06.09.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

01 1818 8119 UB AMSTERDAM


jr. w: JK TT 2W JP JE z>,<br />

VADERLANDSCHE<br />

GEDENKSTUKKEN.


J , W. KIIMFEL<br />

VADEELA"NI>S€HE<br />

GEDENKSTUKKEN<br />

M RES PAKVJ3 f*<br />

BIJ COKNELIS HEYEIGERT, J783 .


A A N<br />

Z IJ N E<br />

H O O G H E I D *


DOORLUCHTIGSTE HOOG - GEBOOREN<br />

VORST EN HEER!<br />

J&lan wien toch, Doorluchtig/Ie Vorst en Heer!<br />

is beter een boek ter befcherming aanbevooien da»<br />

aan Uwe Doorluchtige Hoogheid? die voor ons<br />

Vaderland zijt de Luister de Roem en de Be-<br />

fchermer van buiten, en bij alle braaven, de Liefde<br />

en Achting van binnen, en de Behouder van rust.<br />

Dus dan kies ik te recht zulk eenen Befcher-<br />

tier voor dit werk, overtuigt 3 dat, in uw* Door­<br />

lucht


hchtigst Vorst en lieer7 de wil en de macht is;<br />

leveelende mij in Uwe Doorluchtige Hoogheids»<br />

Hoog- Vorflelijk aandenken; terwijl ik, zo veel iit<br />

wij is, met veele oprechte Christenen, Uwe Doof'<br />

luchtige Hovgheid en deszelfs Koningljjke Gema­<br />

lin en Vorjlelijke Spruiten, door vuurige gebeden*,<br />

in de iefcherminge van den drie'ênige God aan*<br />

leveele, voornaamlek in V barnen van deezert<br />

tijd.<br />

Ik ben . . . .<br />

BQORLUCIITIGSTE HOOG - GfLBOOREN<br />

tE YIIE 19<br />

den Nam<br />

VORST EN HEER!<br />

U\VE DOORLUCHTIGE HoöGHETfiS<br />

Onderdaanigjle en Gehoorzaamfl»<br />

Dienaar,<br />

J. W. KÜMPEL.<br />

VIRO


V I R O J U F E N I<br />

JANO GULIELMO KUMPEL,<br />

J. U. C A N D.<br />

RATAVUM S U U M E D E N T I.<br />

Tibi camoenas offerimus leves<br />

Cui Mufa curae eft 3 & patriac falus,<br />

Quae laeta te diu fruatur,<br />

Battavici decus in Lycei!<br />


OP DE<br />

VADERLANDS CHE<br />

G E D EN K S TUKKE N,<br />

V A N D E N<br />

W Ê L - E D, HEEK<br />

j. w. JK w m JB JE X.<br />

Ï"I ïer ftraaltj voor 't Vaderland, een zui vrc Liefde door.<br />

Hier word een Lauwerkrans voor Vrijheid t'faam gcvlogcen.<br />

Hier word dc dwing'landij, door Baroos Zoon, bevogten.<br />

Voigt fteedsj o Nageflagt! des Dichters loflijk fpoor.<br />

DIRK MULLER.<br />

J. U. S T.


D E<br />

'É O JF<br />

D E R<br />

BATAVIEREN,<br />

IN HET TEGENWOORDIG<br />

TIJDSGEWRICII T:<br />

I N<br />

ZES LIERZANGEN:


I N II O U D .<br />

Niet zelden is een zucht tot het grote de drijfveer van onge­<br />

mene daden: hoe deze ook verfcJiillen in uitoefening en gevol­<br />

gen, in dit beginfel zijn zij gelijk; en het is van deze zucht, dat<br />

bij den aanhef gefprokcn wordt. Voorts handelt deze Eerfte Zang,<br />

als voorbereidend, over den algemeenen oorfprongder meefteEuro-<br />

paanfche Volken, welker aanzien en oudheid bij Jujlinus in v'jft<br />

Tweede boek in een gefchil tusfchen de Scythen en Egjptenaaren<br />

llijkt: wijders vervat hij de gelijkheid van hunnen Godsdienst<br />

en Vrijheid, en voorts eenige algemeene Aanmerkingen nopens<br />

het Oorlog tusfchen America en Groot-Brittanje; 't gedrag der<br />

Franfchen hier in en de poging der Engel/chen om er onzen Staat<br />

in te mengen; hun trouwloze handelingen; de voorbereidzelen tot<br />

vredebreuk; en de waarfchouwing omtrent het ontwaken onzer ge­<br />

tergde wraak aan de Britten; het ontftaan der gewapende Neu­<br />

traliteit , welke, hoe aangenaam zij voor 't Vaderland moogzjn,<br />

nooit gelijk is te Jlellen met de gevolgen die voortgebracht konden<br />

worden, wanneer men het doorluchtig voorbeeld van ie dappere<br />

Vaderen najireefde: eneenen Overgang tot den Tweeden Zang. —


E E R S T E ZANG.<br />

"Wat woelt mijn Geest? wat zet mij aan,<br />

Om uit mijn zangerige fnaren<br />

Tot lof van kunst en heldendaén<br />

Een Vrijheidaêmend Lied te baren?<br />

Het is de Zucht voor 't Vaderland,<br />

In 't hart des Bataviers geplant,<br />

Een zucht zo edel, zo verheven:<br />

die den bleeken dood veracht,<br />

En Helden voor den Staat gedacht,<br />

Met innig zielsvermaak doet fneven.<br />

A a »a


+ DE LOF Mk B A T A V I E R E N ,<br />

Bataaffche Jeugd, werp mij niet voor,<br />

Dat ik uit vreemden ben gefproten;<br />

Gun mij een plaats in 't Dichtrenchoor<br />

Als eeö' van uwe Landgenoten.<br />

Zijt gij niet Duitschlands neeven? fpreek.<br />

Ik ben 't van laater eeuw, en kweek<br />

In 't hart de Vrijheid - zugt der Vaadren:<br />

Ik ftam van oud, van braaf geflacht;<br />

Én Hem, die de eedle deugd betracht,<br />

Hem fpeek Tuïskoos bloed in de aadren.<br />

Gun dan den Broedren,- die, als gij,<br />

Het hoofd aan Rome durfden bieden;<br />

Gun haatren van de dwinglandij;<br />

Gun 'c Kroost van dappere Oorlogslieden ,<br />

Met u geteeld van 't zelfden zaad;<br />

Het kroost, dat laffe weekheid haat,<br />

Meer dan den naam van Bondgenoten:<br />

Neen, neem het als uw eigen aan,<br />

Het zal met u ten ftrijde gaan,<br />

En dwinglandij voar 't voorhoofd floten.<br />

Maar


E E R S T E Z A N G . 5<br />

Maar 'k ken uw vriendlijk hart, ö Jeugd!<br />

Als Batavier zult gij mij achten,<br />

En, 'k zweer bij Duitschlands oude deugd,<br />

Ik zal bij u mijn' plicht betrachten.<br />

Mijn Vaders acht ge als Broeders, — mij<br />

Als Batoos kroost, van ouds reeds vrij,<br />

En deelgenoot der zegeningen,<br />

Door uwer Vaadren dappre hand<br />

Zo vast in dit moeras geplant.<br />

Hoor mij mijn eeuw ter eei 1<br />

dan zingen!<br />

't Ontzenuwd Oosten kusfe vrij<br />

Den voetftap zijner Dwingelanden:<br />

De dwang, die fnode Heiharpij,<br />

Moog woeden aan Afrykes ftranden ,<br />

Of fmukken zig met Peru's goud;<br />

En waar zc een' zetel heeft gebouwd,<br />

Den lagen flaaf door pracht verblinden:<br />

- Europaas, Duitschlands, Batoos kroost,<br />

Is Heldenvolk, des doods getroost,<br />

En laat zie!' door geen ketens binden.<br />

A 3 Een<br />

1


t$ DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Een Helden volk, een Broeder fchap,<br />

Die Dwinglandij heeft uitgebannen,<br />

Zijn Vorflen viert ten hoogden trap,<br />

Maar de Eerzucht breidelt der Tyrannen.<br />

't Erkent een' Heer, een Wet, een' Plicht»<br />

Als door een' zelfden Geest verlicht,<br />

Schoon ze om zijn' eerdienst fomtijds ftrijden:<br />

Eén word van allen aangebeên,<br />

Schoon met verfchil van plechtigheén:<br />

Eén wondre God , wien zij belijden.<br />

Doch fchoon die Broeders, eensgezind,<br />

De plichten achten van een' Christen,<br />

Toch heeft hen de afgunst vaak verblind,<br />

Die bron van de eerde broedertwisten.<br />

De Gal, de Brit, en 'c Duitfche rijk,<br />

Zijn door hunn' ftamaart faam gelijk ;<br />

Ja 't zelfde bloed rolt hun door de aadren:<br />

Maar Duitschlands kroost bleef aan den dam,<br />

Waar uit het eerst te voorfchijn kwam,<br />

Getrouwst, heeft nog de deugd der Vaadren.<br />

De


E E R S T E Z A N G . 7<br />

De Gal week vaak van de oude trouw,<br />

En ftookte zelfs in Duitschland twisten.<br />

Ja, hij fteunt deels zijn Staetsgebouw<br />

Op fchonen fchijn, maer vuige listen.<br />

De Brit is trotsch en ftug van aart,<br />

Acht niets den naam van edel waard ,<br />

Wat niet bij hem is voortgcfproten:<br />

Belang bewerkt zijn Staatsverbond,<br />

Maar, 'c is ook op den zelfden grond,<br />

Dat hij het weêr om veer durft itoten.<br />

Hij (laat van 't hard en klippig ürand,<br />

Waar langs der Noordzee golven bruisfchen ,<br />

Een trotsch gezicht naar Nederland ,<br />

En waant dat Hechts de baren ruisfchen<br />

Voor hem , niets, niets maakt hem gedwee;<br />

Hij noemt zich mcefter van de Zee,<br />

Dïar de afgunst hem uit de oogen fchittert:<br />

Hij ziet en Gal cn Kastiljaan,<br />

Met een' gelijken weerwil aan,<br />

En is om Neêrlands heil verbitterd.<br />

A 4<br />

I T c t


a. .DE LOF DE..R BATAVIEREN,<br />

liet Volkvernielend Oorlogsvuur<br />

Woed in zijn hart, kost bloed en tranen.<br />

Min. krijg is 't met zijn nagebuur,<br />

Pan met zijn kroost, zijn onderdanen.<br />

Hij hoont der Batavieren trouw<br />

Als pf zij 't kroonrecht fchenden zou<br />

En ooit met muitren famenfpannen:<br />

Hij denkt niet, dat ons vrij gedacht,<br />

Op_ een gelijke wijs veracht<br />

Een rpt yan muitren en tyrannen.<br />

Van d' oudden, d' allercciften dam<br />

V^n allen die onze aard bewonen,<br />

Eer N'ylus Rijk noch aanvang nam,<br />

Zijn wij Tuïskoos echte zonen.<br />

Ook gij, o trotze, o onverlaat,<br />

Gij, broeder , die uw broedren haet l<br />

Ook gij, fchoon zulk eene eer onwaardig,<br />

Daar gij, ons ziende als trouwloos aan ,<br />

Waant da;; we als Gal en Kastiljgan<br />

Zijn tot uw' ondergang vqlvaardi^.<br />

Waar


P E R S T E Z A N G .


io DJL LOF D E R BATAVIEREN,<br />

Der altoos vrijen Batavier<br />

Mishagen alle flaaffche kluistren,<br />

Die fteeds den ftaat van 't fchoonftc dier,<br />

Van d'eedlen mensch te zeer ontluiftren<br />

Moest niet uw dwang d' Amerikaan,<br />

Niet hem, geweldig tegenüaan ?<br />

Geen Christen word ooit flaafsch geboren:<br />

De ziel des Godsdiensts maakt hem vrij,<br />

Schoon hij in ieder heerfchappij<br />

De ftem der hoge wet moet horen.<br />

't Is mij bewust, dat flaaffche dwang<br />

In Rusland en aan de Isterboorden ,<br />

Den Rijksftaf zwaait uit Staatsbelang,<br />

De Vrijheid boeit met taaije koorden.<br />

Dat volk, in later eeuw verlicht,<br />

Week lichter af van wet en plicht<br />

Hun moest een naauwer band verbinden:<br />

Ook is dat dwangjuk niet zo wreed<br />

Als 't uwe, daar gij ketens fmeedt<br />

Voor uwe Broedren, uwe vrinden.<br />

Da


E E R S T E ZANG. n<br />

De Transfylvaan is, ik beken'c,<br />

Lijfeigen, en de Rus moet bukken;<br />

Maar daar men nooit zijn grondwet fchend,<br />

Hem nooit door last op last komt drukken,<br />

Mint hij de kluister, die hem bind:<br />

Maar wij, wij, min dan zij verblind,<br />

Wij haten dwang, en voelen blijheid,<br />

Naar mate meer op 't warcldrond<br />

De toon weergalmt uit mond bij mond,<br />

Onze oude krijgstoon, Vrijheid! Vrijheid!<br />

De Vaders van het Vaderland ,<br />

Gehecht aan Grootvaars brave zeden,<br />

Ontzeggen billijk onderitand,<br />

Befchroomd in uw ontwerp te treden.<br />

Ware u het Oorlog aangedaan,<br />

't Is wis, men zou ten flrijde gaan;<br />

Wij zijn geen fclienders van verbonden;<br />

Oud Rome eerbiedigde onze trouw:<br />

Zij deunt, zij fchraagt ons Staatsgebouw,<br />

Dat we op de zuil der Vrijheid gronden.<br />

o Gij


ti DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

o Gij, uit God gebooren Deugd,<br />

o Licht in dikke duisterheden,<br />

o Gij, der Englen grootfle vreugd,<br />

o Waarheid! flier mijn wankle fchreden;<br />

Verhoed mijn voet, om van uw pa&n,<br />

Of regts—, of linkswaart af te gaan;<br />

o Waarheid, leer uw' Dichter zingen,<br />

Hoe met den Gal en Kastiljaan<br />

Reeds lang de Britfche Vloten liaan 1<br />

Leer mc in 't geheim der Hoven dringen!-<br />

Leer mij der Britten kneevlarif<br />

In hunne nieuwe warekl malen!<br />

Doe door u licht mijn Kunstfchildrij<br />

Met ongefmukten luider pralen!<br />

En nimmer moet in mijn verhaal<br />

Of lasterzucht, of logentaal<br />

Zich met den toon der Dichtkunst mengen!<br />

De vuige list zij verr' van mij!<br />

De (tem der Waarheid, durf ik vrij<br />

Voor 't oor van Batoos neevcn brengen.<br />

Een


E E R S T E Z A N G : i%<br />

Een Godlijk vuur verfpreid zijn' gloed,<br />

Ontfonkt mijn ziel, bruischc in mijne aadren:<br />

Ik voel, ik voel met drift het bloed<br />

Tot zijnen wel, het hart, vergaadren.<br />

Daar bruischc het op met zwaarder droom,<br />

Gelijk een Etna, wien, met fchroom,<br />

De Reiziger ziet vlammen braken;<br />

Of als de Nijl, die, ongetemd<br />

Zijn bedding golvende overzwemt,<br />

Om 't vruchtbaar aardrijk vet te maken;<br />

Waar zijn wij ? — waar ? — in welk gewest ? —><br />

Help God! verfchrikking doet mij ijzen.<br />

De moord, met menfchenbloed gemest,<br />

Oiitfangt cr hulde en cerbewijze-n.<br />

Bellona geeft er haar geboón,<br />

Zit met een woeden glans ten Troon,<br />

Of hoort de ftem van haar gezanten:<br />

'k Hoor ,• dat de Tweedracht haar bericht,<br />

Hoe 't volk, door 't Heilgelpof verlicht,<br />

Zich tegen haren wil durft kanten.


*4 DE L O F DER BATAVIEREN,<br />

Zij zegt: den Rus mishaagt de Krijg,<br />

De Vreê heerscht in Satumus oorden,<br />

Bij Gal, bij Brit, en ach! ik zwijg,<br />

Van trotfe Taag- en 1 berboorden.<br />

't Krijgszuchtig Noorden is gedwee.<br />

Tuïskoos kroost aanbid de Vreé.<br />

Vergeefsch porde ik die Adelaaren,<br />

Hun Krijgszucht is geheel gcfust,<br />

Hun wapen dient flechts om de rust»<br />

. Van hunne Staten te bewaaren.<br />

Dit hoort Bellona, fchud haar' kop:<br />

De Tweedracht eindigt pas te fpreken,<br />

Of zij, zij fleekt heur hairen op, s<br />

Die adderen en flangen kweken ?<br />

„ Hoe, zegt ze, zijt gij uitgeleerd?<br />

„ Weet gij niet meer, hoe men regeert<br />

„ In 't hart der volkren ? durfc gij keren,<br />

En meiden mij mijn nederlaag ?<br />

,, Zal dan mijn luider, zal mijn vaag<br />

„ In rook en dikken damp verkeeren?"<br />

Zij


E E R S T É Z A N G . 15<br />

Zij flampvoet, en haar Hofftoet rijst:<br />

't Belang", en 't fchuchtre Wanbetrouwen;<br />

De Nijd, die zich met lastren fpijst;<br />

't Bedrog, gewoon om leed te brouwen ;<br />

De Trots, geneigd tot dwinglandij:<br />

Deez' plaatst zij Tweedragt aan de zij'.<br />

Een' pestdamp geeft zij hun tot wagen:<br />

„Ga, zegt zij, uitgelezen ftoet!<br />

„ Naar Albion: gij zult, gij moet<br />

„ Van daar uw zegepalmen dragen."<br />

Zij zelfs vaart meê: verwaten Trots<br />

Grijpt naar de teugels, ment de rosfen,<br />

En toont zich als een fteile rots;<br />

Verbergt zijn dodelijke klosfen;<br />

En een gedwonge lach verfpreid<br />

Op 't aanfehijn valfche vriendlijkheid.<br />

De looze mond noopt zelfs tot kusfen;<br />

Het vlammend oog fchijnt zonnefchijn;<br />

Zijn lippen gloeijen als robijn,<br />

Maar 't Akonyton fchuilt er tusfchen.<br />

Ik


16 D*s LOF DER BATAVIEREN,-<br />

Ik volg, ik volg hen in hun tocht<br />

Op vleuglen van mijn denkvermogen<br />

Door kreitfen, noó door ofis bezocht,<br />

En fchijq mijn' dampkring gantsch onttoogen.<br />

Ik zie geen lucht of zonnefchijn:<br />

Een nevel, vol van helsch fenijn,<br />

Schijnt mij in mijnen vaart te omgeven;<br />

Hoed, hoed mij, Hemel, voor dien damp;<br />

En Iaat mij, fchetzend de Oorlogsramp<br />

Aan 't fchooft der lieve Vrede kleven!<br />

Zij ftrijken neêr op Albicti.<br />

Wee, wee! hoe zal zich 't land beklager},<br />

Wanneer 'c, bij 't rijzen van de zon,<br />

De vracht herkent dier helfche wagen;<br />

Maar ach! ik zie natuur verkracht j<br />

Ik zie een eeuwge middernacht<br />

Het hart van alle Britten dekken:<br />

Help God! de Nijd, die Heiharpij,<br />

En Trots, de bron der dwinglandij,<br />

Gaan hier het eerst hunn' post betrekken.<br />

Gij


E E R S T E Z A G; \i<br />

Brittanje, door den valen nijd<br />

Beheerscht, vergadert zijne Staten;<br />

Herdenkend hoe ze in vroeger tijd<br />

Geducht was bij haar Onderzaten.<br />

Zij ziet, zij ziet d'Americaan,<br />

Zich van die kluisters trots ontflaan $<br />

Die aan geen vrije leden pasfen;<br />

Zij ziet te laat, en of men woed,<br />

Of dreigt, of flaat, zijn heldenmoed<br />

IÏ lang dc taaije roede ontwasfeQj<br />

Gij zijt het, Reden, gij alleen i<br />

Gij maakt elke oppermacht befteudig;<br />

Wie zonder u hun pad betreên,<br />

Zijn nog in 't volst bezit ellendig.<br />

Dit toont hij, wiens bekrompen zifcl<br />

Aan lagen trots te beurte viel.<br />

Hen, hen ziet men gedwongen zwichten,<br />

Wier kracht van ziel in hoofdigheid<br />

Veraart, terwijl geen woest beleid<br />

Ooit volk deed keeren tot zijn plichten.<br />

B Doch


i8 DB L O F DER BATAVIEREN,<br />

Doch Reden, gij zijt uit den raad<br />

Der trotfche Britten lang verbannen,<br />

'k Zie al de leden van hun ftaat<br />

Tot bloedvergieten famenfpannen.<br />

„ Hoe, zegt men, is de Amcricaan<br />

„ Niet een geboren Onderdaan,<br />

„ En zal hij dan voor ons niet buigen ?<br />

„ Wij zijn, zijn Meefters, en hij leer',<br />

„ Om aan zijn' wettig' Opperheer<br />

,5 Verfchuldigde eerbied te betuigen."<br />

De Tweedracht ftookt het helfche vuur,<br />

Welks rook Americaan en Britten<br />

Bedwelmt: dees wil ter aller uur<br />

In 'c raadsbefluic van d'andren zitten;<br />

Die, aan zijn' trots te zeer gehecht,<br />

Wil niets, niets afftaan van zijn recht,<br />

Maar maakt zijn' ftamgenoot verbittert;<br />

Die breekt den band der Slavernij,<br />

En maakt zich door zijn waapnen vrij,<br />

Terwijl zijn oog van gramfchap fchittere.<br />

Zie


E E R S T E Z A N G . 19<br />

Zie hier de Broeders dan verdeeld;<br />

Maar ach! de Hel dreigt zwaarer plagen t<br />

Zij heeft haar rol niet uitgefpeeld ,<br />

Eerst zal ze Europe doen gewagen.<br />

Het vuig Belang en de Achterdocht<br />

Zijn vaardig tot een nieuwen tocht t<br />

En 't loos Bedrog bekleed hun zijën:<br />

Op helfche draken, fnel van vlucht<br />

Doorklieven zij de ontftoken lucht<br />

Om zich in Vrankrijk ncêr te vlijën.<br />

De Gal, gewoon in 's Nabuurs ramp<br />

Zijn eigen voordeel te bejagen.<br />

Ziet licht in dezen donkren damp,<br />

En fchept zich lust in Oorlogsplagen,<br />

Straks heeft hij 't hem zo lief Belang<br />

Herkend aan haar' Sireenenzang,<br />

En hoort die ftookfter van krakkeelen:<br />

Hij bied zijn gumt d'Americaan,<br />

En noopt met list den Kastüjaan:<br />

Om in dien Broederkrijg te deelen.<br />

B 2<br />

Z i e


2o DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Zie hier de hel in arbeid, zie<br />

Europa tot een fchouwplaats flrckken,<br />

Van de allerboosfte rollen, die<br />

Dit punt van onzen bol bevlekken.<br />

Het woedend Oorlog barst ftraks uit,<br />

En, nergens in zijn' loop gefluit,<br />

Vliegt heen door vier verfcheiden Landen;<br />

De Zee, met kiel bij kiel belafin,<br />

Schijnt in een bhkfemvlam tc ftaan<br />

Tot aan de vcrstgelegen flrandcn.<br />

Hoe lang, Euroop, is 't reeds geleên,<br />

Dat u de boei des Oorlogs knelde?<br />

Hoe lang getwist? hoe min geftxeén?<br />

Waar zijn, waar zijn uwe oude Helden?<br />

Waarom maakt men geen eind en flaat,<br />

Van 't opgaan van den Dageraad<br />

Tot daar de Zon in 't West gaat dalen?<br />

Ai, kom toch eens, gewenschte dag,<br />

Dat na een' glorierijken flag<br />

De lieve Vree] mag zegepralen!<br />

f . Spoei


E E R S T E Z A N G . 21<br />

Spoei voort, fpoei voort, Bataaffche Zang!<br />

Gij moet mijn Volk in de ooren klinken;<br />

Bepaal u bij ons Staatsbelang,<br />

Laat in uw vlucht uw' moed niet zinken.<br />

Wijk, wijk van dit Toneel niet af,<br />

Schoon al iets anders zangftof gaf,<br />

In 't tijdverloop van zo veel jaren.<br />

Het Beierfche erfrecht ftore uw niet:<br />

Want fchoon gij Duitschlands Krijgsvaan ziet,<br />

God- zelf zal daar den VréV bewaren.<br />

Rijk God! hoe durft toch Albion<br />

Bij ons van vreêbreuk zich beklagen?<br />

Heeft aiec, toen 't eerst de twist b:gon,<br />

Mijn Staat voor alles zorg gedragen?<br />

Is, op het oud verbod, terftond<br />

Niet weêr een nieuw verbod gegrond,<br />

Van 's-Nabuurs Vijand niets te zenden,<br />

Dan dat, wat nimmer was ontzegd?<br />

Wie handelde immer meer oprecht?<br />

Wie wist ooit min van woord te fchenden ?• —<br />

E 3 Maar


t% DE L O F DER BATAVIEREN,<br />

• Maar Gij, die geenen plicht erkent,<br />

Verdoolde Britten! wilt vrij beven,<br />

Daar Gij het Recht der Volkren fchendt,<br />

En van Tuïskoos vrije neeven<br />

De koopvloot plondert, en 't gezag<br />

Der Staten hoont in hunne vlag!<br />

Beeft! want de Godheid zal u flraffen,<br />

Nooit blijft de boosheid dus verfchoond:<br />

God zal ons, door uw' trots gehoond,<br />

Door gansch Europa recht verfchaffen.<br />

De woede Geest van muiterij,<br />

Veeltijds uit bijgeloof geboren,<br />

Vertoont haar macht en heerfchappij<br />

Bij u, gelijk zij deed te voren,<br />

6! Londen, Londen! zie uw draf:<br />

De vlam delft voor uw pracht een graf!<br />

Maar ach f gij fpreidt vergeefsch voor blinden,<br />

ó Waarheid! uwen heldren glans:<br />

Hij wende 't oog naar 's hemels trans,<br />

Vergeefsch; hij kan de Zon niet vindea.<br />

Ver-


E E R S T E Z A N G . a 3<br />

Verblinde Brit! ai zie, ja zie,<br />

Uw' val voorhanden: leer ons kennen,<br />

En 't aaklig doodsgevaar, van die<br />

Den Leeuw tot wreken aan durft fchennen:<br />

Hij is grootmoedig; maar zijn kracht<br />

Word nimmer ftraffeloos veracht:<br />

En, fchud hij eens zijn grijze manen,<br />

Dan word al 't boschgediert' gedwee,<br />

Hij zal zich uit zijn legerfteê<br />

Den weg ter overwinning' banen.<br />

Maar 't is vergeefsch: uw blindheid faft<br />

Den eedlen moed der Batavieren;<br />

Nog teuglen zij hun driftig hart,<br />

Het wello reeds haakt naar krijgslaurieren.<br />

Ja, was de Olijftak min hun lust,<br />

Ik zag u in uw hart ontrust,<br />

Door 'c dondren hunner zeckasteelen,<br />

Nog wenden ze alle poging aan<br />

Om zulk een vredebreuk te ontgaan,<br />

En gij blijft plondrcn, g ) blijft ftelen.<br />

B 4 Voor-


24 DE LOF DER BATAVIEREN.<br />

Voorzichtigheid, der wijzen last,<br />

Een deugd uit Hemelsch zaad gefprooten,<br />

Vcrfchijnt in 't diepfte van de rust<br />

Op 't leger van Europaas Groten.<br />

Maan: Catharijne, en Christiaan,<br />

Een Bondgenootfchap aan te gaan<br />

M e<br />

t Fredrik, de eer van Duits.lands zonen,<br />

En h?m, wiens deugd al de aard behaagt,<br />

Daar hij de Zweedfche Rijkskroon draagt,,<br />

En ons, die Batoos erf bewonen.<br />

Hot heilig Recht, 't welk voor ons pleit,<br />

Baart met de zucht tot rust en vrede<br />

Gewapende Onpartijdigheid.<br />

Ach! mocht dat wicht op onze beden.<br />

Van zijn' geboorteftond af aan ,<br />

Het woên der Britten tegengaan !<br />

Mocht hij, wien we als Tuïsko eeren,<br />

De Hoop van Duitschland, tonen, dat<br />

Hij 'i bloed van zijne Vaadren had,<br />

En de onderdrukte trouw verweeren!


E E R S T E Z A N G . 25<br />

Ja, de eer van 'c Huis van Oostenrijk,<br />

Jofephus, door zijn deugd verheven,<br />

Zal in dit tijdsgewricht een blijk<br />

Van Duitschlands oude zeden geven ,<br />

Zijn dapperheid, met trouw gepaard,<br />

Maakt hem den Roomfchen zetel waard:<br />

Hij, 't hoofd der moedige Germanen,<br />

Hij ziet met fmart dat Albion<br />

Ontaart, en wcnscht zelfs dat Bourbon<br />

Zich moge een' weg ter zege banen.<br />

De Grote Fredrik, die deze eeuw<br />

Met zijn' geduchten naam doet pralen,<br />

Slaat reeds op Neêrlands fleren Leeuw<br />

Het oog; wie zet dien held toch palen ?<br />

Hij is in fpijt des Brits, bereid,<br />

Zijn wapen bij de Onzijdigheid,<br />

Zijn' fleren Adelaar, te zetten,<br />

Hij, 't evenwicht in 't Duitfche rijk,<br />

Doet Tronen fiddren , 't ongelijk<br />

Zwicht voor den donder van zijn wetten.<br />

13 5 Maar


26* DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Maar nog, acli nog is alles ftil,<br />

En 'k zie ook bij Tuïskoos zonen,<br />

Hen, die in zulk een Staatsgefchil,<br />

Hun Vorstlijk bloed, hunne afkomst honen.<br />

'k Zie, door de Britten aangezocht,<br />

's Volks leven fnood voor goud verkocht,<br />

En d'onderdaan ten flachtbank' brengen.<br />

's Lands Stenden zwijgen; vreeslijk lot!<br />

Gedoogt gij dit, rechtvaardig God,<br />

Laat gij der Volkren bloed dus plengen!<br />

Maar 'k zie 't, de Landzaat word gewekt,<br />

Die Menfchenhandel afgebroken,<br />

Dïe Duitslands kroost tot fchande fhekt,<br />

En duizend twisten ftond te ftoken.<br />

Maar 't is genoeg, ik wend mijn' zang<br />

Tot Batoos kroost, in wiens belang<br />

Ik deel zo lang ik aêm mag halen:<br />

0 Broeders, Broeders! deze tijd<br />

Roept, wapent, dagvaart ons ten ftrijd',<br />

Op dat wij heerlijk zegepralen.<br />

Maar


E E R S T E Z A N G . 27<br />

Maar hoe! in die omftandigheén<br />

Een vloot en legermacht te derven!<br />

Van waar, van waar thands volk bij één<br />

In 't nijpen van den nood te werven!<br />

Nochtans, mijn Broeders, maakt u reé,<br />

Gij ziet alleen een' glimp van vrcé;<br />

En fchoon de Brit de Americanen<br />

Beftrijd, fchoon 't al hem weèrftand bied,<br />

Vertrouwt op vreemden bijftand niet,<br />

Mistrouw en Gal en Kastiljanen.<br />

Gewapende Onpartijdigheid,<br />

Hoe fchoon zij is» hoe hooggeboren,<br />

Doet minder nut dan 't kloek beleid,<br />

Waar mede uw Vaders, lang te voren,<br />

Op Vaders Willem wijzen raad,<br />

De grondzuil bouwden van den Staat:<br />

Leert in u-zelv' uw' bijftand vinden;<br />

Mistrouwt de Vriendfchap niet, maar wacht<br />

Al wat gij kunt door eigen macht,<br />

Nooit van den bijftand uwer Vrinden.<br />

Mijjj


28 DE L O F DER BATAVIEREN,<br />

Mijn Vrienden, ach! de trotfche Brit,<br />

Zal zelfs mishandlend u befpotten;<br />

En mooglijk is het zelfs zijn wit,<br />

U op te komen met zijn rotten.<br />

Elk voordel, van zijn' Afgezant,<br />

Vertoont u, dat het dwingziek land<br />

Niets zoekt dan oorzaak van krakkeelen;<br />

't Verbond van Kromwel rekt men uit,<br />

Men Hoort uw' handel, en befluit,<br />

Met u als met een blad te fpelcn.<br />

Rijk God, zo mild in zegening,<br />

Let in dit tijddip op mijn bede!<br />

Daar ik mijne Eeuw ter eere zing,<br />

Let daar op onze omdandigheden!<br />

Ontbloot van Menfchenhulp, moet Gij<br />

Ons waapnen, om de knecvlarij<br />

Des fporelozen Brits te doren!<br />

Zo blink' de roem van onzen tijd<br />

Europe in 't oog door ftrijd op drijd ,<br />

Gelijk der Vaadren roem te voren!<br />

Geef


E E R S T E Z A N G * 20<br />

Geef heilige Eendracht, ja geef moed!<br />

Uw vlammend zwaard moet voor ons ftrijden!<br />

Leer, leer gij- zelv 't Bataaffche bloed,<br />

Den dood voor 't Vaderland te lijden!<br />

Dan zal uw Volk ontfonkt, verrukt,<br />

Voor uwen voetfchabel gebukt,<br />

Door 'c teêrst gevoel, in zilte tranen<br />

Van wellust en van dankbaarheid<br />

Wegfmelten, en, ten flag bereid,<br />

Tot eeuwige eer zich wegen banen!


I N H O U D .<br />

Dees tweede Zang bevat in zich 't vermoeden, waar op de<br />

Britten ons het Oorlog aandoen, als zijnde de waan van Stormond,<br />

dat wij, voor Brittanje bevreesd, hun door onze hulp den<br />

vrede zouden afkoopen. Een ftip var. hun handelwijs met St.<br />

Euflathius, enz., het fneuvelen van den dapperen CRCL, wiens<br />

ziel in zijn hemelvaart Walhalla aandoet en de handelwijs<br />

der Britten aan Tuïsko verhaalt; welken Stamvader, daar hij<br />

in 't heil der Belgen deel neemt, Gods verborgenheden voor 't<br />

toekomende ontdekt worden; die bericht, aan de overige Helden, bewoners<br />

van Walhalla geeft, van !f geen hij gezien heeft: waar<br />

4p allen een' Lofzang aankeffen, den Batavieren heil wenfchen<br />

en Gode Jmeken om berichten hunner zegenpralen te erlangen —<br />

Overgang tot den derden Zang.


T W E E D E ZANG.<br />

O Waarheid! — Gij, wie ik voorheen<br />

Om bijftand fmeekte in mijne zangen,<br />

Blijf flceds Geleidfier mijner fchreên!<br />

Een nieuwe taak is aangevangen ;<br />

Men reppe min van Kastüjaan,<br />

Van Gauler, of Americaan;<br />

Mijn Lier doe andre tonen klimmen!<br />

Tot in Walhalla klink' mijn zang!<br />

Dat hem het oor der Vaadren vang',<br />

Het oor van Duitschlands Heldenfcliimmen 1<br />

Bel-


32 ÖE LOF DER. BATAVIEREN»<br />

Bellone, aan 't Albionfchc ftrand<br />

Gezeten, doet haar' Raad vergaèren.<br />

Zij toont haar monflers Nederland,<br />

En durft hun dus haar' wensch verklaren:<br />

„ Zie daar, zegt zij, uw gloriefpoor:<br />

Zie daar een Volk, dat in den gloor<br />

„ Der Vrijheid al zijn' lust durft zetten!<br />

„ Schend tegen dit uw Britten aan:<br />

'c Mint vreê, maar zal ten ftrijde gaan:<br />

„ Het is naijvrig van zijn wetten."<br />

Wantrouwen, Trots, en vuige Nijd,<br />

'L Eedrog, de Dwangzucht, en 'c Belangen,<br />

De Tweedracht, teelfter van den ftrijd,<br />

Zijn ftraks gereed heur wet ce ontfangen.<br />

Zij branden ijlings, om de hel<br />

Te dienen in heur moordbevel,<br />

En vliegen op haar wenken henen.<br />

Zij ftreven in den Britfchen Raad,<br />

En doen hem tegen Neêrlands Staat,<br />

Het oor aan 's afgronds infpraak leenen.<br />

IJlt


T W É E D E Z A N St $J<br />

Uit die gedrochten, faamvergaard 9<br />

Wordt wanhoop tot gezant gekoren^<br />

Eeh monfler, dat der Britten aart<br />

Tot gruuwzaamheên weet aan te fporen»<br />

Een monfler, voortgeteeld uit nijd,<br />

Dat nadeel brouwt in vreede en fbijdj<br />

Altoos met drop en dolk gewapend.<br />

Dit geefc men last: — 't ontrust den BiiEj<br />

't Roept, daar hij op zijn woibaal zit,<br />

,, Beef voor den Leeuw, al is Hiffetpend!<br />

„ O Britten! als hij eens ontwaakt<br />

„ En zich in flaat fielt om te wrecken,<br />

I En" — doch fchoon 't hart van gramfchap blaakt*<br />

De fchfik belet haar meer té fpreken.<br />

Zij zwijgt: nu zijt gij voorbereid,<br />

O Britten, —! 'k zie Hoogmoedigheid j •<br />

"k Zie al de Heigedrochten famen<br />

Heur rollen fpeelcn in uw' raad,<br />

Wantrouwen, Trots, Nijd, Eigenbaat, —<br />

Maar 'k fchrik voor al die Helfche namen,<br />

C » Wil


34 DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />

,, Wij zien, zegt Stormond, ons bekneld,<br />

3> Maar laat de nabuur zulks niet horen:<br />

„ 't Is best, door 'c plegen van geweld<br />

5, Ook zelfs den Batavier te doren.<br />

„ Hij, buiten flaat van tegenweer,<br />

' ,, Herflelt gewis uw wanklende eer,<br />

,j Zijn macht zij te onzer hulpe vaardig!<br />

„ 't Gaat vast: ons kan hij niet wcêrflaan,<br />

„ Maar hij is Gal en Kastiljaen,<br />

„ In macht en dapperheid licht waardig."<br />

„ Mijn Vrienden, zijne kracht duit niet<br />

„ Als wij het oorlog hem verklaren,<br />

„ Dat hij ons wakkren weêrfland bied.<br />

Ook dreigen hem meer Staatsgevaren:<br />

,, Met fchatten van zijn' Onderdaan<br />

„ Zijn onze fchuuren vol gelaan:<br />

't Gevaar prest hem aan alle kanten,<br />

„ Hij zal ons fmeken om den vrêe,<br />

„ En dan, dan zal hij flraks gedwee<br />

,, In onzen naam zijn Staudaarts planten.",<br />

„ Das


T W E E D E Z A N G . 35<br />

„ Dus werd de Britfche roem hcrfteld.'<br />

3, Hij zal, hij moet u hulpe bieden:<br />

„ Geloof het geen mij 't hart voorfpelt:<br />

Gewis, dit moet, dit zal gefchieden.<br />

„ Hij zal geen weêrftand biên, ó neen 3<br />

,, Maar draks in ons belangen treén.<br />

f, Niets vak te vrezen; veel te hopen! '*<br />

Hij vind gehoor — men tast naar 't zwaardJ<br />

En 't Oorlog word terftond verklaart: —<br />

ö God! welk wreed Toneel gaa: open i<br />

Een van Gods eerstgeboorrien, die<br />

Dit wordend Waereldrond aanfchouwde;<br />

Roept uit: ,, Aartsgoedheid, ach! voorziej<br />

s, Gij, die zo fchoon dees Waereld bouwde'<br />

Voorzie eene onrechtvaardigheid,<br />

Die tot uw' hogen zetel fchreit„<br />

Toom, toom den Brit in woe^e ontftefaeri<br />

,, Het bloed dat hij onfchuldig plengt,<br />

,, Daar 't voor uw' Throon eert Engel brengt,<br />

3, Maant u, als Abels bloed, tot wreken:<br />

è i i, Dl


35 DE LOF ÖER BATAVIEREN*,<br />

„ De fchorre Krijgstoon rolt: de Zee<br />

Bruischt flerker op dan ooit te voren:<br />

,, De Tweedracht arbeid, om den Vrcê,<br />

„ Kan 't zijn, door gansch Euroop te ftoren. -<br />

„ Zal dus de Hel haar' lust voldoen?<br />

3, Almachtig Vader! ftraf dat woên!<br />

j, Maar 't is uw wil, de Vloot heeft vleuglcn.<br />

3, Euftatius, zult gij weêrftaan?<br />

,, Zal u 't geweld in ketens flaan?<br />

Zult gij de Britfche woede teuglcn ? "<br />

Hier zwijgt zijü mond: maar ach! hij wend<br />

Het oog naar 's Aardrijks Westerdeelen.<br />

Hij ziet het Eiland, en herkent<br />

Dë Brittenlandfche Zeekafteelen.<br />

't Verraste Volk ziet hij ontbloot,<br />

Gedrukt door Weê en Hongersnood,<br />

Veftzaagd door zijn geleden rampen.<br />

De Dagtoorts wend het aangezicht:<br />

De Maan verbergt haar zwijmlend licht:<br />

De nevels doven 's Hemels lampen.<br />

De


T W E E D E Z A N G. 37<br />

De dappre CRUL, nog onbewust<br />

Hoe 't Oorlogsvuur reeds ware ontftoken,<br />

Geleid zijn Vloot naar Ncêrlands kust ;<br />

Maar ach! de floten zijn verbroken<br />

Van Janus Tempeldeuren; hij,<br />

Hij proeft het eerst, hoe Tyrannij,<br />

Geweld, en moedwil famenfpannen.<br />

En, wederhouden in zijn' tocht,<br />

Verweert zich tegen 't Hclgcdrocht:<br />

Als 't voegt aan wakkere Oorlogsmannen.<br />

Maar ach i wie kan toch de overmacht<br />

Beteuglen, fchoon hij haar doe beven?<br />

Wat helpt mijn' Held zijn moed, zijn kracht?<br />

Genoeg! 't is hem gelukt te fneven!<br />

Hij ftreed als Barkaas jonge Leeuw,<br />

En ftrekt tot luister van onze eeuw:<br />

Ik zie hem in den kring der Vaadren ;<br />

En in Walhalla wórd zijn deugd<br />

Beloond met eindeloze vreugd,<br />

Zijn kruin bekranst met lauwerblaadren..<br />

C 3 Dij


38 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Aldus fpreekt hij Tuïsko aan:<br />

v o Hoofd van vrije, dappre Volken!<br />

Indien wij op de Starrenbaan,<br />

j , Ver boven nevelen en wolken,<br />

„ Nog voelen kunnen Aardfche fmart,<br />

Wat moet u dan niet gaan aan 't hart<br />

De onéénigheid van uwe zonen!<br />

't Dwangzuchtig Albion ontrust<br />

,, Met zijne Schepen kust bij kust,<br />

^ En durft fchier alle vlaggen honen.<br />

„ o Zoon, hervat de grijze Held,<br />

3, Van hier weert God alle aardfche fmartenj<br />

„ Hier zijn wij boven al gefield,<br />

3, Wat droefheid baart aan eedle harten.<br />

s, Maar, dappre Zoon, ai meld aan mij,<br />

,, Is 't kroost uit mijne lendnen vrij ?<br />

4, Of bukte 't voor den flaaffchcn kluister?<br />

„ Meld mij: wat was uw Vaderland?<br />

„ Hoe na toch zijt ge aan mij verwand?<br />

„ Spreek, ftrekt gij aan mijn bloed tot luifler?<br />

» Hij


T W E E D E Z A N G . 33<br />

„ Hij antwoord: ja, uw nagedacht<br />

.-Is vrij, beeft uitgebreide Staten.<br />

„ Dan, 'k ken er, wie huns Vorden macht<br />

Meer Slaven maakt dan Onderzaten.<br />

Doch door de zachtheid van gebied<br />

„ Gevoelen zij die kluisters niet<br />

„ Te meer! men laat ze een vrij geweten.<br />

„ Ik, Vader! ben een Batavier:<br />

„ Ik eerde 't fchoonde Staatsbedier,<br />

„ Dat boven alle vrij mag heeten."<br />

Dit hoort Civilis, en, verrukt,<br />

Rijst hij om onzen Held te groeten.<br />

En, daar hij hem in de armen druist,<br />

Juicht ze alles toe bij dit ontmoeten.<br />

Mijn Vader!" Roept de brave Zoon,<br />

Eu 's Hemels echo doet dien toon<br />

Door al Walhallaas Zalen klinken.<br />

Hij meld zijn wederwaardigheên,<br />

En Hemelsch vuur doet bij zijn rcèa<br />

Zijn oog als 'c licht da- Starren blinken.<br />

C 4 » Tuis-


4© L O F p u B A T A V I E R E N ,<br />

}, Tuïsko! Hoor, wie uit uw kroost<br />

,, Tot fmaad drekt van der Vaadren Zeden S?<br />

Ik zie 't, ö brave! dat gij bloost:<br />

Maar Waarheid ftiert tot hier mijn fchrcden,<br />

,j Zij wil, dat zelfs dit zalig rijk<br />

„ Gcwage van het ongelijk,<br />

s, Gepleegd, dooi: ruwe, woede Britten,<br />

„ Gij weet licht, hoe Columbus vond<br />

,, Een Waereld in ons Waereldrond,<br />

s, Die uwe Neven thans bezitten.<br />

s, Van daar Europaas overvloed! —-<br />

2, Ik wil hier 't gronden niet verhalen<br />

„ Van. dat gebied in menfchenbloed.<br />

3, Ik wil bij heden mij bepalen.<br />

3, Wie uit uw dapper nagedacht<br />

„ Ooit naar dat oord werd toegebracht,<br />

s, Bleef vrij; en onder de oude wetten.<br />

„ Dus was. de Noordamericaan<br />

„ Van 't Britfche Rijk een Onderdaan;,<br />

En in zijn trouw nooit om te zetten,<br />

„ o Neen


T W E E D E Z A N G . 4!<br />

j, o Neen, dat .heldenvolk weleer<br />

3 J Aan Grootbrittanjes kroon verbonden,<br />

Streed voor het moederland met eer,<br />

„ En had zijn plichten nooit gefchondcn.<br />

„ De handel was zijn toeverlaat<br />

'„ En tevens goudmijn voor zijn' flaat:<br />

„ Brittanje'voegde 't, dien te fterken:<br />

„ Geen drukkende overwicht en last<br />

„ Voegt als des broeders rijkdom wast,<br />

„ Schoon wij zijn overvloed bemerken.<br />

„ Maar neen: de Brit erkent geen recht:<br />

„ Hij wil naar willekeur gebieden,<br />

„ En heeft zijn' ijzren juk gelegd<br />

Op vrije, vrijgeboren lieden.<br />

„ Hij ziet, dat, fchoon met last op last<br />

,, Gedrukt, het Volk in rijkdom wast;<br />

„ Dit kan hij van geen Slaven lijden:<br />

„ Want dus, dus acht hij hen, en wil<br />

Hun onderwerping: dit gefchil<br />

„ Doet thans de naaste broedren ftrijden.<br />

C5 ,, 't U


42 DE LOF DER. B A T A V I E R E N ,<br />

„ 't Is noodloos, dat ik u vertoon,<br />

„ In 't wijd gefchiedboek dezer Landen,<br />

„ Waarom zij tegens Englands kroon<br />

„ Met zoo veel ij vers famenfpanden,<br />

„ Hun opftand is min muiterij,<br />

„ Dan weêrftand tegens dwinglandij,<br />

„ Verzetting tegens rechten fchendjng.<br />

„ Noch hangt hun vrijheid in balans:<br />

„ Zij ftrijden met gelijken kans; —<br />

Maar, 't Oorlogslot is fnel van wending.<br />

't Belang noopt Gal en Kafliljaan<br />

Om bijftand aan dat Volk te bieden.<br />

3, Dit zet den haat der Britten aan.<br />

s, En doet hun 't bloed in de aadren zieden»<br />

,3 Vijf machten, uit gelijk beleid,<br />

„ Beflooten tot onzijdigheid.<br />

„ Met hun zijn ook mijn Landgenoten.<br />

3, Maar dat de Brit hun vrede fchond,<br />

„ Tuigt deze borst, met wond bij wond<br />

„ Door 't Britfche donderloot doorfchoten. "<br />

Hier


T W E E D E Z A N G . 43<br />

Hier zwijgt dc Held. Een Hemelling<br />

Vervangt zijn ongefmukte rede.<br />

En roept: „ in aller eeuwen kring<br />

3, Beftond nooit fnoder breuk van Vrede.<br />

„ Bataaffche Trouw word fnood beloond;<br />

„ Der Helden vlag word ftout gehoond;<br />

't Is niets dan plondren, rooven, ftropen;<br />

„ Dit, dit ontrust den Batavier.<br />

5, Hij, in zijn vreedzaam fhatsbeftier<br />

s, Zet Janus Tempeldeuren open.<br />

„ 't Is Vrijheid, Leven, Eer, en Goed,<br />

„ Waarom zij tot den krijg befluitcn.<br />

„ Niet lichtlijk bruischt dat Heldenbloed;<br />

„ Maar min is 't, dan een ftroom, te fluiten,<br />

„ Die 's winters uit zijn bedding zwelt,<br />

„ En dam en vlakten overfneit.<br />

„ Tuïsko, 'k vrees voor broedermoorden.<br />

„ Neen, nimmer word der Belgen hare<br />

„ Door laffen oorlogsfchrik benard,<br />

„ Maar 'k zie, gij gloeit op deze woorden"!<br />

Dce»


44- DE LOF DER BATAVIEREN*<br />

Dees Engel zwijgt: een dikke lucht<br />

Omgeeft den Vader der Germanen.<br />

Hij voelt de menschheid weêr, en zucht,<br />

Zijn flonk'rend oog loost Heldcntranen.<br />

„ Waar ben ik? zegt hij, keer ik weêr?<br />

,, En wacht mij nieuwe Heldeneer?<br />

„ 'k Voel beurtelings mijn hart beftrijden:<br />

„ 'k Voel Vaderlijke ftrengheid; 'k voel<br />

s, In 't hart een teèr en zacht gewoel,<br />

De kracht van werkend medelijden."<br />

Tuïsko- fmart die broederhaat».<br />

Dus voelde onze allereerfle Vader<br />

In 3<br />

s Waerelds vroegen dageraad<br />

Een bittre pijn, als de aartsverrader<br />

Van 't menschdom Kai'ns hart verwon,<br />

Dat hij zijn drift niet teuglcn kon,<br />

Maar fteeds met ijverzuchtige oogen<br />

Op Abel zag; tot hij zijn moed<br />

Verkoelde in 's vromen broeders bloed,<br />

Voor 't wrekend oog van 't Alvermogen.<br />

„ Ach,


T W E E D E Z A N G , 45<br />

„ Ach, zegt de Held, is dit mijn lot ?<br />

„ Moet ik dit in Walhalla horen,<br />

„ Veraart mijn kroost aldus! o God!<br />

„ Mijn kroost, uit Saxens dam geboren!<br />

„ 0 Bato, Bato! uw gedacht<br />

,,. Wordt om zijn reine deugd veracht!<br />

Ook grieft me uw lot, Americaanen!<br />

Thans lijde ik wat men menschlijk lijd,<br />

,, Wanneer men met het noodlot flrijd.<br />

Stroomt, vrij als beken, zilte tranen!<br />

„ Mocht ik, als Vader van mijn kroost,<br />

„ Dcez' draden, geenen recht verfchaffen!<br />

„ Zoo waar mij dit ten hoogden troost,<br />

„ Zoo zou mijn hand den moedwil draden.<br />

Maar Gij, Gij, die in allen tijd<br />

„ Meer dan onze ijdle Wodan zijt!<br />

3, Die u mij deed genadigst kennen!<br />

„ Straf Gij den trotfchen onverlaat,<br />

„ En door de werkers van het kwaad<br />

„ Die van het pad der deugden rennen.


