09.09.2013 Views

Nieuwsbrief mededingingsrecht 15 - Loyens & Loeff

Nieuwsbrief mededingingsrecht 15 - Loyens & Loeff

Nieuwsbrief mededingingsrecht 15 - Loyens & Loeff

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>Nieuwsbrief</strong> Mededingingsrecht<br />

Nieuwsberichten<br />

Europese Commissie, 19 februari 2013: De Commissie verlengt de Richtsnoeren<br />

betreffende de zeevervoerdiensten<br />

De Commissie zal de Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 101 VWEU op zeevervoerdiensten (de<br />

Richtsnoeren) niet vernieuwen of verlengen. Uit de Richtsnoeren volgt dat de Commissie deze gedurende een periode<br />

van vijf jaar zou toepassen. Deze periode loopt af op 26 september 2013. De Commissie heeft in mei 2012 een publieke<br />

consultatie gehouden waarin werd bevestigd dat specifieke richtlijnen voor de zeevervoersector niet langer nodig<br />

worden geacht. De Richtsnoeren werden in 2008 gepubliceerd vanwege de uitbreiding van het toepassingsgebied van<br />

Verordening nr. 1/2003 en van Verordening nr. 773/2004 tot cabotage en de internationale wilde vaart. Met ingang van<br />

18 oktober 2006 vielen derhalve alle sectoren van de zeevervoerdiensten onder het reguliere <strong>mededingingsrecht</strong>elijk<br />

kader. Vanaf die datum moesten lijnvervoerders die diensten verrichten van en/of naar een of meer havens in de<br />

Europese Unie alle activiteiten op het gebied van lijnvaartconferences die in strijd zijn met het kartelverbod staken, ook<br />

indien andere jurisdicties het vaststellen van tarieven of discussieovereenkomsten door lijnvaartconferences uitdrukkelijk<br />

of stilzwijgend toestaan. Het niet verlengen of vernieuwen van de Richtsnoeren is in lijn met het algemene beleid van de<br />

Commissie om sectorspecifieke concurrentieregels af te schaffen.<br />

Marije Louisse<br />

NMa, 26 februari 2013: ACM per 1 april van start<br />

23 april 2013<br />

De Eerste Kamer heeft ingestemd met de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, waarmee per 1 april 2013 de<br />

ACM van start is gegaan. De ACM is een samenvoeging van de toezichthouders op de niet financiële markten: de NMa,<br />

de Opta en de Consumentenautoriteit. De ACM zal bestaan uit de Directie Consumenten, de Directie Mededinging, de


Directie Energie en de Directie Telecom, Vervoer en Post. Naast de Instellingswet ACM, waarbij de toezichthouders<br />

organisatorisch worden samengevoegd, heeft het kabinet de Stroomlijningswet in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel<br />

zullen de vereenvoudiging en stroomlijning van procedures en bevoegdheden worden geregeld. Aanvankelijk wilden<br />

verschillende fracties in de Eerste Kamer de Instellingswet aanhouden en tegelijk met de Stroomlijningswet behandelen.<br />

Volgens de minister van EZ is gezamenlijke behandeling niet nodig en zou bovendien te veel vertraging opleveren.<br />

De drie autoriteiten zijn organisatorisch al klaar om te fuseren en blijven de huidige wettelijke taken uitvoeren.<br />

Bovendien zou vertraging onnodig veel kosten met zich brengen en zou de gestelde besparing in het kader van het<br />

Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst niet gehaald worden. De Eerste Kamer heeft haar bezwaren uiteindelijk<br />

laten varen en ingestemd met de Instellingswet. Op 2 april 2013 is de nieuwe website www.acm.nl worden gelanceerd.<br />

Annemieke van der Linden<br />

NMa, 4 maart 2013: NMa beboet drie taxibedrijven en zes leidinggevenden voor<br />

afspraken bij aanbestedingen<br />

De NMa heeft boetes uitgedeeld voor het frustreren van aanbestedingsprocedures. De taxibedrijven RMC, BIOS en<br />

IJsselsteden hebben volgens de NMa afspraken gemaakt over deelname aan aanbestedingen voor contracten voor het<br />

(groeps)vervoer van scholieren, gehandicapten ouderen en zieken in de regio Rotterdam. De afspraken zagen meer<br />

specifiek op het eerbiedigen van elkaars “thuismarkten”, afspraken over het benaderen van klanten en het van tevoren<br />

afstemmen van inschrijfgedrag. De NMa heeft de drie ondernemingen boetes van in totaal bijna EUR 9 miljoen opgelegd<br />

en aan zes natuurlijke personen een boete opgelegd tot EUR 120.000 wegens feitelijk leiding geven aan de inbreuken.<br />

Een aanbesteding is het moment waarop ondernemingen met elkaar concurreren, wanneer zij van tevoren afspraken<br />

maken wordt deze concurrentie uitgeschakeld. Een opdrachtgever heeft dan minder keuze en een verkeerd beeld van<br />

het aanbod op de markt, aldus de bestuursvoorzitter van de NMa.<br />

Annemieke van der Linden<br />

Europese Commissie, 6 maart 2013: Microsoft krijgt boete voor overtreden<br />

toezegging uit 2009<br />

Voor het eerst in de geschiedenis heeft de Commissie een onderneming een boete opgelegd wegens het overtreden<br />

van een toezeggingsbesluit. De Commissie heeft op 6 maart 2013 Microsoft een boete van EUR 561 miljoen opgelegd<br />

voor het verbreken van de door haar gedane toezegging in 2009. Indertijd was de Commissie een onderzoek gestart<br />

naar vermeend misbruik machtspositie bij aanbieden van internetbrowsers. Microsoft zou enkel haar Internet Explorer<br />

aanbieden bij de verkoop het Windows 7 Service Pakket. De Commissie was het onderzoek gestart na klachten van<br />

concurrenten die hun internet browser feitelijk niet meer konden aanbieden als gevolg van het grote marktaandeel van<br />

Microsoft. Microsoft deed de toezegging dat zij voor een periode van vijf jaar, tot 2014, bij eerste installatie van het<br />

Windows pakket een keuzescherm zou laten zien waarop meerdere Internet browsers zichtbaar waren. Daarop heeft de<br />

Commissie haar onderzoek naar de vermeende inbreuk gestaakt en het toezeggingsbesluit genomen. De Commissie<br />

constateert nu dat Microsoft deze toezegging niet is nagekomen doordat in de periode mei 2011 tot en met juli 2012 <strong>15</strong><br />

miljoen Windows gebruikers het betreffende keuzescherm niet te zien kregen. Microsoft erkent dat de toezegging niet<br />

