09.09.2013 Views

Deelrapport trendanalyse domein Cultuur ... - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Cultuur ... - Nationaal Archief

Deelrapport trendanalyse domein Cultuur ... - Nationaal Archief

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

Concept rapport <strong>domein</strong> <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit<br />

Deel Metatrends<br />

<strong>Nationaal</strong> <strong>Archief</strong><br />

Onderzoeksteam Maatschappijbrede Trendanalyse 1976-2005<br />

December 2011<br />

Versie: Klankbordgroep, gereed voor eerste lezing (nog niet voorgelegd aan experts)


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Inhoudsopgave<br />

Inleiding <strong>domein</strong> ‘<strong>Cultuur</strong>: Leefstijl en Mentaliteit’ ..................................... 2<br />

Metatrend 1 - Individualisering................................................................... 6<br />

Metatrend 2 - Emancipatie en participatie................................................ 10<br />

Metatrend 3 - Genderisering ..................................................................... 15<br />

Metatrend 4 - Technologisering en informatisering................................... 20<br />

Metatrend 5 - Streven naar duurzaamheid ................................................ 25<br />

Metatrend 6 - Verzakelijking ..................................................................... 29<br />

Metatrend 7 - Toenemende dynamiek binnen en interactiviteit tussen<br />

institutionele verbanden en structuren ..................................................... 32<br />

Trend 8 – Welvaartsgroei.......................................................................... 39<br />

Metatrend 9 - Mondialisering ................................................................... 44<br />

Metatrend 10 – Europeanisering ............................................................... 48<br />

Metatrend 11 – Secularisatie..................................................................... 52<br />

Metatrend 12 – Multiculturalisering .......................................................... 56<br />

Metatrend 13 – Medialisering.................................................................... 61<br />

Colofon...................................................................................................... 65<br />

Inleiding <strong>domein</strong> ‘<strong>Cultuur</strong>: Leefstijl en Mentaliteit’<br />

Dit deelrapport bevat de metatrends. Zeven metatrends zijn reeds besproken tijdens de<br />

klankbordgroepbijeenkomst van 16 juni 2011. De opmerkingen van de leden van de klankbordgroep<br />

zijn nog niet verwerkt. Volledigheidshalve zijn de op 16 juni besproken trends wel opgenomen in het<br />

deelrapport. Zij worden in het overzicht op p. 5 in het grijs weergegeven. Met uitzondering van de<br />

metatrends ‘Welvaartsgroei’ en ‘Genderisering’ zijn de metatrends niet voorgelegd aan experts.<br />

De oorspronkelijke <strong>domein</strong>indeling van de Maatschappijbrede <strong>trendanalyse</strong> 1976-2005 behelsde<br />

veertien <strong>domein</strong>en, uiteenlopend van ‘Wonen’ tot ‘Economie’ en van ‘Veiligheid’ tot ‘Politiek en<br />

2


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

bestuur’. Hoewel binnen deze <strong>domein</strong>en een groot aantal relevante maatschappelijke trends aan de<br />

orde komt, is de <strong>domein</strong>indeling ogenschijnlijk geïnspireerd op bestaande beleidsterreinen. Hoewel<br />

beleidsaspecten van groot belang binnen een maatschappijbrede <strong>trendanalyse</strong>, lijkt het desondanks<br />

relevant de menselijke maat niet uit het oog te verliezen. De samenleving kent immers vele actoren.<br />

Grof geschetst bestaat het maatschappelijke speelveld uit de staat, de markt en de burger, al dan niet<br />

georganiseerd in civil society. Een maatschappijbrede <strong>trendanalyse</strong> zou, zo is de gedachte, aan<br />

relevantie winnen als ook aandacht zou worden besteed aan het individu, diens leefstijl en mentaliteit<br />

en de relatie tussen individu en maatschappij. Veel maatschappelijke veranderingen zijn tenslotte een<br />

gevolg van de keuzes die vele individuen maken, terwijl die keuzes op hun beurt worden beïnvloed<br />

door uiteenlopende maatschappelijke ontwikkelingen.<br />

Om de analyse van maatschappelijke trends in genoemde zin mogelijk te maken is daarom besloten<br />

aan de bestaande <strong>domein</strong>en een <strong>domein</strong> toe te voegen, te weten ‘<strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit’. Dit<br />

<strong>domein</strong> bestaat uit (een analyse van) maatschappelijke trends op het gebied van cultuur in de<br />

breedste zin van het woord, zowel voor zover het de concrete (dagelijkse) levensinvulling betreft als<br />

ten aanzien van de mentaliteit. Hieraan zijn toegevoegd de onderwerpen die onderdeel uitmaakten<br />

van het oorspronkelijke <strong>domein</strong> ‘Vrije tijd’ en een aantal aspecten uit het oorspronkelijke <strong>domein</strong><br />

‘Mens, gezin en bevolking’. Het <strong>domein</strong> ‘Vrije tijd’ behelst kunst, erfgoed, vrije tijd, media en sport en<br />

geeft inzicht in de (individuele) voorkeuren in vrijetijdsbesteding en hoe deze door de tijd veranderen.<br />

Het <strong>domein</strong> ‘Mens, gezin en bevolking’ is eerder hernoemd en uitgewerkt onder de noemer <strong>domein</strong><br />

‘Welzijn’. Aspecten die onderdeel uitmaakten van het oorspronkelijke <strong>domein</strong> die niet bij ‘Welzijn’ aan<br />

de orde zijn gekomen, zoals geboorte, overlijden, religie, migratie 1 en integratie, zijn onderdeel van de<br />

analyse in het kader van ‘<strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit’.<br />

Het <strong>domein</strong> ‘<strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit’ is, als men uitgaat van de breedste opvatting van deze<br />

begrippen, een groot en complex <strong>domein</strong>. De breedte van het <strong>domein</strong> dwingt tot een duidelijke en<br />

werkbare afbakening van het onderzoek. Een eerste inventarisatie van de afbakening en<br />

categorisering van andere (onderzoeks-)instellingen op het gebied van ‘<strong>Cultuur</strong>: Leefstijl en<br />

Mentaliteit’, zoals het Meertens Instituut, het Openlucht Museum in Arnhem, UNSECO en de Leeszaal<br />

van Nederland van de Koninklijke Bibliotheek, heeft geen concrete, werkbare afbakening opgeleverd.<br />

Het <strong>domein</strong>team ‘<strong>Cultuur</strong>: Leefstijl en Mentaliteit’ (DT-CLM) werkt daarom vooralsnog met een eigen<br />

indeling en categorisering van het <strong>domein</strong>.<br />

<strong>Cultuur</strong> behelst, volgens de opvattingen van het <strong>domein</strong>team, grofweg de vormgeving van het<br />

menselijke bestaan in materiële en/of concrete en mentale zin; beide elementen zullen in de analyse<br />

aan de orde komen. De Nederlandse cultuur wordt in het kader van de maatschappijbrede<br />

<strong>trendanalyse</strong> onderzocht aan de hand van twee pijlers: de leefstijl en de mentaliteit van de<br />

gemiddelde Nederlander. Voor beide pijlers worden trends en hotspots in kaart gebracht die wijzen op<br />

ontwikkelingen in de leefstijl en mentaliteit van de gemiddelde Nederlander, en de variaties die daarop<br />

bestaan van andere (grote) groepen Nederlanders. 2<br />

Hoewel leefstijl en mentaliteit nooit volledig van elkaar te onderscheiden zijn, wordt – ook uit<br />

pragmatisch oogpunt – een onderscheid gemaakt. Onder leefstijl wordt verstaan de wijze waarop de<br />

Nederlander zijn of haar leven inricht. Leefstijl gaat over de individuele inrichting van het dagelijkse<br />

bestaan, en kan zowel een materiële als mentale component hebben. 3<br />

Mentaliteit bestaat in dit verband ‘uit de voorstellingen die een groep zich maakt van de wereld en van<br />

de maatschappij waarin zij leeft’, het betreft een breed gedragen wereldbeeld dat onder andere via de<br />

media tot uiting komt. De groepsmentaliteit van ‘de Nederlander’ - en de mogelijke (substantiële)<br />

variaties daarop – is de andere pijler waarop het onderzoek voor het <strong>domein</strong> ‘<strong>Cultuur</strong>: leefstijl en<br />

mentaliteit’ wordt gebaseerd.<br />

Leefstijl<br />

De inrichting van het dagelijks leven van de gemiddelde Nederlander is onderzocht aan de hand van<br />

het levensritme. Het leven van de mens is onder te verdelen in een aantal ritmen: het dagelijkse<br />

ritme, het jaarritme en de levensloop<br />

1<br />

Een aantal trends en hotspots die verband houden met migratie zijn in eerdere <strong>domein</strong>en als ‘Gezondheid,’<br />

‘Veiligheid’ en ‘Recht’ aan de orde geweest.<br />

2<br />

Het begrip ‘de gemiddelde Nederlander’ wordt gebruikt in navolging van het Sociaal en Cultureel Planbureau dat<br />

in onder andere zijn tijdbestedingsonderzoeken de tijdbesteding van de gemiddelde Nederlander in kaart brengt.<br />

3<br />

Aspecten van leefstijl die relateren aan arbeid en onderwijs worden besproken in respectievelijk het <strong>domein</strong><br />

‘Werk en inkomen’ en ‘Onderwijs en wetenschap’.<br />

3


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Het dagelijks leven in meest concrete zin hangt samen met een dagelijkse ritme van waken en slapen,<br />

zorgen, werken, ontspannen. Hiernaar is veel onderzoek gedaan door het Sociaal Cultureel Planbureau<br />

dat sinds 1975 om de vijf jaar tijdbestedingsonderzoeken (TBO’s) uitvoert. Deze TBO’s zijn een goed<br />

startpunt om door de tijd heen de ontwikkelingen in de dagelijkse leefstijl van de gemiddelde<br />

Nederlander in kaart te brengen. Categorieën die in het onderzoek aan de orde komen zijn onder<br />

meer: kinderen opvoeden, huishoudelijke taken, geestelijk leven, formele en informele contacten,<br />

mediagebruik, uitgaan, sport, persoonlijke verzorging en seksualiteit.<br />

De TBO’s geven kortom een goede indicatie van de veranderingen in het dagelijkse ritme en de<br />

dagelijkse leefstijl van de Nederlander in de periode 1976 tot 2005. Doordat hierbij ook de<br />

vrijetijdsbesteding aan de orde komt, maken zij ook onderdeel uit van het onderzoek naar die<br />

sub<strong>domein</strong>en die onderdeel uitmaakten van het oorspronkelijke <strong>domein</strong> ‘Vrije tijd’, te weten sport,<br />

kunst, erfgoed en media. Deze thema’s worden vanzelfsprekend niet alleen besproken in termen de<br />

individuele vrijetijdsbesteding, maar ook in termen van de maatschappelijke betekenis ervan. Ook<br />

wordt aandacht besteed aan beleidsmatige aspecten rond kunst, erfgoed, media en sport.<br />

Het jaarritme hangt samen met het verloop van een jaar en de ijkpunten daarin. Deze ijkpunten<br />

bestaan onder andere uit de seizoenen, de kalenderfeesten en christelijke feestdagen. Ontwikkelingen<br />

en trends in de viering van jaarlijkse hoogtepunten - van de kermis tot christelijke dan wel<br />

multiculturele feestdagen - is een goede indicatie van hoe de leefstijl van het individu en van hoe de<br />

samenleving zich ontwikkelt. In verband met christelijke feestdagen kan gedacht worden aan<br />

bijvoorbeeld Kerstmis, Pasen, Pinksteren en Hemelvaart. Het belang en de beleving van de christelijke<br />

feestdagen is mede als gevolg van secularisatie veranderd. Daarnaast hebben (deels) nieuwe,<br />

(commerciële) feesten zich aangediend als Valentijnsdag, en Halloween, maar is bijvoorbeeld ook<br />

sprake van de introductie van nieuwe, ‘multiculturele’ feestdagen als het islamitische offerfeest en het<br />

Chinese Nieuwjaar.<br />

Gedurende de levensloop bestaan verschillende (overgangs-)momenten die ‘gevierd’ worden. Het<br />

vieren van deze rites de passage is een antropologisch gegeven. Welke overgangen gevierd worden en<br />

de manier waarop zij gevierd worden is afhankelijk van de maatschappelijke context. Kortom, rond<br />

geboorte, huwelijk, dood en andere rites de passage zijn allerlei ontwikkelingen en trends te<br />

beschrijven die samenhangen met de leefstijl en mentaliteit van mensen. Veel hiervan hangt samen<br />

met ontwikkelingen die mede van demografisch belang zijn. Bij ‘geboorte’ zullen ontwikkelingen in<br />

geboortecijfers aan de orde komen en demografische fenomenen als het ‘bewuste kinderloosheid’. Het<br />

teruglopende aantal gedoopte kinderen kan een indicatie zijn van secularisatie. Rond het huwelijk<br />

worden bijvoorbeeld fenomenen als gehuwd of ongehuwd samenwonen, omgang met seksualiteit, het<br />

eenpersoonshuishouden, en het toenemend aantal echtscheidingen beschreven. Ook vergrijzing en<br />

juvenilisering kunnen in het kader van het onderzoek naar de levensloop aan de orde komen.<br />

Mentaliteit<br />

De mentaliteit is het minst concrete onderdeel van cultuur en daarmee ook het moeilijkst te vangen.<br />

Voor zover bekend zijn er geen concrete categorieën die als basis voor onderzoek kunnen dienen.<br />

Interviews kunnen nuttig zijn om een veranderende mentaliteit in kaart te brengen, maar zijn sterk<br />

afhankelijk van de geïnterviewden, waardoor afbakening en weging van de genoemde trends moeilijk<br />

is. Hetzelfde geldt voor literatuur over de Nederlandse, dan wel Westerse, samenleving in de periode<br />

1976-2005. Hierin komen de meeste uiteenlopende kenschetsen aan de orde: van ‘Nederland gidsland’<br />

tot ‘de risicosamenleving’, en van ‘de verhuftering van de samenleving’ tot ‘de Erlebnisgesellschaft’.<br />

Een allesomvattende karakterisering bestaat vanzelfsprekend niet en als de mentaliteit in de<br />

samenleving al een optelsom zou zijn van deze uiteenlopende karakteriseringen, dan is wederom de<br />

vraag hoe deze karakteriseringen te wegen en in te kaderen. Daarom is gekozen voor een aanpak die<br />

een directe resultante is van de maatschappijbrede <strong>trendanalyse</strong> zelf.<br />

In de eerste van fase van onderzoek heeft het onderzoeksteam ooit een quick scan gemaakt van de<br />

verschillende bronnen van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Hieruit kwam naar voren dat, ondanks<br />

de door het SCP gehanteerde ‘<strong>domein</strong>indeling’, een aantal trends te onderscheiden waren die op<br />

meerdere <strong>domein</strong>en van belang waren, ofwel maatschappijbrede relevantie hadden. Dit type trend is<br />

vervolgens ‘metatrend’ gaan heten en als volgt gedefinieerd: een metatrend is een ontwikkeling die<br />

zich maatschappijbreed manifesteert, en die op meerdere maatschappelijke <strong>domein</strong>en te herkennen is<br />

in het handelen van verschillende actoren en in het ontwikkelen van beleid.<br />

Gedurende het vervolgonderzoek ten behoeve van de maatschappijbrede <strong>trendanalyse</strong> 1976-2005<br />

bleken deze metatrends ook daadwerkelijk metatrends te zijn; zij speelden een rol van betekenis op<br />

4


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

vrijwel alle <strong>domein</strong>en die door het onderzoeksteam onderzocht werden. De metatrends speelden<br />

vervolgens ook een rol in de analyse per <strong>domein</strong>. De vele, uiteenlopende trends die op basis van het<br />

bronnenonderzoek per <strong>domein</strong> in kaart konden worden gebracht, werden geclusterd onder de<br />

verschillende metatrends om zo tot een betekenisvolle analyse van trends te kunnen komen.<br />

Dezelfde metatrends vormen nu de inkadering van het onderzoek naar leefstijl- en<br />

mentaliteitsveranderingen in Nederland in de periode 1976-2005. De aanname is dat trends die zich<br />

maatschappijbreed manifesteren als vanzelf ook een gevolg zijn van, dan wel consequenties hebben<br />

voor het dagelijks leven van het individu en voor het wereldbeeld en het denken over de samenleving.<br />

Uitgangspunt is dus dat de metatrends, die als eigenschap hebben dat zij zich maatschappijbreed<br />

manifesteren, ook consequenties zullen hebben voor de leefstijl van het individu en de voorstellingen<br />

die een groep zich maakt van de wereld en van de maatschappij waarin zij leeft, ofwel de mentaliteit.<br />

In het <strong>domein</strong> ‘<strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit’ worden daarom, naast de beschrijvingen van trends op<br />

de eerder genoemde sub<strong>domein</strong>en, uitgebreide trendbeschrijvingen van de metatrends gepresenteerd.<br />

Hierbij komt, waar relevant, de eerder door het onderzoeksteam uitgewerkte definitie aan de orde. De<br />

beschrijving bestaat vervolgens uit concrete, cijfermatige gegevens met betrekking tot de leefstijl van<br />

het individu en de metatrend. (Bijvoorbeeld het in de tijd toenemende aantal onkerkelijken in het<br />

kader van de metatrend secularisatie.) Hiernaast komt ook de betekenis en impact van de metatrend<br />

voor zowel individu als de samenleving aan de orde.<br />

Per metatrend wordt dus een trendbeschrijving gemaakt die de effecten op de leefstijl en de<br />

mentaliteit in kaart brengt. Op deze manier krijgen de metatrends een invulling in termen van de<br />

maatschappelijke betekenis van deze metatrends in culturele en mentale zin. De volgende metatrends<br />

worden in dit kader beschreven:<br />

- Individualisering<br />

- Emancipatie en participatie<br />

- Genderisering<br />

- Technologisering en informatisering<br />

- Streven naar duurzaamheid<br />

- Verzakelijking<br />

- Herschikking institutionele verbanden<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Mondialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Secularisatie<br />

- Multiculturalisering<br />

- Medialisering<br />

5


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 1 - Individualisering<br />

Verkorte titel<br />

Individualisering<br />

Metatrends<br />

- Mondialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Genderisering<br />

- Secularisatie<br />

- Multiculturalisering<br />

- Emancipatie en participatie<br />

- Verzakelijking<br />

Relatie met<br />

- alle <strong>domein</strong>en<br />

Datering<br />

Voor 1945 tot na 2005<br />

Beschrijving<br />

Individualisering is het proces van een groeiende autonomie van het individu ten opzichte van zijn<br />

directe omgeving. De afhankelijkheid van het individu wordt, in zowel economische als normatieve zin,<br />

verlegd van zijn sociale omgeving naar verder weg gelegen/andere verbanden zodat een directe,<br />

persoonlijke en volledige afhankelijkheid plaats maakt voor anonieme en partiële afhankelijkheid. De<br />

vrijheid van keuze met betrekking tot inrichting van het eigen leven neemt toe.<br />

Individualisering is een lange-termijn veranderingsproces, dat in de westerse samenleving in de<br />

vroegmoderne tijd op gang kwam. [Palmer, Colton en Kramer, 2006: 265-294] De individuele<br />

identiteit won steeds meer aan belang ten opzichte van het behoren tot collectieve verbanden. De<br />

waardigheid van het individu, het verlangen naar autonomie en zelfontplooiing, en het recht op een<br />

eigen privéleven kwamen centraal te staan. [Peters, 1993: 4] De vrijwording en emancipatie van het<br />

individu uit traditionele collectieve verbanden, het groeiend zelfbewustzijn, de nadruk op persoonlijke<br />

zelfverwerkelijking en de toenemende eigen keuzevrijheid behoren tot de kernelementen van<br />

individualisering. [Peters, 1993: 5,7]<br />

Tot in de jaren zestig was de Nederlandse samenleving op basis van wereldbeschouwelijke grondslag<br />

ingedeeld in vier zuilen: de protestants-christelijke, de rooms-katholieke, de socialistische en de<br />

algemene/liberale. De zuil waarin men geboren werd en waartoe men automatisch behoorde, bepaalde<br />

in sterke mate hoe het leven van het individu, van de geboorte tot de dood, ingericht werd: naar<br />

welke kerk of school men ging, welke krant men las, welke partij men stemde, bij welke (vrijwilligers)<br />

organisatie of vakbond men aangesloten was, met wie men trouwde, wanneer en hoeveel kinderen<br />

men kreeg en zelfs bij welke bakker men zijn brood haalde. [Wielenga, 2009:14 en 235-282;<br />

Kennedy, 1995: 11 en 13-14]<br />

In de tweede helft van de twintigste eeuw raakte het proces van individualisering in een<br />

stroomversnelling. [Peters, 1993: 5] Door de culturele omwenteling, die in de jaren zestig in West-<br />

Europa en de VS plaatsgevonden heeft, de gestage welvaartsgroei, afname van klassenverschillen,<br />

voortschrijdende secularisatie en de toenemende mobiliteit nam de dwingende rol van de traditionele<br />

instituties zoals de kerk, politieke partijen en vakbonden, die in Nederland specifiek met de<br />

levensbeschouwelijke zuilen verbonden waren, af. [Breedveld en Van den Broek, 2003: 6] Sindsdien<br />

wordt de Nederlandse samenleving gekenmerkt door de-institutionalisering ofwel verzwakking van de<br />

binding aan traditionele instituties. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 16; Peters, 1993: 3] Daarnaast<br />

is ook sprake van toegenomen variatie van individuele levenslopen ofwel overgang van<br />

standaardlevensloop naar een keuzebiografie. [Liefbroer en Dykstra, 2000: 1]<br />

Het kerklidmaatschap en kerkbezoek in Nederland vertonen sinds het einde van de negentiende eeuw<br />

een dalende lijn. Nederland is, sinds de jaren zestig, de koploper in secularisatie en ontkerkelijking in<br />

Europa. Het aandeel van het Nederlanders dat zich buitenkerkelijk noemt, steeg van 24 procent in<br />

1958 tot 64 procent in 2004. Het aandeel Nederlanders dat zich rooms-katholiek noemt nam af van 42<br />

6


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

procent in 1958 tot zeventien procent in 2004, het aandeel van de Nederlands Hervormden van 23 tot<br />

zes procent en dat van de Gereformeerden van acht tot vier procent. Alleen het lidmaatschap van<br />

andere christelijke kerkgenootschappen (waaronder de Evangelische en de Pinkstergemeenten) en de<br />

aanhang van de islam nam in dezelfde periode toe. Onder kerkleden nam het 'geregeld kerkbezoek' af<br />

van 67 procent in 1970 tot 38 procent in 2004. [Becker, 2006; website SCP]<br />

Op het gebied van lidmaatschap van politieke partijen is vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw<br />

een sterk neerwaartse trend waarneembaar. Begin jaren nul was nog geen drie procent van de<br />

bevolking lid van een politieke partij in tegenstelling tot circa vijftien procent in het eerste decennium<br />

na de Tweede Wereldoorlog. Men is bovendien minder loyaal in zijn politieke keuzes: vooral sinds<br />

medio de jaren negentig vallen grote electorale verschuivingen tussen partijen op. [Duyvendak en<br />

Hurenkamp, 2004: 40-41] In de jaren zeventig stemde ruim 60 procent Nederlanders consequent op<br />

dezelfde partij. In 1998 daalde dit percentage naar 33 en in 2002 naar 29 procent. Relatief veel<br />

kiezers wisselen tegenwoordig van politieke partij. De meesten doen dat echter binnen een politiek<br />

blok en blijven dan een aantal verkiezingen op de ‘nieuwe’ partij stemmen.<br />

Ook het aantal Nederlanders, dat lid is van een vakbond, is teruggelopen. In de periode 1950–1980<br />

lag het aantal vakbondleden op ruim 35 procent, in 2004 was minder dan een kwart van de<br />

werknemers lid van een vakbond. [website CBS]<br />

Het terugtreden van traditionele instituties zoals politieke partijen, kerken en vakbonden betekent niet<br />

dat er geen gemeenschapsbanden meer bestaan, integendeel. Men bindt zich nog steeds graag aan<br />

collectieven. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 16] Zo nam tussen de jaren tachtig van de twintigste<br />

eeuw en de eerste helft van de jaren nul deelname aan belangenorganisaties in termen van<br />

lidmaatschappen en donateurschappen toe met circa negen miljoen. Tot de belangrijkste groeiers op<br />

dit gebied behoorden (ideële) organisaties op het vlak van milieu, internationale solidariteit, morele<br />

vraagstukken zoals abortus en euthanasie, en patiënten- en ouderenorganisaties. [Stichting Synthesis,<br />

2003: 10]<br />

De band tussen het individu en collectieve organisaties veranderde wel: hij is vluchtiger, minder direct<br />

en diepgaand geworden, maar kreeg tegelijkertijd grotere reikwijdte. Men gaat steeds vaker voor<br />

tijdelijke en inwisselbare verbanden die voor een steeds kleiner deel van het alledaagse leven van<br />

individuen van invloed zijn. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 16, 44, 54 en 103] Verbindingen met<br />

‘lichte’ gemeenschappen, zoals een wandelclub, internetforum of een buurtfeestcomité [Duyvendak en<br />

Hurenkamp, 2004], zijn vaker gebaseerd op eigen keuze dan die met traditionele instituties. Typerend<br />

voor de collectieven waar de Nederlanders tegenwoordig steeds vaker deel van uit maken, is het feit<br />

dat men ze relatief eenvoudig kan betreden, maar ook naar eigen inzicht verlaten. [website De<br />

Helling] Dit geldt niet alleen voor de formele verenigingen en organisaties maar ook voor de informele<br />

verbanden, losse sociale netwerken en clubs. Op het moment dat organisatie of onderwerp voor het<br />

individu niet meer van belang is, wordt de verbinding verbroken. [Stichting Synthesis, 2003: 10]<br />

Door de toegenomen eigen keuzevrijheid en de verminderde sociale druk op het naleven van<br />

traditionele normen liepen de levenslopen van mensen in de tweede helft van de twintigste eeuw<br />

minder parallel en synchroon dan voorheen. Met betrekking tot belangrijke gebeurtenissen in het leven<br />

zoals onderwijs volgen, uit huis gaan, arbeidsmarkt betreden (en verlaten), een relatie beginnen (en<br />

ontbinden) en kinderen krijgen, vertonen mensen pluriformer gedrag. De gebeurtenissen verlopen niet<br />

meer voor (bijna) iedereen in dezelfde volgorde en worden minder aan een vaste leeftijd gekoppeld.<br />

Zo kan men bijvoorbeeld leren/studeren nog voor men gaat werken, maar ook tijdens en zelfs na het<br />

arbeidsproces. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 58]<br />

De maatschappelijk geaccepteerde samenlevingsvormen vertonen sinds de tweede helft van de<br />

twintigste eeuw een grotere diversiteit dan voorheen. Tussen 1960 en 1995 steeg het aandeel van de<br />

alleenstaanden op het totaal van alle huishoudens van 12 naar 31 procent, tussen 1975 en 2005 van<br />

19,4 naar 34,5 procent. [SCP, 1998: 77; website statline] Zo leefden er in 1975 ruim 885.000<br />

alleenstaanden in Nederland, in 2005 liep dit aantal op tot circa 2 450.000. [website statline] In de<br />

loop van de jaren tachtig nam het fenomeen van ongehuwd samenwonen sterk toe. Zo had eind jaren<br />

zeventig en begin jaren tachtig een kwart van de vrouwen op 27-jarige leeftijd ooit ongehuwd<br />

samengewoond, tien jaar later was dat maar liefst de helft. [SCP, 1998: 78]<br />

Hoewel het huwelijk nog steeds de meest voorkomende relatievorm van partners in een gezin is, komt<br />

het steeds vaker pas tot stand na een (aantal) ongehuwde samenwoningrelatie(s). Bovendien is het<br />

sinds 2001 juridisch mogelijk om in het huwelijk te treden met een persoon van gelijk geslacht.<br />

Anders dan in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog wordt het huwelijk vaker pas gesloten<br />

na de komst van kind(eren) en geregeld blijft het ook dan achterwege. Deze ontwikkeling, gekoppeld<br />

aan een grotere maatschappelijke tolerantie ten aanzien van naleving van traditionele normen en<br />

waarden, droeg ertoe bij dat meer kinderen buiten het huwelijk worden geboren. In 1975 lag het<br />

aantal kinderen dat niet in een huwelijk zijn geboren op circa twee procent, twintig jaar later al op<br />

7


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

zeventien procent. [SCP, 1998: 81] De beslissing om kinderen te nemen in een vaste relatie werd<br />

sinds de jaren zeventig steeds minder als vanzelfsprekend gezien. [website NIDI] Het krijgen van<br />

kinderen wordt steeds langer uitgesteld, wat in veel gevallen tot (gewenst of ongewenst) afstel leidt.<br />

Het percentage huishoudens met kinderen daalde tussen 1960 en 1995 dan ook van 55 procent van<br />

alle huishoudens naar 37 procent. [SCP, 1998: 76-77]<br />

De meeste huwelijken eindigen door het overlijden van een van de partners. Sinds de jaren zestig<br />

worden echter steeds meer huwelijken ontbonden door scheiding. In de jaren zestig was dat minder<br />

dan vijftien procent van alle huwelijken, in het jaar 2000 liep dit aantal op tot circa 37 procent. [SCP,<br />

1998: 79; website NIDI] In de periode 1946-1970 bleef het aantal ontbonden huwelijken ver achter bij<br />

het aantal gesloten huwelijken in 1982 werden voor het eerst meer huwelijken ontbonden dan<br />

gesloten. Sindsdien houden beide aantallen elkaar min of meer in evenwicht. [website NIDI]<br />

De toegenomen keuzevrijheid in het inrichten van het eigen leven had grote gevolgen voor de<br />

levensloop van vrouwen. Tot ver in de jaren zestig sloten het gezinsleven en arbeidsparticipatie van<br />

vrouwen elkaar nagenoeg uit. Daarna gingen vrouwen steeds vaker partnerschap/ouderschap met het<br />

verrichten van het werk buitenshuis combineren. In de jaren zeventig stopte driekwart van de<br />

vrouwen die actief op de arbeidsmarkt waren, na het krijgen van het eerste kind met hun baan. In de<br />

jaren negentig werkte circa zeventig procent van de vrouwen door. Wel werd het aantal arbeidsuren<br />

per week bij het krijgen van kinderen vaak aanzienlijk naar beneden geschroefd. Hoogopgeleide<br />

vrouwen met kinderen blijven over het algemeen vaker werken dan laagopgeleide vrouwen, of doen,<br />

na enige tijd uit het arbeidsproces te zijn geweest, vaker hun herintrede op de arbeidsmarkt.<br />

[Liefbroer en Dykstra, 2000: 205; Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 65-69; SCP, 1998: 3] De<br />

peergroups, dat wil zeggen (informele) groepen mensen van een vergelijkbare leeftijd en/of met een<br />

vergelijkbare status, belang of belangstelling [website encyclo], blijven van grote invloed op het<br />

keuzegedrag van het individu.<br />

Het proces van individualisering houdt in dat de samenleving steeds meer waarde toekent aan het<br />

recht van het individu op zelfontplooiing en dat de vrijheid van mensen om eigen keuzes te maken<br />

groter wordt. Collectief koestert men dus individualistische waarden. [website De Helling] Zo werd<br />

sinds de tweede helft van de jaren zeventig in de Nederlandse samenleving een toename van<br />

economisch conservatisme geconstateerd in combinatie met een afname van cultureel conservatisme.<br />

Economisch conservatisme betekent dat men zich verzet tegen sociaaleconomische gelijkheid en<br />

nivellering, en de nadruk legt op individuele vrijheid en belang. Cultureel conservatisme staat<br />

daartegenover voor afwijzing van vrijheid en conformering aan traditionele waarden en normen.<br />

[Peters, 1993: 2, 9] De toegenomen persoonlijke autonomie en de nadruk die de samenleving legt op<br />

het recht van het individu om zijn leven naar eigen inzicht vorm te geven, vonden onder andere hun<br />

neerslag in de liberale wetgeving met betrekking tot abortus, euthanasie, prostitutie en homohuwelijk.<br />

De groeiende autonomie van het individu op sommige terreinen gaat gepaard met de inperking van<br />

individuele vrijheden op andere terreinen in de vorm van de (door de overheid) opgestelde nieuwe<br />

regels en wetten. Zo werd naast het recht op onderwijs ook de leerplicht ingevoerd en de toegenomen<br />

zeggenschap van de werknemers over hun werk gekoppeld aan een stijgend aantal voorschriften op<br />

het gebied van bedrijfscultuur, integriteit en discriminatie. Andere voorbeelden van beperkende regels<br />

zijn het rookverbod, verplichte verzekeringen, bouwvergunningen of veiligheids- en<br />

milieuvoorschriften. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 35]<br />

Daarnaast wordt het gedrag van het individu sterk beïnvloed door de commercie/reclame die het<br />

fenomeen individualisering als marketingmiddel inzetten. Door de uniciteit van een product of dienst te<br />

benadrukken, proberen bedrijven individuen (vaak met succes) ervan te overtuigen massaal hun klant<br />

te worden. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 35-36; Van Oosterhout, 2005]<br />

De toegenomen keuzevrijheid met betrekking tot het inrichten van eigen leven impliceert dus niet dat<br />

men ook andere keuzes zou maken. Volgens talrijke onderzoeken leiden individuele keuzes tot (relatief<br />

voorspelbare) collectieve uitkomsten, of het nu gaat over het merk auto dat men rijdt, de school waar<br />

men de kinderen naartoe stuurt, sport die men (in groepsverband of individueel) beoefent, het huis<br />

waarin men woont of de kleding die men draagt. [website De Helling; Duyvendak en Hurenkamp,<br />

2004] Groepen zijn nog steeds sturend voor het (keuze)gedrag van het individu. [Duyvendak en<br />

Hurenkamp, 2004: 34 en 108; Boutellier, 2004: 26; Breedveld en Van den Broek, 2003: 147]<br />

Actoren<br />

- Kerkgenootschappen<br />

- Vakbonden<br />

- Verenigingen<br />

8


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

- Politieke partijen<br />

- NGO’s<br />

- Vrijwilligersorganisaties<br />

- Media<br />

- Bedrijven<br />

- Banken<br />

- Verzekeraars<br />

- De overheid<br />

Bronnen en literatuur<br />

Becker, J. en J. de Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de<br />

binding met de kerken en de christelijke traditie (SCP, Den Haag 2006): 29-56.<br />

Boutellier, H., P. de Beer en C. van Praag, Bindingsloos of bandeloos. Normen, waarden en<br />

individualisering (SCP, Den Haag 2004).<br />

Breedveld, K. en Andries van den Broek, De meerkeuzemaatschappij. Facetten van de<br />

temporale organisatie van verplichtingen en voorzieningen (SCP, Den Haag 2003).<br />

Donk, van de, W.B.H.J, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in het<br />

publieke <strong>domein</strong>. Verkenningen van een dubbele transformatie (Amsterdam 2006): 74-79.<br />

Duyvendak J.W. en M. Hurenkamp, ‘Thema: Vrijheid in gemeenschap’ in De Helling (2005)<br />

1, http://www.dehelling.net/artikel/269/ (geraadpleegd op 13 mei 2011).<br />

Duyvendak, J.W. en M. Hurenkamp, Kiezen voor de kudden. Lichte gemeenschappen en de<br />

nieuwe meerderheid (Amsterdam 2004).<br />

Felling, A.J.A., Het proces van individualisering in Nederland: een kwarteeuw sociaalculturele<br />

ontwikkeling (Nijmegen 2004).<br />

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37312&D1=a&D2=a,!1-<br />

4,!6-7&HD=110517-1606&HDR=G1&STB=T (geraadpleegd op 17 mei 2011).<br />

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/0087898E-C7E3-40ED-8885-<br />

590390DBF54C/0/2007k1v4p07artpdf.pdf (geraadpleegd op 13 mei 2011).<br />

http://www.encyclo.nl/begrip/peer%20group (geraadpleegd op 31 mei 2011).<br />

http://www.nidi.knaw.nl/smartsite.dws?lang=NL&ch=NID&id=28383 (geraadpleegd op 16<br />

mei 2011).<br />

http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2006/Godsdienstige_veranderin<br />

gen_in_Nederland/Persbericht_Godsdienstige_veranderingen_in_Nederland (geraadpleegd<br />

op 13 mei 2011).<br />

Hurenkamp, M., ‘Lichte gemeenschappen. Wat we voor elkaar doen maar niet geteld<br />

wordt’, Volkskrant, 10.04.2006.<br />

Kennedy, J.C., Nieuw Babylon in aanbouw : Nederland in de jaren zestig (Amsterdam<br />