45 DE LOF DER BATAVIEREN*<br />

„ Uw zaak is mijne, o Batavier!<br />

,, Ach, hebt gij wel genoegzaam krachten,<br />

„ Om bij d'ontrolden Krijgsbanier,<br />

„ Uw feilen vijand af te wachten?<br />

„ Ik ken thands 't woedend Albion:<br />

„ Helaas! indien het u verwon,<br />

j, Zijn dwanglust zoude u ketens fmeden,<br />

„ Ik wensch, ik ducht; ik voel mijn hart ,<br />

Bekneld, in vrees en hoop verward:<br />

,, Ten prooi aan alle angstvalligheden."<br />

Hij die zijn' Throon in 't Eeuwig licht,<br />

Ontftuwd van Machten, Englenreien,<br />

Heeft op den grond zijns wils gefticht;<br />

Verr' van verganklijkheid gefcheien;<br />

Van waar hij 't zalige geftariit,<br />

Dat onder in zijn' voetbank barnt,<br />

Befchouwt, maar ook de duiftre rijken,<br />

Zag op den Vader in zijn leed:<br />

En, tot den troost des Helds gereed,<br />

Deed hij hem zijne goedheid blijken.


T W Ë Ë . D Ë Z A N G . 47<br />

„ Ga heen, zegt God, ó Uriël,<br />

Toon aan Tui'sko *s Hemels Thronen;<br />

„ De Starren, waar, op mijn bevel,<br />

„ De meer verlichte Geesten wonen.<br />

„ Voer Crul daar heen , op dat ook hij<br />

„ Met Christenhelden zalig zij,<br />

Ontdek Tui'sko mijne wegen:<br />

„ Zeg hem, hoe hij met zijn gedacht,<br />

,, Als alles eerst zal zijn volbracht,<br />

}, Zal deelen in den Hoogden zegen."<br />

Gods Dienaar vliegt, gezwinder daa<br />

De fnelde zijner Blikfemdralcn.<br />

Hij ziet den ouden Oorlogsman,<br />

Die draks in wellust aam mag halen.<br />

Hoe klopt Tui'sko 't hart, hij groet<br />

Den Hemclboó: dees zegt: „ houd moed*<br />

o Dappre Vader d:r Germanen!<br />

„ God zelf heeft ook voor u bereid<br />

„ Meer licht en groter zaligheid:<br />

, Wisch van uw oog dezike uanen."<br />

„ Wal»


48 JDE L O F DER BATAVIEREN*<br />

„ Walhalla geeft u Hemelvreugd:<br />

Maar in den heildaat kent men trappen.<br />

„ De Godheid loonde uw Heldendeugd:<br />

„ Maar Zij, zo rijk in eigenfehappen,<br />

„ Zij, op wier wenk 't heelal zich wend,<br />

,, Zij was u niet genoeg bekend<br />

3, Op Aard' om 't grooter heil te fmaken,<br />

„ Dat u verlichter kroost ontfing,<br />

,, 't Geen langs verheevner paden ging,<br />

Om zich daar toe bekwaam te maken."<br />

Waan niet, dat uit uw Nagedacht<br />

„ Geen meerder helden zijn gefproten:<br />

„ Maar, zij naar hoger oord gebracht,<br />

Hebt gij hun bijzijn niet genoten.<br />

„ Doch zie daar ginds in 't blinkend licht,<br />

Waar God hun waonplaats heeft gedicht,<br />

„ Zie daar een rij van Heldenzielen.<br />

't Word haast aan u, aan u verleend,<br />

„ Om met uw Heldenkroost vereend,<br />

Voor 't eigenst outer neêr te knielen."<br />

„ Dc


T W E E D E Z A N G ,<br />

Do Grijsaart hoort het, en, verrrukt,<br />

Strekt hij zijn flonkrende oogen heenen —<br />

Naar 't oord, waar hij lauwriei'èn plukt<br />

Wiens deugd hier helder heeft gefclicnen |<br />

Dat verr' Walhalla overtreft;<br />

Welks wellust geen vernuft befeft,<br />

Hoe hoog verlicht het ook moog heetéri.<br />

Hij ziet het talloos Heldcnheir<br />

Dat voor het menschdom voor Gods ec;%<br />

£icU op den aardbol heeft gekweten.<br />

„ Indien, düs vangt de Vader aan,<br />

„ Indien 't mij vrij flaat om te vragen,<br />

„ Zijn deze, die die lauwerblad<br />

„ Op hunne heldrc fchedels dragen.<br />

„ Mijn Zonen? fpreek, heeft mijn Gcflaehè<br />

„ Op aard zoo wijs de deugd betracht?<br />

„ Zijn zij dit rijk geftarnte waerdig"?<br />

De Aartsengel antwoord: ,,'t trefte u nier,<br />

„ Dat gij ze aan hoger oarden ziet:<br />

„ Maak, maak uw oor voor wond'ren vaardig.<br />

D » Heé


5 o . DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

,, Het hoogftc Wezen had wel eer<br />

„ Voor zich uw' Broeder uitverkoren.<br />

„ 't Geheim van zijn verheven leer<br />

,, Te weten, was zijn.kroost befchoren.<br />

„ Het werd geftadig voorbereid<br />

3, Tot Hcmelfche verborgenheid:<br />

„ Het hield een Englenzang beneden,<br />

„ Welks inhoud was , hoe van Gods Throon<br />

3, Eens dalen zou zijn Groote Zoon,<br />

3, En 'c hoofd des helfchcn draaks vertreden.<br />

„ Zie daar langs Starren zonder end<br />

Uws uitverkoren' Broeders Zonen:<br />

,, Want dit gezaligd Firmament<br />

„ Is vol van machten, vol van thronen.<br />

3, Zij eindigden hunn' aardfehen loop<br />

3, In 't blij vooruitzicht van de Hoop,<br />

Die aan hun kroost niet is verfchenen,<br />

„ Of dat verbasterd nagedacht<br />

3, Heeft Gods geheiligst pand veracht,<br />

„ En zijne gunsten zijn verdwenen.<br />

>, Dus


T W E E D E Z A N G . #r<br />

Dus wendde God, in 'c Eeuwig licht<br />

('t Geen gij niet vatbaar zijt te aanfchouwen)<br />

„ Gehuisd, zijn vriendlijk aangezicht<br />

j, Tot uw geflacht: dat, vol vertrouwen,<br />

Zijn roepdem volgde langs het fpoor,<br />

Van 't lijden, om eens in den gloor'<br />

„ Waar in gij thands hen ziet, te deelen;<br />

„ En eens, als alles is volbracht,<br />

„ Zult gij ook met uw nagedacht,<br />

„ Het eeuwig lied der weelde kwelen."<br />

„ Voorts zwoer de Godheid, dat zij zou<br />

De Vrijheid uwer Neeven fparen.<br />

„ Zij zwoer; — Wie is als Zij getrouw?<br />

„ Zij, Zij zal Batoos erf bewaren,<br />

„ De Britten teuglen op de Zee,<br />

„ En aan Euroop den zachten vreê<br />

Na kloeke daden wedergeven.<br />

„ God, God heeft uit uw nagedacht<br />

,, Den Batavier deeds lief geacht.<br />

En zoudt gij voor zijn nootlot beven."<br />

D 2 De


54 DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />

De Aartsengel zwijgt: Tui'sko zegt:<br />

„ 'k Misgun uw' ftaat, verlichte Zonen,<br />

„ U niet: de Godheid is gerecht] —<br />

,, Dat Oord, ó Held, moet ge ook bewonen"!<br />

Hij fpreefct, en lacht den Zeeman aan. —•<br />

„ 'k Ben niet meer met uw lot begaan,<br />

„ ( Hervat hij) dappre Batavieren!<br />

„ Blijft trouw aan Haardfteede en Altaar,<br />

,., En God , God, de Oppcrzegcnaar,<br />

Zal u voor 's vijands oog lauwriercn."<br />

„ Maar ach! Almachtige! verhoor<br />

Mijn Bede voor mijne andre Stammen:<br />

j, Stier Duitschlands bloed in 't gloricfpoor,<br />

„ Doe weêr den Brit op deugden vlammen.<br />

„' Delg, delg naar uw Alwijs befluit<br />

,, De werkers der verwoefling uit,<br />

'„ Die hun dien bozen rol doen fpelen.<br />

„ Geef Vrede, Vrijheid aan Euroop,<br />

„ En laat door aller Eeuwen loop<br />

„ Het fchoon der deugd het menschdom ftrelen."<br />

r<br />

Gods


T W E E D E Z A N G . 53<br />

Gods Engel, eer hij nog verdwijnt,<br />

Herneemt: „ de Godheid hoort uw beden."<br />

Terwijl een lichte Wolk verfijnt,<br />

En voert Held CKUL naar 't opperst Eden.<br />

De Vader flaat zijn opvaart ga&,<br />

En ziet zo lang de Wolkkoets na,<br />

Tot hem een nevel valt voor de oogen.<br />

En keerend tot zich-zei ven weêr,<br />

Ziet hij het Heilgeftarnt niet meer;<br />

't Is al aan zijn gezicht onttoogen,<br />

Hij roept: „ ó Heldenzielen, wien<br />

„ Walhalla werdt gefchikt ter woning!<br />

„ Helpt, helpt me een dankbaar offer biên<br />

„ Aan d'onl egrijpbren Hemelkoning.<br />

„ Ons kroost, ó Helden, is nog vrij',<br />

„ En voert alom fchier. heerfchapnij.<br />

Zaagt gij die lichte wolk vertrekken?<br />

„ Zaagt gij 't, o Bato? Hermen? Gij,<br />

„ CiVilis? Helden, hoort vaa mij,<br />

„ Wat rcy Godheid deed ontdekken! .<br />

D 3 Hier


$ DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Hier meld hij hun, het geen zijn oog,<br />

Het geen zijn oor al had vernomen.'<br />

Walhallaas juichen klimt om hoog,<br />

En mag tot 's Hoogden Throonzaal komen.<br />

Elk die in deeze rustplaats deelt,<br />

Wordt door des Vaders reên gedreelt,<br />

En op het hupplen van de blijheid,<br />

Klinkt voor de Godheid deze toon:<br />

„ Geloofd zij op Zijn' hogen Throon<br />

God, God, Befchermer van de Vrijheid!<br />

„ Geloofd zij Hij, die Batoos kroost<br />

„ Befchouwt met tederminnende oogen!<br />

„ Die de onderdrukten deeds vertroost,<br />

„ De zwakken door zijn Alvermogen '<br />

„ Vcrftcrkt! Zijn' naam zij eeuwige Eer!<br />

„ Voor Hem buig zich al de aarde neêr;<br />

„ Dat Hemel, Hel, Hem eere geven!<br />

„ Zijn vrije Schepden hoedde Hij,<br />

„ Voor al 't geweld der dwinglandij:<br />

„ Dcor Hem is 't, dat ze m vrijheid leven!<br />

n Hij


T W E E D E Z A N G . 55<br />

„ Hij lïeun' der kronen Majedeit!<br />

„ Zijn hoede moet haar nooit verlaten!<br />

„ Hij (leun elks Vorften achtbaarheid,<br />

„ En zorg' voor Neêrlands vrije Staten!<br />

„ Hij vaag' de helfche tooverdamp,<br />

„ Die bron van alle wreede ramp,<br />

,, Van 't oog en uit het hart der Britten!<br />

„ Gcev' vrede aan Gal en Kastiljaan<br />

„ En doe den Noordamericaan<br />

„ In vrije olijvenfehaduw zitten!"<br />

Dus klinkt de Duitfche Heldentoon,<br />

Daar Grieken, Romers, en Barbaaren,<br />

Daar Scipio en Hannoos Zoon<br />

Zich met denzelfden lofgalm paren.<br />

Zij zingen, dat Walhalla klinkt,<br />

Een ongevYone luider blinkt,<br />

En draalt van de achtbre Hcldenwangcn.<br />

Elk fiert zich met een' frisfehen krans<br />

De blijdfehap leid den rei ten dans,<br />

En alles davert van hun zar^en.<br />

D .}. Tn


m DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

In hunne wenfchen deelt al de aard;<br />

Doch 't allermeest Civilis Neeven.<br />

Zij zijn ook 't eerst hun wenfchen waard,<br />

Die 't grop.tfle blijk van deugden geven.<br />

De Deugd, de reine Deugd alleen,<br />

Doet Helden op de ftarren trcên,<br />

Hun namen in Walhalla noemen,<br />

v<br />

Gun God, fmeekt hier de Heldenrij,<br />

,, Meer naricht van dat volk, dat wij<br />

In hun uw wijze voorzorg roemen.<br />

In 't eind, .("hier fluit der Helden zang,)<br />

^, In 't eind zien wij die blijde dagen,<br />

Dat we in een' nieuwen Heldendrang<br />

,, Ons kroost met luifler op zien dagen!<br />

„ Ons kroost —! veel groter noch dan wij!<br />

, Vin bijgeloof en dwaling vrij,<br />

,, Door ware Heldendeugd verheven!<br />

Men love, Aartsgoedheid, uw bellier!<br />

3, Welhaast zal met den Batavier<br />

„ Al 't Christendom in Vrijheid leven!"<br />

Ge-


T W E E D E Z A N G .<br />

Genoeg, o Zangeres, keer weer.<br />

Ons wacht een nieuwe reeks van Helden.<br />

Help ons, o Waarheid, ook, om de eer<br />

Van deze braven rech: te melden.'<br />

Zoo klink de roem van Batoos kroost<br />

Tot daar de Zon de Volkren roost!<br />

Schraag, fchraag een poging, zo verheven!<br />

Op dat mijn Zang hier nut verricht:<br />

Mijn hoogde wen.'ch is, voor mijn' plicht,<br />

Voor 't heil van 't Vaderland te leven.<br />

D5<br />

57<br />

ï W-


I N H O U D .<br />

De fchandelijke Vredebreuk in den Tweeden Zang getoond<br />

zijnde, zou men den Derden een' Slachtzang kunnen noemen.<br />

In 't vooorbijgaan word met betrekking tot 's Lands Hoge en Souver<br />

aine Vergadering (behoudens de Souverainiteit van ij der Prcvintie)<br />

de Haag als de Tempel der eensgezindheid aangemerkt;<br />

gave God dat zulks nooit een punt van twijfel wierd! Bj deze<br />

geleegenheid roer ik 't Dichtkundig Kunstgenootfchap dat op Graaf<br />

Maurits Zaal vergadert, aan: daar na, het befluiten tot wederfiand,<br />

en een Befchrijving zo omfiandig als mijn ontwerp<br />

lijden kan van denjlag van den 5 van Oogstmaand 1781, waar<br />

inde dappere Graaf van Bentink fneuvelt; wiens ziel ik naar<br />

't Paradijs alsDichter volge, die onderweg eenen Engel ontmoet,<br />

en genoopd word om in Walhalla bericht te geven van de daden<br />

der Batavieren: waar op de Held aan Tui'sko den flaat des Oorlugs<br />

verhaalt, en vervolgens naar 't Paradijs vertrekt; terwijl de verwonderde<br />

Helden van Walhalla een Lied tot lof der Batavieren<br />

aanheffen, en God fmeken, dat liet hun vergund worde, de<br />

daden den Belgen te zien, 't geen hun niet alleen wordt toegejiaan<br />

maer zelfs om geleigeesten der Helden te zijn. De<br />

Vloot zeilt weder uit, Tuïsko zend dvilis om den Vlootvoogd<br />

wegens 't Jaargetij tot wederkeren aan te manen: hij verfchijnt<br />

den Heldin den droom: die, of fchoon fchoorvoetcnd, die'infpradk<br />

yolgt en zijn' moed dat pas door reden bedwingt. — Overgang<br />

tot den Vierden Zang.


D E R D E Z A N G .<br />

o 2* uivre fchaduw van de Deugd;<br />

Die ijver wekt bij de Englenreien!<br />

En die haar port, haar Heiige vreugd,<br />

Om ftrijd met luider uit te breien;<br />

Het zalig Choor beproeft zijn' toon,<br />

o Teelfter van al 't ware fchoon,<br />

Alleen op uw gewijde klanken:<br />

In 't klein zelfs zijt gij grootsch, maar fpreüt<br />

ln 't grote loutre Majefteit,<br />

Gelijk de Zon haar gloênde fpranken.<br />

o Eer!


€o DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

o Eer! Gij, lust van 't zalig rijk!<br />

Befchik van mijne teedre fnaren!<br />

Leer mij door Hemelsch kunstmuzijk,<br />

Terwijl ik rook op uwe Altaren;<br />

Op dat, met weidfche Cythcrzwier,<br />

Ik uit mijne elpenbecnen Lier,<br />

Een' ongewonen toon doe klimmen !<br />

Gij, Heilige Eer, terwijl mijn lied<br />

Op 's Landzaats cedle Deugden ziet,<br />

Moet van uw' Throon me in 't aaofchijn glimmen.<br />

Ik voel, ik voel een' Hemelglocd,<br />

Als ik, ó dierbre Landgenoten,<br />

Herdenk, hoe uw ontfonkte moed<br />

Tot dappren weêrfland heeft befioten.<br />

Gij, Dichters, zo ge een voorwerp zoekt,<br />

Waar vindt gij iets zo fchoon geboekt?<br />

Dees tijd geeft ftofie voor uw fnaren.<br />

De ontdekte krijg ontrust ons niet.<br />

De dappre Batavier ontziet<br />

Om oorlogsroem geen doodsgevaren.<br />

De


D E R D E Z A N G *


€2 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Wat tellen we ons belangen clan,<br />

Wen 't vrijheid geit, de lust van 't leven?<br />

Wanneer men de eer flechts redden kan,<br />

Door alle fchatten prijs te geevcn ?<br />

't Belang verbind den Batavier,<br />

Ten fterkfte aan 't Britfche Staatsbeftier;<br />

Maar wij, wij leren 't hoe te zwichten,<br />

Wanneer zich de eer er teegen kant:<br />

De Vreê zelfs i3 ons Vaderland<br />

Slechts lief, behoudens hoger plichten.<br />

Dit, dit beet moed! van al ontbloot,<br />

Op 't recht van zijne zaak te bouwen:<br />

En in het nijpen van den nood,<br />

Op 's Hoogften bijftand te betrouwen;<br />

Te ftrijden onder 't wijs beleid,<br />

Der Almacht, die de billijkheid<br />

Alom op 't fchoonst doet triomfeeren.<br />

Hoe zeer ook onze macht verfchilt,<br />

Geen nood: de Godheid is het fchild<br />

Dat 's Vijands pijlen af zal keren.<br />

Vc


D E R D E Z A N G .


C X DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

I<br />

Haar krans is van olijvenblaan,<br />

Doorvlochten met lauwricr cn rozen.<br />

Ter zijde biedt de Trouw zich aan<br />

Met de Eenvoud, onbewust van blozen j<br />

Heil, met een vriendlijk zacht gelaat,<br />

Die bij het Slangenaltaar (laat;<br />

En Deugd verlicht den gr.nfchcn Tempel 5<br />

Men ziet de Grootheid van gemoed,<br />

Milddadigheid, en Overvloed,<br />

Zo ras men ftapt op haren drempel.<br />

Men ziet den blinkenden granaat,<br />

Dien Eendrachtsappel, in haar zalen;<br />

Den voorraad, met haar gul gelaat;<br />

En de Eer, gehuld met Zonneftraalen.<br />

Het heilig Recht, de Billijkheid,<br />

De Godvrucht, de Standvastigheid,<br />

De Hoop, de Liefde, en 't Mededogen,<br />

De Goedertierenheid, 't Geluk,<br />

De ware Wijsheid; die in druk,<br />

Den traan der zwakheid vaagt uit de oogen.<br />

Daar


D Ë R D E Z A N G . 6 5<br />

Daar fpreid de Vrijheid haren glans<br />

Ten affchrik aller aarcstyrannen j<br />

Zij wuift den hoed en drilt de lans;<br />

Voor eeuwig word daar dwang verbannen*<br />

Een beek, die als de Pizon vliet,<br />

Vervoert den toon van 't keurigst lied<br />

Van daar na de omgelegen ftreken,<br />

Dus klinkt der PiCriden toon<br />

Van Castalis, — baar zuiver fchoort<br />

Leert ons. een zuivre Taal te fpreken.<br />

Blijf, lieve Vrede! en laat Ons land<br />

Aan een ftandvastigen gelijken,<br />

Die fchoon door rampen aangerand i<br />

Voor haar gewicht niet zal bezwijken.<br />

Ai, laat uw fchild van Kristalijn,<br />

o Wijsheid! ons ten armfchild zijn:<br />

De nood roept ons, te Wapen! WapenI<br />

De binnenrust maake in deez' tijd,<br />

Ons meer gemoedigd tot den ftrijd,-<br />

Daar Neêrlands kloekheid nooit zal flapenv


66 DE L O F DER BATAVIEREN*<br />

Het IJ, de Maas, de Vecht, de Rhijn,<br />

De Schelde, Waal en Drufus ftromen<br />

En Vricslands kustnajaden, zijn<br />

Met Zeclands Stroomgoón faamgekomen.<br />

Geheel 't vercenigt Nederland<br />

Befluit tot wakkren tegenftand.<br />

De Theems mag beven voor zijn woeden.<br />

Men rust terftond een fmaldeel uit:<br />

Des Zeevolks vaart word niet gefluit,<br />

Zij breidlen toomloos woefle vloeden»<br />

Het Opperhoofd der kleene Vloot<br />

Mag met zijn' moed bedaartheid paren:<br />

Zijn hart vreest niet voor 's Vijands lood,<br />

Of 't woén van ongefluime baren ,<br />

Geluk, ó Helden, dat uw tocht<br />

Het Heil van 't Vaderland volwrocht'!<br />

De Zegenpraal moet voor u ftreven!<br />

Veel heil! deez toon van onze ree<br />

Weêrgalmt reeds op de holle zee:<br />

Ik zie het lein ten uittocht geven.<br />

't Schip,


D E R D E Z A N G . 6;<br />

't Schip, dat den dappren Vlootvoogd draagt,<br />

Noopt zelfs den Held om roem te halen:<br />

't Pronkt met een' naam, daar de aard van waagt,<br />

Van de Eer van Neêrlands Admiraaleri:<br />

De Ruiters naam, zoo hoog geacht<br />

Bij 't onverbasterd nagedacht.<br />

Hem volgt de Lust der Batavieren;<br />

En voorts, de Hoop van 't Vaderland:<br />

En met hen wijkt van Texels Strand<br />

Wat zich met Hollandsch naam mag fieféfi.<br />

De Batavier, die ons den moed<br />

Dier dappre Vaadren fielt Voor ötfgcn;<br />

Eh 't geen men met een' nacm begroet<br />

Te vrbeg aan 't Vaderland onttogen:<br />

Voorts dé ArgO: Hemel! welk een naam!<br />

O! Mocht ook eens de vlugge F aam<br />

Van deze onze Argonauten fpreken<br />

Ga, Heldenfloet, Verkrijg meer eer<br />

Dan zij. en keer niet tot óns weêr,<br />

Dan met het Gulden Zeegeteeken!<br />

E 2 Eer?


68 D E LOF D E'K. BATAVIEREN,<br />

Een kleiner foort, nier minder fier<br />

Gaat nevens hen door 't pekel dreven:<br />

Gij, Amphitrite, in 't rijksbedicr<br />

Aan 's grijzen Zeevoogds zij verheven:<br />

Bellone, gij, der volkren fchrik;<br />

En voorts, het wakkre Medenblik,<br />

De Zephyr,-nevens de Eensgezindheid,<br />

En de Ajax; eedle naam, weleer<br />

Verdadigcr van Grickcns Eer,<br />

Maar nu de draf der Britfche blindheid.<br />

De kundenminnende Dolfijn,<br />

Verliefd op Dichterlijke zangen,<br />

Die zich menschlievend toont te -zijn<br />

En aan Arions toon bleef hangen :<br />

De lieve Vcnus, zacht van zin,<br />

De moeder van de teedre Min;<br />

En een die ziet uit Argus oogen :<br />

In 't eind de Zwaluw, 't zinnebeeld<br />

Van hem, wien de eedle Vrijheid dreelt,<br />

Voltooit het Neêrlands Z,eevermogen.<br />

Zij


D E R D E Z A N G . 60<br />

Zij gaan: een labbrcnd koeltje fpeelt<br />

1. 't zeil, Najaan en Tritons zwemmen<br />

Rondom de Vloot: Neptuün beveelt<br />

Zijn' ftoet, de golfjes glad te kemmen.<br />

Maar welk een maar! wat meld de Faam ?<br />

Zij zegt, zij zag de Vloten t'faam,<br />

En hoorde 't dondren der kartouwen.<br />

Bij 't lichten van den Dageraad,<br />

Heeft naar de Vloot van onzen Staat,<br />

De dappre Brit den koers gchouën.<br />

Daar vormden beiden fluks hun lijn,<br />

Elk om zijn Vijand weêr te bieden:<br />

De roem van heer des velds te zijn<br />

Deed beider bloed in de aadren zieden,<br />

De fchuchtre Zeenajaden vloön,<br />

De Tritons waanden 't hoofd der Goón .<br />

Gehuisd te zijn op een der Vloten:<br />

Neen, ze achte Zoutman als Jupijn,.<br />

Den Opperdondervoogd te zijn,<br />

En doken als er wierd gefchotea.<br />

E 3 W; t


jo DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Wat toon vloog door het luchtruim heen l<br />

Door 't kraken van de Zcckalteclen<br />

Was 't of 't Heelal te barden fcheen,<br />

Zij fpuwden vuur uit ijzren kelen.<br />

Maar eindlijk, van den middagtrans,<br />

Spreid Titan luisterrijker glans,<br />

Terwijl 't gedonder der kartouwen<br />

Een einde neemt: ó blijde dag<br />

De Batavier heeft in dien Slag<br />

Het bloedig pekelveld behouën.<br />

Hij keert te rug in Zegepraal.<br />

Men kranP met onverdoof bre glorie<br />

De fiere Kielen, wier metaal<br />

Wij d' eerpalm danken der viktorie.<br />

Schoon Holland zonk, fchoon in den Slag<br />

Veel braven fneuvelden; dees dag<br />

Geeft nochtans flof tot blijde klanken:<br />

Schoon gij, o EENTINK, zijt gewond,<br />

'k Weet, dat gij toch met hart en mond<br />

Uw God voor 't Vaderland zult danken.<br />

Maar


D E R D E Z A N G . 7*<br />

Maar wie, wie fliert mijn geest, gereed,<br />

Uw Uitvaart, dappre Held, te zingen,<br />

Dat hij een hoger fpoor betreed',<br />

Om met u door 't gefhrnt te dringen 9<br />

o Heldenziel, ik volg u na,<br />

Wij zien geen Aarde meer! hoe dra<br />

Belanden wij in zalige oorden!<br />

Een Throonheraut vol deugdenmin<br />

Wacht u, o dappre Vlootvoogd in,<br />

En fpreekt u toe met deeze woorden:<br />

o Heldenziel, voldoe de beê<br />

Van Tui'sko, 't ftamhoofd der Germanen:<br />

Befchouw Walhalla, waar in vreê<br />

Hij om zijn kroost plengt Heldentranen.<br />

Toon hoe de Batavier zich kweet,<br />

Hoe de Almacht aan zijn zijde Itreed.<br />

Gij zult hem gindsch bij Helden vinden.<br />

d'Aarts-Engel zwijgt: geen bükfemfchicht<br />

Schiet fneller voort uit ons gezicht,<br />

Dan hij ver boven 't rijk der Winden.<br />

E 4 °*


;-3 L O F DER. B A T A V I E R E N ,<br />

Ook fpoed mijn Held: Wij landen aan.<br />

Durf ik mij in Walhallaas Zalen<br />

Te treden, veilig onderdaan?<br />

Maar niets, niets zet mijn' ijver palen.<br />

Geen Vader Dedalus, een God,<br />

Een God befchoor mij 't heilrijk lot,<br />

Tot daar de zielen na te flreven.<br />

Hoort, Batoos Zonen, wat de Held<br />

Aan onze Vaadren heeft gemeld,<br />

Ik zal u 't trouwde naricht geven.<br />

Noch naauw is Bentinck daar begroet<br />

Of hij vangt aan met dus te fpreken:<br />

Gij, zegt hij, Eedle Heldendoet!<br />

De Godheid hoorde uw ij wig fmeken.<br />

Ik, in een' Zeedag, van mijn post<br />

Op Aard met luider afgelost,<br />

Steeg op, om voor Gods Throon te naadren.<br />

Maar kreeg bevel van de Oppermacht,<br />

Om u te melden, hoe 't gedacht<br />

Van Bato overwint, ö Vaadren,.<br />

h


D E R D E Z A N G . ? 3<br />

In 't Lichten van den Morgendond<br />

Berichtte ons een van onze Schepen<br />

Waar zich de Britfche Vloot bevond,<br />

't Was de Ajax, in de kunst doorliepen ,<br />

Om, naauw gedoken van de ree<br />

Des Vijands Vloot in ruime Zee<br />

Langs vreemde wegen op te fporen:<br />

Maar 'k zag als hij ons naricht bracht<br />

Van 's Vijands groter Watermacht,<br />

Het Heldenvuur bij allen gloren.<br />

Wij hielden dand: de Brir, bericht<br />

Waar onze kielen zich bevonden,<br />

Heeft naar 't Zuid-Oost zijn' koers gericht,<br />

Daar ze op hun tal hun hope gronden.<br />

De dappre ZOUTMAN, ncoitverrast,<br />

Gaf eenigen van 't Smaldeel last,<br />

Den wcerelozcn doet te dekken.<br />

Zoo deed ook Parker, die terdond<br />

Die Kielen naar hun Havens zond,<br />

Om al zijn macht bij een te trekken.<br />

E 5 In


7 4 DE LOF DER BATAVIEREN»<br />

In de Achterhoede valt hun Vloot<br />

Ons Smaldeel aan: om af te weeren<br />

Dat we eens in 't-nijpen van den nood<br />

Den Koers naar onze kusten keren.<br />

Maar de onze , var> hunn' Stuurmansplicht<br />

Niet min dan de andrcn afgericht,<br />

Verijdlen wendende al hun pogen;<br />

Dus word het Britsch ontwerp gefluit,.<br />

En beider Scheepsmacht breidt zich uit »,<br />

En komt zijn Vijand onder de oogen.<br />

De Britfche Watcrfpits beflond<br />

Uit vierpaar machtige Oorlogschepen:<br />

Maar Hollandsch Smaldeel in dien ftond<br />

Was om zijn aantal niet benepen,<br />

Al zag 't Fregatten, wel bemand,<br />

En Kotters, vaardig bij de hand,<br />

Om bresfen in de nood te floppen,<br />

Neen, Neêrlands blakend Oorlogsvuur<br />

Stond aaa de Britten waarlijk duur,<br />

En velde kloeke Heldenkoppen.<br />

't Ba-


D E R D E Z A N G . 75<br />

'c Bataafichc Smaldeel had veel min<br />

Gefchut, en immers minder kielen:<br />

Maar 't oude krijgswoord: fterf of win,<br />

Ontfonkte ftraks de Heldenzielen:<br />

En wij, flechts zeven Schepen fterk,<br />

\Vij (tellen alle kunst te werk,<br />

Om daadlijk dapper weer te bieden:<br />

lfog twee Fregatten volgden, en<br />

De Kotter Ajax: nu erken,<br />

o Vader, zijn wij Oorlogslieden?<br />

't Gefchut der Schepen aan de zij<br />

Des Brits had vijftig holle monden<br />

Meer dan bij Batoos Heldenrij.<br />

Bij hun werd overvloed gevonden<br />

Ter hulpe, wen haar macht ontbrak:<br />

Maar, daar onze eedle toorn onrftak,<br />

Daar baatte niets het ftalen wapen.<br />

Held ZOUTMAN, die met Parker flrced<br />

V/crd fluks gevolgd 1<br />

en elk gereed<br />

Vertoqnde zich voor 't vuur gefchapen.<br />

Ma-


6 D E LOF DER BATAVIEREN,<br />

Macartny tast VAN KINSRERC aan,<br />

En word genoodzaakt om te zwichten ,<br />

Daar de eedle ZOUTMAN onder 't flaan<br />

Ons leert wat trouw en deugd verrichten:<br />

Hij overtreft door krijgsbeleid,<br />

Door mannenmoed en dapperheid ,<br />

Zo ver het hoofd der Britfche vloten ,<br />

Dat Fergufon moest bijftand biên:<br />

Toen heb ik 't ijslijkst vuur gezien,<br />

Naar Braitwayts zeekasteel gefchotcu.<br />

Het vuur van DEDEL was zo heet,<br />

Dat Braitwayt zelfs moest nootfein makea:<br />

Makbride, tot zijn hulp gereed,<br />

Schoot toe in 't hevigst van het blaken.<br />

Nu ftond de dappre DEDEL bloot<br />

Voor beider vuur en doodend loor;<br />

In 't eind is ook die kiel verloren.<br />

Ik heb met Fergufon geftreên ,<br />

Gij zult door alle tijden heen,<br />

Steeds van mijn plichtbetrachten horen.<br />

Van


D E R D E Z A N G : 77<br />

Van BRAAK, met Graeme in gevecht,<br />

Doet vaak hem deinzen onder 't ftrijden;<br />

Maar Murray hield zijn cours gerecht,<br />

Als hulpfregat, naar deze zijden:<br />

Dit ziet VAN WELDREN en fchiet aan,<br />

Om met den trotfehen Brit te flaan.<br />

Trufcot word door VAB BRAAM bevochten.<br />

Daar STARINC Blair doet deinzen, daar,<br />

Daar tcont de ganfche Heldenfchaar,<br />

Wat meed en trouw in nood vermochten.<br />

Vier volle -{tonden heeft de flag<br />

Volduurd , en M u L D E R , op de teeknen<br />

Volleerd, deed al wat hij vermag,<br />

Die op geen doodsgevaar wil reeknen.<br />

Voorts dekte hij met mannenmoed<br />

Der koopvaardij onweerbren ftoet.<br />

Maar wie kan naam voor naam verhalen<br />

Der helden, welker deugd en moed<br />

Ons recht beweerden met hun bloed?<br />

Maar allen zullen ze eeuwig pralen.<br />

'k Was


73 DE LOF DÈR BATAVIEREN,<br />

4<br />

k Was doodlijk in den flag gewond ,<br />

Maar 'k mocht het heuchlijk zoet verwerven3<br />

Om na dien hachelijken flond ,<br />

Voor 't lieve Vaderland te ftervenj<br />

En in Walhallaas vreugdezaal,<br />

't Bericht van deze zegenpraal,<br />

Aan u te melden, dappre Vaadren;<br />

Vaartwel! ik ga naar hoger Hof $<br />

Om meer dan om. Walhallaas lof:<br />

Een kroon van onverwelkbre blaadrert.<br />

Geheel Walhalla flaat verbaasd:<br />

Die maar gaat nog heur hoop te bovem<br />

Laat, zegt Tuïsko, laat ons haast<br />

Den meed van Batoós zonen loven.<br />

Laat, laat ons faam ten reie gaart.<br />

Heft, helden, heft een' krijgstoon aan!<br />

Gij, Saxens zonen zult ook zingen ,<br />

Gij andre tweeling, 't flore u niet,<br />

Dat li uw bastaard kroost verliet,<br />

Misdadigen zijn vreemdelingen!<br />

Zingt


D É R D E Z A N G * 79<br />

Zingt Eedle Helden, zingt uw lied ,<br />

Tot lof van Batoos dappre neven!<br />

Hier vangt men aan: de vreugd gebied<br />

De Helden, om hun ftem te geven:<br />

Maar Herman, Herman zingt hun voor;<br />

Daar volgt het gantfche Heldenchoor:<br />

En in den luider van zijn Telgen,<br />

Verheugt zich vader Bato, ja<br />

Een later zangchoor zingt hun na i<br />

Üw Heldendeugd zij eer, o Belgen!<br />

- Gij kwaamt, gij zaagt, gij overwont!<br />

Gij doort des Helhonds fnoodde listen:<br />

Gij leidet door uw deugd den grond<br />

Tot groter daén, cn meugt betwisten<br />

Aan alle volkren Oorlogsmoed:<br />

Gij toont u 't ware Heldenbloed:<br />

Het Oosten zal u daden prijzen,<br />

En 't Noorden roemt uw fier beflaan:<br />

En waar gij 't licht ziet ondergaan,<br />

Daar zal het Volk u Eer bewijzen.<br />

Wal


8D DE LOF DER. BATAVIEREN,<br />

Walhalla zal uw' waren lof<br />

Weergalmen horen in zijn zalen;<br />

En in nög hoger Hemelhof,<br />

Zal men uw deugden zelfs verhalen-<br />

Wij zivijgen: want verheevner lied,<br />

Voegt hoger choor, ons voegt het niet;<br />

Genoeg, zo /wij 't van verre horen,<br />

En 'sHemels blijde zangtoon klimt,<br />

Oneindig hoog —, de Boosheid grimt,<br />

Der Belgen, lof zweeft bij Gods Choren.<br />

Stamvader van 't Bataefsch getocht,<br />

o Oudflc van Tuïskoós zonen!<br />

Ik zie hoe gij uw telgen acht;<br />

Hoe gij verdienst met gunst wilt lonen.<br />

Hoor, dierbre Lantgenoot, ai hoor<br />

De jongde beê van 't Heldenchoor,<br />

Vervat in korte en klare woorden:<br />

„ Gij die uw Throon op ftarren bouwt,<br />

„ In 't oogenblik 't Heelal befchouwt,<br />

„ En u doet kennen aan alle Oorden.<br />

Gua


D E R D E Z A N G; .8*<br />

„ Gun in uw onbegrenst gebied,<br />

„ Waar duizend waerelden in wenden,<br />

„ Gun 't oord dat op de Belgen ziet,<br />

,, Aan ons'ter woon: Wij, Vader! zenden<br />

„ Om deze Gunst u onze beê;<br />

„ Wij laten willig deeze ftec Ï<br />

„ Alleen om op dat Volk te (laren,-<br />

„ Ach, 't is ons kroost; laat zulks gcfchiêö,<br />

,, Laat ons haar dappre daden zieft^<br />

„ En loven met gezang ea fnaren,<br />

Dfi Heldenbcde wort verhoord,-<br />

Hun oog verlicht, om blij te aanfchoUwen,j<br />

Uit hun zo rijk gezegend Oord ,<br />

Het Land, dat wij met Vreugd bebouwen-.<br />

Een Land, zo rijk clooronze vlijt,<br />

Door ijder nabuur fchier benijd,<br />

En door Natuur het minst gezegend;<br />

Van ouds of heide of waterplas j<br />

Maar nu, getogen uit Moeras,<br />

Door oost en west met vrees' bejegend,<br />

F Èè»


& 2 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Een Hemelftemme roept hun toe:<br />

Dit oord, Germanen, Batavieren,<br />

Het geten ik u befcliouwen doe,<br />

Dat oord wist deeds van zegevieren.<br />

Dit, Bato, is uw nagedacht,<br />

Geef vrij op deze Helden acht,<br />

Daar ligt de Vloot die zegepraalde:<br />

• Zij is op nieuw ten drijd gereed:<br />

Want «iemand deed den Belg ooit leed,<br />

Op wien dat volk geen fchaê verhaalde.<br />

Daar, daar deekt weêr de Vloot in Zee,<br />

De Gallen en de Kastiljaanen,<br />

Zijn meê gedoken van de reé,<br />

Gij ziet den Brit zich wegen banen:<br />

Gij ziet noch Gal noch Kastiljaan<br />

Den Britfchen Zeemacht grootsch weêrftaan,<br />

Maar tot hun Havens wederkeren;<br />

Maar ziet, de Vloot van Nederland<br />

Houd in dit hachlijk tijddip dand,<br />

En durft den Britfchen trots braveeren.<br />

Ik


D E R D E Z A N G . 83<br />

Ik ge«f aan u, ó Heldenfloetl<br />

Stamvaders van de Batavieren,<br />

Verlof, dat gij den Heldenmoed<br />

Van uwe Zonen moogt beftieren.<br />

En gij, Tuïsko! gij geef acht,<br />

En zorg voor Batoos nagedacht*<br />

En zend hun, die de Vloot geleiden*<br />

Voort raadsliên uit uw hoge rij;<br />

Zo blijft den Batavier (leeds vrij;<br />

En mag zich nieuwen rocn bereiden» .<br />

Tuïsko voelt dé dankbaarheid: 1<br />

Zijn boezem klopt voor zo veel gaven.<br />

De vreugde fluit, hoe zeer bereid,<br />

Zijn' mond, hij ziet zijn wenfchen (laven:<br />

Ik dank u, God, voer 't dierbaar kroost,<br />

Ik zal, o Vader, hun met troost,<br />

En trouwe Raadsliên (laag verflerken,<br />

Roept hij, in 't eind, weegt beider macht,<br />

En weet bij Batoos nagedacht<br />

Terftond wat hun ontbreekt te merken.<br />

F 2 Öë j


84 Di LOF DËR BATAVIEREN,<br />

Ga, zegt hij dappre Claudiua!<br />

Ga, cn doe Ncêrlands Vlootvoogd keren,<br />

Brittanjcs Overmacht moet dus<br />

Niet op mijn neeven triumfeeren:<br />

De Gal cn logge Kastilijaan,<br />

Ontweken reeds de waterbaan:<br />

't Ware onvoorzichtig te verwijlen;<br />

De waare moed moet nimmermeer,<br />

Verlokt door valfchen fchijn van Eer,<br />

Een' wisfen dood in 't aanzicht ijlen.<br />

Van Hoop ontbloot, en vruchteloos<br />

Te fneven, heet zijn Volk verraden:<br />

Dies, Hier den Held dien 't Volk verkoos,<br />

Dat hij zig ipaar voor grote daden.<br />

Civilis daaic in 't holst der nacht,<br />

En gaat onzichtbaar door de Wacht,<br />

Het leger van den Zeeman vinden.<br />

De Held waant zich in droom, en ziet<br />

Civilis; die hem fluks gebied<br />

Zijn' felle faijgsdrjft in te binden.<br />

In


D E R D E Z A N G . 85<br />

In 't eind ontwaakt hij, en mept uit:<br />

Hoe kceren — zonder eerlauwrieren!<br />

Hij wikt en weegt, bedenkt, befluit,<br />

Da,t blinde moed geen' Held kan fleren,<br />

Welaan, wij keren, zegt de Held,<br />

Op dat we. o.p 't fchuimcnd pekelveld,<br />

Daar na te wisfer zegepraleu.<br />

Hij keert. — Civilis vaart om hoog.<br />

'k Verlies Walhalla uit het oog,<br />

En kome op de aard weêr ademhalen.<br />

F 3 I X


I N H O U D .<br />

Genoegzaam zijn de moed der Batavieren en hunne Heldendeugd<br />

gebleken in den voorgaanden Zang; doch daar wij den Lof der Batavieren<br />

zingen, voldoet zulks niet alleen; en , behalven dat de<br />

invallende Winter geleegenheid gaf aan de Dichtkunst om een<br />

verbljf i n de Steden te zoeken, zo was 't gezegde ook ter proeve<br />

genoeg; en er was reden om tot de Kunjlen «vertegaan, welke<br />

't onderwerp van dezen onzen Vierden Zang uitmaken, Vooraf<br />

handelen wij van de Trouw, waar mede wij onze beloften Jlaven,<br />

onze Godvrucht, onze dankbaarheid aan zegepralende Helden.<br />

Voorts komen wij tot onze Dichtkunst, 't Haagfche Zang-<br />

Qhoor, Handel, Oudheidkunde, kracht van Taal, uitdrukking<br />

van gevoel, 't gansch vermtgen der kunst. Staat van onze<br />

Muzijk, Schilder , Beeldhouw-, -Graveer-en Etskunst, Wis-,<br />

Starre-, Kruid-, Heel- en Natuurkunde': Weiten: onze vindingen'<br />

b. v. Boekdrukkunst, Fabrieken, en Handel - Sociëteiten:<br />

Land- en Veebouw: onze gulle Vrolijkheid. Voorts betrach •<br />

ten de Helden van Walhalla, die nu volge?is den voorgaanden<br />

Zang onze aarde befchouwen, en herhalen den lof dér Batavieren.<br />

Aanfporing aan de Belgen. Eenige oude Gerniaanfche<br />

Gedenkjlukken der Vrijheid en Overgang tot den Vijfden Zan .


