5 ZAKENRECHT - Mens & Recht

5 ZAKENRECHT - Mens & Recht 5 ZAKENRECHT - Mens & Recht

mensenrecht.be
from mensenrecht.be More from this publisher
06.09.2013 Views

5.5 Erfdienstbaarheden Bron: artikelen 637-710bis burgerlijk wetboek (BWB). - Onderaan vermelden we de erfdienstbaarheden, omschreven in deze artikelen. Voor de volledige tekst van het BWB zie www.belgischrecht.be/codex.asp#civ. Een erfdienstbaarheid = servitude is een last gelegd op een erf (het lijdend erf) in het belang van een ander erf (het heersend erf) of in het algemeen belang. Zij is alleen mogelijk m.b.t. onroerende goederen en is eeuwigdurend. Erfdienstbaarheden ontstaan a- uit de natuurlijke ligging van de plaatsen, bijv. de eigenaar van een lager gelegen erf mag geen dijk opwerpen waardoor de afloop van een hoger gelegen erf gehinderd wordt b- door de wet, bijv. een eigenaar moet zijn daken zodanig aanleggen dat het regenwater niet neerkomt op het erf van zijn buurman c- door de wil van een persoon, d.i. wanneer zij gevestigd worden bij overeenkomst, bij testament of door bestemming van de huisvader Bestemming door de huisvader betekent dat een eigenaar van meerdere erven ten gunste van één ervan = het heersende erf een servitude vestigt welke ook de eventuele latere verkrijgers van het/de lijdende erf/erven verplicht. Bestemming door de huisvader is alleen mogelijk t.a.v. zichtbare en voortdurende erfdienstbaarheden. Erfdienstbaarheden zijn voortdurend als er voor de uitoefening ervan geen menselijke tussenkomst nodig is. Bijv. een erfdienstbaarheid van doorgang is niet voortdurend. d- door verkrijgende verjaring (30 jaar) Ook verkrijgende verjaring is alleen mogelijk t.a.v. zichtbare en voortdurende erfdienstbaarheden. Hoewel zij in principe eeuwigdurend zijn kunnen erfdienstbaarheden eindigen a- wanneer de erven zich in zodanige staat bevinden dat gebruik ervan niet meer mogelijk is b- wanneer het heersende erf en het lijdende erf in dezelfde hand verenigd zijn = vermenging c- door verjaring (30 jaar) Maar zie art.707 BWB. d- wanneer de rechter op verzoek van de eigenaar van het lijdende erf de afschaffing ervan beveelt omdat alle nut voor het heersende erf verdwenen is Meer informatie over erfdienstaarheden op www.landmeters-experten.be/meererfdienstbaarheid.html en http://plusmagazine.knack.be/nl/rechtengeld/vastgoed/artikel/84/erfdienstbaarheden. Lees ook Niet altijd baas op het eigen erf? in Budget&Recht nr. 187 van juli/augustus 2006 p. 32-35. ERFDIENSTBAARHEDEN DIE ONTSTAAN UIT DE LIGGING VAN DE PLAATSEN. Art. 640 BWB. LAGER GELEGEN ERVEN zijn jegens de hoger liggende gehouden het water te ontvangen dat daarvan buiten 's mensen toedoen natuurlijk afloopt. De eigenaar van het lager gelegen erf mag geen dijk opwerpen waardoor de afloop verhinderd wordt. De eigenaar van het hoger gelegen erf mag niets doen waardoor de erfdienstbaarheid van het lager gelegen erf verzwaard wordt. Art. 641. Hij die in zijn erf een WATERBRON heeft, mag daarvan naar goeddunken gebruik maken, behoudens het recht dat de eigenaar van het lager gelegen erf door een titel of door verjaring mocht hebben verkregen. Art. 642. De verjaring kan in dit geval niet verkregen worden dan door een onafgebroken genot van dertig jaren, te rekenen van het ogenblik waarop de eigenaar van het lager gelegen erf zichtbare werken heeft gemaakt en voltooid, die bestemd zijn om de val en de loop van het water op zijn eigendom te bevorderen. Art. 643. De eigenaar van de waterbron mag de loop ervan niet veranderen, wanneer deze aan de bewoners van een gemeente, dorp of gehucht het voor hen nodige water verschaft; indien echter de bewoners het gebruik daarvan niet hebben verworven, noch door verjaring 223