1995).<br />

Liefbroer, A. C. en P.A. Dykstra, Levenslopen in verandering. Een studie naar<br />

ontwikkelingen in de levenslopen van Nederlanders geboren tussen 1900 en 1970 (WRR,<br />

Den Haag 2000).<br />

Manting, D. en A. C. Liefbroer (red.), Gezinnen in beweging. Consequenties voor vaders,<br />

moeders en kinderen (NIDI, Den Haag 1999)<br />

Palmer, R.R., J. Colton en L.S. Kramer, A History of the Modern World (London 2006):<br />

265-294.<br />

Peters, J., Individualisering en secularisering in Nederland in de jaren tachtig. Sociologie<br />

als contemporaine geschiedschrijving (Nijmegen 1993).<br />

s.n., Geen Ik zonder Wij. Over individualisering en sociale verbanden, Stichting Synthesis<br />

(Den Haag 2003).<br />

SCP-Rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (Rijswijk 1998).<br />

Van Oosterhout, B., ‘16 miljoen kuddedieren’,<br />

http://www.intermediair.nl/artikel/archief/32965/16-miljoen-kuddedieren.html#32985<br />

(geraadpleegd op 31 mei 2011).<br />

Wielenga, F., Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009): 283-314.<br />

9


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 2 - Emancipatie en participatie<br />

Verkorte titel<br />

Emancipatie en participatie<br />

Metatrends<br />

- Mondialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Multiculturalisering<br />

- Secularisatie<br />

- Individualisering<br />

- Medialisering<br />

- Technologisering en informatisering<br />

- Verzakelijking<br />

- Genderisering<br />

Relatie met<br />

- Alle <strong>domein</strong>en<br />

- Trend: Afname van maatschappelijke ongelijkheid van vrouwen<br />

- Trend: Toenemende acceptatie van homoseksualiteit<br />

- Trend: Emancipatie binnen het jeugdrecht<br />

- Trend: Emancipatie binnen het huwelijks- en erfrecht<br />

- Trend: Verbetering van toegang van burger tot de rechtsbijstand<br />

- Trend: Internationalisering van het recht<br />

- Trend: Europeanisering van recht en beleid<br />

- Trend: Liberalisering van de abortuswet<br />

- Trend: Legalisering van prostitutie<br />

- Trend: Groeiende maar gedifferentieerde arbeidsparticipatie<br />

- Trend: Toenemende aandacht voor gelijke behandeling en discriminatie op de arbeidsmarkt<br />

- Trend: Integratiebeleid<br />

- Trend: Flexibilisering van de arbeidsmarkt: van lifetime employment naar tijdelijke<br />

dienstverbanden en zelfstandig ondernemerschap<br />

- Trend: Verandering in denken over maatschappelijke betekenis van onderwijs<br />

- Trend: Spectaculaire groei van deelname aan het (niet verplichte) onderwijs: middelbaar<br />

beroepsonderwijs, HBO en universiteit<br />

- Trend: Vermindering van sociale ongelijkheid van onderwijskansen door het verbeteren van<br />

toegang tot en doorstroming in het onderwijs<br />

- Trend: Opkomst van medezeggenschap in het onderwijs<br />

- Toenemende tijdsdruk en veranderende invulling van vrije tijd<br />

- Hotspot: Anti-homo geweld tijdens de manifestatie Roze Zaterdag op 22 juni 1982<br />

- Hotspot: Aids in Nederland<br />

Datering<br />

Na 1945 tot na 2005<br />

Beschrijving<br />

Het proces waarin mensen en groepen mensen kansen scheppen, krijgen en daar gebruik van maken<br />

om te participeren in zoveel mogelijk levens<strong>domein</strong>en en aan de democratische besluitvorming.<br />

Hiermee zijn drie elementen onlosmakelijk verbonden: toegankelijkheid, participatie en emancipatie.<br />

Toegankelijkheid betekent het opheffen van (juridische of fysieke) barrières, het scheppen van<br />

voorwaarden en het creëren van voorzieningen. Participatie betekent op zijn beurt dat er actief<br />

gebruik gemaakt wordt van deze voorzieningen. Emancipatie wordt opgevat als het proces waarbij<br />

bepaalde groepen vanuit een achtergestelde positie in de samenleving naar een volwaardige plaats<br />

opklimmen en een geïntegreerd onderdeel van de maatschappelijke orde worden. Als achtergestelde<br />

oftewel kwetsbare groepen worden in de tweede helft van de twintigste en begin van de 21 ste eeuw<br />

doorgaans vrouwen, allochtonen, homoseksuelen, ouderen en mensen met een beperking aangeduid.<br />

[o.a. Movisie, 2010: 14]<br />

Emancipatie en participatie zijn op verschillende terreinen werkzaam. Emancipatie en participatie in<br />

het politieke <strong>domein</strong> betekenen toegang tot en deelname aan politieke processen en besluitvorming,<br />

bijvoorbeeld door de verwerving en het gebruik maken van passief en actief kiesrecht. Economisch<br />

gezien betekenen deze termen actieve inzet op de arbeidsmarkt en deelneming aan de welvaartsgroei.<br />

10


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Op het maatschappelijk-cultureel vlak impliceren ze toegang tot instellingen en activiteiten. Zo nam in<br />

de tweede helft van de twintigste eeuw, dankzij een verbeterde toegang tot het onderwijs en ruimere<br />

doorstroommogelijkheden, de deelname aan (voornamelijk voortgezet en hoger) onderwijs<br />

spectaculair toe en steeg het opleidingsniveau van de Nederlanders explosief. Ook toename van<br />

mondigheid gepaard met groeiende inspraak maken deel uit van het proces van emancipatie en<br />

participatie. Terwijl emancipatie betrekking heeft op achtergestelde maatschappelijke groepen, betreft<br />

participatie zowel de kwetsbare als de weerbare en draagkrachtige burgers. [o.a. Movisie, 2010: 14]<br />

Het proces van emancipatie en participatie in Nederland werd na de Tweede Wereldoorlog met name<br />

gestimuleerd door het proces van democratisering en ontzuiling die eind jaren zestig in Nederland<br />

versneld op gang kwamen, door de actieve inzet van de vrouwenbeweging en door internationale<br />

ontwikkelingen in de regelgeving ten aanzien van gelijke behandeling met name op de arbeidsmarkt.<br />

Zo verplichtte richtlijn 75/117/EEG uit 1975 Nederland als lidstaat van de Europese Economische<br />

Gemeenschap tot het invoeren van wetgeving met betrekking tot het beginsel van gelijke beloning<br />

voor mannen en vrouwen. Het kabinet-Den Uyl zette eind 1975 de eerste stappen in deze richting met<br />

de invoering van de Wet gelijk loon voor mannen en vrouwen (WGL) die in 1980 opgenomen werd in<br />

de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Wgbm/v). Naast verschillende (E)EG-richtlijnen<br />

was (en is) het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) met een algemeen<br />

discriminatieverbod van grote betekenis. Dit gold ook voor het Internationaal verdrag inzake<br />

burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) van de Verenigde Naties (VN) [SCP 1998: 214] en het VN-<br />

Vrouwenverdrag uit 1979 dat Nederland in 1980 ondertekende en in 1991 ratificeerde. [website<br />

Arachne]<br />

In de jaren zeventig, de beginperiode van het emancipatiebeleid, streefde de overheid, onder sterke<br />

druk van de Nederlandse vrouwenbeweging, naar het teweegbrengen van een mentaliteitsverandering<br />

en van bewustwording in de samenleving evenals het wegnemen van juridische belemmeringen en het<br />

scheppen van voorwaarden die een gelijke positie van vrouwen en mannen in de maatschappij<br />

mogelijk maakten. [website Vrouwenverdrag in de Nederlandse rechtsorde] De doelstellingen van het<br />

beleid waren vooral het doorbreken van rolbeperkingen van vrouwen en mannen, het inhalen van<br />

achterstanden, bij vrouwen in wetgeving, onderwijsniveau en maatschappelijke participatie; bij<br />

mannen in participatie in de persoonlijke levenssfeer. [nota ‘Emancipatie, proces van Verandering en<br />

Groei’, TK 1976-1977] Sinds de jaren tachtig versmalde de focus van het emancipatiebeleid en kwam<br />

het accent steeds meer te liggen op het verbeteren van de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt en<br />

op hun economische zelfstandigheid. [o.a. SCP/CBS 2004: 9, De Hoog 2003] In 1982 werd het<br />

emancipatiebeleid dan ook van het ministerie van <strong>Cultuur</strong>, Recreatie en Maatschappelijk Werk<br />

overgeheveld naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. [Galen-Steenstra, 2001: 23-<br />

24] Tegelijkertijd kwam er ook meer aandacht voor vrouwen uit minderheidsgroepen. [website<br />

Vrouwenverdrag in de Nederlandse rechtsorde]<br />

Een aantal doelstellingen van het emancipatiebeleid werd ook (gedeeltelijk) gerealiseerd. Ten aanzien<br />

van onderwijsparticipatie hebben vrouwen sinds de jaren zeventig een inhaalslag gemaakt. Was het<br />

opleidingsniveau van vrouwen in 1970 nog lager dan dat van mannen, halverwege de jaren negentig<br />

hadden ze een voorsprong opgebouwd. [SCP 1998: 217-219]. Ze gingen ook meer werken, maar<br />

vooral in deeltijd. Werkten in 1971 ca. dertig procent van de vrouwen, was dit percentage in 2009<br />

verdubbeld. Het opleidingsniveau van moeders met thuiswonende kinderen was en is doorgaans de<br />

bepalende factor bij de arbeidsdeelname. De hoogste arbeidsdeelname, die rond tachtig procent lag,<br />

hadden in de jaren nul moeders met een academische opleiding. De laagste arbeidsparticipatie was te<br />

vinden bij moeders met alleen basisonderwijs – nog geen twintig procent. [CBS] Vrouwen vervulden<br />

steeds vaker leidinggevende functies maar van de belangrijke maatschappelijke topfuncties werd eind<br />

van de jaren nul nog geen tien procent bekleed door vrouwen. [CBS 2010: 14; Emancipatiemonitor<br />

2006: 230-234] Ondanks dat de arbeidsparticipatie van vrouwen toegenomen is en het aantal uren<br />

dat vrouwen besteden aan betaalde arbeid sinds 1975 verdubbelde [Galle 2005: 24], maakte de<br />

zorgtaakparticipatie van mannen geen evenredige groei door. Er was dan ook sprake van een<br />

‘gemankeerde emancipatie’. Eind jaren negentig raakte de vaart uit het emancipatieproces. [Breedveld<br />

en Van den Broek 2003: 17] Vanaf 2002 stagneerde ook de arbeidsparticipatie van vrouwen en er<br />

ontbrak de maatschappelijke druk en politieke wil om de vrouwenemancipatie hoog op de agenda te<br />

houden. [o.a. Oldersma 2009]<br />

De oorspronkelijke strijd van de vrouwenbeweging voor gelijkheid van vrouwen ten opzichte van<br />

mannen heeft wetgeving gegenereerd die een sneeuwbaleffect had op de positie van andere<br />

(kwetsbare of achtergestelde) groepen in de Nederlandse maatschappij zoals allochtonen,<br />

homoseksuelen, jongeren/ouderen en gehandicapten of chronisch zieken. De basis daarvoor werd<br />

gelegd door bij herziening van de Grondwet in 1983 het artikel 1 in te voegen dat discriminatie<br />

11


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

‘wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook’<br />

verbiedt. In 1994 werden verschillende wetten met betrekking tot gelijkheidswetgeving in een nieuwe<br />

Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) gebundeld. Deze wet kan gezien worden als een uitwerking<br />

van artikel 1 van de Grondwet. In 2003 werden naar aanleiding van een Europese richtlijn de Wet<br />

gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) en de Wet gelijke<br />

behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) ingevoerd. Ze beschermen de burgers voor<br />

discriminatie op de arbeidsmarkt op basis van gezondheidstoestand en leeftijd, maar ook op grond van<br />

bijvoorbeeld het werken in deeltijd wat in de Nederlandse situatie in veel gevallen indirecte<br />

discriminatie van vrouwen zou impliceren.<br />

De talrijke aanpassingen van gezags-, huwelijks-, scheidings- en naamrecht droegen aan de toename<br />

van de gelijkheid binnen gezinsrelaties bij. Er werd juridische gelijkheid bewerkstelligd tussen man en<br />

vrouw maar ook bijvoorbeeld tussen kinderen binnen of buiten een huwelijk en tussen verschillende<br />

samenlevingsvormen. Met de Wet Openstelling huwelijk werd in 2001 het burgerlijk huwelijk tussen<br />

twee personen van gelijk geslacht mogelijk gemaakt. Dit werd gezien als symbolisch sluitstuk van de<br />

homo-emancipatie in Nederland.<br />

Ook op het terrein van de politiek traden grote veranderingen op. De politieke participatie ontwikkelde<br />

zich van emancipatoire massaorganisaties in de jaren zestig en zeventig zoals politieke partijen en<br />

vakbonden via belangen- en actiegroepen in de jaren zeventig en tachtig, naar het individueel<br />

deelnemen aan door de overheden geïnitieerde participatieprojecten in de jaren tachtig en negentig.<br />

[Van Gunsteren, 1994: 10-13; Hartman, 2008: 14]<br />

De ontzuiling gepaard met antiautoritair denken dat in het bijzonder kenmerkend was voor de jaren<br />

zestig stimuleerden maatschappelijke kritiek op de werking van het Nederlands politiek systeem. De<br />

verruiming van de democratie d.w.z. meer inspraak voor meer mensen binnen meer instellingen<br />

bleken een breed gedragen gedachtegoed te zijn in de Nederlandse samenleving. Dit vertaalde zich<br />

echter niet in een actieve deelname van de burgers aan de politiek in de traditionele zin, integendeel.<br />

[Daalder, 1995: 257-263, 267-268; Dijstelbloem e.a. (red.), 2010: 213; Dekker e.a., 2005: 80] Met<br />

de afschaffing van de opkomstplicht in 1970 daalde met name onder de laag opgeleiden de opkomst<br />

voor de verkiezingen. Dit ondanks de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van 21 tot 18 jaar in<br />

1972. Alleen de opkomst voor de Tweede Kamerverkiezingen bleef in vergelijking met andere landen<br />

altijd bijzonder hoog en bedroeg bijvoorbeeld in 2006 ruim tachtig procent. [website Kiesraad] Ook op<br />

het gebied van lidmaatschap van politieke partijen trad vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw<br />

een sterke daling op. Begin jaren nul was nog geen drie procent van de bevolking lid van een politieke<br />

partij in tegenstelling tot circa vijftien procent in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog.<br />

[Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 40-41] Het aantal Nederlanders, dat lid is van een vakbond, is<br />

eveneens teruggelopen. In de periode 1950–1980 lag het aantal vakbondleden op ruim 35 procent, in<br />

2004 was minder dan een kwart van de werknemers lid van een vakbond. [website CBS] De burger<br />

maakte een steeds vaker de overstap naar minder formele verbanden of organisaties die zijn belangen<br />

vertegenwoordigen. [Duyvendak en Hurenkamp, 2004: 16, 44, 54 en 103]<br />

Om de mondigheid van de burger te vergroten deden in de jaren zeventig en tachtig politieke partijen,<br />

vakbewegingen en de grote vrouwenorganisaties veel aan politieke educatie. [Hartman, 2008: 6]<br />

Tevens werd de inspraak van de burger geïnstitutionaliseerd door de opname van maatschappelijke<br />

bewegingen in de politieke orde en hun vertegenwoordigers in besluitvormende colleges. Er kwamen<br />

medezeggenschaps- en gebruikersraden, hoorzittingen en formele inspraakmomenten in<br />

beslissingsprocedures. Bovendien kon de burger sinds 1976 gebruik maken van de Wet<br />

Administratieve Rechtspraak Overheidsbeslissingen (Arob) die een beroep mogelijk maakte tegen<br />

beslissingen van overheden. Voor de beïnvloeding van beleid en beleidsvorming werden de burger een<br />

brede scala aan instrumenten ter beschikking gesteld, zoals referendum, lobby, enquête, peiling,<br />

juridische procedure, handtekeningenactie of demonstratie. Om het democratisch gehalte van het<br />

openbaar bestuur te vergroten werd in 1978 de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB, 1978) van kracht<br />

die in 1980 aangevuld werd met het Besluit Openbaarheid van Bestuur (BOB) die een betere<br />

toegankelijkheid en transparantie moeten waarborgen. Er vond een overgang plaats van government<br />

naar governance die nieuwe kanalen opende voor burgerinspraak. Voor een maatschappelijk draagvlak<br />

was vereist dat het beleid in samenspraak met de burger tot stand kwam. [Bovens en Wille, 2011: 22-<br />

23] Ook bij de waterschappen werd democratisering doorgevoerd. Sinds 1995 werden de leden van de<br />

waterschapen rechtstreeks gekozen. Om de betrokkenheid van de burger bij bestuurlijke<br />

besluitneming inzichtelijker te maken, werden in 2002 de Wet dualisering gemeentebestuur en een<br />

jaar later de Wet dualisering provinciebestuur ingevoerd. [o.a. website wikipedia dualisme gemeente;<br />

website wikipedia dualisme provincie] Alle inspanningen ten spijt voelden de burgers zich op hun beurt<br />

nauwelijks geroepen om actief deel te nemen aan rijks-, provincie- of gemeentebeleid. [Hartman,<br />

2008: 10-12; Verhoeven e.a., 2010: 163-164] De nieuwe inspraakmogelijkheden werden dan ook<br />

12


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

vooral benut door relatief kleine groepen hoogopgeleiden met specifieke belangen. [Van der Lans,<br />

2005: 16; Verhoeven e.a. (red.), 2010: 177, 190; Daalder, 1995: 240-243, 264, 268-269; Hartman,<br />

2008: 6-7; Bovens en Wille, 2011: 48]<br />

Sinds de laatste decennium van de twintigste eeuw werd een groeiende kloof tussen politiek en de<br />

samenleving waarneembaar. Ondanks dat de Nederlanders nog steeds vertrouwen hadden in het<br />

democratisch stelsel, groeide hun wantrouwen jegens gevestigde politiek en politici gestaag en was in<br />

de jaren nul met name onder laag opgeleiden bewoners van de homogene, sociaal hechte arbeiders-<br />

en middenstandswijken hoger dan ooit. [Bovens en Wille, 2011: 103] De legitimiteitscrisis werd door<br />

velen verklaard door politieke ondervertegenwoording van lager opgeleiden lagen van de bevolking in<br />

de sinds de jaren zeventig steeds sterker door hoger opgeleiden gedomineerd vergaand<br />

geprofessionaliseerd politiek bedrijf. Deze ontwikkeling van het Nederlandse politieke stelsel tot wat<br />

men diplomademocratie noemt, vond zijn neerslag in een dalende belangstelling voor klassieke<br />

politieke participatie enerzijds en in de groeiende populariteit van populistische bewegingen<br />

anderzijds. [Bovens en Wille, 2011: 9,-10, 88; Van Reybrouck, 2009]<br />

Afgelopen decennia is er met name van overheidswege verschuiving opgetreden van emancipatie en<br />

gelijkstelling van verschillende maatschappelijke groepen naar het bevorderen van actieve deelname<br />

en bijdrage van alle burgers aan de samenleving. Deze ontwikkeling had te maken met de overgang<br />

van een verzorgingstaat naar een participatiemaatschappij waarin de burgers zelf verantwoordelijkheid<br />

nemen en daarop aangesproken (kunnen) worden. [o.a. Movisie, 2010: 14] Het bevorderen van<br />

actieve deelname aan de maatschappij door de overheid gold sinds de jaren tachtig vooral voor de<br />

arbeidsmarkt en sinds eind jaren negentig voor de (culturele) integratie van etnische minderheden,<br />

met name van degenen met niet-westerse en/of islamitische achtergrond.<br />

Actoren:<br />

- Ministerie van Justitie<br />

- Ministerie van Onderwijs, <strong>Cultuur</strong> en Wetenschap<br />

- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

- Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

- Transgendervereniging Nederland<br />

- E-Quality, Het kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit<br />

- Aletta, Instituut voor vrouwengeschiedenis<br />

- Politieke partijen<br />

- Vakbonden<br />

- Emancipatieraad<br />

- Tweede Kamer<br />

- Waterschappen<br />

- Overheden<br />

- Kabinet-Den Uyl en alle kabinetten daarna<br />

- Kiesraad<br />

Bronnen en literatuur:<br />

Bovens, M. en A. Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en<br />

democratie (Amsterdam 2011).<br />

Breedveld, K. en A. van den Broek, De meerkeuzemaatschappij. Facetten van de temporele<br />

organisatie van verplichtingen en voorzieningen (SCP Den Haag 2003).<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek, http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/807269BC-325D-4DEB-<br />

AC8A-A9C70BAF206B/0/emancipatiemonitor2010.pdf (geraadpleegd op 16 juni 2011)<br />

emancipatiemonitor.<br />

Daalder, H., Van oude en nieuwe regenten. Politiek in Nederland. (Amsterdam 1995).<br />

Dekker, P., J. de Hart, De goede burger. Tien beschouwingen over een morele categorie. (Den<br />

Haag 2005).<br />

Dijstelbloem, H., P. den Hoed, J.W. Holtslag, S. Schouten (red.), Het gezicht van de publieke<br />

zaak. Openbaar bestuur onder ogen (Amsterdam 2010).<br />

Duyvendak, J.W. en M. Hurenkamp, Kiezen voor de kudden. Lichte gemeenschappen en de<br />

nieuwe meerderheid (Amsterdam 2004).<br />

Galle, M. e.a., Duizend dingen op een dag. Een tijdsbeeld uitgedrukt in ruimte (Ruimtelijk<br />

Planbureau, Den Haag 2005) geraadpleegd op 28 juli 2011.<br />

Gunsteren, H. van, R. Andeweg, Het grote ongenoegen. Over de kloof tussen burgers en<br />

politiek. (Haarlem, 1994).<br />

Hartman, “Burgerschap en patronen van politieke participatie” in Jaarboek KennisSamenleving<br />

(2008).<br />

13


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

http://home.planet.nl/~evenwild/wsts210/dce/algemeen/thema/vvnr/532.htm (Het<br />

Vrouwenverdrag in de Nederlandse rechtsorde).<br />

Hoog, K. de , ‘Nederland kent slechts damesemancipatie, Trouw van 14 mei 2003 op<br />

http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/nieuws/archief/article/detail/1783986/2003/05/14/Nederlandkent-slechts-damesemancipatie.dhtml<br />

(geraadpleegd op 28 juli 2011).<br />

http://home.wxs.nl/~evenwild/wsts210/ivdv/arachne/fcoverivdv.htm (Arachne, Het VN-<br />

Vrouwenverdrag).<br />

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/0087898E-C7E3-40ED-8885-<br />

590390DBF54C/0/2007k1v4p07artpdf.pdf (geraadpleegd op 13 mei 2011).<br />

http://www.verweyjonker.nl/doc/participatie/Beperkingen%20recht%20en%20gelijkheid_3709.pdf<br />

(geraadpleegd<br />

op 28 juli 2011).<br />

http://www.verweyjonker.nl/participatie/publicaties/clientenparticipatie/pati_nten___gehandicapten__en_ouderen<br />

organisaties_in_nederland (geraadpleegd op 28 juli 2011).<br />

http://www.kiesraad.nl/nl/Overige_Content/Bestanden/Publicatie-<br />

Publicaties/Publicaties_Brochures-verkiezingen_en_kiesrecht.pdf<br />

http://www.rivm.nl/bibliotheek/digitaaldepot/Duizend_dingen_op_een_dag.pdf .<br />

http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/nieuws/archief/article/detail/1581145/2010/02/18/Klooftussen-politiek-en-samenleving-onacceptabel.dhtml<br />

(geraadpleegd op 28 juli 2011).<br />

Mossink, M. en T. Nederland, Beeldvorming in beleid. Een analyse van vrouwelijkheid en<br />

mannelijkheid in beleidsstukken van de rijksoverheid (VUGA/Vrije Universiteit, Den<br />

Haag/Amsterdam 1993).<br />

Oldersma, J., ‘De politieke wil en het Nederlandse emancipatiebeleid. Een gesprek met Joke<br />

Swiebel’, Tijdschrift voor Genderstudies 3(2009): 47-54, geraadpleegd op 25 juli 2011<br />

www.vrouwenrecht.nl/assets/uploaded/61-interv_jswiebel.pdf .<br />

Portegijs, W., A. Boelens en L. Olsthoorn, Emancipatiemonitor 2004 (SCP/CBS, Den Haag<br />

2004).<br />

Praag, P. van, ‘Tien jaar emancipatiebeleid, Beleid & Maatschappij 1-2, (1985): 3-12.<br />

Reybrouck, D. van, Pleidooi voor populisme (Amsterdam, Antwerpen 2009).<br />

s.n., 'Kloof tussen politiek en samenleving onacceptabel', Trouw van 18 februari 2010.<br />

s.n., Participatie ontward. Vormen van participatie uitgelicht (Movisie/VWS 2010).<br />

s.n., Sociaal en Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (Rijswijk 1998).<br />

Valkenburg, B., Participatie in sociale bewegingen. Een bijdrage aan de theorievorming over<br />

participatie, emancipatie en sociale bewegingen (Utrecht 1995).<br />

Verhoeven, M. Ham (red.), Brave burgers gezocht. De grenzen van de activerende overheid.<br />

(Amsterdam 2010).<br />

14


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 3 - Genderisering<br />

Verkorte titel<br />

Genderisering<br />

Metatrends<br />

- Mondialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Multiculturalisering<br />

- Secularisatie<br />

- Individualisering<br />

- Medialisering<br />

- Technologisering en informatisering<br />

- Verzakelijking<br />

- Emancipatie en participatie<br />

Relatie met<br />

- Alle <strong>domein</strong>en<br />

- Trend: Afname van maatschappelijke ongelijkheid van vrouwen<br />

- Trend: Toenemende acceptatie van homoseksualiteit<br />

- Trend: Emancipatie binnen het jeugdrecht<br />

- Trend: Emancipatie binnen het huwelijks- en erfrecht<br />

- Trend: Liberalisering van de abortuswet<br />

- Trend: Legalisering van prostitutie<br />

- Trend: Het in toenemende mate toepassen van genetische, medische of farmacologische<br />

kennis voor verbetering van het uiterlijk en de prestaties van het lichaam<br />

- Trend: Toenemende aandacht voor (vermeend) seksueel kindermisbruik<br />

- Trend: Toename van vraag, aanbod en acceptatie van kinderopvang als arbeidsinstrument<br />

- Hotspot: Anti-homo geweld tijdens de manifestatie Roze Zaterdag op 22 juni 1982<br />

- Hotspot: Aids in Nederland<br />

Datering<br />

Na 1945 tot na 2005<br />

Beschrijving<br />

Genderisering is het proces van bewustwording van het belang van sekse, in het bijzonder het maken<br />

van onderscheid tussen vrouwen en mannen, als ordeningsprincipe op persoonlijk, maatschappelijk en<br />

politiek niveau. Genderisering betreft zowel discussies over gendergelijkheid (gelijkstelling en gelijke<br />

behandeling van mannen en vrouwen) als genderverschil (rekening houden met en ruimte scheppen<br />

voor persoonlijke en maatschappelijke diversiteit aan sekse-identiteiten), in toenemende mate ook in<br />

het bewustzijn van de interferentie met andere maatschappelijke categoriseringen, zoals etniciteit,<br />

leeftijd, seksuele voorkeur en sociaal milieu.<br />

Het begrip gender werd geïntroduceerd in de jaren vijftig door Amerikaanse ontwikkelingspsychologen<br />

John Money en Robert Stoller en gedefinieerd als ‘sociaal geconstrueerd geslacht’ – in tegenstelling tot<br />

het biologisch gegeven sekse. [website rosadoc; website enote] Het begrip werd gehanteerd om<br />

sociale betekenissen van sekseverschil en de culturele beeldvorming van mannelijkheid en<br />

vrouwelijkheid te kunnen beschrijven. [Schaapman, 1995: 20-21; Scott, 1999: xi, Scott, 1986: 1056;<br />

Outshoorn, 1989: 6] De maatschappelijke ongelijkheid van vrouwen en mannen werd niet meer<br />

geduid als simpelweg het gevolg van biologische eigenschappen van individuele personen, maar als<br />

het resultaat van historisch-cultureel gegroeide rollenpatronen. [Maerten, website RoSa]<br />

Gender wordt gezien als een maatschappij ordenende factor en vaak gekoppeld aan onderlinge<br />

machtsverdeling, hiërarchie en verdeling van rechten en plichten binnen de maatschappij<br />

[Schaapman, 1995: 21 en 52, 53; Outshoorn, 1989: 17 en 22] De relatie tussen gender en macht<br />

komt in de samenleving op verschillende niveaus tot uitdrukking. Ten eerste worden aan de termen<br />

van mannelijkheid en vrouwelijkheid bepaalde betekenissen toegeschreven in taal, opvattingen,<br />

normen, waarden en gewoontes. Ten tweede is gender waarneembaar op uiteenlopende<br />

maatschappelijke deelterreinen zoals de arbeidsmarkt, de politiek, het onderwijs of de zorg.<br />

Specifieker kan gender worden afgelezen aan de manier waarop deze <strong>domein</strong>en georganiseerd zijn en<br />

de wijze waarop ze mannen en vrouwen de toegang bieden tot hun instituties. Gender heeft<br />

15


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

consequenties voor de identiteit, de omgang met en beleving van het eigen lichaam en het gedrag van<br />

concrete personen. [Schaapman, 1995: 53]<br />

Gender werd door tweede feministische golf vanaf de jaren zestig op de agenda gezet. De aandacht<br />

van de feministische beweging verschoof van het verkrijgen van basisrechten in de politiek (het<br />

kiesrecht), op de arbeidsmarkt (het recht op betaald werk) en in het onderwijs (het recht op<br />

onderwijs) naar het wettelijk vastleggen van gelijkheid van man en vrouw en het bewerkstelligen van<br />

gendergelijkheid door institutionele veranderingen en mentaliteitsveranderingen. Een van de impulsen<br />

voor de tweede feministische golf was het in 1949 door Simone de Beauvoir gepubliceerde boek ‘Le<br />

deuxième sexe’ waarin de Franse filosofe beschreef hoe vrouwen door de samenleving tot<br />

ondergeschikte sekse en, als gevolg daarvan, tweederangs burgers gemaakt werden. [o.a. Ribberink:<br />

35, Van der Tuin en Buikema, 2007: 15-17] Een Nederlands equivalent was het artikel van Joke Kool-<br />

Smit uit 1967 ‘Het onbehagen bij de vrouw’. Hierin kaartte Kool-Smit de maatschappelijke achterstand<br />

van vrouwen ten opzichte van mannen aan en in het bijzonder hun afhankelijke positie in het huwelijk.<br />

De gehoorzaamheidsplicht en de handelingsonbekwaamheid van gehuwde vrouwen werd in Nederland<br />

in 1956 afgeschaft, de bepaling dat de man ‘het hoofd van de echtvereniging’ was, bleef bijvoorbeeld<br />

nog tot 1970 gelden. [Ribberink: 32-33] De gehuwde status verbonden met moederschap stond<br />

actieve participatie van de vrouw in de samenleving in de vorm van professionele carrière doorgaans<br />

in de weg. De samenleving verwachtte dat vrouwen na het trouwen of, op zijn laatst, na het krijgen<br />

van kinderen met hun werk buitenshuis stopten. De meeste vrouwen accepteerden dit als een gewone<br />

gang van zaken of legden zich, onder maatschappelijke druk, hierbij neer. Kool-Smit pleitte voor<br />

herverdeling van betaalde en onbetaalde arbeid over mannen en vrouwen zodat het voor beide seksen<br />

mogelijk zou zijn het huwelijk en de zorg voor kinderen te combineren met een ‘volwaardige<br />

werkkring’. [Kool-Smit 1967, website Digitale Bibliotheek voor Nederlandse Letteren (dbnl)]<br />

Sinds de jaren zeventig won emancipatie van de vrouw aan maatschappelijk draagvlak, het<br />

bevorderen daarvan werd dan ook gezien als een belangrijke overheidstaak. Economische<br />

zelfstandigheid van vrouwen werd door de overheid gezien als basis voor hun maatschappelijke<br />

emancipatie. [interview Mossink] In de jaren tachtig en negentig werd discriminerende wetgeving o.a.<br />

op het gebied van arbeids- en familierecht gecorrigeerd, in 1994 werd discriminatie op basis van<br />

geslacht per wet verboden. Vanaf de jaren tachtig werd het accent in het emancipatiebeleid verlegd<br />

naar het doorbreken van ongelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen en de verandering<br />

van de stereotype beeldvorming van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Er kwam meer aandacht voor<br />

het ouderschap, bijvoorbeeld de plichten maar ook rechten van de man als vader, de plaats van het<br />

kind in de samenleving en meer tolerantie voor fenomenen als homoseksualiteit of transgender.<br />

[Schaapman, 1995: 66] In de jaren negentig en nul ging het niet meer uitsluitend om gelijkstelling<br />

maar steeds meer om het vinden van een juiste balans tussen gelijke behandeling en respect voor<br />

verschillen of zelfs bevordering van diversiteit. Dit vond zijn neerslag onder andere in de discussie<br />

over zwangerschapsverlof voor vrouwelijke parlementsleden en in het positieve actiebeleid ten aanzien<br />

van (verschillende) minderheden. [interview Aerts] Dit laatste werd versterkt door het opkomend<br />

besef dat maatschappelijke categoriseringen zoals gender, etniciteit, leeftijd, seksuele voorkeur en<br />

sociale klasse niet los van elkaar staan maar elkaar beïnvloeden. Ze kunnen de maatschappelijke<br />

ongelijkheid versterken of juist verzwakken en behoeven derhalve een gecoördineerde aanpak. Zo<br />

neemt een laag opgeleide allochtone vrouw met een moslim achtergrond een andere positie in de<br />

Nederlandse samenleving in dan een blanke, heteroseksuele man uit een hogere klasse. [Verloo,<br />

2009: 6 en 10; website E-Quality]<br />

Het groeiende genderbewustzijn werd versterkt door de omslag in omgang met seksualiteit die zich in<br />

West-Europa en de VS eind jaren zestig voltrok. Omdat er in een zeer korte tijd, binnen een<br />

decennium, op dit gebied zeer veel veranderde, werd deze ontwikkeling aangeduid met de term<br />

seksuele revolutie.<br />

Deze omslag werd in de eerste plaats veroorzaakt door nagenoeg autonome medisch-technische<br />

factoren, namelijk de komst van doeltreffende geboorteregelingmogelijkheden zoals de pil, het<br />

spiraaltje en de sterilisatie. [Schnabel, 1995: 273-274] De pil werd in Nederland in 1962<br />

geïntroduceerd en in 1971 opgenomen in het ziekenfondspakket. Binnen enkele jaren nam het gebruik<br />

explosief toe, in 1977 waren er al meer dan een miljoen vrouwen aan de pil. Vrouwen kregen zo<br />

controle over hun leven, konden zich ook op seksueel gebied ontplooien zonder bang te zijn voor<br />

ongewenste zwangerschap en konden zich wijden aan studie en werk. [o.a. interview Schnabel] Door<br />

de opkomst van anticonceptiva stond seksualiteit (ook binnen het huwelijk) niet langer in het teken<br />

van de voortplanting, maar de nadruk kwam te liggen op individuele lustbeleving. [Tubex, 2002;<br />

Schnabel, 1995: 274]<br />

Daarnaast ontstond er eind jaren zestig een meer liberale visie ten opzichte van seksualiteitsbeleving<br />

die voortvloeide uit een veranderende maatschappelijke context. Deze liberalisering paste in een trend<br />

16


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

naar individualisering en secularisatie. [Schnabel, 1995: 274 en 279] Seks en voortplanting werden<br />

niet meer als een onderwerp van kerkelijke bemoeienis gezien of, dankzij de stijgende welvaart, als<br />

een economische noodzaak, maar werden een privézaak van het individu. De voorwaarde voor<br />

maatschappelijke acceptatie van (afwijkende vormen van) seksueel gedrag was de gelijkheid en<br />

wederzijdse toestemming van betrokkenen. Het taboe dat op seks rustte, werd doorbroken. Er kon<br />

openlijk over worden gesproken, hetgeen ook steeds explicieter en onverbloemder gebeurde.<br />

