06.09.2013 Views

2004-1 - Holland Historisch Tijdschrift

2004-1 - Holland Historisch Tijdschrift

2004-1 - Holland Historisch Tijdschrift

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Naar mijn mening heeft Von der Dunk met dit<br />

boekje, geschreven met de van hem bekende frisheid<br />

van stijl, een zeer waardevolle bijdrage geleverd<br />

tot de Nederlandse kerk- en cultuurgeschiedenis.<br />

Ph. M. Bosscher<br />

Peter-Eloy Staal, Automobilisme in Nederland. Een geschiedenis<br />

van gebruik, misbruik en nut (Zutphen, Walburg<br />

Pers 2003) 208 blz., isbn 90-5730-248-9.<br />

De snelle groei van het automobilisme in de vorige<br />

eeuw heeft ons leven in velerlei opzicht beïnvloed.<br />

Naast toegenomen welvaart en een ongekende bewegingsvrijheid,<br />

heeft het autogebruik ook negatieve<br />

gevolgen als milieuverontreiniging, grote<br />

aantallen verkeersslachtoffers en een toenemend<br />

ruimtebeslag. De dissertatie die Peter-Eloy Staal<br />

heeft geschreven in het kader van het NWO-programma<br />

‘Nieuwe producten en nieuwe consumenten.<br />

Een geschiedenis van een wisselwerking<br />

1890-1970’ beoogt de diffusie van de auto te bestuderen<br />

vanuit het oogpunt van de consumenten.<br />

Hiermee vormt het boek een welkome aanvulling<br />

op een ‘autohistoriografie’ die sterk wordt gedomineerd<br />

door coureurs die halsbrekende toeren<br />

uithaalden in onbetrouwbare vehikels, heroïsche<br />

uitvinders en autofabrieken die tevergeefs voor<br />

hun overleving vochten.<br />

De populariteit van de auto probeert Staal te beschrijven<br />

door gebruik te maken van zogenaamde<br />

diffusietheorieën. Zijn onderverdeling in vier fasen<br />

is overtuigend: na een eerste pioniersfase<br />

(1896-1923) waarin het autogebruik slechts mondjesmaat<br />

steeg en bleef voorbehouden aan een kleine<br />

gegoede elite, raakte de auto in de jaren twintig<br />

ingeburgerd onder de beter gesitueerde middenklassen.<br />

Na een inzinking in de tweede helft van de<br />

jaren dertig (toen het gebruik overigens niet wezenlijk<br />

afnam) en de Tweede Wereldoorlog, vond<br />

in het midden van de jaren vijftig een volgende<br />

groeiversnelling plaats: de auto werd een gemeengoed.<br />

1984 ziet Staal als een laatste omslagpunt.<br />

De groei van het Nederlandse autopark nam af,<br />

zonder dat men kan spreken van verzadiging.<br />

Opvallend is dat in Nederland het autobezit in<br />

de steden lange tijd hoger lag dan op het platteland.<br />

Eerste in 1976 vindt de omslag plaats, terwijl<br />

deze volgens de literatuur in de meeste andere landen<br />

al veel eerder het geval plaats vond. De verkla-<br />

Boekbesprekingen 35<br />

ringen hiervoor (suburbanisatie en ontwikkelingen<br />

in de inkomensverhoudingen) werkt de auteur<br />

helaas onvoldoende uit. Een grondiger en gedetailleerdere<br />

analyse van met name de suburbanisatie<br />

(welke inkomenscategorieën vertrokken uit de<br />

grote steden?) en het overheidsbeleid was hier op<br />

zijn plaats geweest. De bespreking van de late<br />

groei van het autobezit op het platteland in Nederland<br />

duidt op een impliciete vergelijking met het<br />

buitenland. Het is voor mij onbegrijpelijk waarom<br />

de lezer pas in de conclusie een grafiek krijgt voorgeschoteld<br />

die een expliciete en betere vergelijking<br />

met het autobezit in de ons omringende landen<br />

mogelijk maakt. Met een dergelijke vergelijking<br />

had de auteur ook zijn voordeel kunnen doen in de<br />

hoofdstukken over sociale verschillen bij de diffusie<br />

van de auto (hoofdstuk 3) en de relatie met andere<br />

transportmiddelen (hoofdstuk 4).<br />

Deze twee hoofdstukken leren de lezer veel over<br />

vooral de eerste fasen van de geschiedenis van het<br />

automobilisme. Uit een interessante, maar wel wat<br />

al te gedetailleerde paragraaf blijkt dat de populariteit<br />

van de auto vanaf 1923 vooral een impuls<br />

kreeg door de introductie van de relatief goedkope<br />

T-Ford, waardoor het voor de middenstand lonend<br />

werd om de auto zakelijk te gebruiken. In vergelijking<br />

hiermee is de behandeling over de naoorlogse<br />

periode wel wat mager uitgevallen. Ook vraag ik<br />

me af of deze twee hoofdstukken niet beter geïntegreerd<br />

hadden kunnen worden. Doordat substitutie<br />

van transportmiddelen als paard en wagen,<br />

fiets, trein en motorfiets vaak sterk was gerelateerd<br />

aan sociale klasse, is er sprake van een grote<br />

overlap. De auteur overtuigt echter wel degelijk in<br />

zijn analyse van substitutieprocessen, waarbij hij<br />

aantoont dat de auto meerdere eigenschappen kon<br />

hebben voor verschillende groepen. Zo was de<br />

auto aanvankelijk een sportief, maar duur statussymbool<br />

voor een kleine elite, terwijl later het accent<br />

naar betrouwbaarheid en gebruiksgemak verschoof.<br />

Interessant is ook de bespreking van de rol van<br />

‘intermediaire instellingen’ als consumentenorganisaties<br />

(de ANWB!) bij het opvoeden van het publiek<br />

tot verstandige weggebruikers. Wel is het vreemd dat<br />

de periode na de Tweede Wereldoorlog sterk onderbelicht<br />

blijft. Zo geeft grafiek 5.3. op blz. 145 treffend<br />

de groei van het aantal verkeersdoden tot in de<br />

jaren zestig weer en de daling die daarna ondanks<br />

een snel groeiend wagenpark inzette. Staal gaat echter<br />

hoegenaamd niet in op deze opvallende trendbreuk.<br />

Zweeg hier zijn belangrijkste bronnenmate-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!