(geheel) is nagekomen. De Commissie rekent het Microsoft zwaar aan dat zij een door haar gedane toezegging niet is<br />

nagekomen, aldus Almunia in de toelichting.<br />

Annemieke van der Linden<br />

2


Europese Commissie, 7 maart 2013: Commissie sluit voorlopig onderzoek naar vijf<br />

telecommunicatiebedrijven<br />

De Commissie heeft in maart 2012 informatie opgevraagd bij vijf grote telecommunicatiebedrijven (“E5”: Deutsche<br />

Telecom, France Télécom, Telefónica, Vodafone en Telecom Italia) en bij de branchevereniging voor de mobiele sector<br />

GSMA over de wijze waarop de standaarden voor toekomstige mobiele communicatieservices werden ontwikkeld.<br />

De Commissie tracht te voorkomen dat de standaardisatieprocessen die door de grote telecommunicatiebedrijven<br />

worden geleid, gebruikt worden om andere bedrijven uit te sluiten. De Commissie is tevreden dat de E5 de<br />

standaardisatieprocessen aan de GSMA en andere brancheverenigingen hebben overgedragen. Hierdoor hebben<br />

stakeholders meer inspraak en wordt het risico verkleind dat de standaardisering een negatieve invloed heeft op de<br />

concurrentie. Op basis hiervan sluit de Commissie het voorlopig onderzoek. De Commissie zal de ontwikkelingen in de<br />

sector echter in de gaten blijven houden.<br />

Marie-Louise Weeda<br />

Europese Commissie, 8 maart 2013: Commissie publiceert kartelstatistieken<br />

De Commissie heeft de statistieken van het Europese karteltoezicht gepubliceerd. In de periode 1990-2012 heeft de<br />

Commissie voor 19 miljard euro boetes opgelegd, waarvan een bedrag van 17,5 miljard stand heeft gehouden bij het<br />

HvJ EU. In het TV kartel en het autoglas kartel zijn de hoogste boetes opgelegd, zowel in totaal als per onderneming<br />

(Philips en LG respectievelijk Saint Gobain). De hoogte van de boetes als percentage van de wereldwijde omzet<br />

die de Commissie heeft opgelegd betreft voor meer dan de helft van de ondernemingen minder dan 1%. Eén op de<br />

drie ondernemingen kreeg een boete die varieerde van 1-9% en 1 op de 10 een boete tussen de 9 en 10% van hun<br />

wereldwijde omzet.<br />

Annemieke van der Linden<br />

Europese Commissie, 27 februari 2013 / Speech Almunia, 27 feb 2013: Commissie<br />

verbiedt voor de tweede maal de fusie tussen Ryanair/Aer Lingus<br />

De Commissie geeft voor de tweede maal geen goedkeuring aan een voorgenomen overname van Aer Lingus door<br />

Ryanair. In 2007 heeft de Commissie die overname al eens verboden. Ook nu vijf jaar later zou volgens de Commissie<br />

nog steeds op een groot aantal vluchten de concurrentie worden uitgeschakeld of te zeer worden beperkt. Overlapten<br />

in 2007 35 routes, nu waren dat er 46. Op 28 van deze routes zou een monopolie ontstaan en op 11 routes zou enkel<br />

concurrentie van chartermaatschappijen overblijven. De concurrentie van deze maatschappijen op de combinatie<br />

Ryanair/Aer Lingus zou zwak zijn, aangezien zij een ander business model hebben. Slechts op 7 van de overlappende<br />

routes zou concurrentie van derde lijnvluchtmaatschappijen zijn. De remedies die Ryanair aanbood waren volgens de<br />

Commissie niet voldoende om de te verwachten mededingingsproblemen weg te nemen. Zo twijfelde de Commissie<br />

of British Airways na de drie jaar waarvoor deze maatschappij zich gecommitteerd had concurrerende vluchten aan<br />

te bieden, deze vluchten zou blijven voortzetten. Ook de concurrentie van Flybe, die 43 routes zou overnemen, zou<br />

onvoldoende zijn om weerstand te bieden aan de combinatie Ryanair/Aer Lingus. Gedurende het onderzoek heeft<br />

Ryanair meerdere remedie voorstellen gedaan, waarna de Commissie meerdere market tests heeft uitgevoerd bij onder<br />

andere concurrenten, reisagentschappen, consumentenorganisaties en vliegveldexploitanten.<br />

Annemieke van der Linden<br />

3


Besluiten<br />

Besluit Belgische Raad voor de Mededinging, 10 december 2012: Bpost N.V. krijgt<br />

boete opgelegd van 37,4 miljoen euro voor misbruik van machtspositie<br />

De Belgische Raad voor de Mededinging heeft Bpost N.V. (Bpost) in een besluit van 10 december 2012 (dat nu pas<br />

openbaar is geworden) een boete opgelegd van<br />

37,4 miljoen euro in verband met een kortingensysteem (het model “per sender”) dat van januari 2010 tot juli 2011 werd<br />

toegepast. Bpost kende kortingen (soms wel tot 50%) toe aan grote klanten (bijvoorbeeld banken of postorderbedrijven)<br />

alsmede aan tussenpersonen, deels gebaseerd op het volume post (kwantumkortingen), deels op de mate waarin<br />

de post was voorbereid voor verdere verwerking. Het voornaamste probleem dat de Raad voor de Mededinging<br />

signaleerde was dat de tussenpersonen de post van hun klanten niet mochten samenvoegen om zo te kunnen profiteren<br />

van de kortingen die op volume gebaseerd waren, tenzij zij hun klanten identificeerden (de korting werd dan op<br />

retroactieve wijze toegekend). De Raad komt tot de conclusie dat het verschil in behandeling tussen de grote klanten<br />

die rechtstreeks met Bpost werken enerzijds, en de tussenpersonen anderzijds, <strong>mededingingsrecht</strong>elijke bezwaren<br />

opleverde op de markt voor postdiensten waarop Bpost een zeer belangrijke positie inneemt. Het kortingensysteem kon<br />

uitsluitingseffecten hebben voor de tussenpersonen zelf, maar ook getrouwheidseffecten waardoor de grote klanten niet<br />

geneigd zijn met tussenpersonen te werken. De Raad voor de Mededinging bestempelde de inbreuk als ernstig.<br />

Marije Louisse<br />

Wijzigingsbesluit NMa, 12 februari 2013 (zaak 6306): Nederlandse en Belgische<br />

mededingingsautoriteiten verlagen boetes in meelkartel vanwege boetes in andere<br />

landen<br />

Wegens schending van het kartelverbod heeft de NMa in 2010 veertien meelfabrikanten beboet. De boete van de Grain<br />

