Remmen_files/luchtdrukremmen wabco.pdf

Remmen_files/luchtdrukremmen wabco.pdf Remmen_files/luchtdrukremmen wabco.pdf

auto.hogewerf.com
from auto.hogewerf.com More from this publisher
09.09.2013 Views

Systemen en componenten in bedrijfsvoertuigen 2de uitgave Copyright WABCO 2003 Vehicle Control Systems An American Standard Company 8150003523 Alle rechten voorbehouden Version 002/09.01

Systemen en<br />

componenten in<br />

bedrijfsvoertuigen<br />

2de uitgave<br />

Copyright WABCO 2003<br />

Vehicle Control Systems<br />

An American Standard Company<br />

8150003523<br />

Alle rechten voorbehouden<br />

Version 002/09.01


Inhoud<br />

Werkwijze van het luchtdrukremsysteem 4<br />

1. Motorwagen<br />

Remsysteem-schema's 6<br />

Motorwagen-remventielen 7<br />

2. Aanhangwagens<br />

Remsysteem-schema's 64<br />

Aanhangwagen-remventielen 66<br />

3. Anti-blokkeer-systeem (ABS) 83<br />

4. Derde rem in motorwagen 95<br />

5. EBS - elektronisch geregeld remsysteem 101<br />

6. Luchtvering, ECAS 111<br />

7. Koppelingsversterkers 123<br />

8. Luchtdruk-remsystemen in landbouwvoertuigen 127<br />

9. ETS en MTS elektronische deurbesturing voor autobussen 137<br />

10. Montage van buisleidingen en schroefkoppelingen 151<br />

Apparaatlijst 163<br />

1<br />

3


1. Luchtdrukverzorging<br />

De door compressor (1) geleverde luchtdruk<br />

komt via de drukregelaar (2), die de<br />

druk in het systeem automatisch tussen<br />

b.v. 7,2 en 8,1 bar regelt, in de luchtdroger<br />

(3). Hier wordt aan de lucht vocht onttrokken<br />

en via de ontluchting van de<br />

droger naar buiten gevoerd. De gedroogde<br />

lucht komt dan in de vierkringbeveiligingsklep.<br />

De vierkringbeveiligingsklep<br />

(4) beveiligt bij defect van één of meer<br />

kringen de intacte kringen tegen een<br />

drukdaling. In bedrijfsremkring I en II<br />

stroomt de voorraadlucht via de ketels (6<br />

en 7) naar voetremklep (15). In kring III<br />

stroomt de voorraadlucht vanaf ketel (5)<br />

via de in aanhangwagen-stuurklep (17)<br />

geïntegreerde 2/2-wegklep naar automatisch<br />

koppelingsstuk (11), alsook via terugslagklep<br />

(13), handremklep (16) en<br />

relaisklep (20) naar het veerremgedeelte<br />

van de Tristop-cilinder (19). Via kring IV<br />

worden eventuele nevenverbruikers, zoals<br />

hier de uitlaatrem, van lucht voorzien.<br />

Het remsysteem van de aanhangwagen<br />

wordt bij aangekoppelde voorraadslang<br />

via een koppelingsstuk (11) van luchtdruk<br />

voorzien. De lucht komt dan via de<br />

leidingfilter (25) en aanhangwagen-remklep<br />

(27) in de ketel (28) en stroomt ook<br />

4<br />

Werkwijze van het luchtdrukremsysteem<br />

naar de voorraadaansluitingen van ABSrelaiskleppen<br />

(38).<br />

2. Werkwijze:<br />

2.1 Bedrijfsrem<br />

Bij bediening van voetremklep (15)<br />

stroomt luchtdruk via ABS-magneetregelklep<br />

(39) naar membraancilinder (14)<br />

van de vooras en naar automatische<br />

remkrachtregelaar (18). Deze schakelt<br />

om en voorraadlucht gaat via ABS-magneetregelklep<br />

(40) naar het bedrijfsremgedeelte<br />

(membraancilinder) van<br />

Tristop-cilinder (19). De druk in de remcilinders,<br />

die voor de voor het remmen<br />

noodzakelijke kracht zorgt, is afhankelijk<br />

van de op de voetremklep werkende<br />

voetkracht en ook van de beladingstoestand<br />

van het voertuig. Deze remdruk<br />

wordt door automatische remkrachtregelaar<br />

(18) geregeld, die met een bedieningsstang<br />

met de achteras is<br />

verbonden. Door de verschillende afstanden<br />

tussen chassis en as bij ont- en<br />

beladen toestand wordt de remdruk<br />

traploos geregeld. Gelijktijdig wordt de in<br />

de voetremklep geïntegreerde leeg-lastklep<br />

via een stuurleiding beïnvloed door<br />

de automatische remkrachtregelaar.<br />

Hierdoor wordt ook de remdruk van de<br />

vooras aan de beladingstoestand van het<br />

voertuig aangepast (vooral bij de vrachtwagen).<br />

De door beide bedrijfsremkringen aangestuurde<br />

aanhangwagen-stuurklep (17)<br />

belucht via koppelingsstuk (12) en de<br />

verbindingsslang “rem” de stuuraansluiting<br />

van aanhangwagen-remklep (27).<br />

Daarmee wordt de weg voor de voorraadlucht<br />

uit ketel (28) via de aanhangwagen-remklep,<br />

aanpassingsklep (33)<br />

voor automatische remkrachtregelaar<br />

(34) en voor ABS-regelklep (37) vrijgegeven.<br />

Relaisklep (37) wordt door ALR-regelaar<br />

(34) aangestuurd en de lucht<br />

stroomt naar membraancilinders (29)<br />

van de vooras. Via ALR-regelaar (35)<br />

worden ABS-relaiskleppen (38) aangestuurd<br />

en wordt de weg voor de lucht<br />

naar de membraancilinders (30 en 31)<br />

vrijgegeven. De met de uitgestuurde druk<br />

van de motorwagen overeenkomende<br />

remdruk in de aanhangwagen wordt door<br />

de automatische remkrachtregelaars (34<br />

en 35) aangepast aan de beladingstoestand<br />

van de aanhangwagen. Om een<br />

overberemming van de wielrem van de<br />

vooras bij deelremmingen te vermijden,<br />

wordt de remdruk door aanpassingsklep<br />

(33) gereduceerd. De ABS-relaiskleppen<br />

(in de aanhangwagen) en de ABS-magneetregelkleppen<br />

(in de motorwagen)


Werkwijze van het luchtdrukremsysteem<br />

dienen voor de sturing (druk opbouwen,<br />

druk vasthouden of ontluchten) van de<br />

remcilinders. Voor zover de kleppen door<br />

de ABS-elektronica (36 of 41) worden<br />

geactiveerd, gebeurt deze sturing onafhankelijk<br />

van de door de motorwagen- of<br />

aanhangwagen-remklep doorgestuurde<br />

druk.<br />

In niet geactiveerde toestand (magneten<br />

stroomloos) hebben de kleppen de functie<br />

van een relaisklep en dienen ze voor<br />

de snelle be- en ontluchting van de remcilinders.<br />

2.2 Parkeerrem<br />

Als handremklep (16) wordt vergrendeld,<br />

worden de veerremmen van Tristop-cilinders<br />

(19) volledig ontlucht. De voor de<br />

wielrem noodzakelijke kracht wordt nu<br />

verkregen door de sterk voorgespannen<br />

veren van de Tristop-cilinders. Gelijktijdig<br />

wordt ook de leiding van handremklep<br />

(16) naar aanhangwagen-stuurklep (17)<br />

ontlucht. De afremming van de aanhangwagen<br />

wordt ingeleid door het beluchten<br />

van de verbindingsslang “rem”. Daar de<br />

EEG-richtlijn voorschrijft dat een volgwagen<br />

enkel door de motorwagen moet<br />

worden gestopt, kan de aanhangwagenrem<br />

door bediening van de handremhefboom<br />

in de “controlestand” weer worden<br />

ontlucht. Daarmee kan getest worden of<br />

de motorwagen-parkeerrem aan de wettelijke<br />

eis voldoet.<br />

2.3 Noodrem<br />

Door de nauwkeurig regelbare handremklep<br />

(16) kan het voertuig bij uitval van<br />

bedrijfsremkringen I en II met de veerremdelen<br />

van de Tristop-cilinders (19)<br />

worden afgeremd. De remkracht voor de<br />

wielremmen wordt, zoals reeds beschreven<br />

bij de parkeerrem, opgewekt door de<br />

kracht van de voorgespannen veren van<br />

de Tristop-cilinders (19), maar daarbij<br />

worden de veerremdelen niet volledig<br />

ontlucht, maar enkel zo veel als nodig is<br />

voor de benodigde remkracht.<br />

3. Automatische remwerking<br />

van de aanhangwagen<br />

Bij breuk van de verbindingsleiding<br />

“voorraad” valt de druk plotseling weg en<br />

aanhangwagen-remklep (27) leidt een<br />

vol-remming van de aanhanger in. Bij<br />

breuk van de verbindingsslang “rem”<br />

smoort bij bediening van de bedrijfsrem<br />

de in aanhangwagen-stuurklep (17)<br />

geïntegreerde 2/2-wegklep de doorgang<br />

naar koppelingsstuk (11) van de voorraadleiding,<br />

zodat de breuk van de commandoleiding<br />

een snelle drukval in de<br />

voorraadleiding veroorzaakt en binnen<br />

de wettelijk voorgeschreven tijd van max.<br />

2 sec. aanhangwagen-remklep (27) een<br />

automatische afremming van de aanhangwagen<br />

uitvoert. Terugslagklep (13)<br />

beveiligt de parkeerrem tegen ongewild<br />

in werking treden bij een drukverlies in de<br />

voorraadleiding naar de aanhangwagen.<br />

4. ABS-componenten<br />

De motorwagen is normaal gezien uitgerust<br />

met drie controlelampen (bij ASR<br />

nog een extra controlelamp) voor de<br />

functieherkenning en de constante systeembewaking,<br />

en met relais, infomodule<br />

en ABS-contactdoos (24).<br />

Na inschakelen van contact gaat de gele<br />

controlelamp aan als de aanhangwagen<br />

niet over ABS beschikt of als de verbinding<br />

onderbroken is. De rode controlelamp<br />

gaat uit als het voertuig een<br />

snelheid van ca. 7 km/h overschrijdt en<br />

als geen fout werd vastgesteld door de<br />

veiligheidsschakeling van de ABS-elektronica.<br />

5


6<br />

13<br />

33<br />

12<br />

1<br />

Legende:<br />

Pos.<br />

29,30<br />

31,32<br />

2<br />

38<br />

3<br />

17<br />

27<br />

28<br />

14<br />

9<br />

24<br />

25<br />

37<br />

1 Compressor<br />

2 Luchtdroger met drukregelaar<br />

3 4-kringbeveiligingsklep<br />

4 Ketel<br />

5 Klemband<br />

6 Controleaansluiting<br />

7 Ontwateringsklep<br />

8 Terugslagklep<br />

9 Voetremklep met geïntegreerde<br />

voorasregelaar<br />

10 Handremklep met<br />

aanhangwagen-sturing<br />

11 Relaisklep<br />

12 Zuigercilinder<br />

13 Membraancilinder<br />

14 ASR-stelcilinder<br />

Tweekring-luchtdrukrem met twee leidingen<br />

met ABS/ASR (4S/4M)<br />

4,5<br />

34 35<br />

7<br />

18<br />

36<br />

15 3/2-weg-magneetklep<br />

16 Tristop(R)-cilinder<br />

17 Snellosklep<br />

18 ALR-regelaar<br />

19 Veerlichaam<br />

20 Aanhangwagen-stuurklep<br />

21 Koppelingsstuk, voorraad<br />

22 Koppelingsstuk, remcommando<br />

23 Tweewegklep<br />

24 ABS-controlelampen<br />

25 Infolamp<br />

26 ABS-aanhangwagen<br />

contactdoos<br />

27 Verlengkabel voor sensor<br />

28 Magneetkabel<br />

29 Bus<br />

8<br />

6<br />

10<br />

19 15<br />

23<br />

20<br />

11<br />

30 Sensorhouder<br />

31 Sensor met kabel<br />

32 Poolwiel<br />

33 ABS-magneetregelklep<br />

34 Elektronica<br />

35 Infomodule<br />

36 Drukschakelaar<br />

37 Proportionele klep<br />

38 3/2-wegklep<br />

21<br />

22<br />

16<br />

26


1.<br />

Motorwagen-remventielen<br />

7


1.<br />

Natluchtfilters<br />

432 600 ... 0 tot 432 607 ... 0<br />

Oliebadfilters<br />

432 693 ... 0 tot 432 699 ... 0<br />

8<br />

Aanzuigfilters<br />

Natluchtfilters<br />

Doel:<br />

Voorkomen dat verontreiniging in de<br />

lucht binnendringt in compressoren (via<br />

aanzuigfilter) of in de ontluchtingsopeningen<br />

van luchtdrukcomponenten (via<br />

ontluchtingsfilter); daarnaast demping<br />

van het aanzuig- en uitblaasgeluid.<br />

Werkwijze:<br />

Natluchtfilters (voor normale bedrijfsomstandigheden).<br />

De lucht wordt door een<br />

opening in de filterkap aangezogen,<br />

stroomt door de filtermassa en komt gereinigd<br />

bij de aanzuigaansluiting van de<br />

compressor.<br />

Oliebadfilter<br />

Werkwijze:<br />

Oliebadfilter (voor lucht waarin zich veel<br />

stof bevindt)<br />

De lucht wordt door de zeefplaat onder<br />

de afdekkap en door de centrale buis<br />

aangezogen en naar het oppervlak van<br />

de olie geleid, waar de meegevoerde<br />

vuildelen zich afzetten. Daarna wordt de<br />

lucht vanaf de oliespiegel naar boven<br />

omgebogen en stroomt de lucht door<br />

een filterelement, dat de nog resterende<br />

verontreinigingen en de meegevoerde<br />

olie in de lucht tegenhoudt. Aansluitend<br />

hierop komt de gereinigde lucht in de<br />

aanzuigaansluiting van de compressor.


Eéncilinder-compressor<br />

411 1.. ...0 en<br />

911 ... ... 0<br />

Tweecilinder-compressor<br />

411 5.. ... 0 en<br />

911 5.. ... 0<br />

Doel:<br />

Compressor 1.<br />

Generen van luchtdruk in voertuigen en<br />

stationaire systemen.<br />

Werkwijze:<br />

De door de voertuigmotor via riem en<br />

riemschijf aangedreven krukas zet haar<br />

beweging via de drijfstang over op de<br />

zuiger. Als de zuiger omlaag gaat, wordt<br />

via de motorluchtfilter of een eigen nat-<br />

lucht- of oliebadfilter gereinigde atmosferische<br />

lucht aangezogen via aansluiting<br />

0 en de zuigklep, door de omlaag gaande<br />

zuiger wordt deze lucht gecomprimeerd<br />

en via de drukklep en aansluiting<br />

2 naar de ketels gevoerd.<br />

De smering gebeurt afhankelijk van het<br />

type door dompel- of circulatiesmering.<br />

9


1.<br />

Luchtdrukreiniger<br />

432 511 ... 0<br />

10<br />

Luchtdrukreiniger<br />

Doel:<br />

Reiniging van de door de compressor<br />

geleverde luchtdruk en uitcondenseren<br />

van de waterdamp uit de lucht.<br />

Werkwijze:<br />

De op aansluiting 1 binnenstromende<br />

lucht gaat via ringvormige spleet A naar<br />

ruimte B. Als spleet A wordt doorstroomd,<br />

koelt de lucht af en een deel<br />

van de waterdamp in de lucht condenseert.<br />

Daarna stroomt de lucht door filter<br />

(a) naar aansluiting 2.<br />

Gelijktijdig opent de druk in ruimte B inlaat<br />

(e) van klephuis (d) en loopt het condenswater<br />

via filter (f) naar ruimte C. Als<br />

de druk in ruimte B daalt, sluit inlaat (e)<br />

en gaat uitlaat (b) open. Het condenswater<br />

wordt nu door de druk in ruimte C<br />

naar buiten geblazen. Als er drukevenwicht<br />

in ruimtes B en C is, sluit uitlaat (b).<br />

Met pen (c) kan de functie van de automatische<br />

ontwateringsklep worden gecontroleerd.


Luchtdrogers<br />

432 410 ... 0 en<br />

432 420 ... 0<br />

Doel:<br />

Drogen van de door de compressor geleverde<br />

luchtdruk door de waterdamp uit<br />

de lucht te onttrekken. Dit gebeurt door<br />

een koudgeregenereerde adsorptiedroging,<br />

waarin de door de compressor samengedrukte<br />

lucht door een granulaat<br />

(adsorptiemiddel) wordt gevoerd, dat de<br />

waterdamp uit de lucht kan opnemen.<br />

Werkwijze:<br />

Uitvoering 1 (aansturing via afzonderlijke<br />

drukregelaar 432 420 ... 0)<br />

In de toevoerfase stroomt de door de<br />

compressor geleverde luchtdruk via aansluiting<br />

1 naar ruimte A. Door de temperatuurdaling<br />

wordt het condenswater<br />

opgevangen, dat via kanaal C naar uitlaat<br />

(e) gaat.<br />

Via de in de patroon geïntegreerde fijnfilter<br />

(g) en ringkamer (h) stroomt de lucht<br />

naar de bovenkant van granulaatpatroon<br />

(b). Tijdens het doorstromen van granulaat<br />

(a) wordt de vochtigheid aan de lucht<br />

onttrokken en door het oppervlak van<br />

granulaat (a) opgenomen. De gedroogde<br />

Luchtdrogers 1.<br />

lucht gaat via terugslagklep (c), aansluiting<br />

21, en de achterliggende remventielen<br />

naar de luchtketels. Tegelijkertijd<br />

stroomt ook gedroogde lucht via de<br />

smoorboring en aansluiting 22 naar de<br />

regeneratieketel.<br />

Bij het bereiken van de afschakeldruk in<br />

het systeem wordt via aansluiting 4 ruimte<br />

B door de drukregelaar belucht. Zuiger<br />

(d) gaat omlaag en opent uitlaat (e). De<br />

lucht uit ruimte A stroomt via kanaal C en<br />

uitlaat (e) naar de buitenlucht.<br />

Vanuit de regeneratieketel stroomt de<br />

lucht nu door de smoring naar de onderkant<br />

van granulaatpatroon (b). Tijdens<br />

het expanderen en (van onder naar boven)<br />

doorstromen van granulaatpatroon<br />

(b) wordt de aan het oppervlak van granulaat<br />

(a) hechtende vochtigheid door de<br />

lucht opgenomen en via kanaal C, geopende<br />

uitlaat (e), bij ontluchting 3 naar<br />

de buitenlucht geleid.<br />

Bij bereiken van de inschakeldruk op de<br />

drukregelaar wordt ruimte B weer ontlucht.<br />

Uitlaat (e) gaat dicht en het drogen<br />

begint weer zoals eerder beschreven.<br />

Door inbouw van verwarmingselement<br />

(f) in de buurt van zuiger (d) wordt vastvriezen<br />

en daardoor functiestoring bij extreme<br />

omstandigheden vermeden.<br />

432 420 432 410<br />

Uitvoering 2 (aansturing via geïntegreerde<br />

drukregelaar 432 410 ... 0)<br />

De luchtdroger werkt zoals bij uitvoering<br />

1 omschreven. De afschakeldruk<br />

stroomt echter bij deze uitvoering via boring<br />

(l) naar ruimte D en werkt op membraan<br />

(m). Na overwinnen van de<br />

veerkracht opent inlaat (n) en wordt via<br />

zuiger (d), die nu onder druk staat, uitlaat<br />

(e) geopend.<br />

De door de compressor geleverde lucht<br />

stroomt via ruimte A, kanaal C en ontluchting<br />

3 naar de buitenlucht. Zuiger (d)<br />

fungeert tevens als overdrukklep. In geval<br />

van overdruk opent zuiger (d) automatisch<br />

uitlaat (e).<br />

Als de voorraaddruk in het systeem door<br />

luchtverbruik onder de inschakeldruk<br />

daalt, sluit inlaat (n) en wordt de druk uit<br />

ruimte B afgebouwd via de ontluchting<br />

van de drukregelaar. Uitlaat (e) sluit en<br />

het droogproces begint opnieuw.<br />

11


1.<br />

Luchtdrogers met terugstroombegrenzingsklep<br />

432 413 ... 0 en<br />

432 415 ... 0<br />

Door een geïntegreerde terugstroombegrenzingsklep<br />

kunnen éénkamerluchtdrogers<br />

van deze reeks de nodige<br />

hoeveelheid regeneratielucht uit het<br />

hoofdreservoir nemen, voor zover de gebruikte<br />

meerkringbeveiligingsklep een terugstroming<br />

toelaat. Hierdoor valt een<br />

afzonderlijke regeneratieketel weg.<br />

Werkwijze:<br />

Uitvoering 1 (aansturing via afzonderlijke<br />

drukregelaar 432 413 ... 0)<br />

In de toevoerfase stroomt de door de<br />

compressor geleverde luchtdruk door<br />

aansluiting 1, opent terugslagklep (i) en<br />

gaat naar ruimte A. Door de temperatuurdaling<br />

wordt het condenswater opgevangen,<br />

dat via kanaal C naar uitlaat (e)<br />

gaat.<br />

De droging van de lucht gebeurt zoals<br />

beschreven bij 432 420. Tegelijkertijd<br />

stroomt gedroogde lucht ook naar ruimte<br />

E en plaatst het membraan (o) onder<br />

druk. Dit golft naar rechts en maakt de<br />

verbinding tussen ruimte E en G via<br />

smoorboring (s) vrij.<br />

Via filter (l) komt de voorraadlucht ook in<br />

12<br />

Luchtdrogers<br />

ruimte H en plaatst klep (q) onder druk.<br />

Na het overwinnen van de met schroef (r)<br />

ingestelde kracht van de drukveren wordt<br />

klep (q) opgetild. De voorraadlucht gaat<br />

nu naar ruimte F en werkt langs de andere<br />

kant met een iets geringere druk op<br />

membraan (o) om klep (q) tegen te houden.<br />

Bij het bereiken van de afschakeldruk in<br />

het systeem wordt via aansluiting 4 ruimte<br />

B door de drukregelaar belucht. Zuiger<br />

(d) gaat omlaag en opent uitlaat (e). Terugslagklep<br />

(i) sluit de doorgang naar<br />

aansluiting 1 en de lucht uit ruimte A<br />

stroomt via kanaal C en uitlaat (e) naar<br />

de buitenlucht.<br />

Door de drukdaling in ruimte G sluit terugslagklep<br />

(c). De regeneratielucht<br />

wordt nu uit de voorraadketels gehaald;<br />

daarom moet een tussengeschakelde<br />

meerkring-beveiligingsklep terugstroming<br />

toelaten. De op aansluiting 21 beschikbare<br />

voorraadlucht stroomt via<br />

ruimte E, smoring (s), waarbij de lucht expandeert,<br />

naar ruimte G en zo naar de<br />

onderkant van granulaatpatroon (b).<br />

Tijdens het expanderen en (van onder<br />

naar boven) doorstromen van granulaatpatroon<br />

(b) wordt de aan het oppervlak<br />

van granulaat (a) hechtende vochtigheid<br />

door de lucht opgenomen en via kanaal<br />

C, geopende uitlaat (e), bij ontluchting 3<br />

432 413 432 415<br />

naar de buitenlucht gevoerd. Het terugstromen<br />

is ten einde als de druk links van<br />

membraan (q) zo ver opgebouwd is, dat<br />

deze in sluitpositie komt.<br />

Bij bereiken van de inschakeldruk op de<br />

drukregelaar wordt ruimte B weer ontlucht.<br />

Uitlaat (e) gaat dicht en het drogen<br />

begint weer zoals eerder beschreven.<br />

Uitgang 31 is bijkomend met een veiligheidsklep<br />

voor de aanvoerzijde uitgerust.<br />

Uitvoering 2 (aansturing via geïntegreerde<br />

drukregelaar 432 415 ... 0)<br />

Bij deze uitvoering gaat de afschakeldruk<br />

via de verbindingsboring naar ruimte J en<br />

werkt in op membraan (m). Na overwinnen<br />

van de veerkracht opent inlaat (n) en<br />

wordt via zuiger (d), die nu onder druk<br />

staat, uitlaat (e) geopend.<br />

De door de compressor geleverde lucht<br />

stroomt via ruimte A, kanaal C en ontluchting<br />

3 naar de buitenlucht. Zuiger (d)<br />

fungeert tevens als overdrukklep. In geval<br />

van overdruk opent zuiger (d) automatisch<br />

uitlaat (e).<br />

Als de voorraaddruk in het systeem door<br />

luchtverbruik onder de inschakeldruk<br />

daalt, sluit inlaat (n) en wordt de druk uit<br />

ruimte B afgebouwd via de ontluchting<br />

van de drukregelaar. Uitlaat (e) sluit en<br />

het droogproces begint opnieuw.


