen rente is niet belast.)<br />

De persoonsgebonden aftrek (art 6.1 Wet IB 2001).<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten (art. 6.1 lid 2 onderdeel d en art. 6.16 t/m 6.20 Wet IB 2001)<br />

De begrafeniskosten van zijn moeder vallen nier niet onder.<br />

Scholingsuitgaven (art. 6.2 lid 1 onderdeel f en art. 6.27 t/m 6.31 Wet IB 2001)<br />

Collegegeld e-learningprogram € 5.600<br />

Af: niet aftrekbare drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500 -/-<br />

Aftrekbaar € 5.100<br />

De scholingsuitgaven zijn aftrekbaar, omdat ze gericht zijn op<br />

studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en<br />

woning (art. 6.27 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Giften (art. 6.1 lid 2 onderdeel h en art. 6.32 t/m 6.39 Wet IB 2001)<br />

Kerk € 4.000<br />

Wereld Natuur Fonds € 500<br />

Totaal € 4.500<br />

Af: niet aftrekbare drempel van art. 6.39 lid 1 Wet IB 2001:<br />

1 % van het verzamelinkomen (boxen 1 t/m 3) voor de<br />

persoonsgebonden aftrek ad € 79.043 + nihil + € 828,96 =<br />

€ 79.872 x 1 % = € 799 -/-<br />

Aftrekbaar € 3.701<br />

Verzamelinkomen (art. 2.18 Wet IB 2001):<br />

Het inkomen uit werk en woning (box 1) bedraagt inclusief de persoonsgebonden aftrekposten<br />

(art. 3.1 lid 2 Wet IB 2001): € 79.872 -/- € 5.100 (scholingsuitgaven) -/- € 3.701 (giften) = €<br />

71.071.<br />

Het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) bedraagt nihil.<br />

Het voordeel uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt € 828,96.<br />

Standaardheffingskorting (art. 8.2 Wet IB 2001).<br />

Hobbit heeft recht op de algemene heffingskorting van € 1.987 (art. 8.10 Wet IB 2001)<br />

Hij heeft ook recht op de maximale arbeidskorting van € 1.489 (art. 8.11 Wet IB 2001).<br />

Voor andere heffingskortingen komt hij niet in aanmerking.<br />

155. Box 1: Belastbaar inkomen uit werk en woning.<br />

Belastbaar loon (art. 3.80 Wet IB 2001)<br />

Loon € 15.000<br />

Af: de reisaftrek (art. 3.87 Wet IB 2001):<br />

De fietsaftrek is per 1-1-2003 vervallen ---<br />

Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001)<br />

Belast zijn de opbrengsten ad € 350 minus de kosten ad € 30 = € 320 +<br />

€ 15.320<br />

Box 2: Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang nihil<br />

Box 3: Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.<br />

De rendementsgrondslag bestaat uit de bezittingen verminderd met de schulden<br />

(art. 5.3 lid 1 Wet IB 2001).<br />

Waarde op 1-1 Waarde op 31-12<br />

Gezamenlijke rekening € 900 € 2.500<br />

Spaarrekening € 49.000 + € 35.400 +<br />

Totaal € 49.900 € 37.900<br />

Het gemiddeld vermogen bedraagt (€ 49.900 + € 37.900) : 2 = € 43.900<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Het zitmeubel van Jean des Bouvrie is vrijgesteld, omdat<br />

sprake is van een roerende zaak voor persoonlijke doeleinden.<br />

Er is geen sprake van een belegging (art. 5.3 lid 2 onderdeel c Wet IB 2001)<br />

De uitvaartverzekeringspolis is vrijgesteld via art. 5.10 lid a Wet IB 2001.<br />

De belastingschuld is niet aftrekbaar (art. 5.3 lid 3 onderdeel b Wet IB 2001).<br />

Af: heffingvrij vermogen voor hem en zijn partner (art. 5.5 lid 1 Wet IB 2001)<br />

2 x € 20.661 = € 41.322 -/-<br />

Af: kindertoeslag (art. 5.5 lid 2 Wet IB 2001) 1x € 2.762 = € 2.762 -/-<br />

Grondslag sparen en beleggen (art. 5.2 lid 1 Wet IB 2001) nihil<br />

De persoonsgebonden aftrek (art 6.1 Wet IB 2001).<br />

Uitgaven voor specifieke zorgkosten (art. 6.1 lid 2 onderdeel d en art. 6.16 t/m. 6.20 Wet IB 2001)<br />