Millers-groep is verlaagd omdat zij ook in Duitsland en Frankrijk is beboet. De drie nationale mededingingsautoriteiten<br />

zijn in overleg tot de nieuwe boetebedragen gekomen, daarbij aansluitend bij de draagkracht van de groep. Een boete<br />

die leidt tot het faillissement van de onderneming zou onevenredig zijn. Evenmin evenredig is een faillissement als<br />

gevolg van boetes van meerdere mededingingsautoriteiten voor dezelfde gedraging. In België zijn vijf ondernemingen in<br />

de meelsector beboet. Ook daar zijn boetes verlaagd wegens de reeds opgelegde (hoge) boetes door de NMa.<br />

Anneclaire Lombert<br />

NMa Besluit, 4 maart 2013 (zaak 7377): Geen onderzoek naar mogelijke overtreding<br />

Stichting Garantiefonds Reisgelden<br />

Op 21 februari 2012 heeft de NMa een klacht ontvangen van onder meer Enka Reizen over de Stichting Garantiefonds<br />

Reisgelden (SGR). De klacht ziet op het besluit van SGR tot beëindiging van het deelnemerschap van Enka Reizen aan<br />

SGR en tot de oprichting van de Stichting Garantiefonds Specialisten Turkije (SGST). Volgens Enka Reizen leidt het<br />

besluit van SGR ertoe dat zij de facto genoodzaakt is deel te nemen aan SGST. Deelname aan SGST is volgens Enka<br />

Reizen om diverse redenen nadelig. De gestelde overtreding zou bestaan uit misbruik door SGR van haar economische<br />

machtspositie, dan wel uit kartelafspraken tussen de grote touroperators en de ANVR in de Raad van Toezicht van SGR.<br />

De NMa hanteert bij de behandeling van een klacht een prioriteringsbeleid. Dit houdt in dat de NMa aan de hand<br />

van een weging van het algemeen belang, het individuele belang van de aanvrager en eventueel betrokken<br />

4


maatschappelijke belangen bepaalt of zij naar aanleiding van een klacht een nader onderzoek zal verrichten. In<br />

de onderhavige zaak komt de NMa aan de hand van deze prioriteringscriteria en het vooronderzoek dat zij heeft<br />

verricht tot de conclusie dat er geen, dan wel onvoldoende aanleiding bestaat om de klacht verder in behandeling te<br />

nemen. De NMa voert hiertoe een viertal redenen aan. Ten eerste is volgens de NMa het economische belang van de<br />

betrokken gedraging gering, aangezien klagers slechts een zeer gering marktaandeel op de markt voor pakketreizen<br />

vertegenwoordigen. Ten tweede is de NMa van mening dat het betrokken consumentenbelang te gering is, omdat SGR<br />

maatregelen heeft genomen die ervoor zorgen dat de consument nu en in de toekomst niet de dupe wordt van eventuele<br />

schade. Voorts kent de NMa onvoldoende gewicht toe aan het individuele belang dat Enka Reizen heeft bij een<br />

onderzoek van de NMa. Tot slot moet de kans dat op basis van het in de onderhavige zaak te verrichten onderzoek een<br />

overtreding kan worden vastgesteld, volgens de NMa zeer gering worden geacht. De NMa is op basis van het door haar<br />

verrichte vooronderzoek tot de conclusie gekomen dat – voor zover de SGR al zou beschikken over een economische<br />

machtspositie – het niet aannemelijk is dat de vermeende gedraging van SGR als misbruik moet worden aangemerkt en<br />

erop gericht zou zijn Enka Reizen uit de markt te werken.<br />

Natasja Brusik<br />

Rechtspraak<br />

CBb 20 december 2012 (LJN BZ1420): CBb verlaagt boetes in Openbaar Groen<br />

Maastricht-zaak met <strong>15</strong>% wegens overschrijding redelijke termijn<br />

In dit hoger beroep staat de totale duur van het NMa-onderzoek en de gerechtelijke procedures centraal. Deze zaak<br />

draait om afspraken die zijn gemaakt in het kader van vijf openbare aanbestedingen in 2004 voor het onderhoud van<br />

groenvoorzieningen in de gemeente Maastricht. Bij tussenuitspraak van 20 maart 2012 heeft het CBb geoordeeld dat<br />

aan vier van de beboete ondernemingen de boete onjuist was vastgesteld. De NMa heeft in een nieuw besluit van<br />

24 april 2012 de boetes opnieuw bepaald, met inachtneming van de CBb-uitspraak. Volgens de vier ondernemingen is<br />

de redelijke termijn voor het afronden van de onderhavige procedure overschreden, zowel in de bestuurlijke als in de<br />

gerechtelijke fase. Het CBb honoreert dit beroep gedeeltelijk. Het CBb herhaalt zijn eerdere rechtspraak dat de redelijke<br />

termijn waarbinnen de rechter in eerste aanleg uitspraak dient te hebben gedaan na bekendmaking van het primaire<br />

NMa-besluit, bij mededingingszaken in de regel dient te worden gesteld op drieënhalf jaar. Twee jaar daarvan wordt<br />

toegerekend aan de besluitvorming en heroverweging in bezwaar en anderhalf jaar aan de rechterlijke beoordeling<br />

in eerste aanleg. Echter, dit kan anders zijn in de specifieke omstandigheden van het geval. Hier was een termijn van<br />

twee jaar en vijf maanden in de bestuurlijke fase gerechtvaardigd vanwege een nader onderzoek dat de NMa heeft<br />

uitgevoerd naar de rol van één bepaalde onderneming. De redelijke termijn is daarom volgens het CBb in de bestuurlijke<br />

fase inclusief de gerechtelijke beoordeling in eerste aanleg niet geschonden. Dit is anders voor de beoordeling in<br />

hoger beroep, die drie jaar heeft geduurd. De redelijke termijn voor de rechterlijke beoordeling in hoger beroep moet<br />

volgens het CBb in een mededingingszaak als de onderhavige op twee jaar worden gesteld. Het CBb acht deze termijn<br />

in het concrete geval overschreden met 18 maanden en verlaagt de opgelegde boetes met <strong>15</strong>%. Dat is 5% per 6<br />

maandsperiode en ligt in het verlengde van het oordeel van HR 19 december 2008, (LJN: BD0191).<br />

Redmar Damsma<br />

5


Gerechtshof Den Bosch, 12 februari 2013 (LJN BZ1827): Gerechtshof Den Bosch<br />

geeft bewijsopdracht inzake verticale prijsbinding in franchiseovereenkomst<br />

In deze zaak gaat het om de bepaling in een franchiseovereenkomst betreffende vermeende verticale prijsbinding.<br />

Setpoint B.V. (Setpoint) heeft een franchiseformule ontwikkeld die - kort gezegd - betrekking heeft op het<br />

exploiteren van speciaalzaken in de verkoop van de herenkleding. X Confectie B.V. (X) is in 1998 met een winkel in<br />

