Remmen_files/luchtdrukremmen wabco.pdf
Remmen_files/luchtdrukremmen wabco.pdf Remmen_files/luchtdrukremmen wabco.pdf
Systemen en componenten in bedrijfsvoertuigen 2de uitgave Copyright WABCO 2003 Vehicle Control Systems An American Standard Company 8150003523 Alle rechten voorbehouden Version 002/09.01
- Page 2 and 3: Inhoud Werkwijze van het luchtdrukr
- Page 4 and 5: Werkwijze van het luchtdrukremsyste
- Page 6 and 7: 1. Motorwagen-remventielen 7
- Page 8 and 9: Eéncilinder-compressor 411 1.. ...
- Page 10 and 11: Luchtdrogers 432 410 ... 0 en 432 4
- Page 12 and 13: 432 431 Tweekamerluchtdrogers 432 4
- Page 14 and 15: Drukregelaar met filter en bandvula
- Page 16 and 17: Antivriespomp 932 002 ... 0 Doel: A
- Page 18 and 19: Vierkringbeveiligingsklep 934 702 .
- Page 20 and 21: Ketel 950 ... ... 0 Doel: Opslaan v
- Page 22 and 23: Automatische ontwateringsklep 934 3
- Page 24 and 25: Overstroomklep 434 100 ... 0 Doel:
- Page 26 and 27: Voetremklep voor éénkringremsyste
- Page 28 and 29: 461 315 ... 0 461 317 ... 0 Voetrem
- Page 30 and 31: Voetremklep 461 319 ... 0 Doel: Fij
- Page 32 and 33: Zuigercilinders 421 0.. ... 0 en 92
- Page 34 and 35: Tristop®-cilinders 425 3.. ... 0 v
- Page 36 and 37: Handremklep 961 721 ... 0 Handremkl
- Page 38 and 39: Werkwijze: In de rijstand is de ver
- Page 40 and 41: 3/2-weg magneetklep beluchtend 472
- Page 42 and 43: d) Gelijktijdige bediening van de b
- Page 44 and 45: Automatische lastafhankelijke remkr
- Page 46 and 47: Automatische lastafhankelijke remkr
- Page 48 and 49: Automatische lastafhankelijke remkr
- Page 50 and 51: 433 302 433 306 Veerlichamen 433 30
Systemen en<br />
componenten in<br />
bedrijfsvoertuigen<br />
2de uitgave<br />
Copyright WABCO 2003<br />
Vehicle Control Systems<br />
An American Standard Company<br />
8150003523<br />
Alle rechten voorbehouden<br />
Version 002/09.01
Inhoud<br />
Werkwijze van het luchtdrukremsysteem 4<br />
1. Motorwagen<br />
Remsysteem-schema's 6<br />
Motorwagen-remventielen 7<br />
2. Aanhangwagens<br />
Remsysteem-schema's 64<br />
Aanhangwagen-remventielen 66<br />
3. Anti-blokkeer-systeem (ABS) 83<br />
4. Derde rem in motorwagen 95<br />
5. EBS - elektronisch geregeld remsysteem 101<br />
6. Luchtvering, ECAS 111<br />
7. Koppelingsversterkers 123<br />
8. Luchtdruk-remsystemen in landbouwvoertuigen 127<br />
9. ETS en MTS elektronische deurbesturing voor autobussen 137<br />
10. Montage van buisleidingen en schroefkoppelingen 151<br />
Apparaatlijst 163<br />
1<br />
3
1. Luchtdrukverzorging<br />
De door compressor (1) geleverde luchtdruk<br />
komt via de drukregelaar (2), die de<br />
druk in het systeem automatisch tussen<br />
b.v. 7,2 en 8,1 bar regelt, in de luchtdroger<br />
(3). Hier wordt aan de lucht vocht onttrokken<br />
en via de ontluchting van de<br />
droger naar buiten gevoerd. De gedroogde<br />
lucht komt dan in de vierkringbeveiligingsklep.<br />
De vierkringbeveiligingsklep<br />
(4) beveiligt bij defect van één of meer<br />
kringen de intacte kringen tegen een<br />
drukdaling. In bedrijfsremkring I en II<br />
stroomt de voorraadlucht via de ketels (6<br />
en 7) naar voetremklep (15). In kring III<br />
stroomt de voorraadlucht vanaf ketel (5)<br />
via de in aanhangwagen-stuurklep (17)<br />
geïntegreerde 2/2-wegklep naar automatisch<br />
koppelingsstuk (11), alsook via terugslagklep<br />
(13), handremklep (16) en<br />
relaisklep (20) naar het veerremgedeelte<br />
van de Tristop-cilinder (19). Via kring IV<br />
worden eventuele nevenverbruikers, zoals<br />
hier de uitlaatrem, van lucht voorzien.<br />
Het remsysteem van de aanhangwagen<br />
wordt bij aangekoppelde voorraadslang<br />
via een koppelingsstuk (11) van luchtdruk<br />
voorzien. De lucht komt dan via de<br />
leidingfilter (25) en aanhangwagen-remklep<br />
(27) in de ketel (28) en stroomt ook<br />
4<br />
Werkwijze van het luchtdrukremsysteem<br />
naar de voorraadaansluitingen van ABSrelaiskleppen<br />
(38).<br />
2. Werkwijze:<br />
2.1 Bedrijfsrem<br />
Bij bediening van voetremklep (15)<br />
stroomt luchtdruk via ABS-magneetregelklep<br />
(39) naar membraancilinder (14)<br />
van de vooras en naar automatische<br />
remkrachtregelaar (18). Deze schakelt<br />
om en voorraadlucht gaat via ABS-magneetregelklep<br />
(40) naar het bedrijfsremgedeelte<br />
(membraancilinder) van<br />
Tristop-cilinder (19). De druk in de remcilinders,<br />
die voor de voor het remmen<br />
noodzakelijke kracht zorgt, is afhankelijk<br />
van de op de voetremklep werkende<br />
voetkracht en ook van de beladingstoestand<br />
van het voertuig. Deze remdruk<br />
wordt door automatische remkrachtregelaar<br />
(18) geregeld, die met een bedieningsstang<br />
met de achteras is<br />
verbonden. Door de verschillende afstanden<br />
tussen chassis en as bij ont- en<br />
beladen toestand wordt de remdruk<br />
traploos geregeld. Gelijktijdig wordt de in<br />
de voetremklep geïntegreerde leeg-lastklep<br />
via een stuurleiding beïnvloed door<br />
de automatische remkrachtregelaar.<br />
Hierdoor wordt ook de remdruk van de<br />
vooras aan de beladingstoestand van het<br />
voertuig aangepast (vooral bij de vrachtwagen).<br />
De door beide bedrijfsremkringen aangestuurde<br />
aanhangwagen-stuurklep (17)<br />
belucht via koppelingsstuk (12) en de<br />
verbindingsslang “rem” de stuuraansluiting<br />
van aanhangwagen-remklep (27).<br />
Daarmee wordt de weg voor de voorraadlucht<br />
uit ketel (28) via de aanhangwagen-remklep,<br />
aanpassingsklep (33)<br />
voor automatische remkrachtregelaar<br />
(34) en voor ABS-regelklep (37) vrijgegeven.<br />
Relaisklep (37) wordt door ALR-regelaar<br />
(34) aangestuurd en de lucht<br />
stroomt naar membraancilinders (29)<br />
van de vooras. Via ALR-regelaar (35)<br />
worden ABS-relaiskleppen (38) aangestuurd<br />
en wordt de weg voor de lucht<br />
naar de membraancilinders (30 en 31)<br />
vrijgegeven. De met de uitgestuurde druk<br />
van de motorwagen overeenkomende<br />
remdruk in de aanhangwagen wordt door<br />
de automatische remkrachtregelaars (34<br />
en 35) aangepast aan de beladingstoestand<br />
van de aanhangwagen. Om een<br />
overberemming van de wielrem van de<br />
vooras bij deelremmingen te vermijden,<br />
wordt de remdruk door aanpassingsklep<br />
(33) gereduceerd. De ABS-relaiskleppen<br />
(in de aanhangwagen) en de ABS-magneetregelkleppen<br />
(in de motorwagen)
Werkwijze van het luchtdrukremsysteem<br />
dienen voor de sturing (druk opbouwen,<br />
druk vasthouden of ontluchten) van de<br />
remcilinders. Voor zover de kleppen door<br />
de ABS-elektronica (36 of 41) worden<br />
geactiveerd, gebeurt deze sturing onafhankelijk<br />
van de door de motorwagen- of<br />
aanhangwagen-remklep doorgestuurde<br />
druk.<br />
In niet geactiveerde toestand (magneten<br />
stroomloos) hebben de kleppen de functie<br />
van een relaisklep en dienen ze voor<br />
de snelle be- en ontluchting van de remcilinders.<br />
2.2 Parkeerrem<br />
Als handremklep (16) wordt vergrendeld,<br />
worden de veerremmen van Tristop-cilinders<br />
(19) volledig ontlucht. De voor de<br />
wielrem noodzakelijke kracht wordt nu<br />
verkregen door de sterk voorgespannen<br />
veren van de Tristop-cilinders. Gelijktijdig<br />
wordt ook de leiding van handremklep<br />
(16) naar aanhangwagen-stuurklep (17)<br />
ontlucht. De afremming van de aanhangwagen<br />
wordt ingeleid door het beluchten<br />
van de verbindingsslang “rem”. Daar de<br />
EEG-richtlijn voorschrijft dat een volgwagen<br />
enkel door de motorwagen moet<br />
worden gestopt, kan de aanhangwagenrem<br />
door bediening van de handremhefboom<br />
in de “controlestand” weer worden<br />
ontlucht. Daarmee kan getest worden of<br />
de motorwagen-parkeerrem aan de wettelijke<br />
eis voldoet.<br />
2.3 Noodrem<br />
Door de nauwkeurig regelbare handremklep<br />
(16) kan het voertuig bij uitval van<br />
bedrijfsremkringen I en II met de veerremdelen<br />
van de Tristop-cilinders (19)<br />
worden afgeremd. De remkracht voor de<br />
wielremmen wordt, zoals reeds beschreven<br />
bij de parkeerrem, opgewekt door de<br />
kracht van de voorgespannen veren van<br />
de Tristop-cilinders (19), maar daarbij<br />
worden de veerremdelen niet volledig<br />
ontlucht, maar enkel zo veel als nodig is<br />
voor de benodigde remkracht.<br />
3. Automatische remwerking<br />
van de aanhangwagen<br />
Bij breuk van de verbindingsleiding<br />
“voorraad” valt de druk plotseling weg en<br />
aanhangwagen-remklep (27) leidt een<br />
vol-remming van de aanhanger in. Bij<br />
breuk van de verbindingsslang “rem”<br />
smoort bij bediening van de bedrijfsrem<br />
de in aanhangwagen-stuurklep (17)<br />
geïntegreerde 2/2-wegklep de doorgang<br />
naar koppelingsstuk (11) van de voorraadleiding,<br />
zodat de breuk van de commandoleiding<br />
een snelle drukval in de<br />
voorraadleiding veroorzaakt en binnen<br />
de wettelijk voorgeschreven tijd van max.<br />
2 sec. aanhangwagen-remklep (27) een<br />
automatische afremming van de aanhangwagen<br />
uitvoert. Terugslagklep (13)<br />
beveiligt de parkeerrem tegen ongewild<br />
in werking treden bij een drukverlies in de<br />
voorraadleiding naar de aanhangwagen.<br />
4. ABS-componenten<br />
De motorwagen is normaal gezien uitgerust<br />
met drie controlelampen (bij ASR<br />
nog een extra controlelamp) voor de<br />
functieherkenning en de constante systeembewaking,<br />
en met relais, infomodule<br />
en ABS-contactdoos (24).<br />
Na inschakelen van contact gaat de gele<br />
controlelamp aan als de aanhangwagen<br />
niet over ABS beschikt of als de verbinding<br />
onderbroken is. De rode controlelamp<br />
gaat uit als het voertuig een<br />
snelheid van ca. 7 km/h overschrijdt en<br />
als geen fout werd vastgesteld door de<br />
veiligheidsschakeling van de ABS-elektronica.<br />
5
6<br />
13<br />
33<br />
12<br />
1<br />
Legende:<br />
Pos.<br />
29,30<br />
31,32<br />
2<br />
38<br />
3<br />
17<br />
27<br />
28<br />
14<br />
9<br />
24<br />
25<br />
37<br />
1 Compressor<br />
2 Luchtdroger met drukregelaar<br />
3 4-kringbeveiligingsklep<br />
4 Ketel<br />
5 Klemband<br />
6 Controleaansluiting<br />
7 Ontwateringsklep<br />
8 Terugslagklep<br />
9 Voetremklep met geïntegreerde<br />
voorasregelaar<br />
10 Handremklep met<br />
aanhangwagen-sturing<br />
11 Relaisklep<br />
12 Zuigercilinder<br />
13 Membraancilinder<br />
14 ASR-stelcilinder<br />
Tweekring-luchtdrukrem met twee leidingen<br />
met ABS/ASR (4S/4M)<br />
4,5<br />
34 35<br />
7<br />
18<br />
36<br />
15 3/2-weg-magneetklep<br />
16 Tristop(R)-cilinder<br />
17 Snellosklep<br />
18 ALR-regelaar<br />
19 Veerlichaam<br />
20 Aanhangwagen-stuurklep<br />
21 Koppelingsstuk, voorraad<br />
22 Koppelingsstuk, remcommando<br />
23 Tweewegklep<br />
24 ABS-controlelampen<br />
25 Infolamp<br />
26 ABS-aanhangwagen<br />
contactdoos<br />
27 Verlengkabel voor sensor<br />
28 Magneetkabel<br />
29 Bus<br />
8<br />
6<br />
10<br />
19 15<br />
23<br />
20<br />
11<br />
30 Sensorhouder<br />
31 Sensor met kabel<br />
32 Poolwiel<br />
33 ABS-magneetregelklep<br />
34 Elektronica<br />
35 Infomodule<br />
36 Drukschakelaar<br />
37 Proportionele klep<br />
38 3/2-wegklep<br />
21<br />
22<br />
16<br />
26
1.<br />
Motorwagen-remventielen<br />
7
1.<br />
Natluchtfilters<br />
432 600 ... 0 tot 432 607 ... 0<br />
Oliebadfilters<br />
432 693 ... 0 tot 432 699 ... 0<br />
8<br />
Aanzuigfilters<br />
Natluchtfilters<br />
Doel:<br />
Voorkomen dat verontreiniging in de<br />
lucht binnendringt in compressoren (via<br />
aanzuigfilter) of in de ontluchtingsopeningen<br />
van luchtdrukcomponenten (via<br />
ontluchtingsfilter); daarnaast demping<br />
van het aanzuig- en uitblaasgeluid.<br />
Werkwijze:<br />
Natluchtfilters (voor normale bedrijfsomstandigheden).<br />
De lucht wordt door een<br />
opening in de filterkap aangezogen,<br />
stroomt door de filtermassa en komt gereinigd<br />
bij de aanzuigaansluiting van de<br />
compressor.<br />
Oliebadfilter<br />
Werkwijze:<br />
Oliebadfilter (voor lucht waarin zich veel<br />
stof bevindt)<br />
De lucht wordt door de zeefplaat onder<br />
de afdekkap en door de centrale buis<br />
aangezogen en naar het oppervlak van<br />
de olie geleid, waar de meegevoerde<br />
vuildelen zich afzetten. Daarna wordt de<br />
lucht vanaf de oliespiegel naar boven<br />
omgebogen en stroomt de lucht door<br />
een filterelement, dat de nog resterende<br />
verontreinigingen en de meegevoerde<br />
olie in de lucht tegenhoudt. Aansluitend<br />
hierop komt de gereinigde lucht in de<br />
aanzuigaansluiting van de compressor.
Eéncilinder-compressor<br />
411 1.. ...0 en<br />
911 ... ... 0<br />
Tweecilinder-compressor<br />
411 5.. ... 0 en<br />
911 5.. ... 0<br />
Doel:<br />
Compressor 1.<br />
Generen van luchtdruk in voertuigen en<br />
stationaire systemen.<br />
Werkwijze:<br />
De door de voertuigmotor via riem en<br />
riemschijf aangedreven krukas zet haar<br />
beweging via de drijfstang over op de<br />
zuiger. Als de zuiger omlaag gaat, wordt<br />
via de motorluchtfilter of een eigen nat-<br />
lucht- of oliebadfilter gereinigde atmosferische<br />
lucht aangezogen via aansluiting<br />
0 en de zuigklep, door de omlaag gaande<br />
zuiger wordt deze lucht gecomprimeerd<br />
en via de drukklep en aansluiting<br />
2 naar de ketels gevoerd.<br />
De smering gebeurt afhankelijk van het<br />
type door dompel- of circulatiesmering.<br />
9
1.<br />
Luchtdrukreiniger<br />
432 511 ... 0<br />
10<br />
Luchtdrukreiniger<br />
Doel:<br />
Reiniging van de door de compressor<br />
geleverde luchtdruk en uitcondenseren<br />
van de waterdamp uit de lucht.<br />
Werkwijze:<br />
De op aansluiting 1 binnenstromende<br />
lucht gaat via ringvormige spleet A naar<br />
ruimte B. Als spleet A wordt doorstroomd,<br />
koelt de lucht af en een deel<br />
van de waterdamp in de lucht condenseert.<br />
Daarna stroomt de lucht door filter<br />
(a) naar aansluiting 2.<br />
Gelijktijdig opent de druk in ruimte B inlaat<br />
(e) van klephuis (d) en loopt het condenswater<br />
via filter (f) naar ruimte C. Als<br />
de druk in ruimte B daalt, sluit inlaat (e)<br />
en gaat uitlaat (b) open. Het condenswater<br />
wordt nu door de druk in ruimte C<br />
naar buiten geblazen. Als er drukevenwicht<br />
in ruimtes B en C is, sluit uitlaat (b).<br />
Met pen (c) kan de functie van de automatische<br />
ontwateringsklep worden gecontroleerd.
Luchtdrogers<br />
432 410 ... 0 en<br />
432 420 ... 0<br />
Doel:<br />
Drogen van de door de compressor geleverde<br />
luchtdruk door de waterdamp uit<br />
de lucht te onttrekken. Dit gebeurt door<br />
een koudgeregenereerde adsorptiedroging,<br />
waarin de door de compressor samengedrukte<br />
lucht door een granulaat<br />
(adsorptiemiddel) wordt gevoerd, dat de<br />
waterdamp uit de lucht kan opnemen.<br />
Werkwijze:<br />
Uitvoering 1 (aansturing via afzonderlijke<br />
drukregelaar 432 420 ... 0)<br />
In de toevoerfase stroomt de door de<br />
compressor geleverde luchtdruk via aansluiting<br />
1 naar ruimte A. Door de temperatuurdaling<br />
wordt het condenswater<br />
opgevangen, dat via kanaal C naar uitlaat<br />
(e) gaat.<br />
Via de in de patroon geïntegreerde fijnfilter<br />
(g) en ringkamer (h) stroomt de lucht<br />
naar de bovenkant van granulaatpatroon<br />
(b). Tijdens het doorstromen van granulaat<br />
(a) wordt de vochtigheid aan de lucht<br />
onttrokken en door het oppervlak van<br />
granulaat (a) opgenomen. De gedroogde<br />
Luchtdrogers 1.<br />
lucht gaat via terugslagklep (c), aansluiting<br />
21, en de achterliggende remventielen<br />
naar de luchtketels. Tegelijkertijd<br />
stroomt ook gedroogde lucht via de<br />
smoorboring en aansluiting 22 naar de<br />
regeneratieketel.<br />
Bij het bereiken van de afschakeldruk in<br />
het systeem wordt via aansluiting 4 ruimte<br />
B door de drukregelaar belucht. Zuiger<br />
(d) gaat omlaag en opent uitlaat (e). De<br />
lucht uit ruimte A stroomt via kanaal C en<br />
uitlaat (e) naar de buitenlucht.<br />
Vanuit de regeneratieketel stroomt de<br />
lucht nu door de smoring naar de onderkant<br />
van granulaatpatroon (b). Tijdens<br />
het expanderen en (van onder naar boven)<br />
doorstromen van granulaatpatroon<br />
(b) wordt de aan het oppervlak van granulaat<br />
(a) hechtende vochtigheid door de<br />
lucht opgenomen en via kanaal C, geopende<br />
uitlaat (e), bij ontluchting 3 naar<br />
de buitenlucht geleid.<br />
Bij bereiken van de inschakeldruk op de<br />
drukregelaar wordt ruimte B weer ontlucht.<br />
Uitlaat (e) gaat dicht en het drogen<br />
begint weer zoals eerder beschreven.<br />
Door inbouw van verwarmingselement<br />
(f) in de buurt van zuiger (d) wordt vastvriezen<br />
en daardoor functiestoring bij extreme<br />
omstandigheden vermeden.<br />
432 420 432 410<br />
Uitvoering 2 (aansturing via geïntegreerde<br />
drukregelaar 432 410 ... 0)<br />
De luchtdroger werkt zoals bij uitvoering<br />
1 omschreven. De afschakeldruk<br />
stroomt echter bij deze uitvoering via boring<br />
(l) naar ruimte D en werkt op membraan<br />
(m). Na overwinnen van de<br />
veerkracht opent inlaat (n) en wordt via<br />
zuiger (d), die nu onder druk staat, uitlaat<br />
(e) geopend.<br />
De door de compressor geleverde lucht<br />
stroomt via ruimte A, kanaal C en ontluchting<br />
3 naar de buitenlucht. Zuiger (d)<br />
fungeert tevens als overdrukklep. In geval<br />
van overdruk opent zuiger (d) automatisch<br />
uitlaat (e).<br />
Als de voorraaddruk in het systeem door<br />
luchtverbruik onder de inschakeldruk<br />
daalt, sluit inlaat (n) en wordt de druk uit<br />
ruimte B afgebouwd via de ontluchting<br />
van de drukregelaar. Uitlaat (e) sluit en<br />
het droogproces begint opnieuw.<br />
11
1.<br />
Luchtdrogers met terugstroombegrenzingsklep<br />
432 413 ... 0 en<br />
432 415 ... 0<br />
Door een geïntegreerde terugstroombegrenzingsklep<br />
kunnen éénkamerluchtdrogers<br />
van deze reeks de nodige<br />
hoeveelheid regeneratielucht uit het<br />
hoofdreservoir nemen, voor zover de gebruikte<br />
meerkringbeveiligingsklep een terugstroming<br />
toelaat. Hierdoor valt een<br />
afzonderlijke regeneratieketel weg.<br />
Werkwijze:<br />
Uitvoering 1 (aansturing via afzonderlijke<br />
drukregelaar 432 413 ... 0)<br />
In de toevoerfase stroomt de door de<br />
compressor geleverde luchtdruk door<br />
aansluiting 1, opent terugslagklep (i) en<br />
gaat naar ruimte A. Door de temperatuurdaling<br />
wordt het condenswater opgevangen,<br />
dat via kanaal C naar uitlaat (e)<br />
gaat.<br />
De droging van de lucht gebeurt zoals<br />
beschreven bij 432 420. Tegelijkertijd<br />
stroomt gedroogde lucht ook naar ruimte<br />
E en plaatst het membraan (o) onder<br />
druk. Dit golft naar rechts en maakt de<br />
verbinding tussen ruimte E en G via<br />
smoorboring (s) vrij.<br />
Via filter (l) komt de voorraadlucht ook in<br />
12<br />
Luchtdrogers<br />
ruimte H en plaatst klep (q) onder druk.<br />
Na het overwinnen van de met schroef (r)<br />
ingestelde kracht van de drukveren wordt<br />
klep (q) opgetild. De voorraadlucht gaat<br />
nu naar ruimte F en werkt langs de andere<br />
kant met een iets geringere druk op<br />
membraan (o) om klep (q) tegen te houden.<br />
Bij het bereiken van de afschakeldruk in<br />
het systeem wordt via aansluiting 4 ruimte<br />
B door de drukregelaar belucht. Zuiger<br />
(d) gaat omlaag en opent uitlaat (e). Terugslagklep<br />
(i) sluit de doorgang naar<br />
aansluiting 1 en de lucht uit ruimte A<br />
stroomt via kanaal C en uitlaat (e) naar<br />
de buitenlucht.<br />
Door de drukdaling in ruimte G sluit terugslagklep<br />
(c). De regeneratielucht<br />
wordt nu uit de voorraadketels gehaald;<br />
daarom moet een tussengeschakelde<br />
meerkring-beveiligingsklep terugstroming<br />
toelaten. De op aansluiting 21 beschikbare<br />
voorraadlucht stroomt via<br />
ruimte E, smoring (s), waarbij de lucht expandeert,<br />
naar ruimte G en zo naar de<br />
onderkant van granulaatpatroon (b).<br />
Tijdens het expanderen en (van onder<br />
naar boven) doorstromen van granulaatpatroon<br />
(b) wordt de aan het oppervlak<br />
van granulaat (a) hechtende vochtigheid<br />
door de lucht opgenomen en via kanaal<br />
C, geopende uitlaat (e), bij ontluchting 3<br />
432 413 432 415<br />
naar de buitenlucht gevoerd. Het terugstromen<br />
is ten einde als de druk links van<br />
membraan (q) zo ver opgebouwd is, dat<br />
deze in sluitpositie komt.<br />
Bij bereiken van de inschakeldruk op de<br />
drukregelaar wordt ruimte B weer ontlucht.<br />
Uitlaat (e) gaat dicht en het drogen<br />
begint weer zoals eerder beschreven.<br />
Uitgang 31 is bijkomend met een veiligheidsklep<br />
voor de aanvoerzijde uitgerust.<br />
Uitvoering 2 (aansturing via geïntegreerde<br />
drukregelaar 432 415 ... 0)<br />
Bij deze uitvoering gaat de afschakeldruk<br />
via de verbindingsboring naar ruimte J en<br />
werkt in op membraan (m). Na overwinnen<br />
van de veerkracht opent inlaat (n) en<br />
wordt via zuiger (d), die nu onder druk<br />
staat, uitlaat (e) geopend.<br />
De door de compressor geleverde lucht<br />
stroomt via ruimte A, kanaal C en ontluchting<br />
3 naar de buitenlucht. Zuiger (d)<br />
fungeert tevens als overdrukklep. In geval<br />
van overdruk opent zuiger (d) automatisch<br />
uitlaat (e).<br />
Als de voorraaddruk in het systeem door<br />
luchtverbruik onder de inschakeldruk<br />
daalt, sluit inlaat (n) en wordt de druk uit<br />
ruimte B afgebouwd via de ontluchting<br />
van de drukregelaar. Uitlaat (e) sluit en<br />
het droogproces begint opnieuw.
