Retentierecht op goederen bestemd voor ... - Boekel De Nerée
Retentierecht op goederen bestemd voor ... - Boekel De Nerée
Retentierecht op goederen bestemd voor ... - Boekel De Nerée
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Bouwrecht<br />
Mr. M. Smit<br />
<strong>Boekel</strong> <strong>De</strong> <strong>Nerée</strong><br />
Mr. Q.P. Hermans<br />
<strong>Boekel</strong> <strong>De</strong> <strong>Nerée</strong><br />
<strong>Retentierecht</strong> <strong>op</strong><br />
<strong>goederen</strong> <strong>bestemd</strong> <strong>voor</strong><br />
<strong>op</strong>enbare dienst<br />
In VGR 2010-2 hebben Rijpstra en<br />
Reuter de mogelijkheden en onmogelijkheden<br />
van het retentierecht bij<br />
aanneming van werk in kaart gebracht,<br />
meer specifiek in combinatie<br />
met huur. Het retentierecht is een van<br />
de meest verstrekkende rechtsmiddelen<br />
die een aannemer kan inroepen<br />
wanneer zijn <strong>op</strong>drachtgever hem niet<br />
betaalt. Het retentierecht is volgens<br />
Vastgoedrecht 2010-5<br />
artikel 3:290 BW de bevoegdheid die<br />
in de bij de wet aangegeven gevallen<br />
aan een schuldeiser toekomt, om de<br />
nakoming van een verplichting tot<br />
afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar<br />
<strong>op</strong> te schorten totdat de vordering<br />
wordt voldaan.<br />
Het middel wordt ook in de bouwpraktijk<br />
regelmatig succesvol toegepast.<br />
In veel gevallen plegen <strong>op</strong>drachtgevers<br />
onder de druk van het retentierecht<br />
alsnog aan hun betalingsverplichting<br />
te voldoen. Daarmee is een<br />
belangrijk karakter, en tot invoering<br />
van het Nieuw BW het <strong>voor</strong>naamste<br />
karakter, van het retentierecht gegeven:<br />
een pressiemiddel jegens de wederpartij<br />
om de schuld aan de retentor<br />
te voldoen. 1 Met invoering van<br />
het Nieuw BW heeft het retentierecht<br />
ook het door Rijpstra en Reuter al<br />
toegelichte verhaalskarakter gekregen,<br />
waarbij de aannemer in beginsel<br />
zijn vordering <strong>op</strong> de teruggehouden<br />
zaak kan verhalen met <strong>voor</strong>rang boven<br />
allen tegen wie het retentierecht<br />
kan worden ingeroepen.<br />
Opvallend is dat dit doorgaans effectieve<br />
middel door aannemers bij ons<br />
weten nauwelijks wordt toegepast<br />
wanneer de <strong>op</strong>drachtgever een overheidsorgaan<br />
is. Voor zover het retentierecht<br />
wordt aangewend tot zekerheid<br />
<strong>voor</strong> verhaal van de vordering is<br />
dat eenvoudig te verklaren. <strong>De</strong> alom<br />
heersende <strong>op</strong>vatting is immers dat er<br />
niet <strong>voor</strong> hoeft te worden gevreesd<br />
dat een overheidsorgaan een (uitein-<br />
delijke) veroordeling in rechte niet<br />
nakomt, maar dat vereist doorgaans<br />
wel eerst een veelal langdurige procedure.<br />
Voor zover het retentierecht<br />
wordt aangewend als pressiemiddel<br />
om zo snel mogelijk datgene betaald<br />
te krijgen waar<strong>op</strong> men recht meent<br />
te hebben, ligt het wellicht wel <strong>voor</strong><br />
de hand om dat middel ook jegens<br />
een overheidsorgaan aan te wenden.<br />
Het komt immers niet zelden <strong>voor</strong><br />
dat ook overheidsorganen in meer of<br />
minder mate moeten worden aangespoord<br />
om aan hun betalingsverplichtingen<br />
jegens de aannemer te voldoen.<br />
<strong>De</strong> vraag is echter of er wel een bevoegdheid<br />
bestaat tot uitoefening van<br />
het retentierecht wanneer de wederpartij<br />
een overheidsorgaan is, nu dat<br />
zou betekenen dat een goed dat mogelijk<br />
<strong>bestemd</strong> is <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare<br />