[Schnabel, 1995: 274] In het praten over seks kwam onder andere vrouwengenot aan bod maar ook<br />

de schaduwzijde van seks in de vorm van seksueel misbruik. In de jaren zeventig was, in tegenstelling<br />

tot de latere decennia, seks van volwassenen met kinderen bespreekbaar. [interview Schnabel] In die<br />

periode zette men zich er in seksueel progressieve kringen voor in om de rechten van pedofielen als<br />

een seksuele minderheid te erkennen en pedofilie als strafbaar feit af te schaffen. [Couwenberg, 2005:<br />

34] Gebaseerd op nieuwe wetenschappelijke inzichten over de schadelijkheid van seks met<br />

volwassenen voor het kind, sloeg de relatief tolerante houding ten aanzien van dergelijke relaties in de<br />

maatschappij in de jaren negentig om. [interview Schnabel; Couwenberg, 2005: 34-35] Het gebruik of<br />

misbruik van status, macht, overwicht of geweld werd ten aanzien van seks en relaties steeds meer<br />

afgekeurd en werd ook de seksuele relatie tussen een meerder- en een minderjarige als steeds minder<br />

acceptabel gezien. [Schnabel, 1995: 275] In tegenstelling tot wat men vreesde, was de AIDSepidemie,<br />

die in de jaren tachtig uitbrak, een extra reden om juist openlijk te zijn over seks en<br />

(homo)seksuele contacten. [interview Schnabel]<br />

Enerzijds betekende de seksuele revolutie en de brede maatschappelijke acceptatie van seks<br />

bevrijding van het individu, anderzijds openden ze de weg naar commercialisering van seksualiteit.<br />

Het eind-jaren-zestig-idee dat seks mág veranderde gaandeweg in de dwingende gedachte dat seks<br />

móet. Er ontstond een uitgebreide seksmarkt en een gespecialiseerde seksindustrie die iedereen in zijn<br />

of haar behoeften kan voorzien. Seks is alomtegenwoordig en, onder andere dankzij de komst van<br />

internet, in al zijn (extreme) uitingen en facetten voor elk individu nagenoeg altijd en overal<br />

gemakkelijk toegankelijk. [Couwenberg, 2005: 39] Seks is niet alleen zelf een commerciëel artikel<br />

geworden, maar wordt ook ingezet om de verkoop van andere artikelen te bevorderen naar het motto<br />

‘sex sells’. [o.a. Schnabel, 1995: 278]<br />

De hedendaagse populaire cultuur bedient zich graag van expliciete seks of verwijzingen ernaar, de<br />

commercie en de popmuziek, bijvoorbeeld hiphop, verspreiden met regelmaat seksueel getinte<br />

boodschappen. Het man-vrouw-beeld dat gepresenteerd wordt is doorgaans zeer conservatief. Terwijl<br />

de man kracht en macht uitstraalt, wordt de vrouw in videoclips, films, reclames en winkeletalages als<br />

onderdanig, gewillig en beschikbaar gepresenteerd. [interview Visser; Hilkens, 2008: 11 en 38] Een<br />

sterke nadruk wordt gelegd op de in verband met seks gebrachte uiterlijke kenmerken. Ze worden<br />

vaak geaccentueerd door middel van chirurgische ingrepen verricht op het werkelijke lichaam (zoals<br />

het plaatsen van siliconen borsten, allerlei vormen van tatoeages en piercings of het doorvoeren van<br />

andere, vaak onomkeerbare, lichaamsverandering) of door de digitale bewerking van het beeld. Het<br />

menselijk lichaam krijgt zo het karakter van een seksuele totem. [Schnabel, 1995: 276] Deze<br />

ontwikkeling staat in een bredere context van een veranderende culturele waarneming en beleving van<br />

het lichaam die sinds de jaren zestig gaande is en te maken heeft met wetenschappelijk-technische<br />

innovaties en het idee van manipuleerbaarheid van het menselijk lichaam door medicijnen en<br />

(plastisch-) chirurgische ingrepen. [Doering-Manteuffel en Raphael, 2010: 127-128] De spanning<br />

tussen de individuele en de maatschappelijke definiëring en waarneming van het lichaam heeft vaak<br />

negatieve gevolgen voor de perceptie van het eigen lichaam en de leefstijl van het individu. Het idee<br />

dat het menselijk lichaam maakbaar is, gekoppeld aan een door de media verspreid onbereikbaar en<br />

onrealistisch vrouwen- en mannenbeeld (abnormaal slank of ultragespierd), leiden (vooral bij meisjes<br />

en vrouwen maar ook steeds meer mannen) tot frustraties, fitnessobsessie, eetstoornissen als<br />

anorexia en boulimia nervosa of verslaving aan schoonheidsoperaties. [o.a. website twiggies]<br />

Het in de populaire cultuur verbreide beeld van de man als dominante macho en het door de<br />

feministische beweging aangevochten beeld van de vrouw als een zich schikkend lustobject lijken in de<br />

jaren nul, in tegenstelling tot drie decennia eerder, weinig kritische maatschappelijke discussie uit te<br />

lokken. [interview Visser; interview Aerts; Couwenberg, 2005: 40]<br />

Actoren<br />

- Ministerie van Justitie<br />

- Ministerie van Onderwijs, <strong>Cultuur</strong> en Wetenschap<br />

- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

- Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid<br />

- Nederlandse Vereniging Voor Seksuele Hervorming (NVSH)<br />

- Transgendervereniging Nederland<br />

- Centra voor Jeugd en Gezin (CJG's)<br />

17


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

- E-Quality, Het kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit<br />

- Vadercentrum ADAM<br />

- Aletta, Instituut voor vrouwengeschiedenis<br />

- Edward Brongersma<br />

- PvdA<br />

- Rudy Kousbroek<br />

- TMF<br />

- MTV<br />

- The Box<br />

- Andere (commerciële) omroepen<br />

- Stichting Anorexia en Boulimia Nervosa (SABN)<br />

Expert(s)<br />

- Prof. dr. Anthonya Visser<br />

- Prof. dr. Mieke Aerts<br />

Bronnen en literatuur<br />

Bosch, M. (red.), Denken over sekse in cultuur en wetenschap (Amsterdam 1996).<br />

Buikema, R. en I. van der Tuin (red.), Gender in media, kunst en cultuur (Bussum 2007).<br />

Butler, J. P., Genderturbulentie (Amsterdam 2000).<br />

Couwenberg, S.W. (red.), Seksuele revolutie ter discussie. Van Phil Bloom tot Sex and the<br />

City. Civis Mundi jaarboek 2005 (Budel 2005).<br />

Doering-Manteuffel, A. en L. Raphael, Nach dem Boom. Perspektiven auf die Zeitgeschichte<br />

seit 1970 (Göttingen 2010).<br />

Hilkens, M., McSex. De pornoficatie van onze samenleving (Amsterdam, Antwerpen 2008).<br />

http://igitur-archive.library.uu.nl/USBO/2007-1002-<br />

201041/schnabel_96_afscheidvandeseksualiteit.pdf (geraadpleegd op 20 juni 2011).<br />

http://twiggies.wordpress.com (geraadpleegd op 23 juni 2011).<br />

http://utrecht.digicity.nl/Nederlandse_Onderzoekschool_Vrouwenstudies--49678888id.html<br />

(geraadpleegd op 26 mei 2011).<br />

http://www.continuum.nl (geraadpleegd op 23 juni 2011).<br />

• http://www.americanbar.org/content/dam/aba/publishing/perspectives_magazine/women_per<br />

spectives_Spring2004CrenshawPSP.authcheckdam.pdf (geraadpleegd op 19 juli 2011).<br />

• http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/<strong>Cultuur</strong>-Televisie/147266/Seks-de-lasten-van-de-lust.htm<br />

(geraadpleegd op 17 juni 2011).<br />

• http://www.enotes.com/psychoanalysis-encyclopedia/feminism-psychoanalysis (geraadpleegd<br />

op 17 juni 2011).<br />

http://www.enotes.com/psychoanalysis-encyclopedia/gender-identity (geraadpleegd op 17<br />

juni 2011).<br />

http://www.genderdiversiteit.nl/nl/cgd (geraadpleegd op 26 mei 2011).<br />

http://www.genderforum.org (geraadpleegd op 20 juni 2011).<br />

http://www.ggdgezondheidsinfo.nl/dossiers.asp?regioid=&dossierid=40 (geraadpleegd op 20<br />

juni 2011).<br />

http://www.rosadoc.be/joomla/index.php/kwesties/gender/gender_en_feminisme.html#tweed<br />

egolf (geraadpleegd op 10 juni 2011).<br />

http://www.ru.nl/genderstudies (geraadpleegd op 26 mei 2011).<br />

http://www.tijdschriftnemesis.nl/ezines/divts/nemesis/1998/nemesis_1998_object.pdf<br />

(geraadpleegd op 20 juni 2011).<br />

Kool-Smit, J.E., ‘Het onbehagen bij de vrouw’, De Gids,<br />

http://www.dbnl.org/tekst/kool007eris01_01/kool007eris01_01_0003.php, Digitale Bibliotheek<br />

voor Nederlandse Letteren (dbnl) (geraadpleegd op 14 juni 2011).<br />

Maerten, M., Heulen met de vijand: mannen en de vrouwenbeweging, http://www.rosadoc.be<br />

(geraadpleegd op 10 juni 2011).<br />

Outshoorn, J.V., Een irriterend onderwerp. Verschuivende conceptualiseringen van het<br />

sekseverschil. Oratie (Leiden 1989).<br />

Outshoorn, J.V., Vrouwenbewegingen in internationaal perspectief (Leiden 2009).<br />

Ribberink, A., Politiek Veelstromenland. Feminisme (Stichting Burgerschapskunde 1987) op<br />

http://www.aletta.nu/diversmedia/feminisme.pdf (geraadpleegd op 10 juni 2011).<br />

s.n., The Role of Men and Boys in Achieving Gender Equality (United Nations 2008).<br />

s.n., Van vrouwenstrijd naar vanzelfsprekendheid. Meerjarennota emancipatiebeleid (Den<br />

Haag 2011) op http://docs.szw.nl/pdf/34/2001/34_2001_3_1773.pdf (geraadpleegd op 17<br />

juni 2011).<br />

18


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Schaapman, M., T. Nederland, P. Schreurs en H. van de Velde, Ongezien onderscheid. Een<br />

analyse van de verborgen machtswerking van de sekse (Leiden 1995).<br />

Schnabel, P., ‘Forum. 25 jaar na ‘Afscheid van de seksualiteit’. Hoe het anders ging en hoe<br />

anders het ging’, Tijdschrift voor Seksuologie 20(1995): 271-279.<br />

Scott, J.W., ‘Gender: A Useful Category of Historical Analysis’, The American Historical Review<br />

91(1986)5, pp. 1053-1075.<br />

Scott, J.W., Gender and the Politics of History (New York 1999).<br />

Timm, A.F. en J.A. Sanborn, Gender, Sex and the Shaping of Modern Europe. A History from<br />

the French Revolution to the Present Day (Oxford, New York 2007).<br />

Tubex, H., ‘De juridische en strafrechtelijke bemoeienis met plegers van seksueel geweld /<br />

misbruik: een overzicht van de Belgische en Nederlandse situatie’, Tijdschrift voor<br />

Seksuologie, 26(2002): 105-114.<br />

Verloo, M., Intersectionaliteit en interferentie. Hoe politiek en beleid ongelijkheid behouden,<br />

bestrijden en veranderen. (Oratie, Nijmegen 2009).<br />

Visser, A., Einleitung. In: Körper und Intertextualität. Strategien des kulturellen Gedächtnisses<br />

in der Gegenwartsliteratur (Wien, Köln, Weimar 2011).<br />

19


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 4 - Technologisering en informatisering<br />

Verkorte titel<br />

Technologisering en informatisering<br />

Metatrends<br />

- Verzakelijking<br />

- Medialisering<br />

- Mondialisering<br />

- Herschikking van institutionele verbanden en structuren<br />

- Welvaartsgroei<br />

Relatie met<br />

Domeinen:<br />

- Werk, inkomen, bestedingen<br />

- Economie<br />

- Gezondheid<br />

- Onderwijs en wetenschap<br />

- Vrije tijd<br />

- Veiligheid<br />

- Verkeer en vervoer<br />

- Natuur en milieu<br />

Trends:<br />

- Opkomst van de ICT-sector/opkomst en ondergang van de ‘nieuwe economie’<br />

- Veranderingen in de aanpak en richting van Research & Development: van een sturende naar<br />

een conditionerende overheid<br />

- R&D in de landbouw: de ontvlechting van de samenwerking tussen de overheid en de<br />

agrarische sector<br />

- Modernisering van de rechterlijke macht<br />

- Technologisering en informatisering van criminaliteit, terrorisme, en de bestrijding ervan<br />

Hotspots:<br />

- DNA/Genenkaart<br />

- De internetzeepbel (1995-2002)<br />

Datering<br />

Vanaf 1975 – na 2005<br />

Beschrijving<br />

Onder ‘technologisering en informatisering’ wordt verstaan het snel toenemende belang en de snel<br />

toenemende invloed van technologie op de samenleving door het ontwikkelen en toepassen van<br />

producten en processen die een grote mate van bruikbaarheid combineren met een hoge mate van<br />

technische complexiteit. Hiertoe behoort het proces van steeds bredere toepassing van elektronische<br />

gegevensverwerkende apparatuur en de technische en maatschappelijke uitwerking daarvan, waarbij<br />

de aard van en de toegang tot de informatievoorziening en het beheersen van de informatiestromen<br />

een grote verandering ondergaan.<br />

Het toenemend belang van techniek geldt voor de hele periode vanaf de industriële revolutie. De<br />

eerste helft van de twintigste eeuw had in het teken gestaan van het proces van elektrificering van<br />

productieprocessen, het huishouden en de openbare ruimte. De ontwikkeling van de<br />

verbrandingsmotor had geleid tot massamotorisering en de opkomst van de luchtvaart. De<br />

zogenoemde ‘communicatierevolutie’ had de telegraaf, de telefoon, radio en televisie gebracht. In de<br />

chemische en farmaceutische industrie werden onder meer nieuwe kunststoffen, kleurstoffen,<br />

medicijnen, wasmiddelen en kunstmest ontwikkeld. Deze technologische ontwikkelingen hadden grote<br />

gevolgen voor het wonen, werken, de vrijetijdsbesteding en de consumptie. [Schot e.a., 1998: 23-25]<br />

Dit moderniseringsproces, waarin de mens dankzij de techniek steeds meer invloed kon uitoefenen op<br />

zijn leven en omgeving, droeg bij aan het geloof in de maakbaarheid van de samenleving. [Schot e.a.,<br />

1998: 19]<br />

20


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

In de periode na 1970 kende het proces van technologisering en informatisering een versnelling.<br />

Techniek en informatica worden gaandeweg op alle maatschappelijke <strong>domein</strong>en toegepast en spelen in<br />

alle facetten van het dagelijks leven een rol. De periode van 1970 tot 1995 wordt daarom wel gezien<br />

als een overgangsperiode naar een ‘nieuw techno-economisch paradigma’. Mede door de opkomst van<br />

informatietechnologie kwam in die periode een ‘hightechwereld’ tot stand, die zich kenmerkt door de<br />

brede doorwerking van technologie op de economie en samenleving. Bedrijven, overheden,<br />

consumenten en maatschappelijke groeperingen speelden ieder een eigen rol in het proces. [SCP,<br />

1998: 57-58] Het toenemende belang van technologisering en informatisering speelt ook een<br />

belangrijke rol in de totstandkoming van het digitale financiële-markt-kapitalisme, dat de basis zou<br />

vormen van de complexe veranderingen die de Westerse samenlevingen sinds 1970 kenmerken.<br />

[Doering, 2010: 26]<br />

De snelle ontwikkeling van technologie speelde op vele terreinen, waaronder de biotechnologie en de<br />

materiaaltechnologie. Nadat in de jaren zeventig voor het eerst het DNA van cellen was gemodificeerd<br />

boekte de biotechnologie, waarin (delen van) organismen worden gebruikt ten behoeve van processen<br />

of de productie van stoffen, grote vooruitgang. Met behulp van biotechnologie konden bijvoorbeeld<br />

gewassen resistent worden gemaakt tegen ziekten. Daarnaast werd biotechnologie toegepast in de<br />

volksgezondheid en ten behoeve van het milieu. [SCP, 1998: 63] Op het gebied materiaaltechnologie<br />

werden nieuwe materialen en technieken ontwikkeld die hun toepassing vonden in onder meer de<br />

ruimtevaart, de auto- en vliegtuigindustrie en het leven van alledag. Kranen werden voorzien<br />

keramische schijfjes, muziek werd gebrand op CD’s, en tennis werd gespeeld met composit rackets.<br />

[SCP, 1998: 64] Techniek en technologie werden belangrijke factoren in uiteenlopende<br />

maatschappelijke sferen, van de industriële productie tot het huishouden, van vrijetijdsbesteding tot<br />

medische zorg en van transport tot communicatie.<br />

Technologische ontwikkelingen zorgden niet alleen voor vooruitgang, maar brachten ook problemen<br />

met zich mee. Deze konden van ethische aard zijn – hoe ver moet het leven medisch gerekt worden<br />

als daadwerkelijk herstel niet meer tot de mogelijkheden behoort? –, praktisch van aard zijn - de<br />

gewone man kon vanwege de complexe technologie zelf geen reparaties aan zijn auto meer uitvoeren<br />

– of aanzet zijn voor nieuwe technologieën. Zo was het ontstaan van milieutechnologie het resultaat<br />

van de vervuiling van lucht, water en bodem en de geluidshinder die het gevolg waren van de<br />

technologische vooruitgang.<br />

Belangrijk voor het proces van technologisering en informatisering was de ontwikkeling van de chip in<br />

de tweede helft van de jaren zestig. Chips bestonden uit een aaneenschakeling van kleine transistors<br />

en andere elektronische componenten op standaardborden gemaakt uit isolatiemateriaal. Deze<br />

‘geïntegreerde schakelingen’ waren klein, betrouwbaar en kosten relatief weinig energie. [Schot e.a.,<br />

2002: 207] Op termijn werden steeds kleinere, steeds snellere chips ontwikkeld, met een steeds<br />

grotere geheugencapaciteit. Men kon dus op een kleiner oppervlakte steeds meer informatie opslaan.<br />

Microchips kenden uiteenlopende toepassingen: in computers, magnetrons en andere huishoudelijke<br />

apparatuur, mobiele telefoons, auto’s, kernreactoren et cetera.<br />

De ontwikkeling van de chip maakte de introductie van de personal computer ofwel PC mogelijk. De<br />

eerste twee generaties computers werkten met respectievelijk vacuümbuizen en transistors die groot<br />

waren en slechts beperkte capaciteit hadden. De ontwikkeling van de chip maakte het mogelijk tegen<br />

een lagere prijs kleinere computers met grotere geheugencapaciteit te produceren. IBM was<br />

vervolgens de eerste producent die begin jaren tachtig een dergelijke ‘microcomputer’ op de markt<br />

bracht, de Personal Computer genaamd. [Schot e.a., 1998: 341-342] De eerste PC’s waren relatief<br />

duur en blonken niet uit in gebruikersvriendelijkheid. De vervanging van het besturingssysteem MS-<br />

DOS door Windows in 1985 maakte het gebruik van de computer eenvoudiger en daarmee de<br />

computer toegankelijker voor een groter publiek.<br />

De Nederlandse bevolking had in eerste instantie matige interesse in de PC; in 1985 had slechts 18<br />

procent een computer. In de jaren negentig maakte het computerbezit evenwel een snelle groei door.<br />

In 1995 had 51 procent van de bevolking een computer in huis. [SCP, 2005: 164] Dit percentage was<br />

in 2004 gegroeid tot 81 procent, waarvan een derde deel twee of meer computers in huis had. [SCP,<br />

2004: 227] Het computerbezit werd mede gestimuleerd door het PC Privé Programma (2002-2004)<br />

van de overheid, waarmee werknemers via een belastingvoordeel relatief goedkoop een PC konden<br />

aanschaffen. [Schot e.a., 1998: 342] Ook in het onderwijs nam het gebruik van de computer toe. In<br />

het schooljaar 1997/1998 was slechts een computer per 27 leerlingen beschikbaar. In 2003/2004 was<br />

dit toegenomen tot een computer per zeven leerlingen. In de werksfeer was in de jaren zestig en<br />

zeventig al sprake van een proces van automatisering, vanaf begin jaren tachtig werd daaraan de<br />

opmars van de personal computer toegevoegd. [SCP, 2004: 227-228] Gaandeweg werd in vrijwel alle<br />

21


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

sectoren het gebruik van computers gangbaar, en was er geen kantooromgeving te vinden waarin niet<br />

op vrijwel elk bureau een computer stond. [Schot e.a., 1998: 342]<br />

Naast de ontwikkeling van de microchip wordt ook het ontstaan van het internet gezien als een van de<br />

sleuteltechnologieën in proces van technologisering en informatisering. Het internet ontstond in 1969<br />

toen een aantal Amerikaanse universiteiten hun computernetwerken aaneenschakelden tot één<br />

netwerk. In 1977 bestond het internet uit een netwerk van 111 aaneengesloten computers, in 1992<br />

was dit uitgegroeid tot een wereldwijd netwerk van meer dan een miljoen computers, om in de eerste<br />

jaren van het nieuwe millennium te exploderen tot 200 miljoen computers. Het jaar 1998 was daarin<br />

van groot belang, omdat toen het World Wide Web, een combinatie van het reeds bestaande netwerk<br />

met een gebruikersvriendelijke vormgeving, werd geïntroduceerd. Het zoeken van informatie op het<br />

internet gebeurde in eerste instantie met browsers als Netscape Navigator, maar vanaf 1995 zou de<br />

Internet Explorer van Microsoft de wereld veroveren. In mei 1986 werd de eerste .nl <strong>domein</strong>naam<br />

geregistreerd, op 19 december 2003 de miljoenste. De eerste internetprovider in Nederland was<br />

XS4ALL in 1993. [SCP, 2004: 226-227]<br />

Het internetgebruik in Nederland kende een snellere diffusie dan de PC. In 1995 had slechts drie<br />

procent van de Nederlandse thuis toegang tot het internet. In drie jaar tijd groeide het aantal<br />

internetgebruikers tot 21 procent. In 2004 betrof dit percentage 74 procent. [SCP 2005:164] De<br />

introductie van ‘gratis’ internet – men betaalde alleen nog voor de telefoontikken of de<br />

kabelaansluiting, niet meer voor de toegang tot het internet – in 1998 vormde een belangrijke<br />

stimulans voor de verspreiding ervan. De introductie van breedbandinternet, via ADSL of de kabel,<br />

maakte intensief dataverkeer mogelijk. Het internetabonnement waarbij voor een vast bedrag<br />

onbeperkt dataverkeer mogelijk was, werd gangbaar.<br />

Een ander voorbeeld van een toepassing van informatietechnologie die een belangrijke plaats heeft<br />

verworven in het dagelijkse bestaan is de mobiele telefoon. De eerste mobiele telefoons werden in<br />

1994 in Nederland geïntroduceerd. In 1998 was 32 procent van de Nederlanders in het bezit van een<br />

‘GSM’ of ‘mobieltje’. In 2001 was het aantal mobiele bellers toegenomen tot 84 procent. [SCP, 2005:<br />

165] Vanaf 2000 kon men, in beperkte mate, ook gebruik maken van internet via de mobiele telefoon.<br />

Naast mobiele telefoons ontstonden er, via internet, andere nieuwe vormen van communicatie als email,<br />

chatboxen en MSN. [SCP, 2004: 236] Het gevolg was dat men overal en altijd met elkaar in<br />

contact kon staan. Met internet deden ook fenomenen als Google en Wikipedia hun intrede in de<br />

Nederlandse samenleving. De zoekmachine Google werd in 2003 in Nederland geïntroduceerd en werd<br />

zo populair dat het leidde tot een nieuw werkwoord in het Nederlandse taalgebruik: ‘googlen’. De<br />

Nederlandstalige Wikipedia, een gratis internetencyclopedie die door gebruikers zelf wordt gevuld,<br />

startte op 19 juni 2001. Op 3 augustus 2003 verscheen het 10.000 e artikel, waarna de belangstelling<br />

voor de encyclopedie alleen maar verder toenam. [Website Wikipedia]<br />

De Nederlandse samenleving veranderde in wat een ‘informatiemaatschappij’ genoemd werd: een<br />

maatschappij waarin verschillende vormen van gegevensverwerking en informatietechnologie worden<br />

gebruikt om uiteenlopende processen te ondersteunen. [Schot e.a., 1998: 211] De productie en<br />

reproductie van documenten, het rekenen met en het verwerken van gegevens, het archiveren van<br />

documenten, vele vormen van communicatie; aan alles komt informatietechnologie te pas. [Schot e.a.<br />

1998: 214 Anderen spraken van de kennissamenleving, de cybersamenleving, of de<br />

netwerksamenleving. [SCP, 2004: 234]]<br />

Het proces van technologisering en informatisering bracht uiteenlopende discussies met zich mee. De<br />

ontwikkelingen rond ICT en samenleving werden geduid in termen van de micorelectronics revolution,<br />

de digitale revolutie, de mediarevolutie en de informatierevolutie. In de wetenschap werd daarnaast<br />

gediscussieerd over de vraag of de informatisering van de samenleving eenzelfde revolutionair effect<br />

zou hebben als de industriële revolutie van de negentiende eeuw, in de zin dat de laatste een<br />

fundamentele breuk met het verleden vormde en een volledig nieuwe inrichting van sociale<br />

verhoudingen, productie en samenleving tot gevolg had gehad. (Zie o.a. Hamelink en Van Stel, 1989:<br />

13]<br />

Naast de consequenties in abstracte zin en de duiding ervan, vroeg men zich ook af wat de concrete<br />

gevolgen van technologisering en informatisering voor de samenleving zouden kunnen zijn. Enerzijds<br />

had technische apparatuur bedrijfsprocessen efficiënter, kwantificeerbaar, controleerbaar en<br />

voorspelbaar gemaakt, anderzijds was men bang voor de consequenties voor de werkgelegenheid en<br />

de mogelijkheid dat de mens een slaaf van de machine zou worden. Enerzijds hadden technische<br />

apparaten huishoudelijke taken verlicht en hoopte men dat de informatiesamenleving de burger<br />

mondiger en politiek actiever zou maken, anderzijds bestond de angst dat een en ander tot een<br />

22


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

information overload zou leiden. [SCP, 2004: 253-255] Deskundigen die begin jaren tachtig reeds<br />

tekenen zagen dat er sprake zou zijn van ‘een informatieverzadiging’, hebben overigens – gezien de<br />

ontwikkelingen die in de decennia daarop volgden – geen gelijk gekregen. [Zie Cuilenburg, 1982: 11]<br />

Een belangrijke zorg was het ontstaan van een sociale tweedeling tussen zij die volop gebruik maakten<br />

van computers en internet en zij die daar door uiteenlopende omstandigheden niet toe in staat waren,<br />

de digibeten. De overheid zette zich daarom vanaf halverwege de jaren negentig nadrukkelijk in om<br />

deze tweedeling te voorkomen, mede omdat het beleid werd dat overheidsorganisaties zich op het<br />

internet zouden gaan presenteren en de toegankelijkheid van het medium ook in dat kader van belang<br />

was. Zo werd de Stichting SeniorWeb opgericht om het ICT-gebruik onder ouderen te stimuleren,<br />

terwijl het programma ‘Drempels weg’ hetzelfde moest bewerkstelligen voor gehandicapten. Voor<br />

mensen in achterstandswijken werden ‘digitale trapveldjes’ ingericht. Daarnaast richtten bibliotheken<br />

internetcorners in en verzorgden zij ICT-cursussen voor belangstellenden. [SCP, 2005: 162]<br />

Ook het gebruik van computer en internet zelf kenden de nodige ongenoegens en gevaren.<br />

Internetgebruikers werden overspoeld met spam, ongewenste e-mails waarin commerciële partijen<br />

producten en diensten aanbieden variërend van porno en viagra, een merk erectiepillen, tot leningen.<br />

Computers konden bovendien geïnfecteerd worden met virussen en wormen, programma’s met<br />

kwalijke gevolgen voor de computergebruiker. [SCP, 2004: 252] Rond de millenniumwisseling<br />

ontstond daarnaast de angst voor de zogenoemde Millennium Bug, omdat de informatiesystemen niet<br />

voorbereid zouden zijn op de het nieuwe jaartal 00. Bovendien kwam met internet ook een nieuwe<br />

vorm van criminaliteit op, de cybercriminaliteit. Een ander belangrijk vraagstuk dat zich aandiende<br />

met de groeiende mogelijkheden om gegevensbestanden te maken en te koppelen, was dat van de<br />

privacy. [Nouwt en Voermans, 1996 en SCP, 2004: 256]<br />

Actoren<br />

- Overheden<br />

- Bedrijven<br />

- Consumenten<br />

- Maatschappelijke groeperingen<br />

Bronnen en Literatuur<br />

Cuilenburg, J.J. van, Zuinig met, zuinig op informatie. Een beschouwing over informatisering<br />

en de ‘informatiesamenleving’ (Amsterdam 1982).<br />

Doering-Manteuffel, Anselm en Lutz Raphael, Nach dem Boom. Perspektieven auf die<br />

Zeitgeschichte seit 1970 (Göttingen 2010).<br />

Gerwen, J. van en F. de Goey, Ondernemers in Nederland. Variaties in ondernemen<br />

(Amsterdam 2008).<br />

Hamelink, C.J. en J. van Stel (red.), Informatisering van de samenleving (Groningen 1989).<br />

Ministerie van Binnenlandse Zaken, Terug naar de toekomst. Over gebruik van informatie en<br />

informatie- en communicatietechnologie in de openbare sector (Den Haag 1995).<br />

Nouwt, S. en W. Voermans (red.), Privacy in het informatietijdperk (Den Haag 1996).<br />

SCP, ‘ICT en samenleving’, in: In het zicht van de toekomst. Sociaal Cultureel Rapport 2004<br />

(Den Haag 2004).<br />

SCP, Sociaal en cultureel rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (Rijswijk 1998).<br />

SCP, De sociale staat van Nederland 2005 (Den Haag 2005).<br />

SCP, Actuele maatschappelijke ontwikkelingen 2010. Een bijdrage aan het waarderen en<br />

selecteren van informatie ten behoeve van toekomstige archieven (Den Haag 2011).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 1 Techniek in ontwikkeling,<br />

waterstaat, kantoor en informatietechnologie (Zutphen 1998).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 2 Delfstoffen, energie, chemie<br />

(Zutphen 2000).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 3 Landbouw, voeding(Zutphen<br />

2000).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 4 Huishouden, medische<br />

techniek (Zutphen 2001).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 5 Transport, communicatie<br />

(Zutphen 2002).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 6 Stad, bouw, industriële<br />

productie (Zutphen 2003).<br />

Schot, J.W. e.a., Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. 7 Techniek en modernisering.<br />

Balans van de twintigste eeuw (Zutphen 2010).<br />

23


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Wit, Dirk de, The shaping of automation. A historical analysis of the interaction between<br />

technology and organization, 1950-1985 (Hilversum 1994).<br />

WRR, Technologie en overheid. Enkele sectoren nader beschouwd (Den Haag 1991).<br />

WRR, Van oude en nieuwe kennis. De gevolgen van ICT voor het kennisbeleid (Den Haag<br />

2002).<br />

Website Wikipedia d.d. 09-05-2011 (wikipedia).<br />

Website Wikipedia d.d. 09-05-2011 (google).<br />

24


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 5 - Streven naar duurzaamheid<br />

Metatrends<br />

- Verzakelijking<br />

- Mondialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Herschikking van institutionele verbanden en structuren<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Genderisering<br />

- Technologisering<br />

Relatie met<br />

- Domein Natuur en Milieu<br />

- Domein Economie<br />

- Domein Leefstijl en Mentaliteit<br />

- Domein Recht<br />

- Domein Welzijn<br />

- Domein Gezondheid<br />

- Domein Wonen<br />

- Domein Veiligheid<br />

- Domein Politiek en openbaar bestuur<br />

- Hotspot: Kernramp Tsjernobyl<br />

Datering<br />

Voor 1976 tot na 2005<br />

Beschrijving<br />

Streven naar duurzaamheid omvat het in toenemende mate belang hechten aan en aandacht hebben<br />

voor de kwaliteit van en duurzame omgang met de natuurlijke leefomgeving van de mens, en het<br />

milieu op mondiaal niveau.<br />

Het concept ‘duurzaamheid’ is in de afgelopen decennia enorm verbreed. Waar in ieder geval sinds het<br />

rapport van De Club van Rome The Limits to Growth (Nederlands: De grenzen aan de groei) uit 1972<br />

de term duurzaamheid met vooral milieu- en bevolkings- en economische vraagstukken verbonden<br />

werd, vielen daarnaast in de jaren negentig en nul hieronder bijvoorbeeld ook sociale, culturele,<br />

institutionele, technologische en managementthema’s onder het begrip duurzaamheid.<br />

Aan het begin van de twintigste eeuw en ook in de jaren zestig zijn pieken in de discussie over de<br />

traditionele relatie tussen mens en natuur zichtbaar. Deze traditionele gedachte ging uit van het feit<br />

dat de mens als heerser over de natuur gold en kende opgang tijdens de Verlichting. Uitvloeisels van<br />

deze (veelal westerse) gedachte in die tijd zijn bijvoorbeeld onbeperkte jacht, visserij, inpolderingen<br />

en ontginningen. Door de steeds verdergaande industrialisatie, een stijgende welvaart en een groei<br />

van de bevolkingsaantallen ging men gaandeweg anders naar de natuur kijken. De natuur moest<br />

worden beschermd, de exploitatie ervan dienovereenkomstig aan banden worden gelegd. [Van<br />

Zanden, 1993: 179]<br />

Deze veranderde opvatting kwam tot uitdrukking in het rapport van de Club van Rome, een<br />

internationaal gezelschap van prominente wetenschappers en ondernemers. In het rapport uitten zij<br />

hun zorg over de toestand van de wereld en toonden ze een direct verband aan tussen de groeiende<br />

economie (door technologische vooruitgang) en de gevolgen ervan ten aanzien van het milieu. De Club<br />

van Rome beval aan te streven naar een “wereldomvattend evenwicht”, d.w.z. een dynamisch<br />

evenwicht tussen bevolking en kapitaal die “rationeel en duurzaam” tot stand wordt gebracht (en<br />

wordt gehouden). Er moest voor worden gezorgd dat factoren die tot afname dan wel toename van de<br />

wereldbevolking of van het diensten-, industrieel- of landbouwkapitaal zouden kunnen leiden beheerst<br />

in evenwicht worden gehouden. [Meadows, 1972; Achterberg, 1994: 20].<br />

Het rapport had grote impact op politiek, burger en (natuur-)organisaties in de gehele wereld. Nergens<br />

werd het rapport echter zo goed verkocht en had zo’n grote invloed als in Nederland. [Beunders,<br />

2002: 60] Het door de opstellers beoogde evenwicht betekende deels een herverdeling van de<br />

natuurlijke hulpbronnen tussen de rijke en arme landen. Dit betekende eveneens een aantasting van<br />

bepaalde vrijheden, zoals het onbeperkt krijgen van kinderen en het eindeloos gebruik van<br />

hulpstoffen, tegen andere, als het opheffen van vervuiling en het in groten getale bij elkaar wonen van<br />

25


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

mensen. Het recht op onderwijs of bestrijding van honger en armoede, stonden daartegenover.<br />

[Achterberg, 1994: 21] De term duurzaamheid werd door de Club van Rome dus verbonden met de<br />

milieuproblematiek en (het opraken van) natuurlijke hulpbronnen, maar ook met zaken als<br />

bevolkingspolitiek, vrede, onderwijs en het verdrijven van honger en armoede.<br />

In Nederland reageerden burger, politiek en maatschappelijke (natuur-)organisaties: het uitkomen van<br />

het voorlopige rapport van de Club van Rome leidde tot een spectaculaire groei van zowel de<br />

traditionele als ook de wat meer radicale milieubewegingen in Nederland. Greenpeace werd in 1971<br />

opgericht, de Stichting Natuur en Milieu ontstond in 1972 als samenvoeging van enkele traditionele<br />

natuurorganisaties. Op 6 januari 1971 werd de Raad voor Milieudefensie opgericht. [Van Zanden,<br />

1993: 196-197] In 1972 ging de Raad verder onder de naam Milieudefensie en werd een vereniging,<br />

die algauw achtduizend leden had en een wat radicaler karakter kreeg. Milieudefensie voerde onder<br />

meer acties tegen de bouw van vestigingen van Hoogovens en de aanleg van nieuwe wegen. [Website<br />