432 431<br />
Tweekamerluchtdrogers<br />
432 431 ... 0 en<br />
432 432 ... 0<br />
Werkwijze:<br />
a) Sturing zonder geïntegreerde<br />
drukregelaar<br />
De door de compressor aangevoerde<br />
luchtdruk stroomt via aansluiting 1 naar<br />
boring E. Door de temperatuurdaling kan<br />
in boring E condenswater worden ingezameld,<br />
dat door boring L naar stationaire<br />
afsluiter (m) gaat. Vanuit boring E<br />
stroomt de luchtdruk langs geopende<br />
klep (k) naar ruimte B en verder door de<br />
in de patroon geïntegreerde fijnfilter (e)<br />
en spleetruimte A naar de bovenzijde<br />
van granulaatpatroon (c).<br />
Via zeefplaat (a) stroomt de voorgereinigde<br />
luchtdruk van boven naar onder<br />
door het in een filterzak genaaide granulaat<br />
(b) van patroon (c) en gaat via zeefplaat<br />
(d) en terugslagklep (f) naar boring<br />
G.<br />
Als granulaat (b) wordt doorstroomd,<br />
blijft de vochtigheid in de lucht in de fijne<br />
kanalen van het sterk poreuze granulaat<br />
vasthechten. Vanuit boring G stroomt de<br />
luchtdruk na het openen van terugslagklep<br />
(g) via aansluiting 2 naar de luchtke-<br />
tels.<br />
Luchtdrogers 1.<br />
Via de op het debiet van de compressor<br />
afgestemde smoorboring van de kleppen<br />
(f en p) komt een deel van de gedroogde<br />
luchtdruk uit boring G op de onderkant<br />
van patroon (s) en passeert granulaat (r)<br />
van onder naar boven (terugspoeling).<br />
Daarbij neemt de gedroogde lucht de<br />
vochtigheid in de fijne kanalen van het<br />
sterk poreuze granulaat (r) op en stroomt<br />
via ringruimte K, ruimte H langs de geopende<br />
achterzijde van klep (o) naar ontluchting<br />
3.<br />
De bijkomende overstroomklep (h) zorgt<br />
ervoor dat bij het begin van de vulling<br />
van het systeem de stuurkleppen (k en o)<br />
niet omschakelen. Pas bij een voorraaddruk<br />
van > 5 bar op aansluiting 2 gaat<br />
klep (h) open en komt de luchtdruk in<br />
ruimte C. Als de stroomtoevoer naar<br />
magneetspoel (j) wordt vrijgegeven door<br />
de in de magneetklep geïntegreerde tijdschakelaar,<br />
wordt anker (i) aangetrokken.<br />
Luchtdruk uit ruimte C stroomt nu<br />
naar ruimte D en via boring F naar ruimte<br />
M en verplaatst de stuurkleppen tegen<br />
de veerkracht naar de linker eindpositie.<br />
De doorgang van boring E naar ruimte B<br />
is afgesloten. De luchtdruk in ruimte B<br />
ontsnapt nu langs de open achterzijde<br />
van stuurklep (k) en langs boring N via<br />
aansluiting 3 naar de buitenlucht. Terugslagklep<br />
(g) sluit en de druk in het systeem<br />
blijft verzekerd. Door de drukdaling<br />
in ruimte B sluit ook terugslagklep (f).<br />
De door de compressor aangevoerde<br />
luchtdruk stroomt nu van boring E door<br />
ruimte H, ringruimte K en door granulaat<br />
(r) van patroon (s). Het droogproces van<br />
de luchtdruk verloopt zoals reeds beschreven.<br />
Na het openen van klep (p) en<br />
terugslagklep (g) gaat de gedroogde<br />
lucht via aansluiting 2 naar de ketels.<br />
Langs de smoorboring van klep (f) komt<br />
de gedroogde lucht op de onderzijde van<br />
granulaat (b), zodat ook hier een terugspoeling<br />
plaatsvindt.<br />
Na ca. 1 min. onderbreekt de tijdschakelaar<br />
de stroomtoevoer naar de magneetspoel.<br />
Anker (i) sluit de doorgang van<br />
ruimte C en opent de ontluchting, waarlangs<br />
de druk in ruimte D en ruimte M<br />
wordt afgebouwd. Door de veerkracht en<br />
de druk in boring G worden de stuurkleppen<br />
weer naar hun rechter eindpositie<br />
verplaatst. Stuurklep (o) sluit de doorgang<br />
naar ruimte H en stuurklep (k)<br />
opent de doorgang naar ruimte B. De<br />
door de compressor aangevoerde luchtdruk<br />
wordt nu weer naar granulaat (b)<br />
gevoerd en het droogproces verloopt zoals<br />
reeds beschreven, waarbij elke minuut<br />
een patroonwissel plaatsvindt.<br />
13
1.<br />
14<br />
432 432<br />
Als de drukregelaar na het bereiken van<br />
de ingegeven afschakeldruk naar stationair<br />
schakelt, wordt druk ingestuurd op<br />
aansluiting 4, zuiger (m) wordt onder<br />
druk geplaatst en gaat omlaag, zodat de<br />
stationaire afsluiter open gaat. Het ingezamelde<br />
condenswater en vuil ontsnapt<br />
samen met de in de stationaire fase toegevoerde<br />
lucht via ontluchting 3 naar de<br />
buitenlucht. Als de drukregelaar naar belast<br />
schakelt, wordt aansluiting 4 ontlucht<br />
en sluit de stationaire afsluiter de doorgang<br />
naar ontluchting 3.<br />
Door een verwarmingselement (l), die<br />
wordt ingeschakeld als de temperatuur<br />
onder ca. 6°C daalt en weer wordt uitgeschakeld<br />
als de temperatuur hoger komt<br />
dan ca. 30°C, kan een functiestoring<br />
door ijsvorming in extreme omstandigheden<br />
ter hoogte van zuiger (m) worden<br />
vermeden.<br />
b) Aansturing via geïntegreerde<br />
drukregelaar<br />
De droging van de lucht gebeurt zoals<br />
beschreven onder a).<br />
De druk die bij het vullen van de luchtdrukinstallatie<br />
op aansluiting 2 wordt op-<br />
Luchtdrogers<br />
gebouwd, heerst ook in ruimte P en<br />
plaatst de onderkant van membraan (t)<br />
onder druk. Zodra de hieruit resulterende<br />
kracht groter is dan de met schroef (y) ingestelde<br />
kracht van drukveer (n), beweegt<br />
membraan (t) en neemt zuiger (q)<br />
mee. Daardoor gaat inlaat (u) open en<br />
wordt zuiger (m), die nu onder druk staat,<br />
omlaag verplaatst, zodat de stationaire<br />
afsluiter open gaat. Het ingezamelde<br />
condenswater en vuil ontsnapt samen<br />
met de in de stationaire fase toegevoerde<br />
lucht via ontluchting 3 naar de buitenlucht.<br />
De compressor werkt stationair tot de<br />
druk in de installatie onder de inschakeldruk<br />
van de drukregelaar gedaald is.<br />
Daarbij wordt ook de druk in ruimte P onder<br />
membraan (t) afgebouwd. Drukveer<br />
(n) verplaatst zuiger (q) en membraan (t)<br />
weer naar de uitgangspositie. Inlaat (u)<br />
sluit en de druk uit ruimte O wordt afgebouwd<br />
via de ontluchting van de drukregelaar.<br />
De stationaire afsluiter met<br />
zuiger (m) sluit weer. De luchtdruk<br />
stroomt nu weer naar boring E en loopt<br />
via één van de luchtdrogerpatronen (b of<br />
r) en aansluiting 2 gedroogd naar de<br />
luchtketels.<br />
Daarna wordt het systeem weer gevuld<br />
tot aan de afschakeldruk van de drukregelaar.<br />
Toepassing:<br />
Afhankelijk van de toepassing kunnen<br />
één- of tweekamerluchtdrogers van<br />
WABCO worden gebruikt.<br />
De keuze tussen één- en tweekamerluchtdrogers<br />
is afhankelijk van het debiet<br />
en de inschakelduur van de compressor.<br />
Eénkamerluchtdrogers<br />
kunnen normaal gezien tot een debiet<br />
van ~ 500 l/min en een inschakelduur<br />
van de compressor tot ~ 50% worden gebruikt.<br />
Afwijkingen boven deze richtwaarden<br />
moeten tijdens de rijwerking<br />
worden gecontroleerd.<br />
Tweekamerluchtdrogers<br />
dekken het bereik > 500 l/min en > 50%<br />
tot 100% inschakelduur. Debieten boven<br />
1000 l/min moeten tijdens rijproeven<br />
worden gecontroleerd.
Drukregelaar met filter en<br />
bandvulaansluiting<br />
975 303 ... 0<br />
Doel:<br />
Zelfstandig regelen van de bedrijfsdruk<br />
in een luchtdrukremsysteem, en de leidingen<br />
en kleppen beschermen tegen<br />
vuil. Afhankelijk van de uitvoering aansturing<br />
van de erna geschakelde automatische<br />
antivriespomp of van de<br />
éénkamerluchtdroger.<br />
Werkwijze:<br />
a.) Drukregelaar<br />
De door de compressor aangevoerde<br />
luchtdruk stroomt via aansluiting 1 en filter<br />
(g) naar ruimte B. Na het openen van<br />
terugslagklep (e) gaat de luchtdruk via<br />
de leiding op aansluiting 21 naar de<br />
luchtketels en naar ruimte E. Aansluiting<br />
22 is voorzien voor de aansturing van<br />
een erna geschakelde antivriespomp.<br />
In ruimte E wordt een kracht opgebouwd,<br />
die op de onderzijde van membraan (c)<br />
werkt. Zodra die kracht groter is dan de<br />
met schroef (a) ingestelde kracht van<br />
drukveer (b), beweegt membraan (c)<br />
omhoog en neemt zuiger (m) mee. Uitlaat<br />
(l) sluit en inlaat (d) gaat open, zodat<br />
de luchtdruk in ruimte E naar ruimte C<br />
gaat en zuiger (k) tegen de druk van<br />
drukveer (h) omlaag beweegt. Uitlaat (i)<br />
gaat open en de door de compressor<br />
aangevoerde luchtdruk ontsnapt via ontluchting<br />
3 naar de buitenlucht. Door de<br />
drukdaling in ruimte B sluit terugslagklep<br />
(e) en blijft de druk in het systeem verzekerd.<br />
Drukregelaar 1.<br />
De compressor werkt stationair tot de<br />
druk in de installatie onder de inschakeldruk<br />
van de drukregelaar gedaald is.<br />
Daardoor wordt ook de druk in ruimte E<br />
onder membraan (c) afgebouwd. Daarna<br />
wordt deze, samen met zuiger (m), door<br />
de kracht van drukveer (b) omlaag geduwd.<br />
Inlaat (d) sluit, uitlaat (l) gaat open<br />
en de lucht uit ruimte C ontsnapt via<br />
ruimte F en een verbindingsboring op<br />
ontluchting 3 naar de buitenlucht. Drukveer<br />
(h) beweegt zuiger (k) omhoog en<br />
uitlaat (i) sluit. De door de compressor<br />
aangevoerde luchtdruk stroomt nu weer<br />
door filter (g) naar ruimte B, opent terugslagklep<br />
(e) en het systeem wordt weer<br />
gevuld tot de afschakeldruk van de drukregelaar.<br />
b.) Drukregelaar met aansturingsaansluiting<br />
4 en aansluiting<br />
23.<br />
Deze uitvoering van de drukregelaar is<br />
enkel door het soort aansturing van de<br />
afschakeldruk verschillend van de in<br />
punt a beschreven werkwijze. De afschakeldruk<br />
wordt daarbij niet intern in<br />
de drukregelaar, maar uit de voorraadleiding<br />
voorbij de luchtdroger afgenomen.<br />
De verbinding van ruimte B naar ruimte E<br />
is afgesloten en terugslagklep (e) valt<br />
weg. Via aansluiting 4 en ruimte A gaat<br />
de voorraadlucht naar ruimte E en wordt<br />
membraan (c) onder druk geplaatst. Het<br />
verdere verloop is analoog met punt a.<br />
De verbinding van ruimte C naar ruimte<br />
D is geopend, zodat via aansluiting 23 de<br />
stuurdruk uit ruimte C ook kan worden<br />
gebruikt voor de aansturing van de éénkamerluchtdroger.<br />
c.) Bandvulaansluiting<br />
Na het verwijderen van de beschermkap<br />
en het opschroeven van de schroefmoer<br />
van de bandvulslang, wordt stoter (f)<br />
naar links verplaatst. De verbinding tussen<br />
ruimte B en aansluiting 21 wordt onderbroken.<br />
De door de compressor<br />
aangevoerde luchtdruk stroomt nu van<br />
ruimte B voorbij stoter (f) naar de bandvulslang.<br />
Als de druk in het systeem<br />
daarbij hoger komt dan een waarde van<br />
12 +2 2<br />
bar of 20 – 1 bar, opent de als veiligheidsklep<br />
opgevatte zuiger (k) uitlaat (i)<br />
en ontsnapt de druk via ontluchting 3<br />
naar de buitenlucht.<br />
Vóór banden worden gevuld, moet de<br />
luchtketeldruk onder de inschakeldruk<br />
van de drukregelaar worden gebracht,<br />
want tijdens stationaire werking kan<br />
geen lucht worden afgenomen.<br />
15
1.<br />
Veiligheidsklep<br />
434 6.. ... 0 en<br />
934 6.. ... 0<br />
16<br />
Veiligheidskleppen<br />
Doel:<br />
434 612 ... 0<br />
434 608 ... 0 934 601 ... 0<br />
Begrenzing van de druk in een luchtdruksysteem<br />
tot een toegelaten maximale<br />
waarde.<br />
Werkwijze:<br />
De luchtdruk komt via aansluiting 1 onder<br />
plaatklep (c). Als de kracht, die het<br />
resultaat is van druk x oppervlak, groter<br />
is dan de ingestelde kracht van drukveer<br />
(a), wordt plaatklep (c) met zuiger (b)<br />
omhoog geduwd.<br />
De overtollige luchtdruk ontsnapt via ontluchting<br />
3 naar de buitenlucht, tot de<br />
veerkracht weer overweegt en plaatklep<br />
(c) sluit.<br />
Door zuiger (b) omhoog te brengen, kan<br />
de werking van de veiligheidsklep worden<br />
gecontroleerd.
Antivriespomp<br />
932 002 ... 0<br />
Doel:<br />
Automatisch injecteren van antivries in<br />
het remsysteem om de leidingen en de<br />
erna geschakelde ventielen te beschermen<br />
tegen bevriezen.<br />
Werkwijze:<br />
De antivriespomp kan, afhankelijk van<br />
het type, voor of achter de drukregelaar<br />
worden gemonteerd.<br />
Als de antivriespomp voor de drukregelaar<br />
wordt geplaatst, wordt de stuurimpuls<br />
bij het schakelen van de<br />
drukregelaar van stationair naar belast<br />
via een interne boring rechtstreeks uit de<br />
toevoerleiding afgenomen. Als de antivriespomp<br />
achter de drukregelaar wordt<br />
geplaatst, moet deze stuurimpuls via een<br />
afzonderlijke leiding worden afgenomen.<br />
In beide gevallen wordt echter enkel antivries<br />
in het systeem geïnjecteerd als de<br />
drukregelaar omgeschakeld is naar belaste<br />
werking van de compressor, m.a.w.<br />
toevoer naar het systeem.<br />
Vorstbeveiligingsventielen 1.<br />
1. Zonder afzonderlijke stuuraansluiting<br />
(afb. 1)<br />
De door de compressor aangevoerde<br />
luchtdruk doorstroomt de antivriespomp<br />
van aansluiting 1 naar aansluiting 2 (boring<br />
J). De druk die daarbij via boring (H)<br />
in ruimte (F) wordt opgebouwd, verplaatst<br />
zuiger (E) naar links. De naloop<br />
van het antivries naar de ruimtes (C) en<br />
(R) wordt onderbroken door het sluiten<br />
van boring (K). De vloeistof in ruimte (R)<br />
wordt door de verdere verplaatsing van<br />
zuiger (E) weggeduwd. Ze loopt langs<br />
klepzitting (N) naar boring (J) en wordt<br />
door de doorstromende lucht meegenomen<br />
naar het remsysteem.<br />
Als de bedrijfsdruk in de luchtketel bereikt<br />
is, schakelt de drukregelaar naar<br />
stationair. De druk in boring (J) en dus<br />
via boring (H) ook in ruimte (F) daalt.<br />
Drukveer (G) schuift zuiger (E) weer naar<br />
zijn uitgangspositie. Door de opnieuw<br />
geopende naloopboring (K) stroomt antivries<br />
uit het reservoir naar ruimte (R).<br />
Deze processen worden herhaald bij<br />
elke schakeling van de drukregelaar.<br />
Afb. 1<br />
Afb. 2<br />
2. Met afzonderlijke stuuraansluiting<br />
(afb. 2)<br />
De werkwijze is identiek aan de beschrijving<br />
onder 1. De stuurdruk wordt bij deze<br />
uitvoering via aansluiting 4 vanaf een extern<br />
apparaat toegevoerd, b.v. vanaf de<br />
drukregelaar.<br />
Werking en onderhoud:<br />
Bij temperaturen onder +5°C moet het<br />
apparaat in werking worden gesteld door<br />
hefboom (B) in stand I te draaien. Het antivriespeil<br />
moet dagelijks worden gecontroleerd.<br />
Bij temperaturen boven +5°C kan het apparaat<br />
worden uitgeschakeld door hefboom<br />
(B) naar stand 0 te draaien.<br />
Tijdens het warme seizoen hoeft er geen<br />
vloeistof in het voorraadreservoir te zitten.<br />
De stand van hefboom (B) is dan<br />
zonder betekenis.<br />
Een speciaal onderhoud van de antivriespomp<br />
is niet vereist.<br />
17
1.<br />
Driekringbeveiligingsklep<br />
934 701 ... 0<br />
Doel:<br />
Druk verzekeren voor de intacte remkringen<br />
als één van de kringen in meerkringluchtdrukremsystemen<br />
uitvalt.<br />
Opbouw:<br />
Uitvoering I<br />
De kleppen (c en j) worden bij intacte<br />
remkringen door de in sluitrichting (omlaag)<br />
werkende drukveren - afgezien van<br />
het vulproces - steeds gesloten gehouden.<br />
Uitvoering II<br />
De kleppen (c en j) worden bij intacte<br />
remkringen boven de ingestelde openingsdruk<br />
door in openingsrichting (omhoog)<br />
werkende drukveren open<br />
gehouden, zodat bij een geringe drukdaling<br />
in kring 1 of 2 een overstroming uit de<br />
kring met de hoge druk naar de andere<br />
kring kan plaatsvinden, waardoor de inschakelfrequentie<br />
van de drukregelaar<br />
wordt verminderd.<br />
18<br />
Meerkring-beveiligingskleppen<br />
Uitvoering I<br />
Werkwijze:<br />
De luchtdruk die van de drukregelaar via<br />
aansluiting 1 naar de beveiligingsklep<br />
loopt, opent de kleppen (c en j) als de ingestelde<br />
openingsdruk (= beveiligde<br />
druk) bereikt is, waarbij de membranen<br />
(b en k) tegen de kracht van de drukveren<br />
(a en l) worden opgetild. Daarna<br />
stroomt de luchtdruk via aansluitingen 21<br />
en 22 naar de luchtketels van kring 1 en<br />
2. Bovendien gaat de luchtdruk na het<br />
openen van de terugslapkleppen (d en h)<br />
naar ruimte A, opent ze klep (e) en<br />
stroomt ze via aansluiting 23 naar kring<br />
3. Vanuit kring 3 worden de nood- en parkeerrem<br />
van de motorwagen en de aanhangwagen<br />
voorzien van lucht.<br />
Als b.v. kring 1 door een lek uitvalt, ontsnapt<br />
de door de drukregelaar extra aangevoerde<br />
luchtdruk eerst naar de<br />
lekkende kring. Zodra echter na een afremming<br />
een drukdaling in kringen 2 of 3<br />
optreedt, sluit klep (j) door drukveer (l) en<br />
wordt de belaste intacte kring opnieuw<br />
gevuld tot de openingsdruk (beveiligde<br />
druk van de defecte kring) van klep (j). Dit<br />
opnieuw vullen is mogelijk omdat er na<br />
een afremming telkens nog druk over-<br />
Uitvoering II<br />
blijft, die via membraan (b of f) een tegenkracht<br />
uitoefent op drukveer (a of g).<br />
Daardoor kan een klep (c of e) reeds<br />
opengaan als de openingsdruk van klep<br />
(j) nog niet bereikt is.<br />
De drukbeveiliging van kringen 1 en 3 bij<br />
uitval van kring 2 verloopt op dezelfde<br />
manier.<br />
Als een noodremkring uitvalt, stroomt de<br />
lucht eerst uit de ketels van kring 1 en<br />
kring 2 over naar kring 3, tot klep (e) door<br />
de dalende overstroomdruk niet meer<br />
open kan worden gehouden en bij ingestelde<br />
openingsdruk sluit. De drukwaarden<br />
in de twee hoofdremkringen blijven<br />
beveiligd tot de hoogte van de openingsdruk<br />
van de defecte kring 3.<br />
De terugslagkleppen (d en h) beveiligen<br />
bij uitval van kring 1 of 2 onder de openingsdruk<br />
van de kleppen (c of j) de intacte<br />
kring tegen de defecte kring.
