Ezechiël: een bewogen grensganger - Protestantse Gemeente ...
Ezechiël: een bewogen grensganger - Protestantse Gemeente ...
Ezechiël: een bewogen grensganger - Protestantse Gemeente ...
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Voortdurend hamerde hij er op dat de ballingen hun hoop op bevrijding en nationale redding niet kunnen<br />
baseren op Israëls relatie met God in het verleden of met Jeruzalems bevoorrechte positie. Over de situatie<br />
in de tempel te Jeruzalem was <strong>Ezechiël</strong> verbijsterd. In <strong>een</strong> van zijn visioenen (8-11) kreeg hij <strong>een</strong> rondleiding<br />
door de tempel. Tot zijn afgrijzen zag hij dat de mensen van Juda, hoewel ze op het punt stonden,<br />
uitgeroeid te worden, afgoden aanbaden. De tempel zelf was ontwijd: de muren van de vertrekken waren<br />
beschilderd met kronkelende slangen en afstotende dieren; priesters deden verschrikkelijke dingen; vrouwen<br />
bew<strong>een</strong>den de stervende god Tammoez (8:14) 13 en mannen aanbaden de zon met hun gezicht naar<br />
het Oosten en hun rug naar het heiligdom gekeerd. Tenslotte zag de profeet dat de vreemde wagen die hij<br />
in zijn eerste visioen gezien had, de kabood 14 (het imponerende, de bevrijdende kracht, de stralende verschijning)<br />
van de Eeuwige meevoerde.<br />
<strong>Ezechiël</strong> keerde zich ook tegen de niet-Israëlitische<br />
volken. Sommige van deze volken verweet hij <strong>een</strong> ‘ha-haha-mentaliteit’:<br />
ze namen <strong>een</strong> spottende toeschouwershouding<br />
aan tegenover de ondergang van Juda en de verwoesting<br />
van Jeruzalem. <strong>Ezechiël</strong> beschuldigde Ammon en<br />
Moab van <strong>een</strong> leedvermaak zonder daden (25:3, 6, 8) en<br />
Edom, Filistea en Tyrus van <strong>een</strong> leedvermaak gepaard met<br />
vijandelijke acties of <strong>een</strong> profiteursmentaliteit (25:12, 15;<br />
26:2). Andere volken, meestal verpersoonlijkt in de figuur<br />
van de koning, verweet hij <strong>een</strong> ‘bla-bla-bla-mentaliteit’. Hij<br />
klaagde de hoogmoed, opgeblazenheid en zelfhandhavingshouding<br />
van Tyrus en Egypte aan (27-32). Tyrus verweet<br />
hij onrecht op handelsgebied en Egypte het verleiden<br />
van Juda om zijn vertrouwen te stellen in de politieke en<br />
militaire macht van Egypte. 15 Het doel van de onheilsprofetieën<br />
was gelegen in de erkenning van de kabood (bevrijdende<br />
kracht) van Israëls God. De onheilspellende verschrikkingen<br />
die <strong>Ezechiël</strong> de volken aankondigde (25-32), be-<br />
<strong>Ezechiël</strong>, fresco in Novgorod Volotovo.<br />
schreef hij in dezelfde woorden als die hij zijn eigen volk<br />
aanzei (4-24).<br />
Na de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel<br />
(33:21) in 586 v.Chr., toen <strong>een</strong> grote moedeloosheid en uitzichtloosheid het volk beheerste, veranderde<br />
<strong>Ezechiël</strong>s boodschap van <strong>een</strong> vonnis in <strong>een</strong> aankondiging van bevrijding: De Eeuwige zal in de toekomst<br />
Israëls ‘goede herder’ zijn (34:15; vergelijk Psalm 23, Psalm 100:3; Jesaja 40:11), het volk zal vrede en<br />
voorspoed mogen ervaren in het eigen hernieuwde land (36:8-12), Hij zal nieuw leven scheppen waar het<br />
menselijkerwijs niet meer verwacht mag worden (37:1-14). Een laatste kosmische strijd, die begonnen is<br />
toen de strijdkrachten van de Eeuwige Israël aanvielen, zal de oppermacht en heiligheid van de Eeuwige<br />
aantonen. Deze heeft betrekking op alle volken (38-39).<br />
Het boek besluit met <strong>een</strong> groot visioen van de tempel die weer wordt opgebouwd, van de opnieuw<br />
gevestigde godsdienst en van <strong>een</strong> vernieuwd, goed georganiseerd geboorteland.<br />
Het spreken van <strong>Ezechiël</strong> werd begeleid door tekenen (handelingen die in zichzelf al <strong>een</strong> boodschap aan<br />
de ballingen waren) om zijn woorden te bekrachtigen (4:1-5:4; 12:1-20; 24:15-40). Op <strong>een</strong> tichelst<strong>een</strong> tekende<br />
hij <strong>een</strong> diagram van Jeruzalem onder beleg, met schansen, legerkampen en stormrammen (4:1-3).<br />
Honderdvijftig dagen lang lag hij op zijn linkerzijde en daarna veertig dagen op zijn rechterzijde om aan te<br />
13 De Babyloniërs markeerden de terugloop van de uren daglicht en het begin van de hete zomer die vergezeld gaat van droogte<br />
met <strong>een</strong> zesdaagse rouwperiode voor de god Tammoez, de god van de vegetatie en de oogst die opkwam en stierf zoals het graan<br />
en het ontstaan en vergaan in de natuur representeerde. Tammoez werd de naam voor de vierde maand van het jaar. De joden<br />
namen deze naam over van de Babyloniërs.<br />
14 Het begrip kabood komt negen maal bij <strong>Ezechiël</strong> voor. Letterlijk betekent het: dat wat iemand zwaar of gewichtig maakt; het<br />
imponerende van iemand. Kabood (Grieks: doxa = glans) maakt de betekenis van <strong>een</strong> persoon of <strong>een</strong> zaak aanschouwelijk. Vooral<br />
het bezit aan goederen (Genesis 31:1; Psalm 49:17) of hoge positie (Genesis 45:13) maakte iemand in het oude Oosten tot <strong>een</strong><br />
persoon van aanzien. Dikwijls is er sprake van de kabood van de Eeuwige. De mens kan het bij de aanblik van die kabood niet<br />
uithouden. Het openbaar worden van de kabood werd door sommige groepen in het Oude Testament pas in de heilstijd verwacht<br />
(Jesaja 40:50). Het Nieuwe Testament volgt het oudtestamentisch spraakgebruik. Doxa is er Gods aanzien; zijn schitterende majesteit,<br />
die soms wordt waargenomen (Lucas 2:9). Doxologie (lofprijzing): ‘eer aan God’ betekent de erkenning of lovende vaststelling<br />
dat God de kabood bezit (1 Petrus 4:11); het is tegelijk <strong>een</strong> oproep om Hem als zodanig te erkennen.<br />
15 Streefkerk 1971, 1758.<br />
8