Milieudefensie; Van Zanden, 1993: 197]<br />

De belangstelling voor milieu onder kiesgerechtigden was begin jaren zeventig hoog: dertig tot veertig<br />

procent van de kiezers vond milieu een belangrijke zaak. Velen zagen de milieuproblemen als “ernstig”<br />

en vonden dat de overheid milieuverontreiniging uitvoerig moest bestrijden. [De Koning, 1998: 8-9].<br />

De politiek had lange tijd geen overtuigende interesse voor milieu getoond, maar in 1971 werd<br />

besloten tot het instellen van een Directoraat-Generaal voor de Milieuhygiëne (DGMH) bij het zojuist<br />

opgerichte ministerie voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VenM). Geaccelereerd door de oliecrisis<br />

in 1973 werd het milieubeleid in de jaren erna verruimd met “bescherming van mens, dier en plant”.<br />

[De Koning, 1998: 16-18] In het begin van de jaren zeventig ontstond in de media eveneens een golf<br />

in de berichtgeving over milieuzaken. [De Koning, 1998: 132]<br />

Vanaf midden jaren zeventig zwakte de maatschappelijke belangstelling voor het milieu af, ten gunste<br />

van de economie en werkgelegenheid. Het ledenaantal van een vereniging als Natuurmonumenten<br />

stagneerde eveneens, maar inmiddels hield de politiek zich wel intensiever met milieuthematiek bezig.<br />

Inspraakprocedures werden ontwikkeld en er kwam, mede naar aanleiding van internationale studies,<br />

wetgeving op het gebied van o.a. ruimtelijke ordening en (lucht- en water)vervuiling. [Van Zanden,<br />

1993: 199; Buijsman, 2010] Ook internationaal werd aan thema’s als luchtverontreiniging aandacht<br />

geschonken, bv. in het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling<br />

(OESO) naar grensoverschrijdende luchtvervuiling dat in 1977 uitkwam. [Buijsman et. al., 2010: 14 en<br />

25]<br />

Nadat de hevige discussie over kernenergie enigszins verstomd was, spitste het duurzaamheidsdebat<br />

zich vanaf circa 1983 toe op het thema verzuring (‘zure regen’), het ‘broeikaseffect’ en<br />

luchtverontreiniging. Politiek, maatschappelijke (milieu-)organisaties en de wetenschap hadden een<br />

aantal jaar veel aandacht voor zure regen en voor de uit Duitsland overgewaaide discussie over het<br />

‘Waldsterben’. Het besef dat niet alleen de grote chemische industrie maar de massa zelf ook een<br />

voorname bron van vervuiling was, groeide gestaag. Automobilisten werden bijvoorbeeld steeds vaker<br />

op hun vervuilende gedrag aangesproken. [Van Zanden, 1993: 205] Onder het motto ‘de vervuiler<br />

betaalt’ werden gaandeweg meer milieubelastingen ingevoerd. Onder leiding van minister van VROM<br />

Pieter Winsemius werd beleid ontwikkeld om het verzuringsprobleem tegen te gaan. De motie-De<br />

Boois plaveide hiertoe de weg. [Buijsman et. al., 2010: 11, 27 en 63] Tevens ontstond onder zijn<br />

bewind een regeling voor de Milieueffectrapportage (m.e.r.), waarmee in het vervolg de<br />

milieugevolgen van een besluit voordat het besluit wordt genomen in beeld moesten worden gebracht.<br />

Verder toonde Winsemius aan dat veel (chemie-) bedrijven zich niet aan de milieuregels hielden of<br />

geen vergunning hadden. Hij kon bedrijven in de jaren erna overtuigen de regelgeving na te leven,<br />

onder meer omdat dit energiebesparing – dus kostenvoordeel – opleveren. Winsemius bracht<br />

zodoende het thema duurzaamheid in positieve – en economische – zin onder de aandacht van het<br />

bedrijfsleven. [Keijzers]<br />

Naast de inspanningen van Winsemius bracht een schokkende gebeurtenis het milieuvraagstuk weer<br />

bovenaan de politieke en maatschappelijke agenda: de kernramp in Tsjernobyl in 1986.<br />

Ook het rapport opgesteld door de World Commission on Environment and Development (WCED), Our<br />

Common Future, uit 1987 (ook wel naar de voorzitster van de commissie: Brundtland-rapport)<br />

vestigde de aandacht op milieu en duurzaamheid. In het rapport van de WCED werd de ongelijkheid in<br />

de wereld als basis gezien voor de milieuproblemen. Armoede werd tegenover de niet-duurzame<br />

productie en het niet- duurzame gebruik ervan gezet. Er werd voor het eerst expliciet voor duurzame<br />

ontwikkeling gepleit, waarbij de invulling van de behoeften van de huidige generatie (de korte termijn)<br />

niet ten koste zouden mogen gaan van die van toekomstige generaties (de lange termijn).<br />

[Brundtland, 1987] Niet alleen thema’s zoals genoemd door de Club van Rome (ecologie, demografie,<br />

26


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

voedselschaarste en armoede) werden onder de noemer duurzaamheid geschaard, maar ook<br />

verstedelijking, industrie, technologie energie en sociale en maatschappelijke vraagstukken werden<br />

met duurzaamheid in verband gebracht. [Van de Ven, 2003] Met het rapport kreeg het begrip<br />

duurzaamheid bovendien een nieuwe dimensie. Waar decennialang de mens een centrale postitie<br />

innam wanneer over duurzaamheidskwesties gesproken werd, werd door de commissie de waarde van<br />

de natuur expliciet benadrukt. Er werd zodoende een niet-mensgericht, ecocentrisch component aan<br />

toegevoegd. [Achterberg: 1994, 27-28]<br />

Naar aanleiding van het Brundtland-rapport besloten regeringsleiders afspraken te maken over<br />

duurzame ontwikkeling. Zo werden verdragen gesloten op het gebied van klimaatverandering, bossen<br />

en biodiversiteit. In Nederland leidde dit onder meer tot de milieuverkenning Zorgen voor Morgen en<br />

tot het <strong>Nationaal</strong> Milieubeleidsplan (NMP). In het NMP werden in navolging van het Brundtland-rapport<br />

ook de ‘intrinsieke waarden van planten, dieren en ecosystemen’ nadrukkelijk genoemd. [Achterberg,<br />

1994: 29]<br />

De publieke aandacht voor milieu- en duurzaamheidsvraagstukken kende eind jaren tachtig een<br />

tweede piek. Zorgen voor Morgen en milieu- en natuurrampen kregen veel aandacht in de media (o.a.<br />

de lek in het Roemeense schip Borcea, de ramp op het off-shore platform Piper Alfa en het ongeluk<br />

met de chemicaliëntanker Anna Broere). Bovendien viel het kabinet Lubbers II mei 1989 over het<br />

afschaffen van het zgn. ‘reiskostenforfait’, d.w.z. het afschaffen van de belastingaftrek voor het woonwerkverkeer<br />

boven de 10 kilometer. Deze crisis zorgde eveneens voor grote belangstelling onder het<br />

Nederlands publiek. [De Koning: 1998, 8-10; Website Parlement & Politiek]<br />

Na de piek in de belangstelling eind jaren tachtig ebde de publieke aandacht weer weg.<br />

Internationaal gezien werden wel maatregelen op het gebied van milieu en ontwikkeling beoogd. In<br />

1992 werd de VN-conferentie in Rio de Janeiro gehouden. Hier kennen de Verklaring van Rio, Agenda<br />

21, de Bossenverklaring, het Biodiversiteitsverdrag en het Klimaatverdrag hun oorsprong.<br />

Tijdens de kabinetten-Kok (Paars I en II) hadden milieuvraagstukken geen hoge prioriteit als het om<br />

beleidsmaatregelen ging. Ook ten aanzien van milieuthema’s speelde de markt een rol. Tegelijkertijd<br />

maakten natuurorganisaties een professionalisering door, die zich onder andere in een groeiende<br />

aanhang (tot 2000) toonde. [Website Compendium voor de Leefomgeving; Website Milieudefensie]<br />

In 1995 kwamen er Europese richtlijnen met betrekking tot de hoeveelheid landelijke uitstoot van<br />

CO2, zwavel- en stikstofoxiden en ammoniak. Er werden eveneens regels voor de luchtkwaliteit<br />

ingevoerd. In vergelijking met andere landen voerde Nederland voor 1995 een vrij vooruitstrevend<br />

milieubeleid, maar na 1995 volgde het Europa, dat deels minder vooruitstrevend was als Nederland<br />

voor 1995. Daarmee werd ook het milieubeleid van Nederland minder progressief. [Website InfoMil]<br />

Midden jaren negentig begon het midden- en kleinbedrijf zich in grotere mate te interesseren voor<br />

duurzame ontwikkeling. Mede ingegeven door de affaire met de olieopslagboei Brent Spar (1996) en<br />

de acties van Greenpeace tegen grote oliemaatschappijen als Shell, en een boycot tegen Heineken<br />

(1996) dat zaken deed met Myanmar (Birma), waar de mensenrechten keer op keer geschonden<br />

werden, groeide het maatschappelijke en duurzaamheidsbewustzijn bij ondernemingen. Ook ontdekten<br />

zij de marketingwaarde van ‘groen’. ‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen’ werd een<br />

marketingbegrip, waaronder ook duurzaamheid en duurzame ontwikkeling geschaard werden. De<br />

Sociaal-Economische Raad (SER) kwam in 2000 met een rapport getiteld De winst van Waarden, dat<br />

samen met de visie van de regering-Balkenende (geformuleerd in 'Kabinetsstandpunt Maatschappelijk<br />

Verantwoord Ondernemen' (2001)) ervoor zorgde dat duurzaamheid grotere weerklank vond in de<br />

maatschappij. Het begrip ‘duurzaamheid’ werd een modebegrip en betekende niet alleen rekening<br />

houden met het milieu (duurzaam of ‘groen’ bouwen, wonen of ondernemen), maar ook sociale<br />

duurzaamheid is onderdeel geworden van de bedrijfscultuur. Onder sociale duurzaamheid kunnen<br />

zaken als communicatie, dienstverlening en veilig en gezond werk verstaan worden. [SER: 2000;<br />

Website Duurzame Groei in het MKB]<br />

Door de inspanningen van milieuorganisaties, maar ook door overheidscampagnes en door<br />

marketingstrategieën van producenten, bereikte duurzaamheid ook de huiskamer van de consument.<br />

Afvalscheiding, Greenwheels (sinds 1995), ‘Groene stroom’ (sinds 2001), biologisch eten en fair tradeproducten,<br />

maar ook ‘consuminderen’ zijn voorbeelden van duurzame alternatieven die anno 2005<br />

spelen.<br />

In 2006 presenteerde de voormalige vicepresident van de Verenigde Staten Al Gore de film An<br />

Inconvenient Truth. In deze film toonde hij de veranderingen in het klimaat aan die voor grote<br />

27


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

gevolgen voor de planeet en de mens zorgen. De film had veel invloed op het klimaatbewustzijn in de<br />

wereld.<br />

Actoren<br />

- Brundtland-commissie<br />

- De Club van Rome<br />

- Directoraat-Generaal voor de Milieuhygiëne (DGMH)<br />

- Greenpeace<br />

- Milieudefensie<br />

- Ministerie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (en taakvoorgangers)<br />

- Sociaal-Economische Raad (SER)<br />

- Vereniging voor Natuurmonumenten<br />

Bronnen en literatuur<br />

Achterberg, W., Samenleving, natuur en duurzaamheid: een inleiding in de milieufilosofie<br />

(Assen, 1994).<br />

Beunders, H., Publieke Tranen. De drijfveren van de emotiecultuur (Amsterdam/Antwerpen<br />

2002).<br />

Bots, A.C.A.M. “Geschiedenis en duurzaamheid: iets met elkaar van doen?”, Tijdschrift voor<br />

geschiedenis 115, no. 2 (2002): 231-253.<br />

Brundtland, G.H., “Our Common Future: Report of the World Commission on Environment and<br />

Development”. (http://www.un-documents.net/wced-ocf.htm).<br />

Buijsman, E. et. al., Zure regen: een analyse van dertig jaar verzuringsproblematiek in<br />

Nederland. Uitgave van het Planbureau voor de Leefomgeving. (Den Haag/Bilthoven, 2010).<br />

Haan W. Duyvendak en M. van Bottenburg, In het hart van de verzorgingsstaat: het ministerie<br />

van Maatschappelijk Werk en zijn opvolgers (CRM, WVC, VWS), 1952-2002 (Zutphen, 2002).<br />

Koning, M.E.L. de, De aandacht van publiek, media en politiek voor milieuproblemen<br />

(Wageningen, 1998).<br />

Kuipers, K., “Filosofie en duurzame ontwikkeling: filosofieonderwijs rond een maatschappelijk<br />

vraagstuk”, bewerkt door. I. Dankelman, Vakreview Duurzame Ontwikkeling 15 (Nijmegen,<br />

2003).<br />

Meadows, D., Rapport van de Club van Rome: de grenzen aan de groei, 1972.<br />

Sieferle, R.P., Die Krise der menschlichen Natur: zur Geschichte eines Konzepts (Frankfurt am<br />

Main, 1989).<br />

Sociaal-Economische Raad, De winst van waarden: Advies over maatschappelijk ondernemen.<br />

Uitgebracht aan de Staatssecretaris van Economische Zaken (Den Haag, 2000).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, 25 jaar sociale verandering (Rijswijk, 1998).<br />

Uekötter, F., Umweltgeschichte im 19. und 20. Jahrhundert. Enzyklopädie deutscher<br />

Geschichte. (München, 2007).<br />

Ven, J. van de, “De opmars van het concept duurzaamheid. Een historische en theologische<br />

analyse.”, Ethische Perspectieven 13, no. 1-2 (2003): 70-83.<br />

Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid, Duurzame ontwikkeling: bestuurlijke<br />

voorwaarden voor een mobiliserend beleid (Den Haag, 2002).<br />

Zanden J.L. van en S.W. Verstegen, Groene geschiedenis van Nederland (Utrecht, 1993).<br />

Zon, H. van , “Geschiedenis & duurzame ontwikkeling: duurzame ontwikkeling in historisch<br />

perspectief”, Vakreview Duurzame Ontwikkeling 5 (Nijmegen, 2002).<br />

Website “Compendium voor de Leefomgeving. Feiten en cijfers over milieu, natuur en ruimte<br />

in Nederland”, http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/.<br />

Website “Duurzame groei in het MKB”. http://www.duurzamegroei.nl/duurzaam.php?cat=6.<br />

Website “Kenniscentrum InfoMil - Ministerie van Infrastructuur en Milieu”,<br />

http://www.infomil.nl/organisatie/15-jaar-infomil/lucas-reijnders/.<br />

Website “Milieudefensie”, http://www.milieudefensie.nl/.<br />

Website “Parlement & Politiek - Kabinetscrisis 1989: het reiskostenforfait”,<br />

http://www.parlement.com/9291000/modulesf/g1tc4kei.<br />

28


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 6 - Verzakelijking<br />

Verkorte titel<br />

Verzakelijking<br />

Metatrends<br />

Secularisatie<br />

Mondialisering<br />

Herschikking van institutionele verbanden en structuren<br />

Technologisering en informatisering<br />

Welvaartsgroei<br />

Relatie met<br />

Alle <strong>domein</strong>en<br />

Trends:<br />

- Omslag in het politiek-bestuurlijke klimaat: van keynesiaanisme naar neoliberalisme<br />

- Liberalisering van de verzorgingsstaat<br />

- De rijksoverheid: van speler naar ondersteuner<br />

- Naar een kleinere en efficiëntere overheid<br />

- Verzelfstandiging en privatisering van het openbaar vervoer<br />

- Opkomst van het managerialisme<br />

- Verharding van de samenleving t.a.v. criminaliteit<br />

- Modernisering van de rechterlijke macht<br />

Hotspots:<br />

- De val van de Berlijnse muur en van het communisme in Midden- en Oost-Europa (1989)<br />

- Aanslagen New York, Madrid en London (2001-2005)<br />

Datering<br />

Vanaf de jaren tachtig<br />

Beschrijving<br />

Onder verzakelijking wordt verstaan het in toenemende mate organiseren en inrichten van de<br />

samenleving en maatschappelijke instituties en processen op basis van doelmatigheid en<br />

doeltreffendheid. Hierbij staat de economische invalshoek centraal, de andere invalshoeken worden<br />

daaraan ondergeschikt gemaakt. Uitingen hiervan zijn marktwerking, privatisering, liberalisering,<br />

juridisering en schaalvergroting.<br />

Het proces van verzakelijking hangt samen met de opkomst van het neoliberalisme. Tot eind jaren<br />

zeventig was de Keynesiaanse consensus bepalend voor het economisch en politiek handelen, maar<br />

daarna maakten teruglopende groei, grote werkloosheid en inflatie het neoliberalisme tot een<br />

aantrekkelijk alternatief. De grondlegger van het neoliberale denken, Milton Friedman stelde in zijn<br />

‘Capitalism and freedom’ van 1962 dat economische vrijheid een voorwaarde was voor politieke<br />

vrijheid.<br />

Binnen het neoliberale denken geldt de vrije markt als het hoogste goed: het is de beste manier om<br />

rationeel, eerlijk en democratisch goederen en diensten te verdelen, ofwel: de markt wordt gezien als<br />

het mechanisme dat onder alle omstandigheden tot de beste allocatie van goederen en diensten leidt.<br />

[Van Rosseum, 2011: 11] Privaat ondernemerschap, de keuzevrijheid van de consument en<br />

persoonlijke verantwoordelijkheid van het individu worden daarbij van grote waarde geacht.<br />

Regulering door de overheid staat gelijk aan marktverstoring.<br />

Het was juist de ‘bemoeizuchtige overheid’ die eind jaren zeventig verantwoordelijk werd gehouden<br />

voor de geremde de economische groei. De overheid moest daarom terugtreden en de dynamiek van<br />

de markt zijn werk laten doen. Zoals de Amerikaanse president Ronald Reagan (1981-1989) stelde,<br />

was de overheid niet de oplossing, maar het probleem. Neoliberalen geloofden sterk in de volmaakte<br />

werking van de markt, en de welvaart en vrijheid die dit zou brengen. De Verenigde Staten vormden<br />

in de jaren negentig het model voor de hele Westers wereld. De economie groeide er fors, er werden<br />

vele nieuwe banen gecreëerd en de aandelenkoersen op Wallstreet stegen gestaag. [Van Rossem,<br />

2011: 13-14, 84] Naast de Republikein Reagan stond ook Margaret Thatcher, de conservatieve<br />

premier van het Verenigd Koninkrijk van 1979 tot 1990, bekend als een neoliberaal. Minister-president<br />

Ruud Lubbers (1982-1994) was de Nederlandse representant van het neoliberalisme.<br />

29


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

De Val van de Muur in 1989 en het einde van de Koude Oorlog zorgden voor een zo mogelijk nog<br />

sterker geloof in het ‘marktfundamentalisme’. [Van Rossem, 2001: 84] De communistische en<br />

socialistische ideologie hadden afgedaan als wereldbeschouwing op basis waarvan de samenleving kon<br />

worden ingericht. Het neo-liberale kapitalisme, gebaseerd op de werking van de vrije markt, kwam<br />

vrijwel overal ter wereld centraal te staan, niet alleen in het denken over de economie, maar ook in<br />

het denken over mens en samenleving. Ieder maatschappelijk probleem kan door middel van de<br />

markt, een bedrijfsmatige aanpak en modern management worden opgelost. [Van Rossem, 2011: 84]<br />

In de jaren negentig ontstond ‘een Derde Weg’, toen een aantal politiek leiders ter linkerzijde van het<br />

politieke spectrum, zoals de Amerikaanse president Bill Clinton (1993-2001), de Britse premier Tony<br />

Blair (1997-2007) en de Nederlandse minister-president Wim Kok (1994-2002), het neo-liberalisme<br />

begon in te zetten om hun politieke agenda te verwezenlijken. De Derde Weg bestond uit<br />

‘neoliberalisme met een menselijk gezicht’, waarbij plek was voor zowel de markteconomie als de<br />

verzorgingsstaat, hoewel die laatste tezelfdertijd wel gesaneerd werd. [Van Rossem, 2011: 88] Ook<br />

aanhangers van de Derde Weg stelden groot vertrouwen in de markt. Zoals hun neoliberale<br />

voorgangers achtten zij de eigen verantwoordelijkheid van het individu van groot belang, als ook de<br />

rekenschap die overheid en burger wederzijds aan elkaar dienden af te leggen. Zij hoopten daarnaast<br />

echter de gemeenschapszin te stimuleren en ontplooiingskansen voor iedereen te bewerkstelligen.<br />

Het Nederlandse Poldermodel gold als voorbeeld van het neo-liberalisme volgens de Derde Weg.<br />

Uitgangspunt was dus dat de vrije markt tot een beter resultaat zou leiden dan overheidsingrijpen.<br />

Privatisering en versterking van marktwerking werden centrale begrippen in het overheidshandelen.<br />

Overheidsdiensten als het openbaar vervoer, posterijen en telefonie, werden geprivatiseerd. In het<br />

kader van verdergaande liberalisering werden op verschillende terreinen, zoals de telecommunicatie-,<br />

elektriciteits- en taximarkt, de beperkingen die voordien golden om te kunnen toetreden tot de<br />

desbetreffende markt opgeheven. Het doel van liberalisering was het toelaten van meer concurrentie<br />

en daarmee het stimuleren van marktwerking.<br />

Daarnaast stelde de overheid zich ten doel meer bedrijfsmatig te werk te gaan, ofwel doeltreffender en<br />

doelmatiger te functioneren. Hierbij werd ‘Nieuw Publiek Management’ het sleutelbegrip. Het nieuwe<br />

management, of managerialisme, dat in de jaren tachtig furore maakte in het bedrijfsleven, stelde zich<br />

ten doel productieprocessen efficiënter en effectiever te laten verlopen en de klantgerichtheid van<br />

bedrijven te verbeteren. Hiermee hoopten bedrijven hun winst te verhogen. Ook bij organisaties<br />

zonder winstoogmerk, zoals de overheid en non-profitorganisaties, vond het managerialisme<br />

navolging. [Conceptrapport Economie] In het vervolg werd ook binnen overheidsdienst in toenemende<br />

mate gewerkt met managers die op output stuurden, werkten met productbegrotingen, en prestatie-<br />

en doelgericht waren. [Conceptrapport Politiek en bestuur]<br />

Het proces van verzakelijking, gericht op doelmatigheid en doeltreffendheid, werd mede mogelijk<br />

gemaakt door het proces van technologisering. Door automatisering en de ontwikkeling van software<br />

op dat terrein werd het mogelijk de productiviteit van de organisatie voortdurend in de gaten te<br />

houden en, waar nodig, bij te sturen. [Conceptrapport Economie] Al dan niet behaalde targets en<br />

output, werden belangrijker dan de input. Verzakelijking deed zich voor in uiteenlopende<br />

maatschappelijke sferen, van de welzijnszorg tot het onderwijs en van natuurbeleid tot het recht. Van<br />

de directie tot de werkvloer werd het beoordelen van mensen op basis van behaalde resultaten de<br />

norm.<br />

Het denken in termen van efficiëntie en effectiviteit werd zodoende gaandeweg een gangbaar<br />

denkkader voor de mens en de samenleving als geheel. ‘Society is to an unusual degree business run’,<br />

zo concludeerde taalkundige en filosoof Noam Chomsky al in 1999. [Chomsky, 1999: 58] Het neoliberale<br />

denken en de verzakelijking die ermee gepaard ging, had volgens criticasters– los van de<br />

eventuele welvaart die het bracht – ook nadelige gevolgen. Het leidde tot een toename van sociale en<br />

economische ongelijkheid, zowel binnen samenlevingen als tussen de rijke en arme landen van de<br />

wereld. Het was niet duurzaam en slecht voor het mondiale milieu. Bovendien had het een cynische en<br />

apathische politieke burgerij tot gevolg. [Chomsky, 1999: 8 en 10] Anderen zagen ‘het kwantificeren<br />

van het persoonlijke bestaan’ en ‘het in economische zin duiden van menselijke relaties’ als een direct<br />

– negatief – gevolg van verzakelijking. [Bakker en Brouwer, 2008: 11]<br />

Ook de verharding van de samenleving, zoals die geregeld door en in de media wordt geconstateerd,<br />

is waarschijnlijk niet volledig los te zien van het proces van verzakelijking. Zo wordt de wens om<br />

verharding van het strafklimaat ingegeven door het verlies van geloof in de effectiviteit van<br />

strafmaatregelen. [Conceptrapport Recht]<br />

30


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Actoren<br />

- Bedrijfsleven<br />

- Overheid<br />

- Consument / burger<br />

- Lubbers, Ruud<br />

- Kok, Wim<br />

Bronnen en Literatuur<br />

Bakker, Tiers en Robin Brouwer, Liberticide. Kritische reflecties op het neoliberalisme (Utrecht<br />

2008)<br />

Chomsky, Noam, Profit over People. Neoliberalism and Global Order (New York 1999)<br />

Fukushima,Francis, The End of History and the Last Man (New York 2006)<br />

Friedman, Thomas, The World is Flat. A history of the globalized World in the 21 st Century<br />

(London 2005)<br />

Rossem, Maarten van, Kapitalisme zonder remmen. Opkomst en ondergang van het<br />

marktfundamentalisme (Amsterdam 2011)<br />

Onderzoeksteam <strong>trendanalyse</strong>, Conceptrapport <strong>domein</strong> Economie<br />

Onderzoeksteam <strong>trendanalyse</strong>, Conceptrapport <strong>domein</strong> Politiek en Openbaar Bestuur<br />

Onderzoeksteam <strong>trendanalyse</strong>, Conceptrapport <strong>domein</strong> Recht<br />

31


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 7 - Toenemende dynamiek binnen en interactiviteit tussen<br />

institutionele verbanden en structuren<br />

Verkorte titel:<br />

Herschikking van institutionele verbanden en structuren<br />

Metatrends:<br />

- Individualisering<br />

- Verzakelijking<br />

- Europeanisering<br />

- Mondialisering<br />

- Secularisatie<br />

- Technologiering en informatisering<br />

- Medialisering<br />

Relatie met<br />

Alle <strong>domein</strong>en<br />

Datering:<br />

Jaren zeventig - 2005<br />

Beschrijving:<br />

Het in toenemende mate optreden van veranderingen, op nationaal en internationaal niveau, in de<br />

relaties tussen en binnen (1) nationale en internationale overheden en de bestuursinstellingen, (2)<br />

vrijwillige organisaties van de civil society, (3) gesubsidieerde instellingen (zoals bejaardenhuizen,<br />

ziekenhuizen, scholen) en (4) bedrijven in de marktsector .<br />

In relatie hiermee het in toenemende mate optreden van veranderingen in organisaties en<br />

organisatievormen, door het creëren van nieuwe instituties en andere vormen van structurering, rond<br />

zowel bestaande als nieuwe doelen en taken. Hierbij is sprake van een groeiende invloed van<br />

percepties over de wijze waarop structuren bepalend zijn voor het realiseren van doelstellingen en<br />

over de gewenste efficiëntie van organisaties.<br />

Met de veranderingen wijzigt ook de relatie tussen organisaties en haar leden en belanghebbenden.<br />

Aan de basis van instituties en institutionele verbanden liggen formeel vastgestelde regels hoe partijen<br />

of personen met elkaar omgaan. Daarbij is sprake van:<br />

- een institutionele grondstructuur : het stelsel van gevestigde instituties of instituten, zoals<br />

politieke partijen, parlement, kabinet, toezichthouders en rechters, internationale organisaties<br />

- institutionele regimes: geheel van (wettelijke) regels, voorzieningen, begrotings- en<br />

verantwoordingsregimes<br />

- instituties, in de zin van (grote) maatschappelijke organisaties<br />

- institutionele patronen: de aan organisatie gebonden routines, standaardprocedures, talen en<br />

culturen die het dagelijks gedrag beïnvloeden. (Noordergraaf,2004: 36)<br />

In al deze elementen was in de afgelopen decennia een toenemende dynamiek waar te nemen.<br />

De veranderingen hadden zowel betrekking op de ‘kolommen’ nationale en internationale overheden<br />

en de bestuursinstellingen, vrijwillige organisaties van de civil society, gesubsidieerde instellingen als<br />

bedrijven in de marktsector, de verbanden daarbinnen en daartussen en de relaties met leden, klanten<br />

en belanghebbenden.<br />

De aanleiding van aanpassingen en herschikkingen was vaak het constateren dat maatschappelijke<br />

omstandigheden waaronder en de omgeving waarbinnen instituties functioneerden veranderden.<br />

Aanpassen en herschikken gebeurde zowel actief, bijvoorbeeld door het doorvoeren van<br />

structuuraanpassingen, volgend, bijvoorbeeld door het toepassen van opgelegde regels van<br />

multinationale instellingen of het doorvoeren van wijzigingen die door aandeelhouders werden<br />

afgedwongen, of sluipend, bijvoorbeeld door toenemende informalisering in organisaties en<br />

arbeidsrelaties, in het verlengde van verdergaande individualisering. Wanneer actief werd herschikt<br />

was er geen sprake van een eenduidige richting: verschillende veranderingen, als bijvoorbeeld<br />

deïnstitutionalisering en reïnstitutionalisering, deconcentratie en concentratie, fusies en opsplitsingen,<br />

overnames en afstoting kwamen voor.<br />

Tot en met de jaren zeventig speelden veel aanpassingen zich grotendeels af binnen de ‘kolommen’.<br />

Daarna raakten de ontwikkelingen veel meer verweven, waarbij het aantal, de complexiteit en de<br />

impact van veranderingen, zowel binnen de instituties als in de onderlinge relaties en de relaties met<br />

de omgeving sterk zijn toegenomen.Dit werd mede beïnvloed door de omslag in het denken over de<br />

32


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

inrichting en besturing van de maatschappij in het algemeen en de economie in het bijzonder, met een<br />

verschuiving van een neo-corporatistische, keynesiaanse optiek naar een neo-liberale. [Touwen, 2006:<br />

88-90] Sinds de jaren tachtig zijn steeds meer instituties verschoven in de richting van de<br />

marktsector: vanuit de overheden door verzelfstandiging, vanuit de civil society in het verlengde van<br />

professionalisering en vanuit de gesubsidieerde instellingen door verzakelijking in de aansturing en het<br />

opleggen van marktwerking.<br />

In de veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daaruit resulterende herschikkingen<br />

speelden internationale verbanden en internationale schaalvergroting een steeds belangrijker rol, met<br />

de toenemende invloed van Europa op velerlei gebied, maar bijvoorbeeld ook door grotere greep van<br />

buitenlandse partijen (multinationals, aandeelhouders) op onderdelen van de marktsector. Oude<br />

internationale organisaties richtten zich op nieuwe doelstellingen. Een voorbeeld hiervan is de NAVO.<br />

Na het einde van de van de koude oorlog en het wegvallen van de daaraan verbonden doelstelling van<br />

gezamenlijke verdediging, kwamen bestrijding van terrorisme, proliferatie en anarchie op de agenda.<br />

Het karakter van de organisatie veranderde ook door het toetreden van nieuwe leden, waarvan een<br />

groot deel uit het Warschaupact, de voormalige vijand. Voor Nederland was en van de gevolgen van<br />

de nieuwe doelstellingen dat het actief betrokken werd bij de acties in Afghanistan.<br />

In het verlengde van het toenemend belang van de internationale relaties kregen zogenaamde nonstate<br />

actors uit de civil society en de marktsector meer invloed. Non-state actors zijn instituties op<br />

internationaal niveau, die geen staten zijn en ook buiten statelijk niveau opereren, en daarmee ook<br />

buiten conventies en beperkingen van het (inter)statelijke verband opereren.<br />

Een belangrijke categorie non-state actors binnen de civil-society was die van de nietgouvernementele<br />

organisaties (NGO’s). Een NGO is een transnationale organisatie zonder winstmotief,<br />

die geen geweld predikt of toepast, zich niet mengt in binnenlandse aangelegenheden en nauw<br />

samenwerkt met de Verenigde Naties en haar satellietorganisaties. Sinds de jaren tachtig profileerden<br />

zij zich op het terrein van noodhulp, zorg voor (internationale) vluchtelingen, ontwikkelingshulp en van<br />

lokale ontwikkelingsprogramma’s. Voorbeelden van dergelijke NGO’s zijn het Rode Kruis, Amnesty<br />

International, OXFAM en Médecins Sans Frontières. NGO’s werden veelal gefinancierd door<br />

transnationale organisaties. In 1990 ging 42 procent van het budget van EU-ontwikkelingssamenwerking<br />

naar NGO’s; in 1994 was dat al gestegen tot 67 procent. Een ander terrein waarop veel<br />

NGO’s actief waren was het milieu.<br />

Aan het eind van de jaren negentig was er sprake bij veel NGO’s naar een groeiende betrokkenheid bij<br />

de anti-globaliseringsbeweging, waardoor het uitgangspunt van niet-inmenging ter discussie kwam te<br />

staan. [De Vylder, 2009: 138]<br />

Ook religieuze bewegingen kunnen als non-state actor opereren. Een voorbeeld zijn de Quakers, die<br />

internationaal zeer actief waren, en die (mede) aan de basis hebben gestaan van andere non-state<br />

actors als Amnesty International, OXFAM en Greenpeace.<br />

Een heel anders groep non-state actors, in de marktsector, betrof de grote multinationale<br />

ondernemingen, die door hun macht en omvang, hun belang voor de economie en werkgelegenheid,<br />

hun mogelijkheden om activiteiten geografisch te spreiden en resultaten op fiscaal gunstige plaatsen<br />

in de wereld te laten ontstaan grote invloed op allerlei andere instituties en verbanden konden<br />

uitoefenen. Sommige multinationals hadden een omzet die het Bruto <strong>Nationaal</strong>s Product van menige<br />

middelgrote staat te boven ging. [Risse-Kappen, 1995: 3] Door hun bijzondere karakter kregen zij<br />

enerzijds meer mogelijkheden zich aan nationale regels en begrenzingen te onttrekken, maar<br />

anderzijds ook door lobby of druk overheden en andere partijen te beïnvloeden en daardoor hun eigen<br />

positie te versterken.<br />

Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig groeiden veel Nederlandse bedrijven uit tot multinational,<br />

onder andere in de sector van banken en verzekeringsmaatschappijen, terwijl steeds meer<br />

buitenlandse multinationals zich in Nederland vestigden of Nederlandse ondernemingen overnamen.<br />

[Sluyterman, 2003: 294 – 300; Noordergraaf, 2004: 58-61]<br />

Ook internationale media worden tot de non-state actors gerekend, met toenemende invloed op de<br />

internationale opinievorming en een rol in grote gebeurtenissen als de val van de Muur.<br />

Een groep non-state actors die zich sinds de jaren tachtig en negentig sterk manifesteerde zijn<br />

terroristische en criminele organisaties, als Al-Qaeda en drugskartels, met hun eigen invloed op de<br />

institutionele verhoudingen rond veiligheid en privacy.<br />

Voor elk van de onderscheidensoorten instituties (overheden, organisaties in de civil society,<br />

gesubsidieerde organisaties, bedrijven in de marktsector) worden hierna enkele typerende<br />

voorbeelden van herschikkingen genoemd.<br />

33


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Bij de Nederlandse overheid was het vanaf de jaren zeventig duidelijk dat de maatschappelijke<br />

veranderingen leiden tot gebreken in de effectiviteit en de kwaliteit van het bestuur. Op nationaal<br />

niveau hebben de nodige commissies van deskundigen zich hierover gebogen en er over geadviseerd.<br />

Achtereenvolgens verschenen het rapport van de Commissie Interdepartementale Taakverdeling en<br />