Vierkringbeveiligingsklep<br />
934 702 ... 0<br />
934 713 ... 0 / 934 714 ... 0<br />
Doel:<br />
Druk verzekeren voor de intacte remkringen<br />
als één of meer kringen in een vierkringluchtdrukremsysteem<br />
uitvallen.<br />
Werkwijze:<br />
Afhankelijk van de uitvoering zijn de 4<br />
kringen parallel geschakeld en worden<br />
de 4 kringen gelijkwaardig opgevuld, of<br />
de kringen 3 en 4 zijn na de kringen 1 en<br />
2 geschakeld. De vierkringbeveiligingsklep<br />
heeft, afhankelijk van de uitvoering,<br />
geen of maximaal in alle kringen bypassboringen,<br />
die bij uitval van een kring het<br />
vullen van het remsysteem vanaf 0 bar<br />
verzekeren.<br />
De door de drukregelaar via aansluiting 1<br />
naar de beveiligingsklep gevoerde luchtdruk<br />
gaat via de bypass-boringen (a, b, c<br />
en d) langs de terugslagkleppen (h, j, q<br />
en r) naar de 4 kringen van het luchtdrukremsysteem.<br />
Tegelijkertijd wordt onder<br />
Meerkring-beveiligingskleppen 1.<br />
934 702<br />
934 713<br />
de kleppen (g, k, p en s) een druk opgebouwd,<br />
waardoor deze kleppen worden<br />
geopend als de ingestelde openingsdruk<br />
(=beveiligde druk) wordt bereikt. De<br />
membranen (f, l, o en t) worden daarbij<br />
tegen de kracht van de drukveren (e, m,<br />
n en u) opgetild. De luchtdruk stroomt via<br />
aansluitingen 21 en 22 naar de luchtketels<br />
van kringen 1 en 2 van de bedrijfsrem,<br />
en via aansluitingen 23 en 24 naar<br />
de kringen 3 en 4. Vanuit kring 3 wordt<br />
de nood- en parkeerrem van de motorwagen<br />
en van de aanhangwagen voorzien<br />
van luchtdruk, vanaf kring 4 worden<br />
andere nevenverbruikers voorzien van<br />
luchtdruk.<br />
Als een kring (b.v. kring 1) uitvalt,<br />
stroomt de lucht uit de drie andere kringen<br />
tot de dynamische sluitdruk van de<br />
kleppen in de defecte kring wordt bereikt.<br />
Door de kracht van de drukveren (e, m, n<br />
en u) worden de kleppen (g, k, p en s) gesloten.<br />
Als lucht uit kringen 2, 3 of 4<br />
wordt afgenomen waardoor een drukdaling<br />
ontstaat, worden ze weer opgevuld<br />
tot aan de ingestelde openingdruk van<br />
de defecte kring.<br />
De drukbeveiliging van de intacte kring<br />
bij uitval van een andere kring gebeurt op<br />
dezelfde manier.<br />
Als een kring (b.v. kring 1) uitvalt en de<br />
druk in de intacte kringen naar 0 bar<br />
daalt (bij langdurige stilstand van het<br />
voertuig), stroomt de luchtdruk bij het opvullen<br />
van het remsysteem eerst via de<br />
bypass-boringen (a, b, c en d) naar de 4<br />
kringen. In de intacte kringen wordt een<br />
druk onder membranen (f, l en o) opgebouwd,<br />
waardoor de openingsdruk van<br />
de kleppen (g, k en p) daalt. Bij een verdere<br />
drukstijging in aansluiting 1 gaan<br />
deze kleppen open. De kringen 2, 3 en 4<br />
worden tot aan de ingestelde openingsdruk<br />
van de defecte kring 1 gevuld en op<br />
die hoogte beveiligd.<br />
19
1.<br />
APU -<br />
Luchtbehandelingsset<br />
932 500 . . . 0<br />
Uitvoering:<br />
De APU (Air Processing Unit) is een multifunctioneel<br />
apparaat, m.a.w. een combinatie<br />
van verschillende apparaten. In<br />
deze eenheid zit een luchtdroger met<br />
drukregelaar, afhankelijk van de aanpassing<br />
met of zonder verwarming, inclusief<br />
een veiligheidsklep en een bandenvulaansluiting.<br />
Op deze luchtdroger is een<br />
meerkring-beveiligingsklep geflensd,<br />
met één of twee geïntegreerde drukbegrenzingskleppen<br />
en twee geïntegreerde<br />
terugslagkleppen.<br />
Bij sommige versies is ook een druksensor<br />
voor de meting van de voorraaddrukwaarden<br />
van de bedrijfsremkringen op<br />
de meerkring-beveiligingsklep gemonteerd.<br />
Doel:<br />
De luchtdroger dient om de door de compressor<br />
aangevoerde perslucht te ontvochtigen<br />
en te reinigen en om de<br />
voorraaddruk te regelen. De opgeflensde<br />
meerkring-beveiligingsklep dient voor<br />
de drukbegrenzing en drukverzekering in<br />
remsystemen met verschillende kringen.<br />
20<br />
APU - Luchtbehandelingsset<br />
Werkwijze:<br />
De door de compressor gegenereerde<br />
perslucht gaat via aansluiting 11 door<br />
een filter naar de granulaatpatroon. Tijdens<br />
het doorstromen wordt de lucht gefilterd<br />
en gedroogd (zie in dit verband<br />
luchtdroger 432 410 . . . 0 op pagina 11).<br />
De gedroogde lucht stroomt dan via aansluiting<br />
21 naar de voorraadaansluiting 1<br />
van de opgeflensde meerkring-beveiligingsklep.<br />
Als de voorraaddruk bereikt<br />
is, schakelt de geïntegreerde drukregelaar<br />
de nullastklep en de compressor levert<br />
nu naar de atmosfeer. In de<br />
nullastfase wordt het granulaat in de tegenstroom<br />
via aansluiting 22 geregenereerd<br />
met reeds gedroogde en<br />
ontspannen lucht.<br />
De luchtdroger is uitgerust met een veiligheidsklep,<br />
die opent in geval van overdruk.<br />
Om 's winters functiestoringen aan<br />
de nullastklep te vermijden, is een bijkomende<br />
verwarming geïntegreerd. Via de<br />
bandenvulaansluiting of aansluiting 12 is<br />
er een mogelijkheid voor kunstmatige<br />
ventilatie (werkplaats). Op aansluiting 24<br />
worden de voorraadreservoirs van de<br />
luchtvering aangesloten.<br />
De druk op voorraadaansluiting 1 van de<br />
meerkring-beveiligingsklep wordt in een<br />
eerste begrenzingsfase (10 ± 0,2 bar)<br />
verlaagd naar de waarde die vereist is<br />
voor de bedrijfsremkringen, en in een<br />
0 0 4<br />
tweede begrenzingsfase (8,5 – , bar)<br />
naar de waarde die vereist is voor het<br />
aanhangwagen-remsysteem.<br />
Als een van de kringen uitvalt, daalt de<br />
druk in de andere kringen in eerste instantie<br />
tot aan de dynamische sluitdruk<br />
(installatiespecifiek), maar stijgt daarna<br />
0<br />
weer tot de openingsdruk (9,0 bar<br />
0<br />
–<br />
0, 3<br />
– 0, 3<br />
kring 1 + 2 en 7,5 bar kring 3 + 4)<br />
van de defecte kring (= verzekerde druk).<br />
Voorwaarde daarbij is extra toevoer door<br />
de draaiende compressor. Boven deze<br />
drukwaarde ontsnapt de toegevoerde<br />
lucht naar de defecte kring en dus naar<br />
de atmosfeer.<br />
Een elektronische druksensoreenheid<br />
geeft de drukwaarden in de bedrijfsremkringen<br />
continu aan. De kringen 3 en 4<br />
zijn ook uitgerust met uitgangen (25 en<br />
26), die elk beveiligd zijn met een terugslagklep.<br />
Als het remsysteem wordt gevuld vanaf<br />
0 bar, worden de bedrijfsremkringen (1<br />
en 2) overeenkomstig de EG-richtlijn 71/<br />
320/EEG prioritair gevuld.
Ketel<br />
950 ... ... 0<br />
Doel:<br />
Opslaan van de door de compressor gegenereerde<br />
luchtdruk.<br />
Uitvoering:<br />
De ketel bestaat uit het cilindervormige<br />
middenstuk met ingelaste, gewelfde bodem<br />
en draadaansluitingen voor leidingen.<br />
Het gebruik van zeer stevige<br />
staalsoorten bij gelijkblijvende materiaaldikte<br />
voor alle ketelgroottes laat een bedrijfsdruk<br />
boven 10 bar toe bij ketels<br />
onder 60 liter volume.<br />
Het typeplaatje is opgekleefd en moet<br />
overeenkomstig EN 286 : 2 volgende informatie<br />
bevatten: nr. en datum van de<br />
norm, naam van de fabrikant, het fabrieksnummer,<br />
wijzigingen, de fabricagedatum,<br />
het toelatingsnummer, het<br />
volume in liter, de toegelaten bedrijfs-<br />
Ketels 1.<br />
druk, min. en max. bedrijfstemperatuur,<br />
het CE-logo bij overeenstemming met<br />
87/404/EG.<br />
Het kenplaatje is bedekt met een sticker<br />
met WABCO-nr. Als de ketel door de<br />
voertuigfabrikant eventueel nog werd<br />
overschilderd, wordt de sticker verwijderd,<br />
zodat het eigenlijke kenplaatje<br />
zichtbaar wordt.<br />
Het condensaat in de ketel moet regelmatig<br />
worden afgelaten. Het is aan te bevelen<br />
ontwateringskleppen te gebruiken,<br />
die leverbaar zijn voor manuele en voor<br />
automatische bediening. Controleer de<br />
bevestiging op het chassis en de spanbeugels<br />
regelmatig.<br />
Ontwateren van de ketel door ontwateringsklep<br />
21
1.<br />
Automatische ontwateringsklep<br />
434 300 ... 0<br />
Ontwateringsklep<br />
934 300 ... 0<br />
22<br />
Ontwateringskleppen<br />
Doel:<br />
De kleppen, leidingen en cilinders beschermen<br />
tegen binnendringend condenswater<br />
door automatische ontwatering<br />
van de ketel.<br />
Werkwijze:<br />
De druk die van de leiding tussen de<br />
compressor en de drukregelaar naar<br />
stuurleidingaansluiting 4 komt, schuift<br />
schakelzuiger (a) naar de onderste eindpositie.<br />
Het water dat uit de ketel komt,<br />
gaat via aansluiting 1 langs de infrezingen<br />
van schakelzuiger (a) naar opvangkamer<br />
A.<br />
Het condenswater in de stuurleiding<br />
wordt via een boring in de wand van de<br />
holle schakelzuiger (a) eveneens naar<br />
opvangkamer A geduwd.<br />
Doel:<br />
Aflaten van condenswater uit de ketel,<br />
en indien nodig ontluchting van de luchtdrukleidingen<br />
en ketel.<br />
Werkwijze:<br />
De klep wordt door veer (a) en de keteldruk<br />
gesloten gehouden. Door bedie-<br />
Als de drukregelaar afschakelt, wordt de<br />
stuurleiding drukloos en wordt schakelzuiger<br />
(a) naar zijn bovenste eindpositie<br />
verplaatst door de druk in ringkamer B.<br />
Het in opvangkamer A verzamelde water<br />
kan langs infrezingen (b) naar de buitenlucht<br />
ontsnappen.<br />
Overstromen van het condensaat in opvangkamer<br />
(a) en gedeeltelijke ontsnapping<br />
van de keteldruk via de boring in de<br />
wand van de schakelzuiger naar de<br />
stuurleiding - wat mogelijk zou zijn na het<br />
uitschakelen van de voertuigmotor terwijl<br />
de compressor belast is - wordt vermeden<br />
door een op de boring geplaatste,<br />
als terugslagklep werkende O-ring.<br />
ningsbout (c) in zijdelingse richting te<br />
trekken of te duwen, gaat kantelklep (b)<br />
open. Luchtdruk en condenswater kunnen<br />
uit de ketel ontsnappen. Als niet<br />
wordt geduwd of getrokken, sluit klep (b).
Automatische ontwateringsklep<br />
934 301 ... 0<br />
Manometers<br />
453 ... ... 0<br />
Ontwateringsklep en manometer 1.<br />
Doel:<br />
Het luchtdrukremsysteem beschermen<br />
tegen binnendringend condenswater<br />
door automatische ontwatering van de<br />
ketel.<br />
Werkwijze:<br />
Bij het vullen van de ketel komt luchtdruk<br />
via filter (a) in ruimte B en op klephuis (c).<br />
Het klephuis gaat op zijn buitenste omtrek<br />
omhoog vanaf inlaat (b). Luchtdruk<br />
stroomt samen met eventueel aanwezig<br />
condenswater uit de ketel naar ruimte A,<br />
waarbij het condenswater zich boven uitlaat<br />
(d) verzamelt. Na de drukstabilisatie<br />
tussen beide ruimtes sluit klephuis (c) inlaat<br />
(b).<br />
Doel:<br />
Manometers dienen om de druk in de ketels<br />
en in de commandoleidingen te bewaken.<br />
Werkwijze:<br />
Bij de enkelvoudige manometer 453 002<br />
wordt de buisveer in de behuizing gestrekt<br />
door de druk afkomstig van de ketel.<br />
De veer verplaatst via hefboom en<br />
tandstang de op een draaibare as bevestigde<br />
zwarte wijzer. Bij drukafname wordt<br />
de wijzer door een draaiveer weer op de<br />
nog aanwezige waarde gezet.<br />
Als - b.v. door af te remmen - de druk in<br />
de ketel daalt, vermindert ook de druk in<br />
ruimte B, terwijl in ruimte A in eerste instantie<br />
de volledige druk behouden blijft.<br />
De hogere druk in ruimte A werkt langs<br />
onder op klephuis (c) en tilt het op van<br />
uitlaat (d). Het condenswater wordt nu<br />
door het in ruimte A ontstane luchtkussen<br />
naar buiten geduwd. Als de druk in<br />
ruimte A voldoende gedaald is, zodat er<br />
weer een drukevenwicht tussen ruimte A<br />
en B bestaat, sluit klephuis (c) uitlaat (d).<br />
Om de goede werking van de ontwateringsklep<br />
te controleren, kan uitlaat (d)<br />
manueel worden geopend door pen (e) in<br />
de uitlaatopening in te drukken.<br />
453 002 453 197<br />
Bij de dubbele manometer 453 197 is<br />
een tweede rode wijzer voorzien, die bij<br />
het afremmen de druk aangeeft die naar<br />
de remcilinders stroomt. Als de rem<br />
wordt losgelaten, wordt deze wijzer door<br />
een draaiveer weer naar de nulstand gebracht.<br />
De voorraad- en remdrukwaarden<br />
kunnen worden afgelezen op de<br />
schaalverdeling, die voorzien is van verdelingen<br />
van 0-10 of 0-25 bar.<br />
23
1.<br />
Terugslagklep<br />
434 01. ... 0<br />
Doel:<br />
Beveiliging van onder druk staande leidingen<br />
tegen ongewenst ontluchten.<br />
Smoor-terugslagklep<br />
434 015 ... 0<br />
Doel:<br />
Smoring van de luchtstroom, naar keuze<br />
bij de be- of ontluchting van de aangesloten<br />
leiding.<br />
Terugslagklep<br />
434 021 ... 0<br />
Doel:<br />
Beveiliging van onder druk staande ketels<br />
tegen ongewenst ontluchten.<br />
24<br />
Terugslagkleppen<br />
434 014<br />
434 019<br />
Werkwijze:<br />
Luchtdoorgang is enkel mogelijk in de op<br />
de behuizing aangegeven richting. Terugstromen<br />
van de lucht wordt door de<br />
terugslagklep verhinderd, doordat bij<br />
drukafname in de voedingsleiding de inlaat<br />
sluit.<br />
Werkwijze:<br />
Als er lucht in de richting van de pijl binnenkomt,<br />
wordt de in de behuizing ingebouwde<br />
terugslagklep (a) opgeheven<br />
van de zitting en wordt de aangesloten<br />
leiding ongesmoord belucht. Bij het ontluchten<br />
van de toevoerleiding sluit de terugslagklep<br />
en de ontluchting van<br />
aansluiting 2 gebeurt via smoorboring<br />
(b). De smoordiameter kan worden ge-<br />
Werkwijze:<br />
De in de voedingsleiding aangevoerde<br />
luchtdruk opent klep (a) en stroomt naar<br />
de ketel, op voorwaarde dat de druk groter<br />
is dan de druk in de ketel. Klep (a)<br />
blijft geopend tot de drukwaarden in de<br />
voedingsleiding en in de ketel gelijk zijn.<br />
Terugstromen van lucht uit de ketel<br />
wordt verhinderd door klep (a), die bij<br />
Doorstroomrichting<br />
Bij een drukstijging in de voedingsleiding<br />
maakt de met een veer belaste terugslagklep<br />
de baan weer vrij, zodat een<br />
drukstabilisering kan plaatsvinden.<br />
Doorstroomrichting ongesmoord<br />
wijzigd met stelschroef (c). Door naar<br />
rechts te draaien vermindert de doorsnede,<br />
wordt de ontluchting dus vertraagd;<br />
door naar links te draaien vergroot de<br />
doorsnede.<br />
Door de luchtdruk tegengesteld aan de<br />
pijlrichting aan te sluiten, kan de beluchting<br />
gesmoord en de ontluchting ongesmoord<br />
verlopen.<br />
drukdaling in de voedingsleiding door<br />
drukveer (b) en door de nu hogere keteldruk<br />
wordt gesloten.<br />
De luchtdoorgang in de terugslagklep is<br />
enkel mogelijk in de richting van de voedingsleiding<br />
naar de ketel.
Overstroomklep<br />
434 100 ... 0<br />
Doel:<br />
Overstroomklep met terugstroming<br />
De doorgang voor de luchtdruk naar de<br />
2de luchtdrukketel wordt pas vrijgegeven<br />
als de berekeningsdruk van het remsysteem<br />
in de 1ste ketel bereikt is; daardoor<br />
is de bedrijfsrem sneller paraat.<br />
Bij drukdaling in de 1ste ketel wordt<br />
luchtdruk uit de 2de ketel teruggevoerd.<br />
Overstroomklep zonder terugstroming<br />
De doorgang voor de luchtdruk naar nevenverbruikers<br />
(portierbediening, nooden<br />
parkeerrem, servokoppeling enz.)<br />
wordt pas vrijgegeven als de berekeningsdruk<br />
van het remsysteem in de laatste<br />
luchtketel bereikt is.<br />
Overstroomklep met begrensde terugstroming<br />
De doorgang voor de luchtdruk naar de<br />
aanhangwagen of naar nevenverbruikers<br />
(b.v. nood- en parkeerrem) wordt<br />
pas vrijgegeven als de berekeningsdruk<br />
van het remsysteem in de laatste lucht-<br />
Overstroomklep 1.<br />
Met terugstroming<br />
Zonder terugstroming Met begrensde terugstroming<br />
ketel bereikt is. Bovendien drukbeveiliging<br />
voor de motorwagen bij<br />
onderbreking van de aanhangwagenvoorraadleiding.<br />
Bij drukdaling in de luchtketels van de<br />
bedrijfsrem stroomt luchtdruk gedeeltelijk<br />
terug tot aan de van de overstroomdruk<br />
afhankelijke sluitdruk.<br />
Werkwijze:<br />
Bij alle overstroomkleppen komt de<br />
luchtdruk in de richting van de pijl in de<br />
behuizing en door boring (g) onder membraan<br />
(d), dat door stelveer (b) en zuiger<br />
(c) op zijn zitting wordt gedrukt. Als de<br />
overstroomdruk wordt bereikt, wordt de<br />
kracht van stelveer (b) overwonnen, zodat<br />
membraan (d) van haar zitting omhoog<br />
gaat en boring (e) vrijkomt. De lucht<br />
komt rechtstreeks of na het openen van<br />
terugslagklep (h) naar de in pijlrichting<br />
geplaatste ketels of verbruikers.<br />
Bij overstroomklep met terugstroming<br />
kan de luchtdruk uit de 2de ketel na het<br />
openen van terugslagklep (f) terugstro-<br />
men als de druk in de 1ste ketel met<br />
meer dan 0,1 bar gedaald is. Bij de overstroomklep<br />
zonder terugstroming is terugstromen<br />
niet mogelijk, omdat<br />
terugslagklep (h) gesloten wordt gehouden<br />
door de hogere druk van de 2de ketel.<br />
Bij de overstroomklep met begrensde terugstroming<br />
kan de lucht terugstromen<br />
tot aan de sluitdruk van membraan (d).<br />
Als deze druk wordt bereikt, duwt stelveer<br />
(b) met zuiger (c) membraan (d) op<br />
haar zitting, waardoor een verdere drukstabilisatie<br />
tegengesteld aan de pijlrichting<br />
wordt verhinderd.<br />
De overstroomdruk kan bij alle uitvoeringen<br />
worden gecorrigeerd door stelschroef<br />
(a) te verdraaien. Naar rechts<br />
draaien voor een hogere overstroomdruk,<br />
naar links draaien voor een lagere<br />
overstroomdruk.<br />
25
1.<br />
Drukbegrenzingsklep<br />
475 009 . . . 0<br />
De serie 475 010 ... 0 is vermeld in<br />
deel 2 op pagina 71<br />
Doel:<br />
Begrenzing van de uitgangsdruk:<br />
Werkwijze:<br />
De aan de hogedrukzijde aansluiting 1<br />
ingestuurde perslucht stroom door inlaat<br />
(e) en ruimte B naar de lagedrukaansluiting<br />
2. Daarbij wordt ook de membraanzuiger<br />
(c) door de boring A onder druk<br />
geplaatst, maar de zuiger wordt eerst<br />
door de drukveer (b) in zijn onderste<br />
stand gehouden.<br />
Als de druk in ruimte B de voor de lagedrukzijde<br />
ingestelde hoogte bereikt,<br />
Drukbegrenzingsklep<br />
475 015 ... 0<br />
Doel:<br />
Begrenzing van de uitgestuurde druk tot<br />
een ingestelde waarde.<br />
Werkwijze:<br />
De drukbegrenzingsklep is zo ingesteld,<br />
dat ze slechts een bepaalde druk aan de<br />
lagedrukzijde (aansluiting 2) uitstuurt.<br />
Veer (a) werkt constant op de zuigers (c<br />
en d); daardoor wordt zuiger (c) in zijn<br />
bovenste eindpositie gehouden, waarbij<br />
hij tegen behuizing (h) ligt. Inlaat (b) is<br />
geopend. De op aansluiting 1 binnenkomende<br />
voorraadlucht stroomt van ruimte<br />
C naar ruimte D en loopt via aansluiting<br />
2 naar de erna geschakelde ventielen.<br />
26<br />
Drukbegrenzingsklep<br />
overwint de membraanzuiger (c) de<br />
kracht van de drukveer (b) en gaat hij samen<br />
met de veerbelaste klep (d) omhoog,<br />
waardoor inlaat (e) sluit.<br />
Als de druk in ruimte B boven de ingestelde<br />
waarde is gestegen, gaat de<br />
membraanzuiger (c) verder omlaag en<br />
komt daardoor los van de klep (d). De<br />
overtollige perslucht ontsnapt door de<br />
zuigerstangboring van de membraanzuiger<br />
(c) en de ontluchtingsklep (a) naar de<br />
open lucht.<br />
Als er een drukverlies optreedt door lek-<br />
Als de druk die in ruimte D wordt opgebouwd,<br />
groter wordt dan de kracht van<br />
drukveer (a), gaan de zuigers (c en d)<br />
omlaag. Klep (g) sluit inlaat (b) en een afsluitstand<br />
is bereikt.<br />
Door een luchtverbruik aan de lagedrukzijde<br />
wordt de drukstabilisatie op zuiger<br />
(c) opgeheven. Veer (a) duwt de zuigers<br />
(c en d) weer omhoog. Inlaat (b) gaat<br />
open en er wordt lucht toegevoerd tot de<br />
druk de ingestelde hoogte bereikt heeft<br />
en de stabiliteit weer verkregen is.<br />
Als de druk aan de lagedrukzijde de<br />
voorziene ingestelde waarde over-<br />
ken in de lagedrukleiding aansluiting 2,<br />
stoot de daardoor van druk ontlaste en<br />
neerwaarts bewegende membraanzuiger<br />
(c) de klep (d) open. Een persluchtvolume<br />
dat overeenkomt met het verlies,<br />
wordt via inlaat (e) toegevoerd. Bij het<br />
ontluchten van de hogedrukleiding opent<br />
de nu hogere druk in ruimte B eerst inlaat<br />
(e) van de klep (d). Door de beginnende<br />
drukontlasting van de membraanzuiger<br />
(c) glijdt deze omlaag en houdt hij de<br />
klep (d) geopend. De lagedrukleiding<br />
wordt ontlucht via het apparaat dat met<br />
de hogedrukzijde verbonden is.<br />
schrijdt, opent de als veiligheidsklep opgevatte<br />
zuiger (c) uitlaat (e). De<br />
overtollige druk ontstapt via ontluchting 3<br />
naar de buitenlucht.<br />
Als de druk in ruimte C onder de waarde<br />
van de druk in ruimte D daalt, wordt klep<br />
(f) geopend. De luchtdruk uit ruimte D<br />
stroomt nu via boring B terug naar aansluiting<br />
1, tot de kracht van veer (a) weer<br />
overweegt en inlaat (b) opengaat. Er<br />
vindt een drukstabilisatie plaats tussen<br />
aansluitingen 2 en 1.