Leidschendam franchisenemer van Setpoint geworden. X vordert in hoger beroep primair te verklaren voor recht dat<br />

de franchiseovereenkomst met ingang van 1 april 2004, althans 1 april 2006 van rechtswege nietig is, althans dat het<br />

artikel betreffende de prijszetting nietig is. In de overeenkomst was opgenomen dat “in het belang van een uniform<br />

franchisesysteem zal franchisenemer bij de vaststelling van zijn verkoopprijzen streven zich daarnaar te richten. Met<br />

betrekking tot artikelen of diensten, die Setpoint in reclame- en promotieactiviteiten in een bepaalde periode aanbiedt,<br />

heeft franchisenemer de plicht zich te houden aan de in de advertentie- en/of promotieactiviteiten genoemde prijzen.”<br />

De rechtbank heeft overwogen dat uit de stellingen van X wel kan volgen dat de overeenkomst met Setpoint een<br />

mededingingsbeperkende strekking heeft, maar niet dat de gevolgen daarvan de mededinging beperken, en dat in<br />

een dergelijk geval nader onderzoek naar de merkbaarheid en naar het beroep op de minimis-uitzondering nodig<br />

is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de stelplicht en bewijslast voor het merkbaarheidsvereiste rust op de<br />

partij die stelt dat daarvan sprake is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betreffende bepaling (gedeeltelijk) een<br />

mededingingsbeperkende strekking heeft, maar dat X niet voldaan heeft aan zijn stelplicht inzake merkbaarheid<br />

en het feit dat het gezamenlijk marktaandeel van Setpoint meer dan 5% zou bedragen. Het hof deelt het oordeel<br />

van de rechtbank over de bewijslastverdeling. Daarnaast deelt zij het oordeel dat de gewraakte contractsbepaling<br />

geen mededingingsbeperkende strekking heeft. Volgens het Hof neemt dat echter niet weg dat partijen, ongeacht de<br />

reikwijdte van die bepaling, feitelijk kunnen zijn overeengekomen dat de franchisenemers zich dienden te houden aan<br />

vaste prijzen. X krijgt derhalve de opdracht te bewijzen dat aan franchisenemers vaste prijzen werden opgelegd. Indien<br />

zij daarin slaagt, moet worden geconcludeerd dat daarbij sprake is van een niet geoorloofde mededingingsbeperking.<br />

Als zou komen vast te staan dat Setpoint feitelijk aan haar franchisenemers dwingend prijzen voorschreef, zou wel nog<br />

moeten worden bewezen dat deze beperking merkbaar was. Daartoe is een deskundigenbericht nodig. Aangezien de<br />

bewijslast op X drukt dient zij de kosten daarvan voor te schieten.<br />

Marije Louisse<br />

Raad van State, 25 februari 2013 (LJN: BZ2265): Raad van State wijst beroep op<br />

schending concentratietoezicht af op relativiteitsvereiste<br />

De Raad van State (RvS) heeft op 25 februari 2013 uitspraak gedaan over het onteigeningsbesluit van de Minister van<br />

Financiën betreffende de effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank. Enkele appellanten<br />

hebben in deze zaak betoogd dat het onteigeningsbesluit in strijd zou zijn met artikel 34 Mw of artikel 7 van de<br />

Verordening betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (Verordening (EG) Nr. 139/2004 van de Raad<br />

van 20 januari 2004, PB 2004 L 24). Zij voerden daartoe aan dat het besluit een concentratie in de zin van artikel 27 Mw<br />

/ artikel 3 Concentratieverordening tot stand heeft gebracht.<br />

De RvS overweegt dat op grond van artikel 8:69a Awb een besluit niet vernietigd kan worden op grond van een regel<br />

die niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (het relativiteitsvereiste). Het<br />

concentratietoezicht ziet op de bescherming van de belangen van degenen die nadelen kunnen ondervinden van<br />

belemmeringen van de mededinging als gevolg van de concentratie van ondernemingen. Hierbij kan worden gedacht<br />

aan concurrenten, afnemers en leveranciers van de betrokken ondernemingen. Het concentratietoezicht ziet niet<br />

op bescherming van de belangen van houders van effecten die door of met medewerking van een bij een contractie<br />

6


etrokken onderneming zijn uitgegeven of van verstrekkers van leningen aan een dergelijke onderneming. Om die reden<br />

kan het betoog niet leiden tot vernietiging van het onteigeningsbesluit.<br />

Anneclaire Lombert<br />

Raad van State, 27 februari 2013 (LJN BZ2477): Raad van State wijst bezwaren<br />

tegen vaststelling bestemmingsplan ‘Schiphol’ inzake passagiersparkeren van de<br />

hand<br />

De Raad van State heeft op 27 februari jl. uitspraak gedaan inzake het beroep dat zes appellanten hadden ingesteld<br />

tegen het besluit van gemeente Haarlemmermeer tot vaststelling van bestemmingsplan “Schiphol”. Dit bestemmingsplan<br />

voorziet in een actuele planologische regeling voor het gebied van de luchthaven Schiphol, enkele gebieden<br />

uitgezonderd. Appellanten hebben bezwaar tegen i) de ruimtelijke begrenzing van het plan, ii) de beperktere toekenning<br />

van functies binnen het plan en iii) het niet bij recht mogelijk maken van passagiersparkeren op bepaalde gronden.<br />

Naast diverse bestuursrechtelijke gronden voeren zij aan dat sprake is van schending van artikel 106 lid 1 VWEU, artikel<br />

25j Mw, artikel 14 lid 5 Dienstenrichtlijn, het gelijkheidsbeginsel en het fair play beginsel. De Afdeling gaat hier niet in<br />

mee, omdat:<br />

• appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt op welke wijze de planologische regeling zal leiden tot misbruik van<br />

machtspositie door Schiphol, waardoor het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 106, lid 1 VWEU;<br />

• de gestelde omstandigheid dat binnen het luchthavengebied een aanzienlijke groei van het aantal parkeerplaatsen<br />

wordt toegestaan, in vergelijking tot hetgeen binnen de wijzigingsgebieden maximaal aan parkeerplaatsen mogelijk<br />

zal zijn, onvoldoende is om te oordelen dat artikel 25j Mw is geschonden; en<br />

• niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat in strijd met het<br />

beginsel van fair play is gehandeld.<br />

Deze uitspraak maakt duidelijk dat <strong>mededingingsrecht</strong>elijke bezwaren tegen een bestuursrechtelijke maatregel, zoals<br />

het vaststellen van een bestemmingsplan, voor de Raad van State niet snel overtuigend zijn.<br />