dienst door de schuldeiser zou worden<br />
teruggehouden en de werkzaamheden<br />
van de overheid zouden (kunnen)<br />
worden belemmerd. Om die reden<br />
is het immers <strong>op</strong> grond van artikel<br />
436 Rv niet toegestaan beslag te<br />
leggen <strong>op</strong> <strong>goederen</strong> <strong>bestemd</strong> <strong>voor</strong> de<br />
<strong>op</strong>enbare dienst. <strong>De</strong> vraag is dan ook<br />
of een dergelijke uitzondering ook<br />
<strong>voor</strong> het retentierecht geldt.<br />
<strong>De</strong>ze vraag laat zich het best beantwoorden<br />
aan de hand van de nagenoeg<br />
enige relevante uitspraak die<br />
over dit onderwerp is gepubliceerd.<br />
Het betreft een uitspraak van de<br />
<strong>voor</strong>zieningenrechter van de Rechtbank<br />
<strong>De</strong>n Haag van 9 januari 2009, 2<br />
129
Bouwrecht<br />
met een noot van Spinath. Vreemd<br />
genoeg is hieraan in de literatuur<br />
weinig aandacht besteed, reden<br />
waarom wij de kwestie in deze rubriek<br />
onder de aandacht brengen.<br />
Casus Ierland/Systobouw<br />
<strong>De</strong> casus van deze uitspraak is als<br />
volgt. <strong>De</strong> staat Ierland heeft aan Systobouw<br />
<strong>op</strong>dracht gegeven <strong>voor</strong> de<br />
verbouwing en uitbreiding van de<br />
Ierse kanselarij in Nederland. Tussen<br />
partijen ontstaat een geschil over de<br />
<strong>voor</strong>tgang van de werkzaamheden en<br />
de <strong>op</strong>leveringsdatum. Ierland stelt er<br />
onvoldoende vertrouwen in te hebben<br />
dat Systobouw de capaciteiten<br />
heeft om het werk tot een goed einde<br />
te brengen en verlangt bewijs van het<br />
tegendeel. Omdat Systobouw daarin<br />
naar mening van Ierland niet slaagt,<br />
ontbindt Ierland de aannemingsovereenkomst<br />
wegens toerekenbare tekortkoming<br />
van Systobouw. Systobouw<br />
betwist die tekortkoming en oefent<br />
het retentierecht uit over het pand<br />
van Ierland.<br />
Ierland vordert in kort geding beëindiging<br />
van de uitoefening van het retentierecht<br />
door Systobouw, onder<br />
meer omdat het Systobouw naar mening<br />
van Ierland niet vrij zou staan<br />
het retentierecht uit te oefenen. Volgens<br />
Ierland zou in dit geval sprake<br />
zijn van de uitzondering van artikel<br />
6:54 onder c BW dat bepaalt dat geen<br />
bevoegdheid tot <strong>op</strong>schorting bestaat<br />
<strong>voor</strong> zover <strong>op</strong> de vordering van de<br />
wederpartij geen beslag is toegelaten<br />
(via de schakelbepaling van artikel<br />
6:57 BW zou deze uitzondering ook<br />
<strong>voor</strong> het retentierecht gelden). Omdat<br />
de kanselarij van Ierland een goed<br />
zou zijn dat <strong>bestemd</strong> is <strong>voor</strong> de<br />
<strong>op</strong>enbare dienst, en daar<strong>op</strong> ingevolge<br />
artikel 436 Rv beslag niet is toegestaan,<br />
komt aan Systobouw volgens<br />
Ierland geen beroep <strong>op</strong> een retentierecht<br />
toe.<br />
Oordeel <strong>voor</strong>zieningenrechter<br />
<strong>De</strong> beoordeling van het geschil spitst<br />
zich, mede door de wijze van procederen<br />
van partijen, met name toe <strong>op</strong><br />
de vraag of de kanselarij wel of niet<br />
kwalificeert als een goed dat is <strong>bestemd</strong><br />
<strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare dienst. Systobouw<br />
voert weinig overtuigend aan<br />
dat daarvan in het geval van een kanselarij<br />
geen sprake is. Dat verweer<br />
treft dan ook geen doel en de <strong>voor</strong>zie-<br />
130<br />
ningenrechter volgt het standpunt<br />
van Ierland en wijst de vordering van<br />