verkregen, kan de eigenaar een vergoeding vorderen, die door deskundigen wordt vastgesteld. Art. 644. Hij wiens EIGENDOM PAALT AAN EEN LOPEND WATER dat volgens artikel 538, in de titel Onderscheiding van de goederen, niet behoort tot het openbaar domein, mag zich, waar het voorbijloopt, daarvan bedienen tot bevloeiing van zijn eigendommen. Hij wiens erf door dat water doorsneden wordt, mag daarvan zelfs gebruik maken in de tussenruimte die het water er doorloopt, echter onder verplichting om het op de plaats waar het zijn erf verlaat, zijn gewone loop terug te geven. Art. 645. Wanneer een geschil ontstaat tussen de eigenaars voor wie die waters nut kunnen opleveren, moet de rechtbank, bij haar uitspraak, het belang van de landbouw overeenbrengen met de eerbiediging van het eigendomsrecht; en in alle gevallen moeten de bijzondere en plaatselijke verordeningen betreffende de loop en het gebruik van de waters in acht worden genomen. Art. 646. Ieder eigenaar kan zijn nabuur verplichten tot het afpalen van hun aan elkaar grenzende eigendommen. De AFPALING geschiedt op gemene kosten. Art. 647. Ieder eigenaar mag zijn erf AFSLUITEN, behoudens de in artikel 682 gestelde uitzondering. ERFDIENSTBAARHEDEN DIE DOOR DE WET GEVESTIGD ZIJN. Art. 650. Die welke gevestigd zijn tot algemeen of tot gemeentelijk nut, betreffen de VOETPADEN LANGS BEVAARBARE OF VLOTBARE RIVIEREN, het aanleggen of herstellen van de wegen en andere openbare of gemeentelijke werken. Alles wat deze soort van erfdienstbaarheid betreft, wordt door bijzondere wetten of verordeningen geregeld. Art. 652. Enkele van deze verplichtingen worden geregeld door de wetten op de veldpolitie. De overige betreffen de gemene muur en de gemene gracht, het geval dat een tegenmuur nodig is, de uitzichten op het eigendom van de nabuur, de dakdrop, het recht van uitweg. AFDELING I. - GEMENE MUUR EN GEMENE GRACHT. Art. 653. In de steden en op het platteland wordt iedere muur vermoed gemeen te zijn, wanneer hij tot scheiding dient tussen gebouwen, en dan tot aan het minst verheven dak, of nog wanneer hij tot scheiding dient tussen binnenplaatsen en tuinen, en zelfs tussen omheinde erven in de velden; een en ander indien er titel noch teken is van het tegendeel. Art. 654. Een teken dat een scheidsmuur niet gemeen is, is aanwezig wanneer het bovenste van de muur aan de ene kant opstaande is en loodrecht op het voetstuk, en aan de andere kant schuin afloopt; Eveneens, wanneer er zich slechts aan één zijde, hetzij een kap, hetzij stenen lijsten en karbelen bevinden, die daar bij het bouwen van de muur zijn geplaatst. In die gevallen wordt de muur geacht uitsluitend toe te behoren aan de eigenaar aan wiens zijde de drop is of de stenen karbelen en lijsten zich bevinden. Art. 655. Het herstellen en het wederopbouwen van de gemene muur komen ten laste van allen die op de muur recht hebben, en zulks naar evenredigheid van ieders recht. Art. 656. Echter kan ieder medeëigenaar van een gemene muur zich bevrijden van de verplichting om bij te dragen tot het herstellen en het wederopbouwen, door zijn recht van medeëigendom te laten varen, mits de gemene muur geen gebouw steunt dat hem toebehoort. Art. 657. Ieder medeëigenaar mag tegen een gemene muur aanbouwen en daarin balken of ribben doen plaatsen door de gehele dikte van de muur, op vierenvijftig millimeter (...) na, onverminderd het recht van de nabuur om de balk met een steekbeitel tot de helft van de muur te doen inkorten, ingeval hij zelf op die plaats balken zou willen steken of daar tegenaan een schoorsteen zou willen maken. Art. 658. Ieder medeëigenaar