432 431<br />

Tweekamerluchtdrogers<br />

432 431 ... 0 en<br />

432 432 ... 0<br />

Werkwijze:<br />

a) Sturing zonder geïntegreerde<br />

drukregelaar<br />

De door de compressor aangevoerde<br />

luchtdruk stroomt via aansluiting 1 naar<br />

boring E. Door de temperatuurdaling kan<br />

in boring E condenswater worden ingezameld,<br />

dat door boring L naar stationaire<br />

afsluiter (m) gaat. Vanuit boring E<br />

stroomt de luchtdruk langs geopende<br />

klep (k) naar ruimte B en verder door de<br />

in de patroon geïntegreerde fijnfilter (e)<br />

en spleetruimte A naar de bovenzijde<br />

van granulaatpatroon (c).<br />

Via zeefplaat (a) stroomt de voorgereinigde<br />

luchtdruk van boven naar onder<br />

door het in een filterzak genaaide granulaat<br />

(b) van patroon (c) en gaat via zeefplaat<br />

(d) en terugslagklep (f) naar boring<br />

G.<br />

Als granulaat (b) wordt doorstroomd,<br />

blijft de vochtigheid in de lucht in de fijne<br />

kanalen van het sterk poreuze granulaat<br />

vasthechten. Vanuit boring G stroomt de<br />

luchtdruk na het openen van terugslagklep<br />

(g) via aansluiting 2 naar de luchtke-<br />

tels.<br />

Luchtdrogers 1.<br />

Via de op het debiet van de compressor<br />

afgestemde smoorboring van de kleppen<br />

(f en p) komt een deel van de gedroogde<br />

luchtdruk uit boring G op de onderkant<br />

van patroon (s) en passeert granulaat (r)<br />

van onder naar boven (terugspoeling).<br />

Daarbij neemt de gedroogde lucht de<br />

vochtigheid in de fijne kanalen van het<br />

sterk poreuze granulaat (r) op en stroomt<br />

via ringruimte K, ruimte H langs de geopende<br />

achterzijde van klep (o) naar ontluchting<br />

3.<br />

De bijkomende overstroomklep (h) zorgt<br />

ervoor dat bij het begin van de vulling<br />

van het systeem de stuurkleppen (k en o)<br />

niet omschakelen. Pas bij een voorraaddruk<br />

van > 5 bar op aansluiting 2 gaat<br />

klep (h) open en komt de luchtdruk in<br />

ruimte C. Als de stroomtoevoer naar<br />

magneetspoel (j) wordt vrijgegeven door<br />

de in de magneetklep geïntegreerde tijdschakelaar,<br />

wordt anker (i) aangetrokken.<br />

Luchtdruk uit ruimte C stroomt nu<br />

naar ruimte D en via boring F naar ruimte<br />

M en verplaatst de stuurkleppen tegen<br />

de veerkracht naar de linker eindpositie.<br />

De doorgang van boring E naar ruimte B<br />

is afgesloten. De luchtdruk in ruimte B<br />

ontsnapt nu langs de open achterzijde<br />

van stuurklep (k) en langs boring N via<br />

aansluiting 3 naar de buitenlucht. Terugslagklep<br />

(g) sluit en de druk in het systeem<br />

blijft verzekerd. Door de drukdaling<br />

in ruimte B sluit ook terugslagklep (f).<br />

De door de compressor aangevoerde<br />

luchtdruk stroomt nu van boring E door<br />

ruimte H, ringruimte K en door granulaat<br />

(r) van patroon (s). Het droogproces van<br />

de luchtdruk verloopt zoals reeds beschreven.<br />

Na het openen van klep (p) en<br />

terugslagklep (g) gaat de gedroogde<br />

lucht via aansluiting 2 naar de ketels.<br />

Langs de smoorboring van klep (f) komt<br />

de gedroogde lucht op de onderzijde van<br />

granulaat (b), zodat ook hier een terugspoeling<br />

plaatsvindt.<br />

Na ca. 1 min. onderbreekt de tijdschakelaar<br />

de stroomtoevoer naar de magneetspoel.<br />

Anker (i) sluit de doorgang van<br />

ruimte C en opent de ontluchting, waarlangs<br />

de druk in ruimte D en ruimte M<br />

wordt afgebouwd. Door de veerkracht en<br />

de druk in boring G worden de stuurkleppen<br />

weer naar hun rechter eindpositie<br />

verplaatst. Stuurklep (o) sluit de doorgang<br />

naar ruimte H en stuurklep (k)<br />

opent de doorgang naar ruimte B. De<br />

door de compressor aangevoerde luchtdruk<br />

wordt nu weer naar granulaat (b)<br />

gevoerd en het droogproces verloopt zoals<br />

reeds beschreven, waarbij elke minuut<br />

een patroonwissel plaatsvindt.<br />

13


1.<br />

14<br />

432 432<br />

Als de drukregelaar na het bereiken van<br />

de ingegeven afschakeldruk naar stationair<br />

schakelt, wordt druk ingestuurd op<br />

aansluiting 4, zuiger (m) wordt onder<br />

druk geplaatst en gaat omlaag, zodat de<br />

stationaire afsluiter open gaat. Het ingezamelde<br />

condenswater en vuil ontsnapt<br />

samen met de in de stationaire fase toegevoerde<br />

lucht via ontluchting 3 naar de<br />

buitenlucht. Als de drukregelaar naar belast<br />

schakelt, wordt aansluiting 4 ontlucht<br />

en sluit de stationaire afsluiter de doorgang<br />

naar ontluchting 3.<br />

Door een verwarmingselement (l), die<br />

wordt ingeschakeld als de temperatuur<br />

onder ca. 6°C daalt en weer wordt uitgeschakeld<br />

als de temperatuur hoger komt<br />

dan ca. 30°C, kan een functiestoring<br />

door ijsvorming in extreme omstandigheden<br />

ter hoogte van zuiger (m) worden<br />

vermeden.<br />

b) Aansturing via geïntegreerde<br />

drukregelaar<br />

De droging van de lucht gebeurt zoals<br />

beschreven onder a).<br />

De druk die bij het vullen van de luchtdrukinstallatie<br />

op aansluiting 2 wordt op-<br />

Luchtdrogers<br />

gebouwd, heerst ook in ruimte P en<br />

plaatst de onderkant van membraan (t)<br />

onder druk. Zodra de hieruit resulterende<br />

kracht groter is dan de met schroef (y) ingestelde<br />

kracht van drukveer (n), beweegt<br />

membraan (t) en neemt zuiger (q)<br />

mee. Daardoor gaat inlaat (u) open en<br />

wordt zuiger (m), die nu onder druk staat,<br />

omlaag verplaatst, zodat de stationaire<br />

afsluiter open gaat. Het ingezamelde<br />

condenswater en vuil ontsnapt samen<br />

met de in de stationaire fase toegevoerde<br />

lucht via ontluchting 3 naar de buitenlucht.<br />

De compressor werkt stationair tot de<br />

druk in de installatie onder de inschakeldruk<br />

van de drukregelaar gedaald is.<br />

Daarbij wordt ook de druk in ruimte P onder<br />

membraan (t) afgebouwd. Drukveer<br />

(n) verplaatst zuiger (q) en membraan (t)<br />

weer naar de uitgangspositie. Inlaat (u)<br />

sluit en de druk uit ruimte O wordt afgebouwd<br />

via de ontluchting van de drukregelaar.<br />

De stationaire afsluiter met<br />

zuiger (m) sluit weer. De luchtdruk<br />

stroomt nu weer naar boring E en loopt<br />

via één van de luchtdrogerpatronen (b of<br />

r) en aansluiting 2 gedroogd naar de<br />

luchtketels.<br />

Daarna wordt het systeem weer gevuld<br />

tot aan de afschakeldruk van de drukregelaar.<br />

Toepassing:<br />

Afhankelijk van de toepassing kunnen<br />

één- of tweekamerluchtdrogers van<br />

WABCO worden gebruikt.<br />

De keuze tussen één- en tweekamerluchtdrogers<br />

is afhankelijk van het debiet<br />

en de inschakelduur van de compressor.<br />

Eénkamerluchtdrogers<br />

kunnen normaal gezien tot een debiet<br />

van ~ 500 l/min en een inschakelduur<br />

van de compressor tot ~ 50% worden gebruikt.<br />

Afwijkingen boven deze richtwaarden<br />

moeten tijdens de rijwerking<br />

worden gecontroleerd.<br />

Tweekamerluchtdrogers<br />

dekken het bereik > 500 l/min en > 50%<br />

tot 100% inschakelduur. Debieten boven<br />

1000 l/min moeten tijdens rijproeven<br />

worden gecontroleerd.


Drukregelaar met filter en<br />

bandvulaansluiting<br />

975 303 ... 0<br />

Doel:<br />

Zelfstandig regelen van de bedrijfsdruk<br />

in een luchtdrukremsysteem, en de leidingen<br />

en kleppen beschermen tegen<br />

vuil. Afhankelijk van de uitvoering aansturing<br />

van de erna geschakelde automatische<br />

antivriespomp of van de<br />

éénkamerluchtdroger.<br />

Werkwijze:<br />

a.) Drukregelaar<br />

De door de compressor aangevoerde<br />

luchtdruk stroomt via aansluiting 1 en filter<br />

(g) naar ruimte B. Na het openen van<br />

terugslagklep (e) gaat de luchtdruk via<br />

de leiding op aansluiting 21 naar de<br />

luchtketels en naar ruimte E. Aansluiting<br />

22 is voorzien voor de aansturing van<br />

een erna geschakelde antivriespomp.<br />

In ruimte E wordt een kracht opgebouwd,<br />

die op de onderzijde van membraan (c)<br />

werkt. Zodra die kracht groter is dan de<br />

met schroef (a) ingestelde kracht van<br />

drukveer (b), beweegt membraan (c)<br />

omhoog en neemt zuiger (m) mee. Uitlaat<br />

(l) sluit en inlaat (d) gaat open, zodat<br />

de luchtdruk in ruimte E naar ruimte C<br />

gaat en zuiger (k) tegen de druk van<br />

drukveer (h) omlaag beweegt. Uitlaat (i)<br />

gaat open en de door de compressor<br />

aangevoerde luchtdruk ontsnapt via ontluchting<br />

3 naar de buitenlucht. Door de<br />

drukdaling in ruimte B sluit terugslagklep<br />

(e) en blijft de druk in het systeem verzekerd.<br />

Drukregelaar 1.<br />

De compressor werkt stationair tot de<br />

druk in de installatie onder de inschakeldruk<br />

van de drukregelaar gedaald is.<br />

Daardoor wordt ook de druk in ruimte E<br />

onder membraan (c) afgebouwd. Daarna<br />

wordt deze, samen met zuiger (m), door<br />

de kracht van drukveer (b) omlaag geduwd.<br />

Inlaat (d) sluit, uitlaat (l) gaat open<br />

en de lucht uit ruimte C ontsnapt via<br />

ruimte F en een verbindingsboring op<br />

ontluchting 3 naar de buitenlucht. Drukveer<br />

(h) beweegt zuiger (k) omhoog en<br />

uitlaat (i) sluit. De door de compressor<br />

aangevoerde luchtdruk stroomt nu weer<br />

door filter (g) naar ruimte B, opent terugslagklep<br />

(e) en het systeem wordt weer<br />

gevuld tot de afschakeldruk van de drukregelaar.<br />

b.) Drukregelaar met aansturingsaansluiting<br />

4 en aansluiting<br />

23.<br />

Deze uitvoering van de drukregelaar is<br />

enkel door het soort aansturing van de<br />

afschakeldruk verschillend van de in<br />

punt a beschreven werkwijze. De afschakeldruk<br />

wordt daarbij niet intern in<br />

de drukregelaar, maar uit de voorraadleiding<br />

voorbij de luchtdroger afgenomen.<br />

De verbinding van ruimte B naar ruimte E<br />

is afgesloten en terugslagklep (e) valt<br />

weg. Via aansluiting 4 en ruimte A gaat<br />

de voorraadlucht naar ruimte E en wordt<br />

membraan (c) onder druk geplaatst. Het<br />

verdere verloop is analoog met punt a.<br />

De verbinding van ruimte C naar ruimte<br />

D is geopend, zodat via aansluiting 23 de<br />

stuurdruk uit ruimte C ook kan worden<br />

gebruikt voor de aansturing van de éénkamerluchtdroger.<br />

c.) Bandvulaansluiting<br />

Na het verwijderen van de beschermkap<br />

en het opschroeven van de schroefmoer<br />

van de bandvulslang, wordt stoter (f)<br />

naar links verplaatst. De verbinding tussen<br />

ruimte B en aansluiting 21 wordt onderbroken.<br />

De door de compressor<br />

aangevoerde luchtdruk stroomt nu van<br />

ruimte B voorbij stoter (f) naar de bandvulslang.<br />

Als de druk in het systeem<br />

daarbij hoger komt dan een waarde van<br />

12 +2 2<br />

bar of 20 – 1 bar, opent de als veiligheidsklep<br />

opgevatte zuiger (k) uitlaat (i)<br />

en ontsnapt de druk via ontluchting 3<br />

naar de buitenlucht.<br />

Vóór banden worden gevuld, moet de<br />

luchtketeldruk onder de inschakeldruk<br />

van de drukregelaar worden gebracht,<br />

want tijdens stationaire werking kan<br />

geen lucht worden afgenomen.<br />

15


1.<br />

Veiligheidsklep<br />

434 6.. ... 0 en<br />

934 6.. ... 0<br />

16<br />

Veiligheidskleppen<br />

Doel:<br />

434 612 ... 0<br />

434 608 ... 0 934 601 ... 0<br />

Begrenzing van de druk in een luchtdruksysteem<br />

tot een toegelaten maximale<br />

waarde.<br />

Werkwijze:<br />

De luchtdruk komt via aansluiting 1 onder<br />

plaatklep (c). Als de kracht, die het<br />

resultaat is van druk x oppervlak, groter<br />

is dan de ingestelde kracht van drukveer<br />

(a), wordt plaatklep (c) met zuiger (b)<br />

omhoog geduwd.<br />

De overtollige luchtdruk ontsnapt via ontluchting<br />

3 naar de buitenlucht, tot de<br />

veerkracht weer overweegt en plaatklep<br />

(c) sluit.<br />

Door zuiger (b) omhoog te brengen, kan<br />

de werking van de veiligheidsklep worden<br />

gecontroleerd.


Antivriespomp<br />

932 002 ... 0<br />

Doel:<br />

Automatisch injecteren van antivries in<br />

het remsysteem om de leidingen en de<br />

erna geschakelde ventielen te beschermen<br />

tegen bevriezen.<br />

Werkwijze:<br />

De antivriespomp kan, afhankelijk van<br />

het type, voor of achter de drukregelaar<br />

worden gemonteerd.<br />

Als de antivriespomp voor de drukregelaar<br />

wordt geplaatst, wordt de stuurimpuls<br />

bij het schakelen van de<br />

drukregelaar van stationair naar belast<br />

via een interne boring rechtstreeks uit de<br />

toevoerleiding afgenomen. Als de antivriespomp<br />

achter de drukregelaar wordt<br />

geplaatst, moet deze stuurimpuls via een<br />

afzonderlijke leiding worden afgenomen.<br />

In beide gevallen wordt echter enkel antivries<br />

in het systeem geïnjecteerd als de<br />

drukregelaar omgeschakeld is naar belaste<br />

werking van de compressor, m.a.w.<br />

toevoer naar het systeem.<br />

Vorstbeveiligingsventielen 1.<br />

1. Zonder afzonderlijke stuuraansluiting<br />

(afb. 1)<br />

De door de compressor aangevoerde<br />

luchtdruk doorstroomt de antivriespomp<br />

van aansluiting 1 naar aansluiting 2 (boring<br />

J). De druk die daarbij via boring (H)<br />

in ruimte (F) wordt opgebouwd, verplaatst<br />

zuiger (E) naar links. De naloop<br />

van het antivries naar de ruimtes (C) en<br />

(R) wordt onderbroken door het sluiten<br />

van boring (K). De vloeistof in ruimte (R)<br />

wordt door de verdere verplaatsing van<br />

zuiger (E) weggeduwd. Ze loopt langs<br />

klepzitting (N) naar boring (J) en wordt<br />

door de doorstromende lucht meegenomen<br />

naar het remsysteem.<br />

Als de bedrijfsdruk in de luchtketel bereikt<br />

is, schakelt de drukregelaar naar<br />

stationair. De druk in boring (J) en dus<br />

via boring (H) ook in ruimte (F) daalt.<br />

Drukveer (G) schuift zuiger (E) weer naar<br />

zijn uitgangspositie. Door de opnieuw<br />

geopende naloopboring (K) stroomt antivries<br />

uit het reservoir naar ruimte (R).<br />

Deze processen worden herhaald bij<br />

elke schakeling van de drukregelaar.<br />

Afb. 1<br />

Afb. 2<br />

2. Met afzonderlijke stuuraansluiting<br />

(afb. 2)<br />

De werkwijze is identiek aan de beschrijving<br />

onder 1. De stuurdruk wordt bij deze<br />

uitvoering via aansluiting 4 vanaf een extern<br />

apparaat toegevoerd, b.v. vanaf de<br />

drukregelaar.<br />

Werking en onderhoud:<br />

Bij temperaturen onder +5°C moet het<br />

apparaat in werking worden gesteld door<br />

hefboom (B) in stand I te draaien. Het antivriespeil<br />

moet dagelijks worden gecontroleerd.<br />

Bij temperaturen boven +5°C kan het apparaat<br />

worden uitgeschakeld door hefboom<br />

(B) naar stand 0 te draaien.<br />

Tijdens het warme seizoen hoeft er geen<br />

vloeistof in het voorraadreservoir te zitten.<br />

De stand van hefboom (B) is dan<br />

zonder betekenis.<br />

Een speciaal onderhoud van de antivriespomp<br />

is niet vereist.<br />

17


1.<br />

Driekringbeveiligingsklep<br />

934 701 ... 0<br />

Doel:<br />

Druk verzekeren voor de intacte remkringen<br />

als één van de kringen in meerkringluchtdrukremsystemen<br />

uitvalt.<br />

Opbouw:<br />

Uitvoering I<br />

De kleppen (c en j) worden bij intacte<br />

remkringen door de in sluitrichting (omlaag)<br />

werkende drukveren - afgezien van<br />

het vulproces - steeds gesloten gehouden.<br />

Uitvoering II<br />

De kleppen (c en j) worden bij intacte<br />

remkringen boven de ingestelde openingsdruk<br />

door in openingsrichting (omhoog)<br />

werkende drukveren open<br />

gehouden, zodat bij een geringe drukdaling<br />

in kring 1 of 2 een overstroming uit de<br />

kring met de hoge druk naar de andere<br />

kring kan plaatsvinden, waardoor de inschakelfrequentie<br />

van de drukregelaar<br />

wordt verminderd.<br />

18<br />

Meerkring-beveiligingskleppen<br />

Uitvoering I<br />

Werkwijze:<br />

De luchtdruk die van de drukregelaar via<br />

aansluiting 1 naar de beveiligingsklep<br />

loopt, opent de kleppen (c en j) als de ingestelde<br />

openingsdruk (= beveiligde<br />

druk) bereikt is, waarbij de membranen<br />

(b en k) tegen de kracht van de drukveren<br />

(a en l) worden opgetild. Daarna<br />

stroomt de luchtdruk via aansluitingen 21<br />

en 22 naar de luchtketels van kring 1 en<br />

2. Bovendien gaat de luchtdruk na het<br />

openen van de terugslapkleppen (d en h)<br />

naar ruimte A, opent ze klep (e) en<br />

stroomt ze via aansluiting 23 naar kring<br />

3. Vanuit kring 3 worden de nood- en parkeerrem<br />

van de motorwagen en de aanhangwagen<br />

voorzien van lucht.<br />

Als b.v. kring 1 door een lek uitvalt, ontsnapt<br />

de door de drukregelaar extra aangevoerde<br />

luchtdruk eerst naar de<br />

lekkende kring. Zodra echter na een afremming<br />

een drukdaling in kringen 2 of 3<br />

optreedt, sluit klep (j) door drukveer (l) en<br />

wordt de belaste intacte kring opnieuw<br />

gevuld tot de openingsdruk (beveiligde<br />

druk van de defecte kring) van klep (j). Dit<br />

opnieuw vullen is mogelijk omdat er na<br />

een afremming telkens nog druk over-<br />

Uitvoering II<br />

blijft, die via membraan (b of f) een tegenkracht<br />

uitoefent op drukveer (a of g).<br />

Daardoor kan een klep (c of e) reeds<br />

opengaan als de openingsdruk van klep<br />

(j) nog niet bereikt is.<br />

De drukbeveiliging van kringen 1 en 3 bij<br />

uitval van kring 2 verloopt op dezelfde<br />

manier.<br />

Als een noodremkring uitvalt, stroomt de<br />

lucht eerst uit de ketels van kring 1 en<br />

kring 2 over naar kring 3, tot klep (e) door<br />

de dalende overstroomdruk niet meer<br />

open kan worden gehouden en bij ingestelde<br />

openingsdruk sluit. De drukwaarden<br />

in de twee hoofdremkringen blijven<br />

beveiligd tot de hoogte van de openingsdruk<br />

van de defecte kring 3.<br />

De terugslagkleppen (d en h) beveiligen<br />

bij uitval van kring 1 of 2 onder de openingsdruk<br />

van de kleppen (c of j) de intacte<br />

kring tegen de defecte kring.