V I E R D E ZANG.<br />

H et wisfeleade Jaargetij,<br />

Verbied door ongeftuime vlagen,<br />

Bellonaas dolle razernij;<br />

En houd als in een' band geflagcn,<br />

De fchone v/erking der Natuur.<br />

Wij zien heur levenwekkend vuur,<br />

Als langzaam in zijn asfchen doven:<br />

Maar fchoon verandring hier gebied,<br />

Geen kou vind plaats in ï warme lied,<br />

Van Dichters die hun Landzaat' loyen.<br />

F 4<br />

D k


8&. DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Die ruwe Koning voert alleen<br />

Den rijksftaf over handelingen,<br />

Waar bij wij lichaamskracht belteen;<br />

Maar de opperde oorzaak aller dingen<br />

Onthief den vrijen eedlen Geest,<br />

Van alle dwangjuk dat hij vreest: '<br />

Ja, fchoon ook alles mocht verdij ven,<br />

De Reden die pp Waarheid grond,<br />

Zal zelfs in d' allerkoudflen dond<br />

Vol vuur, vol werkend leven blijven.<br />

Gepeins ó Leidsvrouw mijner Jeugd<br />

Niet minder nut dan goede Boeken!<br />

Koom gij, van ouds mijn lust en vreugd,<br />

Mij, in mijn flil vertrek bezoeken.<br />

Help mij, 'k -oek voor mijn Eeuw meer Lof,<br />

Dan Krijgsrumoer en Heldendof?<br />

Help mij, om in het zeedlijk wezen<br />

Des Landzaats Deugden te doen zien.<br />

D;e ai wat leeft moet hulde biên.<br />

Wier opüag alle bozen vrezen.<br />

Ga


V I E R D E Z A N G ; $p<br />

Ga voort, bewijs uit groote daSn,<br />

Wat eedle plichten wij betrachten.<br />

Wij zongen waren moed in 't daan,<br />

Leer, leer nu alles wat wij achten;<br />

Hoe trouw wij (raven ons Verbond,<br />

Dat onze oprechtheid nimmer fchond;<br />

Met Godvrucht, rokende aan de Altaren.<br />

Vertoon ?<br />

s Volks eedle Dankbaarheid,<br />

Altoos tot wederdienst bereid,<br />

Ja zelfs ten kosten van gevaren.<br />

Maar wie kaa onze blanke Trouw,<br />

Genoegzaam na verdienden loven?<br />

Zij, deunfel van ons Staatsgebouw,<br />

Stijgt aller Dichtren lof te boven.<br />

Roemt SESWALDS deugd, erkent hem dus<br />

Voor uwen Duitfchen Regulus,<br />

o Gij, Tuïskoós wettige erven!<br />

Maar weet ook, dat zijn trouw en deugd,<br />

Behaagt aan Neêrlands Heldenjeugd,<br />

Gereed voor 't Vaderland te derven.<br />

F s Du*


ö. DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Dus flaat hun Trouw voor 't Vaderland:<br />

Maar ook voor vriend en bondgenoten.<br />

Ja zelfs vrij doen het woord gefland,<br />

Dat met een Vijand is gefloten.<br />

Reeds had Brktanje ons wreed gehoond,<br />

Der Staten Vlag zelfs niet verfchoond,<br />

Toen de Oppermachten flreng verboden,<br />

(Na 't oud verbond) dat de Onderdaan<br />

Niets aan den Gal of Kastiljaan<br />

Mocht zenden, tot den krijg van node».<br />

Maar wie, wie meld ó Batavier,<br />

Uw Godvrucht, en waartoe dit melden? v<br />

Ten klaarfte blijkt ze in uw beflier,<br />

Haar invloed vormt alleen uw Helden.<br />

Uw Godvrucht eischt geen meer bewijs;<br />

Zij toont zig klaar, en haar ten prij-z'<br />

Zal zelfs het lied des Nabuurs klinken:<br />

Want noemt de Gal u onbefchaaft,<br />

't Is wijl uw toon zo woest niet draaft,<br />

En gij geen klatergoud doet blinken.<br />

Maar


V I E R D E Z A N G ;<br />

Maar is u die tot fchande? neen,<br />

Tuïskoös kroost won Adelaaren ,<br />

Op 't Roomfche heir, cn gaf voorheen<br />

Zig zelf den toenaam van Barbaaren.<br />

Waarom — ? Zij achtten heldencer,<br />

Op trouw en deugd gegrond, veelmeer<br />

Dan al de trotschheid der Romeinen.<br />

't Toenmalig Rome minde fchijn;<br />

Zij, meer om waarlijk groot te zijn,<br />

En niets, niets kan haar deugd verkleinen.<br />

o Schelle toon, klim uit mijn lier!<br />

Klim, en doe alle volkren horen,<br />

Den lof van de eedlen-Batavier.'<br />

Laat vrij de naam der Grieken fmoren:<br />

Want bij haar weidfche heUenfloet,<br />

Wort een ondankbaar volk ontmoet,<br />

Geneigd die braven boos te fchenden.<br />

Wie wijs, en edel dacht, cn vrij,<br />

Vervolgde fneó Sophifterij,<br />

En moest in bocijens 't leven enden.<br />

Bij


9a DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Bij ons, Triumf Bataaffche deugd!<br />

Bij ons vind Heldenmoed beloning:<br />

Getuig, mijne eeuw, getuig met vreugd,<br />

Wat fchoonheid is een Lauwerkroning!<br />

De Held verwon — de maar klinkt vlug<br />

Alom, hij keert tot ons te rugg,<br />

En wrj, wij kuslchen z ;<br />

jne fehreden;<br />

Wij ftrooien bloemen waar hij treed,<br />

De krans der Eer is reeds gereed,<br />

Daar hij haar' Tempel in zal treden,<br />

Dus pronkt onze eedle dankbaarheid<br />

Ook in dit uur met heldren luider;<br />

Hier, waar zij ai haar glans verfpreid,<br />

Gelijk een Jlonkcrftar in 't duister.<br />

Die geest beftiert ons, die weleer<br />

Oud Rome ftrekte tot haar eer,<br />

En kunsten in haar fchool deed bloeien.<br />

Dank, Hemel dat, ik op deez' ftond<br />

Dien flip bewoon van 't waereldrond,<br />

Waar voor de deugd de harten gloeien.<br />

Ia


V I E R D E Z A N G ; 93<br />

In welk een toppunt is de kunst,<br />

De fchone Dichtkunst niet gerezen!<br />

• Wat al Meceencn haar ter gunst!<br />

Zij wort aan 't Staatshof zelfs geprezen:<br />

In 't midden van het koopgewoel.<br />

Verheft ze in Amflels Stad haar' ftoel,<br />

En 't IJ weergalmt van hare tonen:<br />

Die Koopvorstin, door nijvre vlijt,<br />

Baart, fchoon begrimt door valen nijd,<br />

Bij Hennes kroost Apolloös zonen*<br />

Alreeds roemde ik, o 's Gravenhaag!<br />

Voorheen uw zangerige reien.<br />

Uw hofftad mag door kunst haar vaag,<br />

Als 't licht op andre Heden fpreicn.<br />

Maar 't is de Dichtkunst niet alleen ,<br />

Hoe zeer door alle de eeuwen heen<br />

Geroemt, die Batoos zonen kweken:<br />

Wie twijffelt aan het kloek verfland<br />

Van 't volk van 't bloeiend Nederlmd,<br />

Die hoor Romein of Griek zelfs fprekea.<br />

Alom


o + DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Alom in mijn Eataafsch gewest<br />

Zien wij gewijde Dichtrcnreien:<br />

Aan ijder ftrand, in ijder vest,<br />

Hoort men den toon van hun fchalmeien j<br />

Roem vrij, mijne elpenbeene lier,<br />

Met welk een weidfche cijtherzwicr,<br />

Des Leydfefien zangbergs tonen klinken,<br />

De blonde Apolio Iaat dien ftoet,<br />

Als uit een kelk vol Bacchus bloed,<br />

*t Kastalisch nat met wellust drinken.<br />

Maar ook geen Volk ontzegt ons de eer<br />

Van Hooggeleerde Wijze Mannen.<br />

Doch van den Duitfcher werd weleer,<br />

Bataaffche Dichtkunst ver verbannen.<br />

Ik rep van andre Volkren niet:<br />

Hun dwaasheid baarc mij min verdriet,<br />

Dan die van onze naaste Neven;<br />

Maar haast, haast treên ze in ons belang,<br />

En zullen aan Bataaffchen Zang,<br />

Als bijen aan een bloemkelk kleven.<br />

Met


V I E R D E Z A N G . ' 05<br />

Met wat gevoel, met welk een kracht,<br />

Zijn wij in ftaat ons uittcdrukken! •<br />

In Grootheid dient ons woordenpracht,<br />

Ja ijder aanflag kan gelukken.<br />

En meiden wij 't gevoelig fchoon<br />

Der blijheid , dan, dan danst de toon:<br />

Of is ons hart van rouw benepen,<br />

Dan valt de taal den Dichter meê,<br />

Zijn zang maakt aller hart gedwee.<br />

Als hij de tonen zacht doet fleepea.<br />

In 't teer en zuchtend minnelied,<br />

Toont zelfs iets flootend haar gevoelen.<br />

De Dichter meld met zoet verdriet,.<br />

Wat vlammen hem de borst doorwoelen.<br />

De aloudheid en de kracht der ïael,<br />

Haar rijkdom en haar woordenpraal,<br />

Zal zelfs een Adlung klaar bewijzen,<br />

Die fchatten uit de aloudheid graaft:<br />

Maar thands, thands word de taal befchaafd,<br />

De taal die Duitschland zelfs moet prijzea.<br />

o Schone


06 IT«.'D;E LOF 'DER BATAVIEREN.<br />

o Schone Dichtkunst, hoog geroemd,<br />

Gij wekt Bataaffche zangchoralen:<br />

Voor ons ftrooit gij uw cêlst gcbloemt,<br />

En doet u gaven nederdalen<br />

Bij ons, wien, klevende aan Uw' toon^<br />

Gij fteeds vergast op 't edelst fchoon;<br />

Apollo heeft hier echte telgen.<br />

o Schone kunst! o Poëzij!<br />

Verban de laffe rijmlarij,<br />

Verban die uit het choor der Belgen.<br />

Die basthart floort ds zUivre toofi,<br />

En, horen haar de vreemdelingen,<br />

Dan achten zij ontbloot van fchoon,<br />

Al wat Bataaffche zangers zingen.<br />

Stoor gij dat m3nk cn fmaakloos lied,<br />

En duit haar laffe zangen niet<br />

Die nooit aan d' aafdfehen damp ontflijgen.<br />

Sluit zulke Tempels, waar geen fchoofi<br />

lil heerscht, dat Filomelaas toon,<br />

't Gekrijsch der uilen vrij dcc zwijgen.<br />

Tooa


V I E R D E Z A N G . ? 7<br />

Toon, eedle Dichtkunst, toon al de aard,<br />

Hoe gij hier woont bij Batoos Neeven,<br />

Eu maak den naam van Dichter waard,<br />

Al wie door Hemelvuur gedreven<br />

U hulde bied, cn door zijn vlijt<br />

Naar laauwren dingt aan kunst gewijd-<br />

Rijk, rijk hem zelfs het Speeltuig over.<br />

Zo roeme Europa ons beltier,<br />

En Heldenmoed, en Cythcrzwler,<br />

En fchenke ons zelfs den eerclover.<br />

Ginds roeme vrijlijk de Italjacn<br />

Op Snarenfpel en zangakkoorden,<br />

En leer Euroop de maat te flaarr,<br />

Aan Taag, op Rhijn of Iberboorden.<br />

Wij volgen; en deze Eeuw misfehiea<br />

Zal noch in Neérland meefters zieir,<br />

Die zelfs voor geen Correllies wijken.<br />

Voor 't minst, wij voelen al het fchoon,<br />

Dat zuivre fmaak hier zit ten throon,<br />

Doen wij aan al de waereld blijken,<br />

G ft,


DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Is, is niet Neéïlands Kunstpenccel<br />

Beroemd als dat der oude Grieken ?<br />

Wat volk viel vrijer trek ten deel,<br />

En hoe wierd' niet op Aadlaars wieken,<br />

De naam getorst van 't kundig Choor,<br />

Dat de Ouden navolgde op hun fpoor;<br />

Maar, zonder flaafserf hun nateaêmen,<br />

Natuur was 't voorbeeld van de kunst,<br />

En in Europa haar ter gund',<br />

Spande al tot lof der meeders famen.<br />

Deze Eeuw kweekt nog in Nederland<br />

Alomberoemde Kunstpenceelen,<br />

En mannen , in wier nette hand<br />

De Rictpcn beide en Etsnaald fpelcn.<br />

Ontbreekt de Wiskunst ons ? o neen.<br />

Of zijn we in 't meefierlijk ontleên,<br />

Of 't mengelen van de Artzenijen,<br />

lïeneden andrc Volkren wij!<br />

o Neen, de Landzaat wijst hier vrij,<br />

Den vreemdeling-naar 't School teLeyün,<br />

;<br />

of


V I E R D E Z A N G . 9%<br />

Of is ons de omloop van 't geftarnt,<br />

* Ook vreemd? Maar neen, 't is ijdel vragen :<br />

Hier ziet een kind noch naauw hoe 't barnt.<br />

Of 't fchept in 't onderzoek behagen. ..<br />

Of tonen wij ons minder kloek,<br />

Als wij op Aard het wonderboek,<br />

Vol Heilige geheimcnisfen,<br />

Het eerde boekdeel der Natuur,<br />

Ontfluitcn ? Neen, een Hemelvuur<br />

Verlicht ons om geen fpoor te naisfen,<br />

Straalt niet Lycurgus hoge geest +<br />

Niet Mines oordeel in de Wetten,<br />

Die men bij onzen Landzaat leest,<br />

Waar in we op hoger fpooren letten,<br />

Vermaak, en Rust, en Veiligheid<br />

Van 't Volk bellieren 't kloek beleid<br />

Van hun , wien 't oefnen van de Wetten<br />

Bevolen is:^


joo DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Wij» door geheel Euroop befaamd,<br />

Wij zijn het, die een trouw doen blijken*<br />

Die aller Volkren deugd bcfehaamt,<br />

En die wij doen met luifter prijken.<br />

Al wat de nijvre kunst hier wrocht,<br />

Voldoet: hoe duur 't ook zij gekocht<br />

't Voldoet, en heeft in zich de waarde.<br />

De kooper ziet niets flccht bereid,<br />

Noch word door valfchen glans misleid;<br />

Bedrog, dat nooit een Gauler fpaarde.<br />

Zeg, welk een arbeid is ons vremd;<br />

In welk een kunst zijn we onbedreven?<br />

Schoon Mars de Koopvorftinne ftremt,<br />

Kan hij haar wel den doodlleck geven ?<br />

Neen, neen, dat gansch Europa vrij<br />

Om Batoos Kroost verwonderd zij:<br />

't Land is te klein om ons te voeden,<br />

Maar fchaft in 't nijpen van den nood<br />

Aan al de Nagebuuren brood,<br />

Als Krijg en Borger bij hun woeden.<br />

Ont-


V I E R D E Z A N G . 101<br />

Ontbreekt ons vinding? Zeg, van waar<br />

Leerde eerst Euroop haar Schriften drukken?<br />

Van ons, 't bewijs is zonnc klaar,<br />

Men tracht vergeefsch ons de eer te ontrukken.<br />

Zo had ook in deze eeuw voorheen<br />

Ons Vaderland 't geheim alleen,<br />

Van 't moeielijk Tabaksbereiden,<br />

Een lage knecht van flaaffchen aart,<br />

Het vrije Vaderland onwaard,<br />

Ging bij den Gal die kunst verfpreiden.<br />

Waar vind men Lakens, even goed<br />

Als in de vrije Nederlanden?<br />

Wat flap, dat ook mijn Zangfler doet,<br />

Zij vind hier (tof aan alle flranden.<br />

Europe acht, dat geen verwerij<br />

Met de onze te gelijken zij,<br />

Schoon Duitschland ons tragt nateaémen.<br />

Wij drukken , dat zelf de Indiaan<br />

Van Bloem cn Kleur verbaasd moet ftaan,<br />

Ja zich zijn Schilderkunst moet fchamen.<br />

G 3 D;r


los DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Der kuntlen Kweekfchool, waar geen moed<br />

Ontbreekt, om hoger op te ftijgen,<br />

Is Nederland; en daar, daar doet<br />

De ^BjKdcn hoogden prijs verkrijgen.<br />

Waar is, waar is een Burgerij,<br />

Zo machtig en zo rijk, zo vrij,<br />

Als die van onze Nederlanden?<br />

Waar k op Aard zoo'n Koopcomptoir,<br />

Beroemd de wijde waereld door,<br />

Dat wetten geeft aan vreemde Stranden?<br />

Een drom van handelende licn,<br />

Voor wie zich Sluierkronen buigen,<br />

En wien zij deeds naar de oogen zien,<br />

gn allerdiepst ontzag betuigen!<br />

Een Staat, in 't hart van onzen Staat,<br />

Gevest in 's Aardrijks Dageraad,<br />

Maar nu gereed de Nederlanden<br />

Met kloeke Scheepen hulp te biêni<br />

Zo blijv', dit moog Europa zien,<br />

Niet dr;;floos wie ons aan durft randen!<br />

'k Erken,


V 1 E R D E Z A N G. 103<br />

'k Erken, ik zei nier zonder reên,<br />

*| Land is te klein om ons te fpijzen ;<br />

Maar 't ligt niet onbepJoegd, o neen:<br />

Men mach hier Vee en Landbouw prijzen.<br />

De Zeeuw vereert ons keurig Graan:<br />

De nijvere arbeid blijft bcflaan,<br />

In veel van Naêrlands fchconfte (treken. L<br />

Maar onze Veebouw geefc gewin,<br />

En brengt hier dubble fchatten in,<br />

Daar wij met dubble vlijt haar k-wvken.<br />

Geen fchat van Vruchten derven wij,<br />

Noch Ceres nochTacchus gaven;<br />

En bij die fchatten zijn wij vrij,<br />

Zo niet van onze drifcen (laven.<br />

Van onze driftenP -— Neen, o neen:<br />

Wat landftreek pronkt met beter zeên,<br />

Bij groter maat van fchat en blijheid,<br />

Alleen door nijvre vlijt gekocht?<br />

Zij word, zij word vergeefsch gezocht;<br />

In Neerland flechts is ware vrijheid.<br />

[ G 4 D<br />

-


Ï04 DE L O F DER BATAVIEREN,<br />

De vlijt verhief dit woest Gewest,<br />

Uit een moeras ten lustig' Eden;<br />

En, daar het was aan 't ftrand gevest,<br />

Kwam overvloed in alle Steden:<br />

De rijke Handel, ongeftoord,<br />

Haalt hier de pracht van ijder oord:<br />

De> Nektar vloeit in gouden fchalen.<br />

Hoe vaak, mijn Vrienden, zingen wij:<br />

Ja, de eedle Wijnflok maakt ons blij,<br />

Als wij elkander gul onthalen/<br />

Hoe vaak rolt onze blijde toon:<br />

Drinkt, Broeders, drinkt met frisfche teugen:<br />

Ziet, ziet, den Wijn vol flonkrend fchoon,<br />

En drinkt, daar wij genieten meugen.<br />

Wanneer wij liggen uitgeflrekt,<br />

Wanneer de blaauwc zerk ons dekt,<br />

Wat baat ons dan het ijdel fparen ?<br />

Voldoet, voldoet den wil van God,<br />

Hij mint ons, fchiep ons voor 't genot,<br />

Eu voor *t gebruik der frisfche jaren.<br />

Drinkt


V I E R D E Z A N G . 105<br />

Drinkt, broeders, drinkt, hij zij veracht,<br />

Die op den eedien wijn durft fmalen,<br />

Als of hij ons tot ontucht bracht:<br />

*t Voegt ons het hart recht op te halen.<br />

Toch prijst de matigheid, die deugd,<br />

Gij, wien de les der vaadren heugt :<br />

Eén teug kan tot gezondheid flrekken,<br />

Een tweede ontvlamt de kracht der geest,<br />

En hij die voor een' derden vreest,<br />

Zal nooit zijn' disch met vreugde dekken.<br />

Drinkt broeders, lieve broeders, drinkt:<br />

Verbant gepeins en nare zorgen,<br />

En laat, terwijl de beker klinkt,<br />

Die uitgebannen tot den morgen: J<br />

Laat, laat ons matig bij den wijn,<br />

Om *sGevers wil, toch vrolijk zijn:<br />

Geen treurig hart kan wel ontfangen:<br />

Die noodloos zorgt, die wantrouwt God;<br />

Hij word onvatbaar voor 't genot,<br />

Eo zelfs onwaardig meer tc erlangen,<br />

Os Das


JO' DE L O F DER BATAVIEREN,-'<br />

Dus zingen wij. Gelukkig 'c volk:<br />

Dat zo; gevoelig voor Gods gaven,<br />

Geniet; en in geen' diepen kolk<br />

Ligt van ondankbaarheid begraven!<br />

De rechte vrije Landzaat fpot<br />

Met al het bijgelovig rot,<br />

Dat {leeds het hoofd naar de aard doet hangen.<br />

Hij durft zijn oogen opwaart flaan; -<br />

Zijn boezem, met geen fchuld bclaan,<br />

Meld God met blijdfehap zijn verlangen.<br />

De leer van Gods verborgenhcên<br />

Word onvcrvalscht in deze {treken<br />

Geleerd, doormannen, welker zeén,<br />

Niet minder {lichten dan hun preken.<br />

Geen bijgeloof vervoert ons; wij,<br />

Wij zijn van alle dwaling vrij:<br />

Elk durft hier naar zijn hart bclijen:<br />

Verdraagzaamheid, dat Christlijk merk,<br />

Is 't hoogfte doelwit onzer kerk ,<br />

Zij echter duit geen ketterijen.<br />

• i Ea


V I E R D E Z A N G . ia£<br />

En wat wrocht niet dat hoog gevoel,-<br />

Der Godvrucht bij de Batavieren ?<br />

Waar wetenfchap zich heft ten doel,<br />

Zal zij der volkren zeden fieréfl.<br />

Zo fiert zij waarlijk onze zeên,<br />

En doet, door dikke nevels hcón,<br />

Het licht der Wijsheid bij ons dralen: 1<br />

Dat blinkt ons toe, en toont ons 't fpoor,<br />

Waar langs wij bij het Engten choor<br />

Verfchijnen in de Hemelzalen.<br />

De Wijsheid is die hoogde deugd, '<br />

Dat eerde kenmerk van Gods wezen,<br />

Die moeder alle Hemelvreugd,<br />

Door 't eeuwig hallel hoog geprezen.<br />

Ze is boven 'c menfchclijk verdand,<br />

En zij die in haar vaderland,<br />

Gcdaag haar' hogen invloed fmaken,<br />

Zij vinden in hun Englentaal,<br />

Geen woordenkracht noch redcnpraal,<br />

Om haar gevoel bekend te maken.<br />

Men


%oB DE L O F DER B A T A V I E R E N ,<br />

Men kent haar aan gcwrogten, die<br />

In duizenden bijzondre tonen,<br />

Melodisch Hemmen, en bij wie<br />

Het ware fchoon kan eeuwig wonen.<br />

Ze is meer een oorzaak dan een kracht<br />

In Gode: zeis.... maar zangfter! zagt,<br />

Laat af, gij kunt haar niet bepalen:<br />

Ze is met Gods wegen zo verknocht,<br />

Dat als men haar ontdekken mocht,<br />

Men ook dat wezen af kon malen.<br />

Genoeg voor ons indien wij haar<br />

Slechts kennen door haar hoog geleiden,<br />

Haar wenken volgen, en ons daar<br />

Van andre volkren onderfcheiden,<br />

Waar ijdle dwaling hun verblind.<br />

Genoeg, zo wij Hechts, rechtgezind,<br />

Het ware goed door rechte wegen<br />

Steeds zoeken, en ons hoogde goed<br />

Erkennen in een vrij gemoed,<br />

In recht en billijkheid te plegen,<br />

Ja


V I E R D E Z A N G . io 9<br />

Ja de eerden aller kundigheên ,<br />

De nuttigden in 't menschlijk leven,<br />

Die in 't gelaat en in de zcên ,<br />

Leert, door wat wondre drift gedreven,<br />

De mensen of dit of dat begeert,<br />

Dit, brandend zoekt, dat, van zich weert:<br />

Die edle kunst, die hartenkennis,<br />

Is 't eigen van den Batavier:<br />

En hij acht in zijn Staatsbeftier,<br />

Gewetensdwang voor heiligfehennis.<br />

Hoor vrij, o kroost van Bato! hoor<br />

Uw' lof, hoor dien van duizend tongen!<br />

Denk vrij dat in Walhallaas choor<br />

Ook u ter eere word gezongen:<br />

Want uwe roem verblind u niet.<br />

Zo daavre dan mijn zwellend lied<br />

Vrij in uw oor, ó echte telgen!<br />

Mij dunkt, ik hoor in 't ftargewelf<br />

Den klank van onze vaadren zelf<br />

Uw' lof verbreiden, dappre Belgen!<br />

Dus


sz DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />

Dus klinkt, dus klinkt der Helden toon:<br />

Veel heils ? o rechtgeaarte neeven!<br />

Bij u blinkt aller deugden fchoon,<br />

Gij hebt den waren früaak van 't leven!<br />

. Gelukkig Heldenvolk! gij acht<br />

De matigheid voor weidfche pracht:<br />

Niets kan bij uwe- Vrijheid halen :<br />

't Laag kruipend vleijen kent gij niet,<br />

Veracht elk oord waar zulks gefchied:<br />

Dus doemt gij ook het ijdel pralen.<br />

Wij zien uit dit ons zalig oord,<br />

o Eedle zonen, uwe daden.<br />

Vergeefsch word uwe rust gedoord,<br />

Wij zien een' krans van Lauwerbladen.<br />

De blijde zege lacht u aan,<br />

De Brit zal u vergeefsch weêrftaan,<br />

Uw broeders zullen met u flrijden,<br />

Europa zal u hulde bièn,<br />

En Oost cn West uw macht ontzien,<br />

U eeren als in vroeger tijden,<br />

Zo,


V I E R D E Z A N d ut<br />

Zo, zo klinkt in Walhalla thands<br />

De toon van onze dappre Vaadren!<br />

Zo wasfen in den ïtarrentrans<br />

Voor ons zelfs onverwclkbre blaadren!<br />

Volhard, volhard, o eedle jeugd,<br />

Op 't fpoor van uwer Vaadren deugd ,<br />

En toon u waarlijk echte telgen,<br />

Dan blijft door uwe grote daan<br />

Uw kunst en krijgsroem {leeds beltaan,<br />

Die gij verworven hebt, o Belgen!<br />

Doorlees, doorlees, o Batavier,<br />

Wat van u Vaadren is gefchreven.<br />

Ca, Heldenkroost, ga, zegevier,<br />

Waag voor den Staat het dierbaar leven.<br />

Het bloed, ten dienft' van 't Land geflort,<br />

Is vruchtbaar daar 't vergoten word,<br />

En geeft de onlterflijkheid aan Helden.<br />

De Naneef ijvrig van haar' gloor,<br />

Stapt willig na in 't zelfde fpoor,<br />

En ziet zich ook zijn deugd vergelden.<br />

Zie,


lis BE LOF DER BATAVIEREN*<br />

Zie, zegt de rappe jongeling,<br />

Zie, dit heeft Grootvaars moed bedreven;<br />

Zijn naam beklijft in zegening,<br />

Zijn deugd roert ons nog, ons, zijn Neeven.<br />

Zo roemt gantsch Duitschland Hermans moed ,<br />

Zo Seiwafds trouw, wie tegenfpoed<br />

Noch doodsgevaren konden mindren.<br />

Zo toont nog heden dezen dag,<br />

Den zogezegden Knochenbach<br />

Een waare Duitfcher aan zijn kindren.<br />

Zo Teutoburg, en Varus wald:<br />

Leert ons Cherusk, en Franken kennen,<br />

Eries, Brukter, Wild, en Sax; en 't valt<br />

Der jeugd niet zwaar hun na te rennen.<br />

Zo leert men Batoós nageflacht,<br />

Hoe hier de oprechtheid wierd geacht:<br />

Hoe wij aan Rome een burcht verftrekten<br />

(Wij waren 's Keizers wacht): — hoe wij,<br />

Gedrukt door wreede dwinglandij,<br />

Weêr alles tegen Rome wekten.<br />

Ru*r


V I E R D E Z A N G . 113<br />

Rust hier, ja rust, Bataaffche Zang!<br />

Gij, gij deed alle Volkren blijken,<br />

Hoe wij, als haters van den dwang *<br />

Den dappren Vaadren nog gelijken.<br />

Gij toonde d'aart des Volks, hunn' Moed»<br />

Den waren luider van hun bloed,<br />

Hun Deugd, hunn' Rijkdom, Wetenfchappen:<br />

Rust dan een wijl, cn wacht dat uurï<br />

Dat gij ontfonkt door Hemelvuur,<br />

Met luider naar het eind kunt flappen.<br />

H ï N-


I N H O U D .<br />

Jacobus Bongarfius Jchrijft te recht aan F. Rofaeus Abianus.<br />

,, Rette judicas, Francifce, eum qui mores hominum muN<br />

„ torum vidit & urbes; ad judicandum fapientiorem & ad<br />

n agenduni paratiorem fore."<br />

Zo dat volgens 't oordeel van die Schrijvers, zodanige kennis<br />

om te oordeelen vooraf moest gaan; even zoo dachten wij; dat<br />

om te voor/pellen, de gront der voorfpelling in 's volks zedelijk<br />

Caraclct eerst moest blijken! Dis hebben wij onze voor [peiling<br />

tot hier uitgejleld, en 'er deeze Zang toe doen dienen nu het overige<br />

afgehandeld is. Men dulde dat een korte fchetze des Oorlogs<br />

voorafga , met een algemene aanmerking over ons verband<br />

in geheel Europa, en in de voor [peiling iets omtrent de<br />

acatuig van Europa, door haar Vurjien aan ons te bewijzen<br />

W,j zien Walhalla opnieuw, Duitfche Slamaart • ijdelheid van<br />

geboorterecht tot het uitmaken van ons groot of klein Zedelijk<br />

CharaÜer, voorbeelden van grote Menfchen uit den minder<br />

ftand van 't leven, vaak ten Zetel verheven. — En zeeker-<br />

Ijk, 't is de deugd, die kracht van ziel, die groote Mannen maakt,<br />

niets anders. De logge rijkaart op zijn vadzige Canapé na een<br />

bloedver dikkende, en gcesthenevelende maaltijd, moog zich iets inbeelden,<br />

als alles r,w hem draaft; hij is ellendiger Jlaaf dan<br />

de heffe des Volks. Daarom vermaan ik mijn vrije Belgen, ombij<br />

de Zeden hunner dappere Vaderen te volharden. Ja God<br />

verhoede dat niet al 't vergift der verwijfde Seine tot mijn' mangelijken<br />

cn vrijen Rhijn overfla! — En 't ware voor Neerlands<br />

Heil te hopen, dat de Werken van de onvolprezen TACITUS<br />

alle, van de zedenbedervende VOLTAIUE in geene handen<br />

".varen.


V JJ F D E Z A N G .<br />

Calliopé, ai, daal ter neêr!<br />

Genoeg rustte uw Bataaffche Zanger i<br />

Span gij zijn zuivre Cyther weêr,<br />

Vorftinne, daal — en toef niet langer!<br />

Maar 'k zie uw komst in 't aardsch gewest;<br />

'k Vang aan, en zing den krijg, die pest,<br />

Gevolgd van weê en bittre rampen;<br />

Die de akkers verwt met menfchenbloed,<br />

En fpade en kouter'rusten doet,<br />

De lucht befmet met zwaveldampen.<br />

H<br />

2 ia


ii6 DE L O F DEK B A T A V I E R E N ,<br />

Zo ftroomde aan Xanthus kust weleer<br />

Het bloed van Grieken en Trojanen,<br />

En flortede uit de wonden neêr,<br />

Om zich een weg naar 't ftrand te banen;<br />

Het Griekfche, gloeiend, Vorstlijk rood,<br />

Tn duiflren praal, fcheen na den dood<br />

Der Helden nog om wraak te fchreeuwen,<br />

't Mengt zich met dat van Troije niet,<br />

Waar in men Venus luister ziet:<br />

Die haat gaf trcurftof aan alle Eeuwen.<br />

Het bloed van Turnus ftroomde aldus,<br />

Hespcrie, in uw rijke dalen:<br />

Zo 't Roomfche in 't oog Catulus,<br />

Op welken flag de Duitfchen pralen:<br />

En zo, zo viel voor Hermans Haal,<br />

Na een te vrolijk vriendenmaal,<br />

Misleide Varus met zijn benden:<br />

Zo, zo heeft dit Bataafsch Gewest<br />

Haar grond met Roomes bloed gemest<br />

't Viel Cerialis in de lenden.<br />

Maar


V IJ F D E Z A N G . uy<br />

Maar fchoon wij moed en Heldeneer,<br />

Als 't voegt, met luider flemme loven;<br />

Toch achten wij de Legerfpeer,<br />

Een felle Geesfelroê van boven.<br />

Het Oorlog is een pest voor de aard.,<br />

Maakt ons der Mcnschlijkheid onwaard:<br />

Geen Leeuw in Barka is verwoeder:<br />

't Drievormig monfler, haalt niet bij<br />

Den krijg, in woeste razernij,<br />

Noch was van zo veel rampen moeder. ;<br />

Geen Cerberus, der Helle ontroofd,<br />

Geen Sphinx, door Edipus bedwongen,<br />

Geen wreede Stieren, die het hoofd<br />

Der Argonauten uit hun longen<br />

Met vuur bedreigden, noch de Draak,<br />

Gehitst door Junoos minne wraak,<br />

De Python, door Apol verflagen:<br />

Noch geen Centauren zijn zo wreed,<br />

Als 't woedend Oorlog. — Wat, wac c'eed<br />

Dan Mars den naam van Krijgsgod dragen?<br />

H 3 o Fa-


u8 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

o Fabeleeuwen! Razernij<br />

En waan misleidden 't hart der Volken,<br />

En leerden hun de muiterij,<br />

Der Titans, die door lucht en wolken,<br />

De macht der Goden heeft getergd,<br />

Hunn' throon bedormd met aardsch gebergt:<br />

Waan heeft het Oorlog dus verheven.<br />

De Krijg een Godheid? neen, het is<br />

Een monfler, 't is een ergernis,<br />

Gevloekt bij die als wijzen leven.<br />

Hoe 't echter zij, Rechtvaardigheid,<br />

Ontflaat ook niet in 't oorelogen:<br />

Zij heeft Bataaffchen moed geleid,<br />

Civilis flagzwaard uitgetogen.<br />

Rechtvaardigheid deed ons beftaan,<br />

t Om ons van Spanjcs Jok te ontdaan,<br />

En onze Vrijheid vast te zetten;<br />

En thands uit nood, Rechtvaardigheid!<br />

Scherpt gij 't Bataaffche Krijgsbeleid,<br />

Daar wij Brittanjes woen beletten.<br />

De


' Y IJ F D E Z A N G . 119<br />

De Grootheid, de verdiende, en deugd<br />

Der Volken fchromen geen Tyrannen:<br />

Hun rust der ziel, die Hemelvreugd,<br />

Word door geen' wrceden blik verbannen.<br />

Schoon 't gansch Heelal uw zij verliet,<br />

't Verijdelde uwe ontwerpen niet;<br />

Die kracht van geest deed u bcfchouwen,<br />

o Herkies, 't vlammende gedicht,<br />

Dat in het oog der Goden licht,<br />

Waarop zij hunne zetels bouwen.<br />

Gij Castor, en gij Pollux; zijt<br />

Den Acheron door brave zeden<br />

Ontrent. Maar hoe! waar toe den tijd ,<br />

In 't Rijk den Faablen te bededen?<br />

Ontrent niet altijd de eedle Deugd<br />

Het nietig dof om Hemelvreugd?<br />

Zijt gij met Gode en met u - zeiven<br />

Zo min bekend, ó Sterveling?<br />

o Leer de Waarheid , die ik zing,<br />

Zo ftïjgt gij tot de Stargewelven.<br />

H ± Stroom


i»o DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />

Stroom uit mijn volle Dichtaar vrij,<br />

Veradcld vocht l wek mijn verrukking<br />

Voor 't Vaderland! o God! doe 't mij<br />

Befchouwen, vrij van onderdrukking!<br />

Verrukking, die de ziel oncfonkt,<br />

Die eer der Vaadren hart doordrongt,<br />

Als zij Gods ftemme hoorden dondren!<br />

Wek,, wek mijn' toon, leer gij mij zien,<br />

Hoe ons Gods macht zal bijftand bién,<br />

Door wegen die ai de aard verwondren Z<br />

Ligt, ligt, o God, het fchutdoek weg,<br />

Waar mede Gij 't aanftaande dekte.,<br />

Dat ik 't toekomende voorzeg!<br />

Gij zijt het die mijn'.ijver wekte:<br />

U zaL mijn Zangfter hulde bién,<br />

Daar, waar zij 't Voorge/lacht zal zien:<br />

Mijn toon zal U ter cere klimmen:<br />

Ai, leer mij door Uw Hemellicht,<br />

Zo le:e ik Batoos kroost hunn' plicht,<br />

Zij volgen, wat hun aan moog grimmen!<br />

Wat


V IJ F D E Z A N G . 12c<br />

Wat duiftrc nacht bedekt mijn oog?<br />

Help God! — 'k zie juist genoegzaam ftralen.<br />

Van licht, om mij het naar vertoog<br />

Van dezen nevel af te malen.<br />

Is dit gevolg van krijg cn moord?<br />

Of duisternis, waar door men boort<br />

Cm tot het ware licht te frappen?<br />

Grijp moed! die de Acheron doorfnek,<br />

Bereikt het zalig Zielen veld,<br />

p Zangfter, ijder flaat heeft trappen.<br />

Niet rain goeds moeds, als die Gemaal,<br />

Die, om zijn Echtvriendin te ontdekken,<br />

Zelfs door de poort van helsch metaal<br />

Het aaküjk Styx dorst overtrekken,<br />

En flappen in het duister dal:<br />

Treed ik floutmoedig toe, en zal<br />

Om waarheids glans geen' nevel fchrcom.TJ. —<br />

Ik zie, ik zie een lang faam licht<br />

Mij vrolijk lonken voor 't gezicht: —<br />

Ik zie den dag te yoorlchijn komen»<br />

H 5 Maar


ii2 DE LOF D E R BATAVIEREN,<br />

Maar hoe! waar ben ik? en waar zijn<br />

Behoeftigheden en gebreken?<br />

Hoe is dit waarheid, of is 't fchijn?<br />

Ik ben mijn' dampkring gansch ontweken.<br />

In welk een zachte zuivre lucht<br />

Bevinde ik mij in mijne vlucht?<br />

Werkt dan de ziel, van ftof oncflagen,<br />

Door eigen krachten? Ja, gewis,<br />

Der Vaadren zielsgefteltenis<br />

Voorfpelde dus in de oude dagen»<br />

Ook ik, door Hemelglans verlicht,<br />

Ik durf, o Belgen, profetceren:<br />

Niet als Casfandra, wier gezicht<br />

Den driesten afgrond kon bezwcercn:<br />

Zij, zij voorfpelde weê en ramp;<br />

En ik, na dezen Oorlogsdamp,<br />

Voorfpe! u heil,. 6 Batavieren!<br />

Gij hebt met Troije niets gemeen t<br />

De braafheid lei den eerften ftcen,<br />

Bij u: gaat heen, en wint lauwrieren!<br />

Laó-


V IJ F D E Z A N G . 123<br />

Laómedon heeft niet mijn' Staat,<br />

Gedicht: neen, Volk van beter Zeden.<br />

Wij, kroost uit 'saardrijks edelst zaad,<br />

Tbr rolle der noodfchiklijkheden,<br />

Staan boven aan: Wij zijn het, Wij,<br />

Die 't noodlot noemt natuurlijk vrij;<br />

Wij , de eêllte van Tuïskoös Telgen.<br />

Hoort dan Europaas Staatsbelang ,<br />

Gods wil, en uw verheven' rang,<br />

ÜW' Dichter melden, dappre Belgen!<br />

De mensch kruipt als een worm in 't dof;<br />

Een hoger Geest regeert de dingen:<br />

Een wonder één, die 't Hemelhof<br />

Bediert en duizend Starrekringen.<br />

Ons Erfdeel word begrimd door nijd,<br />

Maar 't moet nochtans in dn'jd bij drijd,<br />

Ja, door zijn ramp zelfs, triumfceren:<br />

De Boosheid-zelve, als 't God gebied,<br />

Veroorzaakt dat het goed gefchied:<br />

'k Durf dit uit kracht der Waarheid leren.<br />

Wat


tii. DE LOF HER BATAVIEREN,<br />

Wat is, is recht: 't loopt alles faam.,<br />

't Is alles harmonij en orden.<br />

W a<br />

s niets tot tegenlland bekwaam,<br />

Wat zou 't gevoel van deugd dan worden?<br />

Hoe zou zij dan in kracht beftaan?<br />

Zij blijkt, in 't kwaad te keer te gaan,<br />

En daarom heet ze een Zielsvermogen.<br />

Raad met uw hart, ó Sterveling!<br />

Gevoel de Waarheid, die ik zing:<br />

Gevoel! — wat wij zo driest betogen»<br />

Ken 't ftelfel van Europa, ken't.<br />

Niet meer beflaat 't al dwingend Romen;<br />

En Duitschland, aan geen Jok gewend,<br />

Kan luisterrijk te voorfchijn komen.<br />

Brittanje, eertijds oud Romes fpot,<br />

Weêrftaat en fchikt het Oorlogslot:<br />

Zie Kastiljanen, Portugeezen:<br />

Zes duizend Franken togen 't zwaard,<br />

En Gallien, hun aanflag waard,<br />

Mocht haast het bloeijend Frankrijk wezen.<br />

De


V IJ F D E Z A N G. i2S<br />

De wetten van de menschlijkheid,<br />

Doen zich verdaan aan de Isterboorden.<br />

Wij zien een' Koning, vol beleid,<br />

Geen' (laaf van lof of lasterwoorden ,<br />

Een onafhanglijke oppermacht,<br />

Een' vijand van verwijfde pracht *<br />

Vol jeugdig vuur en grijs van hairen.<br />

Euroop is vrij, en zo gefield,<br />

Dat tegen al 't uitheemsch geweld<br />

Zij blijft haar evenwicht bewaren.<br />

Geen oppermacht, hoe groot die zij,<br />

Kan mijn Batavië bedwingen ,<br />

't Belang der Vorsten houd het vrij,<br />

En hij, die 't roekloos wou befpringen,<br />

Verbrak 't vermogende evenwicht;<br />

Geen Mogentheid gedoogde 't licht;<br />

Wie 't zocht, zou zich een moordkuil delven.<br />

Daar Vrijheid u ter harte gaat.<br />

Is nijd de ringmuur van uw' flaat:<br />

Bataven, leert dit, kent u • zeiven.<br />

Wel.


ti6 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Welhaast verrijst de Lentezon ,<br />