Coördinatie, de Commissie Van Veen (1971), het rapport van de Ministeriële commissie<br />

interdepartementale taakverdeling en coördinatie, MiTaCo (1977), het rapport van de Commissie<br />

hoofdstructuur rijksdienst, de commissie Vonhoff: ‘Elk kent de laan die derwaart gaat' (1980), en de<br />

commissie Wiegel (1993), met daartussen en daarna nog een aantal meer specifieke commissies en<br />

een commissaris (Herman Tjeenk Willink in de jaren tachtig als Rijkscommissaris voor de reorganisatie<br />

van de rijksdienst),die adviseerden over deelonderwerpen en aspecten.<br />

In elk rapport werden fundamentele veranderingen in de overheidsorganisatie voorgesteld, waarin op<br />

zich ook een ontwikkeling valt waar te nemen. De Commissie Van Veen pleitte voor verbeteringen in<br />

de beleidsvorming en het beheer, binnen de bestaande departementale structuur. De MiTaCo bracht<br />

voorstellen voor verbetering van de coördinatie tussen departementen, het gebruik van instrumenten<br />

als beleidsanalyse, planning, normering, en het uitzuiveren van taken door deconcentratie en<br />

decentralisatie. De commissie Vonhoff constateerde vooral veel versnippering in een organisatie die in<br />

wezen was toegesneden op de situatie van 130 jaar geleden en pleitte voor betere coördinatie en<br />

samenhang , onder andere met ‘integrerende ministers’, teamvorming binnen departementen,<br />

meerjarige beleidsprogrammering en systeemdenken. De Commissie Wiegel bepleitte de instelling van<br />

een Algemene Bestuurdienst (ABD), het benoemen van kerntaken en het aanbrengen van een<br />

onderscheid tussen beleid en uitvoering, het aanstellen van programmaministers (‘ministers voor<br />

brandende kwesties’).<br />

Al deze inspanningen hebben echter maar weinig effect gehad; de ambitie om de organisatie van de<br />

rijksoverheid naar aanleiding van de adviezen fundamenteel op de schop te nemen was niet groot.<br />

Niet voor niets noemde de Commissie Vonhoff het eindrapport, waarin de reacties op haar adviezen<br />

waren verwerkt: ‘Voordat de lade klikt’.Dat neemt niet weg dat er sinds de jaren tachtig wel degelijk<br />

veel veranderd is. Sinds 1982 richtten de kabinetten Lubbers 1 en 2 zich op verbetering van efficiëntie<br />

en een kleinere overheidsorganisatie [Coops e.a., 1995:20]. Dit leidde in de jaren daarna tot een<br />

stroom van privatiseringen in de vorm van afstoting, verzelfstandiging of op afstand plaatsen, waarbij<br />

de betrokken ‘nieuwe’ organisaties in heel verschillende relaties met de gebruikers van hun diensten<br />

en producten kwamen te staan: van nagenoeg ongewijzigde monopolies tot onderwerp van hevige<br />

concurrentie.<br />

De veranderingen waren vooral gebaseerd op politieke overtuigingenen internationale voorbeelden,<br />

vooral uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Particuliere ondernemingen werkten efficiënter dan<br />

overheidsbedrijven; privatiseringen zouden daarom kostenbesparend werken en uiteindelijk meer geld<br />

opleveren. Door afslanking van het overheidsapparaat, met minder bestuurslagen, was effectiever<br />

bestuur mogelijk. En ten slotte zouden meer marktwerking en betere aansluiting bij de behoeften van<br />

consumenten groei bevorderen. Bovendien zou er vanzelfsprekend meer geïnvesteerd worden in<br />

technologisch onderzoek en innovaties, om de ontstane concurrentie voor te blijven. [Davids, 1999:<br />

15]<br />

In de bestuurlijk structuur van het land werden veranderingen doorgevoerd, zij het selectief. Voor een<br />

andere indeling in provincies en gewesten werden weliswaar vele suggesties gedaan en plannen<br />

gemaakt, maar uiteindelijk veranderde er nauwelijks iets. Dat lag anders bij gemeenten; vanaf de<br />

jaren zeventig werden in hoog tempo gemeenten samengevoegd. Ook daar werd vooral geopereerd op<br />

basis van aannames, dat gemeenten met meer inwoners een grotere bestuurskracht konden<br />

ontwikkelen, efficiënter konden werken en betere voorzieningen voor en dienstverlening aan de<br />

burgers konden bieden. Bovendien zou met de grotere bestuurskracht meer deconcentratie van<br />

rijksbeleid mogelijk zijn. Aan maatschappelijke borging van de besluiten werd weinig aandacht<br />

besteed. Het rijk, in het bijzonder het ministerie van Binnenlandse zaken besliste, protesten van<br />

gemeenten en burgers werden genegeerd, de uitkomsten van referenda terzijde gelegd. In de jaren<br />

tachtig was 5.000 inwoners de benedengrens voor zelfstandigheid, in de jaren negentig werd dat<br />

opgetrokken tot 25.000. Of de aannames van grotere bestuurskracht en meer efficiency werkelijkheid<br />

werden, werd zelden aan de praktijk getoetst door evaluatie. Wel werden er nieuwe instrumenten<br />

ingezet om de onderlinge relaties tussen de verschillende overheden in te vullen, zoals convenanten:<br />

quasi contracten waarin ‘productieafspraken’ werden vastgelegd. [SCP, 1998: 9]<br />

In de organisatie van de verzorgingsstaat werd de neo-corporatistische structuur afgebouwd. Vooral in<br />

de jaren negentig gebeurde dat door middel van een aantal welhaast over elkaar heen buitelende<br />

organisatieveranderingen (SVR, CTSV, LISV, UWV/CWI). Ook allerlei andere nieuwe, min of meer<br />

zelfstandige instituties moesten garant staan voor het realiseren van beleidsintenties, zoals de<br />

Informatiseringsbank (1993, eind 1994 vervolgens weer omgezet in de Informatie Beheer Groep) en,<br />

in de jaren nul, allerlei vormen van toezicht in gefuseerde diensten en ‘autoriteiten’.<br />

De input-gestuurde veranderingen leidden niet tot een betere relatie met de steeds mondiger en ook<br />

ambivalente burgers (‘betere infrastructuur, maar geen aantasting van rust en landschap’) die de<br />

34


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

overheid opzadelden met hooggespannen verwachtingen, maar zich ook steeds meer aan de autoriteit<br />

van de overheid onttrokken. [Noordergraaf, 2004: 22-23,57]<br />

De WRR kwam in haar rapport ‘Staat zonder land’ (1998) tot soortgelijke conclusies, dat burgers en<br />

bedrijven steeds makkelijker het nationaal beleid konden ontlopen, en zich ook steeds minder naar de<br />

natiestaat richtten. Parallel daaraan nam het vermogen van de staat af om juridisch bindende en<br />

handhaafbare regels te maken. Gepleit werd voor een bestuurlijke ontwikkeling van een vrijwillige<br />

samenwerking tussen de verschillende publieke en ook particuliere actoren ten<br />

aanzien van specifieke thema's, bovennationaal, nationaal en lokaal, waarbij arrangementen en<br />

convenanten met zelfregulering een belangrijke rol moesten spelen. De Raad voor de<br />

Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) pleitte in haar advies uit 2001 om maatschappelijke instituties<br />

als overheid, zorg en onderwijs meer in lijn te brengen met het moderne individu en te organiseren<br />

naar de menselijke maat. [RMO, 2001]<br />

Het regeerakkoord van het kabinet Balkende 2 (2003) gaf in het verlengde hiervan een - volgens<br />

sommigen ietwat utopische - schets van een effectieve, slagkrachtige, minder bureaucratische en<br />

luisterende overheid. En er kwam een minister van bestuurlijke vernieuwing. [Noordergraaf, 2004:<br />

25,26]<br />

De invloed van Pim Fortuyn, die dit in 2002 tot een verkiezingsthema had gemaakt, had er inmiddels<br />

in elk geval toe geleid toe dat de rijksoverheid verder afzag van verdere initiatieven voor<br />

gemeentelijke herindeling. Die zouden voortaan van gemeenten zelf of van de provincies moeten<br />

komen.<br />

In de organisatie van de civil society deden zich zowel veranderingen voor in de betrokkenheid van<br />

burgers bij vrijwillige maatschappelijke verbanden, als in verenigingen en maatschappelijke<br />

organisaties zelf. In het algemeen was er sprake van dat traditionele organisaties – die hun wortels<br />

vaak nog hadden in de verzuiling - aan bindingskracht verloren. Het percentage van het electoraat dat<br />

lid was van een politieke partij nam af van vijf procent in 1978, via vier procent in 1986 naar twee<br />

procent in 2002. Bij de vakbonden was, als percentage van de beroepsbevolking, in 1976 36 procent,<br />

in 1986 28 procent en in 2002 26 procent aangesloten. De kerken tenslotte telden in 1976 74<br />

procent, in 1986 67 procent en in 2002 60 procent van de bevolking tot haar leden.<br />

Ook de inhoud van de betrokkenheid veranderde. Deelname werd meer afstandelijk (‘van clubhuis<br />

naar gironummer’) en er werd meer praktisch nut van de instellingen verwacht: adequate<br />

belangenbehartiging, efficiënte werkwijze en professionele dienstverlening.<br />

[SCP, 2004: 193–196]<br />

Buitenlandse organisaties breidden hun activiteiten naar Nederland uit. Dat gebeurde vaak door<br />

onderdelen een Nederlands gezicht te geven (ook letterlijk, als Diederik Samsom bij Greenpeace),<br />

ingebed in de Nederlandse samenleving met lokaal gerichte thema’s en acties.<br />

De maatschappelijke betrokkenheid was niet beperkt tot de ‘oude’ organisaties. Steeds opnieuw<br />

vormden zich nieuwe verbanden rond maatschappelijke thema’s als milieu, internationale solidariteit,<br />

levenskwesties als abortus en euthanasie, godsdienst, politiek, sport en recreatie, et cetera, waarvan<br />

gemeend werd dat de politiek, het bestuur of bestaande organisaties niet voor een adequate aanpak<br />

konden instaan. [SCP, 2004: 209] Technologisering en informatisering faciliteerden de mogelijkheden:<br />

in 2005 organiseerden burgers via internet ‘collectieven’ om aldus bij de invoering van het nieuwe<br />

ziektekostenstelsel gezamenlijk premiekorting te verkrijgen.<br />

Veel van deze verbanden hebben zich, vooral in de jaren tachtig en negentig, ontwikkeld van<br />

ideologisch bewogen Gideonsbenden naar grote, meer pragmatische organisaties, gedragen door<br />

betaalde professionals in plaats van vrijwilligers. Daarbij hoorde ook centralisatie en bundeling van<br />

verspreide initiatieven binnen één, soms internationaal verband. Media werden bespeeld en imago’s<br />

uitgedragen door inzet van professionele voorlichters en eigentijds vormgegeven publicaties. Voor het<br />

bereiken van doelstellingen werden middelen ingezet als deelname aan geïnstitutionaliseerd overleg en<br />

juridische procedures. Daarbij veranderde de relatie met de achterban. De communicatie met de leden<br />

werd veel meer top-down, door uitleg van het beleid en kennisoverdracht. [SCP 1998: 765; SCP,<br />

2004: 197]<br />

In de jaren tachtig en negentig werd deelname aan of betrokkenheid bij organisaties steeds meer<br />

gekoppeld aan leefstijl: men wilde zich vooral verbonden weten met maatschappelijke organisaties<br />

met een hoge symboolwaarde, als Greenpeace of Amnesty International. [SCP 2004: 196] De<br />

dominante ontwikkeling bij de grote organisaties was, dat deze zich op een steeds bredere doelgroep<br />

richtten en daarbij steeds meer de vorm kregen van zogeheten ‘tertiaire organisaties’, waarbij er geen<br />

of nauwelijks onderling contact bestaat tussen aangeslotenen. Het enige dat de leden delen is een<br />

gezamenlijke interesse en verder mogelijke voordelen van het lidmaatschap, waartegenover een<br />

periodieke donatie staat. De band tussen de leden met de organisatie werd daarmee navenant losser:<br />

het had geen invloed op het leven van alledag en het lidmaatschap kon beëindigd worden door de<br />

periodieke overschrijving in te trekken. [SCP, 1998: 772]<br />

35


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

De professionalisering van maatschappelijke organisaties leidde er in een aantal gevallen toe dat ze op<br />

de grens van de marktsector kwamen te verkeren, of deze zelfs overschreden. In 2005 ontstond veel<br />

onrust onder bloeddonors toen bleek dat Sanquin, waarbinnen in 1998 de bloeddonatie gecentraliseerd<br />

was, commerciële activiteiten ontplooide met donorbloed, maar ook de reiskostenvergoeding voor<br />

donors af wilde schaffen. De toestand escaleerde in 2007 toen bleek dat de bestuurstop van drie man<br />

jaarlijks totaal 800.000 euro ontving. [website Medisch Contact]<br />

In de gesubsidieerde sector hebben de veranderingen vooral in het teken gestaan van verzakelijking<br />

en kostenbeheersing, zoals die begin jaren tachtig werd ingezet.<br />

In de zorgsector kwam dat tot uiting in schaalvergroting en extramuralisering, die vooral in de jaren<br />

tachtig en negentig vorm kreeg. Voor dat laatste waren er ook professionele en ideële gronden, zoals<br />

in de zorg voor geestelijk gehandicapten waar het streven was patiënten te verlossen uit ‘totale<br />

instellingen’ en hen terug te brengen in de maatschappij.<br />

Door de vele fusies verdween veel van het primaat van het particulier initiatief zoals dat tot in de jaren<br />

zeventig gegolden had in de zorg. Daarmee verdween ook de directe maatschappelijke inbedding van<br />

zorginstellingen, omdat ze loskwamen van de kerkelijke of lokaal-ideële verbanden waarin ze hun<br />

oorsprong hadden. De aansturing werd verplaatst naar de rijksoverheid en daaraan verbonden<br />

colleges als het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg. De overheid kom echter niet zelfstandig<br />

sturen, omdat ze voor realisatie van haar plannen de organisaties van instellingen en<br />

beroepsbeoefenaren nodig had. Die organisaties kregen steeds meer het karakter van<br />

belangenbehartigers voor hun achterban en steeds minder van echte koepelorganisaties. De neocorporatistische<br />

structuur van het veld verdween; taken op het vlak van werknemersbelangen,<br />

opleiding, algemene beleidsvorming en onderzoek en ontwikkeling werden afgestoten[SCP 1998, 327,<br />

336] Een nieuwe, sterke partij in de besluitvorming werd die van de, door fusies steeds machtiger<br />

ziektekostenverzekeraars. Sinds de jaren tachtig is de ook de patiënt formeel gaan meesturen in de<br />

zorgverlening. In 1995 werd dat vastgelegd in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst<br />

(WGBO). Maar dat gold vooral het eigen geval; in de voortdurende discussies over de spanning tussen<br />

de steeds nieuwe behandelingsmogelijkheden en de financiële haalbaarheid kreeg deze geen rol.<br />

[SCP, 1998: 319, 320]<br />

Ook het onderwijs kreeg vanaf de jaren tachtig te kampen met telkens nieuwe bezuinigingen,<br />

gekoppeld aan een niet aflatende reeks aan nieuwe visies op het onderwijs vanuit de politiek, die<br />

vooral via structuurwijzigingen gerealiseerd moesten worden.<br />

Nadat in 1968 de Mammoetwet was ingevoerd en in 1974 plannen voor een middenschool voor veel<br />

ophef had gezorgd, werden in de jaren tachtig het kleuter- en lager onderwijs samengevoegd in het<br />

basisonderwijs (BO). Het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) kreeg als opdracht sectorvorig en<br />

vernieuwing, het hoger beroepsonderwijs (HBO) diende schaalvergroting, taakvernieuwing en<br />

concentratie te realiseren en het wetenschappelijk onderwijs (WO) taakverdeling en selectieve krimp<br />

en groei. In 1993 werd dat gevolgd door de basisvorming in het middelbaar onderwijs (MO), in<br />

1998/1999 de invoering van de tweede fase / bovenbouw havo en vwo en in 1999 het inrichten van<br />

het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO). Daarnaast maakten, sinds de jaren zeventig<br />

tot in de jaren nul, ideeën in de politiek over maakbaarheid van de samenleving dat<br />

onderwijsinstellingen steeds nieuwe opdrachten kregen om te voorzien in allerlei maatschappelijke<br />

behoeften en problemen, van taalachterstanden tot obesitas.<br />

De structuurveranderingen in het onderwijs werden bekrachtigd met een reeks van wetten: de Wet<br />

medezeggenschap onderwijs (1981), de Wet tweefasenstructuur wetenschappelijk onderwijs (1982),<br />

de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (1982), de Wet op de<br />

open universiteit (1984), de Wet op het basisonderwijs (1985), de Wet op de erkende<br />

onderwijsinstellingen (1985), de Wet op het hoger beroepsonderwijs (1986), de Wet op de<br />

onderwijsverzorging (1986), de Wet op de studiefinanciering (1986), de Wet op het hoger onderwijs<br />

en wetenschappelijk onderzoek (1992), de Wet educatie en beroepsonderwijs (1995) en de Wet<br />

modernisering universitaire bestuursorganisatie (1997).<br />

De bezuinigingen, gekoppeld aan de nieuwe eisen leidden tot schaalvergroting met veel fusies. Vooral<br />

in het MO bracht dat een vermindering van het aantal bijzondere, aan levensbeschouwing gekoppelde<br />

scholen. In het basisonderwijs bleef de verzuiling goeddeels overeind: de schaalvergroting die ook hier<br />

plaatsvond bleef veelal binnen de gelijkgestemde groep (meer scholen onder één bestuur). In totaal<br />

nam het openbaar basisonderwijs in de periode 1970 – 1995 toe van 27 tot 32 procent, het overige<br />

bleef bijzonder, waarbij het percentage confessionele scholen licht daalde en het percentage<br />

algemene, aan bepaalde onderwijsopvattingen gekoppelde bijzondere scholen (Jenaplan, Montessori et<br />

cetera) licht steeg. Dat ondanks de voortschrijdende secularistie de confessionele scholen zich zo goed<br />

konden handhaven werd vooral veroorzaakt door de grotere kans op een gunstige schoolloopbaan die<br />

hier geboden werd. [SCP, 1998: 566]<br />

Ook in het HBO en het WO was sprake van een aanzienlijke groei van de instellingen. Dit werd vooral<br />

veroorzaakt door een aanzienlijke toename van het aantal studenten.<br />

36


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Vanaf de jaren negentig veranderde de aansturing en financiering van onderwijsinstellingen. Door het<br />

rijk werden bevoegdheden overgedragen, waardoor besturen meer zeggenschap kregen over het<br />

reilen en zeilen de eigen instelling (functionele decentralisatie), onder meer doordat zij zelf over het<br />

formatiebudget konden beschikken. Ook openbare scholen konden in nu door een publiek- of een<br />

privaatrechtelijke rechtspersoon (bijvoorbeeld een stichting) worden gebracht. Er werd<br />

geëxperimenteerd met functieverbreding, bijvoorbeeld in de vorm van ‘brede scholen’. Daartegenover<br />

stond dat de autonomie over inhoudelijke onderwerpen werd beperkt; voor de basisscholen onder<br />

meer via vastgestelde ‘kerndoelen’ en voor het middelbaar onderwijs vanaf 1982 door de komst van<br />

de basisvorming. Er mocht dan sprake zijn van een verschuiving in de onderwerpen, in het volume<br />

veranderde er weinig aan de circulaire besturing vanuit het ministerie van Onderwijs, <strong>Cultuur</strong> en<br />

Wetenschappen. [SCP, 1998: 559-620; Lejeune, z.j.]<br />

In de jaren zestig was er in de marktsector in Nederland sprake van een fikse schaalvergroting van<br />

bedrijven in. Niet alleen groeide de industrie, gesteund door een actieve industrialisatiepolitiek van de<br />

Nederlandse overheid, er was ook sprake van een groot aantal vrijwillige fusies waardoor grote,<br />

gediversifieerde bedrijven ontstonden. Veel midden- en kleinbedrijf werd door hen verdrongen.<br />

Tal van deze grote bedrijven, vooral in de ‘oude’ maakindustrie, kregen het moeilijk tijdens de jaren<br />

tachtig, en keerden, indien zij al overleefden, terug naar hun kernactiviteiten. Bedrijfsketens werden<br />

weer opgesplitst. Terwijl grote bedrijven afslankten groeide het midden en kleinbedrijf weer. In de<br />

jaren negentig volgde een nieuwe fusiegolf, vooral gericht op het bereiken van een betere positie op<br />

de internationale markten, met name in Europa. Tegelijkertijd ontstonden aan de andere kant veel<br />

eenmanszaken. Detailhandel kwam sterk op, zowel in de vorm van kleine ondernemingen als van<br />

winkel- en franchiseketens. In de jaren nul werd de zzp-er een gekend fenomeen<br />

De eerdere vrijwillige fusies uit de jaren zestig en zeventig sloten aan bij de toen heersende<br />

bestuursstructuur. De aandacht van bestuurders was vooral gericht op lange termijn continuïteit;<br />

winsten werden zo veel mogelijk zo veel mogelijk in het bedrijf gehouden. Tussen de bedrijven<br />

onderling was er sprake van veel samenwerking. Nederland was rijk aan kartels, en het old boys<br />

network, waarin bestuurders van grote bedrijven commissariaten en bestuursfuncties vervulden,<br />

bloeide. In de jaren tachtig veranderden de verhoudingen. Aandeelhouders eisten en kregen meer<br />

invloed en het bestuur werd geprofessionaliseerd. Hoge beloningen voor de top werden normaal.<br />

In de jaren nul werden beschermingsconstructies tegen invloed van buiten of overnames uitgekleed en<br />

afgeschaft, waardoor een nieuwe soort investeerders als private equity- en hedgefunds de<br />

mogelijkheden kreeg om in te grijpen in de structuur van ondernemingen. Bedrijven werden - als<br />

geheel of in onderdelen - zelf handelswaar.<br />

Naast de economisch gerichte structuurveranderingen was de organisatie van bedrijven ook<br />

onderhevig aan wisselende organisatiestromingen. Na de periode in de jaren zeventig waarin de<br />

systeemtheorie en de contingency-benadering hoogtij vierden, lag in de jaren tachtig de nadruk op de<br />

organisatiecultuur. In de jaren negentig was de aandacht gericht op total quality management en de<br />

business proces redesign (inclusief Just-In-Time voorraadbeheer), waarna in de jaren nul de<br />

kerncompetenties toesloegen. (Noordergraaf, 2004: 80]<br />

Actoren<br />

Bronnen en literatuur<br />

Bax, E.H., Organisatiecultuur, technologie en management in een veranderende samenleving<br />

(Utrecht 1991).<br />

Davids, M. De weg naar zelfstandigheid:de voorgeschiedenis van de verzelfstandiging van de<br />

PTT in 1989 (Hilversum 1999).<br />

Gerwen, Jaques van en Ferry de Goey, Variaties in ondernemen. Serie: bedrijfsleven in<br />

Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2008).<br />

Harryvan, A.G. et al (red.), Internationale organisatie. Samanwerking en regimevorming in de<br />

internationale betrekkingen (Assen 1999).<br />

Hart, Joep de, Landelijk verenigd. Grote ledenorganisaties over ontwikkelingen op het<br />

maatschappelijk middenveld (Den Haag 2005).<br />

Hoed, Paul den, Bestuur en beleid van binnenuit: een analyse van instituties (Amsterdam /<br />

Meppel 1995).<br />

Leune, J.M.G., Onderwijs in beweging; enige opmerkingen over veranderingen in het<br />

Nederlandse onderwijs gedurende het laatste kwart van de twintigste eeuw (Rotterdam z.j.).<br />

Mintzberg, Henry, The structuring of organisations(Englewood Cliffs 1979).<br />

Noordergraaf, Mirko, Management in het publieke <strong>domein</strong>. Issues, instituties en instrumenten<br />

(Bussum 2004).<br />

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Instituties in lijn met het moderne individu. De<br />

sociale agenda 2002 – 2006 (RMO advies 17) (Den Haag 2001).<br />

37


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Risse-Kappen, Thomas (red.), BringingTransnational Relations Back In. Non-State Actors,<br />

Domesticstructuresand International Institutions (Cambridge 1995).<br />

Schnabel, P., ‘Een sociale en culturele verkenning voor de langere termijn’ in: CPB en SCP,<br />

Trends, dilemma’s en beleid. Essays over ontwikkelingen op langere termijn (Den Haag 2000).<br />

SCP, Sociaal en cultureel rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (Rijswijk 1998).<br />

SCP, Sociaal en cultureel rapport 2004. In het zicht van de toekomst (Den Haag 2004).<br />

Sluyterman, Keetie E., Kerende kansen. Het Nederlandse bedrijfsleven in de twintigste eeuw<br />

(Amsterdam 2003).<br />

Sluyterman, Keetie en Ben Wubs, Over grenzen. Multinationals en de Nederlandse<br />

markteconomie, Serie: Bedrijfsleven in Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009).<br />

Torenvlied, René en Jacco Hakvoort (red.), De staat buitenspel. Overheidssturing en nieuwe<br />

instituties (Amsterdam 2001).<br />

Touwen, Jeroen, 'Varieties of capitalism' en de Nederlandse economie in de periode 1950-<br />

2000’in: Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 3 (1) 2006, pp. 73-104.<br />

Vylder, Gerrit de, Globalisering, groei en ontwikkeling. Een andere kijk op internationale<br />

politieke economie (Antwerpen / Apeldoorn 2009).<br />

WRR, Staat zonder land (1998).<br />

Zanden, Jan Luiten van, Een klein land in de twintigste eeuw. Economische geschiedenis van<br />

Nederland 1914 – 1995 (Utrecht 1997).<br />

http://www.managementissues.com/cultuuranalyse/cultuuranalyse/de_organsiatie_van_de_ov<br />

erheid_in_recent_historisch_perspectief_2005013145.html (geraadpleegd 20 juni 2011).<br />

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/<strong>Archief</strong>/archief/article/detail/1042048/2010/10/29/Werk<br />

nemers-SNV-beschaamd-over-houding-directie.dhtml (geraadpleegd 20 juni 2011).<br />

http://www.sleutelstad.nl/nieuws/archief/2004/04/directeur-hartstichting-ontslagen<br />

(geraadpleegd 20 juni 2011).<br />

http://vergissing.blogspot.com/2008/12/het-rode-goud.html<br />

http://medischcontact.artsennet.nl/Nieuwsartikel/Verontwaardiging-over-salarissen-<br />

Sanquin.htm (geraadpleegd 20 juni 2011).<br />

http://www.historischnieuwsblad.nl/00/hn/nl/0/artikel/5953/Middelbaar_onderwijs_in_Nederla<br />

nd:_Een_halve_eeuw_strijd_tussen_beleidsmakers_en_scholen.html (geraadpleegd 20 juni<br />

2011).<br />

38


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Trend 8 – Welvaartsgroei<br />

Verkorte titel<br />

Welvaartsgroei<br />

Metatrends<br />

- alle metatrends<br />

Relatie met<br />

Domeinen:<br />

- Economie<br />

- Werk en inkomen<br />

- Politiek en openbaar bestuur<br />

- <strong>Cultuur</strong>, leefstijl en maatschappij<br />

- Welzijn<br />

Datering<br />

jaren vijftig - 2005<br />

Beschrijving<br />

Toenemen van de levensstandaard, door het beschikbaar komen van meer materiële middelen en door<br />

het verzorgen door de overheid van betere voorzieningen voor de burgers.<br />

Een hoge levensstandaard – en een voortgaande stijging ervan - wordt tot een van de grondslagen<br />

van de samenleving. Men heeft er recht op en het moet voor eenieder toegankelijk zijn. Dat ook de<br />

niet actieven - zoals kinderen, jongeren , zieken, bejaarden, werklozen - hieraan deel hebben wordt<br />

breed gedragen, hetgeen leidt tot verdelingsvraagstukken. De overheid stelt zichzelf en wordt in<br />

toenemende mate vanuit de samenleving verantwoordelijk gesteld voor de achterliggende condities<br />

voor welvaartsgroei. De mogelijkheid voor burgers om steeds meer middelen naar eigen keuze ter<br />

besteden leidt tot veranderingen in de inrichting van het dagelijks leven, de consumptie en de<br />

vrijetijdsbesteding.<br />

In de periode vanaf de jaren vijftig tot 2005 is de welvaart in Nederland aanmerkelijk toegenomen, zij<br />

het met een paar flinke haperingen begin jaren tachtig, en in de jaren 1992-1993 en 2002-2003.<br />

Tevens heeft zich een ontwikkeling voorgedaan in het begrip welvaart: van een traditioneel naar een<br />

ruim welvaartsbegrip. [De Roos, 1985: 91-102]<br />

Welvaart is in beginsel iets individueels. Het is opgebouwd uit inkomen (de hoeveelheid geld die in een<br />

bepaalde periode verworven wordt uit winst, werk of vermogen, ook: het primair inkomen) en<br />

welstand (de goederen en diensten - privaat en publiek - die een subject in een bepaalde periode<br />

ontvangt). Welvaart is dan de (subjectieve) gemoedstoestand, gebaseerd op de mate van<br />

behoeftebevrediging, die het resultaat is van inkomen, welstand of andere economisch factoren. Deze<br />

toestand is moeilijk te meten. Er zijn wel manifestaties die een indicatie geven, in positieve zin als<br />

bereidheid om duurzame of luxe goederen aan te schaffen, of in negatieve zin wanneer het inkomen<br />

verdiend wordt in een onprettige omgeving onder ongezonde omstandigheden. [De Roos, 1985: 93]<br />

Het welvaartsbegrip wordt daarom in het algemeen sterk geobjectiveerd en gerelateerd aan het<br />

inkomen op nationaal niveau, uitgedrukt in het bruto binnenlands product (BBP), in casu de totale<br />

productie van goederen en diensten, gemeten in geld, of in het <strong>Nationaal</strong> Inkomen (NI), zijnde de som<br />

van de primaire inkomens (loon, winst of rente) van alle sectoren in de economie. Om dat te<br />

individualiseren wordt het inkomen teruggerekend naar huishoudens. Dit sluit aan bij het<br />

kostwinnersbegrip, dat, zeker aan het begin van de periode, in de jaren vijftig en zestig,<br />

vanzelfsprekend was. Het gaat bij die berekening niet om feitelijke huishoudens, maar om<br />

gestandaardiseerde (equivalente) huishoudens, waarbij de equivalentiefactor staat voor het aantal<br />

malen inkomen dat een huishouden meer nodig heeft dan alleenstaande om een zelfde<br />

welvaartsniveau te bereiken. [SCP, 2001: 23] Nuances in de persoonlijke omstandigheden die van<br />

invloed kunnen zijn op het welvaartspeil (bijvoorbeeld wonen in een koop- of huurwoning) vallen<br />

daarbij weg.<br />

Om aan te geven wat het aandeel in het BPP of het NI voor een huishouden betekent, wordt dit veelal<br />

herberekend naar het vrij besteedbare of secundaire inkomen, zijnde het primair inkomen plus<br />

uitkeringen (bijvoorbeeld kinderbijslag) minus heffingen (belastingen en premies). De ontwikkeling<br />

hierin, gecorrigeerd voor inflatie, is gerelateerd aan het begrip koopkracht.<br />

Daarnaast zijn er de begrippen tertiair en quartair inkomen. Het tertiair inkomen is het secundair<br />

inkomen plus de collectieve voorzieningen die rechtstreeks (bijvoorbeeld met onderwijs) of indirect<br />

(bijvoorbeeld subsidiering van een orkest) bij huishoudens terechtkomen. In het quartair inkomen<br />

wordt daarbij nog het aandeel in de zuiver collectieve uitgaven bijgeteld (bijvoorbeeld defensie,<br />

39


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

openbaar bestuur). Kwantitatief gezien zou dit de beste benadering van het begrip welvaart zou<br />

inhouden, maar voor veel burgers is dit begrip te abstract om met hun eigen situatie te verbinden.<br />

[SCP, 2001: 21, 31]<br />

De ontwikkeling van de welvaart in Nederland, gerelateerd aan het BBP, is voor een groot deel<br />

afhankelijk geweest van stijgende arbeidsproductiviteit. Daarnaast speelden ook wisselingen in de<br />

arbeidsdeelname in relatie tot de totale bevolking een rol. Zo is in de jaren zestig en zeventig de groei<br />

beperkt door de afnemende arbeidsdeelname: mannen gingen korter werken en de toetreding van<br />

vrouwen compenseerde dat slechts gedeeltelijk. In de jaren zestig groeide de arbeidsproductiviteit nog<br />

zodanig dat dit niet erg merkbaar was, maar in de jaren zeventig was dat effect er wel. In het<br />

verlengde van het Akkoord van Wassenaar steeg de arbeidsdeelname na 1984. Met name in de<br />

periode 1992–2001 had dat een positieve invloed op het BPP, bijna net zo groot als de stijging van de<br />

arbeidsproductiviteit. [Van Bergen, 2008: 173-176]<br />

Onbetaalde c.q. informele productie (huishoudelijke arbeid, zorg voor kinderen en andere huisgenoten,<br />

doe-het-zelf werkzaamheden, vrijwilligerswerk, participatie in maatschappelijke organisaties en<br />

verenigingen, et cetera) kan ook veel bijdragen tot welvaart, zij het dat dit vooral in de beleving en<br />

niet in de cijfers terug te vinden is. Aan al deze activiteiten werd een aanzienlijke hoeveelheid tijd<br />

besteed. Tussen 1975 en 1985 nam de gemiddelde tijdbesteding van de (potentiële) beroepsbevolking<br />

aan betaalde arbeid af en aan onbetaalde arbeid toe. In de tien jaar daarna steeg het aantal uren<br />

betaalde arbeid per persoon weer, van 14,1 naar 17,3 uur per week en nam de gemiddelde tijd<br />

besteed aan onbetaalde arbeid af van 27,2 naar 25,5 uur per week. De Nederlander kreeg het wel<br />

drukker: de totale gemiddelde tijd besteed aan betaalde en onbetaalde arbeid steeg van 41,3 naar<br />

42,8 uur per week. [De Beer, 2001:108-111]<br />

De gemiddelde toename van de betaalde arbeid was vooral toe te schrijven aan de groeiende<br />

arbeidsparticipatie, want de arbeidsduur zelf nam steeds verder af: een voltijdbaan in 1950 bestond<br />

uit 2280 uur per jaar, in 1976 1865 uur en in 2005 uit 1720 uur. [Van Bergen, 2008: 174; Website<br />

Statline].<br />

De Nederlandse welvaartsgroei kreeg gestalte in de jaren vijftig en zestig, door de krachtige<br />

economische groei in de periode van wederopbouw, gestimuleerd door een actieve<br />

industrialisatiepolitiek van de overheid. Vanaf de jaren vijftig namen de lonen sterk toe. Dit was<br />

eigenlijk niet de bedoeling. Het stelsel van geleide loonpolitiek,met het doel de nominale lonen laag te<br />

houden en zo de bedrijvigheid te bevorderen, schreef voor dat de lonen maximaal verhoogd mochten<br />

worden met de arbeidsproductiviteitsstijging voor de gehele economie. (Van Zanden, 1979: 15-16]<br />

Echter, door een aanzienlijke krapte op de arbeidsmarkt nam de druk op werkgevers toe om meer<br />

loon uit betalen dan de CAO aangaf. Dat was vooral het geval in bepaalde regio’s als de Randstad en<br />

sectoren als de metaalindustrie. Steeds vaker werden ‘zwarte lonen’ uitbetaald.<br />

De loonexplosie, begin jaren zestig, bleef niet beperkt tot de meest productieve bedrijfstakken, maar<br />

spreidde zich uit over alle sectoren. De geleide loonpolitiek was in de praktijk niet langer houdbaar: bij<br />

loononderhandelingen richtten de goed georganiseerde vakbonden zich naar de sector waar het beste<br />

resultaat te halen was (‘wageleadership’). [Van Zanden, 2007: 116-119]<br />

De welvaartsgroei kwam echter niet alleen bij de werkenden terecht. Vanaf de jaren vijftig werd de<br />

verzorgingsstaat in Nederland vorm gegeven, met een breed scala aan verzekeringen en<br />

inkomensregelingen. Voor de Tweede Wereldoorlog was het sociale zekerheidsstelsel vooral gericht op<br />

de bescherming van werknemers, maar vanaf eind jaren vijftig werd het aangevuld en uitgebreid met<br />

volksvoorzieningen voor ouderdom (AOW, 1957) en voor weduwen en wezen (AAW 1959). In de jaren<br />

zestig maakten de aanhoudende economische groei en de ruime aardgasbaten het mogelijk om het<br />

stelsel uit te bouwen met royale, voor ieder toegankelijke voorzieningen: de Algemene<br />

kinderbijslagwet (1963), de Algemene bijstandswet (1965), werkloosheidswetten (WWV, RWW, 1965),<br />

de Arbeidsongeschiktheidswet (1967), de Ziektewet (1967) en de Algemene wet bijzondere<br />

ziektekosten (AWBZ 1968). Het minimumloon werd verhoogd en de uitkeringen werden daaraan<br />

gekoppeld, zodat ook uitkeringsgerechtigden inkomenszekerheid kregen. In 1976 werd als laatste<br />

grote volksverzekering de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (WAO) ingevoerd.<br />