Laurens Terpstra<br />

Conclusie A-G Mengozzi, 28 februari 2013 (C-287/11 P): Conclusie A-G in hoger<br />

beroep koperen fittingen kartel<br />

Het Gerecht heeft in eerste aanleg de beschikking van de Commissie waarin zij Aalberts en haar dochterondernemingen<br />

beboette vanwege deelname aan een kartel op de markt van koperen fittingen, nietig verklaard. De A-G meent dat<br />

de Commissie terecht klaagt over het feit dat het Gerecht niet heeft gemotiveerd waarom de individuele gedragingen<br />

van elk van de dochterondernemingen niet tezamen mochten worden genomen als bewijs voor de inbreuk, terwijl<br />

het Gerecht wel uitging van de vooronderstelling dat Aalberts en haar dochterondernemingen dezelfde economische<br />

eenheid vormden. Verder stelt de A-G dat de klacht van Aalberts, die inhield dat het Gerecht de gebeurtenissen ten<br />

onrechte als één enkele inbreuk had beschouwd, niet kan slagen. Het Gerecht heeft terecht de litigieuze beschikking ten<br />

aanzien van de dochteronderneming Aquatis volledig en niet gedeeltelijk nietig verklaard. De Commissiebeschikking is<br />

niet duidelijk over de deelneming van Aquatis aan bijeenkomsten om deze als autonome inbreuk van het kartelverbod te<br />

kwalificeren. Daarmee is niet voldaan aan één van de twee cumulatieve voorwaarden voor gedeeltelijke nietigverklaring,<br />

in geval van een kartel dat wordt aangemerkt als één enkele voortdurende inbreuk. Enerzijds dient de onderneming<br />

tijdens de administratieve procedure in staat zijn gesteld te begrijpen dat haar tevens elk van de gedragingen waaruit<br />

7


de inbreuk bestond, ten laste werd gelegd zodat zij verweer kon voeren. Anderzijds dient de beschikking op dit punt<br />

voldoende duidelijk te zijn (vlg. arrest Commissie/ Verhuizingen Coppens, C-441/ 11 P).<br />

Anneclaire Lombert<br />

HvJ EU, 28 februari 2013 (C-1/12): Stelsel permanente educatie beroepsorde maakt<br />

inbreuk op kartelverbod<br />

De beroepsorde van beëdigde boekhouders in Portugal (OTOC) heeft een Reglement betreffende de kwaliteit van<br />

de permanente educatie uitgevaardigd. In het Reglement wordt uiteengezet welke cursussen in aanmerking komen<br />

voor opleidingspunten, die de beëdigde boekhouders verplicht jaarlijks moeten halen en welke opleidingsinstellingen<br />

(PE-instellingen) dergelijke cursussen mogen geven. Er zijn institutionele cursussen en bijscholingscursussen. OTOC<br />

is de enige die de institutionele cursussen mag geven en is niet onderworpen aan de erkenningsregels voor de<br />

bijscholingscursussen. Enkele PE-instellingen hebben een klacht ingediend bij de Portugese mededingingsautoriteit,<br />

deze achtte het reglement in strijd met de mededingingsregels. Dit werd vervolgens door een Portugese rechtbank<br />

bevestigd, waarna het Portugese hof van beroep prejudiciële vragen stelde aan het HvJ EU. Het HvJ EU komt tot het<br />

oordeel dat OTOC een ondernemersvereniging is en geen overheidsinstantie. Het Reglement is een besluit dat kan<br />

worden toegerekend aan OTOC, er is geen sprake van invloed van de overheid op de inhoud van het Reglement. Dat<br />

de regels geen rechtstreekse invloed hebben op de activiteiten van de boekhouders is in casu niet relevant, aangezien<br />

OTOC zelf actief is op de markt van de verplichte educatie van beëdigde boekhouders. Tenslotte komt het HvJ EU<br />

tot het oordeel dat het Reglement niet de strekking heeft de mededinging te beperken, maar om de kwaliteit van de<br />

beroepsgroep te verhogen. De regels gaan echter verder dan noodzakelijk en beperken daardoor de mededinging.<br />

Annemieke van der Linden<br />

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 4 maart 2013 (LJN BZ1968): Relatiebeding in<br />

arbeidsovereenkomst niet in strijd met de Mededingingswet<br />

Het in het geding ter discussie staande relatiebeding vereiste toestemming van de werkgever om na afloop van de<br />

arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor de door de ex-werknemer opgerichte vennootschap. Eveneens<br />

mocht de werknemer, die directeur was, na afloop van de overeenkomst geen activiteiten ondernemen die schadelijk<br />

konden zijn voor de werkgever. Verder moesten opdrachten aan de werkgever worden doorgegeven. Het hof oordeelde<br />

dat het beding een “overeenkomst tussen ondernemingen” kon betreffen zoals bedoeld in artikel 6 lid 1. Echter, aan het<br />

merkbaarheidsvereiste was niet voldaan. Ook diende het beding een legitiem doel, namelijk het voorkomen van een<br />

oneerlijk concurrentievoordeel. Dit was een reëel risico vanwege de banden van de werknemer met de relaties van de<br />

onderneming.<br />

Anneclaire Lombert<br />

Beschikking van het Gerecht, 11 maart 2013 (T-462/12 R): Commissie mag<br />

vertrouwelijke gegevens (nog) niet publiceren<br />

Pilkington vordert als voorlopige voorziening opschorting van de publicatie van een nieuwe en meer gedetailleerde<br />

versie van de Commissiebeschikking, waarbij Pilkington een boete is opgelegd. Deze nieuwe versie zou onder meer<br />

gedetailleerde informatie bevatten over (i) klanten, (ii) prijzen en (iii) personeelsleden. Volgens Pilkington zou de<br />

informatie onder (i) en (ii) vertrouwelijk dienen te blijven omdat het bedrijfsgeheimen betreffen. De informatie onder<br />

(iii) zou eveneens vertrouwelijk dienen te blijven omdat op basis hiervan individuele werknemers zouden kunnen<br />

8


worden geïdentificeerd. Het Gerecht weegt het belang van Pilkington bij vertrouwelijkheid af tegen het door de<br />

Commissie aangevoerde belang van het publiek, dat baat zou hebben bij een zo gedetailleerd mogelijke publicatie van<br />

de beschikking. Het belang van Pilkington prevaleert, nu zij zwaarder benadeeld zou worden als het de Commissie<br />

wordt toegestaan de informatie te publiceren voordat uitspraak is gedaan in het hoofdgeding (waar vernietiging van het<br />

commissiebesluit wordt gevorderd). Pilkington heeft een spoedeisend belang, voor zover het gaat om informatie over<br />

klanten, producten, prijzen en prijsberekeningen. Bekendmaking van deze informatie voordat uitspraak is gedaan in het<br />

hoofdgeding zou een schending van artikelen 339 VWEU, 6 en 8 EVRM en 7 en 47 Handvest opleveren. De enkele<br />

schending van deze verdragsbepalingen levert schade op die toekenning van de gevraagde voorlopige maatregelen<br />

rechtvaardigt. Aan het vereiste van fumus boni juris is ook voldaan, nu in kort geding niet overduidelijk is of er sprake<br />

is van vertrouwelijke informatie, moet dit worden beoordeeld door de rechter in hoofdgeding. Het belang van Pilkington<br />

was overigens niet spoedeisend, voor zover het informatie over haar personeelsleden betreft. Pilkington heeft namelijk<br />

niet aangetoond dat zij in deze procedure de belangen van de individuele personeelsleden vertegenwoordigde.<br />