Vierkringbeveiligingsklep<br />

934 702 ... 0<br />

934 713 ... 0 / 934 714 ... 0<br />

Doel:<br />

Druk verzekeren voor de intacte remkringen<br />

als één of meer kringen in een vierkringluchtdrukremsysteem<br />

uitvallen.<br />

Werkwijze:<br />

Afhankelijk van de uitvoering zijn de 4<br />

kringen parallel geschakeld en worden<br />

de 4 kringen gelijkwaardig opgevuld, of<br />

de kringen 3 en 4 zijn na de kringen 1 en<br />

2 geschakeld. De vierkringbeveiligingsklep<br />

heeft, afhankelijk van de uitvoering,<br />

geen of maximaal in alle kringen bypassboringen,<br />

die bij uitval van een kring het<br />

vullen van het remsysteem vanaf 0 bar<br />

verzekeren.<br />

De door de drukregelaar via aansluiting 1<br />

naar de beveiligingsklep gevoerde luchtdruk<br />

gaat via de bypass-boringen (a, b, c<br />

en d) langs de terugslagkleppen (h, j, q<br />

en r) naar de 4 kringen van het luchtdrukremsysteem.<br />

Tegelijkertijd wordt onder<br />

Meerkring-beveiligingskleppen 1.<br />

934 702<br />

934 713<br />

de kleppen (g, k, p en s) een druk opgebouwd,<br />

waardoor deze kleppen worden<br />

geopend als de ingestelde openingsdruk<br />

(=beveiligde druk) wordt bereikt. De<br />

membranen (f, l, o en t) worden daarbij<br />

tegen de kracht van de drukveren (e, m,<br />

n en u) opgetild. De luchtdruk stroomt via<br />

aansluitingen 21 en 22 naar de luchtketels<br />

van kringen 1 en 2 van de bedrijfsrem,<br />

en via aansluitingen 23 en 24 naar<br />

de kringen 3 en 4. Vanuit kring 3 wordt<br />

de nood- en parkeerrem van de motorwagen<br />

en van de aanhangwagen voorzien<br />

van luchtdruk, vanaf kring 4 worden<br />

andere nevenverbruikers voorzien van<br />

luchtdruk.<br />

Als een kring (b.v. kring 1) uitvalt,<br />

stroomt de lucht uit de drie andere kringen<br />

tot de dynamische sluitdruk van de<br />

kleppen in de defecte kring wordt bereikt.<br />

Door de kracht van de drukveren (e, m, n<br />

en u) worden de kleppen (g, k, p en s) gesloten.<br />

Als lucht uit kringen 2, 3 of 4<br />

wordt afgenomen waardoor een drukdaling<br />

ontstaat, worden ze weer opgevuld<br />

tot aan de ingestelde openingdruk van<br />

de defecte kring.<br />

De drukbeveiliging van de intacte kring<br />

bij uitval van een andere kring gebeurt op<br />

dezelfde manier.<br />

Als een kring (b.v. kring 1) uitvalt en de<br />

druk in de intacte kringen naar 0 bar<br />

daalt (bij langdurige stilstand van het<br />

voertuig), stroomt de luchtdruk bij het opvullen<br />

van het remsysteem eerst via de<br />

bypass-boringen (a, b, c en d) naar de 4<br />

kringen. In de intacte kringen wordt een<br />

druk onder membranen (f, l en o) opgebouwd,<br />

waardoor de openingsdruk van<br />

de kleppen (g, k en p) daalt. Bij een verdere<br />

drukstijging in aansluiting 1 gaan<br />

deze kleppen open. De kringen 2, 3 en 4<br />

worden tot aan de ingestelde openingsdruk<br />

van de defecte kring 1 gevuld en op<br />

die hoogte beveiligd.<br />

19


1.<br />

APU -<br />

Luchtbehandelingsset<br />

932 500 . . . 0<br />

Uitvoering:<br />

De APU (Air Processing Unit) is een multifunctioneel<br />

apparaat, m.a.w. een combinatie<br />

van verschillende apparaten. In<br />

deze eenheid zit een luchtdroger met<br />

drukregelaar, afhankelijk van de aanpassing<br />

met of zonder verwarming, inclusief<br />

een veiligheidsklep en een bandenvulaansluiting.<br />

Op deze luchtdroger is een<br />

meerkring-beveiligingsklep geflensd,<br />

met één of twee geïntegreerde drukbegrenzingskleppen<br />

en twee geïntegreerde<br />

terugslagkleppen.<br />

Bij sommige versies is ook een druksensor<br />

voor de meting van de voorraaddrukwaarden<br />

van de bedrijfsremkringen op<br />

de meerkring-beveiligingsklep gemonteerd.<br />

Doel:<br />

De luchtdroger dient om de door de compressor<br />

aangevoerde perslucht te ontvochtigen<br />

en te reinigen en om de<br />

voorraaddruk te regelen. De opgeflensde<br />

meerkring-beveiligingsklep dient voor<br />

de drukbegrenzing en drukverzekering in<br />

remsystemen met verschillende kringen.<br />

20<br />

APU - Luchtbehandelingsset<br />

Werkwijze:<br />

De door de compressor gegenereerde<br />

perslucht gaat via aansluiting 11 door<br />

een filter naar de granulaatpatroon. Tijdens<br />

het doorstromen wordt de lucht gefilterd<br />

en gedroogd (zie in dit verband<br />

luchtdroger 432 410 . . . 0 op pagina 11).<br />

De gedroogde lucht stroomt dan via aansluiting<br />

21 naar de voorraadaansluiting 1<br />

van de opgeflensde meerkring-beveiligingsklep.<br />

Als de voorraaddruk bereikt<br />

is, schakelt de geïntegreerde drukregelaar<br />

de nullastklep en de compressor levert<br />

nu naar de atmosfeer. In de<br />

nullastfase wordt het granulaat in de tegenstroom<br />

via aansluiting 22 geregenereerd<br />

met reeds gedroogde en<br />

ontspannen lucht.<br />

De luchtdroger is uitgerust met een veiligheidsklep,<br />

die opent in geval van overdruk.<br />

Om 's winters functiestoringen aan<br />

de nullastklep te vermijden, is een bijkomende<br />

verwarming geïntegreerd. Via de<br />

bandenvulaansluiting of aansluiting 12 is<br />

er een mogelijkheid voor kunstmatige<br />

ventilatie (werkplaats). Op aansluiting 24<br />

worden de voorraadreservoirs van de<br />

luchtvering aangesloten.<br />

De druk op voorraadaansluiting 1 van de<br />

meerkring-beveiligingsklep wordt in een<br />

eerste begrenzingsfase (10 ± 0,2 bar)<br />

verlaagd naar de waarde die vereist is<br />

voor de bedrijfsremkringen, en in een<br />

0 0 4<br />

tweede begrenzingsfase (8,5 – , bar)<br />

naar de waarde die vereist is voor het<br />

aanhangwagen-remsysteem.<br />

Als een van de kringen uitvalt, daalt de<br />

druk in de andere kringen in eerste instantie<br />

tot aan de dynamische sluitdruk<br />

(installatiespecifiek), maar stijgt daarna<br />

0<br />

weer tot de openingsdruk (9,0 bar<br />

0<br />

–<br />

0, 3<br />

– 0, 3<br />

kring 1 + 2 en 7,5 bar kring 3 + 4)<br />

van de defecte kring (= verzekerde druk).<br />

Voorwaarde daarbij is extra toevoer door<br />

de draaiende compressor. Boven deze<br />

drukwaarde ontsnapt de toegevoerde<br />

lucht naar de defecte kring en dus naar<br />

de atmosfeer.<br />

Een elektronische druksensoreenheid<br />

geeft de drukwaarden in de bedrijfsremkringen<br />

continu aan. De kringen 3 en 4<br />

zijn ook uitgerust met uitgangen (25 en<br />

26), die elk beveiligd zijn met een terugslagklep.<br />

Als het remsysteem wordt gevuld vanaf<br />

0 bar, worden de bedrijfsremkringen (1<br />

en 2) overeenkomstig de EG-richtlijn 71/<br />

320/EEG prioritair gevuld.


Ketel<br />

950 ... ... 0<br />

Doel:<br />

Opslaan van de door de compressor gegenereerde<br />

luchtdruk.<br />

Uitvoering:<br />

De ketel bestaat uit het cilindervormige<br />

middenstuk met ingelaste, gewelfde bodem<br />

en draadaansluitingen voor leidingen.<br />

Het gebruik van zeer stevige<br />

staalsoorten bij gelijkblijvende materiaaldikte<br />

voor alle ketelgroottes laat een bedrijfsdruk<br />

boven 10 bar toe bij ketels<br />

onder 60 liter volume.<br />

Het typeplaatje is opgekleefd en moet<br />

overeenkomstig EN 286 : 2 volgende informatie<br />

bevatten: nr. en datum van de<br />

norm, naam van de fabrikant, het fabrieksnummer,<br />

wijzigingen, de fabricagedatum,<br />

het toelatingsnummer, het<br />

volume in liter, de toegelaten bedrijfs-<br />

Ketels 1.<br />

druk, min. en max. bedrijfstemperatuur,<br />

het CE-logo bij overeenstemming met<br />

87/404/EG.<br />

Het kenplaatje is bedekt met een sticker<br />

met WABCO-nr. Als de ketel door de<br />

voertuigfabrikant eventueel nog werd<br />

overschilderd, wordt de sticker verwijderd,<br />

zodat het eigenlijke kenplaatje<br />

zichtbaar wordt.<br />

Het condensaat in de ketel moet regelmatig<br />

worden afgelaten. Het is aan te bevelen<br />

ontwateringskleppen te gebruiken,<br />

die leverbaar zijn voor manuele en voor<br />

automatische bediening. Controleer de<br />

bevestiging op het chassis en de spanbeugels<br />

regelmatig.<br />

Ontwateren van de ketel door ontwateringsklep<br />

21


1.<br />

Automatische ontwateringsklep<br />

434 300 ... 0<br />

Ontwateringsklep<br />

934 300 ... 0<br />

22<br />

Ontwateringskleppen<br />

Doel:<br />

De kleppen, leidingen en cilinders beschermen<br />

tegen binnendringend condenswater<br />

door automatische ontwatering<br />

van de ketel.<br />

Werkwijze:<br />

De druk die van de leiding tussen de<br />

compressor en de drukregelaar naar<br />

stuurleidingaansluiting 4 komt, schuift<br />

schakelzuiger (a) naar de onderste eindpositie.<br />

Het water dat uit de ketel komt,<br />

gaat via aansluiting 1 langs de infrezingen<br />

van schakelzuiger (a) naar opvangkamer<br />

A.<br />

Het condenswater in de stuurleiding<br />

wordt via een boring in de wand van de<br />

holle schakelzuiger (a) eveneens naar<br />

opvangkamer A geduwd.<br />

Doel:<br />

Aflaten van condenswater uit de ketel,<br />

en indien nodig ontluchting van de luchtdrukleidingen<br />

en ketel.<br />

Werkwijze:<br />

De klep wordt door veer (a) en de keteldruk<br />

gesloten gehouden. Door bedie-<br />

Als de drukregelaar afschakelt, wordt de<br />

stuurleiding drukloos en wordt schakelzuiger<br />

(a) naar zijn bovenste eindpositie<br />

verplaatst door de druk in ringkamer B.<br />

Het in opvangkamer A verzamelde water<br />

kan langs infrezingen (b) naar de buitenlucht<br />

ontsnappen.<br />

Overstromen van het condensaat in opvangkamer<br />

(a) en gedeeltelijke ontsnapping<br />

van de keteldruk via de boring in de<br />

wand van de schakelzuiger naar de<br />

stuurleiding - wat mogelijk zou zijn na het<br />

uitschakelen van de voertuigmotor terwijl<br />

de compressor belast is - wordt vermeden<br />

door een op de boring geplaatste,<br />

als terugslagklep werkende O-ring.<br />

ningsbout (c) in zijdelingse richting te<br />

trekken of te duwen, gaat kantelklep (b)<br />

open. Luchtdruk en condenswater kunnen<br />

uit de ketel ontsnappen. Als niet<br />

wordt geduwd of getrokken, sluit klep (b).


Automatische ontwateringsklep<br />

934 301 ... 0<br />

Manometers<br />

453 ... ... 0<br />

Ontwateringsklep en manometer 1.<br />

Doel:<br />

Het luchtdrukremsysteem beschermen<br />

tegen binnendringend condenswater<br />

door automatische ontwatering van de<br />

ketel.<br />

Werkwijze:<br />

Bij het vullen van de ketel komt luchtdruk<br />

via filter (a) in ruimte B en op klephuis (c).<br />

Het klephuis gaat op zijn buitenste omtrek<br />

omhoog vanaf inlaat (b). Luchtdruk<br />

stroomt samen met eventueel aanwezig<br />

condenswater uit de ketel naar ruimte A,<br />

waarbij het condenswater zich boven uitlaat<br />

(d) verzamelt. Na de drukstabilisatie<br />

tussen beide ruimtes sluit klephuis (c) inlaat<br />

(b).<br />

Doel:<br />

Manometers dienen om de druk in de ketels<br />

en in de commandoleidingen te bewaken.<br />

Werkwijze:<br />

Bij de enkelvoudige manometer 453 002<br />

wordt de buisveer in de behuizing gestrekt<br />

door de druk afkomstig van de ketel.<br />

De veer verplaatst via hefboom en<br />

tandstang de op een draaibare as bevestigde<br />

zwarte wijzer. Bij drukafname wordt<br />

de wijzer door een draaiveer weer op de<br />

nog aanwezige waarde gezet.<br />

Als - b.v. door af te remmen - de druk in<br />

de ketel daalt, vermindert ook de druk in<br />

ruimte B, terwijl in ruimte A in eerste instantie<br />

de volledige druk behouden blijft.<br />

De hogere druk in ruimte A werkt langs<br />

onder op klephuis (c) en tilt het op van<br />

uitlaat (d). Het condenswater wordt nu<br />

door het in ruimte A ontstane luchtkussen<br />

naar buiten geduwd. Als de druk in<br />

ruimte A voldoende gedaald is, zodat er<br />

weer een drukevenwicht tussen ruimte A<br />

en B bestaat, sluit klephuis (c) uitlaat (d).<br />

Om de goede werking van de ontwateringsklep<br />

te controleren, kan uitlaat (d)<br />

manueel worden geopend door pen (e) in<br />

de uitlaatopening in te drukken.<br />

453 002 453 197<br />

Bij de dubbele manometer 453 197 is<br />

een tweede rode wijzer voorzien, die bij<br />

het afremmen de druk aangeeft die naar<br />

de remcilinders stroomt. Als de rem<br />

wordt losgelaten, wordt deze wijzer door<br />

een draaiveer weer naar de nulstand gebracht.<br />

De voorraad- en remdrukwaarden<br />

kunnen worden afgelezen op de<br />

schaalverdeling, die voorzien is van verdelingen<br />

van 0-10 of 0-25 bar.<br />

23


1.<br />

Terugslagklep<br />

434 01. ... 0<br />

Doel:<br />

Beveiliging van onder druk staande leidingen<br />

tegen ongewenst ontluchten.<br />

Smoor-terugslagklep<br />

434 015 ... 0<br />

Doel:<br />

Smoring van de luchtstroom, naar keuze<br />

bij de be- of ontluchting van de aangesloten<br />

leiding.<br />

Terugslagklep<br />

434 021 ... 0<br />

Doel:<br />

Beveiliging van onder druk staande ketels<br />

tegen ongewenst ontluchten.<br />

24<br />

Terugslagkleppen<br />

434 014<br />

434 019<br />

Werkwijze:<br />

Luchtdoorgang is enkel mogelijk in de op<br />

de behuizing aangegeven richting. Terugstromen<br />

van de lucht wordt door de<br />

terugslagklep verhinderd, doordat bij<br />

drukafname in de voedingsleiding de inlaat<br />

sluit.<br />

Werkwijze:<br />

Als er lucht in de richting van de pijl binnenkomt,<br />

wordt de in de behuizing ingebouwde<br />

terugslagklep (a) opgeheven<br />

van de zitting en wordt de aangesloten<br />

leiding ongesmoord belucht. Bij het ontluchten<br />

van de toevoerleiding sluit de terugslagklep<br />

en de ontluchting van<br />

aansluiting 2 gebeurt via smoorboring<br />

(b). De smoordiameter kan worden ge-<br />

Werkwijze:<br />

De in de voedingsleiding aangevoerde<br />

luchtdruk opent klep (a) en stroomt naar<br />

de ketel, op voorwaarde dat de druk groter<br />

is dan de druk in de ketel. Klep (a)<br />

blijft geopend tot de drukwaarden in de<br />

voedingsleiding en in de ketel gelijk zijn.<br />

Terugstromen van lucht uit de ketel<br />

wordt verhinderd door klep (a), die bij<br />

Doorstroomrichting<br />

Bij een drukstijging in de voedingsleiding<br />

maakt de met een veer belaste terugslagklep<br />

de baan weer vrij, zodat een<br />

drukstabilisering kan plaatsvinden.<br />

Doorstroomrichting ongesmoord<br />

wijzigd met stelschroef (c). Door naar<br />

rechts te draaien vermindert de doorsnede,<br />

wordt de ontluchting dus vertraagd;<br />

door naar links te draaien vergroot de<br />

doorsnede.<br />

Door de luchtdruk tegengesteld aan de<br />

pijlrichting aan te sluiten, kan de beluchting<br />

gesmoord en de ontluchting ongesmoord<br />

verlopen.<br />

drukdaling in de voedingsleiding door<br />

drukveer (b) en door de nu hogere keteldruk<br />

wordt gesloten.<br />

De luchtdoorgang in de terugslagklep is<br />

enkel mogelijk in de richting van de voedingsleiding<br />

naar de ketel.


Overstroomklep<br />

434 100 ... 0<br />

Doel:<br />

Overstroomklep met terugstroming<br />

De doorgang voor de luchtdruk naar de<br />

2de luchtdrukketel wordt pas vrijgegeven<br />

als de berekeningsdruk van het remsysteem<br />

in de 1ste ketel bereikt is; daardoor<br />

is de bedrijfsrem sneller paraat.<br />

Bij drukdaling in de 1ste ketel wordt<br />

luchtdruk uit de 2de ketel teruggevoerd.<br />

Overstroomklep zonder terugstroming<br />

De doorgang voor de luchtdruk naar nevenverbruikers<br />

(portierbediening, nooden<br />

parkeerrem, servokoppeling enz.)<br />

wordt pas vrijgegeven als de berekeningsdruk<br />

van het remsysteem in de laatste<br />

luchtketel bereikt is.<br />

Overstroomklep met begrensde terugstroming<br />

De doorgang voor de luchtdruk naar de<br />

aanhangwagen of naar nevenverbruikers<br />

(b.v. nood- en parkeerrem) wordt<br />

pas vrijgegeven als de berekeningsdruk<br />

van het remsysteem in de laatste lucht-<br />

Overstroomklep 1.<br />

Met terugstroming<br />

Zonder terugstroming Met begrensde terugstroming<br />

ketel bereikt is. Bovendien drukbeveiliging<br />

voor de motorwagen bij<br />

onderbreking van de aanhangwagenvoorraadleiding.<br />

Bij drukdaling in de luchtketels van de<br />

bedrijfsrem stroomt luchtdruk gedeeltelijk<br />

terug tot aan de van de overstroomdruk<br />

afhankelijke sluitdruk.<br />

Werkwijze:<br />

Bij alle overstroomkleppen komt de<br />

luchtdruk in de richting van de pijl in de<br />

behuizing en door boring (g) onder membraan<br />

(d), dat door stelveer (b) en zuiger<br />

(c) op zijn zitting wordt gedrukt. Als de<br />

overstroomdruk wordt bereikt, wordt de<br />

kracht van stelveer (b) overwonnen, zodat<br />

membraan (d) van haar zitting omhoog<br />

gaat en boring (e) vrijkomt. De lucht<br />

komt rechtstreeks of na het openen van<br />

terugslagklep (h) naar de in pijlrichting<br />

geplaatste ketels of verbruikers.<br />

Bij overstroomklep met terugstroming<br />

kan de luchtdruk uit de 2de ketel na het<br />

openen van terugslagklep (f) terugstro-<br />

men als de druk in de 1ste ketel met<br />

meer dan 0,1 bar gedaald is. Bij de overstroomklep<br />

zonder terugstroming is terugstromen<br />

niet mogelijk, omdat<br />

terugslagklep (h) gesloten wordt gehouden<br />

door de hogere druk van de 2de ketel.<br />

Bij de overstroomklep met begrensde terugstroming<br />

kan de lucht terugstromen<br />

tot aan de sluitdruk van membraan (d).<br />

Als deze druk wordt bereikt, duwt stelveer<br />

(b) met zuiger (c) membraan (d) op<br />

haar zitting, waardoor een verdere drukstabilisatie<br />

tegengesteld aan de pijlrichting<br />

wordt verhinderd.<br />

De overstroomdruk kan bij alle uitvoeringen<br />

worden gecorrigeerd door stelschroef<br />

(a) te verdraaien. Naar rechts<br />

draaien voor een hogere overstroomdruk,<br />

naar links draaien voor een lagere<br />

overstroomdruk.<br />

25


1.<br />

Drukbegrenzingsklep<br />

475 009 . . . 0<br />

De serie 475 010 ... 0 is vermeld in<br />

deel 2 op pagina 71<br />

Doel:<br />

Begrenzing van de uitgangsdruk:<br />

Werkwijze:<br />

De aan de hogedrukzijde aansluiting 1<br />

ingestuurde perslucht stroom door inlaat<br />

(e) en ruimte B naar de lagedrukaansluiting<br />

2. Daarbij wordt ook de membraanzuiger<br />

(c) door de boring A onder druk<br />

geplaatst, maar de zuiger wordt eerst<br />

door de drukveer (b) in zijn onderste<br />

stand gehouden.<br />

Als de druk in ruimte B de voor de lagedrukzijde<br />

ingestelde hoogte bereikt,<br />

Drukbegrenzingsklep<br />

475 015 ... 0<br />

Doel:<br />

Begrenzing van de uitgestuurde druk tot<br />

een ingestelde waarde.<br />

Werkwijze:<br />

De drukbegrenzingsklep is zo ingesteld,<br />

dat ze slechts een bepaalde druk aan de<br />

lagedrukzijde (aansluiting 2) uitstuurt.<br />

Veer (a) werkt constant op de zuigers (c<br />

en d); daardoor wordt zuiger (c) in zijn<br />

bovenste eindpositie gehouden, waarbij<br />

hij tegen behuizing (h) ligt. Inlaat (b) is<br />

geopend. De op aansluiting 1 binnenkomende<br />

voorraadlucht stroomt van ruimte<br />

C naar ruimte D en loopt via aansluiting<br />

2 naar de erna geschakelde ventielen.<br />

26<br />

Drukbegrenzingsklep<br />

overwint de membraanzuiger (c) de<br />

kracht van de drukveer (b) en gaat hij samen<br />

met de veerbelaste klep (d) omhoog,<br />

waardoor inlaat (e) sluit.<br />

Als de druk in ruimte B boven de ingestelde<br />

waarde is gestegen, gaat de<br />

membraanzuiger (c) verder omlaag en<br />

komt daardoor los van de klep (d). De<br />

overtollige perslucht ontsnapt door de<br />

zuigerstangboring van de membraanzuiger<br />

(c) en de ontluchtingsklep (a) naar de<br />

open lucht.<br />

Als er een drukverlies optreedt door lek-<br />

Als de druk die in ruimte D wordt opgebouwd,<br />

groter wordt dan de kracht van<br />

drukveer (a), gaan de zuigers (c en d)<br />

omlaag. Klep (g) sluit inlaat (b) en een afsluitstand<br />

is bereikt.<br />

Door een luchtverbruik aan de lagedrukzijde<br />

wordt de drukstabilisatie op zuiger<br />

(c) opgeheven. Veer (a) duwt de zuigers<br />

(c en d) weer omhoog. Inlaat (b) gaat<br />

open en er wordt lucht toegevoerd tot de<br />

druk de ingestelde hoogte bereikt heeft<br />

en de stabiliteit weer verkregen is.<br />

Als de druk aan de lagedrukzijde de<br />

voorziene ingestelde waarde over-<br />

ken in de lagedrukleiding aansluiting 2,<br />

stoot de daardoor van druk ontlaste en<br />

neerwaarts bewegende membraanzuiger<br />

(c) de klep (d) open. Een persluchtvolume<br />

dat overeenkomt met het verlies,<br />

wordt via inlaat (e) toegevoerd. Bij het<br />

ontluchten van de hogedrukleiding opent<br />

de nu hogere druk in ruimte B eerst inlaat<br />

(e) van de klep (d). Door de beginnende<br />

drukontlasting van de membraanzuiger<br />

(c) glijdt deze omlaag en houdt hij de<br />

klep (d) geopend. De lagedrukleiding<br />

wordt ontlucht via het apparaat dat met<br />

de hogedrukzijde verbonden is.<br />

schrijdt, opent de als veiligheidsklep opgevatte<br />

zuiger (c) uitlaat (e). De<br />

overtollige druk ontstapt via ontluchting 3<br />

naar de buitenlucht.<br />

Als de druk in ruimte C onder de waarde<br />

van de druk in ruimte D daalt, wordt klep<br />

(f) geopend. De luchtdruk uit ruimte D<br />

stroomt nu via boring B terug naar aansluiting<br />

1, tot de kracht van veer (a) weer<br />

overweegt en inlaat (b) opengaat. Er<br />

vindt een drukstabilisatie plaats tussen<br />

aansluitingen 2 en 1.