En ziet uw zeekadeelen vaardig:<br />

De moed maakt hem, die eens verwon,<br />

Op nieuw wéér zegepalmen waardig.<br />

Steeds roert u de oude wapenklank:<br />

En gij ftelde op den Doggersbank<br />

Een mast, om midden in de dromen,<br />

Een eertrofé voor 't Vaderland<br />

Ten baak te houden, die op 't zand<br />

Door 't vvoén des tijds niet om zal komen.<br />

Vertrouw op hulp van de Almacht vrij!<br />

Schoon gansch Euroop u wou begeven,<br />

Hij dond u wis in 't uiterst bij,<br />

En zou u haatren tegendreven.<br />

Ik z;e, ik zie uw zegenpraal:<br />

'k Zie, door uw donderend metaal<br />

Gods wil, uw' deugden, recht Verfchaffen:<br />

Europe, Vorstlijk gelaurierd,<br />

Met harer zustren goud gcfierd,<br />

Zal hare ontaarde Telgen draden.<br />

Europa


V Ij F D È Z A N G , 127<br />

Europa, met een' weidfchen ftoet<br />

Gekroonde hoofden, Waereldvorften,<br />

Bereid zich, dat ze in tijds ons groet,<br />

Ons, die met lof de rampen torflcn.<br />

Jofefus, 't wonder onzer tijd,<br />

Bemind in vrêe, gehard ten ftrijd',<br />

Volgt haar, als de ecrfle van haar Groten.<br />

Roem, Zangflcr, vrij een' Vorst zo braaf,<br />

Een' Keizer, en geen Pauzen flaaf,<br />

Die 't bijgeloof voor 't hoofd durft floten.<br />

Ziin geest, verfïerd met kundigheén,<br />

Hij, minnaar van zelfs te ondervinden,<br />

Wordt niet misleid door dwaze rcên,<br />

En Iaat door fchijn zich niet verblinden.<br />

Hij reist en trekt van oord tot oord,<br />

En licht word door hem opgefpoord<br />

Het waar belang der Onderzaten,<br />

Hij, komende in dit fchoon gewest,<br />

Ziet hoe in ons Gemeenebest<br />

Gewetensvrijheid word gelaten.<br />

Hij


IJ§ DE LÓF DER B A T A V I E R E N ,<br />

Hij zag 't, hij keerde weêr, beval,<br />

Geen' ftervling om 'c geloof te dwingen.<br />

Elk mag' den Schepper van 't heelal;<br />

Ee oneindige oorzaek aller dingen ,<br />

Thands in zijn ganfche Rijksgebied,<br />

Naar 't licht, dat hij van God geniet,<br />

En naai* zijn beste weten, loven;<br />

In 't leezen van het Bijbelwoord<br />

Word thands geen Duitfcher meer gedooid.<br />

Zo komt men allen waan te boven.<br />

Zijne Eeuw zij de Eeuw dan van August!<br />

Hij meuge in Heil hem evenaren,.<br />

Wiens daf Europa heeft gekust!<br />

Zijn Zetel bloeie een' reeks van Jaren!<br />

Die Titus en Trajaan in deugd,<br />

Tot zijner Onderdanen vreugd j<br />

Gelijkt, of zelfs mag overtreffen.<br />

En, roept hem 's Hoogden dem van de aard,<br />

Dan zie hij in zijn Hemelvaart,<br />

Zich in der Englen rang verheffen!<br />

Ik


I IJ F D E Z A N G . 129<br />

Ik zie den groten Keizer mee<br />

Alle andre Vorflen ons vereeren:<br />

De Brit zelf hoort der dengderi wet j<br />

Mij dunkt 'k zie hem den Vreê bezwèerèri.<br />

De wellust van het Hemelhof,<br />

Onvatbaar voor den aardfchen lof,<br />

Bevrucht ons ftrand met haar Olijven:<br />

Zij teelt om hoog bij de Englcnrij<br />

Gevoel, en wikt hun Melodij,<br />

En regelt alle hun bedrijven.<br />

Gelijk de Zonnen, door hëur' gloed,<br />

Haar Stelzels 't vrolijk leven fchenken;<br />

Niet anders is de Vrede, en doet<br />

Het alles lachen op haar wenken.<br />

Zij koomt, zij koomt met fchat beladn;'<br />

Zij brengt ons Heil en Rijkdom aan ;<br />

Ja, Batavieren, 'k zie haar komen:<br />

Ik dank, ik dank U, Grote God,<br />

Voor 't blij vooruitzicht in ons lot!<br />

Ge ontheft mijn ziel van ijdel fchremen.<br />

ï Jk


I 3D DE L O F DER BATAVIEREN»,<br />

Ik dank U, cn dc Dankbaarheid,<br />

Zal fteeds het reedlijk wezen voegen.<br />

Mijn Kunstgenoot beeft lang bepleit<br />

Hoe zij de bron is van 't genoegen.<br />

Dit leerde mij uw fchelle klank,<br />

Mijn waarde Halsvriend, mijn LE FRAKCQ.,<br />

Klim dan, mijn lied, om blij te danken!<br />

Stijg, (tijg ten Hemel, tot Gods throon!<br />

Vermeng u met der Englen toon!<br />

Of fmelt in hua verhecven klanken!<br />

Dank driewerf, Ecu wig Vader! dank<br />

Voor uw beduur ten allen tijden!<br />

Ja fteeds zal onze blijde klank<br />

U duizend, duizend Zangen wijden.<br />

Dat van U onze wijsheid zij,<br />

o Grote God, erkennen wij;<br />

En onze Vrijheid doet-Gij bloeien.<br />

Dank driewerf, Eeuwig Vader! dank!<br />

U wijden we onzen blijden klank,<br />

En zien die Paradijsvrucht groeien!<br />

Voor


V IJ F D È Z A N G . 131<br />

Voor onzen Godsdienst danken wij!<br />

Door haar ontfluit ge óns '& Hemels zalen.<br />

Dankt nevens ons, o dankt ook gij,<br />

b Engten, Hemelfche Choralen!<br />

Gij Machten, Throncn, eindloos tal",<br />

Van Heerfchappijen in 't Heelal!<br />

Gij, Vorften! en gij, Heldenzielen,<br />

Door deugd verengelden, buigt neêr!<br />

Dankt met ons aller Opperheer!<br />

Verheven is 't, yoor Herri te knielen;<br />

Voor 't dankvermogen danken wijl<br />

Wij danken zelfs voor aardfche rampen!<br />

Want deze, o God, befchikte Gij,<br />

Dat daar ze ons fchijngeluk bekampen,<br />

Zij dienen om de zaligheid,<br />

Die Ge ons, o Vader, hebt bereid,<br />

Ons met meer wellust te doen imaken.<br />

'k Voel thands wat vreugd dat danken greft:<br />

'k Gevoel het, maar wat tongval heeft.<br />

De krachten om V bekend' té'maken»<br />

I ar- Cif


I 32- D B LOF 'DÜS. BATAVIEREN,<br />

Gij hebt, Aartsgoedheid, mij gehoord:<br />

'k Durf in verrukking 't oord befchouwen,<br />

Waar onze Vaders ongeftoord<br />

Zich hunne Zetels mochten bouwen.<br />

Ik durf tot in Walhalla treén,<br />

Germanen; langs de Lethe heen,<br />

Waar in verwijfde namen fmcorden,<br />

De Vaadren zoeken in dat oord:<br />

De Vaadren, meer door deugd bekoord,<br />

Dan door den klank van grooefche woorden.<br />

Hier woont Tufskoos dapper -<br />

kroost,<br />

En haar bevallige Thusnilden,<br />

Wier hart nooit bioodaart heeft getroost,<br />

Aan wien zij nooit haar gaven fpildcn.<br />

De Helden fmaken hier Ambroo*<br />

En rusten vrolijk, zorgeloos,<br />

Tc vreên met dat, wat zij verrichtten.<br />

De fmaak van Hemelfche Granaat,<br />

Is een gevolg, dat fteeds ontftaat<br />

Uit altoos.trouwbetrachtc plichten.<br />

Hoort


V IJ F D E Z A N G . " 133<br />

Hoort in Walhalla vrij mijn Lied I<br />

Mijn toon mag vrij uw Ooren naadren:<br />

Gelijk een ruisfchend beekje vliet,<br />

Rol zij tot Vrijheids lof, o Vaadren!<br />

Gij weet, wat arbeid Vrijheid kost,<br />

Gij, die den Rhijnftroom hebt verlost: ;<br />

Gij weet haar' prijs, gij kent haar wa.;rde'; ?<br />

Zij flaat, ons duur, toch zingen wij,<br />

Triumf: ons hart geniet haar blij,<br />

Haar, 't allerdierbaarst goed op aarde.<br />

Maar zacht! ik hoor een' blijden tcon<br />

Weêr van de Vaadren tot mij keren.<br />

Zij klinkt: Betuig aan de aarde, ó Zx>n,<br />

Dat wij der Belgen deugd waardeeren.<br />

Vloek Flavius, o Barden lied,<br />

En noem Segefles fchandnaam niet;<br />

Maar prijs de deugd der Batavieren! ' '<br />

Want , gingen wij die Helden voor,<br />

Zij bleven in het deugdenfpoor;<br />

Men moet hun kruin met Lauwren fiere.).<br />

I 3 Hier


134<br />

D E L<br />

Q<br />

f d e r<br />

BATAVIEREN,<br />

Hier zwijgen zij: daar hoger lied<br />

Weêrgalmt door de Amathisten zalen,<br />

Waar in niec min ons recht gefchied,<br />

Door onze daden op te halen.<br />

Dan, wat beproeft mijn Poüzij<br />

De tonen van deeze Englenrij,<br />

Te buigen naar mijn Cytherfnaren ?<br />

Der Vaadren kenmerk, hun beleid,<br />

Hun Oorlogsroem en Dapperheid,<br />

Mocht grootfeher Dichter lang verklaren.<br />

Dit was uvp taak, mijn EILDERDYK!<br />

Gevoelig Vriend, in Kunstvermogen,<br />

In WetenIchap, en Deugd, zo rijk?<br />

pit Helde uw Zangfter ons voor oogen.<br />

Mijn Vriend — mij dunkt, een Englenrij<br />

Herhaalt om hoog uw Poëzij:<br />

't Heelal waagt van den lof der Belgen:<br />

't Klinkt alles tot der Vaadren lof:<br />

En Wij, wij geven prijzens ftof,<br />

Als 't voegt, aan onze laatrcn telgen.<br />

Maar


•V IJ F D E Z A N G . 135<br />

Maar gij, ö Vaders, die hier woont,<br />

Wilt, wilt mij van dit Oord berichten!<br />

Word niet de wectlust licht verfchoond,<br />

In hun, die trachten nut te ftichten?<br />

Dit tracht ik, Vaders, en bedwing<br />

Die zucht niet: want in d'cngflcn kring<br />

Kan zig een braave 't Ecrfpoor banen.<br />

'k Stam meê uit vrije Vaadren, die<br />

Ik ook in uwe rijen zie:<br />

'k Stam meé uit wakkere Germanen.<br />

Ook mijn geboorte geeft mij 't recht;<br />

Qm naar dit Zielendal te dingen.<br />

Mijn hart, aan de oude zeën gehecht,<br />

Schijnt nog van blijdfehap op te fpringen,<br />

Waar Vrijheids toon heerscht in het woord,<br />

Of 't oor van zware flachten hoort.<br />

Schoon 't ftof des tijds de Schilden, Speeren,<br />

En Wapenkleuren heeft bedekt,<br />

Geen nood: het hart bleef onbevlekt,<br />

De moed durft tijd en dood trotfecren.<br />

\ 4 Geen


i$6 DE LOF DER. BATAVIEREN,<br />

Geen nood, fchoon 't groen of ravenzwart,<br />

Zijn van 't gevleugeld Schild verbeten.<br />

Dit valt een' eedlen zoon niet hard,<br />

Als hij van eerlijk bloed mag heeten.<br />

Indien de brave flechts gevoelt<br />

Het vuur, dat in zijn' boezem woelt,<br />

ïlij zal niet meer bewijzen vragen;<br />

Hij mint die hem het leven gaf,<br />

Doch zoekt geen luister bij het grafj<br />

Maar eerbied de asfehen zijner Magea.<br />

Mijn eerbied, ó mijn Vaders, vak<br />

V toe, ook u die de eiken planten,<br />

In 't noch befaamde Boezekswald:<br />

'k Behoor ook tot uw Bloedverwanten.<br />

!<br />

En hebt gij vopr dat heilig hout<br />

Het zaad den Duitfchen grond betrouwt,<br />

Tot luister van de Iaatre neeven;<br />

Dan is 't ook recht, om mij voortaan<br />

Een takje met zijn Eikenblaan,<br />

Ter aangedachtcnis te geven. .<br />

* Maar


V IJ F D E Z A N G /<br />

Maar hoe! wat Godfpraak roept mij toe:<br />

Keer — keer van langverloopen tijden: * i>«<br />

,, Klaag niet cm 's noodlots ijzren roê ,<br />

„ Of om verval uit brand, of drijden.<br />

,, Hij, die de ware deugd betracht,<br />

Behoeft geen glansrijk voorgedacht.<br />

Genoeg is hem zijn plichtbetrachtcn»<br />

Een fnode looft hem niet, o neen;<br />

Maar zal hem echter om zijn zeên<br />

Door eeir vei borgen kracht nog achten.<br />

„ Let, let. o Dichter, op dces dem,<br />

En bind uw oor aan deze woorden :<br />

Wat is de mensch, wat baat het hem,<br />

,, Van wien hij damt, of uit wat oorden?<br />

,, Van waar Homerus zo befaamd,<br />

Van waar werd Cicero vernaamd,<br />

„ Die 't puiklatijn aan 's aardrijks heerea<br />

„ In de ooren donderde? Van waar,<br />

„ Was Flakkus, wiens vergode fnaar<br />

p Zelfs Tejus Dichter dorst trotfeeren?<br />

I 5 Of


j 38 DE LOF DER BATAVIER JW,<br />

„ Of was Sefostris minde? groot,<br />

,, Voor wien Egypte lag gebogen,<br />

Wijl hij het licht dat hij genoot,<br />

„ Uit fchamele ouders had getogen ?<br />

„ Was Jesfes zoon geen rijkskroon waard ,<br />

Wiens moed met wijsheid was gepaard,<br />

Schoon hij voorheen de fchapen hoedde ?<br />

,, Heeft Catharyne, ook ongeacht,<br />

„ Niet Ruslands voorfpoed aangebracht ?<br />

„ Dien Staat gerukt uit 's oorlogs woede ?.<br />

j, Een oud, een braaf, een goed geflaeht<br />

,j Is wenschlijk; maar de ware luister<br />

„ Word flechts door deugden voortgebracht:<br />

„ Deugd is een flonkerbag in 't duister.<br />

,, Vooroordeel, waan, of hovaardij,<br />

„ Zette aan geboorte grootheid bij;<br />

„ 't Zijn wetenfehappen die ons lieren;<br />

„ Maar heldendeugd en burgertrouw,<br />

„ Zijn zuilen van een ftaatsgebouw<br />

„ En kranfen ons met eerlaurieren".<br />

Hier


V IJ F D E Z A N G . 135<br />

Hier zwijgt de C-odfpraak: en ik keer<br />

Van uit Walhalla-is rijke zalen<br />

Tot mijnen eigen'dampkring weêr,<br />

Om van mijn ;<br />

tocht weêr aam te halen.<br />

Maar hoe! wat heldre zonneglans<br />

Befchouwt mijn oog aan 'sHemels trans?<br />

Wat achtbre Vrouwe daalt daar neder,<br />

Verzeld van drie Bcvalligheên?<br />

Daalt gij, o Godvrucht, dan bcncên?<br />

o Ja, gij zijt het, ftier mijn veder!<br />

Ja, Batavieren, 't is haar wil:<br />

Ik zeg het u; 'k dorst Heil voprfpelkn :<br />

'k Zag lettende op des noodlots fpil,<br />

U vrij van banden die u knellen.<br />

Maar wilt gij dat mijn profecij,<br />

Geheel en al bewaarheid zij,<br />

Wacht u uw Heiligdom te onteeren :<br />

En zo gij dwaalde van uw' plicht,<br />

Tracht, tracht dan, tot Gods aangezicht<br />

Geheel boetvaardig weêr te keren.<br />

Werp


j:p DE LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />

Werp verr' van u de flavernij,<br />

Waar meê de Gierigheid u kluistert,<br />

En maak u van de boei eens vrij,<br />

Die uwer daden glans ontluistert.<br />

Ontfluit uw' boezem voor 't gevoel:<br />

Ontvlucht, ontvlucht de jammerpoel,<br />

Waarin de gouddorst u zou florten:<br />

Volg de infpraak der natuur, cn let<br />

Alleen op haar verheven wet,<br />

Zij zal geen wormpjes recht verkorten.<br />

Volhard bij uwer vaadren zeen: „,<br />

Leer mannelijke kloekheid prijzen:<br />

't Is noodloos, welgevormde leên<br />

Te buigen naar uitheemfche wijzen. $<br />

Verban hunn' fchaamtelozen fmaak,<br />

Geen wakkre jongling fchept vermaak<br />

In 't zien van al te dartle vrouwen:<br />

De fchaamteblos, ik weet niet wat,<br />

Bezit iets achtbaars, grootsch, en dat<br />

Den dartle zelfs te rug kan houën.<br />

Maar


•<br />

V IJ F D E Z A N G. 141<br />

Maar 't is genoeg: dc Batavier,<br />

Beroemd voor ihedig, vat mijn reden.<br />

Welhaast, welhaast, en 'k zie hem fier<br />

Alle eereloze boei vertreden.<br />

'k Voorfpelde het, en 't zal gefchiên:<br />

Euroop* zal ons vcrwinnaars zien,<br />

En al de warcld ons eens eeren;<br />

En dus, de hoogde Majefteit,<br />

In macht en in rechtvaerdigheid,<br />

Door Batoos zonen kennen leren.


I n 'H ö Li ö.<br />

Wij hebben de- oorzaken der onlusten in Europa, "t gedrag<br />

der Batavieren in dezen Oorlog, hun kunsten, wetenfchappen<br />

wn hun vooruitzicht tot heil verhandeld. Wij trekken hier alles<br />

kort lijk te famen, en Jlrevcn naar 't eindperk: wij maken de.<br />

zucht van ons hart kennelijk, en zo een Geestvervoering mij deed<br />

uitroepen: Semper in orbp' canam , zo is deze een injpraak,<br />

aan alle Dichters gemeen, die met even dezelfde warme Uefle<br />

voor hun Vaderland zijn aangedaan: een liefde, zeker niet bekend<br />

bij hen , wie alleen winzucht aan een oord bind, of die uii<br />

kracht van dezelve de grootjte cn niet de rechtvaardigjle partij<br />

aankleven — en welken Commentarius de zodamgen aan mijnen<br />

text hangen, is mij om 'teven — Odi profanum vulgus, &<br />

( Deo voler.tej arcco — Ik ben ten uiterjle met al zulk eene<br />

infprauk voldaan. — Wij fpoeden, als gezegd is naar y<br />

t einde;<br />

billijk wijden wij onzen Bataafjehen zang aan 't Vaderland<br />

en billijk aan den Germaanfchen Stamaart; MWjk aan onze<br />

vrije Stamvaders; maar aller bülijkst, aan U, DOORLUCH-<br />

ÏIGSTÉ VORST, vim Wij hartelijk wenfchen 's Lands welieminde<br />

te mogen noemen, hoe teer ons hart tevens verre is vdri<br />

verbittering, voor hun die. anders denken: en fchoon wij haat<br />

diepe onkunde in 't geen 's Lands welvaart eischt verachten<br />

20 gehoven wij, na 't algemeen begin/el van ons Vaderland ,•<br />

zo min in deeze als in 't fluk van Godsdienst, gewetens<br />

rechters te mogen zijn. De zon der waarheid zal eens boven<br />

ée kimmen gerezen zijnde, hun den dag doen zien, en ons in<br />

pnze bepnjeUn verfterken; die wij is 't nood, loffelijk zullen<br />

bezegelen. — Hier mede waren wij wel aan 't eind , edoch hij<br />

wiens boezem gloeit voor 't Vaderland, hij moet voor Godsdienst<br />

gloeien: volgt mij, Batavieren, op dat men op ons nooit<br />

teepasfe:<br />

Delióta majorum immerifUs lues,<br />

Romane, doriec templa refeceris,<br />

Aedesque labences Deorura,<br />

Foeda nigro fimulacra fump.<br />

H OR ATIÜS.<br />

Neen, dankbaarheid aan God, en eerbied voor 's Lands Vaderen<br />

hejlieren onze daden! en zachte kalmte des gemoeds, zd<br />

onzefbeloning zijn.<br />

ZES-


U S D E ZANG.<br />

Cjfeluk, o Zangeres, daar wij<br />

Naar 't eindperk fpoên van ons verlangen!<br />

Dank, Hemel, dank! Gij ftond mij bij.<br />

Gij (berde mijne Maatgezangen!<br />

Het ftor'e dan mijn' Lezer niet«<br />

Als hij mij kort herhalen ziet,<br />

AI wat ik ruimer heb gezongen:<br />

Hij fla mijn' Geestverrukking toe,<br />

Eer ik den voorhang fluiten doe:<br />

Bataaffche Zang blijve ongedwongen!


i4i ÜE L O F DER BATAVIEREN^<br />

Wij zongen in den Eerden Zang,<br />

Het bloedverwantfchap der Germanen,<br />

Hunn' Godsdienst, en hun Staatsbelang;<br />

Hoe sich Beüone een fpoor kost banen: .<br />

Hoe, daar zich 't al ten krijg bereid,<br />

Gewapende Onpartijdigheid<br />

Bij Duitschlands groten wierdt gebooren:<br />

De Belgen noopte ik in dien Zang,<br />

k 'Meer naar hun waare Staatsbelang 1<br />

Dan 't hooggeboren Wicht te horen.<br />

Mijn Zangtoon fpoeide: ik zong, wat hoon<br />

De Brie mijn Volk deed wedervaren:<br />

Een dappre Vaderlandfche Zoon,<br />

Gefneuveld roemde ik op mijn fnaren<br />

Ik volgde hem in 't Stargewelf,<br />

En zong, hoe in Walhalla zelf<br />

Mijn CRUL verhaalde de onderdrukking;<br />

lk zong Germanjes Heldenrij,<br />

Hun vloek der Britfche dwinglandij:<br />

t Verloor mij-zeiv' in mijn verrukking.<br />

Maar


E E S D E Z A N G ;<br />

Maar toen ontfbrjkte ons Hemelglocd j<br />

Daar wij de Heilige Eendragt zongen^<br />

En 't kenmerk van Bataaffchen moed,<br />

Die nu tot weerftand werdt gedwongen,<br />

Mijn Derde Zang, was 't kort verhaal,<br />

Van Strijd eu Dood en Zeegepraal,<br />

't Blonk door den glans van Heldendaden l<br />

Een Heldenrij verfchafte (lof,<br />

Mijn Zangfter gaf haar billijk lof j<br />

In mijne Dichterlijke bladen;<br />

^Maar tot ?\ de eer van dezen tijd 4<br />

Werdt meer vereischt dan Krijgshuricren.;<br />

Dus zongen wij, hoe buiten ftrijd,<br />

Wij met der kunften Goud ons fleren}<br />

Hoe, in öns Eeuwig vrij geweesti<br />

Zich Pallas zetel heeft gevest;<br />

Hoe Majals Zoon van vreemde ftrandefl<br />

Ons fchatten halea doet,: hoe Wij^<br />

Geroerd door zuiv're melodij,<br />

In min voor de Eedlo Zangkunst brandènV<br />

i K Mbë


J 45 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Hoe 't hart van Vaderlandfche min,<br />

Vervuld was, deed mijn Zang befpeuren, ,<br />

Geën enge kreitfen floot het in,<br />

Maar als de Nardus fpreid haar geuren,<br />

Zoo waasfemde mijn kokend bloed,<br />

En gaf mij tot voorfpellen moed:<br />

Ja Belgen, Belgen 'k prophetcerde,<br />

*t Stond me als der waarheid Priester vrij,<br />

Te melden wat u fchaadlijk zij,<br />

Daar ik u Deugt en Wijsheid leerde.<br />

Verdenkt *me, 6 Batavieren , niet,<br />

Zo 'k op den Duitfchen Stamaan boogde,<br />

Gij weet hoe ge in uw' Staats verdriet,<br />

Vaak op-hunn' reeden bijftand oogde;<br />

Met recht beroemt zig de eedle Rhijn,<br />

Eurbpa&s Stroomvorstin te zijn;<br />

Zou 'k óp den Stamaart der Germanen,<br />

Geen Glorie dragen, 'k waar ontaart,<br />

En 't vrije Vaderland onwaard,<br />

Onwaard de fchat uit bloed en traanen.<br />

Gij


Z E S D E Z A N G . 14?<br />

Gij dan Bellona die ik zach,<br />

Van uit des Afgronds duisternisfen,<br />

Op 't Aardrijk komen, die den dach<br />

Zijn blijden luister lang deed rnisfen;<br />

Vertrek naar 't Onderaardfche rijk 9<br />

Daar zijnde laat dan 't dampig flijfc,<br />

Van 't aaklig Styx u eeuwig kluistren, ,<br />

Zo worde de Aarde een Paradijs,<br />

|Zo Zingen we op verheevner wijs,<br />

Dat zelfs Gods Throonherauten luistren.<br />

Hoor vrij Bataaffche Jeugd, hoor vrij,<br />

Waarom deze eeuw die Eer' is waardig,<br />

Waarom ik haar mijn Lofzang wij,<br />

Ik ben , ik ben, volkomen vaardig,<br />

Om voor uw oog te recht te ftaan-, 1<br />

Van deze en al mijne andre da4n,<br />

'k Zong Krijgsroem, Handel, Weetenfehappen;<br />

Al 't zaam iri een vereenigt, en<br />

Van alle Volkren die ik ken,<br />

Kost geen ooit op die hoogte {tappen.<br />

K 2 4Js


i 43. Ds LOF DER BATAVIEREN,<br />

Als Rome boogde op Tullius,<br />

Ontftond een Caefar die haar drukte,<br />

Daar Maro, daar Horatius,<br />

Vast voor Augustus zetel bukte,<br />

En node had Minerve een ftoel,<br />

Bij ' t eeuwig drukke koopgewoel 5<br />

Hoe node is fmaak en kunst en vrijheid<br />

Vereent, maar in ons Vaderland,<br />

Klimt dit en 't ander blijft in (land,<br />

En alles aamt hier deugd en blijheid*<br />

Een Echte Zoon van 't Vaderland<br />

Zal met.zijn lot te vreeden wezen,<br />

't Word wijs beftuurd van hoger hand,<br />

En heeft geen wending ooit te vrezen,<br />

En hebben wij niet grote borg,<br />

In onzer Staten trouwe zorg.<br />

Veragt dan vrij 6 echte Zonen,<br />

Het laag gefpuis het welk hun gift,<br />

Verfpreid in naamloos lasterfchrift,<br />

Het is onteevcn wie zij hoonen.<br />

Een


'Z E S D E Z A N G. ' 149<br />

Een eerlijk man, hoe laag van flaat,<br />

Behoeft zich nooit zijn's naams te fchrqmen, S<br />

Steeds durft hij met een heusch gelaat, ><br />

Voor 't oog van 's Waerelds Grooten komen,<br />

Nooit klopt zijn hart, wie hem veracht,<br />

Word van, hem als een dwaas geacht,<br />

En die verachters zijn zulks waardig:<br />

Maar billijk bloost dat vuil gebroed,<br />

't Welk flil zijn lasterzugt voldoet, \<br />

En deugt zelfs honen durft vuilaardig.<br />

Ah hij die. in de Renbaan liep ,<br />

En tot den eindpaal is gekomen,<br />

Het volk befchouwt dat tot hem riep,<br />

Iets tusfchen 't hopen en het fchromen,<br />

Gevoelt, daar hij zijn oogen flaat,<br />

Op 't Volk en op den breden raad ,<br />

En haakt met uitgefirekt verlangen,<br />

Naar 't oordeel dat de Grijsheid velt,<br />

Zo, zo is ook mijn hart geflelt,<br />

Benieuwt wat prijs ik zal ontfangen.<br />

K 3 Maar


i5o DE LOF DIR BATAVIEREN,<br />

Maar dat de Hoop mijn Hart oncfonkt,<br />

Verwondre u niet ó Batavieren,<br />

Geen Dichter, die zij niet belonkt,<br />

Elk hoopt zich eens met mirth te fleren.<br />

En alles wat ik heb beftaan,<br />

Is voor mijn Vaderland gedaan,<br />

Voor 't Vaderland en laatre Neven:<br />

\ Is nuttig dat men in zijn dicht,<br />

Een zuil voor tijdgenooten ftïgt,<br />

'£ Kan moed aan later Helden geven.<br />

Gelooft mij vrij op \ woord van eer',<br />

Dat ik en Goed en Bloed en leven,<br />

Bij 't kleur'en van de legerlpeer,<br />

Voor 't lieve Vaderland zou geven:<br />

't ïs waar mij roept mijn flaat wel niet,<br />

Daar 't naenfchenbloed bij ftroomen vliet,<br />

Maar legt op mij gewijde plichten;<br />

Almachtig Vader hoedt mij, dat<br />

Ik 't rein gewisfe nooit beklad'<br />

Laat eigenbaat voor trouw vrij zwigtea.<br />

Daa


Z E S D E Z A N G. 151<br />

Dan prijkt mijn hoofd met Laüwerbla&ri,<br />

Oneindig meer dan fchatten waardig!<br />

Dan zal ik blij ten grave gaan,<br />

Dan ben ik daaglijks reizensvaardig.<br />

Ja, fchoon ook om des Aardrijks as,<br />

Mijn Eeuw mij zelfs ongunftig was;<br />

Geen nood de Naneef zou mij prijzen:<br />

Licht leide bij mijn needrig graf,<br />

Een vriend noch wel den Lijksplicht af,<br />

En zou mijne Asfchen eer bewijzen.<br />

o Mocht ik iets ten nut beftaan,<br />

En van mijn Hart de blijken geven,<br />

Eer ik naar beter oord zal gaan,<br />

Om daar in God en mij te leven!<br />

Mocht ik door trouw en deugd alleen,<br />

Door 't woên der laatre tijden heen,<br />

Mijn naam voor ondergang behoeden!<br />

Zo ware ik met mij • zelv' te vreên,<br />

Zo tartte ik alle tegenheón,<br />

Die hier op 't menschlijk leven wceden.<br />

K 4 Maar


15* DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

I<br />

Maar zacht! ik voel, terwijl ik fchrijf,<br />

ïcn Hcmclfchc infpraak in het harte:<br />

'k Voel, dat ik in 't geheugen blijv',<br />

Na dat der Vrienden trouw met fmartc..<br />

Een' Handpalm aarde heeft befteld.<br />

Ik zal, fchooti door den dood geveld,<br />

|n 't hart van Batoos Zoonen leven.<br />

Gaat, Zangen, die ik hun durf bién,<br />

Gij, die na mij het licht zak zien,<br />

Zult lezers vinden bij de Nevea,<br />

Welaan dan, woed vrij boze nijdt '<br />

Gij kunt het fpil van 't lot niet wenden,<br />

Een zelfde God heerscht t'allen tijd,<br />

Wat komt, behaagt hem om te zendén.<br />

*k Heb, tot mijn heil, voorheen geleerd,<br />

Te vreên te zijn, hoe 't lot ook keert.<br />

Die recht zijn voorbefchikking huldigt,<br />

Die kruipt noch bromt; kent geen verdriet,<br />

Maar, voor al 't goed dat hem gefchied,<br />

Acht hij zich dank aan God verfchuldigd.<br />

Zo


Z E S D E Z A N G . 153<br />

Zo echter niet 5 dat om die réén,<br />

Dij zijnen dank zijn Vrienden weigert,<br />

En dat zijn moed als trotfche zeên,<br />

Als opgeruide baren ftcigert.<br />

Die zich in voorfpoed dus verheft,<br />

Is, ais des onfpoeds donder treft,<br />

Veel kruipender dan lage flaven:<br />

Heel anders hij, die God betrouwt,<br />

En op geen' mensch zijn fterkte bouwt,<br />

pie niemand vleit om aardfche gaven.<br />

Weg met de Goudeeuw van August!<br />

Zij zwichte vrij voor onze tijden 1<br />

Wie onze vrijheid llout ontrust,<br />

Ziet ons als leeuwenwelpen ftrijden.<br />

Deze Eeuw des Vijfden Willems, zal<br />

Den lof des Nancefs overal,'<br />

Weêrgalmen doen, wanneer de vrede,<br />

Weêr Janus Tempeldeuren fluit',<br />

En, bij het ftreelendst maatgeluid,<br />

Weêr de overvloed te voorfchjjn trede.<br />

K 5 Wat


J 5L DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Wat zal dan nutte Koopvaardij,<br />

Weêr fchatten zaamien en weêr zwoegen!<br />

Wat zal dan de Akkerman weêr blij<br />

Zijn' grond met eigene Osfen ploegen!<br />

Hoe zal dan IJ en Rotte llroom,<br />

Weêr zonder naar gepeins of fchroom,<br />

Aan 's Winds gena de Kielen wagen,<br />

En tierende met blij gcfchal,<br />

Den fchat zien in der Steeden'wal,<br />

In hunne voorraadfchuuren dragen.<br />

Ik wijde, o dierbaar Vaderland:<br />

Ik wijde u deze Lofgezangen,<br />

Op hope dat aan Itrand' bij lïrand,<br />

Verheevner Dichters mij vervangen.<br />

U komen deze Zangen toe,<br />

Gun dan, dat ik mijn' plicht voldoe,<br />

En voeg bij al u fchone Zeden,<br />

De heuschheid, dappre Landzaad, vrij,<br />

Op dat u niet wanfmaaklijk zij,<br />

Mijn toon, mijne ongedwongen reden»<br />

Ont-


Z E S D E Z A N G . 155<br />

Ontfang dit lied, dat tot uw' lof,<br />

o Eedle Belgen, is gefchreven!<br />

Wil fteeds door uwe deugden ftof,<br />

Tot Dichterlijke Zangen geven!<br />

Zo ziet gij, immermeer verrukt,<br />

Het Oost en West voor u gebukt,<br />

En gantsch Europa zal u eeren:<br />

Gij zult der Volkren oogelijn,<br />

En aller künften Kweekfchool zijn;<br />

En groter! — hun, hun plichten leeren.<br />

Maar hoe', zoude ik aan Duitschland niet,<br />

Mijn rond en vrij gezang bevelen?<br />

Ontfang, ontfang ook gij mijn lied,<br />

Die in mijn teêrheid diep meugt dcelen,<br />

o Dapper Heldenvolk! ontfang,<br />

Ontfang mijn' Lof en Vrijheids-Zang:<br />

Laat hij u om zijn' Stof behagen!<br />

Zo moet uw Vorftelijke Rhiju,<br />

Steeds vrij van boei en kluisters zijn,<br />

En blij den krans van Bacchus dragen!<br />

Nog


£56 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Nog lang moet ik in 't Herfstfaizoen,<br />

Met de eedle Zonen der Germanen,<br />

Den blijden Bacchus hulde doen,<br />

En, bij het openen der kranen,<br />

Steeds zingen, Evoé! de Wijn,<br />

Gebied den Stervling blij te zijn.<br />

Gulharte Broeders, laat ons drinken,<br />

Op 't welzijn van 't Bataaffche Strand!<br />

En van het Duitfche Moederland!<br />

Laat ons den groenen roemer klinken J<br />

Of wilt gij 't nog naar de Oude wijs,<br />

Wel laat den Berkemeijer komen.<br />

't Zijn gulle Zeden die ik prijs,<br />

Meer dan den overvloed van Romen.<br />

't Zal 't welzijn der Thusnilden zijn,<br />

Der vrije Maagden aan den Rhijn,<br />

Die 't Duitfche bloed nog fpeek in de aad'ren.<br />

Wier flonkrend oog nog te aller uur,<br />

Zijn voedzel geeft aan 't Heldenvuur —<br />

Zo, Broeiicrs, dat's de toon der Vaadren.<br />

Ge-


Z E S D E Z A N G . [157<br />

Geloof het, zulk een vrije maagd r<br />

kan eenig Duitschlands Zonen drelen ,<br />

Wier bart gevoel van vrijheid draagt,<br />

Den Dwingland vloekt en zyn bevelen.<br />

Haar bart is teér, maar hel haar blik,<br />

En nooit beroerd door ijdlen fchrik:<br />

Zij gespen 't Harnas aan de leden<br />

Van die hun 't liefde zijn, haar mond<br />

Ontduit een' Heilwensch, gul en rond,<br />

Daar zij hem naar den ftrijd zien treden;<br />

Vaar wel, mijn Vriend, ja gij waart mijn:<br />

Nu roepen u verheevner plichten.<br />

Gij moet, wilt gij noch mijne zijn,<br />

Die als een man van Eer verrichten.<br />

Gij zult, als gij met luister keert,<br />

U van mij zien bemind, geëerd,<br />

'k Zou, waart gij blode, u wis verachten:<br />

Maar, als gij fneuvelt zal mijn trouw,<br />

Hoe 't Hart ook zij beklemd van rouw,<br />

Aan u zijn' jongden plicht betrachten.<br />

Nc


15-8 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Nog lang, nog larg o Vriendenftoet,<br />

Wil ik aan u mijn Zangen wijden:<br />

Nog lang moet mij uw gul gemoed ,<br />

Aan Op- of Neder • Rhijn verblijden.<br />

Wij zijn toch allen van een teelt;<br />

En 't bloed, dat in onze aadïen fpeelt,<br />

Is een: ai laat dan mijne Zangen ,<br />

Waar in uw glans ook is verfpreid,<br />

Ook weêr, door uw gulhartigheid,<br />

liet wenschlijk Burgerrecht erlangen!<br />

Gij, die in beter oord den Staat,<br />

üws Nakroosts overweegt, o Vaadren,<br />

Daar u zijn heil ter harte gaat!<br />

Mijn Zangfter durft tot u ook naadrea»<br />

Ontfang, ontfang, o Heldenrij,<br />

Het Lied dat ik uw deugden wij!<br />

o Laat het in Walhalla klinken!<br />

Ja, weet gij iets van ons in 't ftof,<br />

't Is wis, dat dan mijn Zang u trof,<br />

Want nooit zal uwe kunstmin zinken.<br />

Wij


Z E S D E Z A N G . 15)<br />

Wij Hellen 't, ja, dat Heldental<br />

Slaat ook der Menfchen daden gade.<br />

. De Grote Schepper van 't Heelal,<br />

De volle Bronaar van genade,<br />

Vergunde aan deezen drom misfehien,<br />

Het Noodlot van hun kroost te zien:<br />

Ja Vaders, ja, gij ziet uw telgen,<br />

CDeez' (telling is mij toe tc (taan)<br />

Getroffen door de grote daan,<br />

Van echte, dappre, ware Belgen.<br />

Dus bied' ik mijne Zangen vrij<br />

Aan hen of aan hun dierbare Asfchen.<br />

Dat hunne Deugd fteeds Heilig zij<br />

Aan 't-Kroost, uit hunnen Stam gewasfen.<br />

Dit blijft mijn dierfte wensch en zucht,<br />

Dat Vrijheid, vrijheid fteeds de vrucht,<br />

Van Burgertrouw en Deugd moog blijven!<br />

Dit wenschc mijn Hart, op dat we, vrij,<br />

Gelijk wij zijn, ons eens weêr blij,<br />

Bekranffen met de Vreê • Olijven 1<br />

ó Vorst,


itfö DB LOF BÈR BATAVIEREN,<br />

ö Vorst, o Spruit van Heldenbloed,<br />

Zoon van Tui'sko, voortgefproten<br />

Uit Naslbuws Stamhuis, Stam! wiens moed,<br />

Doorluchtig blonk in alle loten!<br />

Die, door onheugbre Tijden heen,<br />

In Duitschland werd als aangebeên^<br />

Wien 't Graaflijk Goud reeds Eeuwen fierde.<br />

Die reeds voor Eeuwen aan zijn Kroon,<br />

De Vorsten Paarlen tot zijn loon,<br />

Mocht hechten, daar 't fteeds Zegevierde.<br />

Doorluchte Zoon Tuïskoös aan<br />

De Bloem der Kronen naauw verbonden,<br />

Zie in mijn Lied de merken ftaan,<br />

Met welk een Hare het wordt gezonden;<br />

't Is geen verachte waan, die mij,<br />

U aan doet bién mijn Poëzij.<br />

Neen 't is gevoel van Deugd, en Plichten.<br />

'k Weet wie hij was, die door zijn trouw,<br />

In Utrecht 't groote Staatsgebouw,<br />

De grootfte Vrijheid - zuil mocht ftichten.<br />

Maar


Z E S D E Z A N G . 161<br />

Maar wie kan ieder groote daad,<br />

Van uwe, van 's Lands Vaadren melden?<br />

Al 't bloed geflord voor Neérlands Staat,<br />

Èn 't Sterflot veeier aehtbre belden — ?<br />

Verrader, die 's Lands Vader wond ' t<br />

De laatfte zucht uit Willems mond<br />

Stijgt tot Gods Throon, de Heemlen hooren!<br />

Waar Willem dervend de Almacht fmeekt,<br />

Daar is 't, dat door de Wolken breekt,<br />

Zijn bcê, herhaald bij de Englen Chcoren.<br />

Smeekt Jcfua voor Israël,<br />

Dat de aarde nalaat zich te wenden \<br />

En hoort hem God^ geeft aijn bevel<br />

De Zegepraal aan Isrels benden?<br />

Niet min flaat Hij uw bede gaa,<br />

Wanneer gij fmeekt om zijn genaö,<br />

o Stervend Vórst, voor Ncêrlands Scaaten."<br />

Gij mocht een ziel, die met dien zucht/<br />

Haar' engen Kerker blij ontvlucht,<br />

Gerust uw' Heiland overlaten.<br />

L 4 Mon'=


i6n D E LOF DER B A T A V I E R E N ,<br />

o Monitors! vuil en vuig gebroed,<br />

Die Helfehe Iasters uit durft braken,<br />

Eu dampen uit Gehennaas gloed!<br />

Schoon wij uw booze daden wraken,<br />

Omkleed met fnoo fchijnheiligheid!<br />

Vermeetlen die ons Volk misleidt,<br />

En veilt voor Vrijheid flaaffche banden:<br />

Door wicn, indien zulks kon gefchiên,!<br />

Men 't recht des Volks vergaan zou zien,<br />

Dat ge in zijn Hoofd reeds aan durft randen!<br />

Wijk, fnode hoop! — maar Gij, o Vorst,<br />

Voor wien de Vrijheidszonen blaken !<br />

Gij, die 't gezag met luister torscht,<br />

En 't Volk gelukkig tracht te maken!<br />

'k Wijde u mijn' Vadcrlandfchen Zang.<br />

Geen doemenswaardig zelfbelang<br />

Kent hij, die zich voelt vrij geboren.<br />

Ik heb één hoofd, één rechter hand —<br />

Maar beide zijn voor 't Vaderland:<br />

Niets zal die eedle geestdrift fmoren.<br />

Een


Z E S D E Z A N G . 163<br />

Een dwaas dient flaafsch de omftandighecn;<br />

Een Bloodaart fchike zich na de tijden:<br />

Een Wijze kan 't geval vertreén;<br />

Een Held ligt hoon om waarheid lijden.<br />

Men kent de trouw in tegenfpoed.<br />

Wel hem die ilcchts zijn'plicht voldoet!<br />

't Verwondre u niet, wat wij verrichten,<br />

o Vorst! wij hangen van geen' tijd,<br />

Of nootlot af, van gunst noch nijd:<br />

Genoeg, wij volgen onze plichten»<br />

Hij is, hij is geen echte Zoon,<br />

Die weigert om u eer te geven,<br />

En tast uw Stamhuis naar de KrcoAj<br />

Hij word door Helfche drift gedreven:<br />

Hij mag in 's Lands Hiflorieblaan ,<br />

Niet dan met fchaamte, dc cogcn fam;<br />

En, zuigt hij gift uit eedie Bloemen,<br />

De fiere waarheid, die nooit zwijgt,<br />

Door wie de lastraar loon verkrijgt.<br />

Zal hem en zijne daden doemen.<br />

L 2 Maar


i64 D E LOF DÉR BATAVIEREN,<br />

Maar ik, gevoelig aangedaan<br />

Door deugden, die uw Stamhuis deren,<br />

Ik durf mij veilig onderdaan<br />

U aan te bién mijn Dichtlaurieren.<br />

Zo ken mij 't gantfche Vaderland,<br />

En weet, zoo lang mijn Rechterhand<br />

Den veder zwaai, hoe ik zal fchrijveu:<br />

Maar, word het oirbaar dat mijn bloed<br />

Het g


Z E S D E Z A N G . x6 5<br />

Iloe 't zij, ik zie mijn' wcnsch voldaan,<br />

En voel mijn Borst van ijver gloeien.<br />

Een blijde erkentenis zet.mij aan,<br />

Om daar 'k mijn zang naar 't eind zie fpoeieii,<br />

Hem dank te bieden, die mijn' Toon<br />

Geleid heeft, van wiens hogen Throon,<br />

Een Rijkdom vloeit, een fchat van gaven.<br />

Het algenoegzaam Wezen, dat<br />

In zich wat is of was bevat,<br />

Dat viije Menfchen fchiep, geen Slaven.<br />

Hoor van een levend ftofje in *t (lof,<br />

Een reedlijk Wormtje, een Menschlijk wezen,<br />

Zoo kort van duur, een' zwakken lof,<br />

Dien 't u, ó Vader, nooit volprezen,<br />

(Hoe bevend' ook ons hart die loost)<br />

Behaagt te ontfangen van uw Kroost!<br />

Uw Kroost, dat eens hier na verengeld,<br />

Gekocht voor 't bloed van uwen Zoon,<br />

Zijn Lied zal zingen voer uw Throon, -<br />

Met dat van 's Hemels rei gemengeld.<br />

L 3 Hij


166 DE L O F DER B A T A V I E R E N ,<br />

Hij klink dan uit mijn holle borst,<br />

Mijn Dankbre toon! hij Aroom daar henen!<br />

Gij zelfs, geduchte Hemelvorst!<br />

Moet mij tot danken kracht verleenen.<br />

Ik breng uw Goedheid in dit uur<br />

Een Offer, maar uw' Hemelvuur,<br />

Moet dat op 't Hartaltaar ontfonken!<br />

Wie is de Mcnsch door zich? hoe vrij,<br />

Hij is der driften Haaf, zo hij<br />

Met kracht der deugd niet wordt hefchonken.<br />

Zoo vcrr' 't het ftcffiijk wezen duit,<br />

Gevoel ik, God, mijn onvermogen,<br />

Terwijl uw'grootheid mij vervult;<br />

En 'k wend half neèrgeflagene Oogen,<br />

Ten Hemel; niet door vrees, ö neen:<br />

Gevoel van Eerbied is 't alleen:<br />

*k Gevoel u fcbikking, *k voel uw orden;<br />

Dit maakt mijn' Toon zoo vrij, zo Hout,<br />

Door u, op wien ik heb gebouwd,<br />

Kan flcchts mijn Lied verzegeld worden.<br />

'k Dank


Z E S D E Z A N G . 167<br />

'k Dank u, dat mijne Ziel zoo vrij<br />

Zich in haar tonen uit durft drukken,<br />

En nog voor 's Aardrijks dwinglandij,<br />

Voor 't goud niet is gewoon te bukken:<br />

Dat de eedle Vrijheid haar behaagt;<br />

Dat zij 't getuigen met zich draagt,<br />

't Getuigen van £en rein gewisfe,<br />

Dat zij geen (tof tot blozen vind,<br />

En verre dat zij laster mint,<br />

Hem doemt tot 's Afgronds Duisternisfe.<br />

Heb dank, dat Gij 't ontfonkte vuur<br />

In weezen hielt door Almachts aasfem;<br />

Mij krachten gaaft van uur tot uur,<br />

Mijn ftoffe, als door een liefde waasfem,<br />

Deed vruchtbaar teelen toon op toon;<br />

Mijn Lied, aan 't zwellen ongewoon,<br />

Behoedde om al te laag te dalen!<br />

Heb driewerf, heb oneindig dank!<br />

Verhoed gij, dat nooit vuile klank,<br />

Vermag mijn Zangdrift te bepalen.<br />

L 4-


168 DE LOF DER BATAVIEREN,<br />

Bezegel, wat mijn ftout gezang<br />

Aan Batoos Nakroost dorst voorfpellen,<br />

Waak, waak voor Neérlands Staatsbelang,<br />

En help den wanklcn flaat herflellen:<br />

Gij kent — gij kent — ons Volk, ó God]<br />

Gij weet het, hoe het fteeds zijn lot,<br />

Beveelt aan uw geduchte handen?<br />

't Is waar, 't week vaak van uw bevel:<br />

Maar 't koomt als eertijds Israël,<br />

§taag weêr voor u 't Zoen • Offer branden.<br />

Aartsgoedheid! ja, mijn dankbaar Lied<br />

Zal met uw hulp mijn' Leeftijd duren.<br />

Als 't graf het zwijgen mij gebied,<br />

En influit in zijn donkre muuren,<br />

Rust toch mijn ftof flechts tot dien dach,<br />

Dat blinkend het verrijzen mach,<br />

Maar met onafgebroke klanken,<br />

Zal mijn onfloffelijke Geest,<br />

Die tijd, noch dood, noch afgrond vreest,<br />

Mijn God, den God van Neerland danken.<br />

Vaar-


Z E S D E Z A N G . 10*3<br />

Vaarwel dan, dierbaar Vaderland !<br />

Gods Liefdezorg moet voor hun waken,<br />

pie zich in eiken levensftand,<br />

Ooit tot uw welzijn nuttig maken!<br />

Maar wie uw Heilftaat ondermijnt,<br />

Wien gij te groot, te machtig fchijnt,<br />

Sla Ebals donder vrij te fehanden.<br />

Vaarwel! — vaarwel! — blijf rijk, blijf vrij,<br />

Zo lang als de aarde de aarde zij,<br />

Tot zij door 't Oordccivuur zal branden!<br />

L y Hoort


Hoort vrij, Batavieren, wat de Oudheid van u zeide.<br />

Omnium harum gentium virtute praecipui Batavi, non<br />

multum ex ripa, fed infulam Rheni aranis colunt, Cattorum<br />

quondam populus, et feditione domeftica in eas redes transgresrus,<br />

in quibus pars Romani imperii fierent. Manet honos<br />

& antiquae focietatis infigne, nam nee tributis contemnuntur,<br />

nee publicanus attent, exempti oneribus & collationibus,<br />

& tantum in uOim praeliorum repofiti, velut Tela atque<br />

arma, bellis refervantur.<br />

Doch weet ook wat men van de Chaucen zeide, en ö dat het<br />

in Eeuwigheid een Loffpraak voor ons mogt blijven l<br />

Populus inter Germanos nobiliffimus , quique magnitudinem<br />

fuam malit Juffitid tueri, fine cupiditate fine impotenna,<br />

qmeti fecretique, nulla provocant bella, nullis raptibusaut<br />

latroceniis populantur. Idque praecipuum virtutis ac<br />

virium argumentum eft, quod, ut luperiores agant, non per<br />

mjurias asrequuntur. Prompta tarnen omnibus arma, ac fi<br />

res pofcat, exercitus: plurimum Virörum equorumqu'e: et<br />

quiefcentibus eadem fania.<br />

T A C X T U S.