Emiel van der Veen<br />

Gerecht, 14 maart 2013 (T-588/08): Gerecht laat Commissiebeschikking in<br />

bananenkartel in stand<br />

Op 14 maart jl. heeft het Gerecht arrest gewezen in de zaak tussen Dole Food Company (Dole) en de Commissie. Dole<br />

had beroep ingesteld tegen de beschikking d.d. <strong>15</strong> oktober 2008 van de Commissie, waarin zij – met dank aan Chiquita<br />

die in ruil voor boete-immuniteit de Commissie had geïnformeerd – concludeerde dat onder meer Dole zich schuldig had<br />

gemaakt aan een onderling afgestemde feitelijke gedraging die eruit bestond dat partijen in de periode 2000-2002 hun<br />

referentieprijzen voor bananen onderling afstemden. De Commissie legde Dole om die reden een boete op van € 45,6<br />

miljoen.<br />

De vordering van Dole tot nietigverklaring van de bestreden beschikking is door het Gerecht afgewezen. Het Gerecht<br />

overweegt in dit kader onder meer dat de Commissie op goede gronden heeft kunnen concluderen dat de uitwisseling<br />

van informatie een onderling afgestemde feitelijke gedragingen vormde die tot doel had de mededinging te beperken<br />

en dat het feit dat Chiquita mogelijk een persoonlijk belang zou hebben gehad om het onderhavige kartel aan het licht<br />

te brengen, niet noodzakelijkerwijs betekent dat zij ongeloofwaardig is. Ook heeft de Commissie naar het oordeel<br />

van het Gerecht de rechten van verdediging van Dole niet geschonden door in haar beschikking niet alle praktijken<br />

in aanmerking te nemen die in de mededeling van de punten van bezwaar waren genoemd. Een beschikking behoeft<br />

immers volgens de rechtspraak niet noodzakelijkerwijs een exacte kopie van de mededeling van punten van bezwaar<br />

te zijn. Van een schending van de rechten van verdediging zal alleen dan sprake zijn wanneer in de beschikking<br />

andere inbreuken ten laste worden gelegd of indien daarin andere feiten als vaststaand worden aangenomen dan in de<br />

mededeling van punten van bezwaar opgenomen.<br />

Tot slot ziet het Gerecht geen reden om de aan Dole opgelegde boete in te trekken, dan wel te verlagen. Volgens het<br />

Gerecht heeft de Commissie terecht geen rekening gehouden met de negatieve financiële situatie waarin Dole zich<br />

bevindt. Dole had moeten aantonen dat de oplegging van de geldboete haar levensvatbaarheid onherroepelijk in<br />

gevaar zou brengen en haar activa volledig van hun waarde zou beroven. Een verlaging van de geldboete kan dus niet<br />

uitsluitend op basis van een ongunstige financiële positie worden toegekend. Daarnaast heeft Dole naar het oordeel van<br />

het Gerecht niet aangetoond dat het basisbedrag van de geldboete onevenredig is, noch dat de aan haar opgelegde<br />

sanctie onevenredig is of dat zij gediscrimineerd is.<br />

Natasja Brusik<br />

9


HvJ EU, 14 maart 2013 (C-32/11): Het HvJ EU legt zuiver nationale bepaling uit in<br />

het licht van artikel 101 VWEU<br />

De nationale vereniging van merkdealers in Hongarije onderhandelt jaarlijks met de verzekeringsmaatschappijen<br />

Allianz en Generali over het uurtarief voor door die verzekeringsmaatschappijen te betalen reparaties van autoschade.<br />

Dit doet zij in opdracht van en namens een aantal autodealers die tevens een reparatiebedrijf hebben. De Hongaarse<br />

mededingingsautoriteit heeft aan zowel de autodealers als de verzekeraars boetes opgelegd voor het overtreden<br />

van de Hongaarse mededingingsregels. In cassatie stelt de verwijzende rechter het HvJ EU de vraag of de bilaterale<br />

overeenkomsten tussen een verzekeringsonderneming en bepaalde autoreparateurs of de overkoepelende vereniging<br />

kunnen worden beschouwd als met artikel 101 VWEU strijdige overeenkomsten. Hoewel de feiten van het hoofdgeding<br />

buiten de directe werkingssfeer van het Unierecht vallen, acht het Hof zich bevoegd om te antwoorden op de prejudiciële<br />

vragen. Met artikel 11 van de Hongaarse regeling is beoogd het Unierecht te implementeren. De verwijzende rechter is<br />

van oordeel dat de bepaling op eenzelfde wijze als artikel 101 VWEU moet worden uitgelegd. Voorts is het feitelijke en<br />

juridische kader voldoende omschreven om de gestelde vraag te kunnen beantwoorden.<br />

Ter beantwoording van de prejudiciële vraag, overweegt het HvJ EU dat bij de beoordeling of een overeenkomst ‘naar<br />

haar strekking’ mededingingsbeperkend is, moet worden gelet op de bewoordingen en doelen ervan, alsmede op de<br />

economische en juridische context. Van belang is ook de structuur van de markt, alternatieve distributiekanalen en hun<br />

relatieve belang, alsook de marktmacht van de betrokken verzekeringsmaatschappij. De onderhavige overeenkomsten<br />

koppelen de vergoeding voor de reparatie van beschadigde voertuigen aan die voor de bemiddeling inzake<br />

autoverzekeringen. De koppeling van deze losstaande activiteiten houdt echter niet automatisch in dat de mededinging<br />

wordt beperkt, maar het is wel een mogelijkheid. Allianz en Generali streven ernaar met dergelijke overeenkomsten hun<br />

marktaandeel te behouden of uit te breiden. Het HvJ EU concludeert dat uit een individueel en concreet onderzoek van<br />

de inhoud en het doel van de overeenkomsten en hun economische en juridische context moet blijken of zij naar hun<br />

aard schadelijk zijn voor de goede werking van de normale mededinging op de betrokken markten.<br />