Voetremklep voor éénkringremsysteem<br />

461 111 ... 0<br />

met rempedaal<br />

461 113 ... 0<br />

Voetremkleppen 1.<br />

461 111<br />

Doel:<br />

Fijn be- en ontluchten van de éénkringbedrijfsrem.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van de in veerschotel (a)<br />

aanwezige stoter gaat zuiger (c) omlaag,<br />

sluit uitlaat (d) en opent inlaat (e). De<br />

voorraadlucht op aansluiting 11 stroomt<br />

dan via ruimte A en aansluiting 21 naar<br />

de erna geschakelde remventielen van<br />

de bedrijfsremkring.<br />

De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />

werkt ook op de onderzijde van<br />

zuiger (c). Deze wordt tegen de kracht<br />

van rubberveer (b) omhoog bewogen, tot<br />

aan beide zijden van zuiger (c) een<br />

krachtevenwicht ontstaat. In deze stand<br />

is inlaat (e) en uitlaat (d) gesloten, er is<br />

een afsluitstand bereikt.<br />

461 113<br />

Bij een volledige bediening van de rem<br />

wordt zuiger (c) naar zijn onderste eindpositie<br />

verplaatst en blijft inlaat (e) constant<br />

geopend.<br />

De ontluchting van de bedrijfsremkring<br />

gebeurt in omgekeerde volgorde en kan<br />

eveneens regelbaar geschieden. De<br />

remdruk in ruimte A verplaatst zuiger (c)<br />

omhoog. Via de opengaande uitlaat (f)<br />

en ontluchting 3 wordt de bedrijfsrem<br />

overeenkomstig de stand van de stoter<br />

gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />

27


1.<br />

Voetremklep met rempedaal<br />

461 307 ... 0<br />

Doel:<br />

Fijn be- en ontluchten van de tweekringbedrijfsrem.<br />

Werkwijze:<br />

Door rempedaal (r) te bedienen, gaat regelzuiger<br />

(a) omlaag, waardoor uitlaat<br />

(p) afsluit en inlaat (o) opengaat. Daardoor<br />

worden de remcilinders van de eerste<br />

kring en de aanhangwagen-stuurklep<br />

van voorraadaansluiting 11 via aansluiting<br />

21 afhankelijk van de intensiteit van<br />

de rembediening gedeeltelijk of volledig<br />

belucht.<br />

De druk in ruimte A wordt daarbij enerzijds<br />

opgebouwd onder regelzuiger (a)<br />

en anderzijds via boring (n) in ruimte B<br />

op relaiszuiger (b) van de tweede kring.<br />

Relaiszuiger (b) gaat tegen de kracht van<br />

veer (l) omlaag en neemt daarbij zuiger<br />

(c) mee. Daardoor wordt nu ook uitlaat (j)<br />

gesloten en inlaat (k) geopend. Luchtdruk<br />

stroomt van 12 via aansluiting 22<br />

naar de remcilinders van de tweede<br />

kring, die overeenkomstig de sturende<br />

druk in ruimte B worden belucht.<br />

De druk in ruimte C ligt wegens de kracht<br />

van veer (l) altijd iets onder de druk in<br />

ruimte A en B.<br />

28<br />

Voetremkleppen<br />

De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />

werkt ook op de onderzijde van<br />

regelzuiger (a), die daardoor tegen de<br />

kracht van rubberveer (q) omhoog gaat,<br />

tot aan beide zijden van zuiger (a) een<br />

krachtevenwicht ontstaat. In deze positie<br />

zijn inlaat (o) en uitlaat (p) gesloten (afsluitstand).<br />

Op analoge manier gaan deze zuigers<br />

omhoog door de toenemende druk in<br />

ruimte C, die samen met veer (l) onderaan<br />

op de zuigers (b) en (c) werkt. Deze<br />

opgaande beweging van de zuigers<br />

wordt beëindigd als de afsluitstand bereikt<br />

is, dus als inlaat (k) en uitlaat (j) gesloten<br />

zijn.<br />

Bij een volledige bediening van de rem<br />

wordt zuiger (a) naar zijn onderste eindpositie<br />

verplaatst en blijft inlaat (o) constant<br />

geopend. De volle druk die nu in<br />

ruimte B heerst, brengt relaiszuiger (b)<br />

naar zijn onderste eindpositie en zuiger<br />

(c) houdt inlaat (k) geopend. De voorraadlucht<br />

stroomt onverminderd naar de<br />

twee bedrijfsremkringen.<br />

Afzetten van de rem, dus ontluchten van<br />

beide kringen, gebeurt in omgekeerde<br />

volgorde en kan eveneens regelbaar<br />

verlopen. Beide kringen worden via ontluchtingsklep<br />

(h) ontlucht.<br />

met hefboom 461 491 ... 0<br />

Als kring II uitvalt, werkt kring I verder op<br />

de beschreven manier. Als kring I uitvalt,<br />

gaat de aansturing van relaiszuiger (b)<br />

verder; kring II wordt mechanisch als<br />

volgt in werking gezet: bij bediening van<br />

de rem wordt zuiger (a) omlaag geduwd.<br />

Zodra hij in contact komt met inzetstuk<br />

(m), dat vast verbonden is met zuiger (c),<br />

wordt bij verdere neerwaartse beweging<br />

ook zuiger (c) omlaag verplaatst; uitlaat<br />

(j) sluit en inlaat (k) gaat open. Kring II is<br />

dus volledig functioneel ondanks uitval<br />

van kring I, omdat zuiger (c) de functie<br />

van regelzuiger waarneemt.<br />

Verschillende uitvoeringen van de voetremklep<br />

beschikken over een extra inrichting,<br />

waarmee de voorijling van kring<br />

I ten opzichte van kring II door een drukterughouding<br />

van kring II in een bepaald<br />

bereik traploos kan worden gewijzigd.<br />

Daarbij wordt met draaibare kap (g) de<br />

voorspanning van veer (f) gewijzigd. Als<br />

zuiger (c) omlaag glijdt, komt het hiermee<br />

verbonden inzetstuk (m) eerst in<br />

contact met veerbelaste stoter (e), vóór<br />

uitlaat (j) wordt afgesloten en inlaat (k)<br />

wordt geopend. De ingestelde veervoorspanning<br />

bepaalt nu bij welke druk in<br />

ruimte C zuiger (c) door stoter (e) weer<br />

omhoog wordt verplaatst en de afsluitstand<br />

wordt bereikt.


461 315 ... 0<br />

461 317 ... 0<br />

Voetremklep<br />

461 315 ... 0<br />

met rempedaal<br />

461 317 ... 0<br />

Doel:<br />

Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem.<br />

Een aantal uitvoeringen van reeks 461<br />

315 ... 0 zijn uitgerust met een geïntegreerde<br />

geluiddemper om de inbouwlengte<br />

te optimaliseren.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van de in veerschotel (a)<br />

aanwezige stoter gaat zuiger (c) omlaag,<br />

sluit uitlaat (d) en opent inlaat (j). De<br />

voorraadlucht op aansluiting 11 stroomt<br />

dan via ruimte A en aansluiting 21 naar<br />

de erna geschakelde remventielen van<br />

bedrijfsremkring I. Tegelijkertijd stroomt<br />

luchtdruk via boring D naar ruimte B en<br />

wordt de bovenkant van zuiger (f) onder<br />

druk geplaatst. Deze zuiger gaat omlaag,<br />

sluit uitlaat (h) en opent inlaat (g).<br />

De voorraadlucht van aansluiting 12<br />

stroomt via ruimte C en aansluiting 22<br />

Voetremkleppen 1.<br />

naar de erna geschakelde remventielen<br />

van bedrijfsremkring II.<br />

De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />

werkt ook op de onderzijde van<br />

zuiger (c). Deze wordt tegen de kracht<br />

van rubberveer (b) - bij uitvoering 180 tegen<br />

de kracht van de drukveren - omhoog<br />

bewogen, tot aan beide zijden van<br />

zuiger (c) een krachtevenwicht ontstaat.<br />

In deze stand is inlaat (j) en uitlaat (d) gesloten,<br />

er is een afsluitstand bereikt.<br />

Op analoge wijze verplaatst de stijgende<br />

druk in ruimte C zuiger (f) weer omhoog,<br />

tot ook hier een afsluitstand wordt bereikt.<br />

Inlaat (g) en uitlaat (h) zijn gesloten.<br />

Bij een volledige bediening van de rem<br />

wordt zuiger (c) naar zijn onderste eindpositie<br />

verplaatst en blijft inlaat (j) constant<br />

geopend. De via boring D in ruimte<br />

B werkende druk verplaatst ook zuiger (f)<br />

naar zijn onderste eindstand en houdt inlaat<br />

(g) geopend. De voorraadlucht<br />

stroomt onverminderd naar de twee bedrijfsremkringen.<br />

Uitvoering 461 315 180 0<br />

- Geïntegreerde geluiddemping -<br />

De ontluchting van beide bedrijfsremkringen<br />

gebeurt in omgekeerde volgorde<br />

en kan eveneens regelbaar geschieden.<br />

De remdruk in ruimtes A en C verplaatst<br />

de zuigers (c en f) omhoog. Via de opengaande<br />

uitlaten (d en h) en ontluchting 3<br />

worden beide kringen van de bedrijfsrem<br />

overeenkomstig de stand van de stoter<br />

gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />

Om het ontluchtingslawaai te beperken,<br />

is op aansluiting 3 bij uitvoering 180 een<br />

geluiddemper voorzien.<br />

Als één kring, b.v. kring II, uitvalt, werkt<br />

kring I verder op de beschreven manier.<br />

Als echter kring I uitvalt, wordt bij een<br />

rembediening zuiger (f) van klephuis (e)<br />

omlaag verplaatst. Uitlaat (h) sluit en inlaat<br />

(g) gaat open. Een afsluitstand wordt<br />

bereikt zoals hiervoor beschreven.<br />

29


1.<br />

Voetremklep met elektroschakelaar<br />

of sensor<br />

461 318 ... 0<br />

30<br />

Voetremkleppen<br />

Doel:<br />

Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem.<br />

Met elektrische aansturing van de retarder.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van rempedaal (a) in de<br />

vrije slag wordt eerst schakelaar I en, nadat<br />

het mechanische drukpunt werd<br />

overwonnen, schakelaar II bediend.<br />

Daardoor wordt de eerste of tweede remtrap<br />

van de retarder ingeschakeld zonder<br />

dat luchtdruk naar de bedrijfsrem loopt.<br />

Bij de verdere neerwaartse beweging<br />

van rempedaal (a) wordt schakelaar III<br />

bediend en wordt de derde remtrap van<br />

de retarder ingeschakeld. Tegelijkertijd<br />

gaat zuiger (c) omlaag. De werkwijze van<br />

de remklep is identiek aan de beschrijving<br />

voor 461 315 (pagina 29).<br />

Afb. 2<br />

Bij het ontluchten van beide bedrijfsremkringen<br />

worden, bij de opwaartse beweging<br />

van rempedaal (a) naar de<br />

rustpositie, de schakeltrappen van de retarder<br />

weer uitgeschakeld.<br />

In afb. 2 is in het rempedaal een naderingsschakelaar<br />

geïntegreerd, die bij een<br />

rempedaalverplaatsing van ca. 2 graden<br />

wordt geschakeld.


Voetremklep<br />

461 319 ... 0<br />

Doel:<br />

Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem.<br />

Automatische regeling van de<br />

druk in de voorasremkring in functie van<br />

de door de ALR-regelaar in de achterasremkring<br />

gestuurde druk, om te voldoen<br />

aan de bepalingen van de EG-richtlijn<br />

“Remsystemen” en hun aanpassingsrichtlijnen.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van de in veerschotel (a)<br />

aanwezige stoter gaat zuiger (c) omlaag,<br />

sluit uitlaat (d) en opent inlaat (j). De<br />

voorraadlucht op aansluiting 11 stroomt<br />

via ruimte A en aansluiting 21 naar de<br />

erna geschakelde remventielen van bedrijfsremkring<br />

I. Tegelijkertijd stroomt<br />

luchtdruk via boring E naar ruimte B en<br />

wordt vlak X 1 van zuiger (f) onder druk<br />

geplaatst. Deze zuiger gaat omlaag, sluit<br />

uitlaat (h) af en opent inlaat (g). De voorraadlucht<br />

van aansluiting 12 stroomt via<br />

ruimte C en aansluiting 22 naar de erna<br />

geschakelde remventielen van bedrijfsremkring<br />

II.<br />

De hoogte van de ingestuurde druk naar<br />

kring II is afhankelijk van de uitgestuurde<br />

druk van de ALR-regelaar. Deze druk<br />

komt via aansluiting 4 in ruimte D, plaatst<br />

vlak X 2 van zuiger (f) onder druk en ondersteunt<br />

op die manier ook de kracht<br />

Voetremkleppen 1.<br />

die op de bovenzijde van zuiger (f) inwerkt.<br />

De druk die in ruimte A wordt opgebouwd,<br />

werkt ook op de onderzijde van<br />

zuiger (c). Deze wordt tegen de kracht<br />

van rubberveer (b) omhoog bewogen, tot<br />

aan beide zijden van zuiger (c) een<br />

krachtevenwicht ontstaat. In deze stand<br />

is inlaat (j) en uitlaat (d) gesloten. Er is<br />

een afsluitstand bereikt.<br />

Op analoge wijze verplaatst de stijgende<br />

druk in ruimte C zuiger (f) weer omhoog,<br />

tot ook hier een afsluitstand wordt bereikt.<br />

Inlaat (g) en uitlaat (h) zijn gesloten.<br />

Bij een volledige bediening van de rem<br />

wordt zuiger (c) naar zijn onderste eindpositie<br />

verplaatst en blijft inlaat (j) constant<br />

geopend. De via boring E in ruimte<br />

B op vlak X 1 inwerkende voorraaddruk<br />

verplaatst, ondersteund door de in ruimte<br />

D op vlak X 2 werkende volle remdruk<br />

van de achteraskring, zuiger (f) naar zijn<br />

onderste eindstand. Inlaat (g) is geopend<br />

en voorraadlucht stroomt onverminderd<br />

naar de twee bedrijfsremkringen.<br />

De ontluchting van beide bedrijfsremkringen<br />

gebeurt in omgekeerde volgorde<br />

en kan eveneens regelbaar geschieden.<br />

De remdruk in ruimtes A en C verplaatst<br />

de zuigers (c en f) omhoog. Via de open-<br />

gaande uitlaten (d en h) en ontluchting 3<br />

worden beide kringen van de bedrijfsrem<br />

overeenkomstig de stand van de stoter<br />

gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />

De druk in ruimte D wordt via de voorgeschakelde<br />

ALR-regelaar afgebouwd.<br />

Als één kring, b.v. kring II, uitvalt, werkt<br />

kring I verder op de beschreven manier.<br />

Als echter kring I uitvalt, wordt bij een<br />

rembediening zuiger (f) van klephuis (e)<br />

omlaag verplaatst. Uitlaat (h) sluit en inlaat<br />

(g) gaat open. Een afsluitstand wordt<br />

bereikt zoals hiervoor beschreven.<br />

31


1.<br />

Voetremklep<br />

461 324 ... 0<br />

Doel:<br />

Fijn be- en ontluchten van de tweekringvoetrem<br />

en pneumatische besturing van<br />

de retarder via de geïntegreerde drukregelklep.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van rempedaal (a) in de<br />

vrije slag wordt via hefboom (b) eerst<br />

klep (g) omlaag verplaatst. Uitlaat (d)<br />

sluit en inlaat (f) gaat open. De voorraadlucht<br />

op aansluiting 13 stroomt via ruimte<br />

A en aansluiting 23 naar de erna geschakelde<br />

retarder. De druk die daarbij in<br />

Voetremklep met hefboom<br />

461 482 ... 0<br />

32<br />

Voetremkleppen<br />

ruimte A wordt opgebouwd, werkt in op<br />

zuiger (e). Zodra de hieruit resulterende<br />

kracht groter is dan de kracht van drukveer<br />

(c), wordt zuiger (e) omlaag verplaatst.<br />

Inlaat (f) sluit en een afsluitstand<br />

is bereikt. Bij de verdere neerwaartse beweging<br />

van rempedaal (a) wordt de druk<br />

op aansluiting 23 recht evenredig met de<br />

verplaatsing van het rempedaal verhoogd.<br />

Op het einde van de vrije slag<br />

overweegt de druk in ruimte A en vindt<br />

geen verhoging meer plaats op aansluiting<br />

23 als de voetrem wordt ingezet.<br />

De werkwijze van de remklep is zoals beschreven<br />

bij 461 315 (pagina 29).<br />

Na ontluchting van beide bedrijfsremkringen<br />

wordt klep (g) in de vrije slag van<br />

rempedaal (a) weer omhoog verplaatst.<br />

Uitlaat (d) gaat open en de luchtdruk uit<br />

aansluiting 23 wordt via ontluchting 3 van<br />

de drukregelklep afgebouwd.


Zuigercilinders<br />

421 0.. ... 0 en<br />

921 00. ... 0<br />

Membraancilinders<br />

423 00. ... 0 en<br />

423 10. ... 0<br />

Membraancilinders voor<br />

rem met wigvormige spie<br />

423 0.. ... 0 en<br />

423 14. ... 0<br />

Remcilinders 1.<br />

voor schijfremmen<br />

Doel:<br />

Genereren van de remkracht voor de<br />

wielrem met behulp van luchtdruk.<br />

Afhankelijk van de uitvoering geschikt<br />

voor mechanische of hydraulische<br />

krachtoverdracht.<br />

Werkwijze:<br />

Zodra er luchtdruk in de remcilinder<br />

komt, werkt de ontstane zuigerkracht via<br />

de drukstang op de remhefboom of de<br />

hydraulische hoofdcilinder. Bij ontluchten<br />

duwt de met voorspanning ingebouwde<br />

drukveer de zuiger of het<br />

membraan weer naar de uitgangsstand.<br />

33


1.<br />

Zuigervoorspancilinder<br />

421 30. ... 0<br />

Membraan-voorspancilinder<br />

423 0.. ... 0<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van de bedrijfsrem stroomt<br />

de door de voetremklep uitgestuurde<br />

luchtdruk via aansluiting A naar ruimte B.<br />

De druk die hier wordt opgebouwd, werkt<br />

op membraan (a) en verplaatst het membraan<br />

samen met zuiger (b) tegen de<br />

kracht van drukveer (d) naar rechts.<br />

Daarbij wordt de uit druk maal oppervlak<br />

resulterende kracht F via drukstang (c)<br />

overgedragen op de zuiger van de opgeflensde<br />

hoofdremcilinder.<br />

34<br />

Voorspancilinders<br />

Doel:<br />

Pneumatische bediening van de aangeflensde<br />

hydraulische hoofdremcilinder in<br />

hydro-pneumatische remsystemen.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van de bedrijfsrem stroomt<br />

de door de voetremklep uitgestuurde<br />

luchtdruk via aansluiting A naar ruimte B.<br />

De druk die hier wordt opgebouwd, verplaatst<br />

zuiger (a) tegen de kracht van<br />

drukveer (c) naar rechts. Daarbij wordt<br />

Bij beëindiging van het remproces wordt<br />

ruimte B via de ervoor geschakelde voetremklep<br />

weer ontlucht. Tegelijkertijd<br />

verplaatst drukveer (d) zuiger (b) en<br />

membraan (a) weer naar hun uitgangspositie.<br />

Een filter (e) voor de luchtuitgangsopeningen<br />

van het cilinderdeksel voorkomt<br />

bij het teruglopen van zuiger (b) dat vuil<br />

en stof in het binnenste van de cilinder<br />

kan binnendringen.<br />

de uit druk maal oppervlak resulterende<br />

kracht F via drukstang (b) overgedragen<br />

op de zuiger van de opgeflensde hoofdremcilinder.<br />

Bij beëindiging van het remproces wordt<br />

ruimte B via de ervoor geschakelde voetremklep<br />

weer ontlucht. Tegelijkertijd<br />

verplaatst drukveer (c) zuiger (a) weer<br />

naar zijn uitgangspositie.<br />

De membraan-voorspancilinders kunnen<br />

voorzien zijn van een slijtage- en/of slagindicator,<br />

waarmee de bestuurder de<br />

toestand van de wielremmen kan controleren.<br />

De mechanische slijtage-indicator is als<br />

sleepindicator uitgevoerd, m.a.w. hij<br />

loopt niet vanzelf terug. Deze indicator<br />

wordt na 50% van de totale slag bediend<br />

en bevat markeringen waarmee de bestuurder<br />

de slijtagetoestand van het remsysteem<br />

kan controleren.