O 2><br />

A A N DE<br />

V R U H E I D.


Philofophiae fervias oportet, ut tibi contingat vera fi.<br />

bertas. Non differtur in diem, qui fe illi fubjecit & tra-<br />

didit. Statim circutnagitur. Hoe enim ipfum Philofcr<br />

phiae fervire, libertas eft.<br />

s E m c i.


O X.<br />

33 ij wiea — bij wien **• en ia<br />

Wat Achtbaar woud, Godin,<br />

Acht men uw luider heilig?<br />

Waar leert elk Terp aan 't nagedacht,<br />

Hoe Godlijk men uw gaven acht,<br />

Voor 't woen der Tijden veilig ?<br />

Waar fchone kan men zien<br />

Het vlien,<br />

Der Helfche dwinglandije —?<br />

Waar eedle Vrijheid blinkt uw gloor — ?<br />

Hier, hier bij Batoós Helden Choor,<br />

Uw Gloor dien ik mijn Zangen wije.<br />

Stroom


174- ODE AAN DE VRIJHEID.<br />

Stroom als de Rhijnftroom voort,<br />

Die de eedle Schaar bekoort<br />

Van Duitschlands vrije Neeven ;<br />

Zwel fumtijds uit uw bedding, zwel,<br />

Volg vrij o Toon! mijn Zielsgeftel,<br />

Toon door v/at geest gedreven,<br />

In ftreelend maatgeluit<br />

Een Zoon van vrije Vaadren.<br />

Zich uit,<br />

Geef, Vrijheid, aan mijn Tonen kragt,<br />

Voor 't Lied dat u word tocgebragt,<br />

'k Kome u bekranst met Rozen naadren.<br />

't.Zij dat met maatgeluit<br />

Uw' afkomst, Hemelfpruit,<br />

Wordt op een Toon gezongen,<br />

Als flechts een andre Flakkus teelt,<br />

Die Hemellingen lokt en ftreelt,<br />

Wen tot Gods throon.gedrongen,<br />

Van ijver vol, het hart<br />

Verwart<br />

Voor 't need'rig oor loost tonen:<br />

Maar vol gevoel voor hoger Choor,<br />

Dan ziet de Dichter u in gloor,<br />

o Vrijheid bij Gods reien woonen.<br />

God


ÓDE AAN DE VRIJHEID. xjs<br />

God fprcekt, de Hemel hoort,<br />

Hij ziet zijn dondrend woord,<br />

Bij al zijn Englen drommen;<br />

Uit vrije zugt en Godheids min,<br />

Gchoore, volbragt, gehoorzaamt, in<br />

Elk hart ten top geklommen,<br />

Elk roept ze is onbefmet<br />

o God! ja Heilig-Heilig!<br />

Uw Wet, '<br />

Elk voelt zich vrij en onbepaald:<br />

Want, Vrijheid, waar de Wijsheid ftraalt,<br />

Zijt ge in gehoorzaamheid ook veilig.<br />

o Wonder, wonder God,<br />

Bij 't allervrijst genot,<br />

Van hunnen wil en reden,<br />

Buigt, door uw Goddelijk beitel,<br />

De Hemel voor uw hoog bevel;<br />

Met u verloofde zeden ,<br />

Uw geest lokt hen tot vreugd<br />

Door deugd,<br />

'r Is fchikking, wijsheid, orden,<br />

Uw Choor door Heilige Eer bezield,<br />

Legt voor uw voetfchabel geknield,<br />

Om immer meer volmaakt te worden.<br />

U.v


i?6 ODE AAN DE VRIJHEID.<br />

IJw Hemels fnarenfpel,<br />

o Wijze Raphaël,<br />

Geleide mijne toonen;<br />

Leer mij, o Geest, hoe voor deez' tijd><br />

In de allereerften wreedften llrijd,<br />

Ncêrftortte, Magten, Throonen,<br />

Voor 's aardrijks Morgenftond<br />

Verwond<br />

Door 't Blixemvuur geteekent,<br />

Heeft Satan daar hij brult en vloekt,<br />

't Geboorten uur der dwang geboekt.<br />

Met regc een Hellewigt gerekent.<br />

Gevloekt is Dwinglandij,<br />

Gezeegend Heerfchappij J<br />

Cehoorzaamheid veradelt,<br />

Zij fteunt de Vrijheid, cn de kracht<br />

Der Ziel wordt, door haar Oppermagt*<br />

Zelfs voor Gods oog ontzwadelt,<br />

De donder rolt, daar wort<br />

Uit de Amathiste-zalen,<br />

Geftort<br />

De Haaf der trotsheid Lucifer,'<br />

Hij valt als een bezwalkte Ster,-<br />

Om in den Afgront neer te dalen.<br />

In


ODE AAN DE VRIJHEID.<br />

In de eeuwge duisternis,<br />

Waar niets, niets lichtend is,<br />

Dan 't heilloos zelfs verwijten;<br />

Waar donder, alzem, flank, en pijn j<br />

De Beulen van de zinnen zijn,<br />

En fteeds weef wonden bijten.<br />

Hij vloekt, en vreest Gods macht 9<br />

En tracht<br />

Vergeefsch den dwang te flaveni<br />

Zo vaak hij ih den zwarten poel<br />

Zich krimpt, ontdekt hij 't nieuw gevoel^<br />

Van pijn, en vrees, dat merk der flavên;<br />

o Vrijheid, welk een vaÜ<br />

Wat hoofddeel van 't HeeliUj<br />

In de afgrond neergedonderd 1<br />

Wat buiten de onbeperkte macht;<br />

Herftelt uw luifter door een kracht j<br />

Die de eeuwen houdt verwonderd!<br />

Hoe doch op 't grondloos niet<br />

Gelchiet,<br />

Het fcheppend wareid gronden!<br />

Ontzachlijk ruim, waar zwerf ik heen,<br />

Waar word iti 't rijk der Eeuwigheén,<br />

Een moeder voor den tijd gevonden!


ir8 O D E AAN D E VRIJHEID.<br />

God wil, genoeg, 't gefchiet,<br />

Beletzeis kent hij niet,<br />

Ik zie 't Heelal gefchapcn;<br />

Ik zie het wonder evenwicht,<br />

'k Zie wislend duisternis, cn licht,<br />

't Ontwaakt wat placht te flapen.<br />

Het eeuwig Rijk der deugd<br />

Doet duizend hallels hooren:<br />

Verheugd,<br />

Van 's Vrijheids rijk een deel,<br />

Een flipje van 't geheel,<br />

Onze aarde word geboren.<br />

Vrij, vrij is 't minfle flof,<br />

't Aemt alles 's hoogden lof,<br />

Niets kent het wederdreven;<br />

Vrij zijt ge, Aartsvader, vrij is God,<br />

Vrij blijft gij, fchoon 't een proefgebod,<br />

Hem u behaagt te geven:<br />

Waarom? — 't gaat vast, geen wet<br />

Of doort het vrij genieten,<br />

Belet,<br />

Hoe min behoeft gij, hoe veel goed<br />

Doet in den ruimden overvloed,<br />

God mildlijk op u nederviieten!<br />

Dan


Ö D E AAN DE VRIJ HEID. iry<br />

Dan Ach! — Helaas! — 't Heelal,<br />

Mensch, davert van uw' val,<br />

ja, 'k zie de Heemlen treuren,<br />

Nu ge onder pak van zeedlijk kwdad<br />

Gebukt, uw' Vrijheid varen laat,<br />

Öntfluit de hel haar deuren.<br />

Sta Wijsheid, Vrijheid bij,<br />

Dat zij<br />

Herfteld, gered door wondren,<br />

Niet voor de hel en afgrond zwicht,<br />

Neen dees tref eer een -<br />

blix:emfchicht,<br />

En voel op nieuw Gods vreeslijk dondren;<br />

Wat moet, wat kan gefchierii<br />

Om u het hooft te bien,<br />

ö Vorst der duisternisfe ?<br />

Moet, moet dees fchoone kreits vergaani<br />

Moet, moet een nieuw Heelal, ontflaan,<br />

Dien bloedvlak uit te wislchen?<br />

O Mensch, 0 Godlijk beeld,<br />

Van uwen val de wonden?<br />

Wie heeld i<br />

Wie heft de Vrijheid weer ten Troon?<br />

Wie zal met Gode, na dien hoon,<br />

Jn vast Tyras de Yriendfchap gronden.<br />

Ma 0é


i8o O D E AAN DE VRIJHEID.<br />

Pe loze Satan lacht,<br />

Uw val is, laas! volbracht,<br />

Uw' vrijheid is aan 't kwijnen;<br />

De trotfche hel heeft ketens reê,<br />

De mensch derft, laas! der zielen vreê,<br />

Kent wroeging, angst en pijnen.<br />

God roept den Hemelraad<br />

Meédogende oogen neder;<br />

En flaat<br />

Wie zegt hij, wie herflelt mijn' hoon?<br />

Wie brengt het menschdom tot mijn' throon,<br />

„ En, fpijt' de Hel, tot vrijheid weder?"<br />

God zelf, uit God geteeld,<br />

Des Vaders zichtbaar beeld,<br />

Het Lam Gods nooit geboren,<br />

Gods zelf, Gods kracht, Gods Zoon, Gods Held,<br />

Die Lucifer heeft neêrgeveld,<br />

Rijst op, doet dus'zich hooren;<br />

Laat mij het fchuldrant/.oen<br />

Voldoen,<br />

„ Dat twijffel vol na deezen,<br />

„ De fchepping vaag, of 't fcheppen', of<br />

„ Verlosfen van uw wraak, de {tof<br />

„ Moet vaa het hoogst verwondren weezen."<br />

Nu


ODE AAN DE VRIJHEID. 181<br />

Nu klinken hallels, — ja,<br />

De poel der ongena,<br />

Hoort die gewijde Toonen;<br />

De Satan krimpt om dat befluit,<br />

Hij voelt zijn' val, en feestgeluid,<br />

Doet daavren 's Hemels throonen,<br />

De vrijheid daar zij looft,<br />

Het hoofd,<br />

Op nieuw gebeurd naar boven,<br />

Roept uit, „ ik zal, ik zal beftaan ,<br />

„ En met gehoorzaamheid voortaan,<br />

„ Ten rije treên, om God te loven.<br />

Als Gods beloftenis,<br />

Aan ons gefchonken is,<br />

Kwaamt ge ook ó Vrijheid weder.<br />

Gehoorzaamheid, en Vrijheid Seth,<br />

Verbond u aan des hoogften Wet,<br />

En God zag op u neder.<br />

't Verbasterd Kroost cfcez' aard<br />

Onwaard,<br />

Om 't flaaffche Juk der zonden,<br />

Kwam ia den ouden Zondvloet omt<br />

Doch toen bleef Vrijheids eigendom,<br />

In de Ark van Noach , ongefchonden.<br />

M, 3<br />

De


18* O D E AAN DE VRIJHEID.<br />

De Vrijheid bleef beftaan,<br />

En deed de zielen aan,<br />

Der Godgewijde Vaadren;<br />

Geloof is vrijheid, door haar kracht,<br />

Is Abrams Offer zelf volbracht.<br />

Wie waar gevoel in de aadren<br />

Bezit, vlecht' Lauerbla&n,<br />

Uit vrije kenz' bedreven,<br />

Voor daan,<br />

Hier in rust deugd, dit is haar lof,<br />

Dat zij een waarheid, die haar trof.<br />

Kan, maar niet wil weerfïrcvem<br />

De vroeger tijd alom ,<br />

Wijdde u een Heiligdom ;<br />

Gij vondt in duistere Eeuwen,<br />

O Vrijheid minnaars, van uw glans,<br />

En bleekt op 't klaarst aan 's Hemelstrans,<br />

Gods Erfvplk de Hebreeuwen,<br />

Dfi Wet van plegtigheén,<br />

Of zcén,<br />

Aan Abrams Kroost gegeven,<br />

Liet wie 't geloof dier Vaders had,<br />

Volkomen vrij: maar boeide wat<br />

Zich fteide-tot het hels weerftreven.<br />

De


O D E AAN DE VRIJHEID. 183<br />

De Deugd maakte immer vrij,<br />

Voor niets, voor niets buigt hij,<br />

Hij kan als Vorst regeren. t<br />

Hij, die het dartel Zingedel,<br />

o Reden, onder uw bevel,<br />

Kan plichten oeftren leren,<br />

Hij ziet gehoorzaamheid<br />

Bereid,<br />

Vrijwillig nederbukken,<br />

Hij ziet den helfehen dwang verneert,<br />

Gehoorzaamheid, gij triumphecrt,<br />

In Satan zelfs zijn prooi te ontrukken.<br />

De deugd, de deugd alleen,<br />

Maakte onzer Vaadren zeên,<br />

Voor 't Nakroost, zo behoorlijk ,<br />

Daar Cham om 's Vaders naaktheid lacht,<br />

Heeft Sems en Japhets deugd betracht,<br />

Wat Kinderliefde keurt behoorlijk.<br />

Die 's Vaders vloek ontfing,<br />

Ontging,<br />

Geen flaaffche dwinglandijen,<br />

Geen lid van Cham zijn nagedacht,<br />

Heeft recht den glans der deugd betracht,<br />

Of trachteda om zich te bcvrijen.<br />

M 4 Heel


€$4 ODE AAN DE VIII) HEID.<br />

Heel 't flaaffche Oosten buigt,<br />

*t Welk Chams verneedring tuigt,<br />

Ook buigen zijn tijrannen;<br />

Van elk gevreest, vreest wien hij ziet ,<br />

Hij kent den glans der Vrijheid niet,<br />

Is van zijn throon verbannen.<br />

Van God beminden, wij<br />

Zijn vrij,<br />

Dank zij der Vaadren daden,<br />

Sprak niet Civilis, Eeuwen tuigt,<br />

Schoon *c Azië of Afryke buigt,<br />

Qns Belgen mpet geen dwang beladen.<br />

Hier eedle Vrijheid hier,<br />

In 't vrijde Staatsbeftier,<br />

Woont gij fints oude dagen,<br />

Qij., gij de tent van Scm ontvloón,<br />

Zaagt Japhets Huis en Altaar-goón,<br />

Op 's hoogden welbehaagen,<br />

Vernield, naar 't heilig hout,<br />

fiehout,<br />

Nog luister bij de Neven;<br />

Walhalla werd een Paradijs,<br />

Gods woord een gulden Zielenfpijs,<br />

En gij in wa^eid hoog verheven,<br />

o Pa-


O D E AAN D£ VRIJHEID. I?J<br />

o Paradijs gcbjoemt,<br />

o Vrijheid hoog geroemt,<br />

0 Schat van eedle Zielen,<br />

o Voedderling der reine deugd,<br />

Gij maakt hun vreugd tot hemelvreugd,<br />

Die meest gehoorzaam knielen,<br />

Voor hem, voor wien gedwee,<br />

De Zee<br />

Zich flik, voor wien de Winden,<br />

1 Scharp luistrend zwijgen, voor een' God,<br />

Die op den toon van zijn gehod,<br />

Orkanen kan doen woên, of binden.<br />

In 't ongenaakbaar licht,<br />

Waar hij zijn' Zetel dicht, 1<br />

Voor wien zich Serafs dekken ,<br />

Daar woont gij zichtbaar, hier verleent,<br />

Gij dralen met dat licht vereent,<br />

Dat God zich aandoet trekken:<br />

Dus kan u 't Schepzel zien,<br />

De ongefchapen luister<br />

Voor wien,<br />

Is blindend, doch voor zijn gezicht,<br />

Zijt gij, als God, bekleed met licht,<br />

Dat bij uw eigen glans is duister.<br />

M j o Adel


ÏS6 O D E AAN DE VRIJ HE fa<br />

o Adel van 't gemoed,<br />

o Eenig waarlijk goed,<br />

o Lust van hoger kringen,<br />

Gij woont op onze aarde, daar<br />

De God door deugd gewijde fchaar<br />

Is 't naast aan Hemelingen;<br />

Bij 't uitverkoren Kroost,<br />

Wiens troost,<br />

De hoop is van 't vereenen;<br />

Bij wien om hun gelijke zeên,<br />

God duit verfchil van plechtighcèn,<br />

Daar hun zijn gunst is toegefcheenen.<br />

Wij, wij van alle tijd<br />

Der Vrijheid toegewijd,<br />

Zijn vrijer dan voorhenen ,<br />

Waarom, 't volvoerde Vreéverbond,<br />

Bracht Kindsrecht op het Wareldrond,<br />

Als 't Knechtfchap is verdwenen.<br />

Gods uitverkooren Zoon,<br />

Ten throon,<br />

Aan 's Vaders zij gezeten,<br />

Die zelf heeft niet onwaard geacht,<br />

Elk Lid van Adams nagedacht,<br />

Zijn' Broeder door 't Geloof te heten.<br />

1<br />

De


ODE A A N DE VRIJHEID.' fg£<br />

Het Christendom bevrijd,<br />

Door hoop en min verblijd,<br />

En door geloof verkoren ,<br />

Is vrijer dan ooit Volk voorheen,<br />

En heeft door Godgewijde Zeên,<br />

Den Heldienst afgezworen.<br />

't Is waar deez' levenstijd,<br />

Geeft (trijd :<br />

Maar ftrijden is geen bukken,<br />

Gods engel (tiert ons vlammend zwaard,<br />

Tot met een Heiige legcrvaart,<br />

Wij voor Gods hogen Zetel rukken.<br />

Mijn Broeders, ja, wel haast-,<br />

Ziet gij Natuur verbaast,<br />

Als Bethlems wicht als Koning,<br />

Al de Aarde recht: de man van fraert —<br />

Een Vorst van eer — Gij, Broeders, werdt,<br />

Trawanten zijner woning.<br />

Een daavrend Feestgejuig<br />

Na 't einden aller ecuwen,<br />

Getuig,<br />

Van de oorzaak van de Schepping vrij:<br />

Doch. nooit moet valfche toon 'er bij,<br />

Den naam van Satan fchreeuwen.<br />

Nee»


igg ODE AAN DE VRIJHEID.<br />

Neen, eeuwig noodlot ftel<br />

De langgedoemde Hel,<br />

Vrij duizend Mijriaden<br />

Van (landen, van 't verwijderst licht,<br />

Dat in 't gezaligd aangezicht,<br />

In 't rijk blinkt van genaden.<br />

Ja, 't noodlot dat ontfing<br />

Een ring,<br />

Om Zegels meê te drukken,<br />

Wat het verzegelt, dat blijft vast,<br />

Gods Almacht heeft het dus belast,<br />

Wat minder macht zal 't hem ontrukken?<br />

Het zal verzeegfen ja ,<br />

6 Vrije eedle Broeders, dra,<br />

Den dwang in keetnen fluiten,<br />

Dan werpt het zelfs dien Zegelring ,<br />

Die 't van Gods Almacht eens ontfing,<br />

Van 't Rijk der dingen buiten,<br />

Voor eeuwig roest zij daar,<br />

Geen Seraf haar kan vinden:<br />

Alwaar,<br />

Maar Vrijheid, eedle Vrijheid, gij,<br />

Zult met gewijde Poëzij,<br />

Daat eeuwig harten binden.<br />

Daar


ODE AAN DE VRIJHEID.<br />

Daar zal geen dwang meer zijn,<br />

Geen nevel noch geen fchijn,<br />

En voor vcrengelde oogen,<br />

Zuk gij daar luistrijk praaien, gij»<br />

o Vrijheid, en de heerfchappij, *<br />

Van 't eeuwig alvermogen,<br />

Zal bloeijen. Eeuwigheid, —<br />

Waar leid,<br />

Uw' diepte mijne fchreeden! —<br />

Ëen één, — een punteloze lijn, —•<br />

God zal 'er al in alles zijn. —<br />

Zwijg Zaugfter! — zwicht o flaauwe re3en,<br />

Li-


LIEERTAS OMNI PRETIO, PRETIOSIÖR.<br />

ó Bona iibertas, pretio pretiofior omni!<br />

o Summum primumque decus, qua prorfus adempta<br />

Kil gratum, ni! dulce viris, & vivere mors cft!<br />

AR pauper nocte atque die fecurus ubique,<br />

Ét quo ferc animus, graditur: Sive ire per urbem<br />

Et varios luftrare locos , & cernere ludos ,<br />

Aut monumenta cupit: fivc extra moenia mavult<br />

Per cukos hortos, per fiorida prata vagarij<br />

Aut defiderio ruris torquetur amoeni,<br />

Nil prohibet, folus vadit, non indiget ullo<br />

Servorum ftrepitu , & cornitantüm nube clientum:<br />

Et, quoties ftimulis agitur famis & fitis, ore<br />

Haud dubio tutusque dapes ac pocula fumit:<br />

Viiibiis exiguisque cibis vcfcuntur in aids<br />

Liberae aves melius filvis: & dulcius cfcara<br />

Quacfitam ;n campis, muitoque labore paratam<br />

Accipiunt, quam fi cavea teneantur eburnea,<br />

-Au: in gcmmato, atque aurato carcere claufae<br />

Pinguefcant cpulis regalibus, uberibusque.<br />

P A L I H G E X I Q 4.


D E<br />

VOORTREFFELIJKHEID,<br />

VAN DEN<br />

JD X JtZ W £ T<br />

AAN 'T<br />

VADERLAND^<br />

E E N<br />

L E E R G E D I C H T ,


Dulcé & decorum ert pro patria mofu<br />

Mors «Sc fugacem perfequitur virum:<br />

Nee parcit imbellis juventae,<br />

Poplicibus timidoq;ie tergo.<br />

H o R A I II) j, -


CjTelukkig Sterveling die de oorzaak aller dingen \<br />

En hün beftemming kent beneên dees wisfelkringen ;<br />

Die 't albeftier vereert en God uit liefde vreest,<br />

Zijn Heilig aanzijn voelt door de infpraak van zijn Geest s<br />

Voor ü beproeft riij niet, in aaklige oogenblikken,<br />

De Waereldftelzels door zijn donders te verfchrikken,<br />

Neen, Eedlen, gij gelooft, gij kent uw hogen ftand,<br />

En zijt alleen bekwaam tot dienst van 't Vaderland J<br />

Die niet verzekert is van leven ha dit leven,<br />

Is 't dwaas de zekerheid voor mooglijkheid te geven.'<br />

o Eedle Helden, die mijn Nimf verwinnaars groet,<br />

Gij die getuigen zijt van Neêrlands deugd en moed j><br />

o Boezems vrij van waan, o harten vol vertrouwen,<br />

Wie deed u dè oorlogs —, wie de zegevaan ontvouwen?<br />

N Spreek


i 94 DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DEN<br />

Spreek dappre ZOUTMAN, was 't een blind of los geval.<br />

Of wel die God die fteeds de deugd bcfchermcn zal,<br />

Die 't krakend Lauwerloof tot eereprijs doet wasfen<br />

Voor u, die in den ftrijd, met helmen en rondasfen<br />

Gedekt, aan 't doodlijk loot de fiere boezems waagt,<br />

U wien geen dondertoon in rook en damp verzaagt,<br />

Nog dichte hekel van gevelde Legerfpeeren,<br />

Of Oorlogsblixcms, die in puin en asch verkeeren<br />

De heerlijkheid der fteên, dan als uw wakkre hand<br />

Voor de Eer, den Godsdienst van 't gezegend Vaderland,<br />

Of de oude Vrijheid ftrijd, en 't Vaderland den zegen<br />

Beftelt door 't zwaaijen van den zwaren Oorlogsdcgen:<br />

ïvlaar hoe wat vraag ik meer, ge erkent het en uw hoofd<br />

Is de allerccrfte prijs van 't Vaderland beloofd,<br />

Tuigt dit, die bij hem waart: zaagt gij den held verwijlen,<br />

Of zaagt gij hem den dood in 't grimmig aanzicht ijlen,<br />

Was zijn bedaardheid en Bataaffche mannenmoed<br />

Niet tot een voorbeeld aan den ganfehen Heldenftoet?<br />

Viert Zangeres deez' dag, ons voegt, ons voegt het zingen,<br />

De Watervoogd geeft ftof met al zijn Vlotelingen,<br />

Juich dierbaar Vaderland, en fta mijn juichen toe,<br />

Gun dar ik ook mijn Plicht als mij betaamt voldoe,<br />

'k Be


DIENST AAN 'T VADERLAND. 105<br />

'k Beproef voor 'c Vaderland almeê mijn kunstvermogen,<br />

Maar gun mijn Zangeres bij zulk een loflijk pogen,<br />

Dat zij de Zegenpraal, verheffend, u het groot,<br />

Het fchoon, het edel fehetze in een heldhaften dood,<br />

't Beftaan der eere toone in loffelijke daden!<br />

Maar wie ftrekt mij ten loots om 't ondiep te doorwaden ?<br />

Wie fchut de pijlen van den" laster, daar gewis<br />

Mijn teedre Zangeres voortaan het doel van is?<br />

Zijn 'c onze zecden nog de waarheid aan te kleven,<br />

En met het Vaderland te fterven of te leven ?<br />

o Al te ruime vraag — genoeg het Vaderland<br />

Heeft nog Befchermers, heeft nog Helden, ja rrien plarit<br />

Hier nog tropheën voor het doen van wakkre plichten.<br />

Dees dag ftrekke ook om u, mijn Zangfter, voor te lichten!<br />

Geduchte dag, wie kon, wie kon uw heil voerzien,<br />

Hoe weinig weet de Mensch in 't geen hij ziet gelchien j<br />

Wat de uitfiag wezen zal, hoe kan het lot zich keeren,<br />

Wie moest met Priams telg niet onheil profeteeren?<br />

Maar weinige, wier hart het Menschdom zo bemind,<br />

Dat het ligt ftof tot hoop in 's Broeders öogen vind,<br />

Maar gij verfchijnt, breekt aan, en wij, wij zegenvieren,<br />

En de oude roem herleeft der dappre Batavieren;<br />

N 2 Èn


i 96 DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE*<br />

En Gij mijn Vaderland ziet, daar men winnaar keert,<br />

Den dappren Heldenftoet door Volk en Vorst geëerd.<br />

Zie Eedle jonglingfchap hoe wappren hunne pluimen,<br />

Zo blank als 't vogt dat ze om hun kielen zagen fchuimen.<br />

Wat is 't een Edel loon het ftempel van den moed,<br />

In rodd of blank metaal, gekogt voor Heldenbloed!<br />

En gij, ö braven, die uw' deugden ziet belonen,<br />

Ai, gun een óogenblik uw' aandacht aan mijn tonen,<br />

V fier de losfc pluim of günflerend metaal,<br />

Die eedle Teekens van nog ecdler Zeegenpraal,<br />

Het kan bij de infpraak van het deugdzaam hart niet halen j<br />

Welks wellust door geen pen eens Dichters is te malen,<br />

'k Verheug mij in uw moed, maar mij ftreelt ook uw loon,<br />

'k Vind dankbaarheid, daar zij door teekens fpreekt, ook fchoon 5<br />

Maar kan men aardfehen lof, bezit van Koningrijken,<br />

Bij 't edelst loon der deugd, 0 helden, vergelijken,<br />

Bij 't hart met zich voldaan, als vrij van zelfsvcrwijt i<br />

't Geweten, immer in ons eigen voordeel plijt,<br />

o Staat Gods heilftaat na, gij zijt de Haat van Helden,-<br />

Bij wien hun plichten meer dan alle fchatten gelden,<br />

Gelukkige, wat heil! gij ziet, gij zegenviert,<br />

Gij keert, in 'C hart voldaan, van allen gelaurierd.<br />

Gij


DIENST AAN. 'T V A D E R L A N D . i 9/<br />

Gij veelt de wroeging nooie waar mede God, verbolgen<br />

De Bloodaarts die hun plicht verzuimen wil vervolgen,<br />

Elk ogenblik vernieuwt u, 't denkbeeld :.'k heb mijn plicht,<br />

Voor \ dierbaar Vaderland, als 't elk betaamt verricht,<br />

God zelf met uwe deugd, en met, 's volks ramp bewogen,<br />

Sloeg ©p uw daden in dat tiiddip gundige ogen;<br />

Hij - zelf bedierde uw' arm en heeft, op ons gebed, '<br />

Plet vlammend' ilagzwaard der Rechtvaardigheid gewet,<br />

En wat voorfpeld die hulp aan ons zoo mild gefchonken,<br />

Hoe moet zij 't Heldenvuur bij Batoos Kroost ontfouken ,<br />

Hoe. niet beveiligen in welgegronde Hoop,<br />

In 't eindloos delzel van den wondren samenloop<br />

Der dingen, ons doen zien: wjens arm ons recht zal fchaffen,<br />

En voor zijn euvelmoed het fnood Brittanje, (haffen,<br />

Ons erf befchuttcn, en door on?., niet door Bourbon,<br />

De hoogmoed tugtigen.van 't roekloos Albion,<br />

Door ons een vrije Zee aan gansch Europa geven,<br />

Indjen Wij flechts getrouw aan zijne wetten kleven.<br />

Gij die de voorzorg van de Godheid ftout ontkend,<br />

Sta (til vermeetle dwaas, waar toe ter vlucht gerend,<br />

Waar toe in heldren dag fpoorbijfter af te dwaalen,<br />

Of fchiet de Waarheidszpn voor u geen heldre dralen;<br />

N 3 Straalt,


198 D E VOORTREFFELIJKHEID VAN DEN<br />

Straalt, draalt zijn voorzorg u niet zelve in 't aangezicht,<br />

Wiens ongenaakbre throon bemanteld i 3 met licht,<br />

Wiens adem alles doet beftaan en dus volduurcn,<br />

D^e duizend Zonnen heeft, als zoo veel Outervuuren, *<br />

Ontdoken tot zijn eer, en u, o aardworm, fchiep,<br />

En tot fcefchouwen van dat wonder kunstduk riep;<br />

Door boven 't reedloos Vee, uw oog om hoog te heffen,<br />

^Geloof, eer nog uw hoofd zijn donderkloten treffen,<br />

Betragt dit tijdsgewrigt, hij, hij heeft ons gered.<br />

Leer hier de fterkte van een Christen daor 't Gebed.<br />

Gij Heerfcher, eindloos wijs! gij Vader, eindloos teder!<br />

Gij, gij daat nog uw oog op Batoös Zconen neder,<br />

Duld dan hoe onvolmaakt, dat met een blijden klank,<br />

Ik u voor Neerlands Volk, mijn Landgenoten, dank',<br />

Gij God! gij. Bondgod onzer Vaadren lang voor deczen!<br />

Verwaardig Ncêrlands volk om nog uw volk te wezen,<br />

Gij fchonkt de Zegenpraal; geen blind of los geval,<br />

Maar moed door u gekweekt deed hier het kleenst getal,<br />

Den krakenden laurier van fpitze deiltcn rukken,<br />

Zoo ziet men ons, den dap van onze Vaadren drukken,<br />

Zo onder 's Hoogden hulp ons nog in drijden groot,<br />

? n<br />

. v<br />

t rza:<br />

?S t<br />

!<br />

zc<br />

tfs in \ aanzien van de dood.<br />

1<br />

Gij


DIENST AAN 'r VADERLAND. 199<br />

Gij Helden die hij tot zijn ftrijd heeft uitverkoorcn,<br />

Dank hem die dankend word gevierd van d'Englen Choren,<br />

Dank hem. voor zijne hulp, voor uw behoudenis,<br />

Die Heer van Zegen, ftrijd, en dood, en leven is,<br />

Triumf ó Batavier, triumf wij Zegenvieren,<br />

Bekranfen wij ons hoofd met krakende lauwrieren,<br />

Ons moet geen loof ontftaan, wel aan dan zingen wij,<br />

Deez* dach gebied het: zijn wij vrolijk! zijn wij blij!<br />

Kom voegen wij 't muzijk daar wij elkaar onthalen,<br />

o Broeders bij den wijn die in cristalle fchalen,<br />

Blij flonkert aan den Disch, en zingen: niets op aard<br />

Is Batoos nakroost meer dan de eedle vrijheid waart.<br />

Dan ach in 't midden van die wel gepaste weelde,<br />

Die om de Zegenpraal ooit brave zielen ftreelde,<br />

Stoort ons een droeve maar, herhalend keer op keer,<br />

Helaas mijn Vaderland uw BENTIN* is niet meer,<br />

Moest hij dan fneuvlen, hij, tot heil des volks geboren!<br />

Hij, onherftelbaar voor het Vaderland verloren!<br />

Hij, roem zijns Stamhuis, roem van 't Adelijk genacht,<br />

Dat zoo veel Helden voor den Staat heeft voortgebragt;<br />

Van welkers grootheid wij alomme teekens vinden,<br />

Ja teekens, die 't altijd aan 't Vaderland verbindei:<br />

N 4<br />

H<br />

'