Wendy Pronk<br />

Rechtbank Rotterdam, 14 maart 2013 (LJN BZ4169): NMa verzuimt bestaan nonconcurrentiebeding<br />

aan te tonen<br />

Eiseressen, Stichting Carinova Thuiszorg en Stichting Carint-Reggeland Groep, zijn actief als leveranciers van<br />

thuiszorg. Zij waren lid van Plectrum, een samenwerkingsverband van thuiszorgaanbieders werkzaam in verschillende<br />

zorgkantoorregio’s in Nederland. Volgens de NMa hebben eiseressen het kartelverbod overtreden door binnen Plectrum<br />

een non-concurrentiebeding overeen te komen. Dit beding hield in dat de leden van Plectrum gehouden zijn om – in<br />

ieder geval zonder toestemming van het betreffende andere Plectrum lid – niet toe te treden tot het werkgebied waarin<br />

een ander Plectrum lid actief is. De NMa stelt te hebben geconstateerd dat eiseressen in de praktijk uitvoering hebben<br />

gegeven aan het non-concurrentiebeding. Dit volgt zowel uit het feit dat Stichting Carint-Reggeland Groep niet tot<br />

de markt in de regio Midden-IJssel is toegetreden, als uit het feit dat eiseressen hebben onderhandeld over de door<br />

Stichting Carint-Reggeland voorgenomen toetreding tot de gemeente Deventer en de regio Midden-IJssel. Volgens de<br />

NMa was de mededingingsbeperking merkbaar gedurende de inbreukperiode in de zorgkantoorregio Midden-IJssel. De<br />

rechtbank komt tot de conclusie dat op grond van de aangehaalde documenten onvoldoende is komen vast te staan<br />

dat eiseressen in het kader van Plectrum een non-concurrentiebeding zijn overeengekomen dat daadwerkelijk heeft<br />

gegolden tussen partijen. Gelet daarop is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd.<br />

Wendy Pronk<br />

10


Beleid / overig<br />

Europese Commissie, 8 februari 2013: Ernst & Young studie over (her)<br />

verzekeringspools en ad hoc samenwerking op de verzekeringsmarkt verschenen<br />

Op verzoek van de Commissie heeft Ernst & Young een uitvoerig onderzoek gedaan naar (her)verzekeringspools<br />

en ad hoc samenwerking op de verzekeringsmarkt. In het rapport wordt een overzicht gegeven van het gedrag en<br />

de samenstelling van (her)verzekeringspools. Voorts wordt onderzocht of (her)verzekeringspools voldoen aan de<br />

voorwaarden van de geldende groepsvrijstellingsverordening voor de verzekeringsmarkt en in hoeverre de aan pools<br />

deelnemende verzekeraars op de hoogte zijn van die groepsvrijstellingsverordening en de mededingingsregels in<br />

het algemeen. Dit bleek zeer sterk te verschillen van pool tot pool. Vervolgens wordt ad hoc samenwerking tussen<br />

verzekeraars, zonder dat daartoe pools worden geformeerd, onder de loep genomen Dit gedeelte vormt een vervolg op<br />

een sectoronderzoek naar de verzekeringsmarkt door de Europese Commissie uit 2007 om te onderzoeken in hoeverre<br />

dergelijke ad hoc samenwerking in strijd kan komen met het kartelverbod van artikel 101 VWEU. In het rapport wordt<br />

aangegeven dat er geen bewijs is gevonden dat verzekeraars met het kartelverbod strijdige afspraken hebben gemaakt.<br />

Zo wordt vermeld dat in het onderzoek geen overeenkomsten of feitelijk afgestemde gedragingen met betrekking tot<br />

afstemmen van premiegelden aan het licht zijn gekomen. Het rapport sluit af met een uitgebreide vergelijking tussen<br />

de samenwerking in de vorm van verzekeringspools enerzijds en ad-hoc samenwerkingsovereenkomsten anderzijds.<br />

Hieruit blijkt onder meer dat er meer overeenkomsten bestaan tussen bepaalde typen pools en ad-hoc overeenkomsten<br />

dan tussen pools onderling.<br />

Redmar Damsma<br />

Europese Commissie, 20 februari 2013: De Commissie consulteert nieuw regime<br />

voor overeenkomsten inzake technologieoverdracht<br />

De Commissie nodigt door middel van een openbare consultatie uit tot commentaar op haar voorstellen voor nieuwe<br />

mededingingsregels voor de beoordeling van overeenkomsten voor technologieoverdracht (ontwerprichtsnoeren<br />

en ontwerpgroepsvrijstellingsverordening). Haar voorstellen betreffen een update van twee instrumenten. Ten<br />

eerste de groepsvrijstellingsverordening waarin een zogeheten “safe harbour” wordt gecreëerd. waardoor<br />

bepaalde overeenkomsten geacht worden verenigbaar te zijn met het kartelverbod. Het tweede instrument<br />

wordt gevormd door de richtsnoeren van de Europese Commissie over de toepassing van het kartelverbod<br />

op technologieovereenkomsten. Beide instrumenten verlopen op 30 april 2014. De Commissie heeft nieuwe<br />

ontwerpbesluiten gepubliceerd die moeten gaan gelden vanaf 1 mei 2014. Een van de voorgestelde vernieuwingen<br />

ten opzichte van de huidige groepsvrijstellingsverordening is dat bepaalde overeenkomsten en bedingen niet langer<br />

zonder meer van de groepsvrijstelling kunnen profiteren, zoals de niet-aanvechtingsbedingen van de geldigheid<br />

van IE-rechten. De ontwerprichtsnoeren omvatten een algehele update en bestrijken ook onderwerpen die in de<br />

huidige richtsnoeren niet worden geregeld, zoals de toepassing van het kartelverbod op octrooipools (multilaterale<br />

octrooilicentieovereenkomsten). De consultatie sluit op 17 mei 2013.<br />

Redmar Damsma<br />

11


Brief Minister van Volksgezondheid, 5 maart 2013 (33 253, nr 42): Uitbreiding<br />

beleidsregel concentraties zorgaanbieders naar zorgverzekeraars en zorgspecifieke<br />

fusietoets NZa<br />

Bij concentraties van zorgaanbieders gelden verlaagde omzetdrempels. Zorgaanbieders zullen daarom al snel<br />

hun concentratie moeten melden bij de NMa. Ook geldt voor deze concentraties de Beleidsregel concentraties van<br />

zorgaanbieders op grond waarvan de NMa bij haar beoordeling onder andere rekening houdt met kwaliteit van de zorg<br />

en reisbereidheid van cliënten. Deze beleidsregel zal per 1 juli 2013 worden uitgebreid en ook zien op concentraties<br />

tussen zorgverzekeraars (zie hierover Tweede Kamer, 2011-2012, 29248, nr. 234). De NMa zal bij besluiten over<br />

fusies van zorgverzekeraars nader moeten toelichten waarom de beoordeling op een bepaald behandelings- en/<br />

of geografisch niveau plaatsvindt en waarom niet wordt gekozen voor een andere afbakening, bijvoorbeeld enger of<br />

ruimer. In het verlengde daarvan zal uitdrukkelijke aandacht moeten worden besteed aan de wijze waarop regionale<br />

concentraties op de polismarkt en de rol van kleinere zorgverzekeraars van invloed zijn geweest op het oordeel van de<br />