Tristop®-cilinders<br />

425 3.. ... 0 voor remmen met<br />

wigvormige spie en<br />

925 ... ... 0 voor nokkenrem<br />

425 ... ... 0<br />

925 ... ... 0<br />

Doel:<br />

Gecombineerde veerrem-membraancilinders<br />

(Tristop®-cilinders) genereren de<br />

remkracht voor de wielremmen. Ze bestaan<br />

uit het membraangedeelte voor de<br />

bedrijfsrem en het veerremgedeelte voor<br />

de nood- en parkeerrem.<br />

Werkwijze:<br />

a) Bedrijfsrem:<br />

Als de bedrijfsrem wordt bediend,<br />

stroomt luchtdruk via aansluiting 11 naar<br />

ruimte A, waardoor membraan (d) onder<br />

druk wordt geplaatst en zuiger (a) tegen<br />

de kracht van drukveer (c) naar rechts<br />

wordt geduwd. Via zuigerstang (b) werkt<br />

de geproduceerde kracht op de remnasteller<br />

en dus op de wielrem. Als ruimte A<br />

wordt ontlucht, verplaatst drukveer (c)<br />

zuiger (a) en membraan (d) weer naar<br />

Tristop® - cilinders 1.<br />

hun uitgangspositie. De membraancilinder<br />

van de Tristop®-cilinder is voor zijn<br />

functie volledig onafhankelijk van het<br />

veerremgedeelte.<br />

b) Parkeerrem:<br />

Bij bediening van de parkeerrem wordt<br />

de onder druk staande ruimte B via aansluiting<br />

12 gedeeltelijk of volledig ontlucht.<br />

Daarbij werkt de kracht van de<br />

ontspannende drukveer (f) via zuiger (e)<br />

en drukstang (b) in op de wielrem.<br />

De maximale remkracht van het veerremgedeelte<br />

wordt verkregen bij volledige<br />

ontluchting van ruimte B. Omdat de<br />

remkracht in dit geval uitsluitend mechanisch<br />

door drukveer (f) wordt geleverd,<br />

mag het veerremgedeelte voor de parkeerrem<br />

worden gebruikt. Om de rem af<br />

te zetten, wordt ruimte B via aansluiting<br />

12 weer belucht.<br />

c) Mechanische losinrichting<br />

De Tristop®-cilinder is voor noodgevallen<br />

voorzien van een mechanische losinrichting<br />

voor het veerremgedeelte. Bij<br />

volledige drukuitval op aansluiting 12<br />

kan de parkeerrem weer worden afgezet<br />

door zeskantschroef (g) SW 24 uit te<br />

draaien.<br />

d) Snellosinrichting (enkel 425 ... ... 0)<br />

Om de snellosfunctie te kunnen gebruiken,<br />

dient men met een hamer op boutkop<br />

(h) te slaan. Daardoor komen kogels<br />

(i) los uit hun arretering en keert drukstang<br />

(j) door de terugstelkrachten van<br />

de handrem terug.<br />

Als de drukuitval verholpen is, wordt aansluiting<br />

12 weer belucht. De terugkerende<br />

zuiger (e) spant drukveer (f) weer<br />

voor. Tegelijk worden kogels (i) weer in<br />

de arretering geplaatst en daar vastgehouden.<br />

35


1.<br />

Remnasteller<br />

433 50. ... 0<br />

Doel:<br />

Gemakkelijk, snel en traploos corrigeren<br />

van de remas in functie van de slijtage<br />

van de voering, zodat de remcilinder<br />

steeds ongeveer in hetzelfde slagbereik<br />

werkt.<br />

(Met name belangrijk bij dikke voeringen<br />

Automatische remnasteller<br />

433 54. ... 0 en<br />

433 57. ... 0<br />

Doel:<br />

Overdragen van de remkracht op de<br />

wielrem. Automatische correctie van de<br />

remas in functie van de slijtage van de<br />

voering, zodat de remcilinder altijd ongeveer<br />

in hetzelfde slagbereik werkt.<br />

Werkwijze:<br />

In de losstand van het remsysteem ligt<br />

de muil van de stelplaat met haar onderste<br />

kant tegen de als vast punt fungerende<br />

bout (e). Bij een rembediening<br />

doorloopt stelplaat (b) maximaal de afstand<br />

van bout (e) tot aan de bovenkant<br />

van de muil.<br />

Als de slag van de remcilinder door slijtage<br />

van de remvoering groter geworden<br />

is, stoot de bovenkant van stelplaatmuil<br />

36<br />

Remnastellers<br />

en bij servoremmen, en als membraancilinders<br />

worden gebruikt wegens de kleine<br />

zuigerslagen).<br />

Werkwijze:<br />

Voor de nastelling wordt een ringsleutel<br />

op zeskant (b) van de verstelinrichting<br />

van de remnasteller geplaatst en door te<br />

(b) op bout (e) en wordt vastgehouden.<br />

Hierdoor wordt het vast met stelplaat (b)<br />

verbonden koppelingsstuk (g) in de wikkelrichting<br />

van rechthoekveer (c) op wormas<br />

(f) verdraaid. Als het remproces ten<br />

einde is, keert de remnasteller terug naar<br />

zijn uitgangspositie. Daarbij komt de onderkant<br />

van de stelplaatmuil weer tegen<br />

bout (e) te liggen en wordt koppelingsstuk<br />

(g) op wormas (f) tegen de wikkeling<br />

van de rechthoekveer gedraaid. Door<br />

deze draaibeweging wordt rechthoekveer<br />

(c) opgedraaid en komt vast tegen<br />

de boring van koppelingsstuk (g) en stelring<br />

(d) te liggen. De daardoor verkregen<br />

hoge wrijvingswaarde neemt stelring (d)<br />

mee, die vormsluitend verbonden is met<br />

wormas (f). Via wormas (f) en wormwiel<br />

draaien wordt worm (a) verplaatst. Via<br />

wormwiel (d) wordt de remas en dus de<br />

remnok gecorrigeerd. Kogelsnapslot (c)<br />

voor zeskant (b) in de verstelinrichting<br />

voorkomt ongewenst verstellen van de<br />

remnasteller.<br />

(h) wordt de remas nu in bedieningsrichting<br />

verdraaid en wordt een optimale instelling<br />

van de wielrem verkregen.<br />

Om te voorkomen dat koppelingsstuk (g)<br />

op wormas (f) door trillingen kan verdraaien,<br />

wordt het door veer (a) axiaal<br />

tegen stelring (d) geduwd en zo in de huidige<br />

stand gehouden.<br />

Naast de hier beschreven versie bestaat<br />

er ook een versie met tegengestelde bedieningsrichting.<br />

Daarbij ligt bout (e) tegen<br />

de bovenkant van stelplaatmuil (b).<br />

De verstelling gebeurt op dezelfde manier.


Handremklep<br />

961 721 ... 0<br />

Handremkleppen 1.<br />

Doel:<br />

Fijn regelbare bediening van de aanhangwagen-stuurklep<br />

om een opleggercombinatie<br />

of vrachtwagen gestrekt te<br />

houden door de aanhanger af te remmen<br />

(strekrem).<br />

Werkwijze:<br />

In de rijstand houdt de voorraaddruk op<br />

aansluiting 1, ondersteund door drukveer<br />

(i), klep (g) gesloten. In de ruststand<br />

van handhefboom (a) draagt nok (c)<br />

geen kracht over op zuiger (l). De drukveren<br />

houden de zuigers (k en l) in de<br />

bovenste eindstand en aansluiting 2 is<br />

verbonden met ontluchting 3.<br />

Bij bediening van handhefboom (a) duwt<br />

nok (c) zuiger (l) omlaag. De veren (d en<br />

e) worden samengedrukt, waardoor ook<br />

zuiger (k) wordt verschoven. Klepzitting<br />

(h) sluit de verbinding tussen ruimte A en<br />

ontluchting 3, daarna gaat klep (g) omhoog<br />

van klepzitting (j).<br />

De voorraadlucht komt in ruimte A en via<br />

aansluiting 2 naar de erna geschakelde<br />

aanhangwagen-stuurklep tot een drukhoogte<br />

die overeenkomt met de voorspanning<br />

van de veren (d en e). Klep (g)<br />

sluit inlaatklepzitting (j) zonder uitlaatklepzitting<br />

(h) te openen. Een afsluitstand<br />

is bereikt.<br />

Elke verdere gewijzigde hefboomstand<br />

levert door de nieuwe veervoorspanning<br />

een overeenkomstig uitgestuurde remdruk<br />

op, die recht evenredig is met de<br />

door nok (c) uitgeoefende kracht. Op dezelfde<br />

manier kan de ontluchting worden<br />

geregeld in het gedeeltelijke rembereik<br />

of voor een volledige ontluchting van de<br />

stuurleiding naar de aanhangwagenstuurklep.<br />

De handremklep kan voorzien zijn van<br />

een inrichting waarmee de handhefboom<br />

in bepaalde standen kan worden<br />

vergrendeld. Vergrendelen of ontgrendelen<br />

van deze inrichting gebeurt met<br />

een drukknop (b).<br />

37


1.<br />

Handremklep<br />

961 722 1.. 0<br />

Doel:<br />

Fijn regelbare bediening van de noodrem<br />

en van de parkeerrem in combinatie met<br />

veerremcilinder.<br />

Handremklep<br />

961 722 2.. 0<br />

Doel:<br />

Fijn regelbare bediening van de noodrem<br />

en van de parkeerrem in combinatie met<br />

veerremcilinder. Controlestand voor de<br />

controle van de parkeerremwerking van<br />

de motorwagen.<br />

Opbouw:<br />

De handremklep bestaat uit een basisklep<br />

voor de nood- en parkeerrem, die afhankelijk<br />

van de uitvoering uitgebreid is<br />

met een veiligheidsschakelklep (noodlosklep)<br />

en/of een controleklep.<br />

38<br />

Handremkleppen<br />

Rijstand Fahrtstellung<br />

g<br />

B<br />

d<br />

A<br />

Rijstand<br />

Fahrtstellung<br />

3<br />

g<br />

B<br />

A<br />

3<br />

Druckpunkt<br />

Drukpunt<br />

a<br />

a<br />

Parkeerremstand<br />

Feststellbremsstellung<br />

21<br />

d<br />

11<br />

b<br />

Feststellbremsstellung<br />

Parkeerremstand<br />

e<br />

b<br />

22<br />

H<br />

21<br />

c<br />

G<br />

e<br />

11<br />

F<br />

Controlestand<br />

Prüfstellung<br />

Uitvoering I


Werkwijze:<br />

In de rijstand is de verbinding van ruimte<br />

A naar ruimte B geopend en stroomt de<br />

luchtdruk op aansluiting 11 via aansluiting<br />

21 naar de veerremkamers van de<br />

Tristop®-cilinders. Bij bediening van de<br />

noodrem met handhefboom (a) sluit klep<br />

(e) de verbinding tussen ruimte A en B.<br />

De luchtdruk uit de veerremkamers ontsnapt<br />

via opengaande uitlaat (d) op aansluiting<br />

3 naar de buitenlucht. Daarbij<br />

daalt ook de druk in ruimte B en zuiger<br />

(b) wordt door de kracht van drukveer (g)<br />

omlaag verplaatst. Door het sluiten van<br />

de uitlaat wordt in alle gedeeltelijke remstanden<br />

een afsluitstand verkregen, zodat<br />

in de veerremkamers altijd een druk<br />

voorhanden is die overeenkomt met de<br />

gewenste vertraging.<br />

Bij verdere bediening van handhefboom<br />

(a) voorbij het drukpunt komt men in de<br />

parkeerremstand. Uitlaat (d) blijft geopend,<br />

waarbij de luchtdruk uit de veerremkamers<br />

ontsnapt.<br />

In het noodrembereik, van de rijstand tot<br />

aan het drukpunt, keert handhefboom (a)<br />

na het loslaten automatisch terug naar<br />

de rijstand.<br />

Uitvoering I (versie 252)<br />

Door de met de basisklep gecombineerde,<br />

bijkomende controleklep kan men<br />

nagaan of de mechanische krachten van<br />

de parkeerrem van de trekker de wagencombinatie<br />

op een bepaalde helling bij<br />

afgezette aanhangwagenrem kunnen tegenhouden.<br />

In de rijstand zijn de ruimtes A, B, F, G en<br />

H met elkaar verbonden en de voorraaddruk<br />

gaat via aansluiting 21 naar de<br />

veerremkamers en via aansluiting 22<br />

naar de aanhangwagen-stuurklep. Als<br />

handhefboom (a) wordt bediend, daalt<br />

de druk in ruimtes B, F en H, tot de druk<br />

volledig afgebouwd is als het drukpunt<br />

wordt bereikt. Als het drukpunt wordt<br />

overschreden, komt bedieningshefboom<br />

(a) in een tussenstand: de positie van de<br />

vergrendelde parkeerremstand. Door<br />

een verdere beweging van de hefboom<br />

naar de controlestand stroomt de luchtdruk<br />

vanuit ruimte A via ruimte G en geopende<br />

klep (c) naar ruimte H. Door de<br />

beluchting van aansluiting 22 wordt de<br />

aanhangwagen-remklep aangestuurd,<br />

die op haar beurt de tijdens de nood- of<br />

parkeerafremming gerealiseerde pneumatische<br />

rembediening in de aanhangwagen<br />

weer opheft. De wagencombina-<br />

Handremkleppen 1.<br />

Rijstand Fahrtstellung<br />

23<br />

tie wordt nu door de mechanische<br />

krachten van de veerremcilinders van de<br />

trekker vastgehouden. Zodra bedieningshefboom<br />

(a) weer wordt losgelaten,<br />

gaat hij terug naar de parkeerremstand,<br />

waarbij de aanhangwagenrem op de<br />

parkeerrem meewerkt.<br />

Uitvoering II (versie 262)<br />

voor solovoertuigen met pneumatische<br />

noodlosinrichting<br />

In bijlage V van de richtlijn van de Raad<br />

van de Europese Gemeenschap is bepaald<br />

dat bij veerremmen een mechanische<br />

of een pneumatische noodlosinrichting<br />

voorhanden moet zijn. Bij<br />

uitvoering II is de basisklep gecombineerd<br />

met een bijkomende veiligheidsschakelklep<br />

(noodlosklep), die voorzien<br />

is voor de pneumatische noodlosinrichting.<br />

Via gescheiden voorraadkringen worden<br />

de twee aansluitingen 11 en 12 voorzien<br />

van luchtdruk. De uitgestuurde drukwaarden<br />

21 en 23 staan via een 2-wegklep<br />

op de veerremcilinder. Als door een<br />

leidingbreuk op één of andere plaats in<br />

de veerremkring de druk wegvalt, komt<br />

g<br />

E<br />

D<br />

f<br />

C<br />

12<br />

3<br />

Druckpunkt<br />

Drukpunt<br />

a<br />

Feststellbremsstellung<br />

Parkeerremstand<br />

21<br />

11<br />

b<br />

B<br />

d<br />

A<br />

e<br />

Uitvoering II<br />

het niet tot een ongecontroleerde geforceerde<br />

afremming. De noodlosklep<br />

werkt als leidingbreukbeveiliging en<br />

neemt de drukbeveiliging in de veerremcilinder<br />

door de intacte 2de kring over.<br />

De schade wordt met de loscontrolelamp<br />

aan de bestuurder gemeld, de veerremcilinder<br />

blijft echter gelost.<br />

Als handhefboom (a) ongeveer 10°<br />

wordt bediend, sluit klep (f) de verbinding<br />

tussen ruimte E en D. De luchtdruk op<br />

aansluiting 23 ontsnapt via ruimte C en<br />

aansluiting 3 naar de buitenlucht. Daarna<br />

begint de normale, regelbare functie<br />

van de basisklep om het voertuig af te<br />

remmen en te parkeren.<br />

39


1.<br />

Handremklep<br />

961 723 ... 0<br />

40<br />

961 723 0 . . 0<br />

Doel:<br />

Bediening van de stangloze noodrem en<br />

van de parkeerrem in combinatie met<br />

veerremcilinder voor solo-werking.<br />

De handremklep 961 723 1.. 0 wordt bij<br />

stangloze nood- en parkeerremmen in<br />

combinatie met veerremcilinders gebruikt.<br />

Dankzij de bijkomende aansluiting<br />

voor de aansturing van de aanhangwagen-stuurklep<br />

kan de remwerking worden<br />

overgedragen op de aanhangwagen.<br />

Een controlestand voor de controle<br />

van de parkeerremwerking van de motorwagen<br />

is geïntegreerd.<br />

Werkwijze:<br />

1. Noodrem<br />

In de rijstand houdt klep (c) de verbinding<br />

tussen ruimte A en ruimte B geopend<br />

en stroomt de voorraadlucht op<br />

aansluiting 1 via aansluiting 21 naar de<br />

veerremkamers van de Tristop®-cilinders.<br />

Tegelijk komt luchtdruk via controleklep<br />

(b) en ruimte C op aansluiting 22<br />

en wordt aansluiting 43 van de aanhangwagen-stuurklep<br />

belucht.<br />

Als de noodrem met handhefboom (a)<br />

wordt bediend, sluit klep (c) de verbin-<br />

Handremkleppen<br />

ding tussen ruimte A en B. De luchtdruk<br />

uit de veerremkamers ontsnapt via opengaande<br />

uitlaat (d) op aansluiting 3 naar<br />

de buitenlucht. Daarbij daalt ook de druk<br />

in ruimte B en zuiger (e) wordt door de<br />

kracht van drukveer (f) omlaag verplaatst.<br />

Met het sluiten van de uitlaat<br />

wordt in alle gedeeltelijke remstanden<br />

een afsluitstand verkregen, zodat in de<br />

veerremkamers altijd een druk voorhanden<br />

is overeenkomstig de gewenste vertraging.<br />

2. Parkeerstand<br />

Bij verdere bediening van handhefboom<br />

(a) voorbij het drukpunt, komt men in de<br />

parkeerstand. Uitlaat (d) blijft geopend<br />

en de luchtdruk ontsnapt volledig uit de<br />

veerremkamers.<br />

In het noodrembereik, van de rijstand tot<br />

aan het drukpunt, keert handhefboom (a)<br />

na loslaten automatisch terug naar de rijstand.<br />

Door de met de basisklep gecombineerde,<br />

bijkomende controleklep kan men<br />

nagaan of de mechanische krachten van<br />

de parkeerrem van de trekker de wagencombinatie<br />

op een bepaalde helling bij<br />

afgezette aanhangwagenrem kunnen tegenhouden.<br />

1<br />

961 723 1 . . 0<br />

3. Controlestand<br />

In de rijstand zijn de ruimtes A, B en C<br />

met elkaar verbonden en gaat de voorraaddruk<br />

via aansluiting 21 naar de veerremkamers<br />

en via aansluiting 22 naar de<br />

aanhangwagen-stuurklep. Als handhefboom<br />

(a) wordt bediend, daalt de druk in<br />

ruimtes B en C, tot de druk volledig afgebouwd<br />

is als het drukpunt wordt bereikt.<br />

Als het drukpunt wordt overschreden,<br />

komt bedieningshefboom (a) in een tussenstand:<br />

de positie van de vergrendelde<br />

parkeerremstand.<br />

Door een verdere beweging van de hefboom<br />

naar de controlestand stroomt de<br />

luchtdruk vanuit ruimte A via geopende<br />

klep (b) naar ruimte C. Door de beluchting<br />

van aansluiting 22 wordt de aanhangwagen-remklep<br />

aangestuurd, die<br />

op haar beurt de tijdens de nood- of parkeerafremming<br />

gerealiseerde pneumatische<br />

rembediening in de aanhangwagen<br />

weer opheft. De wagencombinatie wordt<br />

nu door de mechanische krachten van<br />

de veerremcilinders van de trekker vastgehouden.<br />

Zodra bedieningshefboom<br />

(a) weer wordt losgelaten, gaat hij terug<br />

naar de parkeerremstand, waarbij de<br />

aanhangwagenrem op de parkeerrem<br />

meewerkt.


3/2-weg magneetklep<br />

beluchtend<br />

472 07. . . . 0 en<br />

472 17. . . . 0<br />

3/2-weg magneetklep<br />

ontluchtend<br />

472 17. . . . 0<br />

Magneetkleppen 1.<br />

Doel:<br />

Beluchting van een commandoleiding bij<br />

stroomtoevoer naar de magneet.<br />

Werkwijze:<br />

De van het luchtreservoir komende voorraadleiding<br />

is aangesloten op aansluiting<br />

1. Het als klephuis uitgevoerde magneetanker<br />

(b) houdt inlaat (c) gesloten<br />

door de kracht van drukveer (d).<br />

Bij stroomtoevoer naar de magneetspoel<br />

(e) gaat het anker (b) omhoog, de uitlaat<br />

Doel:<br />

Ontluchting van een commandoleiding<br />

bij stroomtoevoer naar de magneet.<br />

Werkwijze:<br />

De voorraadleiding is aangesloten op<br />

aansluiting 1 en de perslucht stroomt via<br />

ruimte A en aansluiting 2 naar de commandoleiding.<br />

Het als klephuis uitgevoerde<br />

magneetanker (b) houdt uitlaat<br />

(c) gesloten door de kracht van drukveer<br />

(d).<br />

Bij stroomtoevoer naar de magneetspoel<br />

(e) gaat het anker (b) omhoog, de inlaat<br />

(a) wordt gesloten en de inlaat (c) gaat<br />

open. De voorraadlucht stroomt nu van<br />

aansluiting 1 naar aansluiting 2 en belucht<br />

de commandoleiding.<br />

Na onderbreking van de stroomtoevoer<br />

naar de magneetspoel (e) duwt de veer<br />

(d) het anker (b) weer naar zijn uitgangspositie.<br />

Daarbij wordt de inlaat (c) gesloten,<br />

de uitlaat (a) wordt geopend en de<br />

commandoleiding wordt ontlucht via<br />

ruimte A en ontluchting 3.<br />

(a) wordt gesloten en de uitlaat (c) gaat<br />

open. De perslucht uit de commandoleiding<br />

ontsnapt nu via aansluiting 3 naar<br />

de open lucht.<br />

Na onderbreking van de stroomtoevoer<br />

naar de magneetspoel (e) duwt de veer<br />

(d) het anker (b) weer naar zijn uitgangspositie.<br />

Daarbij wordt de uitlaat (c) gesloten,<br />

de inlaat (a) wordt geopend en de<br />

voorraadlucht gaat via ruimte A en aansluiting<br />

2 weer naar de commandoleiding.<br />

41


1.<br />

Relaiskleppen (overbelastingsbeveiligingskleppen)<br />

473 017 ... 0 en<br />

973 011 20 . 0<br />

Doel:<br />

Vermijden van een remkrachtverhoging<br />

in de gecombineerde veerrem-membraancilinders<br />

(Tristop®-cilinders) bij gelijktijdige<br />

bediening van de bedrijfs- en<br />

parkeerrem, om zo de mechanische<br />

overdrachtonderdelen effectief tegen<br />

overbelasting te beveiligen. Snelle been<br />

ontluchting van de veerremcilinders.<br />

Bij reeks 973 011 20. 0 komt bij normale<br />

verbinding (voetremventiel op aansluiting<br />

41 en handremventiel op aansluiting<br />

42) in de rijstand van de handremklep<br />

een verminderde druk (p42 = 8 bar, p2 =<br />

6,5 bar) in de veerkamers van de Tristop®-cilinders<br />

(energiebesparing bij normaal<br />

rijden).<br />

42<br />

Relaiskleppen<br />

473 017 ... 0<br />

Werkwijze:<br />

a) Rijstand<br />

In de rijstand is ruimte A via aansluiting<br />

42 vanuit de handremklep constant belucht.<br />

De hierdoor onder druk geplaatste<br />

zuiger (a) bevindt zich in zijn onderste<br />

eindstand en houdt uitlaat (e) gesloten<br />

en inlaat (d) geopend. De voorraadruk op<br />

aansluiting 1 loopt via aansluiting 2 (bij<br />

973 011 20. 0 verminderd) naar de veerkamers<br />

van de Tristop®-cilinder en de<br />

parkeerrem is gelost.<br />

b) Bediening van de bedrijfsrem<br />

Bij bediening van de voetremklep<br />

stroomt luchtdruk via aansluiting 41 naar<br />

ruimte B en werkt op zuiger (b). Door de<br />

effectieve tegenkrachten in de ruimtes A<br />

en C wordt de relaisklep niet omgeschakeld.<br />

973 011 20. 0<br />

c) Bediening van de parkeerrem<br />

De bediening van de handremklep leidt<br />

tot een gedeeltelijke of volledige ontluchting<br />

van ruimte A. De nu meer of minder<br />

ontlaste zuiger (a) wordt door zuiger (b),<br />

waarop de voorraaddruk in ruimte C<br />

werkt, omhoog verplaatst. Uitlaat (e)<br />

gaat open en inlaat (d) wordt gesloten<br />

door klephuis (c), dat de opwaartse beweging<br />

volgt. Via uitlaat (e) en ontluchting<br />

3 vindt een ontluchting van de<br />

veerremcilinders plaats in functie van de<br />

handremstand.<br />

Bij een gedeeltelijke afremming sluit uitlaat<br />

(e) na de ontluchting en het daardoor<br />

opgetreden drukevenwicht in de ruimtes<br />

A en C. De relaisklep bevindt zich dan in<br />

een afsluitstand. Bij volledige afremming<br />

blijft uitlaat (e) echter volledig geopend.