Nominale bijdrage Zvw niet aftrekbaar ---<br />

Inkomensafhankelijke werknemersbijdrage Zvw idem (art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001)<br />

---<br />

Gebitsanering (art. 6.17 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001) € 1.850<br />

Huisapotheek niet aftrekbaar ---<br />

Premie aanvullende verzekering niet aftrekbaar (art. 6.18 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001) -<br />

--<br />

Extra bevallingskosten aftrekbaar, behalve als het kosten van kraamhulp betreft (niet bekend)<br />

€ 350<br />

Er is geen sprake van uitgaven aan hulpmiddelen, vervoer,<br />

extra gezinshulp, enzovoort (onderdeel b. t/m g.). Om die reden is<br />

de extra verhoging van art. 6.19 lid 1 Wet IB 2001 ook niet van toepassing.<br />

Totaal € 2.200<br />

Af: niet aftrekbare drempel van art. 6.20 lid 1 onderdeel b Wet IB 2001:<br />

1,65% van het verzamelinkomen (boxen 1 t/m 3) voor de<br />

persoonsgebonden aftrek van beiden ad € 15.320 x 1,65% = € 252 -/-<br />

€ 1.948<br />

Scholingsuitgaven (art. 6.1 lid 2 onderdeel f en art. 6.27 t/m. 6.30 Wet IB 2001)<br />

Lesgeld cursus tuinman € 750<br />

Tuingereedschap € 1.250<br />

Examengeld € 40 +<br />

Totaal € 2.040<br />

Af: niet aftrekbare drempel (art. 6.30 lid 1 Wet IB 2001) € 500 -/-<br />

Aftrekbaar € 1.540 -/-<br />

De scholingsuitgaven zijn aftrekbaar, omdat zij gericht zijn op<br />

studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en<br />

woning (art. 6.27 lid 1 Wet IB 2001). De drempel bedraagt € 500,- en geen<br />

€ 1.000, omdat Truus geen scholingsuitgaven heeft afgetrokken.<br />

Giften (art. 6.1 lid 2 onderdeel h en de art. 6.32 t/m 6.39 Wet IB 2001)<br />

Natuurmonumenten € 500<br />

Green Peace € 30 +<br />

Totaal € 530<br />

Af: niet aftrekbare drempel van art. 6.39 lid 1 en art. 6.39 lid 2 Wet IB 2001:<br />

1 % van het verzamelinkomen (boxen 1 t/m 3) voor de<br />

persoonsgebonden aftrek van beiden ad € 15.320 x 1 % = € 153 -/-<br />

Aftrekbaar € 377 -/-<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers


Uitwerkingen <strong>Belastingrecht</strong> rechtoe <strong>rechtaan</strong> <strong>Hoofdstuk</strong> 2 <strong>Inkomstenbelasting</strong>.doc<br />

Verzamelinkomen (art. 2.18 Wet IB 2001):<br />

Het inkomen uit werk en woning (box 1) bedraagt inclusief de persoonsgebonden aftrekposten (art.<br />

3.1 lid 2 Wet IB 2001): € 15.320 -/- € 1.948 (uitgaven voor specifieke zorgkosten) -/- € 1.540<br />

(scholingsuitgaven) -/- € 377 (giften) = € 11.455.<br />

Het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) bedraagt nihil.<br />

Het voordeel uit sparen en beleggen (box 3) bedraagt nihil.<br />

Toerekening inkomensbestanddelen:<br />

Art. 2.17 Wet IB 2001 geeft partners de mogelijkheid om gemeenschappelijke<br />

inkomensbestanddelen aan de meestverdiener toe te rekenen. Zo kunnen progressievoordelen<br />

worden benut.<br />

Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn volgens art. 2.17 Wet IB 2001 belastbare<br />

inkomsten uit eigen woning, de persoonsgebonden aftrek, inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2)<br />

en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3).<br />

Uitgangspunt is de toerekening waarbij beiden zo weinig mogelijk belasting betalen. Harry is<br />

alleenverdiener en aan hem kan de persoonsgebonden aftrek worden toegerekend.<br />

Met het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) maakt het niet uit of het wordt toegerekend aan<br />

Harry of Truus. Er valt hier geen progressievoordeel te behalen, omdat geen sprake is van een<br />

progressief tarief. De lijfrentepremie is een persoonlijke aftrekpost van Truus (art. 2.17 Wet IB<br />

2001).<br />

© 2010 Boom fiscale uitgevers

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!