HeerlijkHeden - Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek
HeerlijkHeden - Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek
HeerlijkHeden - Historische Vereniging Heemstede-Bennebroek
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
De vermogensklassen bij<br />
de impost op trouwen en<br />
begraven<br />
(met bedragen in guldens).<br />
82 I <strong>HeerlijkHeden</strong><br />
Op de kleerblekerij werden ook allerlei karweitjes gedaan die betaald dienden te<br />
worden. Zo kostte het opnieuw beslaan van de goot zes stuivers en het legen van<br />
het secreet (of toilet) één gulden en zestien stuivers. De smid Cornelis Schalkwijk<br />
en Simon de schoenmaker werden eveneens betaald voor verleende diensten.<br />
Daarnaast worden er ook betalingen vermeld aan de Haarlemse steenkoper<br />
Cornelis Ariszn. Akersloot, metselaar Klaas Klaaszn. de Jong en stratenmaker<br />
Rochus Franszn. Het is niet duidelijk of deze betalingen verband hielden met<br />
het dichtmetselen van een deur van de kleerblekerij. In de verkoopvoorwaar<br />
den wordt namelijk gezegd dat deze deur op kosten van Adriaan Matheuszn.<br />
moest worden dichtgemetseld.Waarschijnlijk bevond de deur zich aan de kant<br />
van het land dat door Adriaan Matheuszn. werd gebruikt en hoopte Adriaan op<br />
deze manier wat meer privacy te krijgen. Misschien zijn de kosten op een later<br />
moment verrekend met Adriaan Matheuszn., of is er tegelijk met het dichtmetse<br />
len van de deur nog ander metselwerk verricht dat wel door Annetje Houthuis<br />
moest worden betaald.<br />
Het personeel van de kleerblekerij kreeg op 24 april 1701 uit handen van Annetje<br />
Houthuis nog 97 gulden en vijftien stuivers aan loon uitgekeerd. Het ging om een<br />
knecht en enkele meiden. Deze personeelsverhouding was heel gewoon, want<br />
het kwam zelden voor dat er op een kleerblekerij meer knechten dan meiden<br />
werkten.<br />
Belastingen<br />
Eerder kwam al de impost op het begraven ter sprake. In 1695 werd er door de<br />
Staten van Holland een belasting op trouwen en begraven ingesteld. Het vermo<br />
gen was bepalend voor de hoogte van deze belasting.Voor Gerrit Corneliszn. van<br />
Bourgondiën bedroeg de impost op het begraven zes gulden en zes stuivers. Dat<br />
betekent dat hij behoorde tot de derde vermogensklasse met een eigen vermo<br />
gen tussen de 2000 en 6000 gulden (zie onderstaande tabel) 31 . Gerrit Corneliszn.<br />
van Bourgondiën was dus een redelijk welgestelde kleerbleker.<br />
Klasse<br />
I<br />
2<br />
3<br />
4<br />
5<br />
Vermogen Belasting<br />
meer dan 12000 30<br />
6000-12000 15<br />
2000-6000 6<br />
minder dan 2000 3<br />
onvermogend niets<br />
Op de lijst van 26 maart 1701 worden ook nog enkele andere belastingen<br />
vermeld.Voor de impost op het bier betaalde Annetje Houthuis bijvoorbeeld vier<br />
gulden. De impostmeester van het zout en zeep kreeg dertien gulden tien stui<br />
vers en vier penningen. Deze imposten waren net als accijnzen verbruiksbelas<br />
tingen. Ze konden worden geïnd door overheidsdienaren of particulieren. In het<br />
laatste geval werd de impost verpacht en was de pachter - ook wel impostmees<br />
ter genoemd - na betaling van een pachtsom verantwoordelijk voor de inning.<br />
Het belastinggeld verdween dan in de zakken van de impostmeester. De belasting<br />
op het bezit van paarden (ook wel oor- of paardengeld genoemd) bedroeg één<br />
gulden zes stuivers en zes penningen, en werd overhandigd aan deurwaarder Jan