De sociale wetgeving bracht een explosieve groei aan inkomensoverdrachten met zich mee, en<br />

daarmee ook een aanzienlijke herverdeling van inkomens via belastingheffingen en sociale premies<br />

enerzijds en uitkeringen anderzijds. [SCP, 1998: 94] In 1970 werd door de Nederlandse huishoudens<br />

in totaal een primair inkomen van ca. 320 miljard gulden (prijzen 1965) verdiend. Daarnaast werd een<br />

bedrag van ca. 50 miljard gulden aan uitkeringen verstrekt. Aan heffingen voor onder andere die<br />

uitkeringen werd ca. 100 miljard gulden afgedragen.<br />

Al met al was er in de jaren vijftig en zestig sprake van een aanzienlijke welvaartsgroei in combinatie<br />

met inkomensnivellering. Dit laatste werd - naast de ontwikkeling van de sociale zekerheid en daarbij<br />

40


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

behorende inkomensoverdrachten - ook veroorzaakt door de afnemende betekenis van inkomens uit<br />

kapitaal en door het naar elkaar toe groeien van inkomens in de marktsector als gevolg van<br />

toepassing van functieclassificatiesystemen. [SCP, 1998: 104] Nederland was in de beleving een – zij<br />

het wat egalitaire – welvaartsstaat geworden. Wat voorheen luxe goederen waren als auto’s en<br />

televisies kwamen binnen het bereik van velen. Doordat de overheid zich steeds nadrukkelijker<br />

manifesteerde als leverancier van maatschappelijke producten en diensten als onderwijs,<br />

gezondheidszorg en het verzorgen van infrastructuur, werden die impliciet, maar steeds nadrukkelijker<br />

tot de welvaart gerekend. [De Roos, 1985: 92] Op individueel niveau begonnen aspecten als een<br />

prettige en gezonde leefomgeving, voldoening gevende arbeid met goede arbeidsomstandigheden en<br />

vrije tijd een steeds belangrijker rol te spelen. [De Roos, 1985: 92,93]<br />

Het jaar 1973 - de eerste oliecrisis - markeerde het eind van een periode van sterke en langdurige<br />

economische groei (tussen 1960 en 1973 jaarlijks gemiddeld bijna 5 procent). [Van Zanden, 1979:<br />

213] De economie begon te haperen en verviel na de tweede oliecrisis in 1979 in een recessie. De<br />

groei van de economie zou tussen 1973 en 1994 terugvallen tot gemiddeld 2 procent. [SCP, 1998: 98]<br />

De crisis bracht niet alleen grote werkloosheid - met navenant verlies aan inkomen - met zich mee,<br />

het leidde ook tot sterke ombuigingen in de collectieve sector. De koppeling van uitkeringen aan lonen<br />

werd langdurig buiten werking gesteld, waardoor voor de uitkeringsgerechtigden in de eerste helft van<br />

de jaren tachtig een koopkrachtachterstand ontstond van bijna 15 procent en de inkomensnivellering<br />

weer afnam. [SCP, 1998: 105] Zorgen over de welvaart kwamen tot uiting in stijging van de<br />

individuele besparingen van huishoudens. Tussen 1980 en 1982 stegen die van ruim 1 procent naar<br />

bijna 5 procent van het beschikbaar inkomen. [Website DNB] Het gemiddeld besteedbaar inkomen (in<br />

constante prijzen) per equivalent huishouden daalde intussen met meer dan 10 procent. [SCP, 1998:<br />

95]<br />

De tweede helft van de jaren tachtig bracht het nodige herstel, al werd de stijging van het totale<br />

gemiddeld welvaartsniveau gedrukt door demografische factoren. Sinds begin jaren tachtig groeide het<br />

aantal alleenstaanden en allochtone huishoudens. Ook kwam de ‘dubbele vergrijzing’ op gang, wat<br />

resulteerde in veel meer hoogbejaarde ouderen. De relatief sterke toename van deze<br />

bevolkingsgroepen met een in het algemeen betrekkelijk laag inkomen had een dempend effect op de<br />

stijging van het gemiddeld welvaartsniveau van huishoudens.[Grubben et al, 2000: 10]<br />

Maar desondanks steeg de koopkracht weer, met gemiddeld 3,2 procent per jaar. Het verschil tussen<br />

de werkenden en niet-werkenden nam daarbij verder toe. Actieven scoorden gemiddeld 4,5 procent<br />

koopkrachtstijging per jaar, niet actieven 1,3 procent, waarbij mensen met bijstand of een<br />

werkloosheidsuitkering slechts op 0,6 procent per jaar uitkwamen. [Grubben et al, 2000: 7]<br />

In de eerste helft van de jaren negentig zakte de groei van de koopkracht weer sterk in, tot gemiddeld<br />

0,7 procent per jaar. Dit kwam mede doordat de overheid een meer dan evenredig deel van de stijging<br />

van het NI naar zich toe trok, ter leniging van de staatsschuld. [SCP, 2001: 22]<br />

Met name de economische inzinking in 1993 en 1994 trof de niet-actieven stevig:<br />

arbeidsongeschikten, bijstandsontvangers, werklozen en ook pensioenontvangers gingen er gemiddeld<br />

met meer dan 1 procent op achteruit. [Grubben et al, 2000: 11]<br />

De tweede helft van de jaren negentig bracht een duidelijke kentering. De koopkracht klom weer tot<br />

een gemiddelde groei van 2,7 procent in 1998. Dit keer profiteerden vooral de lage inkomens: door<br />

een toegenomen herintreding vanuit een uitkering (wat gemiddeld leidde tot een toename van het<br />

inkomen van 15 procent), herstel van de koppeling van uitkeringen aan de loonontwikkelingen voor<br />

gepensioneerden een belangrijke belastingverlichting door een extra verhoging van de ouderenaftrek<br />

(1998). Wordt gerekend met gestandaardiseerde (equivalent) huishoudens zag de situatie er iets<br />

anders uit: gemiddeld gingen huishoudens met inkomen uit arbeid er in totaal 4,7 procent op vooruit,<br />

huishoudens met uitkering 3,4 procent en huishoudens van gepensioneerden 5,8 procent. [Grubben et<br />

al, 2000: 12,13]<br />

Er werd in elk geval ook weer flink herverdeeld. In 1996 trof de overheid de primaire inkomens (430<br />

miljard gulden) met een belastingheffing van 50 miljard en sociale premies van 140 miljard, wat dat<br />

jaar resulteerde in secundaire overdrachten ‘van rijk naar arm’ van 145 miljard gulden. [SCP, 1998:<br />

94]<br />

Opvallend is dat in de jaren tachtig en negentig de inkomensverschillen het meest toenamen binnen<br />

de categorie ’werkenden’. De beloning van ‘oude’ beroepen, bijvoorbeeld in de maakindustrie of de<br />

eenvoudige dienstverlening als schoonmaak, bleven achter, terwijl de beloning voor ‘nieuwe’ beroepen<br />

in zakelijke dienstverlening en ICT omhoog schoot. [Moonen et al, 2011: 12,13; Grubben et al, 2000:<br />

27-29; De Beer, 2001: 80] Maar vooral de verschillen tussen ‘gewone’ werknemers en<br />

topmanagement groeiden spectaculair. In de periode 1993 – 2000 was de gemiddelde salarisstijging<br />

41


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

van (alle) voltijdwerkers 3 procent per jaar, terwijl de salarissen van topmanagers met gemiddeld 8<br />

procent per jaar stegen. Een echt duidelijke verklaring daarvoor ontbreekt. [De Beer, 2001: 83–97]<br />

Over het geheel gezien namen de inkomensverschillen in de jaren negentig niet bijzonder veel toe. Dat<br />

was wel het geval met de vermogensverdeling. De vermogens als bron van welvaart namen ook zelf<br />

aanzienlijk toe. Het gemiddelde vermogen van huishoudens groeide van 110.000 gulden in 1990 tot<br />

meer dan 200.000 gulden in 2000, vooral door de groei van het eigen woning- en effectenbezit.<br />

Daarbij groeide ook de ongelijkheid. Aan de uitersten werd het aantal miljonairs meer dan verdubbeld<br />

terwijl het aantal huishoudens met een bescheiden, soms negatief vermogen ongeveer gelijk bleef. In<br />

het jaar 2000 had ruim vijftig procent van de huishoudens een vermogen van minder dan 50.000<br />

gulden.[Grubben et al, 2000: 16,17]<br />

Een opvallend fenomeen uit de jaren tachtig en negentig is de opkomst van het tweeverdienershuishouden,<br />

door de instroom van gehuwde vrouwen op de arbeidsmarkt. In de jaren negentig groeide<br />

het aantal tweeverdieners-paren met 80.000 per jaar, tot in totaal 2,4 miljoen in 1998. Tegelijkertijd<br />

daalde het aantal eenverdieners-paren met 55.000 per jaar tot ruim beneden de 1 miljoen.<br />

Tweeverdieners-huishoudens hadden meer te besteden dan eenverdieners. In 1977 lag het inkomen<br />

van tweeverdieners gemiddeld 15 procent boven dat van eenverdieners en dat bleef relatief stabiel<br />

totdat het midden jaren negentig opliep tot meer dan 21 procent. Dat was nog iets minder dan het<br />

alleen op basis van inkomen had kunnen zijn: via specifieke belastingwetgeving - eerst de<br />

eenverdienerstoeslag in 1984, later voetoverheveling - werd de positie van eenverdieners relatief<br />

versterkt. [SCP, 1998: 105]<br />

De tweeverdieners-paren domineerden de bovenkant van de inkomensverdeling. In 1998 hadden<br />

negen op de tien tweeverdieners een bovenmodaal inkomen, waarvan de helft twee maal modaal. Van<br />

de anderhalf miljoen huishoudens met een twee maal modaal inkomen was of meer was bijna<br />

driekwart tweeverdiener. [Grubben et al, 2000: 15]<br />

Aan de onderkant van de inkomensverdeling manifesteerde zich vanuit de crisis van begin jaren<br />

tachtig een groep die te kampen had met een zeer laag inkomen, achtereenvolgens aangeduid met de<br />

échte minima en stille armen. Van het totaal van de huishoudens had in 1985 19 procent het moeilijk<br />

om rond te komen met het inkomen. In 1991 was dat aanzienlijk beter, het ging toen nog om 11<br />

procent. In de jaren negentig bleef dit verder stabiel; in 1998 had nog 10 procent het moeilijk. Hoewel<br />

individuele situaties erg konden wisselen, hadden huishoudens met een laag inkomen (vergelijkbaar<br />

met de bijstandsgrens) niet alleen een grotere kans om financieel in de knel te raken, maar ook om<br />

langer in die situatie te verblijven. De ontsnappingskans om terug te keren naar een situatie van<br />

behoorlijke welvaart nam af naarmate de situatie langer voortduurde.<br />

Hier tegenover stond dat in 1998 50 procent van alle huishoudens aangaf gemakkelijk te kunnen<br />

rondkomen met het inkomen (en daarnaast nog 24 procent tamelijk gemakkelijk). Welvaart bleek toch<br />

de overwegende situatie. [Grubben et al, 2000: 76–79] In een onderzoek naar de tevredenheid over<br />

de leefsituatie werd zowel in 1999 als in 2002 een gemiddeld rapportcijfer van 7,4 gegeven voor de<br />

financiële middelen waarover een huishouden beschikte. [SCP, 2003: 280]<br />

Een indicatie dat er inderdaad breed sprake was van beleving van welvaart bleek uit de bereidheid tot<br />

consumeren. Eind jaren tachtig / begin jaren negentig en vooral de tweede helft jaren negentig namen<br />

de consumptieve bestedingen een hoge vlucht, wat vervolgens de economische groei weer<br />

ondersteunde. Een combinatie van gunstige omstandigheden op de arbeidsmarkt, de grotere<br />

bestedingsruimte van steeds meer tweeverdieners, de historisch lage rentestand en stijgende<br />

aandelenkoersen en oplopende huizenprijzen droegen bij aan de grote koopbereidheid, vooral van<br />

duurzame goederen en vervoer (waaronder vakanties) en communicatie, waarbij bij het laatste de<br />

sterke opkomst van het mobiele bellen een grote rol speelde. [Grubben et al, 2000: 17,18]<br />

Tegenover de materiële voordelen die hard en lang werken met zich mee bracht, bleken bepaalde<br />

immateriële aspecten onder druk te staan, zoals de balans tussen werk en privé. Typerend daarvoor is<br />

de TV-spot die SIRE in 1997 uitbracht met: "Wie is toch die man die zondags altijd het vlees komt<br />

snijden”. [Website beeldengeluidwiki] Was dit in eerste instantie nog toegespitst op de klassieke<br />

eenverdiener, in de jaren nul werd dit thema uitgebreid naar tweeverdieners met kinderen.<br />

De perioden van ‘booming’ economie, met uitbreiding van de productiecapaciteit, bebouwing, verkeer,<br />

et cetera en de problemen die dat gaf op het gebied van duurzaamheid en aantasting van de kwaliteit<br />

van de leefomgeving, brachten extra eisen aan de overheid met zich, om het algemene welvaartspeil<br />

te bewaren. Dat uitte zich in een toename van de productie van zogenaamde intermediaire goederen,<br />

om problemen te elimineren (bijvoorbeeld geluidswallen) of te compenseren (bijvoorbeeld<br />

speelplaatsen en recreatiegebieden). [De Roos, 1985: 98]<br />

42


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

De jaren nul begonnen goed, maar daarna trad een kentering in. In 2001 steeg de koopkracht nog<br />

spectaculair met 4,4 procent, maar deze zakte daarna in, onder invloed van de internet-crisis.<br />

[Website Statline CBS] De overheid (kabinet Balkenende II) kampte met grote tekorten en greep sterk<br />

in in de verzorgingsstaat, in hoogte en duur van de uitkeringen. Zoals Schnabel het formuleerde: “Van<br />

uitkeringsgerechtigde is de werkloze of arbeidsongeschikte burger een dure gast geworden die maar<br />

kort mag blijven en die voortdurend gecontroleerd wordt.” (Schnabel, 2004: 300)<br />

De tevredenheid over hun financiële situatie van de Nederlanders was ook verminderd. In 2004 was<br />

het rapportcijfer gedaald tot 6,9 [SCP, 2005: 317] Dat jaar steeg de koopkracht weer, met gemiddeld<br />

0,7 procent, maar in 2005 daalde deze met 0,3 procent. Toch was het welvaartgevoel niet echt<br />

aangetast: de consumptiegroei ging door en men ontzag zich niet daarvoor te ontsparen. [Website<br />

Statline CBS, Website DNB]<br />

Actoren<br />

Bronnen en literatuur<br />

Antonides, Gerrit en Fred van Raaij, Inkomen en de voordelen en nadelen van werk (Den Haag<br />

z.j.)<br />

Beer, Paul de, Werk, een uitgewerkt medicijn? Arbeidsparticipatie, welvaart en ongelijkheid in<br />

de postindustriële samenleving (Nijmegen 2001)<br />

Bergen, Dirk van den, ‘Welvaartsgroei en productiviteit’ in: Centraal Bureau voor de Statistiek,<br />

De Nederlandse Economie 2008 (Den Haag 2008)<br />

Fukuyama, Francis, Welvaart. De grondslagen van het economisch handelen<br />

(Amsterdam/Antwerpen 1995)<br />

Galbraith, John Kenneth, The good society. The humane agenda (New York 1996)<br />

Grubben, B.H.M.G et al (red.), Jaarboek Welvaartsverdeling 2000. Feiten en cijfers over<br />

inkomen en consumptie in Nederland (Voorburg / Heerlen 2000)<br />

Hoelen, H., Werkloosheid: de schaduwzijde van de welvaart (Assen 2000)<br />

Moonen, Linda, et al, ‘Inkomens en positie op de arbeidsmarkt’, in: Sociaal Economische<br />

Trends, Centraal Bureau voor de Statistiek (Voorburg / Heerlen 2011)<br />

Schnabel, Paul, Kort gehouden. Columns over welzijn en welvaart in Nederland (Amsterdam<br />

2004)<br />

Roos, W.A.A.M de, Bevrijdende economie. Over welvaart, arbeid en consumptie (Rotterdam<br />

1985)<br />

SCP, Sociaal en cultureel rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (Rijswijk 1998)<br />

SCP, De sociale staat van Nederland 2001 (Den Haag 2001)<br />

SCP, De sociale staat van Nederland 2003 (Den Haag 2003)<br />

SCP, De sociale staat van Nederland 2005 (Den Haag 2005)<br />

http://www.dnb.nl/binaries/spaargedrag_tcm46-147215.pdf (geraadpleegd 31 mei 2011)<br />

http://www.beeldengeluidwiki.nl/index.php/Wie_is_toch_die_man... (geraadpleegd 31 mei<br />

2011)<br />

Website Statline CBS (geraadpleegd 31 mei 2011)<br />

43


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 9 - Mondialisering<br />

Verkorte titel<br />

Mondialisering<br />

Metatrends<br />

- Technologisering en informatisering<br />

- Verduurzaming<br />

- Verzakelijking<br />

- Medialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Multiculturalisering<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Herschikking van institutionele verbanden en structuren<br />

Relatie met<br />

Domeinen<br />

- Werk, inkomen en bestedingen<br />

- Economie<br />

- Onderwijs en wetenschap<br />

- <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit<br />

- Veiligheid<br />

- Verkeer en vervoer<br />

- Natuur en milieu<br />

- Recht<br />

- Politiek en openbaar bestuur<br />

- Verhouding met het buitenland<br />

Trends<br />

- Nederland en het buitenland: verschuivingen op de handelsbalans<br />

- Naar een Europese markt<br />

- Naar een Europese Monetaire Unie<br />

- Europeanisering van recht en beleid<br />

- Internationalisering van het recht<br />

- Omslag in het politiek-bestuurlijke klimaat: van keynesianisme naar neoliberalisme<br />

- Opkomst en teloorgang van de constructie Nederland Gidsland<br />

- Europeanisering van het openbaar bestuur<br />

- Veranderend karakter van criminaliteit<br />

- Opkomst en afname oud terrorisme<br />

- Opkomst modern terrorisme<br />

- Opkomst en ontwikkeling van het extern veiligheidsbeleid<br />

Hotspots<br />

- De val van de Berlijnse Muur en het communisme in Midden- en Oost-Europa (1989)<br />

- Aanslagen New York, Madrid en London (2001-2005)<br />

Datering<br />

Vanaf 1945 – na 2005<br />

Beschrijving<br />

Mondialisering is het voortdurende proces van wereldwijde economische, politieke en culturele<br />

interactie dat wordt versneld door ontwikkelingen op het gebied van vervoer en telecommunicatie. Een<br />

van de effecten hiervan is dat de invloed van buitenlandse en supranationale actoren op de<br />

Nederlandse economie, politiek en cultuur groeit.<br />

Om dit proces aan te duiden worden veelal de termen mondialisering, globalisering en<br />

internationalisering gebruikt. Globalisering is afgeleid van het Engelse globalization. In het Nederlands<br />

heeft ‘globaal’ evenwel niet de betekenis van ‘wereldwijd’ die global in het Engels wel heeft.<br />

Internationalisering is een van de gevolgen van mondialisering; door wereldwijde interactie wordt ook<br />

het onderhouden van betrekkingen tussen naties gestimuleerd.<br />

Het proces van mondialisering heeft door de geschiedenis heen verschillende fasen gekend. Een van<br />

de mogelijke faseringen door de tijd is die van Thomas Friedman. Hij onderscheid drie fasen waarvan<br />

44


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

de eerste zich afspeelde 1492, vanaf het moment dat Columbus Amerika ontdekte, tot 1800. In deze<br />

fase waren landen en overheden de motor achter globalisering. De wereld veranderde in deze periode<br />

van heel groot in size medium. Fase 2 verliep van 1800 tot 2000 en werd onderbroken door de Great<br />

Depression en de twee wereldoorlogen. In deze periode waren multinationale ondernemingen op zoek<br />

naar nieuwe markten en goedkope arbeid de motor achter mondialisering. Hun zoektocht werd<br />

gestimuleerd door afnemende transportkosten (door stoommachines en spoorwegen) en later door<br />

afgenomen telecommunicatiekosten (dankzij telegraaf, telefoon, PC, satellieten, glasvezelkabel en de<br />

eerdere versie van het World Wide Web). Doorbraken op het gebied van hardware vormde in deze fase<br />

dus een belangrijke impuls. De wereld werd size small.<br />

De laatste fase wordt door Friedman mondialisering 3.0 genoemd en begon rond het jaar 2000. Zijn<br />

conclusie is dat de wereld plat werd en een level playing field tot stand kwam. Dankzij het wereldwijde<br />

web, software als e-mail, zoekmachines als Google en allerhande nieuwe technische toepassingen kon<br />

iedereen waar ook ter wereld participeren in het proces van mondialisering. Deze fase wordt volgens<br />

Friedman dan ook gedreven door ontwikkelingen op het gebied van software en door individuen die<br />

mondiaal samenwerken en concurreren. [Friedman, 2005: 9-10] Een belangrijke gebeurtenis in het<br />

proces van mondialisering was de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989. Het betekende het<br />

begin van het ineenstorten van de Sovjet Unie en het eind van de Koude Oorlog. Het gevolg was dat<br />

de wereld daarna voor het overgrote deel kwam te bestaan uit landen met een democratisch systeem,<br />

gericht op vrije handel en het maakte daarnaast ook dat de wereld als een ondeelbaar geheel gezien<br />

kon worden. [Friedman, 2005: 49-50]<br />

Mondialisering bestaat dus uit een proces van toenemende economische, politieke en culturele<br />

verwevenheid. De internationale interactie kreeg een impuls na de Tweede Wereldoorlog mede dankzij<br />

inzet van de Verenigde Staten. Met programma’s als het Marshallplan werd de snelle wederopbouw<br />

van de door oorlog verwoeste Europese economieën gestimuleerd, terwijl de politiek randvoorwaarden<br />

creëerde door internationale instellingen als de World Trade Organisation (WTO) – voorafgegaan door<br />

handelsverdragen onder de naam van de General Agreement of Tariffs and Trade (GATT) - , het<br />

Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de Verenigde Naties (VN). Deze instellingen<br />

moesten zorgen voor vrije handel zonder belemmeringen, een gezond financieel internationaal klimaat<br />

en constructieve samenwerking tussen de betrokken naties. [Sociaal-economische Raad, 2008: 33]<br />

De vrijhandel op wereldschaal werd vanaf de jaren tachtig verder gestimuleerd door liberalisatie van<br />

het kapitaalverkeer. Het werd daardoor makkelijker voor multinationale ondernemingen om<br />

buitenlandse vestigingen op te richten of om in het buitenland investeringen te doen. Dit leidde ertoe<br />

dat de totale stroom van buitenlandse directe investeringen in het begin van de jaren negentig vijf<br />

keer groter was dan in de periode 1976-1980. [Andriessen, 1993: 3] De motivatie om direct in het<br />

buitenland te investeren waren meervoudig: bedrijven konden zo toegang krijgen tot grondstoffen,<br />

kosten besparen, hun markt vergroten, klanten volgen, en met andere ondernemingen concurreren. [<br />

De Vylder, 2009: 139] De vrije kapitaal mobiliteit zorgde voor een vervijfvoudiging van de<br />

wereldhandel en de totale financiële activa als aandeel van het wereld-bbp (bruto binnenlands<br />

product) verdubbelde. [Sociaal-economische Raad, 2008: 33] In deze periode raakte een grotere<br />

groep landen, waaronder de bijvoorbeeld China en India en na de Val van de Berlijnse Muur de<br />

voormalig Oostbloklanden, betrokken bij het wereldhandelssysteem. Economische mondialisering<br />

kreeg verder vorm in het opknippen en internationaal uitbesteden van onderdelen van<br />

bedrijfsprocessen, door groei van de internationale handel in diensten en door arbeidsmigratie.<br />

[Sociaal-economische Raad, 2008: 34]<br />

In economische zin werd mondialisering dus gekenmerkt door toenemende wereldwijde handel en<br />

mobiliteit via markten van goederen en diensten, arbeid en kapitaal. De integratie van markten kwam<br />

tot stand door de grensoverschrijdende activiteiten van uiteenlopende actoren. Bedrijven waren<br />

betrokken door hun handel in goederen en diensten, maar bijvoorbeeld ook door buitenlandse<br />

investeringen en samenwerkingen op het gebied van onderzoek, productwikkeling, marketing en<br />

financiering. Overheden faciliteerden de grensoverschrijdende economische activiteiten door het<br />

wegnemen van belemmeringen en het tot stand brengen van supranationale kaders waarmee de<br />

eventuele negatieve externe effecten en marktfalen konden worden opgevangen. Ook burgers waren<br />

betrokken bij het proces van mondialisering: als werknemer, ondernemer, belegger, consument, et<br />

cetera. [Sociaal-economische Raad, 2008: 30]<br />

De toegenomen mobiliteit gold niet alleen voor kapitaalstromen en arbeidsmigranten, maar ook voor<br />

producten en consumenten. Door afgenomen transportkosten konden producten waar ook ter wereld<br />

aan de man gebracht worden, terwijl consumenten door vakanties en verre reizen overal ter wereld<br />

kennis konden maken met nieuwe culturen en bijbehorende leefstijl en producten. Ook bestaande<br />

45


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

media als televisie en film en nieuwe vormen van communicatie, als het internet, zorgde voor<br />

wereldwijde culturele interactie. Een gevolg van deze culturele mondialisering was culturele<br />

uniformering. [Overbeek, 2005: 12] Popmuziek, televisie, film, mode, vormgeving, sport, eet- en<br />

vrijetijdscultuur kenden een wereldwijde verspreiding. [Boomkens, 2006: 16] Daarnaast deed de<br />

invloed van commerciële partijen als McDonald’s, Pizza Hut, Levi’s, H&M en Ikea zich overal gelden.<br />

Het leidde tot een mondiale eenvormigheid in winkelstraten, tijdschriften, televisieprogrammeringen<br />

en mode-uitingen. [ Brand en Teunissen, 2005: 9] Overigens is naast mondialisering en uniformering<br />

ook sprake van lokalisering. Zo kreeg de internationale muziekzender MTV een Nederlandse variant,<br />

en worden op regionale zenders soaps uitgezonden in het regionale dialect.<br />

De lingua franca van de mondialisering werd het Engels, door auteur Robert McCrum ook wel het<br />

globish genoemd. ‘A global information network, and a global market, require a global language, but<br />

one that is not overtly, the instrument of an empire’, zo stelt hij. (McCrum, 2010: 233] Hoewel Brits<br />

en Amerikaans Engels lange tijd geassocieerd werd met de ‘Anglo-American hegemony’, zorgde<br />

verspreiding van nieuwe informatietechnologie en populaire cultuur voor de acceptatie van het Engels<br />

als supranationaal middel van mondiale communicatie. [[McCrum, 2010: 234] Inmiddels wordt<br />

geschat dat vier miljard mensen op de wereld in meer of mindere mate kennis hebben van het Engels.<br />

[[McCrum, 2010: 276]<br />

Mondialisering kende positieve en negatieve bijeffecten. Op het negatieve vlak bestond bijvoorbeeld<br />

angst voor de consequenties van mondialisering voor de arbeidsmarkt. In de jaren zeventig werd met<br />

name gevreesd dat de verplaatsing van de productie naar lagelonenlanden tot werkloosheid onder<br />

laagopgeleiden zou leiden. Inmiddels is het, mede dankzij technische ontwikkelingen, ook mogelijk om<br />

gecompliceerder werk uit te besteden in landen met een relatief hoog opgeleide bevolking zoals<br />

bijvoorbeeld India. [Zie Friedman, 2005] Om de concurrentiepositie van individuele Europeanen te<br />

verbeteren en het Europees onderwijs in internationaal verband te versterken werd daarom vanaf<br />

1999 gewerkt aan het Bologna proces. Dit proces behelsde een samenwerkingsverband van meer dan<br />

veertig staten met het doel een bachelor-master structuur in te voeren en andere maatregelen door te<br />

voeren om blijvend te kunnen concurreren op de mondiale kennismarkt. [ Overbeek, 2005: 21]<br />

Mondialisering leidde daarnaast tot een verandering van de leefwereld van mensen. Zo kwam met het<br />

proces van mondialisering ook de arbeidsmigratie op gang. De instroom van (arbeids-)migranten in de<br />

Nederlandse samenleving begon vanaf de jaren zestig en zeventig op gang. De aanwezigheid van met<br />

name moslim minderheidsgroeperingen werd gaandeweg als een steeds groter probleem gezien. Zij<br />

kenden een economische achterstand, woonden geconcentreerd in bepaalde steden, waren sociaal<br />

geïsoleerd en cultureel anders. Met de roep om integratie van allochtonen ontstond ook een discussie<br />

over de Nederlandse identiteit. Als allochtonen zich moesten aanpassen was de vraag waaraan dat<br />

precies moest gebeuren. Als tegenreactie op mondialisering ontstond zo een toegenomen<br />

belangstelling voor de nationale en regionale cultuur.<br />

Actoren<br />

- World Trade Organisation (WTO)<br />

- General Agreement of Tarifs and Trade (GATT)<br />

- Internationaal Monetair Fonds (IMF)<br />

- Wereldbank en de Verenigde Naties (VN)<br />

- Overheden<br />

- Bedrijven<br />

- Burgers<br />

- Werknemers<br />

- Ondernemers<br />

- Beleggers<br />

- Consumenten<br />

Bronnen en Literatuur<br />

Andriessen, J.E. en R.F. van Esch, Globalisering: een zekere trend. Discussienota 9301<br />

Ministerie van Economische Zaken (Den Haag 1993).<br />

Boomkens, René, De nieuwe wanorde. Globalisering en het einde van de maakbare<br />

samenleving (Amsterdam 2006).<br />

Brand, Jan en José Teunissen (red.), Global fashion, local tradition. Over de globalisering van<br />

mode (Warnsveld 2005).<br />

Lechner, Frank J., The Netherlands. Globalization and National Identity (New York / Londen<br />

2008).<br />

46


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Friedman, Thomas, The World is Flat. A Brief History of The Globalized World in de 21 st<br />

Century (London/ New York 2005).<br />

Martell, Luke, The Sociology of Globalization (Cambridge 2010).<br />

McCrum, Robert, Globish. How the English language became the World’s language (New York/<br />

London 2010).<br />

Overbeek, H.W., <strong>Cultuur</strong>goed of koopwaar? Over hoger onderwijs, globalisering en de leer der<br />

internationale betrekkingen (Amsterdam 2005).<br />

Sociaal Economische Raad, Duurzame globalisering: een wereld te winnen (Den Haag 2008).<br />

Vylder, Gerrit de, Globalisering, groei en ontwikkeling. Een andere kijk op internationale<br />

politieke economie ( Antwerpen/Apeldoorn 2009).<br />

47


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 10 – Europeanisering<br />

Verkorte titel<br />

Europeanisering<br />

Metatrends<br />

- Globalisering<br />

- Verandering van institutionele verbanden<br />

- Verzakelijking<br />

- Welvaartsgroei<br />

Relatie met<br />

Alle <strong>domein</strong>en<br />

-<br />

Trends<br />

- Europeanisering van de milieuwetgeving<br />

- Europeanisering van het openbaar bestuur<br />

- Europeanisering van het recht<br />

- Naar een Europese markt<br />

- Naar een Europese Monetaire Unie<br />

- De overvleugeling van het Nederlandse door het Europese landbouwbeleid<br />

- Veranderingen in de rol en positie van de grote (multinationale) ondernemingen en aanpassing<br />

van de wijze van sturing<br />

Hotspots<br />

- Verdrag van Schengen (1985)<br />

- De val van de Berlijnse Muur (1989)<br />

- Overeenkomst van Schengen (1990)<br />

- De invoering van de euro (2002)<br />

- De moord op Pim Fortuyn (2002)<br />

- Het Europees referendum (2005)<br />

Datering<br />

Jaren vijftig - na 2005<br />

Beschrijving<br />

De specifieke invloed die de uitbreidende Europese macht en regelgeving uitoefent op de<br />

maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland, de mogelijkheden die dit met zich mee brengt<br />

(bijvoorbeeld op het gebied van vrije markt) maar ook de beperkingen door de gestelde eisen en<br />

grenzen en het gebrek aan (nationale) sturing en controle. Deze metatrend manifesteert zich in het<br />

bijzonder in de onderzochte periode, door de overgang van EEG naar EU, het introduceren van<br />

(bindende) richtlijnen, de komst van euro et cetera.<br />

Het Europese integratieproces begon na de Tweede Wereldoorlog met de gedachte blijvende vrede in<br />

Europa te waarborgen door economische samenwerking te stimuleren. In ruim vijftig jaar tijd kende<br />

de samenwerking tussen nationale parlementen en overheden van de Europese Unie (EU, eerder<br />

heette zij EEG en EG) naast een enorme groei ook verdieping. Zes Europese landen, waaronder<br />

Nederland, sloten in de jaren vijftig drie oprichtingsverdragen: de Europese Gemeenschap voor Kolen<br />

en Staal (EGKS, 1951), de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EGA/Euratom, 1957) en de<br />

Europese Economische Gemeenschap (EEG, 1957). Daarna volgden totstandbrenging van het<br />

gemeenschappelijk landbouwbeleid (1962), de voltooiing van de douane-unie (1968), de oprichting<br />

van de Europese Raad (1975) en de invoering van het Europees Monetair Stelsel (1979). ‘Europa’<br />

bereikte overeenstemming over het interne-marktprogramma, vastgelegd in de Europese Akte (1986).<br />

Als gevolg van de val van de Berlijnse Muur en het IJzeren Gordijn in 1989 en de daarmee gepaard<br />

gaande economische globalisering en -ontwikkeling kende het integratieproces van de Europese Unie<br />

aan het eind van de 20 e eeuw een stroomversnelling. [Den Boer, 2005: 152; Kühnhardt, 2009: 4] Zo<br />

werd in 1992 als gevolg van het Verdrag van Maastricht besloten één munt te introduceren (de euro<br />

werd op 1 januari 2002 wettig betaalmiddel). Het Verdrag van Amsterdam uit 1997 betekende een<br />

uitbreiding van samenwerking op het gebied van politie en justitie, bovendien werden afspraken<br />

gemaakt om de interne markt, en daarmee de werkgelegenheid, te bevorderen en de rechten van de<br />

burgers te verruimen. [Van Rooyen, 2009: 19-20; website Europa Portaalsite] In 2004 werd in Rome<br />

de Europese Grondwet ondertekend door de regeringsleiders en de staatshoofden van de landen van<br />

de Europese Unie. Pas na ratificatie van nationale parlementen zou dit verdrag, dat de democratische<br />

48


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

structuur en de transparantie van de EU moest vergroten, van kracht worden. Na negatief uitvallende<br />

referenda in Frankrijk (beslissend) en Nederland (raadplegend) werd de ratificatie stilgelegd en<br />

gelasten veel van de inmiddels 25 lidstaten van de Europese Unie een “periode van reflectie” in.<br />

Nederland organiseerde een zogenaamde brede maatschappelijke discussie. In 2007 werd het Verdrag<br />

van Lissabon getekend, dat weliswaar een minder vergaand karakter had, maar de afgewezen<br />

Europese Grondwet verving. [Ooik, 2009: 31; website Europa Nu]<br />

De Europese samenwerking kreeg, mede dankzij groter wordende bevoegdheden van organen als de<br />

Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad, in de loop der jaren invloed op tal<br />

van beleidsterreinen. Zo kreeg bijvoorbeeld het transport-, energie-, telecommunicatie-, milieu-,<br />

landbouw- en industriebeleid alsook het regionaal, cultuur-, onderwijs- en consumentenbeleid van<br />

lidstaten, dus ook van Nederland, in steeds grotere mate te maken met (gedeeltelijke) overdracht van<br />

regelgeving, procedures en bevoegdheden naar Europa. Het is onduidelijk hoe groot het percentage<br />

van regels uit Europese context stamt, sommige experts menen dat er geen enkele regel of procedure<br />

niet op een of andere manier met ‘Europa’ verbonden is. [Van Rooyen, 2009: 19-20]<br />

Politieke partijen en maatschappelijke organisaties waren in de jaren na de Tweede Wereldoorlog van<br />

mening dat Nederland deel moest zijn van een Europese eenheid, die zich op haar beurt mondiale<br />

ontwikkeling ten doel stelt [Den Boer, 2003: 147-148] De politieke partijen die in de jaren vijftig<br />

voorstanders van Europese integratie waren, vormden dan ook samen negentig tot vijfennegentig<br />

procent van de stemmen. Alleen de Staatkundig-Gereformeerde Partij (SGP) en de Communistische<br />