Voetremklep voor éénkringremsysteem<br />
461 111 ... 0<br />
met rempedaal<br />
461 113 ... 0<br />
Voetremkleppen 1.<br />
461 111<br />
Doel:<br />
Fijn be- en ontluchten van de éénkringbedrijfsrem.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van de in veerschotel (a)<br />
aanwezige stoter gaat zuiger (c) omlaag,<br />
sluit uitlaat (d) en opent inlaat (e). De<br />
voorraadlucht op aansluiting 11 stroomt<br />
dan via ruimte A en aansluiting 21 naar<br />
de erna geschakelde remventielen van<br />
de bedrijfsremkring.<br />
De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />
werkt ook op de onderzijde van<br />
zuiger (c). Deze wordt tegen de kracht<br />
van rubberveer (b) omhoog bewogen, tot<br />
aan beide zijden van zuiger (c) een<br />
krachtevenwicht ontstaat. In deze stand<br />
is inlaat (e) en uitlaat (d) gesloten, er is<br />
een afsluitstand bereikt.<br />
461 113<br />
Bij een volledige bediening van de rem<br />
wordt zuiger (c) naar zijn onderste eindpositie<br />
verplaatst en blijft inlaat (e) constant<br />
geopend.<br />
De ontluchting van de bedrijfsremkring<br />
gebeurt in omgekeerde volgorde en kan<br />
eveneens regelbaar geschieden. De<br />
remdruk in ruimte A verplaatst zuiger (c)<br />
omhoog. Via de opengaande uitlaat (f)<br />
en ontluchting 3 wordt de bedrijfsrem<br />
overeenkomstig de stand van de stoter<br />
gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />
27
1.<br />
Voetremklep met rempedaal<br />
461 307 ... 0<br />
Doel:<br />
Fijn be- en ontluchten van de tweekringbedrijfsrem.<br />
Werkwijze:<br />
Door rempedaal (r) te bedienen, gaat regelzuiger<br />
(a) omlaag, waardoor uitlaat<br />
(p) afsluit en inlaat (o) opengaat. Daardoor<br />
worden de remcilinders van de eerste<br />
kring en de aanhangwagen-stuurklep<br />
van voorraadaansluiting 11 via aansluiting<br />
21 afhankelijk van de intensiteit van<br />
de rembediening gedeeltelijk of volledig<br />
belucht.<br />
De druk in ruimte A wordt daarbij enerzijds<br />
opgebouwd onder regelzuiger (a)<br />
en anderzijds via boring (n) in ruimte B<br />
op relaiszuiger (b) van de tweede kring.<br />
Relaiszuiger (b) gaat tegen de kracht van<br />
veer (l) omlaag en neemt daarbij zuiger<br />
(c) mee. Daardoor wordt nu ook uitlaat (j)<br />
gesloten en inlaat (k) geopend. Luchtdruk<br />
stroomt van 12 via aansluiting 22<br />
naar de remcilinders van de tweede<br />
kring, die overeenkomstig de sturende<br />
druk in ruimte B worden belucht.<br />
De druk in ruimte C ligt wegens de kracht<br />
van veer (l) altijd iets onder de druk in<br />
ruimte A en B.<br />
28<br />
Voetremkleppen<br />
De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />
werkt ook op de onderzijde van<br />
regelzuiger (a), die daardoor tegen de<br />
kracht van rubberveer (q) omhoog gaat,<br />
tot aan beide zijden van zuiger (a) een<br />
krachtevenwicht ontstaat. In deze positie<br />
zijn inlaat (o) en uitlaat (p) gesloten (afsluitstand).<br />
Op analoge manier gaan deze zuigers<br />
omhoog door de toenemende druk in<br />
ruimte C, die samen met veer (l) onderaan<br />
op de zuigers (b) en (c) werkt. Deze<br />
opgaande beweging van de zuigers<br />
wordt beëindigd als de afsluitstand bereikt<br />
is, dus als inlaat (k) en uitlaat (j) gesloten<br />
zijn.<br />
Bij een volledige bediening van de rem<br />
wordt zuiger (a) naar zijn onderste eindpositie<br />
verplaatst en blijft inlaat (o) constant<br />
geopend. De volle druk die nu in<br />
ruimte B heerst, brengt relaiszuiger (b)<br />
naar zijn onderste eindpositie en zuiger<br />
(c) houdt inlaat (k) geopend. De voorraadlucht<br />
stroomt onverminderd naar de<br />
twee bedrijfsremkringen.<br />
Afzetten van de rem, dus ontluchten van<br />
beide kringen, gebeurt in omgekeerde<br />
volgorde en kan eveneens regelbaar<br />
verlopen. Beide kringen worden via ontluchtingsklep<br />
(h) ontlucht.<br />
met hefboom 461 491 ... 0<br />
Als kring II uitvalt, werkt kring I verder op<br />
de beschreven manier. Als kring I uitvalt,<br />
gaat de aansturing van relaiszuiger (b)<br />
verder; kring II wordt mechanisch als<br />
volgt in werking gezet: bij bediening van<br />
de rem wordt zuiger (a) omlaag geduwd.<br />
Zodra hij in contact komt met inzetstuk<br />
(m), dat vast verbonden is met zuiger (c),<br />
wordt bij verdere neerwaartse beweging<br />
ook zuiger (c) omlaag verplaatst; uitlaat<br />
(j) sluit en inlaat (k) gaat open. Kring II is<br />
dus volledig functioneel ondanks uitval<br />
van kring I, omdat zuiger (c) de functie<br />
van regelzuiger waarneemt.<br />
Verschillende uitvoeringen van de voetremklep<br />
beschikken over een extra inrichting,<br />
waarmee de voorijling van kring<br />
I ten opzichte van kring II door een drukterughouding<br />
van kring II in een bepaald<br />
bereik traploos kan worden gewijzigd.<br />
Daarbij wordt met draaibare kap (g) de<br />
voorspanning van veer (f) gewijzigd. Als<br />
zuiger (c) omlaag glijdt, komt het hiermee<br />
verbonden inzetstuk (m) eerst in<br />
contact met veerbelaste stoter (e), vóór<br />
uitlaat (j) wordt afgesloten en inlaat (k)<br />
wordt geopend. De ingestelde veervoorspanning<br />
bepaalt nu bij welke druk in<br />
ruimte C zuiger (c) door stoter (e) weer<br />
omhoog wordt verplaatst en de afsluitstand<br />
wordt bereikt.
461 315 ... 0<br />
461 317 ... 0<br />
Voetremklep<br />
461 315 ... 0<br />
met rempedaal<br />
461 317 ... 0<br />
Doel:<br />
Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem.<br />
Een aantal uitvoeringen van reeks 461<br />
315 ... 0 zijn uitgerust met een geïntegreerde<br />
geluiddemper om de inbouwlengte<br />
te optimaliseren.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van de in veerschotel (a)<br />
aanwezige stoter gaat zuiger (c) omlaag,<br />
sluit uitlaat (d) en opent inlaat (j). De<br />
voorraadlucht op aansluiting 11 stroomt<br />
dan via ruimte A en aansluiting 21 naar<br />
de erna geschakelde remventielen van<br />
bedrijfsremkring I. Tegelijkertijd stroomt<br />
luchtdruk via boring D naar ruimte B en<br />
wordt de bovenkant van zuiger (f) onder<br />
druk geplaatst. Deze zuiger gaat omlaag,<br />
sluit uitlaat (h) en opent inlaat (g).<br />
De voorraadlucht van aansluiting 12<br />
stroomt via ruimte C en aansluiting 22<br />
Voetremkleppen 1.<br />
naar de erna geschakelde remventielen<br />
van bedrijfsremkring II.<br />
De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />
werkt ook op de onderzijde van<br />
zuiger (c). Deze wordt tegen de kracht<br />
van rubberveer (b) - bij uitvoering 180 tegen<br />
de kracht van de drukveren - omhoog<br />
bewogen, tot aan beide zijden van<br />
zuiger (c) een krachtevenwicht ontstaat.<br />
In deze stand is inlaat (j) en uitlaat (d) gesloten,<br />
er is een afsluitstand bereikt.<br />
Op analoge wijze verplaatst de stijgende<br />
druk in ruimte C zuiger (f) weer omhoog,<br />
tot ook hier een afsluitstand wordt bereikt.<br />
Inlaat (g) en uitlaat (h) zijn gesloten.<br />
Bij een volledige bediening van de rem<br />
wordt zuiger (c) naar zijn onderste eindpositie<br />
verplaatst en blijft inlaat (j) constant<br />
geopend. De via boring D in ruimte<br />
B werkende druk verplaatst ook zuiger (f)<br />
naar zijn onderste eindstand en houdt inlaat<br />
(g) geopend. De voorraadlucht<br />
stroomt onverminderd naar de twee bedrijfsremkringen.<br />
Uitvoering 461 315 180 0<br />
- Geïntegreerde geluiddemping -<br />
De ontluchting van beide bedrijfsremkringen<br />
gebeurt in omgekeerde volgorde<br />
en kan eveneens regelbaar geschieden.<br />
De remdruk in ruimtes A en C verplaatst<br />
de zuigers (c en f) omhoog. Via de opengaande<br />
uitlaten (d en h) en ontluchting 3<br />
worden beide kringen van de bedrijfsrem<br />
overeenkomstig de stand van de stoter<br />
gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />
Om het ontluchtingslawaai te beperken,<br />
is op aansluiting 3 bij uitvoering 180 een<br />
geluiddemper voorzien.<br />
Als één kring, b.v. kring II, uitvalt, werkt<br />
kring I verder op de beschreven manier.<br />
Als echter kring I uitvalt, wordt bij een<br />
rembediening zuiger (f) van klephuis (e)<br />
omlaag verplaatst. Uitlaat (h) sluit en inlaat<br />
(g) gaat open. Een afsluitstand wordt<br />
bereikt zoals hiervoor beschreven.<br />
29
1.<br />
Voetremklep met elektroschakelaar<br />
of sensor<br />
461 318 ... 0<br />
30<br />
Voetremkleppen<br />
Doel:<br />
Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem.<br />
Met elektrische aansturing van de retarder.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van rempedaal (a) in de<br />
vrije slag wordt eerst schakelaar I en, nadat<br />
het mechanische drukpunt werd<br />
overwonnen, schakelaar II bediend.<br />
Daardoor wordt de eerste of tweede remtrap<br />
van de retarder ingeschakeld zonder<br />
dat luchtdruk naar de bedrijfsrem loopt.<br />
Bij de verdere neerwaartse beweging<br />
van rempedaal (a) wordt schakelaar III<br />
bediend en wordt de derde remtrap van<br />
de retarder ingeschakeld. Tegelijkertijd<br />
gaat zuiger (c) omlaag. De werkwijze van<br />
de remklep is identiek aan de beschrijving<br />
voor 461 315 (pagina 29).<br />
Afb. 2<br />
Bij het ontluchten van beide bedrijfsremkringen<br />
worden, bij de opwaartse beweging<br />
van rempedaal (a) naar de<br />
rustpositie, de schakeltrappen van de retarder<br />
weer uitgeschakeld.<br />
In afb. 2 is in het rempedaal een naderingsschakelaar<br />
geïntegreerd, die bij een<br />
rempedaalverplaatsing van ca. 2 graden<br />
wordt geschakeld.
Voetremklep<br />
461 319 ... 0<br />
Doel:<br />
Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem.<br />
Automatische regeling van de<br />
druk in de voorasremkring in functie van<br />
de door de ALR-regelaar in de achterasremkring<br />
gestuurde druk, om te voldoen<br />
aan de bepalingen van de EG-richtlijn<br />
“Remsystemen” en hun aanpassingsrichtlijnen.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van de in veerschotel (a)<br />
aanwezige stoter gaat zuiger (c) omlaag,<br />
sluit uitlaat (d) en opent inlaat (j). De<br />
voorraadlucht op aansluiting 11 stroomt<br />
via ruimte A en aansluiting 21 naar de<br />
erna geschakelde remventielen van bedrijfsremkring<br />
I. Tegelijkertijd stroomt<br />
luchtdruk via boring E naar ruimte B en<br />
wordt vlak X 1 van zuiger (f) onder druk<br />
geplaatst. Deze zuiger gaat omlaag, sluit<br />
uitlaat (h) af en opent inlaat (g). De voorraadlucht<br />
van aansluiting 12 stroomt via<br />
ruimte C en aansluiting 22 naar de erna<br />
geschakelde remventielen van bedrijfsremkring<br />
II.<br />
De hoogte van de ingestuurde druk naar<br />
kring II is afhankelijk van de uitgestuurde<br />
druk van de ALR-regelaar. Deze druk<br />
komt via aansluiting 4 in ruimte D, plaatst<br />
vlak X 2 van zuiger (f) onder druk en ondersteunt<br />
op die manier ook de kracht<br />
Voetremkleppen 1.<br />
die op de bovenzijde van zuiger (f) inwerkt.<br />
De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />
werkt ook op de onderzijde van<br />
zuiger (c). Deze wordt tegen de kracht<br />
van rubberveer (b) omhoog bewogen, tot<br />
aan beide zijden van zuiger (c) een<br />
krachtevenwicht ontstaat. In deze stand<br />
is inlaat (j) en uitlaat (d) gesloten. Er is<br />
een afsluitstand bereikt.<br />
Op analoge wijze verplaatst de stijgende<br />
druk in ruimte C zuiger (f) weer omhoog,<br />
tot ook hier een afsluitstand wordt bereikt.<br />
Inlaat (g) en uitlaat (h) zijn gesloten.<br />
Bij een volledige bediening van de rem<br />
wordt zuiger (c) naar zijn onderste eindpositie<br />
verplaatst en blijft inlaat (j) constant<br />
geopend. De via boring E in ruimte<br />
B op vlak X 1 inwerkende voorraaddruk<br />
verplaatst, ondersteund door de in ruimte<br />
D op vlak X 2 werkende volle remdruk<br />
van de achteraskring, zuiger (f) naar zijn<br />
onderste eindstand. Inlaat (g) is geopend<br />
en voorraadlucht stroomt onverminderd<br />
naar de twee bedrijfsremkringen.<br />
De ontluchting van beide bedrijfsremkringen<br />
gebeurt in omgekeerde volgorde<br />
en kan eveneens regelbaar geschieden.<br />
De remdruk in ruimtes A en C verplaatst<br />
de zuigers (c en f) omhoog. Via de open-<br />
gaande uitlaten (d en h) en ontluchting 3<br />
worden beide kringen van de bedrijfsrem<br />
overeenkomstig de stand van de stoter<br />
gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />
De druk in ruimte D wordt via de voorgeschakelde<br />
ALR-regelaar afgebouwd.<br />
Als één kring, b.v. kring II, uitvalt, werkt<br />
kring I verder op de beschreven manier.<br />
Als echter kring I uitvalt, wordt bij een<br />
rembediening zuiger (f) van klephuis (e)<br />
omlaag verplaatst. Uitlaat (h) sluit en inlaat<br />
(g) gaat open. Een afsluitstand wordt<br />
bereikt zoals hiervoor beschreven.<br />
31
1.<br />
Voetremklep<br />
461 324 ... 0<br />
Doel:<br />
Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem<br />
en pneumatische besturing van<br />
de retarder via de geïntegreerde drukregelklep.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van rempedaal (a) in de<br />
vrije slag wordt via hefboom (b) eerst<br />
klep (g) omlaag verplaatst. Uitlaat (d)<br />
sluit en inlaat (f) gaat open. De voorraadlucht<br />
op aansluiting 13 stroomt via ruimte<br />
A en aansluiting 23 naar de erna geschakelde<br />
retarder. De druk die daarbij in<br />
Voetremklep met hefboom<br />
461 482 ... 0<br />
32<br />
Voetremkleppen<br />
ruimte A wordt opgebouwd, werkt in op<br />
zuiger (e). Zodra de hieruit resulterende<br />
kracht groter is dan de kracht van drukveer<br />
(c), wordt zuiger (e) omlaag verplaatst.<br />
Inlaat (f) sluit en een afsluitstand<br />
is bereikt. Bij de verdere neerwaartse beweging<br />
van rempedaal (a) wordt de druk<br />
op aansluiting 23 recht evenredig met de<br />
verplaatsing van het rempedaal verhoogd.<br />
Op het einde van de vrije slag<br />
overweegt de druk in ruimte A en vindt<br />
geen verhoging meer plaats op aansluiting<br />
23 als de voetrem wordt ingezet.<br />
De werkwijze van de remklep is zoals beschreven<br />
bij 461 315 (pagina 29).<br />
Na ontluchting van beide bedrijfsremkringen<br />
wordt klep (g) in de vrije slag van<br />
rempedaal (a) weer omhoog verplaatst.<br />
Uitlaat (d) gaat open en de luchtdruk uit<br />
aansluiting 23 wordt via ontluchting 3 van<br />
de drukregelklep afgebouwd.
Zuigercilinders<br />
421 0.. ... 0 en<br />
921 00. ... 0<br />
Membraancilinders<br />
423 00. ... 0 en<br />
423 10. ... 0<br />
Membraancilinders voor<br />
rem met wigvormige spie<br />
423 0.. ... 0 en<br />
423 14. ... 0<br />
Remcilinders 1.<br />
voor schijfremmen<br />
Doel:<br />
Genereren van de remkracht voor de<br />
wielrem met behulp van luchtdruk.<br />
Afhankelijk van de uitvoering geschikt<br />
voor mechanische of hydraulische<br />
krachtoverdracht.<br />
Werkwijze:<br />
Zodra er luchtdruk in de remcilinder<br />
komt, werkt de ontstane zuigerkracht via<br />
de drukstang op de remhefboom of de<br />
hydraulische hoofdcilinder. Bij ontluchten<br />
duwt de met voorspanning ingebouwde<br />
drukveer de zuiger of het<br />
membraan weer naar de uitgangsstand.<br />
33
1.<br />
Zuigervoorspancilinder<br />
421 30. ... 0<br />
Membraan-voorspancilinder<br />
423 0.. ... 0<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van de bedrijfsrem stroomt<br />
de door de voetremklep uitgestuurde<br />
luchtdruk via aansluiting A naar ruimte B.<br />
De druk die hier wordt opgebouwd, werkt<br />
op membraan (a) en verplaatst het membraan<br />
samen met zuiger (b) tegen de<br />
kracht van drukveer (d) naar rechts.<br />
Daarbij wordt de uit druk maal oppervlak<br />
resulterende kracht F via drukstang (c)<br />
overgedragen op de zuiger van de opgeflensde<br />
hoofdremcilinder.<br />
34<br />
Voorspancilinders<br />
Doel:<br />
Pneumatische bediening van de aangeflensde<br />
hydraulische hoofdremcilinder in<br />
hydro-pneumatische remsystemen.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van de bedrijfsrem stroomt<br />
de door de voetremklep uitgestuurde<br />
luchtdruk via aansluiting A naar ruimte B.<br />
De druk die hier wordt opgebouwd, verplaatst<br />
zuiger (a) tegen de kracht van<br />
drukveer (c) naar rechts. Daarbij wordt<br />
Bij beëindiging van het remproces wordt<br />
ruimte B via de ervoor geschakelde voetremklep<br />
weer ontlucht. Tegelijkertijd<br />
verplaatst drukveer (d) zuiger (b) en<br />
membraan (a) weer naar hun uitgangspositie.<br />
Een filter (e) voor de luchtuitgangsopeningen<br />
van het cilinderdeksel voorkomt<br />
bij het teruglopen van zuiger (b) dat vuil<br />
en stof in het binnenste van de cilinder<br />
kan binnendringen.<br />
de uit druk maal oppervlak resulterende<br />
kracht F via drukstang (b) overgedragen<br />
op de zuiger van de opgeflensde hoofdremcilinder.<br />
Bij beëindiging van het remproces wordt<br />
ruimte B via de ervoor geschakelde voetremklep<br />
weer ontlucht. Tegelijkertijd<br />
verplaatst drukveer (c) zuiger (a) weer<br />
naar zijn uitgangspositie.<br />
De membraan-voorspancilinders kunnen<br />
voorzien zijn van een slijtage- en/of slagindicator,<br />
waarmee de bestuurder de<br />
toestand van de wielremmen kan controleren.<br />
De mechanische slijtage-indicator is als<br />
sleepindicator uitgevoerd, m.a.w. hij<br />
loopt niet vanzelf terug. Deze indicator<br />
wordt na 50% van de totale slag bediend<br />
en bevat markeringen waarmee de bestuurder<br />
de slijtagetoestand van het remsysteem<br />
kan controleren.