sco DE VOORXRFFELIJKHEID VAN DE»<br />

Hij moest dan fneuvlen hij, de pijl voor hem gefchikt,<br />

Zinkt uit de hand van 't fpook zoo dikwerf als het mikt,<br />

Maar 't treft in t eind gewis, ach moeten zij ook fneven,"<br />

Wiens deugd hier eindeloos op aard verdient te leven,<br />

Ja 't is een ftalen wet, de Bloodaart en de Held,<br />

Zijn beiden aan het woén van 't monfler blootgefteld;<br />

Een zoon van Inachus of van zoo duistre Vaadren,<br />

Dat tot het oor des volks geen fchijn zijn'? naams kwam oadren,<br />

Staan voor zijn pijlen bloot, het fterflot is gemeen,<br />

Doch hoe, is bij den Held en Bloodaart gantsch niet één,<br />

De Bloodaart vreest en vlagt, gij ziet hem nederploffen,<br />

Als 't fchigtig Wilt ter vlugt door Atalant getroffen,<br />

'tls als een werktuig zonder veerkragt of gewigt:<br />

De Held daar tegen ziet den dood in 't aangezigt,<br />

En *t ijslijk wangedrocht acht hem meer Glorij waardig,<br />

Het bied den ftrijd hem aan en velt hem edelaardig.<br />

Hij tart het, daagt het uit, en fchoon hij wort geveld,<br />

Hij blijft in 't uiterfte de fterke man, de Held,<br />

Zijn dood is zelfs een loon voor 't kloek en dapper leven,<br />

Als hij voor 't Vaderland of voor den roem mag fneven/<br />

Sneeft hij op 't bed van eer of fterft hij afgeleeft,<br />

Hoe't zij hij blijft een Held, ftandvastig daar faijftceft.<br />

Zoo


DIENST AAN 'T V A D E R L A N D . 5101<br />

Zoo waart ge, OBENTINK! daar gij bitter laagt te kwijnen»<br />

Eer nog u 't Sterflot trof gemarteld door veel pijnen,<br />

Z90 waart gij vol gcdult, zoo waart gij nooit verfchrikt,<br />

Maar met een ftil gemoed, en in uw' flaat gefchikt;<br />

En gij verkreegt het loqn van 't dapper Heldenleven,<br />

Het Waarlijk zoet, en fchoon, voor 't Vaderland te fheve^:<br />

Want als de Heldenziel flapt op de Starrenbaan,<br />

Zij ziet nog vaak te rugg' op haar voorleedne daan;<br />

Hoe zeer haar dan mishaag'.en moord en menfchcn flachting,<br />

Met lust herdenkt zij toch aan hare plichtbetrachting.<br />

Sta, v/ie gij ook meugt zijn , mijn Geest een uitflap toe,<br />

Gun dat ik hier een V.'ugt naar 't rijk der Geesten doe,<br />

Aldaar een zoete toon weergalmt van Pauken, Trommen,<br />

'k Zie bij Gods Englen Heïrcen reeks van Heldendrommen;<br />

'k Zie Salems Rijksmonarch, en Terachs vromen Zjon,<br />

'k Zie al de Zuilen hier van Isryls Glorijkroon;<br />

Een reeks van Zienders, en gewijde Pricstrenfchareq,<br />

Van Ovrigheeden iu Gods heiige Wet ervaren,<br />

'k Zie nog een Eedlen rei, doch min verlichten ftoct,<br />

Handhavers van de Wet die de Almagt in 't gemoed,<br />

Van al 't gefchaapne prent, en die na 't licht der reden,<br />

Hun Land en Volk ten nut, hun plicht bij 'tmeuschdom deden.<br />

N 5 Den


soa DE VOORTREFFELIJKHEID VAN BEH<br />

Den wijsgeer Socrates, in 't naadrcnd Sterfuur groot,<br />

Den Held , dien Marathon, dien Salami's vergoodt,<br />

Den milden Cimon — maar wier noemt al de eedle namen,<br />

Dier eedle Vaadren die den Naneef nog befchamen;<br />

Hier zie ik allen, die, aan hunnen plicht getrouw,<br />

Tot zuilen drekten van een nuttig Staatsgebouw,<br />

Ik zie op dit Toneel de hoog verheven Schaarcn,<br />

De Paarlen uit de kroon der Kerk, de Martelaaren,<br />

Met duizend Vorden door het Heilgeloof verlicht.<br />

Hij die 't Gemeenebest heeft met Gods hulp gedicht,<br />

Waar in ik 't licht ontfing, zie ik met luister blinken,<br />

En daar zijn eedle deugd zijn' naam op aard doet klinken,<br />

Daar galmt de Hemel zelfs, den lof van W I L L E M uit,<br />

Zijn nakroost dat zovaak 's Lands rampfpocd heeft gefluit,<br />

En fpijt de ondankbaarheid ons niet dan goed deed wagten,<br />

Pronkt hier met nog een reeks van dappere gedachten.<br />

Wie zelfs op aarde zonder luister leefde, gloort<br />

Hier, was zijn hart oprecht, als 't licht in de Oosterpoort:<br />

Hier kent men de eedlen eerst, hier vind de deugd beloning;<br />

Hier licht de Waarheid zelfs, Mesfias is hier Koning,<br />

De Held, de derke Held, die hel en dood verwon,<br />

De Leeuw uit Judaas Stam, de heldre Middagzon.<br />

Hier


DIENST AAN 'T VADERLAND. 205<br />

Hierheerscht hij, cn hier zal zijn goedheid eens verblijden,<br />

Hen, die thands voor het recht cn 't heil der Volkren ftrijden,<br />

s<br />

k Zie tot dat grootsch Toonecl van rijen zonder end,<br />

0it welker middenkreits de Heilzon ftralen zend,<br />

ü, BENTINK, toegevoegd, verwelkomd, opgenomen,<br />

En in een feestgewaad voor uwen Koning komen,<br />

Ik zie 't, maer 't is niet al; mijn geest, ontroerd, verrukt<br />

Ontflagen van het ftof dat haar op aarde drukt,<br />

Hoort zelfs een Englenzang, gevoelt de kracht dier tonen,<br />

En ziet de heldendeugd met luider daar belonen. —<br />

Ik zieu , BENTINK, ja —maar zagt! deChoorzangzwijgt,<br />

Mij dunkt dat de eedle Held bevel tot (preken krijgt,<br />

Pij buigt het hoofd, vangt aan, ik hoor, ik hoor hem (preken:<br />

„ Mijn Koning, ik ben de aarde, ik ben het ftof ontweken,<br />

Ik zie mij voor uw Throon , wiens glans alle oogen blind,<br />

„ Doch zuivren wellust voed in 't hart dat deugd bemind;<br />

„ o Deugd, ö reine deugd, mijn wellust, mijn verlangen,<br />

„ Hoe heeft aan u mijn hart van jongs af aan gehangen,<br />

„ Schoon gij ons menfehenmin gebied, toch word de Held<br />

„ Door u, waar 't nood vereischt, het zwaard ter hand gcfteld,<br />

„ 'tls deugdzaam, hen die u veragten, (Ireng te ftraffèn,<br />

„ En aan de braven door de Waapaen recht te fchaften;<br />

« Al-


*ot DE VOORTREFFELIJKHEID VAN B E. N<br />

„ Almachtig Vader, gij, gij fchaft des noods aan. de aard,<br />

„ WaarVorften twisten, recht door 't bloedig Oorlogszwaard.<br />

„ De Krijgsman is niet min van nut ten allen tijden,<br />

,, Als die met Waapnen van 't Geloof de Hel beftrijden,<br />

„ U roeping heeft mijn Haat bepaald, en ik voldaan,<br />

„ Ik heb, dit zegt mijn hart, ik heb mijn plicht gedaan,<br />

,, 'k Vogt voor de Vrijheid, door uw goedheid ons gefchonken,^<br />

„ Een vuur, door u gek weekt, deed mij de borst ontfonken,<br />

„ Ik ftreed voor \ Vaderlant, voor 't Vaderland, dat, vrij,<br />

„ Voor genen Zetel bukt, dan voor uw heerfchappij,<br />

„ Dat alle dwang vervloekt, waar ieder in zijn Woning,,<br />

„ In fchaduw uwer gunst met recht gezegd word Koning,<br />

„ Voor 't Vaderland dat nooit het recht der Volken fchond,<br />

„ Maar fteeds geftand deed aan elk wettig Staatsyerbpnd,<br />

„ 'k Streed voor een Volk en Land,berugt voor on verwinnend,<br />

„ Toch teftens voor oprecht en waarlijk vredeminnend,<br />

„ Ik heb met Heldenmoed mijn Staat, mijn Volk gedient,<br />

„ In't Oorlog Vreê gehoopt, dit past een Menfchen vriend;<br />

„ Gij, Eeuwige Almagt, ftroom en Bronaar van genaden,<br />

„ In welker goedheid glans zig mijne ziel mag baden,<br />

„ Gij zelf, gij keurt het goed, dat men zijn recht verweert,<br />

„ Gij zelf, gij hebt uw Volk des Oorlogs kunst gelcert,<br />

„ Wan-


DIENST AAN ;<br />

x VADERLAND, cojf<br />

i, Wanneer ge aan Gidcon bevel gaaft zig te weeren,<br />

„ Uw arm, deed zelf den Held van Isrël triumpheeren. 1<br />

,, Hoefmelt mijn dankbre geest van wellust! maar dit ftreeft,<br />

„ Alle andren wellust voor: 'k heb niet vergeefsch geleefd!<br />

„ Waar zou ik greoter prijs, "en fchooner lauwren winnen ?<br />

„ Ik flap door Heldendarin den zaalgeu Hernel binnen."<br />

Hier zwijgt hij — Silo wend een Blik van zijn gezigt,<br />

Op 't Vriendlijkst naar den Held, vol van genadelicht,<br />

En bied hem zelfs den palm der Eere daar de reien,<br />

Hun Zang wéér paren met de Hemelfche Schalmeien.<br />

Beklaag, mijn Vaderland, beklaagden Held niet meer,<br />

Die aan zijn wonden fterft, flerft op het bed van eer,<br />

Wijdt aan zijn fchim en die nog levend zijn , uw achting ,<br />

Vereeuwig hunr.en naam door eedle püchtbetragting,<br />

Nog zie ik 't fchoon Toneel, fchoon 't in 't verfchiet verflauwt,<br />

Gelijk het deinzend licht wanneer 't des avonds daauwt;<br />

Noch door een flaauwe ftraal houd' ik in 't oogde Woning,<br />

Van d'allerflerkflen Held van d'allergrootflen Koning,<br />

Daar, waar hij plaats bereid voor al de Heldenfchaar,<br />

Die nog voor 't Vaderland den ramp trotst eri 't gevaar —<br />

Genoeg, mijn geest, genoeg, keer, keer tot de aarde weder,<br />

Een oogenbük maar ach! daar valt het fchutdoek neder!<br />

><br />

Ik


-c6~ DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DÈN<br />

Ik wend mijn Zang tot u, ó frisfche Jonglingfchap,<br />

Wier klimmende Ouderdom haast opftijgt tot dien trap,<br />

Dat ge aan het Vaderland kunt nutten dienst bewijzen,<br />

Beloon der Vaadren hoop, geef ftof om u te prijzen,<br />

Maar bij uitnemendheid, Gij, die uit Batoós jeugd,<br />

Uw roem, uw glorij Helt in moed en Heldendeugd,<br />

Tragt na bedaarden moed, doch om daar toe te komen,<br />

Zoo leer, hoe 't zij, den dood niet wenfchen, nog niet fchromen$<br />

Denk dat fchoon 't lichaam als een Wasklomp zal ontlatin,<br />

Uw eedle Geest toch Zal voor de eeuwigheid beftaan,<br />

Dat, dat ge op de aarde leeft, de Voorfmaak is van 't leven j<br />

Dat gij genieten zult ih d'Englenftand verheven:<br />

*t Is hier een Proefjaar voor uw Ziel op Gods bevel,<br />

Gebod dat fteeds voor u aanbidlijk is, efi wel,<br />

Onthou ? hoe 't u moog gaan, onthou u fteeds van klagen,<br />

Leer met een ftil gemoed, wat ge ook moet lijden, dragen ~<br />

Leer eindlijk, brave jeugd, geen fterflot is zoo ligt,<br />

Als de allerfchoonfte dood in 't oefnen van zijn plicht,<br />

o Vrijgeboornen, gij! gij eedle Heldenzielen!<br />

Wat kan toch uw beftaan, wat toch uw hoop vernielen,<br />

Wat is dit leeven! dan een ijdle rook! een droom —!<br />

Een onvermijdlijk kwaad baart aan geen wijze fchroom;<br />

Zo*


DIENST AAN >T VADERLAND. 2:7<br />

Zodanig is de dood, geen vlugt van hondert jaaren,<br />

Zult ge immer met de Hoop, o Stervling evenaaren,<br />

Vest, vest uw uitzicht dan in 't rijk der eeuwigheén,<br />

Wat is een deelbrc tijd bij dat ondeelbaar één.<br />

o Eindelooze hoop! gij zijt niet te evenaaren<br />

Met oogcnblikken, die als ongcftuime baren,<br />

Zich immer volgen, die, hoe ze ook gefchakelt flaan,<br />

Noch deelbaar blijven tot z' in 't kleinfte niet, vergaan.<br />

o Hoop, beftendigst goed, ó wisfelvolle tijden,<br />

o Oorfprong van ons heil, ö bronnen van ons lijden,<br />

't Beftendigst is ons heil; het licht vervliegende is<br />

Van fmertclijk gevoel, van werkelijk gemis<br />

Een bron: de wijze mensch moet fteeds na 't goede trachten;<br />

Dit is ereuegel, waard in alles hoog te achten.<br />

Zoekt iets, mijn vrienden, iets, in duur uw hoop gelijk,<br />

Op aard teftigten, heft uw' namen uit het (lijk,<br />

Tragt hier bij de Edelften der Schepzlen uit te blinken,<br />

Bouwt Eertropheên, die fchoon ge ook in't Graf meugt zinken,<br />

üw lof bepleiten bij den Naneef, denkt, hoe klinkt,<br />

Uitmuntend zijn bij 't Volk dat in zich• zeiven blinkt!<br />

Bij dapper Heldenvolk, beroemd door brave zeden,<br />

Beftierd door Wetten, op de grondflag van de reden<br />

Ge-


sb$ DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DEM<br />

Gebouwd, waar kiefche fmaak 'op haren zetel zit,<br />

En waar 's Volks vrijheid dient aan de Ovrighcid ter wit,<br />

Om bij een Helden volk gelijk een flar te gloren,<br />

Dat tot zijn eigen Heil flegts wil naar wetten horen,<br />

En munt ons Volk niet uit? ja gantsch Europa ftaart,<br />

Op ons, aan wien geen Volk ter Waereld evenaart.<br />

Wij waren 't niet voorheen; neen toonèn w' ons ook heden,<br />

In Vreê en Oorlogstijd, gehegt aan d'dude zeden,<br />

Spaart dan door 't zout der eere uw' namen voor bederf,<br />

Leeft voet uw Vaderland, maar, êischt dé nood het, fterf.<br />

Maar worf gé eens mannen, ziet gij eens uw wettige erven,<br />

Onttrekt u de eer dan niet, voor 't Vaderland te fterven,<br />

Hoopt gij uvv naam te zien vereeuwigt in uw Kroost,<br />

Zorgt dat het nergens voor den naam zijns Vaders bloost:<br />

't Is waar, 't is waan, die 't Kroost doet om den Vader lijden,<br />

Maar toch gewettigd door 't verloop van zoo veel tijden,<br />

Ook heeft hij fchijn van recht: het Kroost wordnaar den Stam<br />

Gerekend, uit welk> tronk het eerst te voorfchijn kwam;<br />

Gij zijt dan wie gij zijt, boogt ge op uw laatre looten,<br />

Treedt ih het Chbor der Eer', voor niemant is 't gefloten :<br />

Dingt, dingt, paart kragt van' ziel met grootheid van't gemoed,<br />

En zijt ge ook voortgeteeld uit eèn Doorluchtig bloed;<br />

Tracht


DIENST A A N 'x VADERLAND. 009<br />

Tracht dan door grootheid bovën 't groote u zelfs te heffen,<br />

Ja uwe Vaadren noch ih deugden te overtreffen,<br />

Volgt, dit voegt Neêrlands jcugt, een ZOUTMAN ging u voor,;<br />

Een BENTINK , KINSBERG en een DEDEL baanden 't fpoor,<br />

Doet, doet als zij uw naam in zegening beklijven,<br />

Dat we ook uw Heldeudaan In 's Lands Gcfchicdboek fchrijveq><br />

Dingt ook naar eeuwige Eer; blijft bij den Nazaat groot.<br />

Niets, Broeders, is zoo fchoon als de eedle Heldendood,<br />

De dood voor 't Vaderland — vraagt niet wat zal 't mij baten s<br />

Als ik niet meer zal zijn? denkt wie gij na zult laten,<br />

Afzetzels van u zelfs, gij zelfs, ja gij, gij leeft,<br />

In 't Kroost dat God door u den Staat gefchonken heeftl<br />

Denkt fchoon ge uw tijd al rekt, eens moet uw derf uur komen»<br />

Dê rijke Krezus heeft niet min dien flag te fchromen *<br />

Schoon hij in fchatten zwemt op zijnen gulden Throon s<br />

Als in het Oorlogs Veld Philippus groote Zoon.<br />

Den Bloodaart zal geen eer, geen tranen, geen beklagen 5<br />

Verzeilen , daar hij word naaf 't duister graf gedragen,<br />

Geen Naneef zou üw Asch dan zeegncn, heen ó neen,<br />

Gij wiert geboren, had geleeft, waart o-rerleên,<br />

Geen Sterfling zou met lof daar na van u nog fpreken;<br />

Maar door den Heldendood zijt gij het graf ontwaken,'<br />

O Èen


aio DE VOORTREFFELIJKHEID VAN DE*<br />

Een (terflot kunt gij niet ontvliên, 't gaat vast: wel nu,<br />

Kiest, daar gij (terven moet, het cêlfte, 't (Iaat aan u.<br />

'k Beken, het denkbeelt van te fcheiden uit dit leven<br />

Kan op den eerden blik geen fchepzel wellust geven,<br />

Niet zijn is ijsfelijk, maar (ta dat denkbeeld af,<br />

Zijt, zijt gij Christenen , zo fchroomt niet meer voor 't graf;<br />

Is de Aard uw moeder niet? nam ze in haar fchoot denbraveil,<br />

Den Godsheld niet? wierd niet Mcsfias ook begraven?<br />

Zij is weer van den vloek gezuivert, ja zij lag<br />

Al haar verfchrikking af op dien gewenschten dag,<br />

Toen wierd, toen wierd het graf de weg tot beter leven,<br />

Toen wierd de Satan aan een eeuwgen boei gegeven,<br />

Toen wierd de Hemel eerst een Hemel, en de dood,<br />

Van 't grievend werktuig, van zijn prikkel gantsch ontbloot;<br />

Toont dat gij Christncn zijt; het word door daan bewezen,<br />

Hij, die ontfterflijk is, heeft niet voor 't graf te vrezen.<br />

Bedenk dan Heldenkroost, bedenk dan, na den dood<br />

Word uwe Ziel eerst recht volkomen, eerst recht groot;<br />

Wat Wellust moet het haar niét in den HeiKtaat baren,<br />

Als zij zo luisterrijk ter Starren is gevaren,<br />

Maal u den wellust van een ziel in zegenpraal,<br />

Zo uit den ftrijd geflapt in de Qpperhemclzaal,<br />

Maar


DIENST AAN 'T VADERLAND. 211<br />

Maar keert gij in Triumf te rug^' na grote daden,<br />

Zoo flijt ge u levensrest in fchaauw van lauwerbladen a<br />

De grijsheid ftaart op u, de jeugt rijst uit haar flcó,<br />

En gij geniet op aard een waren Hemelvreê ,<br />

IZijt gij Olijmpicrs, gekroont in alle ftrijden,<br />

!Zo blijft uw naam het woén trotfeeren aller tijden;<br />

£00 vint ge als zij op aard alreeds het Heldenloon,<br />

En ziet u in een rang geftcld als halve Goón,<br />

Uw Zonen volgen u , daar zij ten ftrijde ftreven,<br />

En is de loop voleind van 't dapper Heldenleven,<br />

Dan boogt uw ziel op 't heil, dat immer zal beftaan,<br />

Schoon Aard en Hemel, ja de Zon voorbij mogt gaan,<br />

't Volk, dat u heeft gekent zal bij u Doodbus weenen,<br />

Terwijl 's Lands dankbaarheid in kostbre raarmerfteenen ,<br />

Uw namen bijtien doet bij al uw Heldendaan,<br />

Op dat uw lof fteeds bij den Naneef blijf beftaan»<br />

Volhard dan Heldenjeugt, betoon u in gevaren<br />

Een Ringmuur voor den Staat voor Haardfteên cn Altaren.<br />

Maar 'k zing hier niet alleen voor u, wien mannemoed<br />

In 't vuur der oogen blinkt, en fpreekt in 't zieden! bloed,<br />

Het is niet min voor uo Broeders, dat wij fchiijven,<br />

Die nut zijt voor den Staat fchoon wars van Krijgsbedrijven<br />

O % Wij


212 DE VOORTREFFELIJKHEID VA.X ofeftt<br />

Wij zijn die lieden niet gelijk die, te eng bepaald,<br />

Ni-ts fchoonszien dan in 't beeld, dat voor hunne oogen dwaalt *<br />

Neen, wordt de glans van 'teen ook voor ons oog ontzwadcld,<br />

Het anders nuttige blijft niet te min veradelt,<br />

Niet om haar zelfs prijs ik de dapperheid, o neen,<br />

Om haar gevolg, om 't heil, om 't nut van 't algemeent<br />

Kent, kent de reden vrij, waarom wij Helden loven,<br />

En komt 't vooroordeel door gezont verftand te bovenj.<br />

De dood voor 't Vaderland is nuttig; daarom fchoon,<br />

't Gevoel van wel te doen, zie hier het Heldenloon j<br />

De Mensch, in al wat hij beftaat, beoogt zig zelvcn,<br />

En wilt gij zien uw naam geplaatst aan Stargewelven,<br />

Roert billijke eerzucht u, leert vrienden, leert van mij *<br />

Z' is niet in u: maar in 't belang der Maatfchappij,<br />

't Livrei van 't Vaderland, hoe zeer 't ons mag behagen,<br />

Zet nimmer luister bij aan hun, die 't zelve dragen,<br />

Geen zwevend Vederbosch geeft eere , o brave jeugd,<br />

Neen de eer, mijn vrienden, is de fchaduw van de deugd*<br />

De dood voor 't Vaderland is fchoon, nadien zulk fneven<br />

Het heil bewerkt van hun, die met of na ons leven,<br />

En 't kleed is achtbaar door den brave die het draagt.<br />

De Zweedfche Karei, hoe beroemt voor onverzaagt,<br />

Hoort


DIENST AAN 'T V A D E R L A N D . 213<br />

Hoort gij oneindig min verheffen dan wel laken,<br />

Dat men uw naam gedenkt, kan nooit uw roem volmaken,<br />

Maar dat men fteeds u naam gedenkt in zegening,<br />

Dit '5. Eer , die maakt u groot, meer vrij, meer zonderling.<br />

Bepeins hoe nut te zijn, leer-, hoe met ziel en zinnen,<br />

Al 't Mcnschdom als één Volk teerhartig te beminnen.,<br />

Bepaal dan, 't ftaat u vrij, uw zucht voor 't Vaderland,<br />

Werk daadlijk tot zijn heil in een of- andren ftaruh<br />

Wie dar gij ook meugt zijn , wilt ge eenmaal-zijn geprezen,<br />

Gij moet de Maatfchappij-ten nut en welftand wezen,<br />

't Heil van 't geheel' zij al uw wenfchen al uw lust,<br />

Stoor nooit, bevorder fteeds, de zachte kalmte ea rust,<br />

Eet, let in ieder ftaat op trouw en burger-plichten,<br />

En acht u nooit te klein om waarlijk nut te ftichten;<br />

Volg welk beroep 't u lust, wees nuttig, zijt gewis,<br />

Dat ware roem en eer voor u te hopen is;-<br />

Want buiten 't Oorlogsveld zijn duizend' eedle daden,.<br />

Waar voor men kransfen vlecht van onverwelkbre bladen,<br />

Om nut te zijn is eer, 't is eer daar na te flaan,<br />

Daar is g?en ftaat, waar meé-geen eer-gepaart kan gaan,<br />

De ware Grootheid is aan 't Kroonrecht niet gebonden,<br />

Maar heeft vaak ia de hut-een wis verblijf gevonden;<br />

0<br />

3 Zij


2r 4 D E VOORTREFFELIJKHEID, VAN DEN<br />

Zij huist in 't hart alleen, de zielsgcfteltcnis,<br />

Geen Tijtel, maakt, dat men of prijs of laakbaar is:<br />

Wil dan, o edel Kroost van B,ato, blijken geven,<br />

Hoe iemand groot kan zijn in ieder ftaat van 't leven,<br />

Denk aan de Vrijheid fteeds en hem, die haar befchut,<br />

En zoekt gij lof, zoo leef het Vaderland ten nut.<br />

't Is nochthands waar, dat gij den nijd dus hebt tefchroomen,<br />

Maar deugt, die kracht der ziel, kan dieu te boren komen,<br />

Ledenk toch altoos, dat ge op aarde leven moet,<br />

Met heel het mcnschdom, wel of kwalijk opgevoed:<br />

De drieste Domheid zal verdienden in u honen,<br />

't Laaghartigfte gebroed u 't meest verachting tonen;<br />

Betoon hier kracht van geest, weet, dat bij 't fchoonst fchildrij<br />

Zal men de rondheid zien, de fchaduw nuttig zij,<br />

De Zonneglans boort fchoonst door dikke neevlen henen,<br />

En is dat hemelsch oog recht voor ons oog verfcheenen,<br />

't Strijkt dan de neevlen weg, zo, zo, o brave jeugd.<br />

Zoo zegenpralen ook en wetenfehap en deugd;<br />

De lage laster om haar zuivren glans verbolgen,<br />

Vermoeit zich te vergeefs om deugden te vervolgen,<br />

De deugd heeft vleugelen, vindze onbegangbre paan,<br />

Dan kiest zij hoger viuehï in ftcê van ftil te ftaan,<br />

En


DIENST AAN 'T VADERLAND.. 215<br />

En kon zij treuren, zij zou wenende betrachten<br />

Dc dwazen, die zoo vuil als boos haar hier verachten,<br />

Ontfang ,Bataaffche jeugd, deez les, ga ongcftoord,<br />

Waar loflijke eerzucht roept met mannenftappcn voort;<br />

Ga voort en fta niet ftil, ding naar den iof der wijzen,<br />

En de infpraak van uw hart zal dat volharden prijzen,<br />

Uw ziel, haar grootheid vol, zal hier een Hemelvreugd<br />

Genieten tot een loon van onbezwalkte Deugd.<br />

Ik eind, maar eer ik eind, ? moet ik, o dappre Helden,<br />

En u, o jongelingfchap, mijn dierite wenfchen melden ;<br />

Dan moet, ó Heldenrei, uw luister fteeds beftaan,<br />

Zo, kmg in 't blozende Oost de Dagtoorts op zal gaan,<br />

En voor ons kortziend oog in 't Westen nederzinken,<br />

Zo lang de zilvren Maan aan 's Hemels trans zal blinken,<br />

Zo lang'tGeftarnt,of't waar de kroon der Godheid , gloort,<br />

En al 't gefchapendom de ftem des Donders hoort;<br />

En eindlijk moeten onverwelkbare Eerlauwriercn,<br />

In 't zalig Geestenrijk, u voor Gods troon verfieren;<br />

Volg gij in nut te zijn, o jeugd hun voorbeek na,<br />

Zo kome ook eens uw deugd het Vaderland te ftaa,<br />

Dit zij elks fpreuk, daar ge eens wilt Heldeneer verwe-ven:<br />

't Is zoet, en fchoon, in ncod, voor 't Vaderlani te fte.ven.<br />

O 4 Ert


ti6 DE VOORTR. VAN DEN DIENST AAN »T VADERL;<br />

En Gij, wiens Vaderzorg zoo wel her. minde dof,<br />

Als 't blinkend Eurgerheir van 'c Opperhemclhof,<br />

Met een gelijke maat van teerheid begenadigt,<br />

En Engel, Mensch en Mier gelijklijk mild verzadigt,<br />

Doch elk na zijn natuur, en de eisfchen van zijn' dand,<br />

*k Beveel aan ü de zorg van 't lieve Vaderland,<br />

1c Weet alles is bepaalt, maar Gij fchept welbehagen,<br />

In alles wat U word met eerbied opgedragen,<br />

Ach 1 onze Vrijheid is Uw dierst genadepand,<br />

Befcherm die, Vader, door Uw Hemelfche onderdand,<br />

Tot we ons de kluisters der verganklijkheid ontwringen,<br />

Q.m 't Hemelsch Hallel voor Uw hoogen troon te zingen.<br />

U I T.


UITBREIDING<br />

V A N D E<br />

II. ODE VAN H E T 3. BOEK<br />

V A N<br />

H O R A T I U S,<br />

i^ataven, hoort mijn Zang! men maak al vroeg zijn Zoon,<br />

Bij 't dreunen van de Trom en vliegende Cornetten,<br />

Aan nuttige Armoede en aan flrenge tucht gewoon,<br />

Zoo leer hij na den last te bet de fchouders zetten:<br />

Hij menn' het moedig ros, hij zwaai de Legerbijl,<br />

Dat Theems en Taag en Rhijn en Iber voor hem beven,<br />

En fchoon ge al leeft in vree., nog moet gij onderwijl<br />

Uw Jongling zien , gehard in nat en kou te leven,<br />

0 5 E,


*x8 P D E,<br />

En, zal hij dapper zijn, waag hem aan doods gevaar,;<br />

Verflaaf hem aan geen rust op zachte Ledikanten,<br />

Zijn Paviljoen bedaa, wort hij de rust gewaar,<br />

ïu 't dekkleed, fchittreude van gloênde Diamanten.<br />

Dat vrij, dat vrij op hem, van 's Vijands legerwal,<br />

Op hem, op hem alleen uit al de drijdbre drommen<br />

Het Oog der Moeder des hcvogtnen Vijands vall',<br />

Zijn Heldenmoed doe vrij des Vijands Bruid verdommen,<br />

Het hart door angst gefchroeft looze uit de holle borst<br />

Een drom van zuchten, dat haarzwoegcnt hart niet ruste,<br />

Hem ziende, die na 't bloed van haren Bruigom dorst;<br />

Z'j kwetze 't malsch Albast gevormt voor teedren luste,<br />

Zij fcheur het Vorstlijk Kleed van gloeijcnd Inkarnaat,<br />

Bn kenn' mijn Batavier aan 't oog vol Blixcmdralen ;<br />

Hij fpreekt, de Donder rolt, fchrik moet op haar gelaat<br />

De nare trekken van de jongde duipen malen;<br />

Men hoor deez' wreede taal, deez' zucht vrij uit haar mond:<br />

o Hemel! hoed, dat niet in 't midden van het drijden,<br />

Mijn Koninglijke vriend worde in den dagt gewond!<br />

Laat, laat mijn Bruidegom vooral dien Krijgsleeuw' mijden,<br />

Wien de Oorlogswoede drijft, waar door hij ijslijk treft!<br />

Hij verwt met Menfchenbloed 2ijn klauwen, fchud zijn manen,<br />

Hij


Hij krult , hij krult den Haart, dien hij in 't woên verheft —<br />

Mijn Bruidegom, uit vrees voor u zjjn deze tranen,<br />

Gij zijt een Held, maar bij den dapp'ren Batavier<br />

Als 't teder wicht bij u; zijn Blik zelfs zou u flachten,<br />

Wat breede fchoudercn; 'k befpeur in ieder fpier<br />

Baarblijklijk afgedrukt Alcides Reuzenkrachten.<br />

Dus klage vrij een Maagd, 'sHelds aanfchijn gloeie als vuur»<br />

Hij ftrij, hij overwin, doe 't bloed des Vijands Itromen,..<br />

En, naakt hem in het eind ook zijn noodlottig uur,<br />

:<br />

t Bevinde hem een Held of 't vroeg of laat mag komen.<br />

't Is zoet, 't is waarlijk fchoon, den dood, den wreedften dood,<br />

Voor 't dierbaar Vaderland, gelijk een Held tefterven;<br />

liet aaklig fpook is meest in woên cn wreedheid groot,<br />

En doet ook zonder ftrijd den blode 't leven derven,<br />

Het treft, waar 't treffen kan, 't ontrukt het levenslicht,<br />

In fpijt van fmeken cn van ouderlijke tranen,<br />

Den jonggeborenen, 't zo lief, zo teder wicht,<br />

En fcheurt het van hun hart: 't fpaart Vorst nog Onderdanen.<br />

Deugd, deugd, oneindig verr' van alle laagheid af,<br />

Blinkt als der Starren glans met onbezwalkten luister,<br />

Zij is zich zelfs, fchoon niets haar eer of glorij gaf,<br />

Ten zeker loon; zij, zij alleen erkent geen kluister,<br />

Zij


S4


'O D E. VZ*<br />

Bcdaat zijn loon, gegrift met blinkcnt hagelwit,<br />

ïn zuivren tóetdcen van een ongekreukt gewisfen. }<br />

o Reine deugt ik zie, ik zie uw heldren glans,<br />

Uw, uw bezitting zij vrij pijniging op aarde,<br />

Uw oefning ftraf; ik oog op een vcrheev'nen trans,<br />

Wees toch mijn deel! ik voel, ik ken uw hoge waarde.<br />

Wijk ver, wijk ver van mij, boosaartig fchandlijk rot,<br />

Dat alle gruwlcn teelt, van bloed en tranen dronken,<br />

Wier Gouddorst vuig metaal verheft tot uwen God,<br />

Aan gulden Kectenen der gierigheid geklonken!<br />

Gij die tot walgens toe geniet, maar nooit voldaan,<br />

In d'overvloed door naar gebrek fchijnt om te komen,<br />

Gij, zijt gij Britten? wijkt — Gods wraakvuur fel in 't liaan.<br />

Heeft tot in eeuwigheid, wie zich vergrijpt, te fchromen;<br />

Verachters van Gods wet, van't allerhoogst gebod,<br />

ö Schenders, fchenders vari de Heiligde verbonden,<br />

Die uwe Broedïen doort in 't eeuwig vrij genot,<br />

Vergruist de Zuil die we op den reinden Godsdienst gronden,<br />

Nooit zeilen we in één Boot, nooit dekke ons 'c zelfde dak,<br />

Ik vrees altoos in 't gras voor 't bijten van een Adder,<br />

Hij dreigt zoo lang men hem den bovenkop niet brak,<br />

De boosheid heeft voor deugt een te gevaarlijk zwadder,<br />

i<br />

Hoe


322 O D E .<br />

Hoe fterk de deugt ook zij, zij ducht Sireenenzang,<br />

Zij kan des Menfchen geest verlaten in dit leven,<br />

De Ziel, op Aard' ter School, heeft op haar waar belang,<br />

Dit zij enze eerde les, voornaamüjk acht tè geven.<br />

O.VER-


OVERDENKINGEN.


Wanjt mijn gehemelte zal de waarheid voorbedachteiijfc<br />

uitfpreken, en de godloosheid is mijne lippen een<br />

grouweh<br />

S U o M d


-Pag. 2*5<br />

EERSTE FRAGMENT.<br />

Qiiod fl me lyrhis Vatibus inferes',<br />

Sublimi ferlam Jidefa vertice.<br />

HORAT ius;<br />

ó ï~Ïeiligé Oogenblikken! o Tijd voor gevoelen, voo fe<br />

zuiver gewaarworden gemaakt! Wat ondervindt mijne zie!<br />

al hemelfche zoetheden, wanneer ik v/ake, daar andere flapen!<br />

Noemt het geen vermetelheid, o gij ftrenge Kunstrech'.<br />

ters, als ook de Dichter 'tordenslint der Wijsbegeerte meerit<br />

te üraagen, maar van eene warme eindeloos Veel gevoelende,<br />

uitltortende, overwinnende nog meer dan overtuigende<br />

Wijsbegeerte, waardoor men geniet en doet genieten<br />

; maar, bid ik u, wacht van hem min aaneenfchakeler.de<br />

waarheid, dan wel eene menigte waarheden op zich zelvé<br />

ftaande bewezen voor 't gevoel en dikwerf raadzels voelde<br />

zinnen. — Gij zoudt te recht, o Kunstrechters, van*<br />

mij kunnen vorderen fchakel, bewijs, wen ik koekler minnaar,<br />

onbeftemder vriend, en werkeloozer lkl in de huishouding<br />

der menfchelijkheid was,- nu wacht in mijne overdenkingen<br />

eene vlucht van gedachten, die ik fchri/ve ömsfe:<br />

aan 't hart mijner Lezeren medetedeelen, aan 't hart, dtff<br />

gevoelen kan, dat open, dat ruim genoeg is om tèóntvan


1*5 O V E R D E N K I N G E N .<br />

gen, evea als eene wond, waar bij geen ontfteking plaats<br />

vindt, cn wie alle balfem verzacht, terwijl zelfs de pijnigende<br />

prikkeling een aangenaam gevoel achterlaat.<br />

Sta af gij, die nog ongewijd zijt, en 't zal een eerst teken<br />

van uwe verbetering zijn, mij en 't gehcele denkbeeld<br />

van mijn beftaan van u te verwijdereri, tot dat gij 't u kunt<br />

vertegenwoordigen, als met het oog, waarmede een Engel<br />

ziet, die de ziel betracht door hét kleed heen, dat haar omhangt,<br />

die in de donkerfte plooijcn ook nog dc zuivere kleur<br />

ontwaart; en werp mij niet tegen, dat het onmogelijk is<br />

dus te zien, öndetfeheidende kennis van licht en fchaduw kunt<br />

gij erlangen, en de ziel tekent zich door daden en tekenö<br />

naar buiten. Leer zieri of zwijg ; zie niet meer of minder «ian<br />

'cr is, als een Engel, zeg ik, die voor eerst oorfprongelij'.é<br />

kracht ziet, en alle zwakheid gaarne door hooger licht herfchiep,<br />

of in eeuwigheid verftak, en, nog eens, dat oog is<br />

ook het oog van een' mensch; of kan 't oog van 't beeld der<br />

Godheid anders gefield zijn ? Neen, neen, in den oorfprongelijken<br />

ftaat, velt Liefde het oordeel. — Maar'toog van<br />

hem , die 't licht vreest en niet meer licht geniet dan om dé<br />

diepte van zijn' jammerftaat te zien, dat oog, dat onhefftelbaar<br />

met het onhcrftelbaar hart bedorven is, verzuimt de<br />

zon te zien, en bepaalt zich bij haare vlekken, het oog des-<br />

Satans. Mensch, wat contrast! — Hoe verheffend is het<br />

vcor de rnenfchelijke natuur 't ftof met de Godheid te verbinden<br />

en te vereenigen 5 het dierlijk leven met dat der 1<br />

Geesten, en het teêr gevoel van 'c hart met de aandoening<br />

der zinnen! Maar o hoe diep vernederend is 't voor even die<br />

zelfde natuur een band te zijn, die hel en aarde aaneenhecht,<br />

het verflaauwend dierlijk leven aan den geestelijken dood<br />

cn bedorven zinnen beftemt, om het edel gevoel van 't hart<br />

te verflikken, en uit die verflikte bedorven zaden vruchten


O V E R D E N K I N G E N. 227.<br />

ten voprttebtengen, die 't geheel uitwendig bcklcedfel misvormen.<br />

Laster, Nijd en Haat kunnen hem, die recht doet, grieven<br />

, maar alleen in 't voorbijgaan; waarheid klaart haast<br />

alle nevelen op; ondeugden verwekken, bij den Herken geen<br />

yolglust maar medelijden. Een belasterde, benijde, gehate<br />

zwakke dekt zig met hetzelfde wapentuig: maar de fterke<br />

van natuur gebruikt een dadelijk geweer doch fteunt op<br />

zijne knods niet (a). Eene zelfde oorzaak noopt de hongerige<br />

Leeuwin uit het nest van haar welpen opteftaan, en<br />

door 't woud om fpijze te brullen en den Adelaar, om fcherp.<br />

ziende in de lucht herom te zwerven en te klapwieken,<br />

maar ook den Vos, om op roof te loeren, en den Naphtuil<br />

in 't geheim te fluipcn. Maar hoe verfchillend is hier de<br />

uitvoering! — Hier is werking, grootheid, kracht en daad;<br />

daar loeren, zwakheid, Tist. —, o Krachteloze boosheid,<br />

gij verwekt bij den Herken , wel hetzelfde als bij den<br />

zwakken, maar overtuigt hem te gelijk van. zijne meerder-,<br />

beid. De toom van den Edelen maakt befchaamd, van den<br />

Welgezindeh baart berouw; droefheid geeft aan den Bedaarden<br />

een weinig meer ernst, de liefde van den welbefchaafden<br />

opent zijn voorhoofd , maakt hem ernftig ftari<br />

oogend, en zijne lippen befpraakt. — Deugd, deugd is<br />

kracht; zij is een boom van.hemelfche planting; zij woont<br />

in 't verhevene der menfchelijke natuur en ziet !pmet verfmading<br />

op de vruchten der vernederde menfchclijkheid. 1, .<br />

Ik herhale 't. met reden nog eens, ik fchrijf voor 't hart,<br />

en dit mijn befluitend ftuk za"I vol waarheid zijn, enkel waarheid<br />

wezen; vrij, maar niet ordenloos en een hartstocht-,<br />

teke<br />

O) Penes malos malcdicere, penes juftos itüe facers, cf desgelijks<br />

iets bij L A C H T.<br />

Pa


oofj O V E R D E N K I N G E N .<br />

tekenende (fr) wenk voor die mij niet kent, maar eert<br />

geheel zedelijk gelaat - tekenende (c) voor alle die mij<br />

kennen.<br />

Het is nacht, maar, o God, verwijder van mij alle ontkennende<br />

duisternis, cn laat den nacht gcenen kwetfenden<br />

invloed op mijne zinnen hebben! Dat veeleer mij de ftilte<br />

bepale, en hooger geest mij ibms ter vlucht geleide! want<br />

het onderwerp dat mij bepaalt, cischc niet zelden een' verheftenden<br />

toon. — V ADER LA N DSCH E GEDENKSTUK-'<br />

KEN. — Maar hoe! Is 't niet vernieten van u, die ons<br />

gewrocht zijt, dus te fpreken ? — Wel vei— zijt-ge ons<br />

gewrocht? Neen, neen, ik bracht Hechts weinigen van u<br />

tot een punt. Hemel! zuo dit mijn onderwerp geen grootheid<br />

had, wat zou mijn zang hebben! — LINNE' fchaart<br />

het rijk der natuur, NEWTON bepaalt hare wetten,<br />

WOLF regelt cn vergelijkt verlchillende getallen, LEIS-<br />

NITZ leert de wegen der Godheid met de menfehen, LA-<br />

VATER de geichiktfte woning voor de fchoonfte ziel kennen;<br />

maar was 'er in 't rijk der natuur minder orde, minder<br />

wet cn regel ? Was 'er minder ware overeenkomst tusfchen<br />

fchijnbare verfchillen , of de wegen der Godheid<br />

voorheen minder zeker ? Of tekende het gelaat des menfehen<br />

minder waarachtig de ziele voor hare bepaling? —<br />

Wat vragen! — Waarheid, Verhevenheid , Grootheid liggen<br />

in 't onderwerp zelf, maar de aandoening, dieze op<br />

ons verwekt, in de behandeling des Schrijvers.<br />

De lof der Batavieren in het tegenwoordig tijds gewricht!<br />

Verwondert ü niet, mijn Landgenooten, over den plicht j<br />

tlien ik mij hier te vervullen verbiude, dien van een' Lof-zia-<br />

fl} Patliogiroftrisel:.<br />


O V E R D E N K I N G E N. «29<br />

d i e<br />

rihger (''O» ' m<br />

uitgeftrektheid voor dien van een'<br />

Lofredenaar (e) niet wijkc. De Lofzanger, die zijn onderwerp<br />

niet kent in alle kleuren, lastert, die te veel zegt,<br />

fchendt de waarheid; die te min zegt, fïeelt; die gevolgen<br />

ziet zonder oorzaken, is krank, en ijlt: maar die oorzaken<br />

ontwaart en tot geen gevolgen durft befïuiten, handelt<br />

beneden de waardigheid van 't beeld, dat in hem woont. —<br />

Hij is zwak, en hoe gevaarlijk is die ftaat voor de deugd!<br />

zwak, en o zwakheid is de moeder aller afwijking; kracht,<br />

alleen houdt de balans tegen zinbstoverende verlokzelen,<br />

tot ondeugd. — Broeders, weest fterk en duit, dat ik het<br />

trachte te zijr. Ziet hier den inhoud mijner zes Lierzangen<br />

, het Oorlog, de Zegepraal, de Staat der Kunften en<br />

die zedelijke Gemoeds-gefteldheid van ons Volk; nu onderzoekt,<br />

zijn 't ftoffe voer 't Lierdicht? doorleest, weegt<br />

e n wikt. — Heb ik 't evenwicht getroffen: vindt gij waarheid,<br />

volheid, genoegzaamheid; dan erkent, dat het onderwerp<br />

een' lofzang waardig is, en als ik 'c licht en bruin<br />

getroffen, niet'te veel, niet te min gezegd heb, dan doet<br />

mij recht en weigert mij mijne plaats onder de Vaderlandfche<br />

Lierdichters niet.<br />

Nu volgt mij in deel voordeel van dit ftuk te.betrachten,<br />

opdat 'er geen bewijs van mantel overblijvc, waaronder<br />

een ander hart zoude kunnen fchuilen, dan 't hem betaamt<br />

te hebben, die zich van braafheid beroemt,<br />

(_d~) Hymnologiis.<br />

Panegyriftüi<br />

TWEEDE


=3o O V E R D E N K I N G E N .<br />

T W E E D E FRAGMENT.<br />

jPukmm etiamfcitu ejl, an conveniat fapienti<br />

Horrida Mavorth tra&ari ferociter arma.<br />

PALINGENITJS.<br />

In 's Warelds morgcnftond was het ondier oorlog nog niet<br />

uit de Helle losgebroken, maar 't verfchecn echter in's^aardrijks<br />

jeugd en veel te vroeg. De ftaat des oorlogs is eert<br />

ftaat tegen de natuur, en,'zonder tusfcbenkomftitre gevallen,<br />

zou die ftaat op den Zangberg alleen ftoffe a"an treurtoonen<br />

geven: maar gelijk zij of aanvallende of vcrdedigende<br />

is, en de aanval verfchillcnde oorzaken, en tot verdediging<br />

de partij verfchillende rechten hebben kan béhalven<br />

't recht, dat de reden aan den mensch, den'muil<br />

aan den leeuw, en klaauw eri fnavel aan 't roofgevogelte<br />

en aan de zwakkeren de list gaf, 't recht, zeg ik, om al<br />

\ hatelijke van zich te verwijderen, en lijf en leven te bcfchermen,<br />

even zo kan ook, om tusfehenkomftige gevallen,<br />

een treurlieden lofzang worden. —"> Ik ben, 't is<br />

waar, niet geroepen, Qm de handelwijs van de Mogendheden<br />

van Europa op een' gezagvoerenden toon te beflisicn;<br />

en o dar het niemand fterk'Gr deed dan ik! Maar de 'reden<br />

is ook mijn deel, cn 't gebruik der zintuigen is ook<br />

mij vergund. Daden voor 't oog der gehccle Wareld ge-<br />

# beurd


O V E R D E N K INGE N, pi<br />

bcurd , gezien van allen, zijn onder 't oog van allen , en om<br />

die te beoordeelen, behoeft de mensch geen meerder gezach<br />

dan de reden, en dit is op G.ods gezach.<br />

• Wanneer de nagebuur in eenen gevaarlijken oorlog is ingewikkeld,<br />

maar zijngebuur voor onvermogend kent tot hulp,<br />

ten zij ten kosten van zijne veiligheid, cn hem fmaadt, zijn'<br />

bijftand afdwingt, al is 't ook onder fchijn van recht, zo zal<br />

'tin eeuwjgheid geen billijkheid zijn. o Hoe trachtte niet onze<br />

Staat zijn' regel van ftipte onzijdigheid te houden! Hoe<br />

evenmatig handelden 's Lands Hooge Machten! Maar kan<br />

ook 't hoofd verantwoorden voor ieder' fplinter, die in de<br />

ledenmaten fteekt , of, om klaarder te fprekea, kan 't<br />

hoofd 'er voor verantwoorden, wen de ledenmaten zondigen<br />

niet door voortbrengzelen van 't verftand, maar door<br />

driften, die geen hooger' zetel bereiken dan het hart. Ik<br />

beken het, het oordeel kan de driften matigen; maar, o gij,<br />

die zo wel de mcnfchelijkc daden weet te ziften, die<br />

het tijdftip van verkiezing, het befluit en de daad zo wel<br />

weet te onderfcheiden, ook in de meest verhaaste daaden,<br />

kenners van 't hart, kenners van den mensch, oordeelt gij,<br />

hoe moeijelijk 't is de hartstochten te teugelen; en is dit<br />

zwaar bij een' mensch, hoe eindeloos moeijeiijker in 't<br />

lichaam van een' Staat, en is de wil niet.reeds eene deugd!<br />

de wil van de hartstochten te temmen ? — Neen, men ziet,<br />

dat de hartstocht van eigen belang bij de handeldrijvende<br />

menigte dikwerf de ftem van Vaderlandsliefde fmoort, dat<br />

dat edele inftindt, dat de teugel van recht, die 't algemeen<br />

belang is, dikwerf niet fterk genoeg werkt, is u niet te<br />

wijten, en — maar ik zet hier liefst een punt.<br />

Lang en lafhartig genoeg had ons Groot. Brittanje getergd,<br />

om te morren, en zijn aanval geeft recht genoeg<br />

tot onze verdediging , wreed en hatelyk genoeg is zijn<br />

P 4. ge-


232 O V E R D E N K I N G E N .<br />

gedrag , om ons te rechtvaardigen, en de voorzorg van<br />

den Souverain is zoo flipt geweest in dezen, dat wij<br />

zonder Brittanje te beledigen ( want ook dit behoort men<br />

geen' vrjand te doen; men flrijde, men doe afbreuk in 't<br />

openbaar, dit voegt aan braven; fchelden, lasteren en honen<br />

is 't werk van boosdoenders, die de galg maar naauwl.jks<br />

ontloopen.cn zulks beflaan, om de aandacht des<br />

volks van hare lasterlijke daden te verwijderen, Alexanders<br />

beflnjdcn alleen gewapenden)zonder Brittanje te beledigen,<br />

zeg ik, kunnen wij uit dit oorlog een' Lofzang trekken<br />

Ja op zodan.g eene wijze, o Landgenoten, kan een<br />

oorlogzang voor een volk een lofzang zijn, als 't volk eedworgen<br />

zijnde, echter in alles rechtmatig handelt, o Hoe<br />

zeer hebben wij de onzijdigheid betracht! Kan Groot-Britt.anje<br />

z.ch beklagen, dat wij, als Frankrijk, de Noord-<br />

Amencaanen in den opfland tegen hynnen wettigen Heer getokt<br />

hebben ? Neen, neen, hunne handelwijs met on,<br />

i f zonder enig betamen, maar ze is een gevolg van hunne<br />

DERDE


O V E R D E N K I N G E N , ' 133<br />

DERDE FRAGMENT,<br />

Er ene Geestvervoering (ƒ) kan uit verfchiflende beginfelen<br />

voortkomen, en of ze is fchoon, of vergeeflijk of<br />

fchadelijk; dnurtze te lang en wisfeltze met de bedaarde<br />

befchouwing niet af, die de ziel doet redenkavelen cn de<br />

driften of hartstochten (g), welke een' rechtfehapen grond<br />

hebben door de reden beflendig tot het voorwerp der geestvervoering<br />

doet overhellen, dan wordtze ligt razernij.<br />

In een' vrijen burger in een Gemeenebest is 't uitmuntend,<br />

dat hij zijne rechten handhaaft, de liefde voort Vaderland is,<br />

bij 't eerst ontdaan van 't ware gevoel 'er van , eene geestvervoering<br />

niet minder flerk, dan de liefde tot eene fchonc,<br />

en deze geesvervoering is fchoon: want niets is 'er in dc<br />

patuur dat haar tegenfpreekt: Wij behoeven daarom nietoptehouden<br />

wareldburgers te zijn. De zucht tot vrijheid<br />

midden in 't gepot van dezelve, voor ons zelve, is om even<br />

die reden voortreffelijk: maar dat die vrijgeboren man üiz<br />

beginfels van vrijheidszucht en menschiiefde, met eene geestvervoering<br />

van een' oogenbljk voor een ander volk, tegen<br />

recht verdedigt, hetgeen aan zijn volk bij uitneementheid met<br />

recht behoort,ten kosten vaneen derde volk, dat hem even<br />

(/) Entliuliasnnis.<br />

Pasftones,<br />

EJl mfflits in Rebus.<br />

na,


É34 O V E R D E N K I N G E N .<br />

aa, zo niet (de onlusten ter zijde gefield ) nader is, dat is<br />

flechts eene verfchonelijke geestvervoering: doch wanneer,<br />

een man zoo ver verrukt is , dat hij tusfchen twee perfonen,<br />

die beide door 't zwaard een oogmerk trachten oftrachteden<br />

te bereiken op een' derden, waartoe de eene uit<br />

aloude grondbrieven recht heeft, en de tweede alleen *c<br />

recht van flerkte, eene gelijke grootheid vindt, omdatze.<br />

beide hun plan moedig uitvoeren, die geestvervoering r.oem<br />

ik fchadelijk, omdat de op zodanig eene wijs verrukte,<br />

maar een ftro behoeft overteflappen, om den moed*<br />

waarmede Thomas Morus (h) voor den bijl knielt, gelijkteftellen,<br />

met de verfloktheid, waarmede een JÜCO de pijnbank<br />

doorflaat.<br />

De fchoone Geestverrukking, als zij de hartstochten in<br />

beweging zet, zo dat de zenuwen fpannen , dan is 't oogenblik<br />

daar, dan begint men te redcnkavelen; befluiten en<br />

daden volgen, cn verkoelt de eerfte aandoening al iets, geen<br />

nood, de kloppende, de prikkelende beweging van 't hart,<br />

die vluchtig was, maakt plaats voor eene bedaarde welgevvikte<br />

aandoening, die door de reden als eene werking van<br />

ziel en zinnen te famen verfterkt wordt en beftendig is,<br />

zo dat de hartstocht gematigd, eene befleudige overhelling<br />

der ziele wordt, welke de zedekundige kenders van 't<br />

menfchelijk hart inclinatie noemt.<br />

Zodanig is 't ook gelegen met de vergeve] ij ke Geestvervoering<br />

; maar de werking van de reden is geheel anders,<br />

die hartstocht verkoelt door 't waar gebruik derzelve niet<br />

alleen, maar vervalt, en voor zo verre zij onbeflendig is,<br />

is zij vergevelijk. 't Geweten is hier in een groot vriend<br />

van de reden en 't zedelijk gevoel, maar 't hcirleger van<br />

nieu-<br />

(A) Groot-Cancelier van Engeland in dc XVI. Eeuw, onder Hendrik<br />

Jen VIII. onthalsd A.O, 1535.