Partij Nederland (CPN) waren tegen. [Voerman, 2005: 49] Doordat het Europese integratieproces in<br />

de jaren zestig door toedoen van de Franse president Charles de Gaulle wat bekoelde, toonden ook de<br />

Nederlandse politieke partijen minder interesse. Dat nam niet weg dat partijen onaflatende steun aan<br />

‘Europa’ boden. Voor Nederland als handelsland was de Europese Economische Gemeenschap een<br />

groot succes. In tijden van economische achteruitgang, eind jaren zeventig, bleven zij voorstanders<br />

van Europese eenwording. Hoofdzakelijk omdat Nederland het zich niet kon veroorloven geïsoleerd te<br />

raken ten opzichte van de belangrijkste handelspartners. [Voerman, 2005: 51-54; Judt, 2011: 385]<br />

Gestoeld op de beginselen van het neo-liberalisme schiep de Europese Unie gaandeweg meer ruimte<br />

voor de markt en vrije concurrentie. In Nederland, maar ook elders in Europa, werden vanaf begin<br />

jaren tachtig overheidsbedrijven geprivatiseerd. De uitbreiding van de Unie met tien (voornamelijk<br />

Oost-Europese) lidstaten in 2004 betekende ook nieuwe verhoudingen ten aanzien van de markt. De<br />

productie van goederen kon naar landen worden verplaatst waar de lonen lager liggen, maar er<br />

ontstond ook nieuwe concurrentie op de nationale arbeidsmarkten. [Dekker, 2007: 108-115].<br />

Aan het eind van de jaren tachtig en begin jaren negentig geloofde de Nederlandse politiek in een<br />

sterke, supranationale unie. Premier Ruud Lubbers droeg deze gedachte uit en stelde als tijdelijk<br />

voorzitter van de Europese Gemeenschap voor tot een federale structuur te komen met meer en<br />

grotere bevoegdheden voor de Europese instituties – en dus minder voor de afzonderlijke lidstaten. In<br />

tegenstelling tot de meeste Nederlandse (oppositie-)partijen, werd het voorstel door andere lidstaten<br />

resoluut van de hand gewezen. [Voerman, 2005: 56] Hoewel in de jaren tot de eeuwwisseling alle<br />

partijen afgezien van de Socialistische Partij (SP) voorstander bleven van de Europese Unie, waren er<br />

ook negatieve geluiden te horen. VVD-leider Frits Bolkestein toonde zich minder pro-Europees, door<br />

vooral het opgeven van de soevereiniteit van een lidstaat en het ontbreken van een Europese identiteit<br />

te bekritiseren. [Voerman, 2005: 58] Toen Pim Fortuyn in 2001 op de politieke bühne verscheen en<br />

(het behoud van) de Nederlandse identiteit benadrukte, groeide het anti-Europees sentiment. [De<br />

Beus en Mak, 2009: 31] In 2004, het jaar waarin Europese verkiezingen werden gehouden, wonnen<br />

vooral de eurosceptische partijen aanzienlijk aan stemmen. [Voerman, 2005: 60]<br />

Met de uitbreiding en verdieping van het Europese integratieproces en het verlies aan zeggenschap<br />

van afzonderlijke lidstaten gaan onoverkomelijk vragen over de consequenties voor de Nederlandse<br />

cultuur en identiteit, normen en waarden gepaard. Over het algemeen kan worden gesteld dat<br />

gevoelens van nationale identiteit weliswaar bestaan, maar in Nederland in vergelijking met andere<br />

Europese landen niet erg sterk zijn (geweest) en bovendien pas van betrekkelijk recente datum,<br />

namelijk sinds de negentiende eeuw. [RMO, 1999: 5, 8] Gevoelens van nationale identiteit hebben<br />

betrekking op sociale en politieke waarden als rechtvaardigheid en democratie, maar ook op sport of<br />

de krijgsmacht. [RMO, 1999: 9] Deze waarden en normen worden bewust of onbewust via<br />

bijvoorbeeld het onderwijs of de media doorgegeven en dragen op die manier bij aan de sociale<br />

constructie van identiteit. De gevoelens van verbondenheid beperken zich niet slechts tot een groep,<br />

men kan zich loyaal tonen aan meerdere groepen, identiteiten of culturen. Bovendien kunnen deze<br />

gevoelens van verbondenheid met verschillende groepen elkaar versterken. [RMO, 1999: 11]<br />

Naarmate de Europese Unie een steeds groter aantal lidstaten ging tellen en er nog kandidaatlidstaten<br />

waren, werd de vraag behalve tot hoe ver de unie kon of moest doorgroeien ook die naar de<br />

49


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

aard van Europa steeds luider. Turkije had al sinds 1963 een associatieovereenkomst met de EEG c.q.<br />

EU, en heeft sindsdien meerdere malen geprobeerd lidmaatschap aan te vragen, maar was anno 2005<br />

nog altijd niet tot de Europese Unie toegetreden. Naast de vrees dat Turken in grote aantallen naar<br />

overige lidstaten zouden vertrekken, de kosten die het lidmaatschap voor de EU zou betekenen, was<br />

veelal dit verzet van lidstaten gestoeld op de gedachte dat Turkije niet de culturele achtergrond zou<br />

kennen, waarop de waarden en normen van de Europese Unie gebaseerd zijn. Met andere woorden,<br />

met de kandidaat-lidmaatschap van Turkije werd de vraag naar wat de Europese identiteit inhoudt op<br />

de politieke en maatschappelijke agenda gezet. [Rochtus e.a., 2002: 95-96; De Pater e.a., 2004: 3;<br />

Everts, 2008: 309 e.v.]<br />

De gemiddelde Nederlander beoordeelde de Europese eenwording niet negatief, de positie van de<br />

burger ten opzichte van de Europese integratie is in de afgelopen decennia nauwelijks veranderd.<br />

Vanaf midden jaren zeventig tot aan metingen in 2004 waardeerde de Nederlandse bevolking het<br />

lidmaatschap van de Europese Unie meer dan ingezetenen van andere lidstaten. Een ruime<br />

meerderheid van de bevolking vond in 1974 (toen men internationaal vergelijkend onderzoek startte)<br />

lidmaatschap van de Europese Unie c.q. Gemeenschap een goede zaak, in 2005 was dat nog altijd het<br />

geval. In de loop van de jaren tachtig steeg het aantal positief gezindten, die stijging kalfde echter in<br />

de jaren negentig weer af. Sinds midden jaren negentig werd in overige Europese lidstaten het<br />

lidmaatschap weer positiever bevonden, in Nederland zette daarentegen de dalende trend voort. In<br />

2006 vond 64 procent van de Nederlanders het lidmaatschap een goede zaak, tegenover 75 procent in<br />

1996. [Thomassen, 2005: 66-67; Dekker, 2007: 66] Over het tempo waarmee de EU zich uitbreidde,<br />

de vormen die de Europese integratie aannam en de kosten die daarmee voor Nederland gepaard<br />

gingen, uitten de burgers uit de meeste lidstaten zich echter sinds eind van de jaren negentig tot aan<br />

de laatste peilingen in 2004 steeds sceptischer, Nederland voerde in vergelijking met andere Europese<br />

lidstaten de boventoon. [Thomassen, 2005: 72-77] Zowel burgers als politieke groeperingen weten<br />

niet meer zo zeker of de pro-Europese koers wel de juiste is. [De Beus, 2009: 44]<br />

Europeanisering speelt zich niet alleen af ten aanzien van juridische en economische instrumenten,<br />

ook in andere zin kan sprake zijn van europeanisering. In dat geval wordt bekeken of en in welke<br />

mate (belangen)groeperingen, ondernemingen en maatschappelijke organisaties in Europa<br />

vertegenwoordigd zijn en rekening houden met ‘Europa’ en haar beginselen als vrede, democratie,<br />

grondrechten, welvaart en sociale- en duurzame ontwikkeling.<br />

Stichting Natuur en Milieu (SNM) probeerde als een van de weinige Nederlandse organisaties al in de<br />

jaren zeventig in strategische zin aansluiting te vinden bij de Europese economische gemeenschap.<br />

Een omslag van dit ‘Europees denken’ onder belangenorganisaties vond pas na de Europese Akte van<br />

1986 en, vooral, na het Verdrag van Maastricht (1992) plaats, toen meer bedrijven en overheids- en<br />

non profit-organisaties als bijvoorbeeld de Consumentenbond en de FNV vakcentrale naar Brussel<br />

konden, en in toenemende mate ook gingen, om daar invloed te kunnen uitoefenen of subsidie te<br />

verkrijgen. Andere belangenorganisaties voor ondernemingen, burgers, consumenten of lokale en<br />

regionale overheden kozen ervoor zich aan te sluiten bij Europese koepelorganisaties (bv. UNICE, ERT,<br />

CEMR en AER) om op die manier op invloed op Europees niveau te kunnen bewerkstellingen. [Van<br />

Rooyen, 2009: 64-65 en 190-191]<br />

Ook gemeenten (en in mindere mate provincies) zagen meer mogelijkheden en kansen als het gaat<br />

om de EU als een nieuwe politieke arena. Steden maakten een ‘European turn’ door in tijden van<br />

internationalisering, economische onafhankelijkheid en groeiende competitie vaker hun pijlen op<br />

‘Europa’ te richten. [Dukes, 2010: 43] Niet alleen werden via programma’s in het kader van het<br />

Comité van de Regio’s of die met betrekking tot de Europese Structurele Fondsen subsidies verkregen<br />

om projecten te financieren, ook konden zij zichzelf op de (culturele of politieke agenda) zetten.<br />

[Dukes, 2010: 50-56] Gemeenten zouden hier een kans kunnen zien hun eigen identiteit te<br />

versterken. Bij projecten als bijvoorbeeld de culturele hoofdstad van Europa is door de gemeente<br />

Rotterdam een sterke lobby gevoerd om culturele hoofdstad te worden en zodoende in Europa<br />

bekendheid te verwerven. [Witman, 1997]<br />

Actoren<br />

- Bolkestein, Frits<br />

- Communistische Partij Nederland (CPN)<br />

- Consumentenbond<br />

- FNV Vakcentrale<br />

- Fortuyn, Pim<br />

- Gemeente Rotterdam<br />

- Lubbers, Ruud<br />

50


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

- Socialistische Partij (SP)<br />

- Staatkundig-Gereformeerde Partij (SGP)<br />

- Stichting Natuur en milieu<br />

Bronnen en literatuur<br />

Beus, J.W. de, J. Mak, De kwestie Europa: Hoe de EU tot de Nederlandse politiek doordringt<br />

(Amsterdam, 2009).<br />

Boer, P. den, Europa: De geschiedenis van een idee (Amsterdam, 2005).<br />

Dekker P. et al., Marktplaats Europa: Vijftig jaar publieke opinie en marktintegratie in de<br />

Europese Unie, Europese Verkenningen 5 (Den Haag, 2007).<br />

Dukes, Th., ‘The “European Turn” of Amsterdam and The Hague: Urban Europeanization in<br />

practice’, in: A. Hamedinger und A. Wolffhardt, The Europeanization of Cities: Policies, Urban<br />

Change & Urban Networks (Amsterdam, 2010), p. 43-58.<br />

Everts, P., De Nederlanders en de wereld: publieke opinies na de Koude Oorlog (Assen, 2008).<br />

Hamedinger; A. Wolffhardt (red.), The Europeanization of Cities: Policies, Urban Change &<br />

Urban Networks (Amsterdam, 2010).<br />

http://www.parlement.com/9291000/modulesf/gzgic52z. Laatst geraadpleegd 22 juni 2011.<br />

http://www.europa-nu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland.<br />

Laatst geraadpleegd 22 juni 2011.<br />

http://europa.eu/about-eu/eu-history/index_nl.htm. Laatst geraadpleegd 22 Juni 2011.<br />

Judt, T., Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945 (7 e dr. Amsterdam, 2011).<br />

Oorspr. uitg.: Postwar. A history of Europe since 1945 (Londen, 2005).<br />

Kühnhardt, L.(red.), Crises in European Integration: Challenges and Responses, 1945-2005,<br />

New German historical perspectives 2 (New York/Oxford, 2009).<br />

Ooik R.H., R.A. Wessel (red.), De Europese Unie na het Verdrag van Lissabon, Europa in Beeld<br />

6 (Deventer, 2009).<br />

Pater, B. de, T. Béneker, en W. Buunk, Europa: ruimtelijke samenhang en verscheidenheid in<br />

de Europese Unie (Assen 2004).<br />

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Europa als sociale ruimte: Open coördinatie van<br />

sociaal beleid in de Europese Unie. Advies 28 (Den Haag, 2004).<br />

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Nationale identiteit in Nederland:<br />

internationalisering en nationale identiteit. Advies 9 (Den Haag 1999).<br />

Rochtus, D., G. De Vylder; V. Yüksel (red.), Turkije: springstof voor de Europese Unie?<br />

(Antwerpen/Apeldoorn, 2002).<br />

Rooij, R.A.A. de, Nederlandse gemeenten en provincies in de Europese Unie: Gevolgen van het<br />

nationale EU-lidmaatschap voor subnationale overheden (Deventer, 2003).<br />

Rooyen, E. van, De europeanisering van belangengroepen en politieke partijen in Nederland<br />

(Amsterdam, 2009).<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 2000. Nederland in Europa (Den<br />

Haag, 2000).<br />

Thomassen, J.J.A., ‘Nederlanders en Europa. Een bekoelde liefde?’, in: K. Aarts en H. van der<br />

Kolk, Nederlanders en Europa: Het referendum over de Europese grondwet (Amsterdam,<br />

2005), p. 64-86.<br />

Voerman, G., ‘De Nederlandse politieke partijen en de Europese integratie’, in: K. Aarts en H.<br />

van der Kolk, Nederlanders en Europa: Het referendum over de Europese grondwet<br />

(Amsterdam, 2005), p. 44-63.<br />

Witman, ‘Lobby voor culturele hoofdstad Europa gaat laatste fase in. Rotterdam geeft zichzelf<br />

goede kans voor 2001’, de Volkskrant, 24 Oktober 1997.<br />

51


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 11 – Secularisatie<br />

Verkorte titel<br />

Secularisatie<br />

Metatrends<br />

- Individualisering<br />

- Multiculturalisering<br />

- Technologisering en informatisering<br />

- Mondialisering<br />

- Welvaartsgroei<br />

Relatie met<br />

Domeinen<br />

- <strong>Cultuur</strong>: Leefstijl en mentaliteit<br />

- Onderwijs en wetenschap<br />

- Politiek en openbaar bestuur<br />

- Welzijn<br />

Trends<br />

- Abortus<br />

- Prostitutie<br />

- Euthanasie<br />

Datering<br />

Vanaf de jaren zestig- na 2005<br />

Beschrijving<br />

Secularisatie is het proces van verwereldlijking c.q. ontkerkelijking, zoals het tot uitdrukking komt in<br />

de vermindering van de maatschappelijke invloed van kerk en religie en het terugbrengen van de<br />

invloed van religie tot de persoonlijke levenssfeer. Eén van de gevolgen van secularisatie is het proces<br />

van ontzuiling. Ontzuiling behelst onder andere het zich niet meer houden aan de voorschriften van de<br />

eigen levensbeschouwelijke groep en het deelnemen aan organisaties van buiten de eigen zuil.<br />

Tot begin jaren zestig speelde religie een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving. [Kennedy,<br />

1995: 86]. Het belang van religie gold zowel in de hoofden van mensen als in de maatschappelijke<br />

organisatie van Nederland. De samenleving was ingericht op basis van vier (op levensbeschouwelijke<br />

grondslag) onderscheiden zuilen: de protestants-christelijke, de rooms-katholieke, de socialistische en<br />

algemene of liberale zuil. De zuil waartoe men behoorde was onder meer bepalend voor de vakbond of<br />

voetbalclub waarvan men lid was, de krant die men las, de school die men bezocht en de omroep waar<br />

men naar keek of luisterde. Via de verzuilde instituties kon de kerk grote invloed uitoefenen op het<br />

persoonlijk en maatschappelijk leven van mensen. In de jaren zestig vond evenwel in heel West-<br />

Europa een culturele revolutie plaats die een omslag met zich meebracht op het gebied van religie en<br />

levensbeschouwing. Gevoed door de toegenomen welvaart en mobiliteit en de stijging van het<br />

opleidingsniveau versnelde het proces van individualisering. [Peters, 1993: 6] Doordat de waardigheid<br />

van het individu, diens autonomie en zelfontplooiing centraal kwamen te staan, werd in toenemende<br />

mate gezocht naar ‘bevrijding’ van de traditionele, collectieve verbanden. Als gevolg hiervan kwam<br />

men ook steeds kritischer te staan tegenover de kerk en godsdienst. [Peters, 1993: 4]<br />

De naoorlogse modernisering van de samenleving ging zodoende gepaard met een snel proces van<br />

secularisatie. Dit proces kent een aantal niveaus en elementen. Op individueel niveau was sprake van<br />

vermindering van de godsdienstigheid. Zo nam de onkerkelijkheid snel toe. In 1960 omschreef 21<br />

procent van de Nederlanders zich als onkerkelijk, in 1979 was dit percentage verdubbeld tot 42<br />

procent. In 1985 noemde 47 procent van de Nederlanders zich onkerkelijk en in 1990 zelfs een<br />

meerderheid van de bevolking. [Peters, 1993: 15]. Ook de kerkelijke participatie van mensen die zich<br />

nog wel als kerkelijk omschreven nam af. Het traditionele, christelijke geloof in een persoonlijke God<br />

die zich met ieder mens bezighoudt verloor aan belang. In 1979 geloofde 38 procent van de<br />

Nederlanders in een persoonlijke God, dit percentage was in 1990 teruggelopen tot 23 procent. Ook in<br />

het leven van alledag werd gaandeweg minder betekenis gehecht aan God. In 1979 gold voor 55<br />

procent van de mensen godsdienst als een inspiratiebron voor het dagelijks leven, in 1990 was dit<br />

voor 42 procent het geval. [Peters, 1993: 16. Zie ook Dekker e.a., 1997: 14-17]<br />

52


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Op het niveau van de kerkelijke organisaties bestond de neiging zich aan te passen aan de<br />

maatschappelijke ontwikkelingen; zij vermaatschappelijkten ofwel verwereldlijkten. Zowel uit<br />

strategische overwegingen – om secularisatie een halt toe te roepen -, als uit oprechte overtuiging –<br />

de nieuwe tijd had een nieuwe kerk nodig - waren de kerkelijk leiders van de rooms-katholieke,<br />

hervormde en gereformeerde kerken tot de conclusie gekomen dat het conventionele christendom toe<br />

was aan een herziening. [Kennedy, 1995: 84] Men zocht de oecumene, een versteviging van de<br />

banden tussen christenen, en onder protestantse kerken kwam het Samen op weg-proces op gang.<br />

[Kennedy, 1995: 90-93]. De gedeelde doelen als vrede, solidariteit, gerechtigheid en liefde, werden<br />

belangrijker geacht dan de verschillen in religieuze leerstellingen. De kerkelijke leiders werkten door<br />

hun verwereldlijking onbedoeld mee aan een verdergaande secularisatie van Nederland. [Kennedy,<br />

1995: 114].<br />

De verbindende en sturende kracht van de op wereldbeschouwelijke leest gestoelde zuilen nam af.<br />

Zoals de kerkelijk leiders hadden opengestaan voor kritiek, stonden ook op andere maatschappelijke<br />

terreinen de elites open voor verandering. [Wielenga, 2009: 235] Waar voorheen de gevestigde,<br />

verzuilde elites op basis van hun gezag onderlinge afspraken maakten over de hoofden van de burger<br />

heen, werd de samenleving in de loop van jaren zestig en zeventig gaandeweg gekenmerkt door<br />

openheid, participatie en vernieuwingszin. De christelijke identiteit van verschillende maatschappelijke<br />

organisaties als vakbonden, onderwijsinstellingen en media werd steeds minder relevant. [Kennedy,<br />

1995: 98] Op maatschappelijk niveau was zodoende, door processen van ontkerkelijking en ontzuiling,<br />

sprake van een afnemende reikwijdte en betekenis van godsdienst voor de inrichting en het<br />

functioneren van de samenleving. [Peters, 1993: 11 en Dekker e.a., 1997: 26]<br />

Een en ander bracht de Nederlandse bisschoppen er in 1993 toe Nederland tot missieland uit te<br />

roepen. [Peters, 1993: 17] Nederland was in vergelijking met andere landen dan ook uitgesproken<br />

seculier te noemen, zo had onderzoek uitgewezen. [Becker e.a., 1994: 168] Desondanks beschouwde<br />

halverwege de jaren negentig tweederde van de Nederlanders zichzelf als gelovig. Dat wil zeggen dat<br />

een deel van de buitenkerkelijken, ofwel mensen die geen lid van de kerk meer waren, wel in God<br />

geloofden. Zij hadden weliswaar afstand genomen van het traditionele, christelijke geloof in een<br />

persoonlijke God, maar geloofden wel in een ‘hogere macht’. De kerkelijkheid was dus nadrukkelijk<br />

afgenomen, maar de gelovigheid slechts in beperkte mate. [Dekker e.a., 1997: 27-28 en 39]<br />

Onderzoekers meenden halverwege de jaren negentig zelfs dat ondanks dertig jaar ontkerkelijking<br />

godsdienst in Nederland weer 'in' was. [Dekker e.a., 1997: 13] Het bijbelbezit nam toe, ook al werd er<br />

nauwelijks uit gelezen, en als gevolg van de toegenomen belangstelling voor de moraal in de<br />

samenleving werd ook de rol die religie daarin zou kunnen spelen weer actueel. [Dekker e.a., 1997:<br />

23] Het proces van ontkerkelijking zette zich het volgende decennium evenwel voort. Het kerkbezoek<br />

bleef, ook onder de kerkleden, dalen. [Bernts e.a., 2007: 13] Ook de gelovigheid bleef afnemen. Het<br />

aantal mensen dat zichzelf gelovig noemde nam af en het aantal uitgesproken atheïsten nam toe.<br />

[Bernts e.a., 2007: 52 en 39] Voor de mensen die wel geloven én de kerk bezoeken bleef het geloof<br />

van grote betekenis.<br />

De traditionele verzuilde samenleving maakte in de loop van de periode 1975-2005 plaats voor een<br />

'pluriforme leefstijlmaatschappij', waarin de leefstijl staat voor 'het geheel aan gedragingen en<br />

persoonlijke voorkeuren dat zich op een bepaalde manier maatschappelijk onderscheidt'. [Van de Donk<br />

e.a., 2006: 80 en 74] De verschillende leefstijlen kunnen deels worden gedefinieerd op basis van<br />

zingeving, waaronder ook godsdienstigheid, religiositeit en spiritualiteit geschaard worden. Ondanks de<br />

secularisatie kent Nederland halverwege de jaren nul zeven miljoen christenen; ofwel 44 procent van<br />

bevolking bestempelt zichzelf als rooms-katholiek, lid van de Protestantse kerk in Nederland,<br />

Gereformeerd of is lid van een Evangelische of Pinkstergemeente of vrijzinnige kerk. Daarnaast heeft<br />

instroom van migranten vanaf de jaren zestig een aantal nieuwe godsdiensten in Nederland gebracht.<br />

Zo kent Nederland eind 2004 950.000 moslims, een kleine 6 procent van de bevolking. Grofweg<br />

tussen de 300.000 en 425.000 mensen zijn aanhangers van een van de andere wereldgodsdiensten,<br />

zoals het hindoeïsme, het Jodendom of het boeddhisme. [Van de Donk e.a., 2006: 89-90].<br />

Na het christendom is de islam inmiddels de tweede godsdienst in Nederland. Het aantal moslims in<br />

Nederland was voor de jaren vijftig verwaarloosbaar, maar groeide vanaf de jaren zestig als gevolg<br />

van de komst van gastarbeiders. In de jaren zeventig nam het aantal moslims in Nederland verder toe<br />

doordat de nieuwe Vreemdelingenwet de mogelijkheid tot gezinshereniging creëerde. In 1995 was 4,1<br />

procent van de Nederlandse bevolking moslim. De diversiteit onder Nederlandse moslims is groot en is<br />

het gevolg van etnische, culturele en regionale verschillen. De grootste groepen bestaan uit moslims<br />

van Turkse en Marokkaanse origine. Overige belangrijke moslimgroepen bestaan uit Irakezen,<br />

Afghanen, Iraniërs, Surinamers en Somaliërs.[Van de Donk e.a., 2006: 113-114] Moskeeën en<br />

islamitische organisaties zijn veelal georganiseerd via deze etnische lijnen. De Nederlandse moslims<br />

53


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

kennen een eigen proces van secularisatie. Met name onder tweede en latere generaties islamitische<br />

allochtonen ontstaat een ‘geïndividualiseerde en plurale islam made in Holland’. [Phalet 2001 als<br />

geciteerd in Van de Donk e.a., 2006: 124] Dat wil zeggen dat jongeren een persoonlijke invulling aan<br />

hun geloof geven waarin ruimte is voor discussie en diversiteit van geloofsbeleving. De betrokkenheid<br />

bij het geloof is groot, maar de religieuze participatie onder deze groep loopt terug. Naarmate men<br />

hoger is opgeleid neemt ook de identificatie met de islam af. [Van de Donk e.a., 2006: 125]<br />

Islamisme, het aanhangen van een fundamentalistische vorm van islam, is in Nederland een marginaal<br />

verschijnsel. [Phalet 2004: 79-80]<br />

Naast de groepen die tot een religieuze denominatie behoren kan men de groep 'ongebonden<br />

spirituelen', die uit 25 procent van de bevolking bestaat, onderscheiden. [Van de Donk e.a., 2006: 90]<br />

De 'ongebonden spirituelen' zijn mensen die zichzelf wel als gelovig bestempelen, maar niet gebonden<br />

zijn aan een kerk noch het traditionele geloof in een persoonlijke God aanhangen. Hun geloof<br />

kenmerkt zich door 'zoekreligiositeit', wat onder meer wil zeggen dat zij hun geloof samenstellen uit<br />

elementen uit verschillende tradities, dat zij menen dat geloof iets persoonlijks is en geen<br />

groepsgebeuren, en dat hun geloof een zoektocht is en geen zekerheid. [Bernts e.a., 2007: 122]<br />

Uiteenlopende elementen kunnen onderdeel uitmaken van de beleving van deze postmoderne<br />

spiritualiteit: bidden, persoonlijke rituelen, het bezoeken van heilige plekken, kaarsjes branden, en het<br />

zoeken van de stilte. Het kan gepaard gaan met geloof in magie, new age, maar ook in astrologie,<br />

spiritisme en helderziendheid. Daarnaast is voor deze doelgroep een markt ontstaan waarin<br />

zelfhulpboeken, spirituele tijdschriften en cursussen worden aangeboden. [Bernts e.a., 2007:142-149<br />

en 163-164] Bij veel vormen van postmoderne spiritualiteit ligt de nadruk op het beleven en ervaren,<br />

waarmee zij gezien kan worden als een manifestatie van de Erlebnisgesellschaft, waarin het beleven<br />

van intense ervaringen centraal staat. [Van de Donk 2006: 157 en 172] De intense, gedeelde ervaring<br />

van 'nieuwe' rituelen als sportwedstrijden en herdenkingen naar aanleiding van het overlijden van<br />

beroemdheden sluit hierbij aan. [Bernts e.a., 2007: 153] Volgens critici kenmerkt de postmoderne<br />

spiritualiteit zich evenwel door narcisme en een gebrek aan sociaal engagement. [Van de Donk e.a.,<br />

2006: 157]<br />

Ondanks de secularisatie hebben kerken en religie nog steeds een plaats en functie in de samenleving.<br />

Ook in een geseculariseerde samenleving hechten mensen aan kerkelijke rituelen rond geboorte,<br />

huwelijk en dood. [Bernts e.a., 2007: 85, Van de Donk e.a., 2006: 186] Kerken worden daarnaast nog<br />

steeds gezien als 'belangrijke bewakers van de publieke moraal'. [Van de Donk e.a., 2006: 149]<br />

Bovendien weten kerken onder hun leden van oudsher een breed 'maatschappelijke engagement' op te<br />

roepen: kerkleden zijn gemiddeld genomen actieve deelnemers in het maatschappelijke middenveld en<br />

zijn eerder dan buitenkerkelijken geneigd zich op vrijwillige basis in te zetten voor hun medemens of<br />

maatschappelijke thema's. Men vermoedt dan ook dat een verdere afname van kerkelijkheid, mede als<br />

gevolg van de toenemende vergrijzing, gevolgen zal hebben voor de civil society in Nederland. [Van de<br />

Donk e.a., 2006: 154]<br />

Actoren<br />

- Rooms-Katholiek Kerk<br />

- Protestantse Kerk in Nederland (en voorgangers)<br />

- Orthodox gereformeerde kerken<br />

- Bevindelijk gereformeerde kerken<br />

- Evangelische en pinkstergemeenten<br />

- Vrijzinnige kerken<br />

- Turkse moslims<br />

- Marokkaanse moslims<br />

- Hindoes<br />

- Joden<br />

- Boeddhisten<br />

- Atheïsten<br />

- Ongebonden spirituelen<br />

Bronnen en Literatuur<br />

Becker, J. en R. Vink, Secularisatie in Nederland 1966-1991.De verandering van<br />

opvattingen en enkele gedragingen. Sociale en culturele studies 19 (Rijswijk 1994)<br />

Becker, J., J. de Hart en J. Mens, Secularisatie en alternatieve zingeving in Nederland.<br />

Sociaal Culturele Studies 24 (Rijswijk 1997)<br />

Becker, J. en J. de Wit, Secularisatie in de jaren negentig. Kerklidmaatschap,<br />

veranderingen in opvattingen en een prognose (Den Haag 2000)<br />

Bernts, T., G. Dekker en J. de Hart, God in Nederland 1996-2006 (Kampen 2007)<br />

54


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Dekker, G., J. de Hart en J. Peters, God in Nederland 1966-1996 (Amsterdam 1997)<br />

Donk, W. van de, e.a., Geloven in het publieke <strong>domein</strong>. Verkenningen van een dubbele<br />

transformatie (Amsterdam 2006)<br />

Grotenhuis, M. te, Ontkerkelijking. Oorzaken en gevolgen (Nijmegen 1999)<br />

Kennedy, J., Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995)<br />

Kennedy, J. , Bezielende verbanden. Gedachten over religie, politiek en maatschappij in<br />

het moderne Nederland (Amsterdam 2010)<br />

Peters, J., Individualisering en secularisering in de jaren tachtig. Sociologie als<br />

contemporaine geschiedschrijving (Nijmegen 1993)<br />

Phalet, K. en J. ter Wal, Moslim in Nederland. Religie en migratie. Sociaalwetenschappelijke<br />

databronnen en literatuur. SCP werkdocument 106a (Den Haag 2004)<br />

Veldheer, V. en R. Bijl (red.), Actuele maatschappelijke ontwikkelingen 2010. Een bijdrage<br />

aan het waarderen en selecteren van informatie ten behoede van toekomstige archieven<br />

(Den Haag 2011)<br />

Wielenga, Friso, Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2009)<br />

55


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 12 – Multiculturalisering<br />

Verkorte titel<br />

Multiculturalisering<br />

Metatrends<br />

- Mondialisering<br />

- Europeanisering<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Genderisering<br />

- Secularisatie<br />

- Individualisering<br />

Relatie met<br />

- Domein Economie<br />

- Domein Leefstijl en Mentaliteit<br />

- Domein Recht<br />

- Domein Welzijn<br />

- Domein Gezondheid<br />

- Domein Wonen<br />

- Domein Veiligheid<br />

- Domein Politiek en openbaar bestuur<br />

Datering<br />

Na 1945 tot na 2005<br />

Beschrijving<br />

Multiculturalisering wordt opgevat als het proces waarbij verschillende (sub)culturen naast elkaar<br />

komen te bestaan die onderling en met de in Nederland aanwezige dominante cultuur interacteren.<br />

Elke maatschappij is per definitie heterogeen of multicultureel in de zin dat zij naast een dominante<br />

cultuur ook altijd verschillende subculturen bevat. Een (sub)cultuur omvat “een geheel aan waarden,<br />

normen en opvattingen, overtuigingen, rituelen, gedragsvoorschriften, symbolen en tekens dat wordt<br />

gedeeld door alle leden van een samenleving of groep, waardoor ze zich onderscheiden van andere<br />

samenlevingen of groepen (…).” [De Leeuw e.a., 2000: 10] Subculturen, opgevat als groepen binnen<br />

de maatschappij die bepaalde veronderstellingen, opvattingen en leefstijl collectief aanhangen, kunnen<br />

worden geformeerd en gedefinieerd onder andere op basis van sociaal-economische positie<br />

(beroepsgroepen, inkomensstructuur), bevolkingsopbouw (stad, platteland, gezinsgrootte en –<br />

samenstelling), religieus-confessionele invloedsferen (katholiek, protestants, moslim), politiekideologische<br />

opvattingen (links- of rechts-liberaal, socialistisch), regionale verschillen, etnische<br />

afkomst en psycho-fysiologische kenmerken (geslacht, seksuele geaardheid of leeftijd). [o.a. Matthijs,<br />

1993: 13-14]<br />

Het beeld van de Nederlandse samenleving werd tot in de jaren zestig voornamelijk bepaald door<br />

levensbeschouwelijke zuilen. Daarna zette het proces van secularisatie en de daarmee gepaard gaande<br />

ontzuiling sterk in. Het belang en de invloed van religieuze tegenstellingen, voornamelijk tussen<br />

katholieken en protestanten en tussen verschillende stromingen binnen het protestantisme, namen in<br />

de maatschappij af, de grenzen tussen maatschappelijke groepen die op basis van geloof gevormd<br />

waren, vervaagden in de loop van tijd.<br />

Het democratiseringsproces en de welvaartsgroei die in de jaren zestig inzetten, hebben ertoe<br />

bijgedragen dat de sociaal-economische verschillen en hun impact op het leven van de<br />

maatschappelijke groepen en van het individu aanzienlijk kleiner werden. De brede toegang tot<br />

onderwijs en de verspreiding van informatie en door de massamedia hebben ervoor gezorgd dat de<br />

tegenstellingen, bijvoorbeeld tussen de plattelands- en stadsbevolking in hun wereldbeleving en<br />

alledaagse praktijken, zijn afgenomen. [Steenbekkers e.a., 2006: 14] Dit betekent overigens niet dat<br />

de verschillen volledig verdwenen zijn maar dat ze minder cruciaal werden. Daartegenover kwamen er<br />

in de Nederlandse samenleving sinds de tweede helft van de twintigste eeuw andere (sub)culturen die<br />

hun stempel steeds sterker op de maatschappij drukten. In het bijzonder etnische minderheden,<br />

jongeren/ouderen en homoseksuelen behoren tot de (sub)culturen die zich in deze periode steeds<br />

duidelijker gingen manifesteren als groep(en) met eigen identiteit die gebaseerd was op respectievelijk<br />

hun etniciteit, leeftijd of seksuele geaardheid. Ook groeide in deze periode de afstand tussen de laag-<br />

en hoogopgeleiden aanzienlijk. [Bovens en Wille, 2011: 11 en 14]<br />

56


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Aangedreven door de seksuele revolutie, het proces van ontzuiling en ontkerkelijking en de nadruk die<br />

steeds sterker gelegd werd op de individuele keuzevrijheid ontstond er in de jaren zestig en zeventig<br />

een gunstig klimaat voor de emancipatie van homo’s en lesbiennes. Homo’s en lesbiennes kwamen<br />

sinds de jaren zeventig steeds openlijker voor hun geaardheid en rechten op, zochten publiciteit en<br />

profileerden zich nadrukkelijker als groep onder andere door middel van evenementen zoals de Roze<br />

Zaterdag – een landelijke actiedag met een emancipatoir en politiek karakter (sinds 1979) – en<br />

Amsterdam Gay Pride (sinds 1996), een festiviteit waaraan jaarlijks enkele duizenden deelnemers<br />

meedoen en dat honderd duizenden toeschouwers, onder andere politici, bekende persoonlijkheden uit<br />

het openbare leven en media, trekt. Homoseksualiteit werd in de loop van tijd steeds meer<br />

geaccepteerd, al verliep (en verloopt) dit proces niet zonder slag en stoot, bijvoorbeeld onder de<br />

strenggelovige christenen en moslims, maatschappelijk steeds breder geaccepteerd. Met de Wet<br />