Tristop®-cilinders<br />
425 3.. ... 0 voor remmen met<br />
wigvormige spie en<br />
925 ... ... 0 voor nokkenrem<br />
425 ... ... 0<br />
925 ... ... 0<br />
Doel:<br />
Gecombineerde veerrem-membraancilinders<br />
(Tristop®-cilinders) genereren de<br />
remkracht voor de wielremmen. Ze bestaan<br />
uit het membraangedeelte voor de<br />
bedrijfsrem en het veerremgedeelte voor<br />
de nood- en parkeerrem.<br />
Werkwijze:<br />
a) Bedrijfsrem:<br />
Als de bedrijfsrem wordt bediend,<br />
stroomt luchtdruk via aansluiting 11 naar<br />
ruimte A, waardoor membraan (d) onder<br />
druk wordt geplaatst en zuiger (a) tegen<br />
de kracht van drukveer (c) naar rechts<br />
wordt geduwd. Via zuigerstang (b) werkt<br />
de geproduceerde kracht op de remnasteller<br />
en dus op de wielrem. Als ruimte A<br />
wordt ontlucht, verplaatst drukveer (c)<br />
zuiger (a) en membraan (d) weer naar<br />
Tristop® - cilinders 1.<br />
hun uitgangspositie. De membraancilinder<br />
van de Tristop®-cilinder is voor zijn<br />
functie volledig onafhankelijk van het<br />
veerremgedeelte.<br />
b) Parkeerrem:<br />
Bij bediening van de parkeerrem wordt<br />
de onder druk staande ruimte B via aansluiting<br />
12 gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />
Daarbij werkt de kracht van de<br />
ontspannende drukveer (f) via zuiger (e)<br />
en drukstang (b) in op de wielrem.<br />
De maximale remkracht van het veerremgedeelte<br />
wordt verkregen bij volledige<br />
ontluchting van ruimte B. Omdat de<br />
remkracht in dit geval uitsluitend mechanisch<br />
door drukveer (f) wordt geleverd,<br />
mag het veerremgedeelte voor de parkeerrem<br />
worden gebruikt. Om de rem af<br />
te zetten, wordt ruimte B via aansluiting<br />
12 weer belucht.<br />
c) Mechanische losinrichting<br />
De Tristop®-cilinder is voor noodgevallen<br />
voorzien van een mechanische losinrichting<br />
voor het veerremgedeelte. Bij<br />
volledige drukuitval op aansluiting 12<br />
kan de parkeerrem weer worden afgezet<br />
door zeskantschroef (g) SW 24 uit te<br />
draaien.<br />
d) Snellosinrichting (enkel 425 ... ... 0)<br />
Om de snellosfunctie te kunnen gebruiken,<br />
dient men met een hamer op boutkop<br />
(h) te slaan. Daardoor komen kogels<br />
(i) los uit hun arretering en keert drukstang<br />
(j) door de terugstelkrachten van<br />
de handrem terug.<br />
Als de drukuitval verholpen is, wordt aansluiting<br />
12 weer belucht. De terugkerende<br />
zuiger (e) spant drukveer (f) weer<br />
voor. Tegelijk worden kogels (i) weer in<br />
de arretering geplaatst en daar vastgehouden.<br />
35
1.<br />
Remnasteller<br />
433 50. ... 0<br />
Doel:<br />
Gemakkelijk, snel en traploos corrigeren<br />
van de remas in functie van de slijtage<br />
van de voering, zodat de remcilinder<br />
steeds ongeveer in hetzelfde slagbereik<br />
werkt.<br />
(Met name belangrijk bij dikke voeringen<br />
Automatische remnasteller<br />
433 54. ... 0 en<br />
433 57. ... 0<br />
Doel:<br />
Overdragen van de remkracht op de<br />
wielrem. Automatische correctie van de<br />
remas in functie van de slijtage van de<br />
voering, zodat de remcilinder altijd ongeveer<br />
in hetzelfde slagbereik werkt.<br />
Werkwijze:<br />
In de losstand van het remsysteem ligt<br />
de muil van de stelplaat met haar onderste<br />
kant tegen de als vast punt fungerende<br />
bout (e). Bij een rembediening<br />
doorloopt stelplaat (b) maximaal de afstand<br />
van bout (e) tot aan de bovenkant<br />
van de muil.<br />
Als de slag van de remcilinder door slijtage<br />
van de remvoering groter geworden<br />
is, stoot de bovenkant van stelplaatmuil<br />
36<br />
Remnastellers<br />
en bij servoremmen, en als membraancilinders<br />
worden gebruikt wegens de kleine<br />
zuigerslagen).<br />
Werkwijze:<br />
Voor de nastelling wordt een ringsleutel<br />
op zeskant (b) van de verstelinrichting<br />
van de remnasteller geplaatst en door te<br />
(b) op bout (e) en wordt vastgehouden.<br />
Hierdoor wordt het vast met stelplaat (b)<br />
verbonden koppelingsstuk (g) in de wikkelrichting<br />
van rechthoekveer (c) op wormas<br />
(f) verdraaid. Als het remproces ten<br />
einde is, keert de remnasteller terug naar<br />
zijn uitgangspositie. Daarbij komt de onderkant<br />
van de stelplaatmuil weer tegen<br />
bout (e) te liggen en wordt koppelingsstuk<br />
(g) op wormas (f) tegen de wikkeling<br />
van de rechthoekveer gedraaid. Door<br />
deze draaibeweging wordt rechthoekveer<br />
(c) opgedraaid en komt vast tegen<br />
de boring van koppelingsstuk (g) en stelring<br />
(d) te liggen. De daardoor verkregen<br />
hoge wrijvingswaarde neemt stelring (d)<br />
mee, die vormsluitend verbonden is met<br />
wormas (f). Via wormas (f) en wormwiel<br />
draaien wordt worm (a) verplaatst. Via<br />
wormwiel (d) wordt de remas en dus de<br />
remnok gecorrigeerd. Kogelsnapslot (c)<br />
voor zeskant (b) in de verstelinrichting<br />
voorkomt ongewenst verstellen van de<br />
remnasteller.<br />
(h) wordt de remas nu in bedieningsrichting<br />
verdraaid en wordt een optimale instelling<br />
van de wielrem verkregen.<br />
Om te voorkomen dat koppelingsstuk (g)<br />
op wormas (f) door trillingen kan verdraaien,<br />
wordt het door veer (a) axiaal<br />
tegen stelring (d) geduwd en zo in de huidige<br />
stand gehouden.<br />
Naast de hier beschreven versie bestaat<br />
er ook een versie met tegengestelde bedieningsrichting.<br />
Daarbij ligt bout (e) tegen<br />
de bovenkant van stelplaatmuil (b).<br />
De verstelling gebeurt op dezelfde manier.
Handremklep<br />
961 721 ... 0<br />
Handremkleppen 1.<br />
Doel:<br />
Fijn regelbare bediening van de aanhangwagen-stuurklep<br />
om een opleggercombinatie<br />
of vrachtwagen gestrekt te<br />
houden door de aanhanger af te remmen<br />
(strekrem).<br />
Werkwijze:<br />
In de rijstand houdt de voorraaddruk op<br />
aansluiting 1, ondersteund door drukveer<br />
(i), klep (g) gesloten. In de ruststand<br />
van handhefboom (a) draagt nok (c)<br />
geen kracht over op zuiger (l). De drukveren<br />
houden de zuigers (k en l) in de<br />
bovenste eindstand en aansluiting 2 is<br />
verbonden met ontluchting 3.<br />
Bij bediening van handhefboom (a) duwt<br />
nok (c) zuiger (l) omlaag. De veren (d en<br />
e) worden samengedrukt, waardoor ook<br />
zuiger (k) wordt verschoven. Klepzitting<br />
(h) sluit de verbinding tussen ruimte A en<br />
ontluchting 3, daarna gaat klep (g) omhoog<br />
van klepzitting (j).<br />
De voorraadlucht komt in ruimte A en via<br />
aansluiting 2 naar de erna geschakelde<br />
aanhangwagen-stuurklep tot een drukhoogte<br />
die overeenkomt met de voorspanning<br />
van de veren (d en e). Klep (g)<br />
sluit inlaatklepzitting (j) zonder uitlaatklepzitting<br />
(h) te openen. Een afsluitstand<br />
is bereikt.<br />
Elke verdere gewijzigde hefboomstand<br />
levert door de nieuwe veervoorspanning<br />
een overeenkomstig uitgestuurde remdruk<br />
op, die recht evenredig is met de<br />
door nok (c) uitgeoefende kracht. Op dezelfde<br />
manier kan de ontluchting worden<br />
geregeld in het gedeeltelijke rembereik<br />
of voor een volledige ontluchting van de<br />
stuurleiding naar de aanhangwagenstuurklep.<br />
De handremklep kan voorzien zijn van<br />
een inrichting waarmee de handhefboom<br />
in bepaalde standen kan worden<br />
vergrendeld. Vergrendelen of ontgrendelen<br />
van deze inrichting gebeurt met<br />
een drukknop (b).<br />
37
1.<br />
Handremklep<br />
961 722 1.. 0<br />
Doel:<br />
Fijn regelbare bediening van de noodrem<br />
en van de parkeerrem in combinatie met<br />
veerremcilinder.<br />
Handremklep<br />
961 722 2.. 0<br />
Doel:<br />
Fijn regelbare bediening van de noodrem<br />
en van de parkeerrem in combinatie met<br />
veerremcilinder. Controlestand voor de<br />
controle van de parkeerremwerking van<br />
de motorwagen.<br />
Opbouw:<br />
De handremklep bestaat uit een basisklep<br />
voor de nood- en parkeerrem, die afhankelijk<br />
van de uitvoering uitgebreid is<br />
met een veiligheidsschakelklep (noodlosklep)<br />
en/of een controleklep.<br />
38<br />
Handremkleppen<br />
Rijstand Fahrtstellung<br />
g<br />
B<br />
d<br />
A<br />
Rijstand<br />
Fahrtstellung<br />
3<br />
g<br />
B<br />
A<br />
3<br />
Druckpunkt<br />
Drukpunt<br />
a<br />
a<br />
Parkeerremstand<br />
Feststellbremsstellung<br />
21<br />
d<br />
11<br />
b<br />
Feststellbremsstellung<br />
Parkeerremstand<br />
e<br />
b<br />
22<br />
H<br />
21<br />
c<br />
G<br />
e<br />
11<br />
F<br />
Controlestand<br />
Prüfstellung<br />
Uitvoering I
Werkwijze:<br />
In de rijstand is de verbinding van ruimte<br />
A naar ruimte B geopend en stroomt de<br />
luchtdruk op aansluiting 11 via aansluiting<br />
21 naar de veerremkamers van de<br />
Tristop®-cilinders. Bij bediening van de<br />
noodrem met handhefboom (a) sluit klep<br />
(e) de verbinding tussen ruimte A en B.<br />
De luchtdruk uit de veerremkamers ontsnapt<br />
via opengaande uitlaat (d) op aansluiting<br />
3 naar de buitenlucht. Daarbij<br />
daalt ook de druk in ruimte B en zuiger<br />
(b) wordt door de kracht van drukveer (g)<br />
omlaag verplaatst. Door het sluiten van<br />
de uitlaat wordt in alle gedeeltelijke remstanden<br />
een afsluitstand verkregen, zodat<br />
in de veerremkamers altijd een druk<br />
voorhanden is die overeenkomt met de<br />
gewenste vertraging.<br />
Bij verdere bediening van handhefboom<br />
(a) voorbij het drukpunt komt men in de<br />
parkeerremstand. Uitlaat (d) blijft geopend,<br />
waarbij de luchtdruk uit de veerremkamers<br />
ontsnapt.<br />
In het noodrembereik, van de rijstand tot<br />
aan het drukpunt, keert handhefboom (a)<br />
na het loslaten automatisch terug naar<br />
de rijstand.<br />
Uitvoering I (versie 252)<br />
Door de met de basisklep gecombineerde,<br />
bijkomende controleklep kan men<br />
nagaan of de mechanische krachten van<br />
de parkeerrem van de trekker de wagencombinatie<br />
op een bepaalde helling bij<br />
afgezette aanhangwagenrem kunnen tegenhouden.<br />
In de rijstand zijn de ruimtes A, B, F, G en<br />
H met elkaar verbonden en de voorraaddruk<br />
gaat via aansluiting 21 naar de<br />
veerremkamers en via aansluiting 22<br />
naar de aanhangwagen-stuurklep. Als<br />
handhefboom (a) wordt bediend, daalt<br />
de druk in ruimtes B, F en H, tot de druk<br />
volledig afgebouwd is als het drukpunt<br />
wordt bereikt. Als het drukpunt wordt<br />
overschreden, komt bedieningshefboom<br />
(a) in een tussenstand: de positie van de<br />
vergrendelde parkeerremstand. Door<br />
een verdere beweging van de hefboom<br />
naar de controlestand stroomt de luchtdruk<br />
vanuit ruimte A via ruimte G en geopende<br />
klep (c) naar ruimte H. Door de<br />
beluchting van aansluiting 22 wordt de<br />
aanhangwagen-remklep aangestuurd,<br />
die op haar beurt de tijdens de nood- of<br />
parkeerafremming gerealiseerde pneumatische<br />
rembediening in de aanhangwagen<br />
weer opheft. De wagencombina-<br />
Handremkleppen 1.<br />
Rijstand Fahrtstellung<br />
23<br />
tie wordt nu door de mechanische<br />
krachten van de veerremcilinders van de<br />
trekker vastgehouden. Zodra bedieningshefboom<br />
(a) weer wordt losgelaten,<br />
gaat hij terug naar de parkeerremstand,<br />
waarbij de aanhangwagenrem op de<br />
parkeerrem meewerkt.<br />
Uitvoering II (versie 262)<br />
voor solovoertuigen met pneumatische<br />
noodlosinrichting<br />
In bijlage V van de richtlijn van de Raad<br />
van de Europese Gemeenschap is bepaald<br />
dat bij veerremmen een mechanische<br />
of een pneumatische noodlosinrichting<br />
voorhanden moet zijn. Bij<br />
uitvoering II is de basisklep gecombineerd<br />
met een bijkomende veiligheidsschakelklep<br />
(noodlosklep), die voorzien<br />
is voor de pneumatische noodlosinrichting.<br />
Via gescheiden voorraadkringen worden<br />
de twee aansluitingen 11 en 12 voorzien<br />
van luchtdruk. De uitgestuurde drukwaarden<br />
21 en 23 staan via een 2-wegklep<br />
op de veerremcilinder. Als door een<br />
leidingbreuk op één of andere plaats in<br />
de veerremkring de druk wegvalt, komt<br />
g<br />
E<br />
D<br />
f<br />
C<br />
12<br />
3<br />
Druckpunkt<br />
Drukpunt<br />
a<br />
Feststellbremsstellung<br />
Parkeerremstand<br />
21<br />
11<br />
b<br />
B<br />
d<br />
A<br />
e<br />
Uitvoering II<br />
het niet tot een ongecontroleerde geforceerde<br />
afremming. De noodlosklep<br />
werkt als leidingbreukbeveiliging en<br />
neemt de drukbeveiliging in de veerremcilinder<br />
door de intacte 2de kring over.<br />
De schade wordt met de loscontrolelamp<br />
aan de bestuurder gemeld, de veerremcilinder<br />
blijft echter gelost.<br />
Als handhefboom (a) ongeveer 10°<br />
wordt bediend, sluit klep (f) de verbinding<br />
tussen ruimte E en D. De luchtdruk op<br />
aansluiting 23 ontsnapt via ruimte C en<br />
aansluiting 3 naar de buitenlucht. Daarna<br />
begint de normale, regelbare functie<br />
van de basisklep om het voertuig af te<br />
remmen en te parkeren.<br />
39
1.<br />
Handremklep<br />
961 723 ... 0<br />
40<br />
961 723 0 . . 0<br />
Doel:<br />
Bediening van de stangloze noodrem en<br />
van de parkeerrem in combinatie met<br />
veerremcilinder voor solo-werking.<br />
De handremklep 961 723 1.. 0 wordt bij<br />
stangloze nood- en parkeerremmen in<br />
combinatie met veerremcilinders gebruikt.<br />
Dankzij de bijkomende aansluiting<br />
voor de aansturing van de aanhangwagen-stuurklep<br />
kan de remwerking worden<br />
overgedragen op de aanhangwagen.<br />
Een controlestand voor de controle<br />
van de parkeerremwerking van de motorwagen<br />
is geïntegreerd.<br />
Werkwijze:<br />
1. Noodrem<br />
In de rijstand houdt klep (c) de verbinding<br />
tussen ruimte A en ruimte B geopend<br />
en stroomt de voorraadlucht op<br />
aansluiting 1 via aansluiting 21 naar de<br />
veerremkamers van de Tristop®-cilinders.<br />
Tegelijk komt luchtdruk via controleklep<br />
(b) en ruimte C op aansluiting 22<br />
en wordt aansluiting 43 van de aanhangwagen-stuurklep<br />
belucht.<br />
Als de noodrem met handhefboom (a)<br />
wordt bediend, sluit klep (c) de verbin-<br />
Handremkleppen<br />
ding tussen ruimte A en B. De luchtdruk<br />
uit de veerremkamers ontsnapt via opengaande<br />
uitlaat (d) op aansluiting 3 naar<br />
de buitenlucht. Daarbij daalt ook de druk<br />
in ruimte B en zuiger (e) wordt door de<br />
kracht van drukveer (f) omlaag verplaatst.<br />
Met het sluiten van de uitlaat<br />
wordt in alle gedeeltelijke remstanden<br />
een afsluitstand verkregen, zodat in de<br />
veerremkamers altijd een druk voorhanden<br />
is overeenkomstig de gewenste vertraging.<br />
2. Parkeerstand<br />
Bij verdere bediening van handhefboom<br />
(a) voorbij het drukpunt, komt men in de<br />
parkeerstand. Uitlaat (d) blijft geopend<br />
en de luchtdruk ontsnapt volledig uit de<br />
veerremkamers.<br />
In het noodrembereik, van de rijstand tot<br />
aan het drukpunt, keert handhefboom (a)<br />
na loslaten automatisch terug naar de rijstand.<br />
Door de met de basisklep gecombineerde,<br />
bijkomende controleklep kan men<br />
nagaan of de mechanische krachten van<br />
de parkeerrem van de trekker de wagencombinatie<br />
op een bepaalde helling bij<br />
afgezette aanhangwagenrem kunnen tegenhouden.<br />
1<br />
961 723 1 . . 0<br />
3. Controlestand<br />
In de rijstand zijn de ruimtes A, B en C<br />
met elkaar verbonden en gaat de voorraaddruk<br />
via aansluiting 21 naar de veerremkamers<br />
en via aansluiting 22 naar de<br />
aanhangwagen-stuurklep. Als handhefboom<br />
(a) wordt bediend, daalt de druk in<br />
ruimtes B en C, tot de druk volledig afgebouwd<br />
is als het drukpunt wordt bereikt.<br />
Als het drukpunt wordt overschreden,<br />
komt bedieningshefboom (a) in een tussenstand:<br />
de positie van de vergrendelde<br />
parkeerremstand.<br />
Door een verdere beweging van de hefboom<br />
naar de controlestand stroomt de<br />
luchtdruk vanuit ruimte A via geopende<br />
klep (b) naar ruimte C. Door de beluchting<br />
van aansluiting 22 wordt de aanhangwagen-remklep<br />
aangestuurd, die<br />
op haar beurt de tijdens de nood- of parkeerafremming<br />
gerealiseerde pneumatische<br />
rembediening in de aanhangwagen<br />
weer opheft. De wagencombinatie wordt<br />
nu door de mechanische krachten van<br />
de veerremcilinders van de trekker vastgehouden.<br />
Zodra bedieningshefboom<br />
(a) weer wordt losgelaten, gaat hij terug<br />
naar de parkeerremstand, waarbij de<br />
aanhangwagenrem op de parkeerrem<br />
meewerkt.
3/2-weg magneetklep<br />
beluchtend<br />
472 07. . . . 0 en<br />
472 17. . . . 0<br />
3/2-weg magneetklep<br />
ontluchtend<br />
472 17. . . . 0<br />
Magneetkleppen 1.<br />
Doel:<br />
Beluchting van een commandoleiding bij<br />
stroomtoevoer naar de magneet.<br />
Werkwijze:<br />
De van het luchtreservoir komende voorraadleiding<br />
is aangesloten op aansluiting<br />
1. Het als klephuis uitgevoerde magneetanker<br />
(b) houdt inlaat (c) gesloten<br />
door de kracht van drukveer (d).<br />
Bij stroomtoevoer naar de magneetspoel<br />
(e) gaat het anker (b) omhoog, de uitlaat<br />
Doel:<br />
Ontluchting van een commandoleiding<br />
bij stroomtoevoer naar de magneet.<br />
Werkwijze:<br />
De voorraadleiding is aangesloten op<br />
aansluiting 1 en de perslucht stroomt via<br />
ruimte A en aansluiting 2 naar de commandoleiding.<br />
Het als klephuis uitgevoerde<br />
magneetanker (b) houdt uitlaat<br />
(c) gesloten door de kracht van drukveer<br />
(d).<br />
Bij stroomtoevoer naar de magneetspoel<br />
(e) gaat het anker (b) omhoog, de inlaat<br />
(a) wordt gesloten en de inlaat (c) gaat<br />
open. De voorraadlucht stroomt nu van<br />
aansluiting 1 naar aansluiting 2 en belucht<br />
de commandoleiding.<br />
Na onderbreking van de stroomtoevoer<br />
naar de magneetspoel (e) duwt de veer<br />
(d) het anker (b) weer naar zijn uitgangspositie.<br />
Daarbij wordt de inlaat (c) gesloten,<br />
de uitlaat (a) wordt geopend en de<br />
commandoleiding wordt ontlucht via<br />
ruimte A en ontluchting 3.<br />
(a) wordt gesloten en de uitlaat (c) gaat<br />
open. De perslucht uit de commandoleiding<br />
ontsnapt nu via aansluiting 3 naar<br />
de open lucht.<br />
Na onderbreking van de stroomtoevoer<br />
naar de magneetspoel (e) duwt de veer<br />
(d) het anker (b) weer naar zijn uitgangspositie.<br />
Daarbij wordt de uitlaat (c) gesloten,<br />
de inlaat (a) wordt geopend en de<br />
voorraadlucht gaat via ruimte A en aansluiting<br />
2 weer naar de commandoleiding.<br />
41
1.<br />
Relaiskleppen (overbelastingsbeveiligingskleppen)<br />
473 017 ... 0 en<br />
973 011 20 . 0<br />
Doel:<br />
Vermijden van een remkrachtverhoging<br />
in de gecombineerde veerrem-membraancilinders<br />
(Tristop®-cilinders) bij gelijktijdige<br />
bediening van de bedrijfs- en<br />
parkeerrem, om zo de mechanische<br />
overdrachtonderdelen effectief tegen<br />
overbelasting te beveiligen. Snelle been<br />
ontluchting van de veerremcilinders.<br />
Bij reeks 973 011 20. 0 komt bij normale<br />
verbinding (voetremventiel op aansluiting<br />
41 en handremventiel op aansluiting<br />
42) in de rijstand van de handremklep<br />
een verminderde druk (p42 = 8 bar, p2 =<br />
6,5 bar) in de veerkamers van de Tristop®-cilinders<br />
(energiebesparing bij normaal<br />
rijden).<br />
42<br />
Relaiskleppen<br />
473 017 ... 0<br />
Werkwijze:<br />
a) Rijstand<br />
In de rijstand is ruimte A via aansluiting<br />
42 vanuit de handremklep constant belucht.<br />
De hierdoor onder druk geplaatste<br />
zuiger (a) bevindt zich in zijn onderste<br />
eindstand en houdt uitlaat (e) gesloten<br />
en inlaat (d) geopend. De voorraadruk op<br />
aansluiting 1 loopt via aansluiting 2 (bij<br />
973 011 20. 0 verminderd) naar de veerkamers<br />
van de Tristop®-cilinder en de<br />
parkeerrem is gelost.<br />
b) Bediening van de bedrijfsrem<br />
Bij bediening van de voetremklep<br />
stroomt luchtdruk via aansluiting 41 naar<br />
ruimte B en werkt op zuiger (b). Door de<br />
effectieve tegenkrachten in de ruimtes A<br />
en C wordt de relaisklep niet omgeschakeld.<br />
973 011 20. 0<br />
c) Bediening van de parkeerrem<br />
De bediening van de handremklep leidt<br />
tot een gedeeltelijke of volledige ontluchting<br />
van ruimte A. De nu meer of minder<br />
ontlaste zuiger (a) wordt door zuiger (b),<br />
waarop de voorraaddruk in ruimte C<br />
werkt, omhoog verplaatst. Uitlaat (e)<br />
gaat open en inlaat (d) wordt gesloten<br />
door klephuis (c), dat de opwaartse beweging<br />
volgt. Via uitlaat (e) en ontluchting<br />
3 vindt een ontluchting van de<br />
veerremcilinders plaats in functie van de<br />
handremstand.<br />
Bij een gedeeltelijke afremming sluit uitlaat<br />
(e) na de ontluchting en het daardoor<br />
opgetreden drukevenwicht in de ruimtes<br />
A en C. De relaisklep bevindt zich dan in<br />
een afsluitstand. Bij volledige afremming<br />
blijft uitlaat (e) echter volledig geopend.