Ierland toe. Ook volgens de <strong>voor</strong>zieningenrechter<br />
leidt de vaststelling dat<br />
sprake is van een goed dat <strong>bestemd</strong><br />
is <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare dienst tot de<br />
conclusie dat Systobouw niet gerechtigd<br />
is het retentierecht <strong>op</strong> dit pand<br />
uit te oefenen.<br />
Dat leidt tot de vraag of rechtstreekse<br />
toepassing van artikel 6:54 onder c<br />
BW inderdaad tot de conclusie van<br />
de <strong>voor</strong>zieningenrechter leidt. Spinath<br />
betoogt in zijn noot naar onze<br />
mening terecht dat dit niet het geval<br />
is en dat Systobouw zich weldegelijk<br />
<strong>op</strong> een retentierecht kan beroepen.<br />
Artikel 6:54 onder c BW en<br />
de exceptio non adimpleti<br />
contractus<br />
Alvorens <strong>op</strong> de argumentatie van<br />
Spinath in te gaan, merken wij allereerst<br />
<strong>op</strong> dat de tekst van de wet mogelijk<br />
onduidelijk is over de toepasselijkheid<br />
van artikel 6:54 onder c BW,<br />
wanneer een <strong>op</strong>schortingsrecht in het<br />
specifieke geval van een wederkerige<br />
overeenkomst als bedoeld in artikel<br />
6:262 BW (de exceptio non adimpleti<br />
contractus) tevens voldoet aan de<br />
omschrijving van het retentierecht.<br />
Voor een goed begrip: artikel 6:54<br />
onder c BW is <strong>op</strong>genomen in afdeling<br />
6.1.7 BW waarin algemene bepalingen<br />
zijn <strong>op</strong>genomen over <strong>op</strong>schortingsrechten.<br />
<strong>De</strong> exceptio non adimpleti<br />
contractus is, net als het retentierecht<br />
overigens, een bijzondere verschijningsvorm<br />
van de algemene <strong>op</strong>schortingsbevoegdheid<br />
van artikel 6:52<br />
BW 3 en is <strong>op</strong>genomen in afdeling<br />
6.5.5 BW dat specifieke bepalingen<br />
geeft <strong>voor</strong> (<strong>op</strong>schortingsrechten bij)<br />
wederkerige overeenkomsten. 4<br />
Hoewel de algemene bepalingen over<br />
<strong>op</strong>schortingsrechten ook <strong>op</strong> de bijzondere<br />
<strong>op</strong>schortingsvormen van toepassing<br />
zijn, volgt uit artikel 6:264 BW<br />
dat <strong>op</strong> de exceptio non adimpleti<br />
contractus de uitzondering van artikel<br />
6:54 onder c BW niet van toepassing<br />
is. Met andere woorden: ook in de<br />
gevallen wanneer geen beslag is toegelaten<br />
<strong>op</strong> de vordering van de wederpartij,<br />
blijft volgens dit artikel de <strong>op</strong>schortingsbevoegdheid<br />
van artikel<br />
6:262 BW <strong>voor</strong> de schuldenaar bestaan.<br />
<strong>De</strong> vraag is of dit ook zo is<br />
wanneer deze <strong>op</strong>schorting tevens<br />
voldoet aan de omschrijving van het<br />
retentierecht van artikel 3:290 BW.<br />
Artikel 6:57 BW verklaart immers<br />
expliciet de gehele afdeling 6.1.7. BW,<br />
daarmee dus ook artikel 6:54 onder<br />
c BW, van toepassing wanneer ‘een<br />
bevoegdheid tot <strong>op</strong>schorting voldoet<br />
aan de omschrijving van het retentierecht’<br />
van artikel 3:290 BW. Op het<br />
eerste gezicht lijkt dat strijdig met<br />
artikel 6:264 BW.<br />
Naar onze mening volgt echter uit de<br />
keuze van de wetgever <strong>voor</strong> de formulering<br />
‘een bevoegdheid’ in artikel<br />
6:57 BW <strong>op</strong> zichzelf al dat daarmee<br />
niet slechts de <strong>op</strong>schortingsbevoegdheid<br />
van artikel 6:52 BW kan zijn bedoeld,<br />
maar dat daaronder iedere bij<br />
de wet gegeven <strong>op</strong>schortingsbevoegdheid<br />
kan worden verstaan, dus ook<br />
die van artikel 6:262 BW. Voor zover<br />
dus ook het <strong>op</strong>schortingsrecht ex artikel<br />