O V E R D E N K I N G E N . 235<br />

'nieuwe driften zijn ijsfelijk geduchte vijanden van den mensch,<br />

wanneer zij met eene vergevelijke vervoering famenfpannen;<br />

bij voorbeeld, de mensch ziet, dat hij in zijne verrukking<br />

afwijkt van de overeenftemming, die in 't zedelijke<br />

rijk der natuur niet min dan in 't zichtbare is, hij gevoelt I<br />

zijne verplichting, om tot die volkomenheid medetcwerken,<br />

maar door eene geestverrukking is hij afgedwaald en<br />

zijn hoogmoed belet hem terugtekeeren: dan wordt de<br />

vergevelijke geestvervoering geen overhelling van dc ziel<br />

zo lang 'er een grein reden is, maar eene verlokking van<br />

't hart en houdt op verfchoonelijk te zijn voor hem, voor<br />

wien alle plichten volkomen zijn, om dat alle wetten der<br />

billijkheid in 't menfchelijk hart met denzelfden vinger der<br />

Godheid gefchreven zijn.<br />

Eindelijk de fchadelijke Geestvervoering is een kind van<br />

de dwaling 't zij wezenlijke of toevallige, de redenkaveling<br />

baat 'er niet; want in 't fundament van de redenering<br />

zelve ligt de dwaling cn 't ganfche gebouw zou moeten<br />

oinvergerukt vyorden, om 'er een nieuw en goed in de<br />

plaats te zetten; en is 't 'er nu zoo meê gelegen, dat op<br />

't gemoed van hem, die uit goede beginfelcn dwaalt, de<br />

driften eene zo overheerfchende macht hebben , dat hec<br />

vei beteren zwarigheden inheeft, hoe veel meer daar, waar<br />

eene volftrekte vernietiging van beginfelcn moet plaats vinden!<br />

Vandaar komt het dan ook, dat de fchadelijke Geestvervoering<br />

, zo als wij die gefchetst hebben , als eene ijlkoorts<br />

woedt. Langdurig en gellreng onderzoek van zaken,<br />

'tdikwerf vragen, wat is waarheid? het geheel veranderen<br />

van befchouwen, kunnen alleen genezing aanbrengen; en, opdat<br />

ik dat geene, wat ik van de Geestvervoering gezegd<br />

hebbe, hier tegens alle vervolgers eene rusting aandoe, zo<br />

zeg ik u , Lezer, dat de fchoone Geestvervoering ook 'e<br />

be-


ïtf O V E R D E N K I N G E N .<br />

beginfel van de liefde Gods en zijns evennaastens is; d#<br />

de vergevelijke de ftaat is van volkeren aan veelgoderij (f)<br />

fchuldig, die echter op de minfte roeping zich der verkiezing<br />

waardig maaken; en eindelijk de fchadelijke Geestvervoering,<br />

zo als wij die befchreven hebben, is de volkomen<br />

verdorven ftaat van 't hart, welke zonder volkomen<br />

wedergeboorte onherftelbaar is; en, indien ik het vernietigen<br />

van 't geheel Stelfel (Systema) der redencringe, in<br />

een' mensch van dwaling tot waarheid, eens in een woord<br />

befchrijven zoude, zou 'er dan een woord te fmedenzijn,<br />

(dat beter mijne gedachten uitdrukte dan WEDERGEBOORTE V<br />

Dat tusfchcnvoegfel, Lezers, verwondert u misfehien,<br />

maar leest het als eene waarheid, die op zich zelve ftaat;<br />

en wilt gij weten, waaraan gij bet te danken hebt, aan vergelijken<br />

van 't recht tot vrijmaking van de Vcreenigde Nederlanden<br />

en Noord - America , die ik fomtijds met fmert<br />

heb moeten aanhooren, en welker dwaling te grof is, om<br />

tegentegaan.<br />

(O Polythcisnius.<br />

VIERDE


O V E R D E N K I N G E N . $jf<br />

VIERDE FRAGMENT»<br />

Vicia Cadit Sphinx.<br />

H p mij nu, d ftilte, een* oogenblik önze zegepraal betrachten<br />

, cn doe mijne aanmerkingen gegrond zijn!<br />

o Gij Burgers in Heden, Ledenmaaten der maatfehappij,<br />

fints zoo lang aan de levenswijs en burgerfchappen gewoon<br />

bij wien de liefde en bevalligheden zoo vele Tempelen hebben<br />

opgericht, en die zoo gemeenzaam in de heiligdommen<br />

der Zanggodinnen verkeert, kan 't bij u eene vraag wezen,<br />

of eene Zegepraal ftof voor een' Lofzang is? Neen. —-<br />

Maai- df Zegepraal, op Doggcrsbank? — Ja —• o Belgen<br />

üaat niet op met ganfche héiilegers van tegenwerpingen.' Ik<br />

jbijt het u niet zacht in het oor, maar ik zeg het met luider<br />

ftemme, en o mogtze, als de bazuin van een'Aartsengel,<br />

klinken, van 't eene tot het andere uiterfte des Aardbodems!<br />

— Dit is waarheid, eene bittere waarheid voor Groot:<br />

Brittanje, zij kwamen, aagen , vloden. DOGCERS-<br />

HANK was voor hen, wat ROSBACH voor Gallië was.<br />

Zegepraal, o Eer der Helden! o Eer des Volks! o Zegepraal!<br />

't is te vergeefsch, dat fchreeuwers opftaan, cn u<br />

n'-ci beflisfend noemen. Gij hebt wel ons oorlogslot niet beflist;<br />

maar waar heeft zulks ooit een enkel treffen van gedeelten<br />

van legers of vloten gedaan? Gij echter beflist ons<br />

genoeg — en wat ? Dat de oude moed nog niet is uitgedoofd.<br />

— Dat wij nog met het gewaad der Vaderen hun hart<br />

niet afgelegd hehben. —- Dat de kracht van ziel nier. door<br />

de


è$S O V E R D E N K I N G E N .<br />

de plooijen van 't kleed, maar door die van 't gelaat nog<br />

blijkt. — Maar gij beflist nog meer door de gevolgen. De<br />

eermunt met het .randfchrift , MILDDADIGHEID DES<br />

PRINSEN VAN ORANJE(T) fpac den Laster voor't voorhoofd,<br />

heet hem kort te zwijgen, en maakt dc Zegcnpraaï<br />

volkomen.<br />

o Eer der Helden èn der Volken., eene eer, die ik nooit<br />

kon vrezen, dat door eenige omflandigheden in de dille<br />

ouren des Nachts eenige overdenkingen mij zouden kunnen ,<br />

of voor 't volk van .Nederland behoeven te nopen om te<br />

verdedigen. Maar Gij, o God, die ons hoort , die ons<br />

ziet, wanneer ons niemand hoort, en wij voor 't oog van<br />

Él de Wacreld verdoken zijn, o geef mij licht en kracht!<br />

Het monfler immers, dat zich verheft, en waartegen men<br />

een enkel woord dient te zeggen, is, wel is waar, ligt te<br />

wederleggen; maar 'cis echter al weder een voortbrengfel van<br />

den ouden doodvijand van 't menfchelijk gedacht, Satan, die<br />

hoe zeer hij door den blikfem der waarheid gebrandmerkt is,<br />

echter nog zijn flalen voorhoofd durft optieken. Het is<br />

bij al de Wareld bekend, dat geen Legerhoofd de fouve-<br />

Jaine Ipflructien mag overtreden, of'er tegen handelen,<br />

veel minder die als kleinigheden over 't hoofd zien; doch,<br />

om hier iets meer van te zeggen, wenk ik mijne Lezers tot<br />

het doodvonnis aan T Manlius uitgevoerd, en weinige ja'ren<br />

daarna ook tegen Q. Maximus Kullianus uitgefproken.<br />

Zie hier wat hun gebeurd is: T. Manlius Torquatus, vader<br />

van den eerden cn P. Decius Confules, in een' oorlog tegen<br />

de Sabijnen, herhalen de flrenge krijgswet, dat niemand<br />

der overige opperhoofden door uitdagingen ofte anderzins<br />

tot handgemeenfehap met de vijanden zoude mogen komen,<br />

ik~) Munificentia Principis Auriaci.<br />

dan


O V E R D E N K I N G E N . E39<br />

'dan met uitdrukkelijk- bevel der Confules: T. Manlius, ten<br />

uit er (te getergd door de vijanden, overtreedt het bevel;<br />

keert als vcrwinnaar weder; wordt door zijn' Vader ter dood<br />

gedoemd en llerft. Dat dit vonnis en opgevolgde draf van<br />

een' vader omtrent zijn' zoon veel hardigheid lchijnt te hebben<br />

, is niet te ontkennen; maar gelijk de wetten in de hand<br />

der Aardrijks - Heeren tot heil der volkeren zijn, nademaal<br />

bod door zijne huishouding zelve deze leering geeft, die<br />

ichrandcre mensch - en - zedekenners, als DE GROOT,<br />

BURI.AMAC|UI en VATEL (en ik zou thands nog levende<br />

kunnen noemen, vreesde ik hunne zedigheid niet te<br />

kwetfen) als een' regel aangetekend hebben, te weten,<br />

dat de band der famenleving, 't geluk, de veiligheid en<br />

rust der bijzondere leden te befchermen tot grondflag moet<br />

hebben; zo is 't ook gewis, dat eene overigheid zich behoort<br />

aantemerken als Gods dienaresfe en alle perfonen in<br />

't Huk van recht of billijkheid als leden van 't zelfde lichaam,<br />

cn tot het Gcmeenebest in eèn en 't zelfden verband ftaande,<br />

en zodanig befchouwd, behoort geen vader-of zoorjfchap<br />

in aanmerking te komen'.<br />

In': Conlulaat van Z,. Furius Camillus en D. Junius Bruins<br />

Scaeva Rome, met de Samniten in oorlog, befloot ook<br />

tot eene oorlogsverklaring tegen de Veftiniers', Camillus<br />

Wordt tot den eerden, Bruius tot den laatften gezonden; Camillus<br />

, door eene krankheid overvallen, buiten ftaat gefteld<br />

te vertrekken, krijgt bevel een' Diclator te kiezen: hij verkiest<br />

L. Papyrius Curfor en deze ftelt tot opperhoofd van<br />

't paarden-volk. Q\ Fabius Maximus Kullianus aan. De Dictator<br />

wordt genoodzaakt naar Rome te keeren, maar laat<br />

een ftrikt bevel achter, in zijn afwezen, op geene wijze te<br />

ftrijden; maar Fabius, na zijn vertrek, ziet de kans fchoon,<br />

overtreedt het bevel en zegepraalt; bericht zulks naar<br />

Ro-


s 42> ÖVERDÈNKINGËN;<br />

Rome; verbindt het krijgsvolk aan zich, wel gevoelende zijne<br />

misdaad. De Dictator keert te rug; roept Fabius in 't<br />

gericht; verhoort hem op vraagpunten: deze niet kunnende<br />

beantwoorden, en op eene hoeende wijze zich van den<br />

Diftator beklagende , geeft deze de Roedendragers last<br />

hem vasttehoudcn: door de Soldaaten befchermd een foorè<br />

van oproer ontflaande, wordt het vonnis tot den anderen<br />

dag uitgefleld. Fabius, op raad van zijne vrienden, neemt<br />

den tijd waar, vlucht naar Rome. De Diftator volgt hem,<br />

handhaaft zijn recht. NoCb de redenvoering des vaders van<br />

M. Fabius, noch het beroepen op 't volk baat; de Dictator<br />

fpreekt na hem voor 't volk; eistht, dat zijn gefchonden<br />

hooggezag herfleld worde. Fabius ± offchoon hij de grootheid<br />

van den Raad, de liefde des volks voor zich had; de<br />

befcherming der Gemeensmannen, ja al wat maar gezag bezat,<br />

alleen het fterkfle niet, te weten, de wet; Fabius<br />

fcheen verloren. De redenvoering des Dictators vermaste<br />

de gemoederen door den donder der wetten. De Raad zweeg<br />

de Gemeenslieden lieten af; maar 't volk ving aan te fmefcen:<br />

nu kon de Dictator uitvvisfching en vergiffenis verlenen<br />

; nu mogt de wet zwijgen, daar zij fpraken, om wier<br />

geluk alleen de wetten zijn. Zie hier dan twee voorbeelden,<br />

hoe ftreng men de krijgstucht vervolgt, en zulks is<br />

recht, en die de geftrengheid van de krijgswetten bij ons<br />

begeert te weten, behoeft alleen de krijgsartikelen te lezen.<br />

Merkt nu op, mijne waarde Lezers, wat monfler<br />

die Harmodius Frifo is, die om 't uitmuntend Ho.jfd (/)<br />

van 't Gemeenebest (vermogt de Boosheid zulks) zwarttemaaken,<br />

't volk verhaalt, dat de Helden, op Doggersbank,<br />

zijn bevel niet waargenomen hebben; dat zijne hoge<br />

(/) Capst Erainens.


O V E R D E N K I N G E N . 241<br />

ge bevelen volkomen ftrijdig waren; en dus willende de Hel­<br />

den prijzen, begaat hij de dwaasheid, om hun daden opte-<br />

dringen, gelijk met die der beide aangehaalde voorbeelden,<br />

denkende niet, dat zijne loftuiting een laster is, en in zich<br />

eene befchuldiging van gekwetfte Majefleit vervat (wz).<br />

Maar, Broeders, zoo verraadt zich altoos de domme hel.<br />

Men behoeft, om de eer der Helden hier te verdedigen aan 't<br />

volk alleen de fnode werktuigen des Satans te leren kennen,<br />

cn dan hun gezicht weder te bepalen op de wijs, hoe zij<br />

in 't Vaderland en bij den Vorst ontvangen zijn; dat einde­<br />

loos verfchilt met het onthaal van de beide voorbeelden.<br />

En, o mijne Vaderlandfche Medeburgers, dit is u eer, gij<br />

gruuwt voor zulk flag van Harmodiusfen, en rekt uw ge­<br />

duld een' oogenblik, en gij zult hem nog meer verfoeijen.<br />

Pififtratus, door list meester van den burg van Athene<br />

geworden, na in de dertig jaren, die hij geregeerd had,<br />

de zeventien laatfte in rust te hebben doorgebracht, ftierf<br />

in vrede met den lof van de fchoone kunften in Athene te<br />

hebben doen bloeijen en zeer zachtzinnig geregeerd te heb­<br />

ben. CICERO (n) geeft hem de eer van de Dichtüukken<br />

van Homerus tot de kennis der Athenienzers gebracht te<br />

hebben. Hij overliet de regering aan zijne Zoonen Hip­<br />

pias en Hipparchus, dewelke altoos voortgingen de Athe­<br />

nienzers te befchaven, te verbeteren en dus gelukkiger te­<br />

maken; zo 't anderzins waarachtig is, dat de fraaije we­<br />

tenschappen iets tot ons geluk doen; en dat geluk ftrekte<br />

zich tot bij de veldelingen toe uit. De Prins Hipparchus werd<br />

door een' zekeren Harmodius C let wel, dat deze de aanlegger<br />

was) beledigd, die daarop deszelf zuster een' openbaaren<br />

hoon<br />

Of wat wil dit Wootd van Marciznus, eadem k^e tenerur qui<br />

injuffu principis bellum gefitrit.<br />

(n) In Lib, Ai Orat. 3. ». 137.<br />

Q.


2 42 O V E R D E N K I N G E N.<br />

hoon aandeed. Dit was wel niet te pi-ijzen; maar 't gaf'Hatmodius<br />

geen recht tot zijn volgend gedrag. Harmodius neemt<br />

zijn' vriend (zo fehelmen vrjcnècn hebben kunnen, dat<br />

ik ontken) hij neemt, laat ik liever zeggen, zijn' fchendbroeder<br />

Arijhgiio j n derr arm, wraak bcflierdc beiden; cn zij<br />

befluitcn tot vorflenmoorden, op een zeker feest uittevoeren;<br />

een feest, hetwelk te Athene, om de vijf jaaren ter<br />

cere van Minerva gevierd werd O). — Dc boosdoenders,<br />

op den beftemden dag, gaan vroeg uit; zij zien Hippias,<br />

maar willen zich eerst van Hipparchus wreken; dezen vinden<br />

zij, vermoorden hem, maar worden gegrepen cn komen<br />

om. Merk hier bij aan, dat alle wanbedrijven, dewelken<br />

dc getrouwde GefehicJfchrijvcrs Hippias celajt leggen,<br />

eerst na deze daad, cn als een gevolg uit dezelve<br />

voortkomen. Nu, dierbare Landgenoten, die dit leest,<br />

weet gij wie, cn wat, de Harmodius van Athene geweest is,<br />

die 't veel ligt ook te voren niet geweten hebt. Maar<br />

welk eene Pest van de famenleving is nu de Harmodius Frifo t<br />

een kind van den vader der leugenen, een muiter tegen het<br />

gezag, dat uit onze Conftitutie voortkomt, en waarmede<br />

's lands welvaart verbonden is, een valfche vergel ijker, en,<br />

om dit te tonen, zal ik alleen zeggen, dat Pififtraius door<br />

list en daarna door geweld zich meester van 't vrije volk gemaakt<br />

had, en zonder 't volk regeerde; en, mijne Bataven,<br />

nu vraag ik u, voor God en uw gewisfen, wie de Grondlegger<br />

van uw Gemeenebest was? Ik beroep mij op de grondwet,<br />

de Unie te Utrecht gefloten, op 't Graffchrift w.or<br />

t n<br />

Willem den I , te Delft, op uw' behouder in 't hachgelijkfle<br />

tijditip, Willem den derden, op de drift, waarmede<br />

gij Willem den vierden verkoost; op de liefde, waarmede<br />

(O r^itiene*.<br />

gij'


O V E R D E N K I N G E N . 24.3<br />

gij onzen tegenwoordigen gezegenden Erf-Stadhouder in alle<br />

fleden ontvangen hebt; op uwe natuurlijke zucht vobr de<br />

ftadhouderlijke regering , en het doorluchtig Huis van<br />

Oranje. Zegt mij, mijne Broeders, waar is 't vergelijk tusfchen<br />

dat Huis en dat van Pijïftratus? en even zoomin,<br />

hoop ik, zal 'er eene vergelijkenis metderdaad tusfchen<br />

die beide Harmodiusfeit komen , en dit is ook weinig te<br />

duchten in een' lafhartig' fchotfchrijver. Maar, waarde<br />

Landgenoten, als gij dit alles fameri betracht, hoe groot<br />

moeten dan in uwe oogen worden de perfonen, die in die<br />

fchendfehrift gelasterd worden, al is 't in de Aantekeningen,<br />

een Hofltde, Luzac en Bilderdijk'. Ten minflcn ik zou<br />

wanen dat het een ware eer voor mij was, zo ik van zulk<br />

een Monfler niet minder, dan van anderen van dat foort tot<br />

de afgrond gelaakt wierd.<br />

Q2 VIJF DL


Ï244 O V E R D E N K I N G E N .<br />

VIJFDE FRAGMENT.<br />

Faio prudentia major,<br />

VlRGILIUS.<br />

\r<br />

o JL oung, nog gedenk ik met wellust, dat, in de gevaat<br />

lijkfte jaren mijner jongelingfchap, de lezing uwer nachten,<br />

zo ze mij al niet volkomen deugdzaam maakten, mrj<br />

ten minde vaak deden wenfchen deugdzaam te zijn. Ik<br />

voel nog eene zekere dankbaarheid voor uwen Nederduitfchen<br />

Vertaler (p), die mij te ftade kwam, toen ik uwe<br />

eigen taal niet verflond, en, daar ik hier ettelijke woorden<br />

van u moet inrukken, wil ik mij van zijne Vertaling nog<br />

bedienen.<br />

Dus fpreekt die Dichter met bewoners van zalige gewesten<br />

en vraagt hen: „ Hebt gij nimmer gehoord van den<br />

„ mensch, noch van de aarde, het dolhuis van 't Heel - al,<br />

„ waar de Reden, die bij u gezond bleef, dol is, het kroost<br />

„ der waarheid opvoedt als was 't haar eigen en de affchu-<br />

„ welijkfte het tederfte bemint: zelfs op dien ge wijden ber.?,<br />

a, waar een Heiligheid woont, waar de Reden voor onfeü-<br />

„ baar word verklaart, en gelijk een God dondert, zelfs<br />

9, daar worden de duivelen in fnoodheid door heiligen overs,<br />

troffen. Wat de duivelen voor onrecht houden, weeten<br />

„ onze heiligen tot recht te louteren, en leeren dus vrien-<br />

„ delijk aan de domme hel hunne eigen zwarte kunflen; ter-<br />

„ wijl de onderwezen Satan cm hunne zedelcer grimlacht."<br />

00 Den Beer l, Mnh<br />

M


O V E R D E N K I N G E N . 245<br />

Maar ik behoef hier op Romes banblikfems niet te zien (q),<br />

o neen, maar dit verzucht ik tot U, volkomen Godmensen,<br />

verwinnaar des Afgronds, Mosfias, fla gij in genade<br />

het oog neder op onze vaderlandfche rechtzinnige Kerk;<br />

verhoed gij, dat niet daar een hclfche toverdamp de Leraars<br />

benevele, om de muiters van Israël, als befchermers van<br />

ftaat, of een' heerschzuchtigen Haaf, die razernij genoeg<br />

heeft, om een' dollen hoop voortegaan, voor een' wettigen<br />

Koning uitteroepen. o Laat bij ons het woord, dat de zegen<br />

van Girzim en den vloek van Ebal draagt, dus niet tot<br />

eene leuze des oproers misbruikt worden ; laat dc rechtzinnige<br />

Kerk altoos in de zaligheid belang blijven ftellen, en<br />

offchoon geen vrees de deugd kan kweken, laat echter de<br />

verdoemenis niet al hare affchrik verliezen'. — Vrienden<br />

der Waarheid, Minnaars van uw Vaderland, van Volk ca<br />

Vorst, bidt met mij, en fchroomt niet voor de Waarheid,<br />

voor de Eendracht rondborstig uittekomen; denkt 'er aan,<br />

hoe ftoutmoedig een groot Verdediger van goddelijke waarheid<br />

(r) zeide, dezelve openbaar te zullen verdedigen,<br />

fchoon in de ftad, waar hij fpreken moest, meer duivels<br />

dan dakpannen waren. Ik beken, Vrienden der Waarheid,<br />

'c is mij een raadfel, dat men overtuigd, gevoelig aangedaan<br />

van een eeuwig beftaan, nog fchroomt. Wat kunnen<br />

wij, mijne Broeders, in dit land van vreemdelingfchap verliezen<br />

? tewijl wij de eeuwige zaligheid winnen , dervende te<br />

midden in 't voldoen van onze vaderlandfche plichten.<br />

C q ) Zie de Aantekening van den Heer Lublink L. d. onder dit Fragraent.<br />

(r) Maniniis Lutlieros.<br />

Q3 ZESDE


O V E R D E N K I N G E N .<br />

ZESDE FRAGMENT.<br />

Ergo ne injuflus Deus fip crudelis haberi<br />

Ac dicl mcrito poffït, fateare mceffe eft,<br />

Nou aboleri animas leto, fed virere femper*<br />

Non fecus ac Divi in coelo. vel in a'ère vivunt,<br />

Corporis expert es, nee non fomnique cibique.<br />

PALINGENIUS,<br />

3N(u volgt mij, o gij, die geduld hebt, om waarheid tc<br />

betrachten, Vrienden van de Waarheid, tot u vervoeg ik;<br />

mij, en zeg 't u , de Kunften en Wetenfchappen, in dit Gemeenehest<br />

bloeijende, zijn waarlijk doffen voor een Lierzang.<br />

Vraagt niet, of dit een fhik van verfchil kan worden? —<br />

Of mijn, fchrijven hier niet nodeloos is ? Het is ten minste<br />

te wenfchen, dat een gedeelte van dit invoegfel eens geheel<br />

te ontberen worde; maar nu nog moet ik over 't ftuk<br />

der kunften fchrijven, om mijn hart te voldoen, en de eer<br />

van den Landzaat tegen den bedorven fmaak recht te handhaven,<br />

o Kunften, hoe vele zijn 'er, die geheel van de<br />

zeden der Voorvaderen afgedwaald, alle vruchten van eigen<br />

grond verachten! Dus word het tijd, dat eens die vruchten<br />

eene hoofddolfc voor den Lofzang worden. Met recht<br />

3.jïoeat de toon, die den Lierzang voegde, zwellen; ja ik<br />

iTiogt wel voor mijn Vaderland wenfchen, fchoon 't geen<br />

belangeloze wensch is, uwe lier, o Lesbifche Zangeres!<br />

Of heb jk minder recht dan Flakkus (s)'? Vrienden der<br />

Waarheid., ik moet bij deze nieuwe Verhandeling u weder<br />

herinneren, wat gij van mij te wachten hebt; of volgt<br />

mijn gevoel, of wacht mij hier "te rug en ftaat toe, dat ik<br />

CO tkt.il. i. o. i. yf. 33.<br />

a a a


O V E R D E N K I N G E N. -A7<br />

jTatl mijne gedachten eene vlucht tocfh, die boven dc Alpen<br />

ftij*£, waarop men gemeenlijk het TOT HIER TOE zet ( t ).<br />

Help God! te veel licht verblindt; maar 't oog, door<br />

uwe genade verlicht, bezit een moederlicht in zich en trekt<br />

het van de voorwerpen niet tot zich. Oorfprongclijk Licht,<br />

gij zijt ten minde een afdraalzel van 't voorhangzel des Heiligdom?.<br />

Sterveling, welk eene kunstkamer is de gehele<br />

Natuur! Alles is 'er oorfprongclijk in, niets onderling afdrukzel;<br />

zelfs de oogenblikken zijn elkander' niet gelijk, en<br />

hoe de fchepping ieder oogenblik vcroudt ; het toneel<br />

is nieuw, cn geen voormalig keert weêr in cevwighcid!<br />

o Onuitputtelijke Rijkdom van Orde en Wijsheid! en echter,<br />

o Wonder! draagt ieder toneel dezelfde overeenkomst met<br />

dezelfde eeuwige eenheid! Nog eens, alles is oorfpronkelijk;<br />

de Natuur, die goddelijke kunstkamer, duldt geen onderlinge<br />

afdrukfels , en 't minde deeltje draagt, zoowel als<br />

't geheel, een volkomen, een ondeelbaar afdrukfei van eene<br />

eenige Godheid, o Wonder Keten van het gefchapendom!<br />

zichtbaar beeld van een' onzichtbaren God! van den onzichtbaaren<br />

God, die in alles gezien word, met oogen gezien,<br />

door al wat is! Maar, o Natuur, indien ik minder<br />

gevoel was, en deelswijze in uwe wondere kunstkamer wilde<br />

rondgaan, nafporend rondgaan, en 't beeld der Godheid<br />

van inden eerdenThroons Seraf tot in 't minde dof opfporen,<br />

wat boek van goddelijke algenoegzaamheid («)<br />

zou ik te fchrijven vinden ! Maar o alle menfchelijke gedachten<br />

van dat tijddip af, toen Adam nog rechtvaardig voor<br />

God dond, en gedachten dacht, zuiver als de Cherub, die<br />

zich in dankbaarheid verliest tot het oogenblik toe, dat het<br />

eeuwige noodlot het laatde zegel aan de bedemming van Hel<br />

(t) Non plus ultra.<br />

(«3 Diviua autarkeia.<br />

en


248 O V E R D E N K IN GE N.<br />

•cn Hemel hecht; alle die gedachten zeg ik te famcn vcrcemgd<br />

denken dit onderwerp niet door, en God alleen kan God ver-<br />

•ftaan. In dit ontzaglijk onderwerp, o Leibnits, drijft uwe<br />

Iheodieea om, als de kltinfle diamant van den gordel des<br />

nachts m 't eindeloos Heel-al. — Dit zou het groot geboel<br />

de fleutel tot alle godfpraken zijn ; dit was wijsheid,<br />

volkomen wijsheid; ja de eerstgeboren Throons - Heraut was<br />

met vatbaar voor meer. — Wat boek! en echter de ftof<br />

voor dat gefchrift, Menfchen! Natuurgenoten, ligt bloot<br />

voor ons gevoel; de mogelijkheid en trek te fchrijven huist<br />

m onze eigen Ziele. — Maar hoe is dit waarheid? oGij,<br />

die gevoelen kunt, zegt mij, gevoelt gij de aanwezende<br />

Godheid? Gevoelt gij de orde in 't Rijk der Natuur?<br />

Gevoelt gij uw' trek tot weten? uw vermogen tot<br />

vorderen? uwe ontwikkelende kracht van uitvoeren? Weet<br />

gij, wat waarheid in God is, Broeders? en blijft u nu nog<br />

twijfel over? Zijn dit geen Onweerftaanbare bewijzen voor<br />

deonfterfehjkheid uwer ziel?onweerftaanbare bewijzen, dat<br />

dit leven een fchooltijd is, dat [onze ziel hier in eene onderfte<br />

Claflc van hare ontdekkingen is; dat, daarze hier eindeloos<br />

klimt, en tusfchen de meest verlichte ftervende Christen,<br />

cn de oppervlakkigdenkendfteSeraph nog een afftand is, wijder<br />

dan de fnelfte zonneftraal in eeuwen zou kunnen bereiken,<br />

dat daar zeg ik nog een' Eeuwigheid voor handen moet zijn, zal<br />

zij ooit tot die volkomenheid opftijgen, waartoe de ganfche<br />

natuur bewijst dat zij voor gefchikt is. Ik moet u hier niet<br />

fchijnen bij vergroting te fpreken: denkt, wat de aarde nog<br />

voor onze vordering heeft. De blote kennis v*p 't menfchelijk<br />

hart, nog die, die in ieder Aa van zijne hand gefchreven, in<br />

ieder punt en flip van hem gezet, zichtbare teekens toont van<br />

de ziel cn 'c bedrog der veinzerij verijdelt, o Daar is nog eene<br />

ecafzicnelnke lengte! en om alle twijfel wegtenemen , ziet het<br />

rijk


O V E R D E N K I N G E N . 24?<br />

rijk der dingen in, betracht u zeiven de waarheid in God, en<br />

roept uit, dat het geen tot de bevordering van uwe volkomenheid<br />

voorhanden is, en de eeuwigheid alleen elkander<br />

opwegen; cn tegens elkander in de fchaal gelegt alleen de<br />

evenaar juist in een punt , als de Goddelijke Wijsheid<br />

bepalen, En fchijnt deze uitroeping aanvangs eene geestvervoering<br />

, geen nood, nadere befchouvving zal u doen<br />

zien , dat het gevoel van deze waarheid eene onaffebeidelijke<br />

eigenfehap (v) in uwe ziele is, even als de zucht<br />

tot behoud gehecht is aan uw dierlijk leven. o Kweken<br />

wij die eigenfehap' Laten wij niet meer twijfelen, maar<br />

in onze vordering tot volkomenheid voortgaan, immer aan<br />

de voorbereidfelen tot dat grote boek (w) te arbeiden, hst<br />

onvergangelijke in iedere vergangelijke te befchouwen! Hoger<br />

geest zal ons moed verlenen; de krachten onzer ziele<br />

zullen zich fnel en fneller ontwikkelen; wij zullen, als gevorderde<br />

leerlingen, van het veranderend toneel afflappen;<br />

en gelooven wij vrij ons hart, ons gevoel, daar ons geen ftof<br />

ontbreekt, om den arbeid voorttezetten, zal onsgcendrift tot<br />

voltooijen, noch geen eeuwigheid, om te arbeiden , ontbreken.<br />

De kunften, waardoor ik gelegenheid nam dit Stuk interukken,<br />

brachten mij op de kunstkamer van 't Heel-al,<br />

en deed mij redenkavelen tot de onfterfciijkheid der<br />

ziele, een leerftuk, dat ik in deze dagen niet mag achterlaten<br />

te behandelen, daar 't veel wederfpraak in Europa<br />

ontmoet, en veler anderen gedrag toont, dat zij 't of geheel<br />

niet gelooven of 'er ten minfte, aan twijfelen; fchoon<br />

zij 't al niet wederfpreken: ten minfte ik ftel vast, dat<br />

geen fchotfehriften van menfehen. die aan God, onfterfeiijkheid<br />

der ziele of oordeelsdag gelooven, komen kunnen.<br />

Daar<br />

Cv) Waar van te voren gefproken is, te wee ten Godin al!es.<br />

(w) Pe divina autaikala.<br />

Q.5


$5o O V E R D E N K I N G, E N.<br />

Daar het nu gewis is, dat dat leerftuk een allergrootftc<br />

waarborg voor onze veiligheid onderling is; voor 'c behoud<br />

van de Eendracht, en tegelijk eene waarheid is, die wij ge-,<br />

voelen, zo niet ons gevoel geheel en al verbastert is; daar<br />

denke het volk vrij, wat ijsfelijkheden te wachten ftonden,<br />

als men 'er gehoor aan die wanflalligcn ontkenning gaf, dit<br />

God verhoede!— Maar 't word tijd van dezen uitftap ror<br />

de vaderlandfche kunften wedertekeren»<br />

ZEVENDE


O V E R D E N K I N G E N . 35/<br />

ZEVENDE FRAGMENT.<br />

Quid fapiunt melius qimm Caetera turba fe-<br />

rarm\.<br />

P ALINGENIUS.<br />

t?<br />

4\_unst is nabootzing der Natuur; Natuur de kunstkamer;<br />

der Godheid; het beeld der Godheid, kenbaar in trekken,<br />

die 't gevoel aandoen; is de voortreffelijkheid der kunst nu eene<br />

Vraag? en zijn nu alle kunlt.cn voortreffelijk? Dringen zij<br />

niet alle tot een geheel? Wat zouden voortreffelijker wezens<br />

dan menfehen niet met verachting moeten ncderzicn op<br />

dezen of geenen geleerden dichter of kunflenaar, die zo<br />

weinig Wijsgeer was, dat hij zijn weten van eene hoogte<br />

beziende, met verachting van't andere oordeelde, en door die<br />

rrotfche dwaasheid, de bekrompenheid van zijne ziel te,<br />

kennen gaf! Alle immers arbeiden wij aan een geheet AlJergevorderdfte,<br />

roept hier uit, het is flukwcrk; maar eerbiedigt<br />

de kunften aan alle oorden, voornamenlijk is uw Vaderland;<br />

en gij, zo gij 'er zijt, die geen lof voor menfehen<br />

kunst gedoogt, ftaaf, gij zijc in de famenleving ongewijd;<br />

en gij, die de voorrang niet wilt geven aan uw volk, waar 'c<br />

met reden beftaan kan, gij hebt uw land en volk niet lief; e»<br />

wil het volk u al niet als een onnut lid affnijden , 't wachte<br />

zich echter vooral wel u niet in werking te ftellen; gij zoude<br />

fchaden, en zo niet al door kwaadhartigheid, ten minfte<br />

door


O V E R D E N K I N G E N .<br />

door onverfchilligheid en koelheid. Gij verrukte minnaars<br />

van vreemde vruchten, gij zijt in uw Vaderland vreemde,<br />

lingen, en hebt geen deel aan ons volk. Siert u met uitheemfche<br />

pluimen; en ach dat het geloogen was, wat ik<br />

zo vaak gehoord hebbe! — o die Energie der Franfche<br />

Taal! — Hoe zacht fluisterend blaast het Engelsch in 'c<br />

oor! —i Ik kan gten Necrduitsch Huk met fmaak lezen. —<br />

Ja, wat dit^alles overfchreeuwt, onze landtaal is eene taal<br />

voor 't gepeupel. — Maar kan ik zulke lieden voor met<br />

gezond verftand begaafd achten V — Weten zij dan niet,<br />

dat de talen flechts dienaresfen van 't verfland zijn, om<br />

onze begrippen naar buiten aan onze medemenfehen mede,<br />

tedeelen ? Is men op fchoonheid, orde en rangfehikking gefield,<br />

goed; men betrachte die in 't verfland; men verza*<br />

mele veel juiste, veel klare, veel evenmatige begrippen;<br />

de wijze van die aangenaam aan anderen overtebrengen volgt,<br />

even als goede voortbrengfelen door een welbefhierd goed<br />

werktuig voortkomen. Nopens de landtaal is ditwel, u, zo gij<br />

'er waart die haar veracht, zou ik moeten ten uiterfle verachten;<br />

en hoe wenscht mijn hart, dat 'er niemand mag zijn, die zich<br />

behoeft te ergeren, dat ik alle zodanige, die hier in Nederland<br />

volop genieten, en met hunne ziel en zinnen, ja tederfle<br />

aandoeningen, in vreemde gewesten zijn, onder het laagfte<br />

gepeupel ftelle, en dit echter niet uittezondere, dat 'cr eene<br />

zucht bij een' vreemdeling voor zijn geboorten - oord moet<br />

overblijven, mits hij 't land van verkiezing in liefde voor<br />

't land van beftemming flellc. Mijn hart is vrij en dit vonnis<br />

Vaderlandsch.<br />

ACHTSTE


O V E R D E N K I N G E N . aft<br />

ACHTSTE FRAGMENT.<br />

Quis porro, praeter periculum horridi CJ? ignott<br />

mar is, Afia, aut Africa, aut Italia reli&a,<br />

Germaniam peteret? informen terris,<br />

afperam Coelo, triftem cultu afpetluque, nifi<br />

(en die voldoet) Jïpatrio- fit.<br />

TACITUS.<br />

M aar waarom is het Vaderland zoo zeer te verkiezen?<br />

Bataven , laat deze mijne reden aan 't Vaderland aan uheden<br />

u tot antwoord verftrekken; ik hoope dat zij alles in eens<br />

afdoen zal,<br />

o Mijn Vaderland, mij dierbaarder en nader aangaande<br />

dan mijn beftaan! dierbaarder, daar gij ligt zonder mij kost<br />

en zoudt beftaan, ik echter zonder LI niet; dierbaarder,<br />

daar gij min om mijn zijt, dan ik u toebehorend ben, en<br />

alevenwel eindeloos meer doet tot mijne volkomenheid dan<br />

ik tot de uwe. Gij maakt mijn waar geluk. Minnaars der<br />

Waarheid, vermengd dit niet met voorfpoed (x). Het<br />

eerfte<br />

(;r)


SS4 O V E R D E N K I N G E N .<br />

eerfte is ten allen tijden het aandeel van die recht doet, hcï<br />

laatfte zeer zelden, en ook dien afgod te aanbidden is het werk<br />

van nederige fhven van dit leven.<br />

Heel 't aardrijk kan geen enkel volk zijn, en offchoon<br />

God beveelt heel 't Menschdom te beminnen, belet ons dit niet<br />

bij uitnemenheid verbonden te zijn met hen, met wien de<br />

tuur en onze omdandigheden ons bij uitnemenheid verbinden.<br />

— Dc liefde aan God vcrfchuldigd fpreekt te fterk in<br />

't hart van ieder levendig fchepfel, dan dat ik 'er iets van<br />

zeggen wil. Alleen dit wil ik flechts aanmerken, dat offchoon<br />

wij menfehen van eenen vader afdammen, onze<br />

broederlijke liefde, in zo lang eene reeks van gedachten*<br />

tot ongevoel toe verfiaauwd moet zijn, of geheel uitgedoofd<br />

wezen. De liefde des evennaasten fteunt min óp<br />

eenebrocderfchap met betrekking tot den Stamvader, dan op<br />

eene gemeene betrekking onderling, door 't gelijk verband;<br />

waarin wij menfehen te famen tot God daan. Dit verband<br />

of de liefde des evennaasten kan immer onder enkele perfonen,<br />

om verfchillende oorzaken, nader toegehaald worden.<br />

Zo verbindt ons Christenen een naauwer band om<br />

't bloed van U, MesGas! Maar gelijk ook wij nog tot<br />

denzelfden daat- of kerkhuishouding niet alle behoren: zo<br />

is met de geloofsgenoten het verbond naauwer, die uic<br />

het punt hunner beginfelcn tot het algemeene doel der Christenen<br />

langs denzelfden regel gaan,- welke regel korter, gemakkelijker<br />

en zekerder is, naar mate dat ze rechter is (y) t<br />

en even zoo met landgenoten, om de oorzaken, die hen<br />

onderling binden, als eene zelfde opperde macht, gemeen<br />

belang, op de eigen grondwet deunende, en door dezelfde<br />

bij-<br />

O) En welke regel kan gefcliikter zyn dan die, dewelke uit begin,<br />

feten werkt, waardoor God alles den Mensch niets word, en zonfler<br />

iea eersten een* Tjfran of den laatften een bloot werktuig t» Binken»


O V E R D E N K I N G E N . *> 5$<br />

bijzondere wetten gezocht, verkregen en befchermd; en<br />

onder die landgenoten weder naauwer de geloofsgenoten bij<br />

e'cze! ven; cn, men (la mij hier een' uitflap toe, onder geheel<br />

het Christendom , is dit een zekere regel, dat eene wijze van<br />

God te dienen, volgens deze of geene geloofsbelijdenis; eene<br />

kerkvergadering , die men 's lands openbaren kerk als den Eerflcn<br />

in rang hoemt (z) , beflaat offchoon dc overigen gevoelens<br />

, welke geene kettc-rjje ofte lasterlijke Jecrflellingcn hebben<br />

, word vrije godsdienstoefening vergund. De onbepaalde<br />

macht des lands behoort altoos tot de openbaren (Ü) kerk. Het<br />

Is van een alleruiterst belang, zelfs voor de andersgevoelenden<br />

cn 't geheel gemeene wezen in ieder land, dat alle, die met<br />

eenig gezag bekleed zijn, tot eene zelfde, dat is, tot die<br />

openbare kerk behoren, cn dat alle met hart en ziel die<br />

kerk C echter zonder bijgeloof) toegedaan zijn, waaruit bij<br />

olie regerende lieden van elk land behoort voorttevloeijen<br />

eene bijzondere befcherming en zo veel in hen is vermeerdering<br />

van den openbaren godsdienst, ver van alle onderdrukking<br />

der andersgezinden; en voorts, daar de redelijke<br />

mensch met God en zijn' wil bekend behoort te wezen,<br />

daar word in alle redelijke fchepfelcn vouronderfteld, dat<br />

zij, bij 't omhelzen van eenig gevoelen ofte partij, met hun<br />

gevoelen raadplegen, en de drangreden van dat gene, hét-<br />

Welk zij verkiezen, voor overtuigend houden, en de andere<br />

als dwalingen verwerpen, de dwalende beklagen, zachtzinnig<br />

en naar de leer der liefde behandelen, maar de dwaling<br />

!<br />

(?) lk heb iiefst praedo;iiincrend dus gebruikt en to 't overheerfiJieiid<br />

zou moeten zijn, behooit tlie uitdrukking 'er alleen optezieu.<br />

dat de regerende leden van ftaat tot die Kerkvergadering moeten behoren,<br />

(«) Men zou hier zeer dwaas doen, dit te ontkennen, en de ontken,<br />

tiing met voorbeelden van Kt UT - Saxen en IVurtcnburg te (laven, u\za<br />

de Vorsten vaa 't Duitfche R :<br />

jk geen onbepaalde macht hebben, maar ne.<br />

vens hunne Steuden regeren. Zie Smitli Jus Rom. Gcrui. Tit. de i'erfon.


'fc5«S O V E R D E N K I N G E N .<br />

ling geen' voet geeven, en is dit de algemeene menfehenplicht,<br />

en dat wel niet blotelijk in de natuur, maar door<br />

een werkdadig verbond naauwer toegehaald tusfchen God<br />

en den Christen, zo door de leer als door 't genot der zichtbare<br />

teekenen in 't facrament des Heiligen Avondmaals, zo<br />

is 't ook een plicht voor alle Regenten : ten einde de drangredenen,<br />

die hen gewonnen hebben, door hun voorbeeld<br />

van hoogachting voor den Heiligen Godsdienst, vele zielen<br />

voor God in Christus winnen.<br />

Behalven de banden nu opgegeven, zijn 'er nog banden,<br />

die ons naauwer verbinden dan die van land- of geloofsgenootfehap,<br />

te weten, de zachte banden des bloeds; zij<br />

binden naauwer, en de Apostel der Heidenen, Paulus, erkent<br />

ook dit: want zonder dat ik aan wil roeren de infpraak van<br />

't bloed of de goddelijke wetten omtrent de bloedverwanten<br />

van eerbied of liefde, waarop ook fteunt de toegedane bloedwraak<br />

aan een' naastbedaanden van een' doodgeflagenen bij<br />

de Joden (b), of huwelijkswetten in algemeene voorvallen,<br />

zo wil ik liever dit daven met zijne oplosling van<br />

eene gewichtige zwarigheid, te weten, wanneer de godsdienst<br />

fcheidt perfonen voor God in den echt verbonden<br />

en wel voor een van beider bekering; en door den Heiligen<br />

Geett voorgelicht, zegt hij, zij zullen niet fcheiden;<br />

want het geloof van dezen, zal ook genen tot zaligheid<br />

zijn (c). Dus zijn wij in de liefde des naasten wel algemeen<br />

aan 't menfchelijk gcflacht, maar bepaalder aan onze<br />

broeders in Christus, nog derker aan onze geloofs en noodwendiger<br />

aan onze lands, nader bijzonder aan lands en geloofsgenoten<br />

in dezelfde perfonen vereend, en onverbreekbaar<br />

(l>) Zie Michaëlïs i Deel van den bloedwreker Goel.<br />

CO Zie den len Zendbrief Pauli aan de Corintb. C.7. vs. 10-13. •


GVERDENKiNGÈN. 2$;<br />

baar allernaast aan onze bloedverwanten naar hun rang. Échten<br />

vriendfchaps verbintenisfen zijn bij uitnemendheid<br />

heilig in de oogen der Godheid. Wij houden dus niet op<br />

Wareldburgcrs te zijn door leden van een' Haat te worden j<br />

even zo min als men ophoudt aan 't Vaderland te behoren door<br />

inwoning en bijzondere burgerfchap vart eene üad; en, orri<br />

hier nog een wiskundig bewijs bijtebrcngen, zeg ik, dat<br />

om een volkomen Alphabeth te hebben, 'er alle Letters behoren<br />

te zijn; dat zo 'er eens eene rangfchikkihg is, dé<br />

eerde letter met dc tweede en derde nader verband zal hebben<br />

dan met de middelde of laatfle; dat echter alle tot de<br />

volkomenheid van 't Alphabeth behoren, en het thands<br />

niet anders zijn kan, behoudens die zelfde orde, of ook de"<br />

graden van afftand behoren 'er toe. Ik acht het nu genoegd<br />

zaam te zijn, wat ik met betrekking tot de verfchilleè»<br />

de verbanden gezegd heb, maar nu , om alle dubbelzinnigheid<br />

te ontgaan, moet ik aanmerken, dat, offchoon ik 't verband<br />

,van't bioed , echt - en vriendfehap nader acht (zo als 't zei*<br />

ve ook in waarheid is) dan landgcnootfchap ofte eenig ander<br />

verband, zo is dit met betrekking tot de enkele perfonen<br />

van land of geloofsgenoten : maar eene andere is de betrekking<br />

aangaande het gemeene v/ezen van daat of kerk. Hier<br />

zwijgt bloedverwantschap j hier zwijgen alle enkele deelen,<br />

wanneer 't geheel fprcekt. li. V. met betrekking tot het<br />

verband met de kerk of den daat vallen nimmer vergelijkingen<br />

omtrent andere enkele perfonen of leeden; want in die beidfe<br />

is eene hoofdbedoeling, die volkomen met onze natuur overeendemt,<br />

zodat de enkele hier van afdwalende leden offchoon,<br />

met betrekking van haar verband töt ons* door bloed-»<br />

verwantfehap of ander verbond zeer na, hier nooit te vergelijken<br />

zijn; want het naast verbindende verbindt niet zo<br />

zeer als ons geluk, en verfe, dat wij om eenig verbond óns<br />

R gehtis


=58 O V E R D E N K I N G Ë 3SL<br />

geluk zouden opofFercn, behoort ieder verbond tot ons ggluk<br />

te dienen > Die voortreffelijke hoofdbedoeling vankerk<br />

en flaat is, met betrekking tot alle leden en onderhorigen,<br />

'c geluk met de eer der Godheid verbonden; het ware<br />

zelfs belang. En wat is overcenkomftiger onze natuur dan<br />

ons zelve te beminnen ? Ieder fchepfel voelt een' trek naar<br />

geluk, en eene liefde voor de oorzaak van dat geluk, dus<br />

moeten de middelen, die ons tot hetzelve geleiden voor alles<br />

ons dierbaar zijn, en in kerk en in ftaat leggen deze. Geen<br />

wonder, als een rechtfehapen burger zijn vaderland of die<br />

gemcenfehap van menfehen zich dierbaarder noemt dan zijn<br />

tegenwoordig beftaan. Zelf kerk en ftaat befchikken de middelen<br />

tot geluk, in ben liggen die middelen, ja, 't geluk zelf;<br />

in ons een vermogen van deszelfs genieting cn aanwending<br />

en ons huidig beflaan is niet meer dan een tijd , waarin. Houdt<br />

dat beflaan op, weinig verlies in zich zelve voor ons, 't<br />

wisfelt met eene eeuwigheid af, eens zijnde, zijn wij voor<br />

de eeuwigheid; maar 't geluk en de middelen ter bereiking<br />

en de wijs, hoe wij de eeuwigheid zullen genieten, gevoel<br />

ik, en ó minnaars der waarheid, gij gevoelt het met mij,<br />

moet ons eindeloos dieibrarder zijn, het gaat ons nader aan<br />

dan ons tegenwoordig leven. — Maar nu tot het Vaderland.<br />

Zie hier, waaronV't ons zo dierbaar behoort te zijn;<br />

Die famenleving bevestigt ons in 't genot van de fchatten<br />

der natuur voor anderen, die opent onze ziel voor de<br />

begrippen van den godsdienst, welke een onfeilbaar middel<br />

tot de zaligheid is, die verwijdt ons hart voor 't<br />

warme gevoel van edele, aandoeningen, voorfmaken van<br />

eeu-<br />

ié) NB. Ik verzoek mijn Lezer, om 'c verfcbil msfeheri geluk en voor.<br />

Z 1 > Ei<br />

; Da<br />

! f S g r a i C O m S & 2 c , f s<br />

' c<br />

P^ nudam in de na-<br />

«ar om t welk gefland te doen, wy onzen voorfpoed niet mogen en<br />

moeten opofferen; maar ons geluk is van hier niet, en ook eer, pian,<br />

daar tegen aai?;e,aan . verbindt 11 e-.