d) Gelijktijdige bediening van de bedrijfs-<br />
en parkeerrem<br />
1. Bedrijfsafremming bij ontluchte<br />
veerremcilinders.<br />
Als bij ontluchte veerremcilinders ook de<br />
bedrijfsrem wordt bediend, stroomt luchtdruk<br />
via aansluiting 41 naar ruimte B en<br />
wordt zuiger (b) onder druk geplaatst.<br />
Deze wordt omlaag verplaatst omdat<br />
ruimte C ontlucht is. Uitlaat (e) sluit en inlaat<br />
(d) gaat open. De luchtdruk op aansluiting<br />
1 stroomt via ruimte C en<br />
aansluiting 2 naar de veerkamers. De<br />
parkeerrem wordt daardoor gelost in<br />
functie van de stijging van de bedrijfsdruk.<br />
Een optelling van de twee remkrachten<br />
vindt dus niet plaats.<br />
Zodra de druk die in ruimte C wordt opgebouwd,<br />
groter is dan de druk in ruimte<br />
B, wordt zuiger (b) omhoog verplaatst.<br />
Inlaat (d) sluit en een afsluitstand is bereikt.<br />
Relaisklep<br />
(kunststofuitvoering)<br />
973 006 ... 0<br />
Relaiskleppen 1.<br />
2. Veerafremming bij bediende bedrijfsrem.<br />
De bedrijfsrem is in het gedeeltelijke<br />
rembereik bediend. Ruimte B is dus belucht.<br />
Als nu ook de parkeerrem wordt<br />
bediend, m.a.w. de druk in ruimte A<br />
daalt, worden de zuigers (a en b) omhoog<br />
verplaatst door de voorraaddruk in<br />
ruimte C. Het volgende klephuis sluit inlaat<br />
(d) en opent uitlaat (e). Afhankelijk<br />
van de hoogte van de bedrijfsremdruk<br />
ontsnapt luchtdruk uit de veerkamers via<br />
uitlaat (e) en ontluchting 3 naar de buitenlucht,<br />
tot de druk in ruimte B weer<br />
overweegt en zuiger (b) uitlaat (e) sluit.<br />
Een afsluitstand is bereikt.<br />
Bij een volledige bediening van de handremklep<br />
wordt aansluiting 42 volledig<br />
ontlucht. Omdat de druk in ruimte C niet<br />
lager kan zijn dan de druk in ruimte B,<br />
wordt de veerrem slechts in werking gezet<br />
voor zover de specifieke remdruk dit<br />
toelaat. Een optelling van beide rem-<br />
Doel:<br />
Enkel sturing van het veerremgedeelte<br />
in de Tristop cilinder en snellere ont- en<br />
beluchting bij bediening van de handremklep.<br />
Werkwijze:<br />
De door de handremklep uitgestuurde<br />
druk komt via aansluiting 4 in ruimte A en<br />
verplaatst zuiger (a) naar zijn onderste<br />
eindstand. Daarbij wordt uitlaat (b) gesloten<br />
en inlaat (c) geopend. De voor-<br />
krachten bij volledige bediening vindt<br />
niet plaats.<br />
Bij voertuigen met noodlosinrichting mag<br />
dit aansluittype bij reeks 973 011 2.. 0<br />
niet worden gebruikt (verschillende zuigerdiameter<br />
voor a en b). Om te voorkomen<br />
dat op de erna geschakelde<br />
tweewegklep een drukverschil optreedt,<br />
moet de handremventiel-aansturing op<br />
41 en de voetremventiel-aansturing op<br />
42 worden gerealiseerd.<br />
Bij het lossen van de bedrijfsrem (terwijl<br />
de parkeerrem bediend blijft) wordt ruimte<br />
B weer ontlucht. De druk in ruimte C<br />
overweegt en verplaatst zuiger (b) omhoog.<br />
Uitlaat (e) gaat open en de veerkamers<br />
worden met ontluchting 3<br />
verbonden.<br />
raadlucht op aansluiting 1 stroomt nu<br />
naar ruimte B en via aansluiting 2 naar<br />
het veerremgedeelte van de Tristop cilinder.<br />
Bij bediening van de handremklep daalt<br />
de stuurleidingdruk op aansluiting 4 gedeeltelijk<br />
of volledig. Zuiger (a) wordt<br />
door de druk in ruimte B weer omhoog<br />
verplaatst en de overtollige druk op aansluiting<br />
2 ontsnapt via uitlaat (b) en ontluchting<br />
3 naar de buitenlucht.<br />
43
1.<br />
Relaisklep met instelbare<br />
voorijling<br />
973 003 000 0<br />
44<br />
Relaiskleppen<br />
Doel:<br />
Snelle be- en ontluchting van luchtdrukventielen<br />
en verkorting van de aanspreek-<br />
en lostijd van <strong>luchtdrukremmen</strong>.<br />
Werkwijze:<br />
Bij bediening van het remsysteem<br />
stroomt luchtdruk via aansluiting 41 naar<br />
ruimte A en worden zuigers (a en b) omlaag<br />
verplaatst. Daarbij wordt uitlaat (c)<br />
gesloten en inlaat (e) geopend. De voorraadlucht<br />
op aansluiting 1 stroomt via<br />
ruimte B naar aansluiting 2 en belucht<br />
de erna geschakelde remcilinders overeenkomstig<br />
de stuurdruk met een voorijling,<br />
die afhankelijk is van de ingestelde<br />
voorspanning van drukveer (g).<br />
De druk die wordt opgebouwd in ruimte<br />
B, werkt op de onderzijden van zuigers<br />
(a en b). Wegens de verschillende effectieve<br />
oppervlakken van zuiger (a) wordt<br />
zuiger (b) nu tegen de stuurdruk in ruimte<br />
A en de kracht van drukveer (g) omhoog<br />
verplaatst. De volgende klep (d)<br />
sluit inlaat (e) en een afsluitstand is bereikt.<br />
Met stelschroef (f) kan de voorspanning<br />
van drukveer (g) worden gewijzigd, zodat<br />
de drukvoorijling van de aansluitingen<br />
2 ten opzichte van aansluiting 41<br />
maximaal 1 bar bedraagt.<br />
Als de stuurleidingdruk gedeeltelijk<br />
daalt, gaat zuiger (a) weer omhoog.<br />
Daarbij gaat uitlaat (c) open en de overtollige<br />
druk op aansluitingen 2 ontsnapt<br />
via ontluchting 3. Bij volledige afbouw<br />
van de stuurdruk op aansluiting 41 worden<br />
de zuigers (a en b) door de druk in<br />
ruimte B naar de bovenste eindstand<br />
verplaatst en gaat uitlaat (c) open. De<br />
erna geschakelde remcilinders worden<br />
via ontluchting 3 volledig ontlucht.
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />
(ALR)<br />
Automatische remkrachtregelaar<br />
468 402 ... 0<br />
Doel:<br />
Automatische regeling van de remkracht<br />
van hydraulische wielremcilinders in<br />
functie van de laadtoestand van het<br />
voertuig.<br />
Werkwijze:<br />
De ALR-regelaar is op het chassis bevestigd<br />
en wordt aangestuurd met een<br />
trekveer (c), die rechtstreeks of via een<br />
balanshefboom en stangenwerk verbonden<br />
is met de achteras. Naarmate de belading<br />
toeneemt, wijzigt de afstand<br />
tussen de as en het chassis. Daardoor<br />
wordt trekveer (c) meer opgespannen en<br />
de daaruit resulterende kracht wordt via<br />
hefboom (b), bout (a) en zuiger (l) naar<br />
de remkrachtregelaar gevoerd.<br />
Als de bedrijfsrem wordt bediend en dus<br />
de hydraulische hoofdremcilinder, gaat<br />
de hydraulische remdruk die zich in de<br />
achteraskring opbouwt, via aansluiting<br />
11 naar ruimte A. Via geopende doorgang<br />
(d), ruimte D en aansluiting 21 gaat<br />
de druk verder naar de wielremcilinders<br />
van de achteras. Tegelijk gaat de remdruk<br />
van de vooraskring via aansluiting<br />
12 naar ruimte B en verplaatst zuiger (h)<br />
tegen de op zijn achterkant in ruimte A<br />
werkende kracht naar zijn rechter eindstand.<br />
Als de hydraulische remdruk in de<br />
achteraskring en dus ook in ruimte D<br />
stijgt boven de waarde die overeenkomt<br />
met de met hefboom (b) ingeleide veerkracht,<br />
wordt zuiger (l) door de druk in<br />
ruimte D naar rechts verplaatst. Klep (e)<br />
sluit doorgang (d) af en een afsluitstand<br />
is bereikt.<br />
Ook bij een verdere drukverhoging op<br />
aansluiting 11 houdt klep (e) doorgang<br />
(d) gesloten en vindt geen verhoging van<br />
de uitgestuurde druk plaats (begrenzing).<br />
Als de hydraulische remdruk op afsluiting<br />
11 wordt afgebouwd, verplaatst de<br />
hogere druk in ruimte D, die via boring C<br />
ook op terugslagklep (f) werkt, deze tegen<br />
de kracht van drukveer (g) naar<br />
1.<br />
links. De remdruk van de achteraskring<br />
wordt eerst via boring C, doorlaat (k) en<br />
aansluiting 11 afgebouwd. De kracht van<br />
trekveer (c) duwt zuiger (l) nu weer naar<br />
links, klep (e) opent doorgang (d) en de<br />
remdruk wordt via aansluiting 11 afgebouwd.<br />
Als de vooraskring uitvalt en de bedrijfsrem<br />
wordt bediend, wordt de hydraulische<br />
remdruk enkel in ruimtes A en D<br />
opgebouwd. Daardoor wordt zuiger (h)<br />
naar zijn linker eindstand geduwd.<br />
Klepstoter (j) trekt klep (e) op en doorgang<br />
(d) blijft constant geopend. De hydraulische<br />
remdruk gaat nu<br />
onverminderd naar de wielremcilinders<br />
van de achteras.<br />
45
1.<br />
Automatische remkrachtregelaar<br />
468 404 ... 0<br />
46<br />
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />
(ALR)<br />
Doel:<br />
Automatische regeling van de remkracht<br />
van hydraulische wielremcilinders in<br />
functie van de laadtoestand van het<br />
voertuig.<br />
Werkwijze:<br />
De ALR-regelaar is op het chassis bevestigd<br />
en wordt via een trekveer (c) en<br />
een balanshefboom, die mechanisch<br />
met de as verbonden is, aangestuurd. In<br />
lege toestand is de afstand tussen de as<br />
en de ALR-regelaar het grootst, de balanshefboom<br />
bevindt zich in zijn onderste<br />
stand. Als het voertuig wordt<br />
geladen, verkleint deze afstand en wordt<br />
de balanshefboom vanuit zijn lege stand<br />
naar de richting vollaststand verplaatst.<br />
Daardoor wordt trekveer (c) meer opgespannen<br />
en de daaruit resulterende<br />
kracht wordt via hefboom (b), bout (a) en<br />
zuiger (f) naar de remkrachtregelaar gevoerd.<br />
Als de bedrijfsrem wordt bediend en dus<br />
de hydraulische hoofdremcilinder, gaat<br />
de hydraulische remdruk die zich in de<br />
achteraskring opbouwt, via aansluiting 1<br />
naar ruimte A. Via geopende klep (d)<br />
komt de druk in ruimte B terecht en gaat<br />
via aansluiting 2 naar de wielremcilinders<br />
van de achteras. Als de hydrauli-<br />
sche remdruk in de achteraskring en<br />
dus ook in ruimte B stijgt boven de waarde<br />
die overeenkomt met de met hefboom<br />
(b) ingeleide veerkracht, wordt<br />
zuiger (f) door de druk in ruimte B naar<br />
rechts verplaatst. Klep (d) sluit en een<br />
afsluitstand is bereikt.<br />
Bij een verdere drukverhoging op aansluiting<br />
1 en in ruimte A wordt zuiger (f)<br />
verder naar links verplaatst. Klep (d)<br />
gaat open en de hogere druk gaat via<br />
aansluiting 2 naar de wielremcilinders.<br />
Als de kracht in ruimte B weer overweegt,<br />
krijgen we opnieuw een afsluitstand.<br />
Als de hydraulische remdruk op aansluiting<br />
1 en dus ook in ruimte A wordt afgebouwd,<br />
wordt klep (d) geopend door de<br />
druk in ruimte B. De remdruk in de achteraskring<br />
wordt afgebouwd via aansluiting<br />
1 en de ervoor geschakelde<br />
hoofdcilinder. De kracht van trekveer<br />
(c), die op bout (a) wordt overgedragen,<br />
duwt zuiger (f) weer naar zijn linker eindstand,<br />
terwijl de druk in ruimte B vermindert.<br />
Klep (d) steunt op huis (e) en blijft<br />
geopend.
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />
(ALR)<br />
Automatische remkrachtregelaar<br />
475 710 ... 0<br />
Doel:<br />
Automatische regeling van de remkracht<br />
in functie van de veerdoorbuiging en dus<br />
van de laadtoestand van het voertuig.<br />
Door de geïntegreerde relaisklep worden<br />
de remcilinders snel be- en ontlucht.<br />
Werkwijze:<br />
De remkrachtregelaar is op het chassis<br />
bevestigd en via een stangenwerk met<br />
een op de as aangebracht vast punt of<br />
veerlichaam verbonden. In lege toestand<br />
is de afstand tussen de as en de remkrachtregelaar<br />
het grootst, hefboom (j)<br />
bevindt zich in zijn onderste stand. Als<br />
het voertuig wordt geladen, wordt deze<br />
afstand kleiner en hefboom (j) wordt vanuit<br />
zijn lege stand in de richting van de<br />
vollaststand verplaatst. De samen met<br />
hefboom (j) verplaatste nokkenschijf (i)<br />
verplaatst klepstoter (h) naar de positie<br />
die overeenkomt met de laadtoestand.<br />
De door de voetremklep of aanhangwagen-remklep<br />
uitgestuurde luchtdruk<br />
stroomt via aansluiting 4 naar ruimte A<br />
en oefent druk uit op zuiger (b). Deze zuiger<br />
wordt omlaag verplaatst, sluit uitlaat<br />
(d) en opent inlaat (m). De op aansluiting<br />
4 ingestuurde luchtdruk komt in ruimte C<br />
onder membraan (e) en plaatst het actieve<br />
oppervlak van relaiszuiger (f) onder<br />
druk.<br />
Tegelijk stroomt luchtdruk via geopende<br />
klep (a) en kanaal E naar ruimte D en<br />
wordt de bovenkant van membraan (e)<br />
onder druk geplaatst. Door deze drukvoorsturing<br />
wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />
belasting en geringe<br />
stuurdrukwaarden (tot max. 1,0 bar) opgeheven.<br />
Als de stuurdruk verder stijgt,<br />
wordt zuiger (n) tegen de kracht van veer<br />
(o) omhoog verplaatst en klep (a) sluit.<br />
Door de druk die in ruimte C wordt opgebouwd,<br />
wordt relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />
Uitlaat (g) sluit en inlaat (k) gaat<br />
open. De voorraadlucht op aansluiting 1<br />
stroomt nu via inlaat (k) naar ruimte B en<br />
gaat via aansluitingen 2 naar de erna geschakelde<br />
luchtdrukremcilinders. Tegelijk<br />
wordt in ruimte B een druk<br />
opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />
van relaiszuiger (f). Zodra deze druk iets<br />
groter is dan de druk in ruimte C, wordt<br />
relaiszuiger (f) omhoog verplaatst en<br />
wordt inlaat (k) gesloten.<br />
Membraan (e) wordt door de neerwaartse<br />
beweging van zuiger (b) tegen vlakke<br />
tandveerring (l) geplaatst en vergroot zo<br />
constant het effectieve membraanoppervlak.<br />
Zodra de kracht die in ruimte C op<br />
de onderkant van het membraan werkt,<br />
gelijk is aan de kracht die op zuiger (b)<br />
werkt, gaat deze omhoog. Inlaat (m)<br />
wordt gesloten en een afsluitstand is bereikt.<br />
Een verdere drukverhoging op aansluiting<br />
4 leidt automatisch tot een proportionele<br />
drukreductie van de op<br />
aansluitingen 2 uitgestuurde druk.<br />
De stand van klepstoter (h), die afhankelijk<br />
is van de stand van hefboom (j), is bepalend<br />
voor de uitgestuurde remdruk.<br />
1.<br />
Zuiger (b) met vlakke tandveerring (l)<br />
moet een slag maken die overeenkomt<br />
met de stand van klepstoter (h), voor<br />
klep (c) begint te werken. Door deze slag<br />
wijzigt ook het werkzame oppervlak van<br />
membraan (e). In de vollaststand wordt<br />
de op aansluiting 4 ingestuurde druk in<br />
een verhouding 1:1 naar ruimte C gestuurd.<br />
Doordat relaiszuiger (f) onder<br />
volle druk komt te staan, houdt hij inlaat<br />
(k) constant geopend en vindt geen regeling<br />
van de ingestuurde remdruk plaats.<br />
Als de stuurdruk op aansluiting 4 afgebouwd<br />
is, wordt relaiszuiger (f) door de<br />
druk in aansluitingen 2 en zuiger (b) door<br />
de druk in ruimte C omhoog verplaatst.<br />
De uitlaten (d en g) gaan open en de<br />
luchtdruk ontsnapt via ontluchting 3 naar<br />
de buitenlucht.<br />
In geval van een stangbreuk gaat de regelaar<br />
automatisch naar de noodstuurcurve<br />
van nok (i), wiens uitgestuurde<br />
druk ongeveer de helft bedraagt van de<br />
bedrijfsremdruk bij volledig beladen<br />
voertuig.<br />
47
1.<br />
Automatische remkrachtregelaar<br />
475 711 ... 0<br />
Doel:<br />
Automatische regeling van de remkracht<br />
van luchtdrukremcilinders op luchtgeveerde<br />
assen in functie van de luchtveerbalgdruk<br />
en dus de laadtoestand van<br />
het voertuig.<br />
Werkwijze:<br />
De remkrachtregelaar wordt door de<br />
druk van beide kringen van de luchtveerbalgen<br />
aangestuurd via aansluitingen<br />
41 en 42. Stuurzuiger (i) duwt werkzuiger<br />
(j) met stuurnok (m) tegen de kracht van<br />
veer (l) naar links. Daarbij wordt klepstoter<br />
(h) door stuurnok (m) in een positie<br />
gebracht die overeenkomt met de laadtoestand.<br />
De door de voetremklep uitgestuurde<br />
luchtdruk stroomt via aansluiting 4 naar<br />
ruimte A en oefent druk uit op zuiger (b).<br />
Deze zuiger wordt omlaag verplaatst,<br />
sluit uitlaat (d) en opent inlaat (q). De op<br />
aansluiting 4 ingestuurde luchtdruk komt<br />
in ruimte C onder membraan (e) en<br />
plaatst het actieve oppervlak van relaiszuiger<br />
(f) onder druk.<br />
Tegelijk stroomt luchtdruk via geopende<br />
klep (a) en kanaal E naar ruimte D en<br />
wordt de bovenkant van membraan (e)<br />
onder druk geplaatst. Door deze drukvoorsturing<br />
wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />
belasting en geringe stuurdruk-<br />
48<br />
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />
(ALR)<br />
waarden (tot max. 0,8 bar) opgeheven.<br />
Als de stuurdruk verder stijgt, wordt zuiger<br />
(r) tegen de kracht van veer (s) omhoog<br />
verplaatst en klep (a) sluit.<br />
Door de druk die in ruimte C wordt opgebouwd,<br />
wordt relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />
Uitlaat (g) sluit en inlaat (o) gaat<br />
open. De voorraadlucht op aansluiting 1<br />
stroomt nu via inlaat (o) naar ruimte B en<br />
gaat via aansluitingen 2 naar de erna geschakelde<br />
luchtdrukremcilinders. Tegelijk<br />
wordt in ruimte B een druk<br />
opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />
van relaiszuiger (f). Zodra deze druk iets<br />
groter is dan de druk in ruimte C, wordt<br />
relaiszuiger (f) omhoog verplaatst en<br />
wordt inlaat (o) gesloten.<br />
Membraan (e) wordt door de neerwaartse<br />
beweging van zuiger (b) tegen vlakke<br />
tandveerring (p) geplaatst en vergroot zo<br />
constant het effectieve membraanoppervlak.<br />
Zodra de kracht die in ruimte C op<br />
de onderkant van het membraan werkt,<br />
gelijk is aan de kracht die op zuiger (b)<br />
werkt, gaat deze omhoog. Inlaat (q)<br />
wordt gesloten en een afsluitstand is bereikt.<br />
De stand van klepstoter (h), die afhankelijk<br />
is van de stand van stuurnok (m), is<br />
bepalend voor de uitgestuurde remdruk.<br />
Zuiger (b) met vlakke tandveerring (p)<br />
moet een slag maken die overeenkomt<br />
met de stand van klepstoter (h), voor<br />
klep (c) begint te werken. Door deze slag<br />
wijzigt ook het werkzame oppervlak van<br />
membraan (e). In de vollaststand wordt<br />
1<br />
de op aansluiting 4 ingestuurde druk in<br />
een verhouding 1:1 naar ruimte C gestuurd.<br />
Doordat relaiszuiger (f) onder<br />
volle druk komt te staan, houdt hij inlaat<br />
(o) constant geopend en vindt geen regeling<br />
van de ingestuurde remdruk<br />
plaats.<br />
Als de stuurdruk op aansluiting 4 afgebouwd<br />
is, wordt relaiszuiger (f) door de<br />
druk in aansluitingen 2 en zuiger (b) door<br />
de druk in ruimte C omhoog verplaatst.<br />
De uitlaten (d en g) gaan open en de<br />
luchtdruk ontsnapt via ontluchting 3 naar<br />
de buitenlucht.<br />
Als een luchtveerbalgdruk wegvalt, gaat<br />
de regelaar automatisch naar een positie<br />
die overeenkomt met ongeveer de helft<br />
van de druk van de intacte stuurkring. Als<br />
beide luchtveerbalgdrukwaarden uitvallen,<br />
brengt de kleine drukveer (k) in de<br />
werkcilinder de werkzuiger naar rechts,<br />
zodat de stoter automatisch door het dal<br />
naar de zuigerstuurnok wordt gebracht.<br />
De dan uitgestuurde druk komt overeen<br />
met de helft van de bedrijfsremdruk bij<br />
volledig geladen voertuig.<br />
Met controleaansluiting 43 kan de remkrachtregelaar<br />
in het voertuig worden<br />
gecontroleerd. Daarbij wordt de stuurzuiger<br />
onder de ingestelde proefdruk geplaatst,<br />
terwijl de drukwaarden van de<br />
luchtveerbalgen automatisch door de regelaar<br />
worden gescheiden.