Openstelling huwelijk werd in 2001 het burgerlijk huwelijk tussen twee personen van gelijk geslacht<br />

mogelijk gemaakt. Dit werd gezien als de mijlpaal in de strijd van maatschappelijke en juridische<br />

erkenning van homoseksuelen als maatschappelijke groep en als symbolisch sluitstuk van de homoemancipatie<br />

in Nederland.<br />

Jongerencultuur wordt gevormd op basis van leeftijd en omvat de periode waarin jonge mensen<br />

enerzijds van een toenemende zelfstandigheid gaan genieten maar anderzijds nog niet volledige<br />

verantwoordelijkheid voor een loopbaan en/of gezin dragen. De wortels van jongerencultuur als<br />

zelfstandig maatschappelijk fenomeen liggen in de westerse wereld in de jaren vijftig. [Righart, 2006:<br />

26-31; Matthijs, 1993: 190] De welvaartsstijging na de Tweede Wereldoorlog en de verlenging van<br />

schooltijd hebben bijgedragen aan een langere vrijstelling van jongeren van de arbeidsmarkt en de<br />

verplichtingen die daarbij horen. Niet alleen beschikten de jongeren over meer vrije tijd maar ook over<br />

meer geld dat ze aan hun vrije tijd konden besteden. [uitzending Andere Tijden] Bepaalde objecten als<br />

kleding, auto’s en brommers, maar ook culturele uitingen zoals film of muziek werden door jongeren<br />

gebruikt om zich als groep te profileren en af te zetten tegen de maatschappelijke mainstream. Muziek<br />

fungeert bij een groot aantal jongerenculturen bij uitstek als het ordende principe. Veel<br />

jongerenculturen werden dan ook naar een de muzieksoort vernoemd waaromheen ze zijn gevormd.<br />

[Wermuth, 2001: 517] De verhoudingen tussen jongeren(sub)culturen en tussen de jongerenculturen<br />

en de maatschappelijk dominante cultuur variëren van vijandelijkheid, onverschilligheid tot sympathie.<br />

Vooral in het beginjaren van de jongerencultuur keek de rest van de samenleving met argusogen naar<br />

het nieuwe maatschappelijke fenomeen. Het harde optreden van politie en justitie tegen bepaalde<br />

jongerengroeperingen zoals de provo’s of de krakers en de breed in de samenleving gedragen<br />

verontwaardiging over de losgeslagen jeugd zonder moraal getuigen daarvan.<br />

Een tegenpool van de jongerencultuur die ook op leeftijdsprincipe gebaseerd is, is de ouderencultuur<br />

die sinds het einde van de twintigste eeuw sterk in opmars is. Het percentage 65-plussers neemt op<br />

het totaal van de bevolking toe. Zo was in 1975 10,7 procent van de bevolking ouder dan 65, in 2005<br />

steeg het percentage naar 14 procent (en de voorspelling is dat er in 2040 één op de vier<br />

Nederlanders ouder zou zijn dan 65). [website CBS] De vergrijzing van de Nederlandse bevolking<br />

wordt veroorzaakt door het feit dat de geboortegolf van na de Tweede Wereldoorlog vanaf de jaren<br />

zestig en zeventig van de twintigste eeuw gevolgd werd door een dalend geboortecijfer (ontgroening).<br />

Naar verhouding groeit daardoor het aantal ouderen ten opzichte van het aantal jongeren. Aan deze<br />

trend zal rond 2030 als gevolg van natuurlijk verloop een einde komen. Het vergrijzingproces wordt<br />

versterkt door de verlenging van de levensduur; het aandeel 80-plussers in de totale bevolking neemt<br />

onevenredig toe, waardoor sprake is van een dubbele vergrijzing. De toegenomen levensverwachting<br />

is een gevolg van de verbeterde volksgezondheid, betere voeding en ontwikkelingen in de<br />

geneeskunde. In 1975 was de gemiddelde levensverwachting bij mannen ca. 78 en bij vrouwen 81<br />

jaar, in 2005 respectievelijk 82 en 84, 5 jaar. [website CBS] De vergrijzing zal grote maatschappelijke<br />

gevolgen hebben, in het bijzonder op sociaal-economisch gebied. Zo zal de vergrijzing op korte termijn<br />

leiden tot hogere pensioen- en zorguitgaven, waardoor de financiering van de Nederlandse<br />

verzorgingsstaat onder druk komt te staan. Ook de vanzelfsprekende solidariteit van de generaties in<br />

de pensioenvoorzieningen wordt een belangrijk discussiepunt.<br />

Enerzijds horen veel ouderen tot een zorgbehoevende of –afhankelijke maatschappelijke groep,<br />

anderzijds komen er steeds meer senioren bij die actief in de samenleving participeren, onder andere<br />

op het politiek terrein, of door zich als vrijwilliger nuttig maken voor de maatschappij, een opleiding<br />

gaan volgen en bewust van hun vrije tijd genieten. Als een groep met een ‘non- ageing mind in an<br />

ageing body with a maturing wallet’ [Stroud, 2005: 14] werden ze, overigens net als de jongeren,<br />

door de commercie ontdekt.<br />

Als handelsnatie en koloniale macht kwam Nederland door de eeuwen heen steeds in contact met<br />

andere culturen. De culturele uitwisseling was wederzijds. Niet alleen vertrokken Nederlanders met<br />

hun culturele bagage naar het buitenland, er kwamen ook mensen uit het buitenland naar Nederland<br />

57


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

toe die hun waardestelsel, leefstijl en gewoontes meenamen. In de tweede helft van de twintigste<br />

eeuw nam het aantal migranten in Nederland gestaag toe, van minder dan 40.000 migranten per jaar<br />

aan het einde van de jaren veertig tot meer dan 110.000 per jaar in 2007. De allochtone bevolking in<br />

Nederland groeide in die periode niet alleen in getal, maar ook in diversiteit. [WODC, 2009: 6-7]<br />

Als gevolg van het dekolonisatieproces vestigden zich na de Tweede Wereldoorlog enkele grotere of<br />

kleinere bevolkingsgroepen uit de voormalige Nederlandse koloniën in Nederland, zoals de Indische<br />

Nederlanders en Molukkers. Door de aantrekkende economie en het groeiend aantal arbeidsplaatsen<br />

dat steeds moeilijker ingevuld kon worden, werd Nederland sinds de jaren zestig aantrekkelijk voor<br />

buitenlandse arbeiders. Sommigen kwamen hier op eigen initiatief, anderen werden door de overheid<br />

geworven. Vanaf jaren zestig tot begin jaren zeventig werd een beleid gevoerd om arbeidsmigranten<br />

naar Nederland te halen, bijvoorbeeld uit Zuid-Europa en later uit Turkije, Marokko. Zowel de<br />

immigranten als de overheid gingen oorspronkelijk daarvan uit dat het verblijf in Nederland van<br />

tijdelijke aard zou zijn. Langzaam aan bleek dat dit beeld met de werkelijkheid niet overeenkwam en<br />

dat voor veel (arbeids)immigranten en hun (later) overgekomen gezinnen Nederland hun aankomst-<br />

en thuisland werd. Ook de immigratie van onder andere Surinamers en Antillianen, en de komst van<br />

verschillende vluchtelingen- en asiezoekersgroepen bleken voor grote aantalen van hen een<br />

permanent karakter te hebben. [o.a. website vijfeeuwenmigratie]<br />

De komst van nieuwe etnische groepen bleef niet zonder invloed op de verhoudingen in de<br />

Nederlandse samenleving. De aanwezigheid van ‘anderen’ werd voor veel mensen op den duur een<br />

aanleiding tot reflectie op hun eigen identiteit als Nederlanders en de identiteit van Nederlanders als<br />

natie. [Sleegers, 2007: 9] In de beginperiode vormde de immigratieproblematiek vooral een sociaaleconomisch<br />

vraagstuk dat vooral in de politieke arena behandeld werd. Van een breed<br />

maatschappelijk debat was er geen sprake. Naarmate het aantal en de etnische verscheidenheid van<br />

de immigranten toenam, vielen de culturele verschillen duidelijker op en groeide de spanning tussen<br />

de autochtone bevolking en de bevolkingsgroepen van buitenlandse origine die met regelmaat leidde<br />

tot ruzies, vechtpartijen of zelfs (rassen)rellen zoals in de Rotterdamse Afrikaanderwijk in 1972 of vier<br />

jaar later in Schiedam. [Schrover, 2011: 6-9]<br />

Een doorbraak in het denken over het Nederlandse immigratiebeleid werd veroorzaakt door het<br />

politiek en ook maatschappelijk besef dat veel van de immigranten zich in Nederland definitief<br />

gevestigd hadden en niet zouden terugkeren naar het land van herkomst. Het in de eerste naoorloogse<br />

decennia geldend model van integratie met behoud van eigen identiteit werd in de jaren tachtig in<br />

twijfel getrokken. Dit type integratiebeleid sloot weliswaar nauw aan bij de Nederlandse traditie van<br />

verzuiling die gestoeld was op het bestaan van verschillende groepen met een eigen<br />

levensbeschouwelijke grondslag maar zorgde in het geval van immigratie daarvoor dat het contact<br />

tussen de allochtone en autochtone bevolking beperkt kon blijven. De opkomst en succes van de antiimmigratiepartij,<br />

de Centrum Partij (later Centrum Democraten genoemd) van Hans Janmaat in de<br />

jaren tachtig die in de immigratie het gevaar van de ontwrichting van de Nederlandse samenleving<br />

zag, was een duidelijk teken dat dit fenomeen ook de gewone Nederlander bezighield. [Van der Brug]<br />

De komst van grote groepen immigranten betekende voor de gemiddelde Nederlander enerzijds een<br />

verrijking van het straatbeeld en de Nederlandse etenscultuur, maar anderzijds ook toegenomen<br />

concurrentie op relationeel vlak (er werd vaak gevochten ‘om de meisjes’) en op de arbeidsmarkt.<br />

[Schrover, 2011: 6-9]<br />

Sinds het begin van de jaren negentig vond een geleidelijke verharding van het maatschappelijke<br />

debat over immigratie en integratie plaats. Op 6 september 1991 liet zich toenmalig VVD-leider Frits<br />

Bolkestein tijdens een bijeenkomst van de Liberale Internationale in Luzern kritisch uit over het<br />

integratiebeleid met behoud van eigen identiteit en stelde vast dat de islam, een religie die door veel<br />

immigranten in Nederland belijd wordt (in de jaren zeventig steeg het aantal moslims in Nederland<br />

van 50.000 naar 200.000, eind jaren negentig waren er tussen 700.000 en 800.000 Nederlanders die<br />

de islam aanhingen, in de eerste helft van de jaren nul ongeveer 850.000 [SCP 1998: 263; website<br />

CBS]), op gespannen voet staat met een aantal fundamentele waarden van de westerse wereld zoals<br />

de vrijheid van meningsuiting of gelijkheid van man en vrouw. [Bolkestein 1991; Lucassen en<br />

Lucassen, 2011: 24] In een artikel in de Volkskrant van 12 september concludeerde hij dat er geen<br />

sprake is van gelijkwaardigheid tussen de West-Europese cultuur en de islam. Zijn stellingname leidde<br />

tot een kort maar verhit debat. In 1993 kaartte de Amsterdamse hoofdcommissaris E. Nordholt de<br />

oververtegenwoordiging van Surinaamse, Antilliaanse en Marokkaanse jongens in de criminaliteit aan<br />

en waarschuwde voor toenemend racisme en rassenrellen. [NRC, 1993] Een decennium na Bolkesteins<br />

lezing keerde het integratiedebat in alle hevigheid terug naar aanleiding van een opiniestuk in het NRC<br />

van 6 januari 2000 van de publicist Paul Scheffer dat een omslagpunt in de maatschappelijke discussie<br />

over het Nederlandse integratiebeleid markeerde. [Lucassen en Lucassen, 2011: 31] In zijn artikel,<br />

getiteld Het multiculturele drama, stelde Scheffer vast dat de integratie in Nederland mislukt was en<br />

verwees daarbij naar de slechte sociaaleconomische situatie waarin veel immigranten en hun<br />

nakomelingen verkeerden, hun gebrekkige participatie aan de arbeidsmarkt en de toenemende<br />

belasting die dit voor de Nederlandse samenleving met zich mee zou brengen. Daarnaast constateerde<br />

58


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

hij het bestaan van ‘een aanmerkelijke afstand (…) tussen de gangbare omgangsvormen in Nederland<br />

en het normbesef binnen de islamitische gemeenschappen’. [Scheffer, 2000] Tegelijkertijd pleitte hij<br />

voor het sterker uitdragen van de Nederlandse identiteit want ‘een samenleving die zichzelf<br />

verloochent heeft nieuwkomers niets te bieden’. [Scheffer, 2000] Een publieke discussie barstte<br />

daarna los, bekende opiniemakers en wetenschappers ventileerden in de media graag hun mening.<br />

Analyses van het debat hebben uitgewezen dat de personen die de integratieproblematiek somber<br />

inzagen, in de meerderheid waren. Men gebruikte bovendien steeds vaker de wij-zij-retoriek, waarbij<br />

met ‘wij’ de autochtonen en met ‘zij’ de allochtonen aangeduid werden. De etnisch multiculturele<br />

samenleving kwam hierdoor in een steeds negatiever daglicht te staan. [o.a. Sleegers, 2007: 69]<br />

De politiek liet het idee van integratie met behoud van eigen identiteit definitief los. De inburgering<br />

van immigranten werd niet langer als vrijblijvend gezien. Niet alleen in het politieke maar ook in het<br />

publieke debat kwam steeds meer nadruk te liggen op de integratieproblematiek van islamitische<br />

migranten en, in meer algemene termen, op culturele aspecten van het integratieproces en het begrip<br />

van nationale identiteit. [o.a. Sleegers, 2007]<br />

De populariteit van Pim Fortuyn en zijn partij Lijst Pim Fortuyn (LPF) bevestigde deze omslag en<br />

maakte duidelijk dat onder grote groepen van de Nederlandse samenleving een sterk anti-immigratie-<br />

en antimoslimsentiment heerste dat versterkt werd door de aanslag op de Twin Towers in New York op<br />

11 september 2001. Fortuyn vond dat Nederland te vol was en zag vooral in de (politieke) islam een<br />

probleem voor de Nederlandse samenleving. Hij pleitte voor het sluiten van de grenzen voor nieuwe<br />

immigranten en voor het afschaffen van mogelijkheid tot dubbele nationaliteit. [Sleegers, 2007;<br />

Fortuyn, 2001: 9] In de Tweede Kamer verkiezingen van 15 mei 2002 haalde de LPF in een keer 26<br />

zetels. Fortuyn zelf heeft deze overwinning niet meer meegemaakt, hij werd op 6 mei vermoord door<br />

een links-radicale milieuactivist.<br />

Naar aanleiding van enkele tragische gebeurtenissen in het binnen- en buitenland werd de harde toon<br />

van het integratiedebat ook in de periode daarna gebezigd. In 2004 vermoordde een geradicaliseerde<br />

moslim van Marokkaanse afkomst Mohammed Bouyeri de Nederlandse cineast en columnist Theo van<br />

Gogh. Van Gogh liet zich met regelmaat zeer kritisch en in weinig genuanceerde bewoordingen uit<br />

over de islam en was samen met Ayaan Hirsi Ali, een politica van Somalische afkomst, die een<br />

campagne tegen de islam voerde, maker van de film Submission. Hun film werd gezien als een felle<br />

aanklacht tegen de onderdrukking van de vrouw in de islamitische cultuur. Deze gebeurtenis evenals<br />

de bomaanslagen op forensentreinen in Madrid in 2004 en een jaar later op de Londense metro<br />

gepleegd door radicale moslims verbonden aan de terroristische organisatie Al Qaida en het weinig<br />

genuanceerde optreden van de minister van Integratie- en Vreemdelingenzaken Rita Verdonk (2003-<br />

2006), hebben de tegenstellingen tussen de autochtone Nederlanders en de autochtone<br />

bevolkingsgroepen vooral met moslimachtergrond in de eerste helft van de jaren nul alleen maar<br />

verscherpt.<br />

Actoren<br />

- Gay Business Amsterdam (GBA)<br />

- Stichting Pro Gay Amsterdam<br />

- Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit COC<br />

- VVD<br />

- Centrum Democraten<br />

- PvdA<br />

- D66<br />

- CDA<br />

- Lijst Pim Fortuyn<br />

- Frits Bolkestein<br />

- Paul Scheffer<br />

- Paul Schnabel<br />

- Rita Verdonk<br />

- De Volkskrant<br />

- NRC<br />

- Trouw<br />

- Elsevier<br />

- Ministerie van Justitie<br />

- Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)<br />

- AIVD<br />

59


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Bronnen en Literatuur<br />

Bolkestein, F., On the collapse of the Soviet Union, 6.09.1991, http://www.liberalinternational.org/contentFiles/files/Bolkestein%201991.pdf<br />

(geraadpleegd op 29 april<br />

2011).<br />

Bovens, M., en A. Wille, Diplomademocratie (Amsterdam 2011).<br />

Brug, W. van den e. a., Hoe heeft het integratiedebat zich in Nederland ontwikkeld?,<br />

http://home.medewerker.uva.nl/m.fennema/bestanden/MSHoofdstukVanderBrugeareactie<br />

opdrukproeven (geraadpleegd op 29 april 2011).<br />

Fortuyn, P., De islamisering van onze cultuur (Uithoorn/Rotterdam, 2001)<br />

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/vergrijzing/cijfers/default.htm<br />

(geraadpleegd op 29 april 2011).<br />

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/ACE89EBE-0785-4664-9973-<br />

A6A00A457A55/0/2007k3b15p48art.pdf (geraadpleegd op 29 april 2011).<br />

http://www.stratos.nl/Vergrijzing.pdf (geraadpleegd op 29 april 2011).<br />

http://www.vijfeeuwenmigratie.nl/ (geraadpleegd op 29 april 2011).<br />

http://nl.wikipedia.org/wiki/MAX (geraadpleegd op 03 juni 2011).<br />

Lucassen, L. en J. Lucassen, Winnaars en verliezers. Een nuchtere balans van vijfhonderd<br />

jaar immigratie (Amsterdam 2011).<br />

Minnard, L., New Germans, New Dutch. Literary Interventions (Amsterdam, 2008).<br />

Penninx, R., H. Münstermann en H. Entzinger, Etnische minderheden en de multiculturele<br />

samenleving (Groningen, 1998).<br />

Prins, B., Voorbij de onschuld. Het debat over integratie in Nederland (Amsterdam, 2000).<br />

Roghart, H., De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict<br />

(Amsterdam, 2006).<br />

Royen, M. van, ‘Commissaris Nordholt over allochtone criminaliteit; “ Als ik het niet zeg,<br />

wie zegt het dan?”’, NRC op 03 februari 1993.<br />

Scheffer, P., ‘Het multiculturele drama’, NRC, 06.01.2000<br />

Schouten, N., De vergrijzing betaalbaar. De cijfers en politieke keuzes achter het<br />

vergrijzingdebat (Rotterdam 2007).<br />

Schrover, M., Om de meisjes, voor de meisjes. Een historisch perspectief op<br />

problematisering en bagatellisering van onderwerpen die te maken hebben met migratie<br />

en integratie. Oratie (Leiden 2011).<br />

SCP-Rapport 1998. 25 jaar sociale verandering (Rijswijk, 1998).<br />

Sikkel, D., De grijze aap. Ouderen, communicatie en consumentengedrag vanuit het<br />

perspectief van de evolutie. Oratie (Amsterdam 2009).<br />

Sleegers, F., In debat over Nederland, WRR, (Amsterdam, 2007).<br />

Stavenuiter, M., T. Nederland en J. Van den Toorn, Tussen kwetsbaar en vitaal. Nieuwe<br />

burgerinitiatieven en zelfredzaamheid in een ouder wordende samenleving. Verwey-Jonker<br />

Instituut (Utrecht 2010).<br />

Steenbekkers, A., C. Simon, V. Veldheer, Thuis op het platteland. De leefsituatie van<br />

platteland en stad vergeleken (SCP, Den Haag, 2006).<br />

Stroud, D., The 50-plus Market (Londen 2005).<br />

Uitzending Andere Tijden van 22 mei 2011.<br />

Wermuth, M., No Sell Out. De popularisering van een subcultuur (Amsterdam, 2001).<br />

Wielenga, F., Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam, 2009).<br />

60


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Metatrend 13 – Medialisering<br />

Verkorte titel<br />

Medialisering<br />

Metatrends<br />

- Secularisatie<br />

- Verzakelijking<br />

- Welvaartsgroei<br />

- Individualisering<br />

- Informatisering en technologisering<br />

- Mondialisering<br />

Relatie met<br />

Alle <strong>domein</strong>en<br />

Trend<br />

- Toename beschikbaarheid en gebruik communicatiemiddelen<br />

Hotspot<br />

- Introductie van commerciële televisie<br />

Datering<br />

Jaren zestig tot na 2005<br />

Beschrijving<br />

Medialisering is het proces waarbij media, zijnde middelen tot verspreiding van informatie, kennis en<br />

amusement, in de samenleving alomtegenwoordig worden en met elkaar verknoopt raken. Er is sprake<br />

van introductie van nieuwe media en van toenemende connectiviteit: het individu staat bijna<br />

voortdurend en onder alle omstandigheden in contact met de media en met anderen, terwijl de media<br />

voortdurend diverse vormen van content aan elkaar knopen. Dit proces wordt versterkt door<br />

mediaconvergentie, ofwel het in toenemende mate samengaan van verschillende mediavormen.<br />

Vanaf de laat negentiende eeuw tot ongeveer 1970 zijn radio, film en televisie ontwikkeld en kunnen<br />

deze media vanuit een hedendaags perspectief traditioneel genoemd worden. Vanaf de jaren zeventig<br />

werden door toedoen van verder ontwikkelde technologieën, welvaartsgroei en maatschappelijke<br />

ontwikkelingen de zogenaamde nieuwe media ontwikkeld. [Gorman, 2003: 185-186]<br />

Tot de jaren zestig van de vorige eeuw was er sprake van een zogenaamd ‘verzuild medialandschap’.<br />

[RMO, 2003: 73] De traditionele media als (radio-)omroep en pers behoorden vrijwel uitsluitend tot<br />

een van de strikt van elkaar gescheiden, ideologische zuilen – de protestants-christelijke, de roomskatholieke,<br />

de socialistische en de algemene of liberale zuil. Informatie, kennis en amusement dat<br />

door de pers en omroep geboden werd, was dan ook in overeenstemming met deze<br />

levensbeschouwelijke stroming en zorgde naast de promotie ervan voor consensus binnen de eigen<br />

kring. Deze kring, of groep, stond dan ook nog veel meer dan het individu in het middelpunt. Als<br />

gevolg van het individualiseringsproces kreeg dat individu pas in de decennia na 1960 een steeds<br />

grotere rol.<br />

Het medium dat verreweg de grootste noemer is geweest in de vrijetijdsbesteding van de Nederlander<br />

– en daarmee een grote invloed had – is televisie. [SCP, 2004: 44] De televisie had in de jaren tot<br />

1960 een relatief beperkt bereik. Sinds de eerste televisie-uitzending op 2 oktober 1951 stond begin<br />

jaren zestig in ongeveer 75.000 huiskamers een televisietoestel waarop zo’n dertig uur per week een<br />

uitzending te zien viel. Door toenemende welvaart beschikte in 1970 82 procent van de huishoudens<br />

over een televisie en al in 1972 werd het verzadigingspunt bereikt: 98 procent van de huishoudens<br />

had toen een toestel in huis. Programma’s werden steeds vaker door professionele journalisten<br />

gemaakt en wonnen daardoor aan kwaliteit. [Bardoel, 2002: 279] In de jaren tachtig werd het<br />

programma-aanbod verruimd (door dagtelevisie en een derde net in 1988) en konden door de<br />

invoering van kabeltelevisie en satelliettelevisie ook buitenlandse zenders worden bekeken.<br />

Adverteerders toonden mede als gevolg van deze ontwikkelingen in toenemende mate interesse in<br />

televisiereclame, zij konden immers op die manier ook een hoop potentiële afnemers bereiken. [Van<br />

Wijk, 2003: 89-90; Bakker en Scholten, 2005] Sinds de oprichting van de STER (Stichting Ether<br />

Reclame) in 1964 is het belang van reclame behoorlijk toegenomen. In 1994 gaven adverteerders<br />

voor het eerst meer dan één miljard gulden (ca. 500 miljoen euro) uit aan tv-reclame. In 2004 was dit<br />

61


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

bedrag gestegen tot ruim 2,6 miljard euro (= 5,7 miljard gulden). [Bakker en Scholten, 2005] De<br />

totale hoeveelheid tv-reclame nam in de jaren negentig behoorlijk toe. Waar in 1989 op de drie<br />

Nederlandse zenders per dag 1 uur en 8 minuten tv-reclame uitgezonden, in 1994 was dat opgelopen<br />

tot 5 uur en 14 minuten. Het publiek reageerde geïrriteerd op al die reclames en zapte veelal weg.<br />

[Schreurs, 2004: 131-132]<br />

Dat het bedrag in 2004 zo hoog lag, is mede toe te schrijven aan de commerciële televisie die in 1989<br />

zijn intrede deed en die zijn bestaansrecht ontleent aan reclamegelden. De Medianota uit 1985 en de<br />

Mediawet uit 1988 maakten de weg vrij voor een duaal bestel door (commerciële) buitenlandse<br />

zenders toe te staan via het Nederlandse kabelnetwerk. RTL Véronique kon zodoende op maandag 2<br />

oktober 1989 als eerste commerciële zender in Nederland uitzenden. Dit vormde een keerpunt in de<br />

geschiedenis van de Nederlandse televisiewereld. [Bardoel, 2009: 289] Vanaf 1992 werden ook aan<br />

binnenlandse commerciële zenders toegang tot het bestel verleend; er volgden in de jaren negentig<br />

zo’n 15 zenders. Commerciële televisie maakte ook dat de programmering en functie van de publieke<br />

omroep steeds vaker onder vuur kwam te liggen, temeer de (dalende) kijkcijfers en concurrentie om<br />

de kijker een steeds grotere rol gingen spelen. Sinds de introductie van commerciële televisie, de<br />

uitbreiding van de zendtijd en programma-aanbod is de gemiddelde tijd die aan televisiekijken besteed<br />

werd toegenomen. Deze steeg tussen 1989 en 2002 van 105 naar 187 minuten per dag. [Vergeer e.a.,<br />

2008: 16]<br />

Het medium televisie was steeds weer onderwerp van debat. Optimisten zagen de democratiserende<br />

werking van televisie, pessimisten beklaagden zich vooral over het niveau van het programmaaanbod.<br />

De discussie over de commercialisering de daarmee samenhangende popularisering van de<br />

programma’s (waarin emotie steeds meer aandacht kreeg) begon al in de jaren zestig, toen in 1967 de<br />

TROS toegelaten werd tot het publieke televisiebestel. De TROS bood programma’s die enkel erop<br />

gericht waren te plezieren en niet, zoals tot die tijd gebruikelijk was, een combinatie van<br />

verstrooiende, informerende en opvoedende programma’s. Het woord ‘vertrossing’, waarmee de<br />

aanpassing aan de smaak van het grote publiek en de daarmee gepaard gaande oppervlakkigheid<br />

bedoeld is, werd een algemeen begrip en haalde de dikke Van Dale. Vanaf 1975 werd de discussie<br />

opnieuw aangewakkerd toen de op jongeren gerichte zender Veronica zijn intrede deed.<br />

Tegenstanders van deze ontwikkelingen spraken van ‘vervoozing’, vrij naar de Veronica Omroep<br />

Organisatie (VOO). Schrijver Gerrit Komrij viel in 1977 het gehele medium aan door het als ‘treurbuis<br />

van de samenleving’ te betitelen. [Komrij, 1977] Na de succesvolle opkomst van het mediabedrijf<br />

Endemol in de jaren negentig spraken critici van ‘endemollisering’. In alle discussies over het tvaanbod<br />

stond de in sterkere mate overheersende logica van de markt en massacultuur ten koste van<br />

creatieve en authentieke progamma’s en programmamakers centraal. [Van Zoonen, 2002: 21-22]<br />

Endemol was niet het enige bedrijf dat zich in de jaren negentig wist te ontplooien tot een belangrijke<br />

speler op de mediamarkt. Ook grote uitgeverijen en kabelexploitanten wisten hun stempel te drukken<br />

op gedrukte, audiovisuele en digitale media. Steeds vaker maakten zij hiervoor gebruik van de<br />

technische mogelijkheden om verschillende vormen van media te integreren. [SCP, 2010: 18]<br />

Na de revolutionaire introductie van internet voor huiselijk gebruik en mobiele telefonie (beide in<br />

1994) hebben de mogelijkheden om onafhankelijk van plaats en tijd te communiceren een enorme<br />

vlucht genomen. Tevens werden door economische concentratie de productie- en distributieinfrastructuur<br />

van media en communicatie ook bedrijfsmatig met elkaar verknoopt. Media,<br />

telecommunicatie en datacommunicatie zijn dus naar elkaar toe gegroeid, dit fenomeen wordt<br />

mediaconvergentie genoemd. [SCP, 2010: 25] Naast het gebruik van de traditionele media als<br />

televisie, film, telefoon pers en radio had het interactieve individu de keuze uit nieuwe media als sms’<br />

en, e-mailen of chatten, gamen, lezen, beluisteren, bekijken en downloaden van programma’s op<br />

internet. In eerste instantie toonden vooral jongeren belangstelling voor de nieuwe media, die hen<br />

daarbij hielpen vorm te geven aan hun identiteit. [SCP, 2004: 564] In de jaren nul braken de<br />

zogenaamde social media door (in eerste instantie weblogs en later ook sociale netwerksites als Hyves<br />

(2004)). Zonder tussenkomst van een professionele redacteur kunnen hier kennis, ervaringen en<br />

informatie via een online platform worden uitgewisseld. De innovaties op het gebied van de media<br />

maakten het mogelijk dat een individuen overal aanwezig, bereikbaar zijn en met elkaar in contact<br />

konden zijn. Informatie, kennis en amusement konden zich door deze ontwikkeling in connectiviteit in<br />

razend tempo verspreiden.<br />

De ontwikkelingen op het gebied van nieuwe- of multimedia drongen door het veelvuldig gebruik van<br />

(sociale) media door tot de persoonlijke levenssfeer van het individu. [Kor, 2008: 11] Zij die geen<br />

toegang hadden of die geen gebruik of deel uit wensten te maken van deze snelle, digitale<br />

beeldcultuur c.q. networkcommunity hadden bovendien in meer of mindere mate te kampen met<br />

mechanismen van sociale uitsluiting. Anderen wezen op de negatieve kanten van (nieuwe) media,<br />

62


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

zoals bijvoorbeeld het veelvuldig gebruik ervan door jongeren, die steeds meer tijd achter de<br />

computer doorbrachten, waardoor de vraag opkwam of voor hen de virtuele realiteit niet werkelijker<br />

was dan de ‘echte wereld’. Ook de schending van privacy en de invloed van de media op de<br />

beeldvorming kan als een negatieve kant van medialisering worden beschouwd: men spreekt sinds de<br />

late 20 e eeuw van een trial by media als de reputatie van iets of iemand door de media is beschadigd.<br />

Elk imago kon door een medium worden gemaakt of gekraakt.<br />

Politieke partijen en individuele politici gingen steeds meer gebruik maken van verschillende<br />

mediavormen om contact met elkaar en met, vooral, de burger te onderhouden. Hans van Mierlo was<br />

in de jaren zestig de eerste politicus die met succes gebruik maakte van de media om voor zijn<br />

(nieuwe) partij stemmen te winnen. [Pels en Te Velde, 2000: 58; Bardoel, 2002: 281] In de decennia<br />

erop, zetten politici steeds vaker verschillende media in om hun boodschap te verkondigen. Media<br />

sprongen daar op hun beurt handig op in en stelden die politicus ook vaker centraal. In toenemende<br />

mate werd belang gehecht aan diens privé-achtergrond en het persoonlijke detail. [Bardoel, 2002:<br />

281] Politici konden anderzijds sinds de komst van internet per mail worden benaderd met vragen,<br />

bovendien werd het aan het eind van de 20 e en het begin van de 21 e eeuw vooral in verkiezingstijd<br />

gangbaarder om een door een spindoctor uitgedachte mediastrategie te volgen. Hierdoor kwam een<br />

grote nadruk te liggen op de media performance van de politicus. Bovendien werd door het continu<br />

beklemtonen van communicatie binnen de politiek en de overheid ook de rol van de (politieke)<br />

voorlichter groter. [Beunders, 2005: 11]<br />

De wisselwerking tussen media en het recht werd eveneens steeds vaker onderwerp van discussie.<br />

Leden van de juridische discipline gaven in toenemende mate tekst en uitleg (of werden daartoe<br />

aangezet) in de media over het recht in algemene zin of over hun zaken in het bijzonder. [Kor, 2008]<br />

De rol van de journalist en de journalistiek heeft in de twintigste eeuw aan importantie gewonnen.<br />

Door de kwaliteitsverbetering van de journalistiekopleidingen gingen journalisten professioneler te<br />

werk en kwamen er kwalitatief goede radio- en televisieprogramma’s die kennis en informatie<br />

(bijvoorbeeld in de vorm van journaals en actualiteitenprogramma’s) en amusement boden. [Bardoel,<br />

2009: 351] Bovendien droegen vooral de talkshows bij aan een zingeving van het dagelijks bestaan<br />

[Bardoel, 2009: 337 e.v.] De rol van de presentator, naar voorbeeld van de Amerikaanse Oprah<br />

Winfrey, had in talkshows waarin maatschappelijke thema’s besproken werden en emoties niet<br />

gespaard bleven, was relatief groot. [Bardoel, 2009: 339 e.v.]<br />

Het hechten van belang aan (uiterlijke) presentatie had ook zijn weerslag in beroepsgroepen als pr- en<br />

communicatieadviseurs. Steeds meer (overheids-)organisaties en bedrijven namen een adviseur in<br />

dienst om interne en externe communicatie te begeleiden en/of draagvlak te creëren, met een<br />

hoogtepunt in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw. [Lagerwey, 1997: 212]<br />

Bronnen en literatuur<br />

Bakker, P., O. Scholten, Communicatiekaart van Nederland: overzicht van media en<br />

communicatie (Amsterdam 2005).<br />

Bardoel, J. e.a., Journalistieke cultuur in Nederland (Amsterdam 2002).<br />

Beunders, H., De verbeelding van de wereld, de wereld van de verbeelding: opstellen<br />

(Amsterdam 1998).<br />

Beunders, H., 'Het volk verovert de media', in: D. Fokkema en F. Grijzenhout (red.)<br />

Rekenschap: 1650-2000 (Den Haag 2001) p. 301-320.<br />

Beunders, H., Publieke Tranen. De drijfveren van de emotiecultuur (Amsterdam/ Antwerpen<br />

2002).<br />

Briggs, A., en P. Burke, A social history of the media: from Gutenberg to the Internet<br />

(Cambridge 2005).<br />

Gorman, L., Media and society in the twentieth century: a historical introduction (Oxford<br />

2003).<br />

Lagerwey, E., Op zoek naar faamwaarde: vijftig jaar public relations in Nederland (Houten,<br />

1997).<br />

Komrij, G., Horen, Zien en Zwijgen. Vreugdetranen over de Treurbuis (Amsterdam 1977)<br />

Kor, G., Medialisering van het recht (Deventer 2008).<br />

Zoonen, L. van, Media, cultuur & burgerschap: een inleiding (Amsterdam 2002).<br />

Pels, D.; H. te Velde, Politieke stijl: over presentatie en optreden in de politiek (Amsterdam,<br />

2000)<br />

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Medialogica. Over het krachtenveld tussen burgers,<br />

media en politiek (Amsterdam 2009).<br />

Schreurs, W., Leuker kunnen we het niet maken. Televisie- en radioreclame 1965-2005<br />

(Hilversum 2004).<br />

63


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Sociaal en Cultureel Planbureau, Alle kanalen staan open. De digitalisering van mediagebruik<br />

(Den Haag 2010).<br />

Vergeer, M.; M. Coenders; P. Scheepers, ‘Tijdsbesteding aan televisie in Europese landen:<br />

crossnationale vergelijkingen en verklaringen’, in: Tijdschrift voor Communicatiewetenschap<br />

36 (2008) nr. 1, p. 15-34.<br />

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Trends in het medialandschap (Amsterdam<br />

2005).<br />

64


Concept rapport <strong>Cultuur</strong>: leefstijl en mentaliteit, deel metatrends. December 2011<br />

Colofon<br />

Aan dit deelrapport hebben bijgedragen:<br />

- Sanne Arens<br />

- dr. Iwona Mączka<br />

- dr. Irma Thoen<br />

- drs. Leo van der Vliet<br />

65

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!