Ö V E R D E N K I N G E N.


£f5o O V E R D E N K I N G E N .<br />

vlucht van weinige jarenl ja wat eene eeuw! en de Rechter<br />

van alles, de geduchte Rechter beklimt zijn' zetel ook voormij.<br />

Wee mij! Wee u! dan alle, die hier vooraf de goddelijke<br />

infpraak in uw geweten gefmoord hebt! Triumf<br />

dan de verdedigers der waarheid en minnaars van hun vaderland!<br />

En hoe zal daar de voormalige tijd van mijn<br />

beftaan mij baten , om te bewijzen , dat ik deel aan 't<br />

goddelijk bloed uit genade te vorderen heb. Niet door<br />

de befcherming van dit ftof der verwezing, voor ieder<br />

ftofje voor ieder tochtje en windje ; niet door de opzamcling<br />

van fchatten, die vergaan ,- niet door de eerzucht,<br />

waaronder wareldfteden tot puinhoopen worden en de yferen<br />

zool het golvende graan, der lachende akkers vertreedt; wen<br />

r<br />

t zuchtende landvolk met gewrongen handen de oogen ten<br />

hemel flaat, als vroegen zij den Almacht, hoe zijn zucht naar<br />

orde zulk eene verwoeftende wanorde gedogen kan, Neen,<br />

neen, door alle deze niet! Door uitgeoefende plichten, door<br />

zucht naar volkomenheid, door liefde voor volk en vaderland<br />

en door onbefchroomde befcherming der waarheid. — Ja,<br />

't vaderland zal pleiten, en deze uuren waarin niet, niet dit beftaan.<br />

Verre! Dit huidig beftaan zal onderzocht worden. Rechtvaardigheid<br />

houdt de Balans, dnden en vermogens worden gewogen<br />

en de Evenaar beflist onherroepelijk voor de eeuwigheid.<br />

Het Vaderland zal'er pleiten. Terecht dan, al was mijne<br />

dankbaarheid flapende, waakt mijn belang (het rechtfehapen<br />

'zelfsbelang, welks uitzichten aan de andere zijde van 't graf<br />

zijn) en dat noopt mij, mij van dien voorfpraak te verzekeren.<br />

Uit deze beginfelen, o Broeders, betaamt het ons allen<br />

te handelen; en o, dit zucht mijne ziel tct u , o God,<br />

laat mij rechtfehapen leven! Laat ook mij de aarde zacht<br />

bedekken; maar dan eerst, dan , als ik mijne plichten in<br />

c gemeen aan de Menfchelijkheid en in 't bijzonder aan 't<br />

Va-


O V E R D E N K I N G E N . 2.61<br />

Vaderland betracht hebbc, en mijne fchuld betaald is, op.<br />

dat een gewichtige voorfpraak uwe genadegift voor mij<br />

verkrijgbaar, make.<br />

Broeders, Vrienden der Waarheid, dit is eene luidklinlende<br />

uitfpraak, alles wat van *t Vaderland is, llrijdt het<br />

tegen de zedelijke deugd niet, is te verkiezen , en uwe<br />

dankbaarheid aan 't Vaderland, en uw belang met hetzelve,<br />

en 't belang van den grootllen dag, alles, alles noopt u toe<br />

de plichten, die 'k hier heb trachten aanteprijzen.<br />

R 3<br />

NEGENDE


z6i O V E R D, E N K I N G E ï$.<br />

NEGENDE: FRAGMENT.<br />

Ergo feftina mor bi Cognofcere caufam;<br />

Ütque Mi £acik occurras, Contraria fuine..<br />

PALINGENIUS.<br />

Ji acitus befchrijft den Batavier, als getrouw en braaf,<br />

zonder heb - of dwangzucht, en alle tijden getuigen, dat<br />

dit waarachtig is; en o hoe moet mijn hart dan het toeval zegenen<br />

, zo 'e anderzints een toeval is, dat mijn beftaan<br />

bepaalde tot dit land, en dus mijn lot aan dit Batavië hechtte<br />

, en aan een Volk, wiens loffpraak ik hier opmake, offchoon<br />

met klachten vergezeld.<br />

Maar nu Rijgen mijne gedachten ter vlucht, hoger dan<br />

'e Aonischgebergt, of 't ftelfel der Wareld, en een'ftroorn<br />

van zachter geruisch dan verdichte Aganippen, van groter<br />

fchatten dan de Pizon, van meerder genezing dan de beek<br />

Siloach , ftromende langs verhevener' erakei dan dat van<br />

jèrufalem, een ftroom, die eeuwige liederen nabauwt,<br />

een' fchat der zaligheid ook in de zielen der menfehen uitgiet,<br />

wonden geneest? die dieper verholen zitten dan de<br />

bodem des afgronds, en vlietende voorbij 't Altaar van<br />

den God - mensch, alwaar 't geheim van den toekomstigen<br />

dag des zegenpralendén Konings verborgen ligt, in archivcn,<br />

noit door gefchaperi wezens ingezien, maar altoos<br />

oren voor 'c oog van een' drieënig God; en hier, hier<br />

lande ik aan cn kornc tos u, o juichende Reiën, die vrolijk


O V E R D E N K I N G E N . e


¥4 O V E R D E N K I N G E N .<br />

„ vetfchrikkelijke wanorde zijner fcharcn; maar ook gij<br />

3, zaagt, hoe 't ganfche heir in de eeuwige duisternis ftor-<br />

„ tcde; Ulicden heugt dit. Maar o herinnert u ook ons ge-<br />

» flacht! Menfehen kunnen hier niet onbekend zijn, beft<br />

woonders van een gedarnte, dat later oorfprong, een<br />

gedacht, u nabedaande, in zich zelve vol oorfprongehjke<br />

onfchuld, bedorven door de Hel, genacht bij ons<br />

» het eind en de kroon der fchepping, gefiacht, gevormd<br />

„ om alles te genieten, alles te finaken. Maar waartoe<br />

* verhaal ik Uliedcn dit, Hemellingen! Immers hier bij dezen<br />

„ altaar is reeds de tweede Sabath (ƒ) gevierd, o Gij kent<br />

s, ons, ja.,gij kunt meólijden hebben met het lot van Adams<br />

zonen ; en even als zij, wier geloof op aarde levende<br />

« is, ziet gij naar den geheimvollen tijd van den derden,<br />

„ den grootden en aibepalepden Sabath uit; en Satan zelf<br />

s, ziet dien geduchten. dag reeds als nabij te gemoet: Dus<br />

5, woedt hij te derker, en wel onder ons, om 't Rijk van<br />

„, Hem bij ons te verdoren, dien gijlieden geknield aan-<br />

„• bidt. Hij, woedt alom , maar ik klaag bijzonder over<br />

s x zijne woede bij. mijn volk, en gij, die door God ver-<br />

„ licht, het delzel van duizend Warelden in uwe gedachten<br />

», ligter met alle bijzonderheden overziet, dan ons oog een<br />

* warel ideclrje op eene Landkaart, gij, gij keat van mijne'<br />

v woonplaats ibp voor dip en uwe gelaatkundige oogen door-<br />

fifA n, . »» ZI<br />

" ef<br />

l<br />

e t w t d e S a b a t ! l<br />

«n mZn * "** " *<br />

Or -.o?l<br />

Re geachte is,<br />

k in mijne Ode aan de Vrijheid tot grond gegev<br />

SS^^S* da<br />

V' cuwe red<br />

^ ,:e<br />

Schepre,en in 'i bijzonder<br />

1 ,S , f f^PP'H m 't algemeen % rijk des lichts vermeerderd was*<br />

1-, weedc Sabath ,,, waar de beeuk, door de Hel veroorzaakt gehield<br />

^ ^ * tornen ondergang


O V E R D E N K I N G E N . 2G5<br />

.zien door een' trek van ieders wezen, in welk eene lijn<br />

j, hij van den Stamvader der menfehen afdaalt; o kent dan<br />

„ ook mij, leest uit mijn gelaat mijne gefchokte ziel! Of<br />

s, zou ik van Batavië, mijn Vaderland geen teekens dra-<br />

„ gen V O gij verlichte Engelen, duldt, dat ik u bijzon-<br />

„ der verhale den ftaat mijns lands ! en hoe, (maar ook<br />

„ hoe vruchteloos) hij, wien God verdoemde en met zijnen<br />

blikfem brandmerkte en dien gij veracht, aldaar woedt»<br />

Mijn Vaderland, door de onvermoeide zorg en vlijt van<br />

Prinfen ( zoo noemen wij eerften op aarde) groot enaanzienelijk,<br />

met betrekking tot de aarde, cn vrij, zo gij,<br />

„ o Hemellingen, anderszins vrij zijt, was gelukkig; doch<br />

„ ziet ons nu in oorlog (in 't klein een afdrukfel van den<br />

„ ftaat, waarvan gij door den opftand des Duivels kennis<br />

,, verkreegt)in oorlog en niet genoegzaam gewapend. Voor-<br />

,j zichtigheid alleen kon ons befchermen en gewin van tijj<br />

„ was goud, en dit wss eene gelegenheid voor den Koning<br />

der Duisternis ; deze wilde hij zich niet laten ontflip-<br />

,, pen. Hier kon hij 't zaad van oproer zaijen, om, of het<br />

„ hem gelukte, of het wortels fchoot, duizend te doen omkomen,<br />

burgerbloed te doen ftromen, ten einde vele<br />

„ ach ! vele onverzoend met God in 'E midden der flach-<br />

„ ting fneuvelende, hem ten prooi wierden, om zijn Kijf;<br />

„ te vermeerderen, en 't Rijk van Hem, bij wiens altaar<br />

m e r<br />

*> gij ftaat, waarbij ik u bezweer, hebt mijn volk<br />

„ lief! te verkleinen. Geen middel bleef onbeproefd, een<br />

„ gefchrift, waarvan het ontwerp in de hel zelve gefmeecr<br />

was , werd alomme verfpreid, en, o gruwel! betjjteld<br />

,, aan Neèrlands Volk. En welk eene gruwelijke aanmoedi-<br />

3, ging volgde hier niet op! Zelf de boze Satan bediende<br />

„ zich van de kunst, die alleen den Hemel behoort. Gru-<br />

?, wel over gruwel, tot dat eindelijk de laatfte aanfpraafc<br />

R 5 « volgde,


06 O V E R D E N K I N G E N ,<br />

„ volgde, o fchande! Dc hoofdbedoeling des Duivels heh<br />

„ ik u voorheen gezegd, maar gelijk de duizeling zijns<br />

„ vals zijn verfland beneveld heeft, zo is hij, fchoon hij<br />

„ zijne.monsters vervormt, niet kundig genoeg, om hun den<br />

„ fchijn van deugden te doen aanneemcn. Wij alle za^en,<br />

„ dat hij de boze ondankbaarheid gebruikte, wij fidderden,<br />

„ niet uit vreze, maar door eene trilling in 't bloed; veroor-<br />

„ zaakt door eene drift, om dien Helhond tekeertegaan;<br />

v en gruuwt, ja gruuwt, gij Engelen' Het midde? om<br />

„ zijn doel te bereiken was een boze laster tegen een'<br />

„ Zoon en Erfgenaam van deugden en waardigheden der<br />

„ Prinfen, zijne Voorvaderen, Zuilen der Kerk en des Staats,<br />

5» ja» greep moeds genoeg, om in hem de hoge opper-<br />

., macht te honen , ja God zelf; cn van alles diende in<br />

„ 't gruwelijke plan, zelf de vrijheid , dc hcmelfche vrij-<br />

„ heid; even of een volk niet vrij kon zijn cn een' Jofua<br />

„ aap 't hoofd hebben; en o ! maar dit fchreeuwt, ver-<br />

„ fcheurende wolven gaan om ^ niet in fchaapsklederen,<br />

„ maar in die van Herders l Ja, 't geloof, uit den brand'<br />

„ gered, is in 't uiterde gevaar op aarde bij ons, en Gods<br />

„ genade verfchopt wordende, zal zodanig een vrije wil nog<br />

„ eens geleerd worden, waardoor men 't eeuwig befluit<br />

„ ontkent? En wee u, toekomende tijden! Stuit men dit<br />

„ kwaad niet, wacht dan een nakroost, waaronder eene<br />

„ volkomen verwoesting overhand zal hebben. Maar neen ,<br />

„ ging de Duivel weleer-, als ik een' Dichter (g) geloo'<br />

„ ven mag, in 't gelaat van een' Eaals Priester, om, cn<br />

M vermogt hij tegen Gideon niets, dan zal hij ook nu<br />

„ niets vermogen: en zekere Godgeleerde van de zuivere<br />

„ ware Kerk zeide voor ecnigen tijd te recht, de Duivel<br />

Cf) F. v. Steiawijk in jjjy Girfecm.<br />

» is


O V E R D E N K I N G E N . 2ê><br />

9J is een verwonnen ( maar laat ik liever met betrekking tot<br />

Sj ons zeggen) vaak verflagen vijand. Ja, Hemellingen,<br />

j, een Vorsten-Verdediger een Verdediger der grondwet is<br />

3, genoeg ( h), waarheid fchuift alle nevelen weg; en ook<br />

,, dit wil ik tot lof des Volks zeggen, het eerst ontftane<br />

„ monster werd ten ftrengfle vervolgd, en in 't algemeen.<br />

,, deden geene lochen wichelaars het kwaad , dat zij zochten.<br />

„ Het was alles te vergeefsch, geen woedende Satan ver-<br />

3, mogt iets, en zie hier den Lof, dien ik aan 't zedelijk<br />

,, Caracler des Volks wijde, ik zwaai dien mild toe, hij<br />

behoort mijnen Landgenoten dubbeld. — Alles is te<br />

„ vergeefsch; want mijne Broeders gedragen zich als 't<br />

3, aan verlosten betaamt; zij volgen de eerfte les, Hebt<br />

elkander lief; geen muitzucht rukt het zwaard uit de<br />

fchede, noch geeft het eene verdoemelijke Veerkracht (i),<br />

om te woeden tegen zijn eigen heil, tegen de Voorflanders<br />

3, van de aloude voorrechten des Volks of hunne Zop,<br />

nen (k). N^og geven wij den Keker, v/at des Keizers<br />

(h~) Zie het Boekje de Stadhouderlijke E.egetitig en 't Stadhouderlijke<br />

ijuis verdedigd.<br />

CO Verdoemelijke veerkracht te recht! Maar veerkracht van waar dat<br />

\yoord? vraagt gij , Lezer. Het is een mode • woord en gebnrkt rnisfehien,<br />

om gelegenheid te hibben 't belachelijke misbruik aantctoncn. Wat is<br />

Veerkracht ? Eene natuurlijke wèderwerking tegen eene onnatuurlijke bifgih'g;<br />

een lichaam dus een gelijk vermogen aan beide zijden hebbende, uit<br />

2'ijne richting gebracht door eenig van buiten afkomend vermogen , word<br />

aan de eene zijde gedrukt, aan de andere zijde gerekt , dat werkend<br />

vermogen weggenomen, boude de drukking op; de krachten worden gelijk,<br />

en 't lichaam keert tot zijne natuurijke richting; en wat begrip<br />

men dus aan veerkracht hecht, 'er komen altoos begrippen van vanbuitenwerkende<br />

vermogens bij, en in't veerkrachtig lichaam nooit geen ander<br />

begrip dan van lijdelijke eigenfehap.<br />

C*) Als Willem den Eerden fchier het Graaffchap van Holland werd opgedrongen<br />

, verwees hij zulks en wilde het niet aannemen , zonder dat de<br />

Gildens en Schutterijen 'er mede in bewilligden , ziende op de oude rechten ,<br />

«Jfiwelken dieBroedeifchappen in ons land cn in deViije Rijksfteden hebben.<br />

is,


*68 O V E R D E N K I N G E N .<br />

„ is, en nog op de goddelijke genade hopende, Gods<br />

„ wat Godes is. Nu heb ik, o Hemeliingen, u mijne<br />

„ klachten ingebracht, o doet mij hem nu zien, dien wij<br />

„ Eloa noemen! dat hij mij lere de wegen der Godheid!<br />

„ Want, o gij Kinderen des Lichts, gij ongevallenen, die<br />

„ kracht, die kracht, die u de hel deed weerhaan, die<br />

kracht helpt ook mijn volk. o Dat hij mij dan lere,<br />

s, opdat ik een lied bare tot bevestigiug van deze volko-<br />

„ menheid.'"<br />

Maar ach! wat wolken omgeven mij en voeren mijn' geest<br />

als op den wagen des Propheets, in mijnen kerker! Alles,<br />

alles zwijgt voor mijne zinnen, maar mijn gevoelig hart<br />

keert vol waarheid te rug. Aan mijn gevoel is de lering<br />

gefchied, en mijn hart klopt van de waarheid. Mijne vraag<br />

is beantwoord, als ik vroeg, wat de kinderen des lichts behield?<br />

en een ogenblik dat ik adem hale! dan, dan, Vrienden<br />

der waarheid, zal ik ook u beantwoorden, ook voor u<br />

doen horen, wat het Rijk des Lichts behield.<br />

TIENDE


O V E R D E N K I N G E N . 263<br />

TIÈNDE FRAGMENT.<br />

Virtus in aflra tendit, in tnortem timor.<br />

SENEC. in HERCUL.<br />

D at Heersch-en Dwangzucht, gevoegd bij den verdoemelijken<br />

Hoogmoed van geen meerder' te willen erkennen, de<br />

naaste oorzaak van den opdand des Duivels was, is klaar.<br />

Dat hij zijne boze fchaaren de vrijheid des Hemels eerst<br />

deed min-, daarna verachten, is buiten twijfel. Maar hoe]<br />

de Vrijheid? Ja, en wel na haar eerst van dezelve en van<br />

hare rechten , als onderfelijke wezens, valfche begrippen<br />

ingcboezend, en ware Vrijheid met wet - en hoofdeloosheid<br />

vermengd te hebben.<br />

Nu, beken ik, kunt gij meer en gewichtiger vragen doen,<br />

dan de Sphinx, en mij dunkt alle deze rollen mij te gemoet. —<br />

Wat kan dc moeder • oorzaak geweest zijn ? want uwe naaftopgegevcne<br />

is geen eerde. Vanwaar die Kinderen der Boosheid,<br />

daar geen boosheid is? Gij zoudt ons fchier tot Perfen<br />

maken en twee oorzaken doen dellen ; en vanwaar de<br />

mogelijkheid om valfche begrippen "an eene eenheid te ver-<br />

Wekken, daar geen nevel is, die 'er een' verduisterenden<br />

fchuidoek voorhangt? — lk beken het, dit al zijn tegenwerpingen<br />

van gewicht, maar zij laten zich, na eenige aanmerkingen,<br />

beantwoorden. De grondoorzaak van ieder uitwerking<br />

is boven de vatbaarheid van gefchape wezens omtrent<br />

alle dingen, en de kennis van die (fcientiu caufarum primati-<br />

*varum) is nog eindeloos boven de (Auturkeia divina) be-<br />

trach-


è?o OVERDENKINGEN.<br />

trachting van Gods algenoegzaamheid in alles verheven , cn<br />

Wij immers kennen geene eerde tusfchen oorzaak, waarvan 'c<br />

ook zij. Wij kennen God door de zichtbare Wareld als eene<br />

oorzaak van alle orde, wy kennen Hem als den onzichtbaren,<br />

van wien al 't zichtbare en onzichtbare; als den Geest, vari<br />

wien al 't lichamelijke, maar ook 't geestelijke afhangt, maar<br />

wij vallen veelal direct van Hem op de naaste oorzaak van 't<br />

geen wij zien, en daarom dewijl juist de middelwegen tusfchen<br />

eene moederoorzaak en uiterst gewrocht ons raadzelen<br />

zijn, en diepverborgen. Gij, vrager, zult nu ligt befluiten,<br />

dat ook in Hem, in wien wij de moederoorzaken<br />

alles goeds dellen , zonder de middelwegen alle te kennen ,<br />

ook de oorzaak van 't kwaad is; maar ik bid u niet te haastig;<br />

waarom befloten, eer men aan de Reden gevraagd heeft i<br />

of men dus beiluiten kan? en deze verwerpt het, omdat geene<br />

ftrijdige eigenfehappen in God te dulden zijn. En waarom<br />

? Wijl die drijdige eigenfehappen te famen een voortbrengfel<br />

zouden moeten Voortbrengen om gekend te worden,<br />

en tegen elkander' een gelijk gewicht houden, en dus God<br />

zelf wederom ophouden, zoude eene opperde eerde oorzaak;<br />

zelf door oorzaak van 't kwaad te zijn, te kunnen wezen. 'Er<br />

is dus iets anders oorzaak van, gelijk gij gevoelt, o Vrager<br />

! — Maar wat! Ik zal met Socrates u Zelf doen antwoorden,<br />

na nog eene gemaakte aanmerking: Stel u tusfchen'<br />

den Wijsgeer en Landbouwer in, Vraag den laatden, waarom<br />

de vruchten op dien en geen anderen tijd ivasfen ? Hij<br />

zal u zeggen, omdat 'er wasdom in de lucht is, en niets is<br />

gemeenzamer dan zijn fpreekwoord 't is groeizaam weêr;<br />

terwijl de natuurkundige u de eigenfehap van uitdijing dooide<br />

warmte leert kennen in alle 'lichamen, en del, dat hij<br />

u zegt, wij willen ons bij een weinig bepalen , om te beter<br />

te zien, hóe 'c met den wasdom gaat, alle lichamen zijn<br />

uit


O V E R D E N K I N G E N . tft<br />

bit de vier Hoofdftoffen faamgefleld; alles is in eene eeu><br />

wige beweging; in 't rijk der dingen word niets vernietigd,<br />

en zeif 't geen wij bederf noemen is vruchtbaarheid;<br />

de lichamen tot in de kleinfte deeltjes toe zijn met aderen<br />

doorfneden , en vol buisjes, waar de verfchillende hoofdftoffen<br />

op eindeloos verfchillende wijzen, naar 't verfchil der<br />

iichamen, vergaderen en gekleinst worden, welke verfchil.<br />

lende famenmenging de verfcheiden aandoeningen verwekt,<br />

dieze op onze zinnen hebben ; de famenkomst der hoofdftoffen<br />

komt voort door eene aantrekkende kracht, zo als wij.<br />

door 't voortbrengfel zien , en waarvan de oorzaak behalvcn<br />

die wij in God ftellen, en wij de onderhouding noemen,<br />

verborgen is; Dus de eene opzodanig eene wijze<br />

, dc andere dus redenkavelend , en wel ingezien, is de<br />

eerfte een leerling in dc onderfte, de tweede nauwelijks<br />

in de derde clasfe ; deze ontwikkelt tot üan zijn zinnelijk<br />

gevoel, gene gaat een paar flappen wijder, en komt tot<br />

de hoofdftoffen en derzelver famenkomst toe; maar beide<br />

hebben zij aandoening van 't wezen , dat de dode ftof<br />

in beweging zet. Ziet gij nu niet, dat tusfchen de hoogfte<br />

middeloorzaak, die wij bereiken en de wijze hoe God<br />

tot daar werkt , nog duizend middelwegen zijn? cn deze,<br />

die ter zaak dienen, bevatten wij niet, maar voelen de gewrochten.<br />

Wat zullen wij nu begrijpen van iets, waar- 1<br />

van de oorzaak der oorzaken geen oorzaak zijn kan, dat<br />

ook geen eeuwige grondoorzaak hebben kan, das wij echter<br />

ontdekken te zijn, dat wij zeker weten dat is? Wat zr>ders,<br />

o Vragen?, maar tcfrens Vrienden der Waarheid,<br />

gij antwoordt; nw hart fpreekt; wat zegt het? Dat het<br />

niet begrijpen van dit geheim 't eigen van een gefchapen<br />

wezen is; dat hier geloof te hulp komen moet; dat dit in<br />

de geheimfte arebiven der Godheid opgcfloten; voor den<br />

ver-


f?É O V E R D E N K I N G E N .<br />


OVERDENKINGEN.<br />

Gods het behoud der zegenpralende rijen was, en trek<br />

tot gevolg, dat alles wat tot behoud van orden en, bevorde»<br />

ring tot volkomenheid onzer aller beftemming dient, waartoe<br />

eene gehoorzaamheid aan de wetten en eerbied voor de<br />

perfonen di.eze dadelijk doen werken, als ook aan Hen, die<br />

onder hen Regenten zijn, hogelijk dient, dat die gehoorzaamheid<br />

de ziel der famenleving is; de famenleving een<br />

band der menfchelijkheid is; ja dat 't. eerde middel,, orn bij<br />

God een Engel te worden, is, hier op aarde een mensch te zijn.<br />

Weg met het boozen rot, dat alkr daden doemt t<br />

En alle kundigheid uit dweepzucht ij del noemt;<br />

God haat die dwaasheid, en naar zijner wijsheids orden £<br />

Zal die hier leeft als mensch, bij hem een Engel worden.<br />

FRAGMENT uit een van mijne nog ongedrukte Stukken<br />

o Vrienden der Waarheid , is deze gevolgtrekking recht,<br />

zo vermaan ik u, blijft gelukkig, blijf beftaan even zoo als<br />

't rijk des Lichts bleef beftaan; verwerpt hem onder wat<br />

gewaad hij u verfchijnt, die anders leert, al was hij een<br />

Engel. Of, Broeders, zijn deze lesfen valsch , doet dan de<br />

zonde weg uit het midden van u, en fpaart ons geen' oogenblik.<br />

S , ELFDE'


a?4 O V E R D E N K I N G E NV<br />

ELFDE FRAGMENT.<br />

emitür fola vertute poteftas-<br />

CLAUDIAN Ü S.<br />

R<br />

-Llrocders, Zonen van 't Geluk, wien dikwerf de<br />

voorfpoed ontvlucht, zoude ik mij ophouden u in een bijzonder<br />

Fragment de Vrijheid te fchilderen, of hebt gijze<br />

niet genoeg gevat, toen ik over den Staat der Hemelüngen<br />

fprak? Ziet gij niet duidelijk genoeg, dat de gehoorzaame<br />

Hemel vrij, de oproeri-c Hel dwangzuchtich en flaafsch is?<br />

Neen,neen eencpolitique befchrijving van Vrijheid moet gij<br />

van mij niet wachten. Wilt gij echter hier van iets, 'er<br />

zijn doorluchtiger Schrijvers (O, zij kunnen cn zullen u<br />

voldoen. Ik zal u nog een wenk voor 't laatfte ftuk geven,<br />

de Voortreffelijkheid van den dienst aan Vaderland. Dit is<br />

een Leergedicht; maar ik wil mij met geen regels ophouden<br />

in Fragmenten voor 't hart gefchrevcn; maar hoort vrij,<br />

wat leer ik 'er in gegeven hebbe. Voor eerst, dat voor den<br />

dienst van 't land alleen gefchikt zijn zij, die 't liefhebben,<br />

niet met de drift van een patiïotismus als da: van dc fchreéowers<br />

in openbaare Koffi -"Huizen, die geen Volks noch Wareldkennis<br />

bezitten, dat van hen ook niet te vorderen is, die<br />

zeer nuttige ten minfte onfchadelijke wezens in de Maatfc'hap.<br />

pij<br />

CO P'W in Coranienurio de Kepublka Batava en Luzac Hollands Rijkdom<br />

ij] c Ucrde Deel,


O V E R D E N K I N G E N .<br />

pij zouden kunnen zijn, behalven dit fchadeh'jlc gefcbreeuw;<br />

maar die 't land in de gefielde form van regeering liefhebben<br />

uit zucht tot orden ; die 'er Goed en Bloed , is 't nood ,<br />

vrolijk voor opofferen kunnen; en wie kan 't 'er voer opofferen<br />

? Die, volgens een flip van ons eerften Fragment, de<br />

boosheid-uit kracht van geweten verfmaden kan; die met<br />

de fchone Geestvervoering van liefde , in 't derde Fragment<br />

befchreeven, aangedaan is, met den moed van den Held<br />

voor de waarheid, in 't vijfde Fragment aan geflipt, aangedaan<br />

, gevoelig overtuigd van de waarheid der onfterfelijkheid;<br />

die ik in 't zesde Fragment heb aargedrongen , een Voorftander<br />

van de Vaderlandfche Kunst, en niet een verachter van<br />

de fchoonheden onzes arbeids, dien ik in 't zevende Fragment<br />

heb trachten te befchamen; die aan alle zijne verbintenisfen<br />

voldoet, en inzonderheid; die door zijn gedrag de<br />

algemeene kerk vermeerdert en den heerfchenden Godsdienst<br />

, ook voor andersgezinden beminnelijk maakt; die bij<br />

alles, wat wij in 't achtfte Fragment gezegd hebben, een<br />

levendig voorgevoel van den haast aannaderenden dach cn van<br />

het uiterfte gericht heeft; wiens hart voor de gruwelen, in<br />

•r negende Fragment aan Hemellingen verhaald, een' affchrik<br />

heeft; maar die even als daar van mijne landsgenoten verhaald<br />

wordt, de woelende hel vruchteloos laat arbeiden, en<br />

die in een algemeen verval beftand is, als de Engelen des<br />

Lichts, welker behoud in het tiende Fragment behandeld is.<br />

En wat foort van een' mensch is dit'? Een mensch, die door<br />

eene rechtfehapen opvoeding boven den nevel van onkunde<br />

is; geen Christen, omdat zich dc voorzaten Christenen<br />

noemden; neen, een Christen, in wiens ziel het bloed van<br />

Golgotha fpreekt ; die door u, Mesfias, tot den Vader<br />

komt; geen verachtelijk navolger van den fchadeiijken Soeinw,<br />

welke bij geene Mogendheden geduld word. Een<br />

S 2 wel


2?6 O V E R D E N K I N G E N .<br />

wel opgevoed en onverzaaod en groot Christen is allee»<br />

een Patriot, alleen te vertrouwen! En deze ook alleen S<br />

zeggen:<br />

't Is zoet en fchoon zoor ft Vaderland ts fneevenl.<br />

Doch gelijk Vrienden der Waarheid, dit eene gronddeil.ng<br />

is meer beweezen door 't gevoel als wel voor de zinnen;<br />

want, om het als een Christen te zeggen, bij wien<br />

eerzucht tot naroem 't laatst behoort in aanmerking te ko.'<br />

men, moet het gezegd worden, uit aanmerking van Gods<br />

volkomenheid in wijze huishouding en verplichting tot de<br />

bevordering van 't geluk zijns evennaasten, en zijne rechtmaatige<br />

hoope op zaligheid, daar hij in \ uitoefenen zijner<br />

plichten fneeft, zoo is dat die dof ook wel'eens voor de<br />

zinnen mogt uitgearbeid worden; want de Christen heeft'<br />

niet altoos 't geheeld plan der Goddelijke huishouding voo*<br />

oogen, en offchoon dit zoo ware, 'c verdient echter uit-"<br />

arbeiding;_ foortgelijke waarheden, hoe vaak herhaald, he<br />

houden nog altoos dèn fmaak van nieuwheid. Een verborgen<br />

trek in mij heeft mij lang genoopt, hier van gelei,*<br />

keld te fchrijven, maar bij moed tot die onderneeming word<br />

iets meer bedaardheid vereischt, dan j n deeze jaaren tot no


O V E R D E K K I N G E N .


2 75 O V E R D E N K I N G E N.<br />

chter niet om zijne principes behoefde te doen, die allervoortreffelijkst<br />

zijn; dus zou het hiftorifche hier overbodig<br />

zijn: Edoch, opdat men zie, dat die geene, die belangeloos<br />

de waarheid willen verdedigen ftof tot in 't oneindige<br />

hebben, wil ik de tegenftrevers van dat doorluchtige<br />

Huis met wapenen tekeergaan, waar voor ook de booste<br />

üdderen ,• is 't niet terftond, ten minfte als zij. op hun fterfhed<br />

liggen, maar hoe? Gereed, ja gereed om dadelijk voor<br />

God te verfchijnen - ja te verfchijnen: - maar niet bereid.<br />

In 't jaar 1748, o geduchte God, voor wien ik wane in mijn<br />

oorfprongelijk niet te verzinken, als ik aan u denk, voor u<br />

6 God bekende doen ons volk, dat gij, door den eerjlen<br />

Willem, ons ujt den diensthuize van Spanje geleid had, ajs<br />

door een anderen Aiozes; dat Maurits een tweede Jofua geweest<br />

was; dat we onder Frederik Hendrik een' tweeden Da.<br />

vid, een' man naar Gods" harte, rust genoten hadden; dat<br />

gij, om onze misdaden, dien Vader des Vaderlands en kort<br />

daarna z.jn zone Willem den II. ons ontrukte; ja datge, om ons<br />

te kaftijden, Crómveï, die van 't bloed van uwen gezalfden<br />

den moordbijl had doen druipen, verwekte; voorts dat wij<br />

v o God, verworpcq hadden in den perfoon van Willem dm<br />

Derden; dat gij^de vijanden uwes naams zelf tegen ons<br />

verwekte, om onze ondankbaarheid te ftraffen, te weten<br />

Lodewijk den Veertienden, Koning van Frankryk, Karei den<br />

1 weeden, Koning van Engeland, en Barend van Galen, Bisfchop<br />

O) van Munfter; dat gij, na onze vernedering ons<br />

barmhartig waart., ons de oogen deed openen, een' anderen<br />

Salomon, Willem, den Derden, deed verkiezen ; dat wij ook<br />

toen


OVERDENKINGEN. 479<br />

fcoen reden gehad hadden uw' naam te looven en Pfalm të<br />

zingen en wat al meer zij: doch dat gij, God, dien Vorst<br />

nauwelijks de aardfche voor de hemelfche kroon had doen<br />

verruilen, of dat wij ons wederom omkeerden en onze nekken<br />

verhardden; dat gij, God, ons ja op den Veertienden<br />

Lodewijk, deed genadig zegenpraalcn, maar dat wij daar door<br />

hoogmoedig werden; waarom dan gij ook, o God, ons de<br />

vruchten onzer zegenpraal benam , door 't verraad van Enge-<br />

' land, en wij gedwongen werden een' fchandelijkcn vredeaantegaan,<br />

waarin wij van ieder gehoond werden. Alverdcr<br />

bcfchuldigden wij ons daar van blind genoeg gewecfr. te zijn,<br />

om naar geen befchermer om te willen zien. Wij erkenden<br />

dat in de Stadhouderloze regering onze fchatkift uitgeput<br />

en ons gebeente uitgezogen werd door Pachters ;• dat<br />

de onderdaan verarmd, dat onze vrijheid en voorrechten<br />

vertrapt werden, onze achting buiten 't land verlooren ging;<br />

nog meer, dat toen onze Grensfteden in handen der vijanden<br />

vielen, onze voorgangers verblind bleven, als of men liever<br />

het Vaderland verloren zag gaan, dan dat hetzelve behouden<br />

zoude worden door de verheffing van uwen uitverkoren<br />

knecht Willem den Vierden, Prins van Oranje Nasfau,<br />

tot de hoge eeramp.ten, die de Vorften van dat Pluis met veel<br />

glorie bekleed hadden, en door wienge ons altoos , o God.<br />

uit gevaren gered had. Dit alles bekenden wij, Ioovcnde<br />

God, dat hij ons de oogen geopend had en Willem den Vierden<br />

doen verkiezen, en ik flip niets meer uit die gebeden<br />

aan, dan alleen dit, dat wij nooit heviger fmeekten dan<br />

toen , en wel voor 't Stadhouderlijke Huis, voor dezen tetenwoordigen<br />

Stadhouder in 't bijzonder, toen Graaf van<br />

huur en , zodanige verzuchtingen degen tot Gods throon,<br />

ea dat derzelver inhoud waarachtig was, blijkt, cn omdat<br />

God geen leugenbede verhoren kan, gelijk lyj deze ver-<br />

S 4 hoord


aSo O V E R D E N K I N G E N.<br />

boord heeft, tweedens, omdat zodanig een gebed met leugenen<br />

vervuld zijnde, voor God eene zonde tegen den Heiligen<br />

Geest zoude geweeft zijn, dewelke ons het gefchiedl<br />

verhaal des Nieuwen Tedaments leert, dat voorbeeldig en<br />

blijkbaar gedraft word («) en niet langzaam. Hoe zou de.<br />

geduchte God zo zijn Heiligdom onteerd gezien hebben<br />

en vandaar onwaarheden voor zijn' throon gebragt cn zijn"<br />

geduchten blikfemniet op het hoofd van de Vchuldigen doen<br />

nederdalen? Neen, Landgenoten, die fchuldbekentenisfen<br />

waren waarachtig, de boete behaagde God; want hij.,<br />

verhoorde ons gebed: En dit, dit is eene verdediging voor<br />

uwe Stadhouders, uit den Hemel zelve.<br />

De ijzing en affchrik, die iemand moet treffen op het denk.<br />

beeld, van zoo veel, ondankbaarheid als dat huis heeft ondergaan,<br />

bij de zucht tot deszelfs grootheid en behoud, die<br />

uit de befchouwing van deszelfs nut moet ontdaan; maar<br />

nog iets meer, de wijze, waarop wij dien Vorst zien mishandeld<br />

in openbare gefchriften , zoo dat wij dien door<br />

luchtigen perfoon in 't einde zijner memorie 'cr zelf overhoren<br />

klagen, klagen met woorden, die ieder eerlijk hart<br />

treffen moeten, zie hier de oorzaaken, die mij tot een'ongemeenen<br />

dap aangezet hebben, te weten tot dien, om dit<br />

werk in de befcherming des Stadhouders tc bcveelen ja zonder<br />

vooraf daar toe verlof te vragen bedienende mij van<br />

een gewoon Autheur recht, erkennende dat die Vorst die<br />

kracht te befchermen heeftin ons Vaderland, zo lang God<br />

genadig over ons is, en ons niet in den grondelozen poel<br />

onzes verderfs dort; hetgeen te duchten is, zoo de boosheid<br />

der eeuw zegenpraalt; maar ook dan heeft mijn werk<br />

geen befcherming meer nodig. Geluk! ja heil ons! zoo wij<br />

CO & 't geval van Anaaias in actio apoftoloruru»<br />

daa


O V E R D E N K I N G E N . 23t<br />

dan een van die rechtvaardigen zijn, die afgemaaid worden ,<br />

cm den bozen dag niet te zien.<br />

En o Gij, geduchte drieëenige, driemaal Heilige God,<br />

die in barnende gevaren hem befchermt, dien uwe Genade<br />

beeft verkooren om rechttedenken, en van hem geen traan<br />

vruchteloos op dc aarde vallen laat, noch hem als een middel<br />

zonder oorzaak of tweede oorzaak zonder voortbrcngzel<br />

zijn laat; ja zelf daar Gij, als hij fneuvelt, met zijn dromend<br />

bloed een' geur van Nardus verfpreidt, die meer<br />

anderen verwekt om hem te volgen in recht te doen, en<br />

dus ook zijn derven vaak den lande gewin laat zijn;<br />

o Gij, dien wij niet beminnen of vrezen kunnen zo lang<br />

eene iedele menfehen vrees, ofte vrees voor de werken<br />

yan den Vorst der Duisternis ons yan 't goede en openbaar<br />

verdedigen der Waarheid te rug houdt, die ons een leven<br />

gefchonken hebt, om ons te dienen tot een'.rijd van voorbereiding<br />

tot een'zaliger daat, en dus niet wilt, dat wij<br />

't verroekeloozen, maar ook niet, dat wij het als ons eenigSf<br />

goed befchou wen, en al ons heil aan deze zijde van 't graf dellen,<br />

maar dat wij 't met voorzichtigheid bewaren als het met<br />

dc orden der dingen tot uwe hoge bedemming beantwoordt,<br />

alzo ieder oogenblik dienen kan, om onze volkomenheid te bevorderen,<br />

cm gefchikter tot den daat der Hemellingcn tc werden<br />

; edoch wanneer 't uws naams cereof 't heil van het lieve<br />

vaderland vordert, vrolijk weg fchenken, en aldus met een'<br />

tien dubbelen dap ter volkomenheid vele dappen afleggen;<br />

o Gij, voor wien de moed in nijpende gevaren niet minder<br />

zaligend is, dan het verwaarlozen des levens verwerpelijk<br />

, die alle deelen uwes Rijks tot volkomen, geluk van 't<br />

geheel bediert en van uwe redelijke fchepfclen vordert, dat<br />

zij, zo veel in hen is, uwe huishouding betrachtende, tot de<br />

grote volkonjenheid medewerken, en, om dat wijze oogmerk


s8a O V E R D E N K I N G E N.<br />

te bereiken, 't gcflacht der menfehen in vele maatfchappijeri<br />

verdeeld hebt, en dus zichtbaar getoond, dat gij wilt, dat<br />

wij wel in 't algemeen der menfchelijke maatfehappij, maar<br />

in 't bijzonder den Vaderlands dienen moeten , en, bij alle<br />

uitheemfche aanvallen, dat deel, als ons eigen befchermen;<br />

cn gelijk ieder rijk, dat in zich zelve verdeeld is, verlloord<br />

word (o) ,en geen rampzaliger ftaat is dan daar men ophoudt<br />

een volk te zijn, zo is 't de eerfte zichtbaarfte plicht van een'<br />

burger en ook in 't hart gefchreven, de eendracht te bevorderen<br />

tot aller heil, waarmede zijn heil verbonden is, en<br />

veel eer te derven, en dus zich tot den dood voorbereid<br />

cn behoudens uwe genade, van zijne zaligheid verzekerd<br />

te houden , dan zo vele wezens te wagen, van welkers<br />

doodsbereidvaardigheid hij niet kan verzekerd zijn , en<br />

voor welker verlies, zo zij door zijne ophitfing gefneuveld<br />

waren, hij voor uw gerecht zou moeten verantwoorden,<br />

waar niemand ook voor zich zelve beftaan kan; oGij<br />

geduchte God, u fmeck ik voor mijn dierbaar Vaderland,<br />

in dit ftillc uur, van uw aanzijn, van dc gedachten des<br />

doods en der eeuwigheid vol. o Laten ook mijne tranen niet<br />

vruchteloos op de aarde vallen, cn met het ftof vertreden<br />

worden ! Weer alle iedelc vrees! Zegen gij de wapenen, in<br />

alle, die gij gegeven hebt om't rijk der duisternisfe te beftrijden!<br />

Geef, dat heel 't volk van Nederland, het kostbare<br />

leven, dien tijd van genade niet ver waarloze, maar mank<br />

ons ook bereidwillig, om uws naams cere of ten dienfte<br />

des Vaderlands Goed, Bloed en Levenopteofferen ! Help ons<br />

uwe wijze beftemming inzien, en tot de algemeeBe ruste medewerken<br />

, als tot het plan der volkomenheid! Dat iede? van<br />

(e>) Dit zijn de uitdrukkelijke woorden in de aanvang der üulle van Karei<br />

de IV., E.in 'jegl\ch Rich das in im felbea, zertheilt ijl , das -vurt zerfiort,<br />

,Vel omne rejnum in fc divifum diflblabitur. — Ia initio Bullae auriae.<br />

ons


OVERDENKINGEN, Ê8$<br />

ens de Eendracht bevordere, en in zijn hart eene nieuwe<br />

hulde aan den knoop der Eendracht, welken wij in onzen,<br />

gczeegendcn Erf Stadhouder erkennen, zweere! Bekeer, bekeer,<br />

o God, alle die kwaalijkgezind , die het rechtfchapen<br />

burgerbloed niet ftromen voelen 1 Vermeerder onze algemeene<br />

rechtgezinde Kerk! Weer af alle dwalingen, die hoe<br />

langs hoe meer influipen! Geef dat wij door den wensch deugdzaam<br />

te zijn deugdzamer worden; en dus een genoegzaam deel<br />

aan 't zoenbloed verkrijgen, om in uw gericht voor u te beflaan!<br />

En, o mogt mijne bede hier baten! o God vergun ons allen<br />

zaligheid uit genade ! — Maar nu roept een hoger plicht dan dd<br />

plicht vanmenfchelijkheiddie van een Christen mij, oGod, ik<br />

fmeek ü voor allen, ook voor mijne vijanden, verdelgze niet,<br />

maar help, dat zij leeren inzien hoe vruchteloos ze woeden,<br />

dat alle laster wen zij mij wanen kwaad te doen, een wezentlijk<br />

Goed aan mij, maar leed aan hun doet: want wen al mijn<br />

broeders het kwaad met mij gedacht hebben: gij doch befchikt<br />

het goed o God. Ja dat wat meer wat Schrceuwender dan Laster<br />

is; dat ook hun gewet zwaart, op mijne onfchult fchaart,<br />

immers zij behoorden, dit in te zien, alleen wen zij opletten<br />

dat of fchoon ik niet in 't vuur lope, ik voor hun oog echter<br />

openbaar, zo nachts als daags ga, en wat zou 't geweer mij<br />

baten, wen mijn borst niet met den driedubbclen koperen<br />

Pantzér van onfchult gedekt was, uwc'voorzorg oGod behoed<br />

mij en des ben ik gerust, Gij doet het dreigen der boosheid<br />

in dunne lucht verteert worden, o Breng de boosheid van<br />

eenige weinige te rugg', en verlicht de jongelingen in wien<br />

'teen verkeerd ingezien PATRIOTISMUS is, verkeert ingezien<br />

door 't blindwerk van 't valsch vernuft misleid,<br />

of zal ik omkomen, laat dan mijn dood een zeegenpraal<br />

zijn: o God 1 God! Geef, kan en mag 't beftaan, vrede aan<br />

al dc aarde, opdat zij een voorbeeld van den Hemel worde.<br />

Vaart


OVERDENKINGEN;<br />

Vaart #el, Vrienden der Waarheid, vaart wel, bemint<br />

mij als uwen broeder, die alleen zo verre uwe liefde vordert,<br />

als hij onbefchroomd de waarheid geltand doet; zijn<br />

deze Fragmenten niet genoeg befcbaafd , zoo overziet het<br />

gunftig in (tukken, die geen uitftel leden, en waartoe ik<br />

Öechts weinige nachten aanwenden kon , en welken te fchrij-<br />

*fcïi mijn hart rrtij echter als een' plicht opleide. Vaart wel.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!