d) Gelijktijdige bediening van de bedrijfs-<br />

en parkeerrem<br />

1. Bedrijfsafremming bij ontluchte<br />

veerremcilinders.<br />

Als bij ontluchte veerremcilinders ook de<br />

bedrijfsrem wordt bediend, stroomt luchtdruk<br />

via aansluiting 41 naar ruimte B en<br />

wordt zuiger (b) onder druk geplaatst.<br />

Deze wordt omlaag verplaatst omdat<br />

ruimte C ontlucht is. Uitlaat (e) sluit en inlaat<br />

(d) gaat open. De luchtdruk op aansluiting<br />

1 stroomt via ruimte C en<br />

aansluiting 2 naar de veerkamers. De<br />

parkeerrem wordt daardoor gelost in<br />

functie van de stijging van de bedrijfsdruk.<br />

Een optelling van de twee remkrachten<br />

vindt dus niet plaats.<br />

Zodra de druk die in ruimte C wordt opgebouwd,<br />

groter is dan de druk in ruimte<br />

B, wordt zuiger (b) omhoog verplaatst.<br />

Inlaat (d) sluit en een afsluitstand is bereikt.<br />

Relaisklep<br />

(kunststofuitvoering)<br />

973 006 ... 0<br />

Relaiskleppen 1.<br />

2. Veerafremming bij bediende bedrijfsrem.<br />

De bedrijfsrem is in het gedeeltelijke<br />

rembereik bediend. Ruimte B is dus belucht.<br />

Als nu ook de parkeerrem wordt<br />

bediend, m.a.w. de druk in ruimte A<br />

daalt, worden de zuigers (a en b) omhoog<br />

verplaatst door de voorraaddruk in<br />

ruimte C. Het volgende klephuis sluit inlaat<br />

(d) en opent uitlaat (e). Afhankelijk<br />

van de hoogte van de bedrijfsremdruk<br />

ontsnapt luchtdruk uit de veerkamers via<br />

uitlaat (e) en ontluchting 3 naar de buitenlucht,<br />

tot de druk in ruimte B weer<br />

overweegt en zuiger (b) uitlaat (e) sluit.<br />

Een afsluitstand is bereikt.<br />

Bij een volledige bediening van de handremklep<br />

wordt aansluiting 42 volledig<br />

ontlucht. Omdat de druk in ruimte C niet<br />

lager kan zijn dan de druk in ruimte B,<br />

wordt de veerrem slechts in werking gezet<br />

voor zover de specifieke remdruk dit<br />

toelaat. Een optelling van beide rem-<br />

Doel:<br />

Enkel sturing van het veerremgedeelte<br />

in de Tristop cilinder en snellere ont- en<br />

beluchting bij bediening van de handremklep.<br />

Werkwijze:<br />

De door de handremklep uitgestuurde<br />

druk komt via aansluiting 4 in ruimte A en<br />

verplaatst zuiger (a) naar zijn onderste<br />

eindstand. Daarbij wordt uitlaat (b) gesloten<br />

en inlaat (c) geopend. De voor-<br />

krachten bij volledige bediening vindt<br />

niet plaats.<br />

Bij voertuigen met noodlosinrichting mag<br />

dit aansluittype bij reeks 973 011 2.. 0<br />

niet worden gebruikt (verschillende zuigerdiameter<br />

voor a en b). Om te voorkomen<br />

dat op de erna geschakelde<br />

tweewegklep een drukverschil optreedt,<br />

moet de handremventiel-aansturing op<br />

41 en de voetremventiel-aansturing op<br />

42 worden gerealiseerd.<br />

Bij het lossen van de bedrijfsrem (terwijl<br />

de parkeerrem bediend blijft) wordt ruimte<br />

B weer ontlucht. De druk in ruimte C<br />

overweegt en verplaatst zuiger (b) omhoog.<br />

Uitlaat (e) gaat open en de veerkamers<br />

worden met ontluchting 3<br />

verbonden.<br />

raadlucht op aansluiting 1 stroomt nu<br />

naar ruimte B en via aansluiting 2 naar<br />

het veerremgedeelte van de Tristop cilinder.<br />

Bij bediening van de handremklep daalt<br />

de stuurleidingdruk op aansluiting 4 gedeeltelijk<br />

of volledig. Zuiger (a) wordt<br />

door de druk in ruimte B weer omhoog<br />

verplaatst en de overtollige druk op aansluiting<br />

2 ontsnapt via uitlaat (b) en ontluchting<br />

3 naar de buitenlucht.<br />

43


1.<br />

Relaisklep met instelbare<br />

voorijling<br />

973 003 000 0<br />

44<br />

Relaiskleppen<br />

Doel:<br />

Snelle be- en ontluchting van luchtdrukventielen<br />

en verkorting van de aanspreek-<br />

en lostijd van <strong>luchtdrukremmen</strong>.<br />

Werkwijze:<br />

Bij bediening van het remsysteem<br />

stroomt luchtdruk via aansluiting 41 naar<br />

ruimte A en worden zuigers (a en b) omlaag<br />

verplaatst. Daarbij wordt uitlaat (c)<br />

gesloten en inlaat (e) geopend. De voorraadlucht<br />

op aansluiting 1 stroomt via<br />

ruimte B naar aansluiting 2 en belucht<br />

de erna geschakelde remcilinders overeenkomstig<br />

de stuurdruk met een voorijling,<br />

die afhankelijk is van de ingestelde<br />

voorspanning van drukveer (g).<br />

De druk die wordt opgebouwd in ruimte<br />

B, werkt op de onderzijden van zuigers<br />

(a en b). Wegens de verschillende effectieve<br />

oppervlakken van zuiger (a) wordt<br />

zuiger (b) nu tegen de stuurdruk in ruimte<br />

A en de kracht van drukveer (g) omhoog<br />

verplaatst. De volgende klep (d)<br />

sluit inlaat (e) en een afsluitstand is bereikt.<br />

Met stelschroef (f) kan de voorspanning<br />

van drukveer (g) worden gewijzigd, zodat<br />

de drukvoorijling van de aansluitingen<br />

2 ten opzichte van aansluiting 41<br />

maximaal 1 bar bedraagt.<br />

Als de stuurleidingdruk gedeeltelijk<br />

daalt, gaat zuiger (a) weer omhoog.<br />

Daarbij gaat uitlaat (c) open en de overtollige<br />

druk op aansluitingen 2 ontsnapt<br />

via ontluchting 3. Bij volledige afbouw<br />

van de stuurdruk op aansluiting 41 worden<br />

de zuigers (a en b) door de druk in<br />

ruimte B naar de bovenste eindstand<br />

verplaatst en gaat uitlaat (c) open. De<br />

erna geschakelde remcilinders worden<br />

via ontluchting 3 volledig ontlucht.


Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />

(ALR)<br />

Automatische remkrachtregelaar<br />

468 402 ... 0<br />

Doel:<br />

Automatische regeling van de remkracht<br />

van hydraulische wielremcilinders in<br />

functie van de laadtoestand van het<br />

voertuig.<br />

Werkwijze:<br />

De ALR-regelaar is op het chassis bevestigd<br />

en wordt aangestuurd met een<br />

trekveer (c), die rechtstreeks of via een<br />

balanshefboom en stangenwerk verbonden<br />

is met de achteras. Naarmate de belading<br />

toeneemt, wijzigt de afstand<br />

tussen de as en het chassis. Daardoor<br />

wordt trekveer (c) meer opgespannen en<br />

de daaruit resulterende kracht wordt via<br />

hefboom (b), bout (a) en zuiger (l) naar<br />

de remkrachtregelaar gevoerd.<br />

Als de bedrijfsrem wordt bediend en dus<br />

de hydraulische hoofdremcilinder, gaat<br />

de hydraulische remdruk die zich in de<br />

achteraskring opbouwt, via aansluiting<br />

11 naar ruimte A. Via geopende doorgang<br />

(d), ruimte D en aansluiting 21 gaat<br />

de druk verder naar de wielremcilinders<br />

van de achteras. Tegelijk gaat de remdruk<br />

van de vooraskring via aansluiting<br />

12 naar ruimte B en verplaatst zuiger (h)<br />

tegen de op zijn achterkant in ruimte A<br />

werkende kracht naar zijn rechter eindstand.<br />

Als de hydraulische remdruk in de<br />

achteraskring en dus ook in ruimte D<br />

stijgt boven de waarde die overeenkomt<br />

met de met hefboom (b) ingeleide veerkracht,<br />

wordt zuiger (l) door de druk in<br />

ruimte D naar rechts verplaatst. Klep (e)<br />

sluit doorgang (d) af en een afsluitstand<br />

is bereikt.<br />

Ook bij een verdere drukverhoging op<br />

aansluiting 11 houdt klep (e) doorgang<br />

(d) gesloten en vindt geen verhoging van<br />

de uitgestuurde druk plaats (begrenzing).<br />

Als de hydraulische remdruk op afsluiting<br />

11 wordt afgebouwd, verplaatst de<br />

hogere druk in ruimte D, die via boring C<br />

ook op terugslagklep (f) werkt, deze tegen<br />

de kracht van drukveer (g) naar<br />

1.<br />

links. De remdruk van de achteraskring<br />

wordt eerst via boring C, doorlaat (k) en<br />

aansluiting 11 afgebouwd. De kracht van<br />

trekveer (c) duwt zuiger (l) nu weer naar<br />

links, klep (e) opent doorgang (d) en de<br />

remdruk wordt via aansluiting 11 afgebouwd.<br />

Als de vooraskring uitvalt en de bedrijfsrem<br />

wordt bediend, wordt de hydraulische<br />

remdruk enkel in ruimtes A en D<br />

opgebouwd. Daardoor wordt zuiger (h)<br />

naar zijn linker eindstand geduwd.<br />

Klepstoter (j) trekt klep (e) op en doorgang<br />

(d) blijft constant geopend. De hydraulische<br />

remdruk gaat nu<br />

onverminderd naar de wielremcilinders<br />

van de achteras.<br />

45


1.<br />

Automatische remkrachtregelaar<br />

468 404 ... 0<br />

46<br />

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />

(ALR)<br />

Doel:<br />

Automatische regeling van de remkracht<br />

van hydraulische wielremcilinders in<br />

functie van de laadtoestand van het<br />

voertuig.<br />

Werkwijze:<br />

De ALR-regelaar is op het chassis bevestigd<br />

en wordt via een trekveer (c) en<br />

een balanshefboom, die mechanisch<br />

met de as verbonden is, aangestuurd. In<br />

lege toestand is de afstand tussen de as<br />

en de ALR-regelaar het grootst, de balanshefboom<br />

bevindt zich in zijn onderste<br />

stand. Als het voertuig wordt<br />

geladen, verkleint deze afstand en wordt<br />

de balanshefboom vanuit zijn lege stand<br />

naar de richting vollaststand verplaatst.<br />

Daardoor wordt trekveer (c) meer opgespannen<br />

en de daaruit resulterende<br />

kracht wordt via hefboom (b), bout (a) en<br />

zuiger (f) naar de remkrachtregelaar gevoerd.<br />

Als de bedrijfsrem wordt bediend en dus<br />

de hydraulische hoofdremcilinder, gaat<br />

de hydraulische remdruk die zich in de<br />

achteraskring opbouwt, via aansluiting 1<br />

naar ruimte A. Via geopende klep (d)<br />

komt de druk in ruimte B terecht en gaat<br />

via aansluiting 2 naar de wielremcilinders<br />

van de achteras. Als de hydrauli-<br />

sche remdruk in de achteraskring en<br />

dus ook in ruimte B stijgt boven de waarde<br />

die overeenkomt met de met hefboom<br />

(b) ingeleide veerkracht, wordt<br />

zuiger (f) door de druk in ruimte B naar<br />

rechts verplaatst. Klep (d) sluit en een<br />

afsluitstand is bereikt.<br />

Bij een verdere drukverhoging op aansluiting<br />

1 en in ruimte A wordt zuiger (f)<br />

verder naar links verplaatst. Klep (d)<br />

gaat open en de hogere druk gaat via<br />

aansluiting 2 naar de wielremcilinders.<br />

Als de kracht in ruimte B weer overweegt,<br />

krijgen we opnieuw een afsluitstand.<br />

Als de hydraulische remdruk op aansluiting<br />

1 en dus ook in ruimte A wordt afgebouwd,<br />

wordt klep (d) geopend door de<br />

druk in ruimte B. De remdruk in de achteraskring<br />

wordt afgebouwd via aansluiting<br />

1 en de ervoor geschakelde<br />

hoofdcilinder. De kracht van trekveer<br />

(c), die op bout (a) wordt overgedragen,<br />

duwt zuiger (f) weer naar zijn linker eindstand,<br />

terwijl de druk in ruimte B vermindert.<br />

Klep (d) steunt op huis (e) en blijft<br />

geopend.


Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />

(ALR)<br />

Automatische remkrachtregelaar<br />

475 710 ... 0<br />

Doel:<br />

Automatische regeling van de remkracht<br />

in functie van de veerdoorbuiging en dus<br />

van de laadtoestand van het voertuig.<br />

Door de geïntegreerde relaisklep worden<br />

de remcilinders snel be- en ontlucht.<br />

Werkwijze:<br />

De remkrachtregelaar is op het chassis<br />

bevestigd en via een stangenwerk met<br />

een op de as aangebracht vast punt of<br />

veerlichaam verbonden. In lege toestand<br />

is de afstand tussen de as en de remkrachtregelaar<br />

het grootst, hefboom (j)<br />

bevindt zich in zijn onderste stand. Als<br />

het voertuig wordt geladen, wordt deze<br />

afstand kleiner en hefboom (j) wordt vanuit<br />

zijn lege stand in de richting van de<br />

vollaststand verplaatst. De samen met<br />

hefboom (j) verplaatste nokkenschijf (i)<br />

verplaatst klepstoter (h) naar de positie<br />

die overeenkomt met de laadtoestand.<br />

De door de voetremklep of aanhangwagen-remklep<br />

uitgestuurde luchtdruk<br />

stroomt via aansluiting 4 naar ruimte A<br />

en oefent druk uit op zuiger (b). Deze zuiger<br />

wordt omlaag verplaatst, sluit uitlaat<br />

(d) en opent inlaat (m). De op aansluiting<br />

4 ingestuurde luchtdruk komt in ruimte C<br />

onder membraan (e) en plaatst het actieve<br />

oppervlak van relaiszuiger (f) onder<br />

druk.<br />

Tegelijk stroomt luchtdruk via geopende<br />

klep (a) en kanaal E naar ruimte D en<br />

wordt de bovenkant van membraan (e)<br />

onder druk geplaatst. Door deze drukvoorsturing<br />

wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />

belasting en geringe<br />

stuurdrukwaarden (tot max. 1,0 bar) opgeheven.<br />

Als de stuurdruk verder stijgt,<br />

wordt zuiger (n) tegen de kracht van veer<br />

(o) omhoog verplaatst en klep (a) sluit.<br />

Door de druk die in ruimte C wordt opgebouwd,<br />

wordt relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />

Uitlaat (g) sluit en inlaat (k) gaat<br />

open. De voorraadlucht op aansluiting 1<br />

stroomt nu via inlaat (k) naar ruimte B en<br />

gaat via aansluitingen 2 naar de erna geschakelde<br />

luchtdrukremcilinders. Tegelijk<br />

wordt in ruimte B een druk<br />

opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />

van relaiszuiger (f). Zodra deze druk iets<br />

groter is dan de druk in ruimte C, wordt<br />

relaiszuiger (f) omhoog verplaatst en<br />

wordt inlaat (k) gesloten.<br />

Membraan (e) wordt door de neerwaartse<br />

beweging van zuiger (b) tegen vlakke<br />

tandveerring (l) geplaatst en vergroot zo<br />

constant het effectieve membraanoppervlak.<br />

Zodra de kracht die in ruimte C op<br />

de onderkant van het membraan werkt,<br />

gelijk is aan de kracht die op zuiger (b)<br />

werkt, gaat deze omhoog. Inlaat (m)<br />

wordt gesloten en een afsluitstand is bereikt.<br />

Een verdere drukverhoging op aansluiting<br />

4 leidt automatisch tot een proportionele<br />

drukreductie van de op<br />

aansluitingen 2 uitgestuurde druk.<br />

De stand van klepstoter (h), die afhankelijk<br />

is van de stand van hefboom (j), is bepalend<br />

voor de uitgestuurde remdruk.<br />

1.<br />

Zuiger (b) met vlakke tandveerring (l)<br />

moet een slag maken die overeenkomt<br />

met de stand van klepstoter (h), voor<br />

klep (c) begint te werken. Door deze slag<br />

wijzigt ook het werkzame oppervlak van<br />

membraan (e). In de vollaststand wordt<br />

de op aansluiting 4 ingestuurde druk in<br />

een verhouding 1:1 naar ruimte C gestuurd.<br />

Doordat relaiszuiger (f) onder<br />

volle druk komt te staan, houdt hij inlaat<br />

(k) constant geopend en vindt geen regeling<br />

van de ingestuurde remdruk plaats.<br />

Als de stuurdruk op aansluiting 4 afgebouwd<br />

is, wordt relaiszuiger (f) door de<br />

druk in aansluitingen 2 en zuiger (b) door<br />

de druk in ruimte C omhoog verplaatst.<br />

De uitlaten (d en g) gaan open en de<br />

luchtdruk ontsnapt via ontluchting 3 naar<br />

de buitenlucht.<br />

In geval van een stangbreuk gaat de regelaar<br />

automatisch naar de noodstuurcurve<br />

van nok (i), wiens uitgestuurde<br />

druk ongeveer de helft bedraagt van de<br />

bedrijfsremdruk bij volledig beladen<br />

voertuig.<br />

47


1.<br />

Automatische remkrachtregelaar<br />

475 711 ... 0<br />

Doel:<br />

Automatische regeling van de remkracht<br />

van luchtdrukremcilinders op luchtgeveerde<br />

assen in functie van de luchtveerbalgdruk<br />

en dus de laadtoestand van<br />

het voertuig.<br />

Werkwijze:<br />

De remkrachtregelaar wordt door de<br />

druk van beide kringen van de luchtveerbalgen<br />

aangestuurd via aansluitingen<br />

41 en 42. Stuurzuiger (i) duwt werkzuiger<br />

(j) met stuurnok (m) tegen de kracht van<br />

veer (l) naar links. Daarbij wordt klepstoter<br />

(h) door stuurnok (m) in een positie<br />

gebracht die overeenkomt met de laadtoestand.<br />

De door de voetremklep uitgestuurde<br />

luchtdruk stroomt via aansluiting 4 naar<br />

ruimte A en oefent druk uit op zuiger (b).<br />

Deze zuiger wordt omlaag verplaatst,<br />

sluit uitlaat (d) en opent inlaat (q). De op<br />

aansluiting 4 ingestuurde luchtdruk komt<br />

in ruimte C onder membraan (e) en<br />

plaatst het actieve oppervlak van relaiszuiger<br />

(f) onder druk.<br />

Tegelijk stroomt luchtdruk via geopende<br />

klep (a) en kanaal E naar ruimte D en<br />

wordt de bovenkant van membraan (e)<br />

onder druk geplaatst. Door deze drukvoorsturing<br />

wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />

belasting en geringe stuurdruk-<br />

48<br />

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />

(ALR)<br />

waarden (tot max. 0,8 bar) opgeheven.<br />

Als de stuurdruk verder stijgt, wordt zuiger<br />

(r) tegen de kracht van veer (s) omhoog<br />

verplaatst en klep (a) sluit.<br />

Door de druk die in ruimte C wordt opgebouwd,<br />

wordt relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />

Uitlaat (g) sluit en inlaat (o) gaat<br />

open. De voorraadlucht op aansluiting 1<br />

stroomt nu via inlaat (o) naar ruimte B en<br />

gaat via aansluitingen 2 naar de erna geschakelde<br />

luchtdrukremcilinders. Tegelijk<br />

wordt in ruimte B een druk<br />

opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />

van relaiszuiger (f). Zodra deze druk iets<br />

groter is dan de druk in ruimte C, wordt<br />

relaiszuiger (f) omhoog verplaatst en<br />

wordt inlaat (o) gesloten.<br />

Membraan (e) wordt door de neerwaartse<br />

beweging van zuiger (b) tegen vlakke<br />

tandveerring (p) geplaatst en vergroot zo<br />

constant het effectieve membraanoppervlak.<br />

Zodra de kracht die in ruimte C op<br />

de onderkant van het membraan werkt,<br />

gelijk is aan de kracht die op zuiger (b)<br />

werkt, gaat deze omhoog. Inlaat (q)<br />

wordt gesloten en een afsluitstand is bereikt.<br />

De stand van klepstoter (h), die afhankelijk<br />

is van de stand van stuurnok (m), is<br />

bepalend voor de uitgestuurde remdruk.<br />

Zuiger (b) met vlakke tandveerring (p)<br />

moet een slag maken die overeenkomt<br />

met de stand van klepstoter (h), voor<br />

klep (c) begint te werken. Door deze slag<br />

wijzigt ook het werkzame oppervlak van<br />

membraan (e). In de vollaststand wordt<br />

1<br />

de op aansluiting 4 ingestuurde druk in<br />

een verhouding 1:1 naar ruimte C gestuurd.<br />

Doordat relaiszuiger (f) onder<br />

volle druk komt te staan, houdt hij inlaat<br />

(o) constant geopend en vindt geen regeling<br />

van de ingestuurde remdruk<br />

plaats.<br />

Als de stuurdruk op aansluiting 4 afgebouwd<br />

is, wordt relaiszuiger (f) door de<br />

druk in aansluitingen 2 en zuiger (b) door<br />

de druk in ruimte C omhoog verplaatst.<br />

De uitlaten (d en g) gaan open en de<br />

luchtdruk ontsnapt via ontluchting 3 naar<br />

de buitenlucht.<br />

Als een luchtveerbalgdruk wegvalt, gaat<br />

de regelaar automatisch naar een positie<br />

die overeenkomt met ongeveer de helft<br />

van de druk van de intacte stuurkring. Als<br />

beide luchtveerbalgdrukwaarden uitvallen,<br />

brengt de kleine drukveer (k) in de<br />

werkcilinder de werkzuiger naar rechts,<br />

zodat de stoter automatisch door het dal<br />

naar de zuigerstuurnok wordt gebracht.<br />

De dan uitgestuurde druk komt overeen<br />

met de helft van de bedrijfsremdruk bij<br />

volledig geladen voertuig.<br />

Met controleaansluiting 43 kan de remkrachtregelaar<br />

in het voertuig worden<br />

gecontroleerd. Daarbij wordt de stuurzuiger<br />

onder de ingestelde proefdruk geplaatst,<br />

terwijl de drukwaarden van de<br />

luchtveerbalgen automatisch door de regelaar<br />

worden gescheiden.


Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />

(ALR)<br />

Automatische remkrachtregelaar<br />

475 720 . . . 0<br />

Doel:<br />

Automatische regeling van de remkracht<br />

in functie van de veerdoorbuiging en dus<br />

van de laadtoestand van het voertuig.<br />

Door de geïntegreerde relaisklep worden<br />

de remcilinders snel be- en ontlucht.<br />

Werkwijze:<br />

De remkrachtregelaar is bevestigd op<br />

het voertuigchassis en is via een stangenwerk<br />

verbonden met een op de as<br />

aangebracht vast punt of veerelement. In<br />

lege toestand is de afstand tussen de as<br />

en de remkrachtregelaar het grootst, de<br />

hefboom (j) bevindt zich in zijn onderste<br />

stand. Als het voertuig wordt geladen,<br />

verkleint deze afstand en verplaatst hefboom<br />

(j) zich vanuit de lege stand in de<br />

richting vollaststand. De in dezelfde zin<br />

als hefboom (j) verdraaide pen (i) beweegt<br />

via stuurnokken in het lagerdeksel<br />

(p) de stang (q) en dus klepstoter (g)<br />

naar de positie die overeenkomt met de<br />

actuele laadtoestand.<br />

De door de motorwagen-remklep uitgestuurde<br />

perslucht (stuurdruk) stroomt via<br />

aansluiting 4 naar ruimte A en werkt in op<br />

de zuiger (b). Deze wordt naar links verplaatst,<br />

sluit uitlaat (d) en opent inlaat<br />

(m). De op aansluiting 4 ingestuurde perslucht<br />

komt in de ruimte C links van het<br />

membraan (e), en gaat via het kanaal F<br />

naar de kamer G en werkt daar in op het<br />

effectieve oppervlak van relaiszuiger (f).<br />

Tegelijk stroomt perslucht via de geopende<br />

klep (a) en kanaal E naar de ruimte<br />

D en werkt in op de rechter zijde van<br />

het membraan (e). Door deze drukvoorsturing<br />

wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />

belasting en geringe stuurdrukwaarden<br />

(tot max. 1,4 bar) opgeheven. Als de<br />

stuurdruk verder stijgt, wordt de zuiger<br />

(n) tegen de kracht van de veer (o) verplaatst<br />

en de klep sluit.<br />

Doordat de druk in ruimte G toeneemt,<br />

wordt de relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />

De uitlaat (h) sluit en de inlaat (k)<br />

gaat open. De voorraadlucht op aansluiting<br />

1 stroomt nu via inlaat (k) naar de<br />

ruimte B en gaat via de aansluitingen 2<br />

naar de erna geschakelde persluchtremcilinders.<br />

Tegelijkertijd wordt in ruimte B een druk<br />

opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />

van de relaiszuiger (f). Zodra deze druk<br />

iets groter is dan de druk in ruimte G,<br />

gaat de relaiszuiger (f) omhoog en de inlaat<br />

(k) sluit.<br />

Tijdens de beweging van de zuiger (b)<br />

naar links, komt het membraan (e) tegen<br />

de vlakke tandveerring (l) en vergroot zo<br />

constant het effectieve membraanoppervlak.<br />

Zodra de kracht die in ruimte C op<br />

de linker zijde van het membraan inwerkt,<br />

even groot is als de kracht die op<br />

1<br />

1.<br />

de zuiger (b) inwerkt, gaat deze naar<br />

rechts. De inlaat (m) wordt gesloten en<br />

een afsluitstand is bereikt.<br />

De stand van de klepstoter (g), die afhankelijk<br />

is van de stand van de hefboom<br />

(j), is doorslaggevend voor het effectieve<br />

membraanoppervlak en dus voor de uitgestuurde<br />

remdruk. De zuiger (b) met de<br />

vlakke tandveerring (l) moet een slag<br />

maken die overeenkomt met de stand<br />

van de klepstoter (g), voor de klep (c) begint<br />

te werken. Door deze slag wijzigt<br />

ook het effectieve oppervlak van het<br />

membraan (e). In de vollaststand zijn de<br />

effectieve oppervlakken van het membraan<br />

(e) en van de zuiger (b) even<br />

groot. Daardoor wordt de op aansluiting<br />

4 ingestuurde druk in een verhouding 1:1<br />

naar de ruimte C en dus ook naar de<br />

ruimte G gestuurd. Omdat de relaiszuiger<br />

(f) onder volle druk staat, stuurt het<br />

relaisgedeelte de druk 1:1. Er vindt dus<br />

geen reductie van de ingestuurde remdruk<br />

plaats.<br />

Na de daling van de stuurdruk op aansluiting<br />

4 wordt zuiger (b) door de druk in<br />

ruimte C naar rechts verplaatst, terwijl de<br />

relaiszuiger (f) door de druk in de aansluitingen<br />

2 omhoog wordt verplaatst. De<br />

uitlaten (d en h) gaan open en de perslucht<br />

ontsnapt via ontluchting 3 naar de<br />

open lucht.<br />

49


1.<br />

Automatische remkrachtregelaar<br />

475 721 . . . 0<br />

Doel:<br />

Automatische regeling van de remkracht<br />

in functie van de luchtveringbalgdruk en<br />

dus van de laadtoestand van het voertuig.<br />

Door de geïntegreerde relaisklep<br />

worden de remcilinders snel be- en ontlucht.<br />

Werkwijze:<br />

De remkrachtregelaar wordt door de<br />

druk van de twee kringen van de luchtveringbalgen<br />

aangestuurd via aansluitingen<br />

41 en 42. De stuurzuiger (i), waarop<br />

de luchtveringbalgdruk staat, plaatst tegen<br />

de kracht van de veer (j) de klepstoter<br />

(g) in een positie die overeenkomt<br />

met de actuele laadtoestand. Daarbij is<br />

het rekenkundig gemiddelde van de<br />

luchtveringbalgdrukwaarden 41 en 42<br />

van toepassing.<br />

De door de motorwagen-remklep uitgestuurde<br />

perslucht (stuurdruk) stroomt via<br />

aansluiting 4 naar ruimte A en werkt in op<br />

de zuiger (b). Deze wordt naar links verplaatst,<br />

sluit uitlaat (d) en opent inlaat<br />

(m). De op aansluiting 4 ingestuurde perslucht<br />

komt in de ruimte C links van het<br />

membraan (e), en gaat via het kanaal F<br />

naar de kamer G en werkt daar in op het<br />

nuttig oppervlak van relaiszuiger (f).<br />

Tegelijk stroomt perslucht via de geopende<br />

klep (a) en kanaal E naar de ruimte<br />

D en werkt in op de rechter zijde van<br />

het membraan (e). Door deze drukvoor-<br />

50<br />

Automatische lastafhankelijke remkrachtregelaar<br />

(ALR)<br />

sturing wordt de reductie bij gedeeltelijke<br />

belasting en geringe stuurdrukwaarden<br />

(tot max. 1,4 bar) opgeheven. Als de<br />

stuurdruk verder stijgt, wordt de zuiger<br />

(n) tegen de kracht van de veer (o) verplaatst<br />

en de klep sluit.<br />

Doordat de druk in ruimte G toeneemt,<br />

wordt de relaiszuiger (f) omlaag verplaatst.<br />

De uitlaat (h) sluit en de inlaat (k)<br />

gaat open. De voorraadlucht op aansluiting<br />

1 stroomt nu via inlaat (k) naar de<br />

ruimte B en gaat via de aansluitingen 2<br />

naar de erna geschakelde persluchtremcilinders.<br />

Tegelijkertijd wordt in ruimte B een druk<br />

opgebouwd, die inwerkt op de onderzijde<br />

van de relaiszuiger (f). Zodra deze druk<br />

iets groter is dan de druk in ruimte G,<br />

gaat de relaiszuiger (f) omhoog en de inlaat<br />

(k) sluit.<br />

Tijdens de beweging van de zuiger (b)<br />

naar links, komt het membraan (e) tegen<br />

de vlakke tandveerring (l) en vergroot zo<br />

constant het effectieve membraanoppervlak.<br />

Zodra de kracht die in ruimte C op<br />

de linker zijde van het membraan inwerkt,<br />

even groot is als de kracht die op<br />

de zuiger (b) inwerkt, gaat deze naar<br />

rechts. De inlaat (m) wordt gesloten en<br />

een afsluitstand is bereikt.<br />

De stand van de klepstoter (g), die afhankelijk<br />

is van de stand van de stuurzuiger<br />

(i), is doorslaggevend voor het<br />

effectieve membraanoppervlak en dus<br />

voor de uitgestuurde remdruk. De zuiger<br />

(b) met de vlakke tandveerring (l) moet<br />

een slag maken die overeenkomt met de<br />

stand van de klepstoter (g), voor de klep<br />

(c) begint te werken. Door deze slag wijzigt<br />

ook het effectieve oppervlak van het<br />

membraan (e). In de vollaststand zijn de<br />

effectieve oppervlakken van het membraan<br />

(e) en van de zuiger (b) even<br />

groot. Daardoor wordt de op aansluiting<br />

4 ingestuurde druk in een verhouding 1:1<br />

naar de ruimte C en dus ook naar de<br />

ruimte G gestuurd. Omdat de relaiszuiger<br />

(f) onder volle druk staat, stuurt het<br />

relaisgedeelte de druk 1:1. Er vindt dus<br />

geen reductie van de ingestuurde remdruk<br />

plaats.<br />

Na de daling van de stuurdruk op aansluiting<br />

4 wordt zuiger (b) door de druk in<br />

ruimte C naar rechts verplaatst, terwijl de<br />

relaiszuiger (f) door de druk in de aansluitingen<br />

2 omhoog wordt verplaatst. De<br />

uitlaten (d en h) gaan open en de perslucht<br />

ontsnapt via ontluchting 3 naar de<br />

open lucht.<br />

Als een luchtveringbalgdruk uitvalt, gaat<br />

de regelaar automatisch naar een positie<br />

die ongeveer overeenkomt met de helft<br />

van de druk van de intacte stuurkring. Als<br />

beide luchtveringbalgdrukwaarden wegvallen,<br />

gaat de regelaar automatisch<br />

naar de leegstand.<br />

Met de testklep met aansluiting 43 kan<br />

de remkrachtregelaar in het voertuig<br />

worden getest. Daarbij worden de stuurkringen<br />

41 en 42 via de testslang onder<br />

druk geplaatst, terwijl de luchtveringbalgdrukwaarden<br />

door het aansluiten van de<br />

proefslang door de regelaar worden gescheiden.


433 302<br />

433 306<br />

Veerlichamen<br />

433 302 ... 0 en<br />

433 306 ... 0<br />

Veerlichamen 1.<br />

Doel:<br />

Voorkomen van beschadigingen aan de<br />

lastafhankelijke regelklep of aan de automatische<br />

remkrachtregelaar.<br />

Werkwijze:<br />

Bij zeer sterke astrillingen, die het verstelbereik<br />

van de lastafhankelijke regelklep<br />

of van de remkrachtregelaar<br />

overschrijden, wordt de in ruststand horizontaal<br />

liggende kiphefboom (e) verplaatst<br />

rond een in behuizing (c) liggend<br />

vast punt. De door drukveren (a en b) belaste<br />

kogel (d) waarborgt daarbij steeds<br />

een krachtgesloten verbinding met be-<br />

huizing (c), tot kiphefboom (e) terugkeert<br />

naar zijn normale horizontale positie en<br />

weer volledig tegen de voorste behuizingswand<br />

ligt.<br />

Verbuigingen van de verbindingsstang<br />

naar de remkrachtregelaar ten gevolge<br />

van de verplaatsingen worden vermeden,<br />

doordat de verbindingsstang op kiphefboom<br />

(e) in een kogelgewricht (f) of<br />

het rubberen drukstuk gelagerd is.<br />

51


1.<br />

Leeg-lastklep<br />

473 300 ... 0<br />

Doel:<br />

Meeregelen van de voorasremkring bij<br />

automatische lastafhankelijke remkrachtregeling<br />

(ALR) van de achterremkring<br />

en snelle ontluchting van de<br />

remcilinders.<br />

Werkwijze:<br />

Als de bedrijfsrem wordt bediend, gaat<br />

de door de voetremklep uitgestuurde<br />

luchtdruk via aansluiting 1 naar de bovenkant<br />

van getrapte zuiger (d) en<br />

schuift deze tot aan zijn aanslag omlaag.<br />

De meelopende dubbele klep (a) sluit uit-<br />

Reductieklep<br />

473 301 ... 0<br />

Doel:<br />

Beperking van de ingestuurde druk in<br />

een bepaalde verhouding, en snelle ontluchting<br />

van erna geschakelde remventielen.<br />

Werkwijze:<br />

Via aansluiting 1 stroomt luchtdruk naar<br />

ruimte A, waarbij getrapte zuiger (d) tegen<br />

de kracht van drukveer (a) omlaag<br />

wordt verplaatst. Uitlaatklep (b) wordt<br />

gesloten en inlaatklep (c) gaat open. De<br />

luchtdruk stroomt nu via aansluiting 2<br />

naar de erna geschakelde remventielen.<br />

52<br />

Leeg-lastklep en reductieklep<br />

laat (b) en opent inlaat (c). De luchtdruk<br />

stroomt via de aansluitingen 2 naar de<br />

voorasremkring en belucht de voorascilinders.<br />

Tegelijk wordt de remdruk voor de achteras,<br />

die door de automatische remkrachtregelaar<br />

afhankelijk van de<br />

laadtoestand van het voertuig meer of<br />

minder wordt gereduceerd, via aansluiting<br />

4 ook naar het ringoppervlak van getrapte<br />

zuiger (d) gevoerd. Inlaat (c) sluit<br />

als de verhouding tussen de ingestuurde<br />

drukwaarden (aansluitingen 1 en 4) en<br />

de uitgestuurde drukwaarden (aanslui-<br />

Tegelijk wordt in ruimte B een druk opgebouwd,<br />

die inwerkt op de onderzijde van<br />

zuiger (d). Zodra een krachtevenwicht<br />

bereikt is aan de onderzijde en de kleinere<br />

bovenzijde van getrapte zuiger (d),<br />

wordt de zuiger opgetild en gaat inlaatklep<br />

(c) dicht. De verhouding tussen de<br />

drukwaarden komt dan overeen met de<br />

verhouding tussen de twee oppervlakken<br />

van de getrapte zuiger.<br />

Als de druk op aansluiting 1 daalt, wordt<br />

door de nu hogere druk in ruimte B getrapte<br />

zuiger (d) omhoog verplaatst. Uit-<br />

1<br />

d<br />

c<br />

b<br />

tingen 2) overeenkomt met de oppervlakteverhouding<br />

van getrapte zuiger<br />

(d).<br />

Als de stuurdrukwaarden in aansluitingen<br />

1 en 4 dalen, wordt getrapte zuiger<br />

(d) met dubbele klep (a) door de hogere<br />

remcilinderdruk weer opgeheven. Uitlaat<br />

(b) gaat open en via ontluchting 3 vindt<br />

een gedeeltelijke of volledige snelontluchting<br />

van de remcilinders plaats in<br />

functie van de stuurdrukwaarden.<br />

d<br />

c<br />

b<br />

1<br />

1<br />

2 2<br />

3<br />

4<br />

2 2<br />

3<br />

laatklep (b) gaat open en via ontluchting<br />

3 wordt een gedeeltelijke of volledige<br />

ontluchting van de erna geschakelde<br />

remventielen uitgevoerd in functie van<br />

de stuurdruk. Door drukveer (a) blijft de<br />

getrapte zuiger ook in drukloze toestand<br />

altijd in zijn bovenste eindstand.<br />

a<br />

a


Leeg-lastklep<br />

473 302 ... 0<br />

Doel:<br />

Regeling van de voorasremkring bij automatische<br />

lastafhankelijke remkrachtregeling<br />

van de achterasremkring en<br />

snelle ontluchting van de remcilinders.<br />

Werkwijze:<br />

a) Remstand gedeeltelijk geladen<br />

voertuig<br />

Als de bedrijfsrem wordt bediend, gaat<br />

de remdruk die door de ALR-regelaar<br />

(regelaar met voorstuurtrap) van de achterasremkring<br />

lastafhankelijk wordt geregeld,<br />

naar de HA-cilinders en als<br />

stuurdruk naar aansluiting 4 van de leeglastklep.<br />

Via boring E gaat de druk naar<br />

ruimte C en werkt op de bovenkant van<br />

zuiger (d). Deze gaat bij een druk van 0,5<br />

bar tegen de kracht van drukveer (e)<br />

naar zijn onderste eindstand. Daarbij<br />

sluit veerbelaste klep (b) inlaat (c) en uitlaat<br />

(f) gaat open. De stuurdruk is eveneens<br />

voorhanden in ruimte B en werkt in<br />

op het cirkelvlak van zuiger (d).<br />

Tegelijk stroomt de door bedrijfsremkring<br />

2 van de tweekring-voetremklep uitgestuurde<br />

luchtdruk via aansluiting 1 naar<br />

ruimte A en werkt in op de bovenzijde<br />

van zuiger (a).<br />

Deze wordt omlaag verplaatst, uitlaat (f)<br />

sluit en inlaat (c) gaat open. De luchtdruk<br />

stroomt via ruimte D en aansluiting 2<br />

Leeg-lastklep 1.<br />

naar de voorasremkring en belucht de<br />

VA-cilinders.<br />

De druk die in ruimte D wordt opgebouwd,<br />

verplaatst zuiger (a) weer omhoog.<br />

Inlaat (c) sluit en een afsluitstand<br />

is bereikt.<br />

b) Remstand volledig geladen voertuig<br />

De functie van de leeg-lastklep bij volledig<br />

geladen voertuig is zoals hierboven<br />

beschreven. De stuurdruk die in ruimte B<br />

ontstaat bij een rembediening, werkt nu<br />

met de volle bedrijfsdruk op het ringoppervlak<br />

van zuiger (a). De in ruimtes A en<br />

B op het oppervlak van zuiger (a) inwerkende<br />

krachten overwegen en de drukreductie<br />

wordt opgeheven. De op<br />

aansluiting 1 ingestuurde druk wordt 1:1<br />

doorgestuurd over het volledige deelrembereik<br />

tot aan de volremstand.<br />

Als het remsysteem wordt ontlucht,<br />

wordt de druk uit aansluitingen 1 en 4 via<br />

de tweekring-voetremklep of de ALR-regelaar<br />

afgebouwd. Tegelijk verplaatst de<br />

remdruk in ruimte D zuiger (a) omhoog.<br />

Inlaat (c) sluit, uitlaat (f) gaat open en de<br />

luchtdruk van aansluiting 2 stroomt via<br />

ontluchting 3 naar de buitenlucht.<br />

Tot een restdruk van 0,5 bar op aansluiting<br />

4 blijft zuiger (d) in zijn onderste<br />

eindstand en blijft uitlaat (f) geopend. Bij<br />

een verdere drukdaling in ruimte C verplaatst<br />

drukveer (e) zuiger (d) omhoog.<br />

Uitlaat (f) sluit en inlaat (c) gaat open. De<br />

resterende druk in aansluiting 2 wordt via<br />

aansluiting 1 afgebouwd.<br />

c) Werkwijze bij uitval van de achterasremkring<br />

Als de achterasremkring uitvalt, blijft<br />

aansluiting 4 en dus ruimte C boven zuiger<br />

(d) drukloos als de bedrijfsrem wordt<br />

bediend. Zuiger (d) wordt door de kracht<br />

van drukveer (e) in zijn bovenste eindstand<br />

gehouden. Inlaat (c) blijft constant<br />

geopend. De door bedrijfsremkring 2 van<br />

de tweekring-voetremklep uitgestuurde<br />

luchtdruk stroomt onverminderd door de<br />

leeg-lastklep naar de remcilinders van<br />

de voorasremkring.<br />

53


1.<br />

Aanhangwagen-stuurklep<br />

met voorijling<br />

973 002 ... 0<br />

Doel:<br />

Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />

in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />

en de handremklep<br />

voor veerremcilinders.<br />

Werkwijze:<br />

a) Aansturing van de tweekringvoetremklep<br />

Bij bediening van de voetremklep<br />

stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />

via aansluiting 41 naar ruimte A en worden<br />

de zuigers (a en i) onder druk geplaatst.<br />

Deze worden samen omlaag<br />

verplaatst. Doordat zuiger (i) op klep (d)<br />

komt, wordt uitlaat (c) gesloten en inlaat<br />

(h) geopend. De voorraadlucht in ruimte<br />

C stroomt via ruimte B naar aansluiting 2<br />

en belucht de aanhangwagen-commandoleiding<br />

overeenkomstig de druk in bedrijfsremkring<br />

1 met een van de<br />

ingestelde voorspanning van drukveer<br />

(b) afhankelijke voorijling.<br />

De druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />

werkt op de onderzijden van de<br />

zuigers (a en i). Wegens de verschillende<br />

effectieve oppervlakken van zuiger<br />

(a) wordt nu zuiger (i) tegen de stuurdruk<br />

in ruimte A en de kracht van drukveer (b)<br />

omhoog verplaatst. De volgende klep (d)<br />

sluit inlaat (h) en een afsluitstand is bereikt.<br />

Bij een volledige remming overweegt<br />

de op de bovenzijde van zuiger (i)<br />

werkende druk en inlaat (h) blijft geopend.<br />

54<br />

Aanhangwagen-stuurkleppen<br />

Met stelschroef (j) kan de voorspanning<br />

van drukveer (b) worden gewijzigd, zodat<br />

de drukvoorijling van aansluiting 2<br />

ten opzichte van aansluiting 41 maximaal<br />

1 bar bedraagt.<br />

Tegelijk met de processen in aansluiting<br />

41 wordt door bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />

42 een beluchting van ruimte E<br />

onder membraan (e) uitgevoerd. Door de<br />

beluchting van ruimtes B en D overweegt<br />

echter de druk die inwerkt op de bovenzijde<br />

van zuiger (g) en membraan (e),<br />

waardoor de positie van zuiger (g) niet<br />

wijzigt. Als bedrijfsremkring 1 door een<br />

defect uitvalt, vindt via kring 2 enkel een<br />

beluchting van aansluiting 42 plaats. De<br />

druk die daarbij in ruimte E onder membraan<br />

(e) wordt opgebouwd, verplaatst<br />

zuiger (g) en klep (d) omhoog. De in zijn<br />

bovenste eindstand gehouden zuiger (i)<br />

sluit uitlaat (c) en opent inlaat (h), zodat<br />

de motorwagenafremming overeenkomstig<br />

de beluchting van de aanhangwagen-commandoleiding<br />

plaatsvindt.<br />

In het gedeeltelijke rembereik verplaatst<br />

de druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />

zuiger (g) weer omlaag. Inlaat (h)<br />

sluit en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />

volledige afremming overweegt de druk<br />

in ruimte E en inlaat (h) blijft geopend.<br />

Bij de aansturing via de 2de kring van de<br />

bedrijfsrem vindt de aansturing van de<br />

aanhangwagen-remklep zonder voorijling<br />

plaats.<br />

b) Aansturing van de handremklep<br />

De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />

via de handremklep leidt tot een<br />

overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />

D via aansluiting 43. De nu overwegende<br />

voorraaddruk in ruimte C verplaatst zuiger<br />

(g) omhoog. De beluchting van aansluiting<br />

2 verloopt dan zoals beschreven<br />

bij de aansturing van ruimte E bij uitval<br />

van bedrijfsremkring 1.<br />

Als de remprocedure ten einde is, worden<br />

aansluitingen 41 en 42 weer ontlucht<br />

of wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />

worden de zuigers (a en i) en zuiger<br />

(g) door de druk in ruimte B weer naar<br />

hun uitgangspositie verplaatst. Daarbij<br />

gaat uitlaat (c) open en ontsnapt de<br />

luchtdruk in aansluiting 2 via zuigerbuis<br />

(f) en ontluchting 3 naar de buitenlucht.