NMa. Verder introduceert het Wetsvoorstel continuïteit, fusies en opsplitsing een zorgspecifieke fusietoets door de NZa.<br />

Dit houdt in dat toestemming van de NZa is vereist alvorens een zorgaanbieder (die aan ten minste aan vijftig personen<br />

zorg verleent) de mogelijkheid krijgt een voorgenomen fusie te melden bij de NMa. Dit vereiste geldt ook ingeval de<br />

meldingsplichtige zorgaanbieder voornemens is te fuseren met een niet-zorgaanbieder. Bij melding bij de NZa moet de<br />

zorgaanbieder een fusie-effectrapportage overleggen met daarin onder andere informatie over de (verwachte) financiële<br />

gevolgen van de concentratie voor de zorgaanbieder. In haar brief van 5 maart 2013 bespreekt Minister Schippers de<br />

voorgestelde amendementen bij dit wetsvoorstel. Geen van de amendementen kunnen op haar (directe) steun rekenen.<br />

Anneclaire Lombert<br />

Evaluatie Wet inzake bloedvoorziening, 6 maart 2013 (29 447, nr 21): Sanquin is<br />

geen overheidsbedrijf in de zin van de Mededingingswet<br />

Minister Schippers (VWS) reageert schriftelijk op vragen van Tweede Kamer fracties over haar standpunt inzake<br />

de kostentoerekening Sanquin Bloedvoorziening (Kamerstuk) en met name over het voornemen om een nadere<br />

scheiding aan te brengen tussen de publieke en de private tak van Sanquin. De Minister legt uit dat Sanquin geen<br />

overheidsbedrijf in de zin van art. 25g is. Bij een overheidsbedrijf is het bestuursorgaan in bepaalde gevallen in staat<br />

het beleid te bepalen als gevolg van de samenstelling van het bestuur en toezichthoudende organen Dat is niet op<br />

Sanquin van toepassing. Op dit moment heeft Sanquin een hybride structuur, waarin de publieke tak (Bloedbank) op<br />

grond van de Wet inzake Bloedvoorziening (Wibv) zorg draagt voor de voorziening van kort houdbare bloedproducten.<br />

De publieke tak levert onder meer plasma aan de private tak die hier plasmageneesmiddelen uit produceert en hiermee<br />

dus gedeeltelijk een publieke taak vervult. Wanneer de inzameling van bloed en bloedproducten door meerdere – al<br />

dan niet commerciële – organisaties zou worden uitgevoerd is het moeilijker om grip te krijgen op de beschikbaarheid<br />

van producten. De Minister is van mening dat de private tak gecompenseerd moet worden voor de door deze tak<br />

uitgevoerde publieke taken en dat de private activiteiten van de bloedbank moeten worden overgeheveld. De Minister<br />

zal voor drie jaar de interne verrekenprijs voor plasma vaststellen en daarna zal zij onderzoeken wat op dat moment<br />

de marktprijs van plasma is. Dat het prijsniveau van houdbare bloedproducten in Nederland hoger ligt dan in Finland,<br />

Frankrijk, Ierland en Franstalig Wallonië is volgens onderzoek van Plexus te verklaren door de veiligheidstesten op het<br />

bloed en het wetenschappelijk onderzoek van Sanquin. Sanquin zal onderzoeken of zij minder veiligheidstesten kan<br />

uitvoeren, hetgeen een positief effect op de prijzen kan hebben.<br />

Marie-Louise Weeda<br />

12


Speech Almunia: 8 maart 2013: Almunia bespreekt de alternatieven van handhaving<br />

van het kartelverbod<br />

Eurocommissaris Almunia heeft op 8 maart jl. een speech gehouden over de mogelijkheden voor het aanbieden van<br />

remedies door partijen, het doen van een toezegging en schikkingsvoorstellen.<br />

Indien de Commissie een inbreuk constateert, kan zij twee typen besluiten nemen. De Commissie kan de inbreuk<br />

vaststellen en bij beschikking de betrokken onderneming gelasten een einde te maken aan de inbreuk op basis van<br />

artikel 7 Verordening 1/2003. Indien de Commissie voornemens is een beschikking te geven, kan zij ook toezeggingen<br />

van de betrokken ondernemingen accepteren. De eurocommissaris merkt op dat de Commissie een zaak beëindigt<br />

zonder een inbreuk vast te stellen indien dit het meeste voordeel oplevert voor de betreffende markt. In bepaalde<br />

sectoren, zoals hoog technische en snel ontwikkelende markten, is het belangrijk dat de mededinging snel en effectief<br />

wordt hersteld. Verder kiezen de betrokken ondernemingen bij het aanbieden van toezeggingen, terwijl zij beweren<br />

geen <strong>mededingingsrecht</strong>elijke regels te hebben geschonden, voor de oplossing die hun belangen en reputatie het beste<br />

beschermt.<br />

De mogelijkheid van het treffen van een schikking is vijf jaar geleden geïntroduceerd en geeft ondernemingen die<br />

hebben deelgenomen in een kartel een snellere mogelijkheid om opnieuw te starten. Almunia voorspelt dat ongeveer de<br />

helft van alle kartelzaken op deze manier zal worden afgedaan in de komende jaren. Tot besluit van zijn speech refereert<br />

hij aan het uiteindelijke doel van het werk van de Commissie, namelijk het behoud van een ‘culture of compliance’ in<br />

iedere onderneming die zaken doet in Europa.<br />

Wendy Pronk<br />

Disclaimer<br />

Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden <strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong> N.V. en alle andere<br />

entiteiten, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam ‘<strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong>’, geen enkele<br />

aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De<br />

aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies.<br />

De <strong>Nieuwsbrief</strong> Mededingingsrecht is een uitgave van de praktijk-groep Mededinging & Overheid van <strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong>.<br />

Deze praktijkgroep bundelt de specialistische kennis op de deelgebieden mededingings- en aanbestedingsrecht,<br />

bestuursrecht, het grensvlak van publiek- en privaatrecht en het overheidsaansprakelijkheidsrecht. De <strong>Nieuwsbrief</strong><br />

Mededingingsrecht wordt uitsluitend verzonden aan relaties van <strong>Loyens</strong> & <strong>Loeff</strong>.<br />

Contactpersonen<br />

Maurice Essers en Gert-Wim van de Meent<br />

www.loyensloeff.com

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!