6:262 BW voldoet aan de omschrijving<br />
van het retentierecht, is de<br />
gehele afdeling 6.1.7. BW, inclusief<br />
artikel 6:54 onder c BW van toepassing.<br />
<strong>De</strong>ze <strong>op</strong>vatting vindt ook steun<br />
in de parlementaire geschiedenis,<br />
waarin de wetgever over artikel 6:57<br />
BW <strong>op</strong>merkt dat uit dit artikel mede<br />
volgt dat <strong>op</strong> een <strong>op</strong>schortingsrecht<br />
als bedoeld in artikel 6:262 BW,<br />
wanneer dit voldoet aan de omschrijving<br />
van het retentierecht, de bepalingen<br />
van artikel 3:290 e.v. BW van<br />
toepassing zijn naast en eventueel in<br />
afwijking van afdeling 6.1.7 BW en<br />
artikel 6:264 BW. 5<br />
Toepassing artikel 6:54<br />
onder c BW<br />
<strong>De</strong> ratio van artikel 6:54 onder c BW<br />
is dat waar beslag niet is toegelaten<br />
omdat de aard van de betrokken vorderingen<br />
vereist dat zij zonder vertraging<br />
worden voldaan, ook <strong>op</strong>schorting<br />
niet mogelijk behoort te zijn. 6<br />
Voor zover het terughouden van een<br />
goed dat <strong>bestemd</strong> is <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare<br />
dienst daadwerkelijk de werkzaamheden<br />
van de overheid zouden belemmeren<br />
(de ratio achter artikel 436 Rv),<br />
zou gesteld kunnen worden dat de<br />
aard van de vordering (van het overheidsorgaan)<br />
inderdaad vereist dat<br />
deze zonder vertraging wordt voldaan.<br />
Men dient er daarbij wel <strong>op</strong> bedacht<br />
te zijn dat artikel 436 Rv zo moet<br />
worden uitgelegd dat beslag in de re-<br />
Vastgoedrecht 2010-5
gel alleen is uitgesloten, indien en<br />
<strong>voor</strong> zover het met beslag bedreigde<br />
goed noodzakelijk en essentieel is<br />
<strong>voor</strong> een goed functioneren van het<br />
betreffende overheidsapparaat. 7 Het<br />
is heersende leer dat een goed niet<br />
snel als <strong>bestemd</strong> <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare<br />
dienst wordt gekwalificeerd en dat<br />
dus niet al te spoedig tot onvatbaarheid<br />
van beslag wordt geconcludeerd.<br />
<strong>De</strong>ze terughoudendheid zou naar<br />
onze mening ook moeten worden<br />
betracht bij het retentierecht. In zoverre<br />
delen wij dan ook de mening<br />
van Spinath dat de wetgever met artikel<br />
6:57 BW (die artikel 6:54 onder c<br />
BW van toepassing verklaard <strong>op</strong> retentierecht)<br />
niet lijkt te hebben bedoeld<br />
het retentierecht in te perken,<br />
maar juist het retentierecht als bijzondere<br />
verschijningsvorm van het <strong>op</strong>schortingsrecht<br />
te duiden.<br />
Naar <strong>op</strong>vatting van Spinath komt<br />
men in de onderhavige casus van<br />
Systobouw/Ierland evenwel in het<br />
geheel niet toe aan de vraag of het<br />
pand van Ierland al dan niet <strong>bestemd</strong><br />
is <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare dienst. Artikel<br />
6:54 onder c BW bepaalt immers dat<br />
geen bevoegdheid tot <strong>op</strong>schorting<br />
bestaat <strong>voor</strong> zover ‘<strong>op</strong> de vordering<br />
van de wederpartij’ geen beslag is<br />
toegelaten. <strong>De</strong> vordering van de wederpartij<br />
is volgens Spinath niet het<br />
pand zelf maar het recht van de wederpartij<br />
tot afgifte van het pand. Die<br />
vordering is in beginsel wel vatbaar<br />
<strong>voor</strong> beslag (het beslag tot afgifte 8 ),<br />
zodat artikel 6:54 onder c BW niet<br />
aan de uitoefening van het retentie-<br />
Vastgoedrecht 2010-5<br />
recht in de weg zou hoeven staan, aldus<br />
Spinath. Volgens de uitleg van<br />
Spinath is retentierecht <strong>op</strong> een goed<br />