Aanhangwagen-stuurklep<br />

met 2/2-wegklep, zonder<br />

voorijling<br />

973 002 5.. 0<br />

Doel:<br />

Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />

in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />

en de handremklep<br />

voor veerremcilinders.<br />

Bij leidingbreuk of niet aangesloten aanhangwagen-commandoleiding<br />

vindt bij<br />

bediening van de voetremklep een smoring<br />

van de voorraadlucht van de motorwagen<br />

naar de aanhangwagen plaats,<br />

terwijl de druk in de aanhangwagenvoorraadleiding<br />

wordt afgebouwd.<br />

Werkwijze:<br />

Als de luchtdrukrem wordt gevuld,<br />

stroomt de voorraadlucht door aansluiting<br />

11 naar de 2/2-wegklep en wordt zuiger<br />

(l) onder druk geplaatst. Deze wordt<br />

tegen de kracht van drukveer (n) naar<br />

zijn bovenste eindstand verplaatst. Via<br />

ruimte C en aansluiting 12 stroomt de<br />

voorraadlucht verder naar het automatische<br />

koppelingsstuk “voorraad”.<br />

a) Aansturing van de tweekringvoetremklep<br />

Bij bediening van de voetremklep<br />

stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />

via aansluiting 41 naar de ruimtes A en G<br />

en worden de zuigers (c en l) onder druk<br />

geplaatst. Zuiger (c) wordt omlaag verplaatst.<br />

Doordat zuiger (c) op klep (g)<br />

komt, wordt uitlaat (e) gesloten en inlaat<br />

(f) geopend. De voorraadlucht in ruimte<br />

C stroomt via ruimte B naar aansluiting<br />

22 en belucht de aanhangwagen-commandoleiding<br />

overeenkomstig de druk in<br />

bedrijfsremkring 1. Tegelijk stroomt<br />

luchtdruk via kanaal (k) naar ruimte F en<br />

wordt de onderzijde van zuiger (l) onder<br />

druk geplaatst. Bij een stuurdruk van ca.<br />

4 bar overweegt de druk die inwerkt op<br />

de bovenzijde van zuiger (l) en wordt<br />

deze omlaag verplaatst naar de behuizingskant<br />

(m) (speelbeweging om vastlopen<br />

van zuiger (l) te vermijden).<br />

De druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />

werkt in op de onderzijde van<br />

zuiger (c) en verplaatst deze tegen de in<br />

ruimte A werkende stuurdruk omhoog.<br />

De volgende klep (g) sluit inlaat (f) en<br />

een afsluitstand is bereikt. Bij een volledige<br />

afremming overweegt de stuurdruk<br />

die op de bovenzijde van zuiger (c) inwerkt<br />

en inlaat (f) blijft geopend.<br />

Aanhangwagen-stuurkleppen<br />

Tegelijk met de processen in aansluiting<br />

41 wordt door bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />

42 een beluchting van ruimte E<br />

onder membraan (i) uitgevoerd. Door de<br />

beluchting van ruimtes B en D overweegt<br />

echter de druk die inwerkt op de bovenzijde<br />

van zuiger (h) en membraan (i),<br />

waardoor de positie van zuiger (h) niet<br />

wijzigt. Als bedrijfsremkring 1 door een<br />

defect uitvalt, vindt via kring 2 enkel een<br />

beluchting van aansluiting 42 plaats. De<br />

druk die daarbij in ruimte E onder membraan<br />

(i) wordt opgebouwd, verplaatst<br />

zuiger (h) en klep (g) omhoog. De in zijn<br />

bovenste eindstand gehouden zuiger (c)<br />

sluit uitlaat (e) en opent inlaat (f), zodat<br />

de motorwagenafremming overeenkomstig<br />

de beluchting van de aanhangwagen-commandoleiding<br />

plaatsvindt.<br />

In het gedeeltelijke rembereik verplaatst<br />

de druk die in ruimte B wordt opgebouwd,<br />

zuiger (h) weer omlaag. Inlaat (f)<br />

sluit en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />

volledige afremming overweegt de druk<br />

in ruimte E en inlaat (f) blijft geopend.<br />

Bij een breuk in de aanhangwagen-commandoleiding<br />

(aansluiting 22) wordt de<br />

druk in ruimtes B en F niet opgebouwd<br />

als de bedrijfsrem wordt bediend. Daardoor<br />

wordt zuiger (l) verder omlaag verplaatst<br />

door de in ruimte G werkende<br />

1.<br />

stuurdruk en wordt de voorraadlucht die<br />

van aansluiting 11 naar aansluiting 12<br />

stroomt, gesmoord. Tegelijk wordt de<br />

druk in de aanhangwagen-voorraadleiding<br />

(aansluiting 12) via geopende inlaat<br />

(f) op het breukpunt van de aanhangwagen-commandoleiding<br />

afgebouwd, wat<br />

tot een geforceerde afremming van de<br />

aanhangwagen leidt.<br />

b) Aansturing van de handremklep<br />

De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />

via de handremklep leidt tot een<br />

overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />

D via aansluiting 43. De nu overwegende<br />

voorraaddruk in ruimte C verplaatst zuiger<br />

(h) omhoog. De beluchting van aansluiting<br />

22 verloopt dan zoals<br />

beschreven bij de aansturing van ruimte<br />

E bij uitval van bedrijfsremkring 1. Als de<br />

remprocedure ten einde is, worden aansluitingen<br />

41 en 42 weer ontlucht of<br />

wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />

worden de zuigers (c en h) door de druk<br />

in ruimte B weer naar hun uitgangspositie<br />

verplaatst. Daarbij gaat uitlaat (e)<br />

open en ontsnapt de luchtdruk in aansluiting<br />

22 via zuigerbuis (j) en ontluchting 3<br />

naar de buitenlucht.<br />

55


1.<br />

Aanhangwagen-stuurklep<br />

met voorijling<br />

973 008 ... 0<br />

56<br />

Aanhangwagen-stuurkleppen<br />

Doel:<br />

Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />

in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />

en de handremklep<br />

voor veerremcilinders.<br />

Bij leidingbreuk of niet aangesloten aanhangwagen-commandoleiding<br />

vindt bij<br />

bediening van de voetremklep een smoring<br />

van de voorraadlucht van de motorwagen<br />

naar de aanhangwagen plaats,<br />

terwijl de druk in de aanhangwagenvoorraadleiding<br />

wordt afgebouwd.<br />

Werkwijze:<br />

a) Aansturing van tweekringvoetremklep<br />

Bij bediening van de voetremklep<br />

stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />

via aansluiting 41 naar ruimte B en wordt<br />

zuiger (e) onder druk geplaatst. Deze<br />

gaat omlaag en doordat zuiger (e) op<br />

klep (j) komt, wordt uitlaat (g) gesloten en<br />

inlaat (k) geopend. De voorraadlucht in<br />

aansluiting 11 stroomt via ruimte G naar<br />

aansluiting 2 en belucht de aanhangwagen-commandoleiding<br />

overeenkomstig<br />

de druk in bedrijfsremkring 1 met een<br />

voorijling, die afhankelijk is van stelschroef<br />

(f) (max. 1 bar).<br />

De druk die in ruimte D wordt opgebouwd,<br />

werkt op de onderzijde van zuiger<br />

(e). Wegens de verschillende actieve<br />

oppervlakken van zuiger (e), ondersteund<br />

door de stuurdruk in ruimte C en<br />

de kracht van drukveer (l), wordt deze<br />

omhoog verplaatst. De volgende klep (j)<br />

sluit inlaat (k) en een afsluitstand is bereikt.<br />

Bij een volledige remming overweegt<br />

de druk op de bovenzijde van<br />

zuiger (e) en inlaat (k) blijft geopend.<br />

Bij drukopbouw in ruimte B wordt zuiger<br />

(b) tegen de druk van regelveer (d) omlaag<br />

geduwd. Klep (c) wordt door stelschroef<br />

(f) geopend en de stuurdruk die<br />

in ruimte C wordt opgebouwd, ondersteunt<br />

de afregeling van zuiger (e). Daardoor<br />

kan de uitgestuurde druk in<br />

aansluiting 2 lager zijn dan de stuurdruk<br />

op aansluiting 41. Als stelschroef (f) bijvoorbeeld<br />

in tegenuurwijzerszin wordt<br />

gedraaid, vermindert de druk in ruimte C<br />

en de uitgestuurde druk neemt toe om<br />

het evenwicht in stand te houden.


Aanhangwagen-stuurkleppen 1.<br />

Tegelijk met de processen op aansluiting<br />

41 voert bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />

42 een beluchting van ruimte A uit.<br />

Omdat door de beluchting van ruimtes B<br />

en C de stuurdruk op de bovenzijde van<br />

zuiger (e) overweegt, heeft de positie<br />

van zuiger (a) geen betekenis. Als bedrijfsremkring<br />

1 door een defect uitvalt,<br />

vindt via kring 2 enkel een beluchting van<br />

aansluiting 42 plaats. De druk die daarbij<br />

in ruimte A wordt opgebouwd, verplaatst<br />

zuiger (a) omlaag en schuift zuiger (e)<br />

voor zich uit en de beluchting van de<br />

aanhangwagen-commandoleiding vindt<br />

plaats zoals hierboven beschreven,<br />

maar zonder voorijling.<br />

b) Aansturing van de handremklep<br />

De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />

via de handremklep leidt tot een<br />

overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />

F via aansluiting 43. De nu overwegende<br />

voorraaddruk op aansluiting 11 verplaatst<br />

zuiger (h) omhoog. De beluchting<br />

van aansluiting 2 verloopt dan zoals beschreven<br />

bij de aansturing van ruimte A<br />

bij uitval van bedrijfsremkring 1.<br />

Als de remprocedure ten einde is, worden<br />

aansluitingen 41 en 42 weer ontlucht<br />

of wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />

worden de zuigers (a en e) en zuiger<br />

(h) door de druk in ruimte D weer<br />

naar hun uitgangspositie verplaatst.<br />

Daarbij gaat uitlaat (g) open en ontsnapt<br />

de luchtdruk in aansluiting 2 via holle zuiger<br />

(h) en ontluchting 3 naar de buitenlucht.<br />

c) Beveiliging tegen stuurleidingbreuk<br />

Als de luchtdrukrem wordt gevuld,<br />

stroomt de voorraadlucht door aansluiting<br />

11 en ruimte G naar aansluiting 12<br />

en van daar naar het automatische koppelingsstuk<br />

“voorraad”.<br />

Tijdens het remmen wordt via aansluiting<br />

2 in de leiding naar het koppelingsstuk<br />

“rem” een stuurdruk opgebouwd, de<br />

daarvoor vereiste luchtdruk wordt toegevoerd<br />

vanuit aansluiting 11. De druk over<br />

zuiger (i) daalt daarbij lichtjes. Tegelijk<br />

wordt onder zuiger (i) via kanaal E luchtdruk<br />

vanaf aansluiting 41 toegevoerd en<br />

gaat zuiger (i) weer omhoog. De druk in<br />

ruimte G stijgt verder, waardoor de zuiger<br />

opnieuw omlaag wordt geduwd<br />

(speelbeweging om vastlopen van zuiger<br />

(i) te vermijden).<br />

Als door een breuk in de aanhangwagencommandoleiding<br />

op aansluiting 2 geen<br />

druk wordt opgebouwd, blijft zuiger (i) in<br />

zijn bovenste stand en blokkeert de doorgang<br />

naar ruimte G. De luchttoevoer van<br />

aansluiting 11 naar aansluiting 12 wordt<br />

gesmoord en de druk in de aanhangwagen-voorraadleiding<br />

(aansluiting 12)<br />

wordt afgebouwd via de geopende inlaat<br />

(k) op het breukpunt van de aanhangwagen-commandoleiding,<br />

wat tot een geforceerde<br />

afremming van de<br />

aanhangwagen leidt.<br />

57


1.<br />

Aanhangwagen-stuurklep<br />

met voorijling en 2/2-wegklep<br />

973 009 ... 0<br />

58<br />

Aanhangwagen-stuurkleppen<br />

Doel:<br />

Besturing van een tweeleiding-aanhangwagenrem<br />

in combinatie met de tweekring-voetremklep<br />

en de handremklep<br />

voor veerremcilinders.<br />

Bij leidingbreuk of niet aangesloten aanhangwagen-commandoleiding<br />

vindt bij<br />

bediening van de voetremklep een smoring<br />

van de voorraadlucht van de motorwagen<br />

naar de aanhangwagen plaats,<br />

terwijl de druk in de aanhangwagenvoorraadleiding<br />

wordt afgebouwd. Hierdoor<br />

wordt de aanhangwagen onmiddellijk<br />

automatisch afgeremd.<br />

Werkwijze:<br />

Als de luchtdrukrem wordt gevuld,<br />

stroomt de voorraadlucht door aansluiting<br />

11 naar de 2/2-wegklep en wordt zuiger<br />

(k) onder druk geplaatst. Deze wordt<br />

tegen de kracht van drukveer (l) en ondersteund<br />

door drukveer (j) naar zijn bovenste<br />

eindstand verplaatst. Via kanaal<br />

(i) stroomt voorraadlucht naar ruimte D<br />

en komt via aansluiting 12 naar het automatische<br />

koppelingsstuk “voorraad”.<br />

a) Aansturing van tweekringvoetremklep<br />

Bij bediening van de voetremklep<br />

stroomt luchtdruk van bedrijfsremkring 1<br />

via aansluiting 41 naar ruimtes A en F en<br />

worden de zuigers (a en k) onder druk<br />

geplaatst. Zuiger (a) wordt omlaag verplaatst<br />

en duwt zuiger (b) omlaag. Doordat<br />

zuiger (b) op klep (g) komt, wordt<br />

uitlaat (e) gesloten en inlaat (f) geopend.<br />

De beschikbare voorraadlucht stroomt<br />

via ruimte B naar aansluiting 22 en belucht<br />

de aanhangwagen-commandoleiding<br />

overeenkomstig de druk in<br />

bedrijfsremkring 1 met een voorijling van<br />

0,2 ± 0,1 bar (deze voorijling kan worden<br />

gewijzigd met stelschroef (d)).<br />

Via boring (c) stroomt tegelijk luchtdruk<br />

naar ruimte G, waardoor zuiger (m) tegen<br />

de veerkracht omlaag wordt ver-


Aanhangwagen-stuurkleppen 1.<br />

plaatst. Klep (n) steunt op stelschroef (d)<br />

en maakt de doorgang naar ruimte E vrij.<br />

De luchtdruk stroomt naar ruimte E en<br />

ondersteunt de krachten die inwerken op<br />

de onderzijde van zuiger (b).<br />

De druk die wordt opgebouwd in ruimte B<br />

en E, werkt in op de verschillende effectieve<br />

vlakken van zuiger (b) en verplaatst<br />

deze, samen met zuiger (a),<br />

tegen de in ruimte A werkende stuurdruk<br />

omhoog. De volgende klep (g) sluit inlaat<br />

(f) en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />

volledige remming overweegt de stuurdruk<br />

die op de bovenzijde van zuiger (a)<br />

inwerkt, en inlaat (f) blijft geopend.<br />

Tegelijk met de processen in aansluiting<br />

41 wordt door bedrijfsremkring 2 via aansluiting<br />

42 een beluchting van ruimte H<br />

boven zuiger (b) uitgevoerd. Doordat<br />

door de beluchting van ruimte A de druk<br />

op de bovenzijde van zuiger (a) echter<br />

overweegt, wijzigt de positie van de zuigers<br />

(a en b) niet.<br />

Als bedrijfsremkring 1 door een defect<br />

uitvalt, wordt via kring 2 enkel een beluchting<br />

van aansluiting 42 uitgevoerd.<br />

De druk die daarbij wordt opgebouwd in<br />

ruimte H onder zuiger (a), verplaatst zuiger<br />

(b) omlaag. Deze sluit uitlaat (e) en<br />

opent inlaat (f), zodat de beluchting van<br />

de aanhangwagen-commandoleiding<br />

overeenkomstig de bediening van de<br />

voetrem wordt uitgevoerd - maar zonder<br />

voorijling.<br />

In het gedeeltelijke rembereik verplaatst<br />

de druk die wordt opgebouwd in ruimte B<br />

en E, zuiger (b) weer omhoog. Inlaat (f)<br />

sluit en een afsluitstand is bereikt. Bij een<br />

volledige remming overweegt de druk in<br />

ruimte H en inlaat (f) blijft geopend.<br />

Bij een breuk in de aanhangwagen-commandoleiding<br />

(aansluiting 22) wordt<br />

geen druk in ruimtes B en E opgebouwd<br />

als de bedrijfsrem wordt bediend. De<br />

voorraadlucht stroomt via geopende inlaat<br />

(f) en aansluiting 22 op het breukpunt<br />

naar de buitenlucht. Daardoor wordt<br />

zuiger (k) verder omlaag verplaatst door<br />

de stuurdruk in ruimte F en wordt de<br />

voorraadlucht die van aansluiting 11<br />

naar aansluiting 22 stroomt, gesmoord.<br />

Tegelijk wordt de druk in de aanhangwagen-voorraadleiding<br />

(aansluiting 12) via<br />

de geopende inlaat (f) op het breukpunt<br />

van de aanhangwagen-commandoleiding<br />

afgebouwd, zodat de aanhangwagen<br />

geforceerd wordt afgeremd.<br />

b) Aansturing van de handremklep<br />

De getrapte ontluchting van de veerremcilinders<br />

via de handremklep leidt tot een<br />

overeenkomstige ontluchting van ruimte<br />

C via aansluiting 43. De nu overwegende<br />

voorraaddruk in ruimte D verplaatst zuiger<br />

(h) omhoog. De beluchting van aansluiting<br />

22 verloopt dan zoals<br />

beschreven bij de aansturing van ruimte<br />

H bij uitval van bedrijfsremkring 1.<br />

Als de remprocedure ten einde is, worden<br />

aansluitingen 41 en 42 weer ontlucht<br />

of wordt aansluiting 43 belucht. Daardoor<br />

worden de zuigers (a en b) door de<br />

druk in ruimte B - zuiger (h) door de druk<br />

in ruimte C - weer naar hun uitgangspositie<br />

verplaatst. Daarbij gaat uitlaat (b)<br />

open en ontsnapt de luchtdruk in aansluiting<br />

22 via de zuigerbuis op ontluchting 3<br />

naar de buitenlucht.<br />

59


1.<br />

Wendelflex®-slangverbinding<br />

452 711 ... 0<br />

60<br />

Wendelflex®-slangverbinding<br />

Doel:<br />

1. Verbinden van de luchtdrukrem van<br />

de opleggertrekker met de luchtdrukrem<br />

van de oplegger.<br />

2. Verbinden van onderdelen van een<br />

luchtdruksysteem die een verschillende<br />

lengte hebben.<br />

Opbouw:<br />

De Wendelflex is een gedraaide slang,<br />

die bij lengtewijziging uitzet en na ontlasting<br />

terug samentrekt tot de uitgangslengte.<br />

Van de slangaansluiting tot aan de eerste<br />

wikkeling is de slang versterkt met<br />

een ingebouwde schroefveer, die knikken<br />

op dit gevaarlijke punt vermijdt.<br />

De Wendelflex-slangverbinding is uit<br />

zwart polyamide 11 gemaakt. Voor het<br />

optische onderscheid van de slangverbindingen<br />

zijn de koppelingsstukken<br />

voorzien van gekleurde deksels.<br />

Polyamide 11 is bestand tegen de media<br />

die in het voertuig worden gebruikt, zoals<br />

petroleumproducten, oliën en vetten.<br />

Bovendien zijn de buizen bestand tegen<br />

basen, niet-gechloreerde oplosmiddelen,<br />

organische en anorganische zuren<br />

en verdunde oxidatiemiddelen. (Het gebruik<br />

van chloorhoudende reinigingsmiddelen<br />

dient dus te worden<br />

vermeden.) De weerstand tegen speciale<br />

media kan op aanvraag worden meegedeeld.


A1<br />

A2<br />

Koppelingsstukken voor<br />

tweeleiding-remsystemen<br />

952 200 ... 0<br />

Koppelingsstukken 1.<br />

B1<br />

Doel:<br />

Verbinden van de luchtdrukrem van de<br />

vrachtwagen of van de opleggertrekker<br />

met het remsysteem van de aanhangwagen<br />

overeenkomstig de Europese voorschriften.<br />

De koppelingsstukken voldoen aan de<br />

ISO-norm 1728.<br />

Beschrijving:<br />

De koppelingsstuk-uitvoeringen A1, B1<br />

en C1 voor de voorraadleiding hebben<br />

een rood deksel en een axiale verwisselingsbeveiliging.<br />

De uitvoeringen A2 en B2 voor de commandoleiding<br />

hebben een geel deksel en<br />

een zijdelingse verwisselingsbeveiliging.<br />

In de uitvoeringen B en C is telkens een<br />

klep ingebouwd, die bij niet aangekoppeld<br />

tegenkoppelingsstuk de doorgang<br />

voor de luchtdruk afsluit.<br />

Werkwijze:<br />

Bij het aankoppelen wordt het koppelingsstuk<br />

op de koppelingsslang verbonden<br />

met het vast op de motorwagen<br />

aangebrachte koppelingsstuk. Dit gebeurt<br />

met een draaiing, waarbij de over-<br />

C1<br />

eenkomstige geleidingen in elkaar<br />

grijpen. Na vergrendeling op het einde<br />

van de draaibeweging is een vaste verbinding<br />

van de twee koppelingsstukken<br />

verzekerd. Wegens de verwisselingsbeveiliging<br />

kunnen enkel bij elkaar passende<br />

koppelingsstukken aan elkaar worden<br />

gekoppeld.<br />

– Koppelen van C1 met A1, B1 met A1<br />

en B2 met A2:<br />

Tijdens het koppelen opent de dichtingsring<br />

van koppelingsstuk type A<br />

de klep van koppelingsstuk type B of<br />

C, waardoor de pneumatische verbindingen<br />

van de leidingen tot stand<br />

worden gebracht en tegelijk het koppelpunt<br />

wordt afgedicht. Bij ontkoppelen<br />

sluit de klep automatisch.<br />

– Koppelen van A2 met A2:<br />

Bij identieke koppelingsstukken zonder<br />

klep wordt de dichtheid gerealiseerd<br />

door de twee dichtingsringen<br />

tegen elkaar te duwen.<br />

61


1.<br />

Duo-Matic snelkoppeling<br />

voor aanhangwagens<br />

452 80. ... 0<br />

Doel:<br />

Verbinden van de luchtdrukrem van de<br />

vrachtwagen met de rem van de aanhangwagen.<br />

Werkwijze:<br />

Bij het aankoppelen van de aanhangwagen<br />

wordt handgreep (b) omlaag geduwd,<br />

waardoor de beschermdeksels (a<br />

en d) opengaan. Het Duo-Matic-aanhangergedeelte<br />

wordt onder de beschermdeksels<br />

geplaatst en de handgreep (b)<br />

wordt weer losgelaten. Draaiveer (e)<br />

werkt in op de beschermdeksels (a en d)<br />

en duwt het aanhangergedeelte tegen<br />

de automatische sluitkleppen (c), waardoor<br />

die opengaan en de aanwezige<br />

luchtdruk naar de aanhangwagen loopt.<br />

Duo-Matic snelkoppeling<br />

voor opleggers<br />

452 80. ... 0<br />

Doel:<br />

Verbinden van de luchtdrukrem van de<br />

opleggertrekker met het remsysteem<br />

van de oplegger.<br />

Werkwijze:<br />

Als de oplegger wordt aangekoppeld,<br />

wordt handgreep (b) omlaag geduwd,<br />

waardoor de beschermdeksels (a en d)<br />

opengaan. Het Duo-Matic motorwagengedeelte<br />

wordt onder de beschermdeksels<br />

geplaatst en handgreep (b) wordt<br />

weer losgelaten. Draaiveer (e) werkt op<br />

de beschermdeksels (a en d) en duwt het<br />

motorwagengedeelte tegen het steunvlak.<br />

De automatische afschakelkleppen<br />

(c) gaan open en de aanwezige luchtdruk<br />

gaat naar de oplegger.<br />

62<br />

Duo-Matic snelkoppeling<br />

Motorwagengedeelte<br />

452 802 009 0<br />

Aanhangwagengedeelte<br />

452 804 012 0<br />

Motorwagengedeelte<br />

452 805 004 0<br />

Opleggergedeelte<br />

452 803 005 0

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!