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />
(ALR)<br />
Automatische remkrachtregelaar<br />
475 720 . . . 0<br />
Doel:<br />
Automatische regeling van de remkracht<br />
in functie van de veerdoorbuiging en dus<br />
van de laadtoestand van het voertuig.<br />
Door de geïntegreerde relaisklep worden<br />
de remcilinders snel be- en ontlucht.<br />
Werkwijze:<br />
De remkrachtregelaar is bevestigd op<br />
het voertuigchassis en is via een stangenwerk<br />
verbonden met een op de as<br />
aangebracht vast punt of veerelement. In<br />
lege toestand is de afstand tussen de as<br />
en de remkrachtregelaar het grootst, de<br />
hefboom (j) bevindt zich in zijn onderste<br />
stand. Als het voertuig wordt geladen,<br />
verkleint deze afstand en verplaatst hefboom<br />
(j) zich vanuit de lege stand in de<br />
richting vollaststand. De in dezelfde zin<br />
als hefboom (j) verdraaide pen (i) beweegt<br />
via stuurnokken in het lagerdeksel<br />
(p) de stang (q) en dus klepstoter (g)<br />
naar de positie die overeenkomt met de<br />
actuele laadtoestand.<br />
De door de motorwagen-remklep uitgestuurde<br />
perslucht (stuurdruk) stroomt via<br />
aansluiting 4 naar ruimte A en werkt in op<br />
de zuiger (b). Deze wordt naar links verplaatst,<br />
sluit uitlaat (d) en opent inlaat<br />
(m). De op aansluiting 4 ingestuurde perslucht<br />
komt in de ruimte C links van het<br />
membraan (e), en gaat via het kanaal F<br />
naar de kamer G en werkt daar in op het<br />
effectieve oppervlak van relaiszuiger (f).<br />
Tegelijk stroomt perslucht via de geopende<br />
klep (a) en kanaal E naar de ruimte<br />
D en werkt in op de rechter zijde van<br />
het membraan (e). Door deze drukvoorsturing<br />
wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />
belasting en geringe stuurdrukwaarden<br />
(tot max. 1,4 bar) opgeheven. Als de<br />
stuurdruk verder stijgt, wordt de zuiger<br />
(n) tegen de kracht van de veer (o) verplaatst<br />
en de klep sluit.<br />
Doordat de druk in ruimte G toeneemt,<br />
wordt de relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />
De uitlaat (h) sluit en de inlaat (k)<br />
gaat open. De voorraadlucht op aansluiting<br />
1 stroomt nu via inlaat (k) naar de<br />
ruimte B en gaat via de aansluitingen 2<br />
naar de erna geschakelde persluchtremcilinders.<br />
Tegelijkertijd wordt in ruimte B een druk<br />
opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />
van de relaiszuiger (f). Zodra deze druk<br />
iets groter is dan de druk in ruimte G,<br />
gaat de relaiszuiger (f) omhoog en de inlaat<br />
(k) sluit.<br />
Tijdens de beweging van de zuiger (b)<br />
naar links, komt het membraan (e) tegen<br />
de vlakke tandveerring (l) en vergroot zo<br />
constant het effectieve membraanoppervlak.<br />
Zodra de kracht die in ruimte C op<br />
de linker zijde van het membraan inwerkt,<br />
even groot is als de kracht die op<br />
1<br />
1.<br />
de zuiger (b) inwerkt, gaat deze naar<br />
rechts. De inlaat (m) wordt gesloten en<br />
een afsluitstand is bereikt.<br />
De stand van de klepstoter (g), die afhankelijk<br />
is van de stand van de hefboom<br />
(j), is doorslaggevend voor het effectieve<br />
membraanoppervlak en dus voor de uitgestuurde<br />
remdruk. De zuiger (b) met de<br />
vlakke tandveerring (l) moet een slag<br />
maken die overeenkomt met de stand<br />
van de klepstoter (g), voor de klep (c) begint<br />
te werken. Door deze slag wijzigt<br />
ook het effectieve oppervlak van het<br />
membraan (e). In de vollaststand zijn de<br />
effectieve oppervlakken van het membraan<br />
(e) en van de zuiger (b) even<br />
groot. Daardoor wordt de op aansluiting<br />
4 ingestuurde druk in een verhouding 1:1<br />
naar de ruimte C en dus ook naar de<br />
ruimte G gestuurd. Omdat de relaiszuiger<br />
(f) onder volle druk staat, stuurt het<br />
relaisgedeelte de druk 1:1. Er vindt dus<br />
geen reductie van de ingestuurde remdruk<br />
plaats.<br />
Na de daling van de stuurdruk op aansluiting<br />
4 wordt zuiger (b) door de druk in<br />
ruimte C naar rechts verplaatst, terwijl de<br />
relaiszuiger (f) door de druk in de aansluitingen<br />
2 omhoog wordt verplaatst. De<br />
uitlaten (d en h) gaan open en de perslucht<br />
ontsnapt via ontluchting 3 naar de<br />
open lucht.<br />
49
1.<br />
Automatische remkrachtregelaar<br />
475 721 . . . 0<br />
Doel:<br />
Automatische regeling van de remkracht<br />
in functie van de luchtveringbalgdruk en<br />
dus van de laadtoestand van het voertuig.<br />
Door de geïntegreerde relaisklep<br />
worden de remcilinders snel be- en ontlucht.<br />
Werkwijze:<br />
De remkrachtregelaar wordt door de<br />
druk van de twee kringen van de luchtveringbalgen<br />
aangestuurd via aansluitingen<br />
41 en 42. De stuurzuiger (i), waarop<br />
de luchtveringbalgdruk staat, plaatst tegen<br />
de kracht van de veer (j) de klepstoter<br />
(g) in een positie die overeenkomt<br />
met de actuele laadtoestand. Daarbij is<br />
het rekenkundig gemiddelde van de<br />
luchtveringbalgdrukwaarden 41 en 42<br />
van toepassing.<br />
De door de motorwagen-remklep uitgestuurde<br />
perslucht (stuurdruk) stroomt via<br />
aansluiting 4 naar ruimte A en werkt in op<br />
de zuiger (b). Deze wordt naar links verplaatst,<br />
sluit uitlaat (d) en opent inlaat<br />
(m). De op aansluiting 4 ingestuurde perslucht<br />
komt in de ruimte C links van het<br />
membraan (e), en gaat via het kanaal F<br />
naar de kamer G en werkt daar in op het<br />
nuttig oppervlak van relaiszuiger (f).<br />
Tegelijk stroomt perslucht via de geopende<br />
klep (a) en kanaal E naar de ruimte<br />
D en werkt in op de rechter zijde van<br />
het membraan (e). Door deze drukvoor-<br />
50<br />
Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />
(ALR)<br />
sturing wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />
belasting en geringe stuurdrukwaarden<br />
(tot max. 1,4 bar) opgeheven. Als de<br />
stuurdruk verder stijgt, wordt de zuiger<br />
(n) tegen de kracht van de veer (o) verplaatst<br />
en de klep sluit.<br />
Doordat de druk in ruimte G toeneemt,<br />
wordt de relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />
De uitlaat (h) sluit en de inlaat (k)<br />
gaat open. De voorraadlucht op aansluiting<br />
1 stroomt nu via inlaat (k) naar de<br />
ruimte B en gaat via de aansluitingen 2<br />
naar de erna geschakelde persluchtremcilinders.<br />
Tegelijkertijd wordt in ruimte B een druk<br />
opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />
van de relaiszuiger (f). Zodra deze druk<br />
iets groter is dan de druk in ruimte G,<br />
gaat de relaiszuiger (f) omhoog en de inlaat<br />
(k) sluit.<br />
Tijdens de beweging van de zuiger (b)<br />
naar links, komt het membraan (e) tegen<br />
de vlakke tandveerring (l) en vergroot zo<br />
constant het effectieve membraanoppervlak.<br />
Zodra de kracht die in ruimte C op<br />
de linker zijde van het membraan inwerkt,<br />
even groot is als de kracht die op<br />
de zuiger (b) inwerkt, gaat deze naar<br />
rechts. De inlaat (m) wordt gesloten en<br />
een afsluitstand is bereikt.<br />
De stand van de klepstoter (g), die afhankelijk<br />
is van de stand van de stuurzuiger<br />
(i), is doorslaggevend voor het<br />
effectieve membraanoppervlak en dus<br />
voor de uitgestuurde remdruk. De zuiger<br />
(b) met de vlakke tandveerring (l) moet<br />
een slag maken die overeenkomt met de<br />
stand van de klepstoter (g), voor de klep<br />
(c) begint te werken. Door deze slag wijzigt<br />
ook het effectieve oppervlak van het<br />
membraan (e). In de vollaststand zijn de<br />
effectieve oppervlakken van het membraan<br />
(e) en van de zuiger (b) even<br />
groot. Daardoor wordt de op aansluiting<br />
4 ingestuurde druk in een verhouding 1:1<br />
naar de ruimte C en dus ook naar de<br />
ruimte G gestuurd. Omdat de relaiszuiger<br />
(f) onder volle druk staat, stuurt het<br />
relaisgedeelte de druk 1:1. Er vindt dus<br />
geen reductie van de ingestuurde remdruk<br />
plaats.<br />
Na de daling van de stuurdruk op aansluiting<br />
4 wordt zuiger (b) door de druk in<br />
ruimte C naar rechts verplaatst, terwijl de<br />
relaiszuiger (f) door de druk in de aansluitingen<br />
2 omhoog wordt verplaatst. De<br />
uitlaten (d en h) gaan open en de perslucht<br />
ontsnapt via ontluchting 3 naar de<br />
open lucht.<br />
Als een luchtveringbalgdruk uitvalt, gaat<br />
de regelaar automatisch naar een positie<br />
die ongeveer overeenkomt met de helft<br />
van de druk van de intacte stuurkring. Als<br />
beide luchtveringbalgdrukwaarden wegvallen,<br />
gaat de regelaar automatisch<br />
naar de leegstand.<br />
Met de testklep met aansluiting 43 kan<br />
de remkrachtregelaar in het voertuig<br />
worden getest. Daarbij worden de stuurkringen<br />
41 en 42 via de testslang onder<br />
druk geplaatst, terwijl de luchtveringbalgdrukwaarden<br />
door het aansluiten van de<br />
proefslang door de regelaar worden gescheiden.
433 302<br />
433 306<br />
Veerlichamen<br />
433 302 ... 0 en<br />
433 306 ... 0<br />
Veerlichamen 1.<br />
Doel:<br />
Voorkomen van beschadigingen aan de<br />
lastafhankelijke regelklep of aan de automatische<br />
remkrachtregelaar.<br />
Werkwijze:<br />
Bij zeer sterke astrillingen, die het verstelbereik<br />
van de lastafhankelijke regelklep<br />
of van de remkrachtregelaar<br />
overschrijden, wordt de in ruststand horizontaal<br />
liggende kiphefboom (e) verplaatst<br />
rond een in behuizing (c) liggend<br />
vast punt. De door drukveren (a en b) belaste<br />
kogel (d) waarborgt daarbij steeds<br />
een krachtgesloten verbinding met be-<br />
huizing (c), tot kiphefboom (e) terugkeert<br />
naar zijn normale horizontale positie en<br />
weer volledig tegen de voorste behuizingswand<br />
ligt.<br />
Verbuigingen van de verbindingsstang<br />
naar de remkrachtregelaar ten gevolge<br />
van de verplaatsingen worden vermeden,<br />
doordat de verbindingsstang op kiphefboom<br />
(e) in een kogelgewricht (f) of<br />
het rubberen drukstuk gelagerd is.<br />
51
1.<br />
Leeg-lastklep<br />
473 300 ... 0<br />
Doel:<br />
Meeregelen van de voorasremkring bij<br />
automatische lastafhankelijke remkrachtregeling<br />
(ALR) van de achterremkring<br />
en snelle ontluchting van de<br />
remcilinders.<br />
Werkwijze:<br />
Als de bedrijfsrem wordt bediend, gaat<br />
de door de voetremklep uitgestuurde<br />
luchtdruk via aansluiting 1 naar de bovenkant<br />
van getrapte zuiger (d) en<br />
schuift deze tot aan zijn aanslag omlaag.<br />
De meelopende dubbele klep (a) sluit uit-<br />
Reductieklep<br />
473 301 ... 0<br />
Doel:<br />
Beperking van de ingestuurde druk in<br />
een bepaalde verhouding, en snelle ontluchting<br />
van erna geschakelde remventielen.<br />
Werkwijze:<br />
Via aansluiting 1 stroomt luchtdruk naar<br />
ruimte A, waarbij getrapte zuiger (d) tegen<br />
de kracht van drukveer (a) omlaag<br />
wordt verplaatst. Uitlaatklep (b) wordt<br />
gesloten en inlaatklep (c) gaat open. De<br />
luchtdruk stroomt nu via aansluiting 2<br />
naar de erna geschakelde remventielen.<br />
52<br />
Leeg-lastklep en reductieklep<br />
laat (b) en opent inlaat (c). De luchtdruk<br />
stroomt via de aansluitingen 2 naar de<br />
voorasremkring en belucht de voorascilinders.<br />
Tegelijk wordt de remdruk voor de achteras,<br />
die door de automatische remkrachtregelaar<br />
afhankelijk van de<br />
laadtoestand van het voertuig meer of<br />
minder wordt gereduceerd, via aansluiting<br />
4 ook naar het ringoppervlak van getrapte<br />
zuiger (d) gevoerd. Inlaat (c) sluit<br />
als de verhouding tussen de ingestuurde<br />
drukwaarden (aansluitingen 1 en 4) en<br />
de uitgestuurde drukwaarden (aanslui-<br />
Tegelijk wordt in ruimte B een druk opgebouwd,<br />
die inwerkt op de onderzijde van<br />
zuiger (d). Zodra een krachtevenwicht<br />
bereikt is aan de onderzijde en de kleinere<br />
bovenzijde van getrapte zuiger (d),<br />
wordt de zuiger opgetild en gaat inlaatklep<br />
(c) dicht. De verhouding tussen de<br />
drukwaarden komt dan overeen met de<br />
verhouding tussen de twee oppervlakken<br />
van de getrapte zuiger.<br />
Als de druk op aansluiting 1 daalt, wordt<br />
door de nu hogere druk in ruimte B getrapte<br />
zuiger (d) omhoog verplaatst. Uit-<br />
1<br />
d<br />
c<br />
b<br />
tingen 2) overeenkomt met de oppervlakteverhouding<br />
van getrapte zuiger<br />
(d).<br />
Als de stuurdrukwaarden in aansluitingen<br />
1 en 4 dalen, wordt getrapte zuiger<br />
(d) met dubbele klep (a) door de hogere<br />
remcilinderdruk weer opgeheven. Uitlaat<br />
(b) gaat open en via ontluchting 3 vindt<br />
een gedeeltelijke of volledige snelontluchting<br />
van de remcilinders plaats in<br />
functie van de stuurdrukwaarden.<br />
d<br />
c<br />
b<br />
1<br />
1<br />
2 2<br />
3<br />
4<br />
2 2<br />
3<br />
laatklep (b) gaat open en via ontluchting<br />
3 wordt een gedeeltelijke of volledige<br />
ontluchting van de erna geschakelde<br />
remventielen uitgevoerd in functie van<br />
de stuurdruk. Door drukveer (a) blijft de<br />
getrapte zuiger ook in drukloze toestand<br />
altijd in zijn bovenste eindstand.<br />
a<br />
a
Leeg-lastklep<br />
473 302 ... 0<br />
Doel:<br />
Regeling van de voorasremkring bij automatische<br />
lastafhankelijke remkrachtregeling<br />
van de achterasremkring en<br />
snelle ontluchting van de remcilinders.<br />
Werkwijze:<br />
a) Remstand gedeeltelijk geladen<br />
voertuig<br />
Als de bedrijfsrem wordt bediend, gaat<br />
de remdruk die door de ALR-regelaar<br />
(regelaar met voorstuurtrap) van de achterasremkring<br />
lastafhankelijk wordt geregeld,<br />
naar de HA-cilinders en als<br />
stuurdruk naar aansluiting 4 van de leeglastklep.<br />
Via boring E gaat de druk naar<br />
ruimte C en werkt op de bovenkant van<br />
zuiger (d). Deze gaat bij een druk van 0,5<br />
bar tegen de kracht van drukveer (e)<br />
naar zijn onderste eindstand. Daarbij<br />
sluit veerbelaste klep (b) inlaat (c) en uitlaat<br />
(f) gaat open. De stuurdruk is eveneens<br />
voorhanden in ruimte B en werkt in<br />
op het cirkelvlak van zuiger (d).<br />
Tegelijk stroomt de door bedrijfsremkring<br />
2 van de tweekring-voetremklep uitgestuurde<br />
luchtdruk via aansluiting 1 naar<br />
ruimte A en werkt in op de bovenzijde<br />
van zuiger (a).<br />
Deze wordt omlaag verplaatst, uitlaat (f)<br />
sluit en inlaat (c) gaat open. De luchtdruk<br />
stroomt via ruimte D en aansluiting 2<br />
Leeg-lastklep 1.<br />
naar de voorasremkring en belucht de<br />
VA-cilinders.<br />
De druk die in ruimte D wordt opgebouwd,<br />
verplaatst zuiger (a) weer omhoog.<br />
Inlaat (c) sluit en een afsluitstand<br />
is bereikt.<br />
b) Remstand volledig geladen voertuig<br />
De functie van de leeg-lastklep bij volledig<br />
geladen voertuig is zoals hierboven<br />
beschreven. De stuurdruk die in ruimte B<br />
ontstaat bij een rembediening, werkt nu<br />
met de volle bedrijfsdruk op het ringoppervlak<br />
van zuiger (a). De in ruimtes A en<br />
B op het oppervlak van zuiger (a) inwerkende<br />
krachten overwegen en de drukreductie<br />
wordt opgeheven. De op<br />
aansluiting 1 ingestuurde druk wordt 1:1<br />
doorgestuurd over het volledige deelrembereik<br />
tot aan de volremstand.<br />
Als het remsysteem wordt ontlucht,<br />
wordt de druk uit aansluitingen 1 en 4 via<br />
de tweekring-voetremklep of de ALR-regelaar<br />
afgebouwd. Tegelijk verplaatst de<br />
remdruk in ruimte D zuiger (a) omhoog.<br />
Inlaat (c) sluit, uitlaat (f) gaat open en de<br />
luchtdruk van aansluiting 2 stroomt via<br />
ontluchting 3 naar de buitenlucht.<br />
Tot een restdruk van 0,5 bar op aansluiting<br />
4 blijft zuiger (d) in zijn onderste<br />
eindstand en blijft uitlaat (f) geopend. Bij<br />
een verdere drukdaling in ruimte C verplaatst<br />
drukveer (e) zuiger (d) omhoog.<br />
Uitlaat (f) sluit en inlaat (c) gaat open. De<br />
resterende druk in aansluiting 2 wordt via<br />
aansluiting 1 afgebouwd.<br />
c) Werkwijze bij uitval van de achterasremkring<br />
Als de achterasremkring uitvalt, blijft<br />
aansluiting 4 en dus ruimte C boven zuiger<br />
(d) drukloos als de bedrijfsrem wordt<br />
bediend. Zuiger (d) wordt door de kracht<br />
van drukveer (e) in zijn bovenste eindstand<br />
gehouden. Inlaat (c) blijft constant<br />
geopend. De door bedrijfsremkring 2 van<br />
de tweekring-voetremklep uitgestuurde<br />
luchtdruk stroomt onverminderd door de<br />
leeg-lastklep naar de remcilinders van<br />
de voorasremkring.<br />
53
1.<br />
Aanhangwagen-stuurklep<br />
met voorijling<br />
973 002 ... 0<br />
Doel:<br />
Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />
in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />
en de handremklep<br />
voor veerremcilinders.<br />
Werkwijze:<br />
a) Aansturing van de tweekringvoetremklep<br />
Bij bediening van de voetremklep<br />
stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />
via aansluiting 41 naar ruimte A en worden<br />
de zuigers (a en i) onder druk geplaatst.<br />
Deze worden samen omlaag<br />
verplaatst. Doordat zuiger (i) op klep (d)<br />
komt, wordt uitlaat (c) gesloten en inlaat<br />
(h) geopend. De voorraadlucht in ruimte<br />
C stroomt via ruimte B naar aansluiting 2<br />
en belucht de aanhangwagen-commandoleiding<br />
overeenkomstig de druk in bedrijfsremkring<br />
1 met een van de<br />
ingestelde voorspanning van drukveer<br />
(b) afhankelijke voorijling.<br />
De druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />
werkt op de onderzijden van de<br />
zuigers (a en i). Wegens de verschillende<br />
effectieve oppervlakken van zuiger<br />
(a) wordt nu zuiger (i) tegen de stuurdruk<br />
in ruimte A en de kracht van drukveer (b)<br />
omhoog verplaatst. De volgende klep (d)<br />
sluit inlaat (h) en een afsluitstand is bereikt.<br />
Bij een volledige remming overweegt<br />
de op de bovenzijde van zuiger (i)<br />
werkende druk en inlaat (h) blijft geopend.<br />
54<br />
Aanhangwagen-stuurkleppen<br />
Met stelschroef (j) kan de voorspanning<br />
van drukveer (b) worden gewijzigd, zodat<br />
de drukvoorijling van aansluiting 2<br />
ten opzichte van aansluiting 41 maximaal<br />
1 bar bedraagt.<br />
Tegelijk met de processen in aansluiting<br />
41 wordt door bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />
42 een beluchting van ruimte E<br />
onder membraan (e) uitgevoerd. Door de<br />
beluchting van ruimtes B en D overweegt<br />
echter de druk die inwerkt op de bovenzijde<br />
van zuiger (g) en membraan (e),<br />
waardoor de positie van zuiger (g) niet<br />
wijzigt. Als bedrijfsremkring 1 door een<br />
defect uitvalt, vindt via kring 2 enkel een<br />
beluchting van aansluiting 42 plaats. De<br />
druk die daarbij in ruimte E onder membraan<br />
(e) wordt opgebouwd, verplaatst<br />
zuiger (g) en klep (d) omhoog. De in zijn<br />
bovenste eindstand gehouden zuiger (i)<br />
sluit uitlaat (c) en opent inlaat (h), zodat<br />
de motorwagenafremming overeenkomstig<br />
de beluchting van de aanhangwagen-commandoleiding<br />
plaatsvindt.<br />
In het gedeeltelijke rembereik verplaatst<br />
de druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />
zuiger (g) weer omlaag. Inlaat (h)<br />
sluit en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />
volledige afremming overweegt de druk<br />
in ruimte E en inlaat (h) blijft geopend.<br />
Bij de aansturing via de 2de kring van de<br />
bedrijfsrem vindt de aansturing van de<br />
aanhangwagen-remklep zonder voorijling<br />
plaats.<br />
b) Aansturing van de handremklep<br />
De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />
via de handremklep leidt tot een<br />
overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />
D via aansluiting 43. De nu overwegende<br />
voorraaddruk in ruimte C verplaatst zuiger<br />
(g) omhoog. De beluchting van aansluiting<br />
2 verloopt dan zoals beschreven<br />
bij de aansturing van ruimte E bij uitval<br />
van bedrijfsremkring 1.<br />
Als de remprocedure ten einde is, worden<br />
aansluitingen 41 en 42 weer ontlucht<br />
of wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />
worden de zuigers (a en i) en zuiger<br />
(g) door de druk in ruimte B weer naar<br />
hun uitgangspositie verplaatst. Daarbij<br />
gaat uitlaat (c) open en ontsnapt de<br />
luchtdruk in aansluiting 2 via zuigerbuis<br />
(f) en ontluchting 3 naar de buitenlucht.