<strong>bestemd</strong> <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare dienst dan<br />
ook mogelijk.<br />
Uitwinning niet mogelijk<br />
Van uitwinning van het teruggehouden<br />
goed kan in het geval van een<br />
goed <strong>bestemd</strong> <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare<br />
dienst evenwel geen sprake zijn. Uitwinning<br />
geschiedt immers door, na<br />
het verkrijgen van een executoriale<br />
titel, executoriaal beslag <strong>op</strong> het betreffende<br />
goed te doen leggen. Dat laatste<br />
is <strong>op</strong> grond van artikel 436 Rv niet<br />
toegestaan. Dat neemt niet weg dat<br />
het retentierecht in dit geval wel nog<br />
<strong>voor</strong> zijn oorspronkelijk doel, als<br />
pressiemiddel, kan worden aangewend.<br />
Dat aspect zou volledig komen<br />
te vervallen als men zou aannemen<br />
dat artikel 6:54 onder c BW wel in de<br />
weg staat aan het uitoefenen van een<br />
retentierecht <strong>op</strong> een goed dat <strong>bestemd</strong><br />
is <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare dienst. Daarmee<br />
zou (in onderhavig geval) de aannemer<br />
in een nadeligere positie komen<br />
te verkeren wanneer hij contracteert<br />
met een overheidsorgaan dan wanneer<br />
hij contracteert met een private<br />
partij. Dat lijkt niet de bedoeling te<br />
zijn geweest van de wetgever.<br />
Conclusie<br />
<strong>De</strong> bepalingen in de wet staan er niet<br />
aan in de weg dat een goed dat mogelijk<br />
<strong>bestemd</strong> is <strong>voor</strong> de <strong>op</strong>enbare<br />
dienst door de schuldeiser jegens een<br />
overheidsorgaan zou worden teruggehouden<br />
waardoor de werkzaamheden<br />
Bouwrecht<br />
van de overheid zouden (kunnen)<br />
worden belemmerd. Voor zover er<br />
een (algemene) bevoegdheid tot <strong>op</strong>schorting<br />
bestaat is het uitoefenen<br />
van een retentierecht ook <strong>op</strong> <strong>goederen</strong><br />
van <strong>op</strong>enbare dienst toegestaan,<br />
doch het retentierecht kan uitsluitend<br />
worden ingezet als pressiemiddel en<br />
niet als verhaalsmiddel.<br />
1. J.E. Fesevur, <strong>Retentierecht</strong>, <strong>De</strong>venter:<br />
Kluwer 1988, p. 2.<br />
2. Rb. <strong>De</strong>n Haag (pres.) 9 januari 2009,<br />
JOR 2009, 173 (m.nt. Spinath).<br />
3. J.E. Fesevur, <strong>Retentierecht</strong> (serie Monografieën<br />
NBW, B-13), <strong>De</strong>venter: Kluwer<br />
1988.<br />
4. In algemene zin merken wij nog <strong>op</strong> dat<br />
het nog maar de vraag is of het <strong>op</strong>schorten<br />
van de verplichting tot afgifte in het<br />
geval van een aannemingsovereenkomst<br />
wel volledig voldoet aan de wederkerigheidsvereisten<br />
van artikel 6:262 BW.<br />
Men kan immers twisten over de vraag<br />
of de verplichting tot afgifte wel een<br />
verplichting is die ‘tegenover’ de (niet<br />
door de wederpartij nagekomen) verplichting<br />
tot betaling van de aanneemsom<br />
staat. <strong>De</strong>ze discussie gaat evenwel<br />
het bestek van deze rubriek te buiten.<br />
5. Kamerstukken II 1975/76, 7729, nr. 6-7,<br />
p. 236 (MvA).<br />
6. W.J.G. Oosterveen, T&C BW, 2009, art.<br />
6:54 onder c BW, aant. 4.<br />
7. L.P. Broekveldt, Burgerlijke Rechtsvordering<br />
(Groene Serie Privaatrecht), 2009,<br />
art. 436 Rv, aant. 2.<br />
8. Omdat het beslag tot afgifte een instrument<br />
is <strong>voor</strong> ieder die recht heeft <strong>op</strong> afgifte<br />
van de roerende zaak, in onderhavig<br />
geval dus het overheidsorgaan en niet de<br />
aannemer, valt dit beslag niet onder de<br />
werking van artikel 436 Rv.<br />
131