Aanhangwagen-stuurklep<br />
met 2/2-wegklep, zonder<br />
voorijling<br />
973 002 5.. 0<br />
Doel:<br />
Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />
in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />
en de handremklep<br />
voor veerremcilinders.<br />
Bij leidingbreuk of niet aangesloten aanhangwagen-commandoleiding<br />
vindt bij<br />
bediening van de voetremklep een smoring<br />
van de voorraadlucht van de motorwagen<br />
naar de aanhangwagen plaats,<br />
terwijl de druk in de aanhangwagenvoorraadleiding<br />
wordt afgebouwd.<br />
Werkwijze:<br />
Als de luchtdrukrem wordt gevuld,<br />
stroomt de voorraadlucht door aansluiting<br />
11 naar de 2/2-wegklep en wordt zuiger<br />
(l) onder druk geplaatst. Deze wordt<br />
tegen de kracht van drukveer (n) naar<br />
zijn bovenste eindstand verplaatst. Via<br />
ruimte C en aansluiting 12 stroomt de<br />
voorraadlucht verder naar het automatische<br />
koppelingsstuk “voorraad”.<br />
a) Aansturing van de tweekringvoetremklep<br />
Bij bediening van de voetremklep<br />
stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />
via aansluiting 41 naar de ruimtes A en G<br />
en worden de zuigers (c en l) onder druk<br />
geplaatst. Zuiger (c) wordt omlaag verplaatst.<br />
Doordat zuiger (c) op klep (g)<br />
komt, wordt uitlaat (e) gesloten en inlaat<br />
(f) geopend. De voorraadlucht in ruimte<br />
C stroomt via ruimte B naar aansluiting<br />
22 en belucht de aanhangwagen-commandoleiding<br />
overeenkomstig de druk in<br />
bedrijfsremkring 1. Tegelijk stroomt<br />
luchtdruk via kanaal (k) naar ruimte F en<br />
wordt de onderzijde van zuiger (l) onder<br />
druk geplaatst. Bij een stuurdruk van ca.<br />
4 bar overweegt de druk die inwerkt op<br />
de bovenzijde van zuiger (l) en wordt<br />
deze omlaag verplaatst naar de behuizingskant<br />
(m) (speelbeweging om vastlopen<br />
van zuiger (l) te vermijden).<br />
De druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />
werkt in op de onderzijde van<br />
zuiger (c) en verplaatst deze tegen de in<br />
ruimte A werkende stuurdruk omhoog.<br />
De volgende klep (g) sluit inlaat (f) en<br />
een afsluitstand is bereikt. Bij een volledige<br />
afremming overweegt de stuurdruk<br />
die op de bovenzijde van zuiger (c) inwerkt<br />
en inlaat (f) blijft geopend.<br />
Aanhangwagen-stuurkleppen<br />
Tegelijk met de processen in aansluiting<br />
41 wordt door bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />
42 een beluchting van ruimte E<br />
onder membraan (i) uitgevoerd. Door de<br />
beluchting van ruimtes B en D overweegt<br />
echter de druk die inwerkt op de bovenzijde<br />
van zuiger (h) en membraan (i),<br />
waardoor de positie van zuiger (h) niet<br />
wijzigt. Als bedrijfsremkring 1 door een<br />
defect uitvalt, vindt via kring 2 enkel een<br />
beluchting van aansluiting 42 plaats. De<br />
druk die daarbij in ruimte E onder membraan<br />
(i) wordt opgebouwd, verplaatst<br />
zuiger (h) en klep (g) omhoog. De in zijn<br />
bovenste eindstand gehouden zuiger (c)<br />
sluit uitlaat (e) en opent inlaat (f), zodat<br />
de motorwagenafremming overeenkomstig<br />
de beluchting van de aanhangwagen-commandoleiding<br />
plaatsvindt.<br />
In het gedeeltelijke rembereik verplaatst<br />
de druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />
zuiger (h) weer omlaag. Inlaat (f)<br />
sluit en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />
volledige afremming overweegt de druk<br />
in ruimte E en inlaat (f) blijft geopend.<br />
Bij een breuk in de aanhangwagen-commandoleiding<br />
(aansluiting 22) wordt de<br />
druk in ruimtes B en F niet opgebouwd<br />
als de bedrijfsrem wordt bediend. Daardoor<br />
wordt zuiger (l) verder omlaag verplaatst<br />
door de in ruimte G werkende<br />
1.<br />
stuurdruk en wordt de voorraadlucht die<br />
van aansluiting 11 naar aansluiting 12<br />
stroomt, gesmoord. Tegelijk wordt de<br />
druk in de aanhangwagen-voorraadleiding<br />
(aansluiting 12) via geopende inlaat<br />
(f) op het breukpunt van de aanhangwagen-commandoleiding<br />
afgebouwd, wat<br />
tot een geforceerde afremming van de<br />
aanhangwagen leidt.<br />
b) Aansturing van de handremklep<br />
De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />
via de handremklep leidt tot een<br />
overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />
D via aansluiting 43. De nu overwegende<br />
voorraaddruk in ruimte C verplaatst zuiger<br />
(h) omhoog. De beluchting van aansluiting<br />
22 verloopt dan zoals<br />
beschreven bij de aansturing van ruimte<br />
E bij uitval van bedrijfsremkring 1. Als de<br />
remprocedure ten einde is, worden aansluitingen<br />
41 en 42 weer ontlucht of<br />
wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />
worden de zuigers (c en h) door de druk<br />
in ruimte B weer naar hun uitgangspositie<br />
verplaatst. Daarbij gaat uitlaat (e)<br />
open en ontsnapt de luchtdruk in aansluiting<br />
22 via zuigerbuis (j) en ontluchting 3<br />
naar de buitenlucht.<br />
55
1.<br />
Aanhangwagen-stuurklep<br />
met voorijling<br />
973 008 ... 0<br />
56<br />
Aanhangwagen-stuurkleppen<br />
Doel:<br />
Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />
in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />
en de handremklep<br />
voor veerremcilinders.<br />
Bij leidingbreuk of niet aangesloten aanhangwagen-commandoleiding<br />
vindt bij<br />
bediening van de voetremklep een smoring<br />
van de voorraadlucht van de motorwagen<br />
naar de aanhangwagen plaats,<br />
terwijl de druk in de aanhangwagenvoorraadleiding<br />
wordt afgebouwd.<br />
Werkwijze:<br />
a) Aansturing van tweekringvoetremklep<br />
Bij bediening van de voetremklep<br />
stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />
via aansluiting 41 naar ruimte B en wordt<br />
zuiger (e) onder druk geplaatst. Deze<br />
gaat omlaag en doordat zuiger (e) op<br />
klep (j) komt, wordt uitlaat (g) gesloten en<br />
inlaat (k) geopend. De voorraadlucht in<br />
aansluiting 11 stroomt via ruimte G naar<br />
aansluiting 2 en belucht de aanhangwagen-commandoleiding<br />
overeenkomstig<br />
de druk in bedrijfsremkring 1 met een<br />
voorijling, die afhankelijk is van stelschroef<br />
(f) (max. 1 bar).<br />
De druk die in ruimte D wordt opgebouwd,<br />
werkt op de onderzijde van zuiger<br />
(e). Wegens de verschillende actieve<br />
oppervlakken van zuiger (e), ondersteund<br />
door de stuurdruk in ruimte C en<br />
de kracht van drukveer (l), wordt deze<br />
omhoog verplaatst. De volgende klep (j)<br />
sluit inlaat (k) en een afsluitstand is bereikt.<br />
Bij een volledige remming overweegt<br />
de druk op de bovenzijde van<br />
zuiger (e) en inlaat (k) blijft geopend.<br />
Bij drukopbouw in ruimte B wordt zuiger<br />
(b) tegen de druk van regelveer (d) omlaag<br />
geduwd. Klep (c) wordt door stelschroef<br />
(f) geopend en de stuurdruk die<br />
in ruimte C wordt opgebouwd, ondersteunt<br />
de afregeling van zuiger (e). Daardoor<br />
kan de uitgestuurde druk in<br />
aansluiting 2 lager zijn dan de stuurdruk<br />
op aansluiting 41. Als stelschroef (f) bijvoorbeeld<br />
in tegenuurwijzerszin wordt<br />
gedraaid, vermindert de druk in ruimte C<br />
en de uitgestuurde druk neemt toe om<br />
het evenwicht in stand te houden.
Aanhangwagen-stuurkleppen 1.<br />
Tegelijk met de processen op aansluiting<br />
41 voert bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />
42 een beluchting van ruimte A uit.<br />
Omdat door de beluchting van ruimtes B<br />
en C de stuurdruk op de bovenzijde van<br />
zuiger (e) overweegt, heeft de positie<br />
van zuiger (a) geen betekenis. Als bedrijfsremkring<br />
1 door een defect uitvalt,<br />
vindt via kring 2 enkel een beluchting van<br />
aansluiting 42 plaats. De druk die daarbij<br />
in ruimte A wordt opgebouwd, verplaatst<br />
zuiger (a) omlaag en schuift zuiger (e)<br />
voor zich uit en de beluchting van de<br />
aanhangwagen-commandoleiding vindt<br />
plaats zoals hierboven beschreven,<br />
maar zonder voorijling.<br />
b) Aansturing van de handremklep<br />
De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />
via de handremklep leidt tot een<br />
overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />
F via aansluiting 43. De nu overwegende<br />
voorraaddruk op aansluiting 11 verplaatst<br />
zuiger (h) omhoog. De beluchting<br />
van aansluiting 2 verloopt dan zoals beschreven<br />
bij de aansturing van ruimte A<br />
bij uitval van bedrijfsremkring 1.<br />
Als de remprocedure ten einde is, worden<br />
aansluitingen 41 en 42 weer ontlucht<br />
of wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />
worden de zuigers (a en e) en zuiger<br />
(h) door de druk in ruimte D weer<br />
naar hun uitgangspositie verplaatst.<br />
Daarbij gaat uitlaat (g) open en ontsnapt<br />
de luchtdruk in aansluiting 2 via holle zuiger<br />
(h) en ontluchting 3 naar de buitenlucht.<br />
c) Beveiliging tegen stuurleidingbreuk<br />
Als de luchtdrukrem wordt gevuld,<br />
stroomt de voorraadlucht door aansluiting<br />
11 en ruimte G naar aansluiting 12<br />
en van daar naar het automatische koppelingsstuk<br />
“voorraad”.<br />
Tijdens het remmen wordt via aansluiting<br />
2 in de leiding naar het koppelingsstuk<br />
“rem” een stuurdruk opgebouwd, de<br />
daarvoor vereiste luchtdruk wordt toegevoerd<br />
vanuit aansluiting 11. De druk over<br />
zuiger (i) daalt daarbij lichtjes. Tegelijk<br />
wordt onder zuiger (i) via kanaal E luchtdruk<br />
vanaf aansluiting 41 toegevoerd en<br />
gaat zuiger (i) weer omhoog. De druk in<br />
ruimte G stijgt verder, waardoor de zuiger<br />
opnieuw omlaag wordt geduwd<br />
(speelbeweging om vastlopen van zuiger<br />
(i) te vermijden).<br />
Als door een breuk in de aanhangwagencommandoleiding<br />
op aansluiting 2 geen<br />
druk wordt opgebouwd, blijft zuiger (i) in<br />
zijn bovenste stand en blokkeert de doorgang<br />
naar ruimte G. De luchttoevoer van<br />
aansluiting 11 naar aansluiting 12 wordt<br />
gesmoord en de druk in de aanhangwagen-voorraadleiding<br />
(aansluiting 12)<br />
wordt afgebouwd via de geopende inlaat<br />
(k) op het breukpunt van de aanhangwagen-commandoleiding,<br />
wat tot een geforceerde<br />
afremming van de<br />
aanhangwagen leidt.<br />
57
1.<br />
Aanhangwagen-stuurklep<br />
met voorijling en 2/2-wegklep<br />
973 009 ... 0<br />
58<br />
Aanhangwagen-stuurkleppen<br />
Doel:<br />
Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />
in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />
en de handremklep<br />
voor veerremcilinders.<br />
Bij leidingbreuk of niet aangesloten aanhangwagen-commandoleiding<br />
vindt bij<br />
bediening van de voetremklep een smoring<br />
van de voorraadlucht van de motorwagen<br />
naar de aanhangwagen plaats,<br />
terwijl de druk in de aanhangwagenvoorraadleiding<br />
wordt afgebouwd. Hierdoor<br />
wordt de aanhangwagen onmiddellijk<br />
automatisch afgeremd.<br />
Werkwijze:<br />
Als de luchtdrukrem wordt gevuld,<br />
stroomt de voorraadlucht door aansluiting<br />
11 naar de 2/2-wegklep en wordt zuiger<br />
(k) onder druk geplaatst. Deze wordt<br />
tegen de kracht van drukveer (l) en ondersteund<br />
door drukveer (j) naar zijn bovenste<br />
eindstand verplaatst. Via kanaal<br />
(i) stroomt voorraadlucht naar ruimte D<br />
en komt via aansluiting 12 naar het automatische<br />
koppelingsstuk “voorraad”.<br />
a) Aansturing van tweekringvoetremklep<br />
Bij bediening van de voetremklep<br />
stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />
via aansluiting 41 naar ruimtes A en F en<br />
worden de zuigers (a en k) onder druk<br />
geplaatst. Zuiger (a) wordt omlaag verplaatst<br />
en duwt zuiger (b) omlaag. Doordat<br />
zuiger (b) op klep (g) komt, wordt<br />
uitlaat (e) gesloten en inlaat (f) geopend.<br />
De beschikbare voorraadlucht stroomt<br />
via ruimte B naar aansluiting 22 en belucht<br />
de aanhangwagen-commandoleiding<br />
overeenkomstig de druk in<br />
bedrijfsremkring 1 met een voorijling van<br />
0,2 ± 0,1 bar (deze voorijling kan worden<br />
gewijzigd met stelschroef (d)).<br />
Via boring (c) stroomt tegelijk luchtdruk<br />
naar ruimte G, waardoor zuiger (m) tegen<br />
de veerkracht omlaag wordt ver-
Aanhangwagen-stuurkleppen 1.<br />
plaatst. Klep (n) steunt op stelschroef (d)<br />
en maakt de doorgang naar ruimte E vrij.<br />
De luchtdruk stroomt naar ruimte E en<br />
ondersteunt de krachten die inwerken op<br />
de onderzijde van zuiger (b).<br />
De druk die wordt opgebouwd in ruimte B<br />
en E, werkt in op de verschillende effectieve<br />
vlakken van zuiger (b) en verplaatst<br />
deze, samen met zuiger (a),<br />
tegen de in ruimte A werkende stuurdruk<br />
omhoog. De volgende klep (g) sluit inlaat<br />
(f) en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />
volledige remming overweegt de stuurdruk<br />
die op de bovenzijde van zuiger (a)<br />
inwerkt, en inlaat (f) blijft geopend.<br />
Tegelijk met de processen in aansluiting<br />
41 wordt door bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />
42 een beluchting van ruimte H<br />
boven zuiger (b) uitgevoerd. Doordat<br />
door de beluchting van ruimte A de druk<br />
op de bovenzijde van zuiger (a) echter<br />
overweegt, wijzigt de positie van de zuigers<br />
(a en b) niet.<br />
Als bedrijfsremkring 1 door een defect<br />
uitvalt, wordt via kring 2 enkel een beluchting<br />
van aansluiting 42 uitgevoerd.<br />
De druk die daarbij wordt opgebouwd in<br />
ruimte H onder zuiger (a), verplaatst zuiger<br />
(b) omlaag. Deze sluit uitlaat (e) en<br />
opent inlaat (f), zodat de beluchting van<br />
de aanhangwagen-commandoleiding<br />
overeenkomstig de bediening van de<br />
voetrem wordt uitgevoerd - maar zonder<br />
voorijling.<br />
In het gedeeltelijke rembereik verplaatst<br />
de druk die wordt opgebouwd in ruimte B<br />
en E, zuiger (b) weer omhoog. Inlaat (f)<br />
sluit en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />
volledige remming overweegt de druk in<br />
ruimte H en inlaat (f) blijft geopend.<br />
Bij een breuk in de aanhangwagen-commandoleiding<br />
(aansluiting 22) wordt<br />
geen druk in ruimtes B en E opgebouwd<br />
als de bedrijfsrem wordt bediend. De<br />
voorraadlucht stroomt via geopende inlaat<br />
(f) en aansluiting 22 op het breukpunt<br />
naar de buitenlucht. Daardoor wordt<br />
zuiger (k) verder omlaag verplaatst door<br />
de stuurdruk in ruimte F en wordt de<br />
voorraadlucht die van aansluiting 11<br />
naar aansluiting 22 stroomt, gesmoord.<br />
Tegelijk wordt de druk in de aanhangwagen-voorraadleiding<br />
(aansluiting 12) via<br />
de geopende inlaat (f) op het breukpunt<br />
van de aanhangwagen-commandoleiding<br />
afgebouwd, zodat de aanhangwagen<br />
geforceerd wordt afgeremd.<br />
b) Aansturing van de handremklep<br />
De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />
via de handremklep leidt tot een<br />
overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />
C via aansluiting 43. De nu overwegende<br />
voorraaddruk in ruimte D verplaatst zuiger<br />
(h) omhoog. De beluchting van aansluiting<br />
22 verloopt dan zoals<br />
beschreven bij de aansturing van ruimte<br />
H bij uitval van bedrijfsremkring 1.<br />
Als de remprocedure ten einde is, worden<br />
aansluitingen 41 en 42 weer ontlucht<br />
of wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />
worden de zuigers (a en b) door de<br />
druk in ruimte B - zuiger (h) door de druk<br />
in ruimte C - weer naar hun uitgangspositie<br />
verplaatst. Daarbij gaat uitlaat (b)<br />
open en ontsnapt de luchtdruk in aansluiting<br />
22 via de zuigerbuis op ontluchting 3<br />
naar de buitenlucht.<br />
59
1.<br />
Wendelflex®-slangverbinding<br />
452 711 ... 0<br />
60<br />
Wendelflex®-slangverbinding<br />
Doel:<br />
1. Verbinden van de luchtdrukrem van<br />
de opleggertrekker met de luchtdrukrem<br />
van de oplegger.<br />
2. Verbinden van onderdelen van een<br />
luchtdruksysteem die een verschillende<br />
lengte hebben.<br />
Opbouw:<br />
De Wendelflex is een gedraaide slang,<br />
die bij lengtewijziging uitzet en na ontlasting<br />
terug samentrekt tot de uitgangslengte.<br />
Van de slangaansluiting tot aan de eerste<br />
wikkeling is de slang versterkt met<br />
een ingebouwde schroefveer, die knikken<br />
op dit gevaarlijke punt vermijdt.<br />
De Wendelflex-slangverbinding is uit<br />
zwart polyamide 11 gemaakt. Voor het<br />
optische onderscheid van de slangverbindingen<br />
zijn de koppelingsstukken<br />
voorzien van gekleurde deksels.<br />
Polyamide 11 is bestand tegen de media<br />
die in het voertuig worden gebruikt, zoals<br />
petroleumproducten, oliën en vetten.<br />
Bovendien zijn de buizen bestand tegen<br />
basen, niet-gechloreerde oplosmiddelen,<br />
organische en anorganische zuren<br />
en verdunde oxidatiemiddelen. (Het gebruik<br />
van chloorhoudende reinigingsmiddelen<br />
dient dus te worden<br />
vermeden.) De weerstand tegen speciale<br />
media kan op aanvraag worden meegedeeld.
A1<br />
A2<br />
Koppelingsstukken voor<br />
tweeleiding-remsystemen<br />
952 200 ... 0<br />
Koppelingsstukken 1.<br />
B1<br />
Doel:<br />
Verbinden van de luchtdrukrem van de<br />
vrachtwagen of van de opleggertrekker<br />
met het remsysteem van de aanhangwagen<br />
overeenkomstig de Europese voorschriften.<br />
De koppelingsstukken voldoen aan de<br />
ISO-norm 1728.<br />
Beschrijving:<br />
De koppelingsstuk-uitvoeringen A1, B1<br />
en C1 voor de voorraadleiding hebben<br />
een rood deksel en een axiale verwisselingsbeveiliging.<br />
De uitvoeringen A2 en B2 voor de commandoleiding<br />
hebben een geel deksel en<br />
een zijdelingse verwisselingsbeveiliging.<br />
In de uitvoeringen B en C is telkens een<br />
klep ingebouwd, die bij niet aangekoppeld<br />
tegenkoppelingsstuk de doorgang<br />
voor de luchtdruk afsluit.<br />
Werkwijze:<br />
Bij het aankoppelen wordt het koppelingsstuk<br />
op de koppelingsslang verbonden<br />
met het vast op de motorwagen<br />
aangebrachte koppelingsstuk. Dit gebeurt<br />
met een draaiing, waarbij de over-<br />
C1<br />
eenkomstige geleidingen in elkaar<br />
grijpen. Na vergrendeling op het einde<br />
van de draaibeweging is een vaste verbinding<br />
van de twee koppelingsstukken<br />
verzekerd. Wegens de verwisselingsbeveiliging<br />
kunnen enkel bij elkaar passende<br />
koppelingsstukken aan elkaar worden<br />
gekoppeld.<br />
– Koppelen van C1 met A1, B1 met A1<br />
en B2 met A2:<br />
Tijdens het koppelen opent de dichtingsring<br />
van koppelingsstuk type A<br />
de klep van koppelingsstuk type B of<br />
C, waardoor de pneumatische verbindingen<br />
van de leidingen tot stand<br />
worden gebracht en tegelijk het koppelpunt<br />
wordt afgedicht. Bij ontkoppelen<br />
sluit de klep automatisch.<br />
– Koppelen van A2 met A2:<br />
Bij identieke koppelingsstukken zonder<br />
klep wordt de dichtheid gerealiseerd<br />
door de twee dichtingsringen<br />
tegen elkaar te duwen.<br />
61
1.<br />
Duo-Matic snelkoppeling<br />
voor aanhangwagens<br />
452 80. ... 0<br />
Doel:<br />
Verbinden van de luchtdrukrem van de<br />
vrachtwagen met de rem van de aanhangwagen.<br />
Werkwijze:<br />
Bij het aankoppelen van de aanhangwagen<br />
wordt handgreep (b) omlaag geduwd,<br />
waardoor de beschermdeksels (a<br />
en d) opengaan. Het Duo-Matic-aanhangergedeelte<br />
wordt onder de beschermdeksels<br />
geplaatst en de handgreep (b)<br />
wordt weer losgelaten. Draaiveer (e)<br />
werkt in op de beschermdeksels (a en d)<br />
en duwt het aanhangergedeelte tegen<br />
de automatische sluitkleppen (c), waardoor<br />
die opengaan en de aanwezige<br />
luchtdruk naar de aanhangwagen loopt.<br />
Duo-Matic snelkoppeling<br />
voor opleggers<br />
452 80. ... 0<br />
Doel:<br />
Verbinden van de luchtdrukrem van de<br />
opleggertrekker met het remsysteem<br />
van de oplegger.<br />
Werkwijze:<br />
Als de oplegger wordt aangekoppeld,<br />
wordt handgreep (b) omlaag geduwd,<br />
waardoor de beschermdeksels (a en d)<br />
opengaan. Het Duo-Matic motorwagengedeelte<br />
wordt onder de beschermdeksels<br />
geplaatst en handgreep (b) wordt<br />
weer losgelaten. Draaiveer (e) werkt op<br />
de beschermdeksels (a en d) en duwt het<br />
motorwagengedeelte tegen het steunvlak.<br />
De automatische afschakelkleppen<br />
(c) gaan open en de aanwezige luchtdruk<br />
gaat naar de oplegger.<br />
62<br />
Duo-Matic snelkoppeling<br />
Motorwagengedeelte<br />
452 802 009 0<br />
Aanhangwagengedeelte<br />
452 804 012 0<br />
Motorwagengedeelte<br />
452 805 004 0<br />
Opleggergedeelte<br />
452 803 005 0