mag de gemene muur hoger doen optrekken; doch hij alleen moet de kosten van de verhoging betalen, alsook de herstellingen tot onderhoud van hetgeen zich boven de hoogte van de gemene afsluiting bevindt, en bovendien een vergoeding voor de last naar evenredigheid van de verhoging en volgens de waarde. Art. 659. Indien de gemene muur niet in staat is de verhoging te dragen, moet hij die de muur wil optrekken, hem op zijn kosten geheel opnieuw doen opbouwen en de meerdere dikte moet van de grond aan zijn kant afgenomen worden. Art. 660. De nabuur die tot de verhoging niet heeft bijgedragen, kan deze gemeen maken door de helft te betalen van de voor de verhoging gemaakte kosten, alsook de waarde van de helft van de grond waarvan voor de verbreding mocht zijn gebruik gemaakt. Art. 661. _ Iedere eigenaar van een erf dat paalt aan een muur, heeft ook het recht om die muur geheel of gedeeltelijk gemeen te maken, mits hij aan de eigenaar van de muur de helft vergoedt van zijn waarde ofwel de helft van de waarde van het gedeelte dat hij gemeen wil maken, en de helft van de waarde van de grond waarop de muur gebouwd is. Art. 662. Geen nabuur mag in de gemene muur een holte maken of daartegen een werk aanbrengen of doen steunen, zonder toestemming van de andere nabuur of, indien deze weigert, zonder door deskundigen de middelen te hebben doen bepalen die nodig zijn om te voorkomen dat door het nieuwe werk aan de rechten van de andere nabuur afbreuk wordt gedaan. Art. 663. Eenieder kan, in de steden en voorsteden, zijn nabuur verplichten om bij te dragen tot het bouwen en herstellen van de afsluiting die dient tot scheiding van hun in die steden en voorsteden gelegen huizen, binnenplaatsen en tuinen; de hoogte van de afsluiting wordt vastgesteld volgens de bijzondere verordeningen of de vaste en erkende gebruiken; en, bij gebreke van gebruik of verordening, moet elke tussen naburen tot scheiding dienende muur die voortaan gebouwd of wederopgebouwd zal worden, een hoogte hebben van ten minste tweeëndertig decimeter (...), de kap daarin begrepen, in de steden van vijftigduizend en meer zielen, en van zesentwintig decimeter (...) in de andere steden. Art. 665. Wanneer men een gemene muur of een huis weder opbouwt, blijven de heersende en lijdende erfdienstbaarheden voortbestaan t en opzichte van de nieuwe muur of van het nieuwe huis, zonder dat zij echter verzwaard kunnen worden, en mits de wederopbouw geschiedt vooraleer de verjaring is verkregen. Art. 666. Alle grachten tussen twee erven worden vermoed gemeen te zijn, indien er titel noch teken is van het tegendeel. Art. 667/668. Een teken dat een gracht niet gemeen is, is aanwezig wanneer de dijk of de opgeworpen aarde zich slechts aan één zijde van de gracht bevindt. De gracht wordt geacht uitsluitend aan degene toe te behoren aan wiens kant zich de opgeworpen aarde bevindt. 224

verkregen, kan de eigenaar een vergoeding vorderen, die door deskundigen wordt vastgesteld.<br />

Art. 644. Hij wiens EIGENDOM PAALT AAN EEN LOPEND WATER dat volgens artikel 538, in de titel Onderscheiding van de<br />

goederen, niet behoort tot het openbaar domein, mag zich, waar het voorbijloopt, daarvan bedienen tot bevloeiing van zijn eigendommen.<br />

Hij wiens erf door dat water doorsneden wordt, mag daarvan zelfs gebruik maken in de tussenruimte die het water er doorloopt,<br />

echter onder verplichting om het op de plaats waar het zijn erf verlaat, zijn gewone loop terug te geven.<br />

Art. 645. Wanneer een geschil ontstaat tussen de eigenaars voor wie die waters nut kunnen opleveren, moet de rechtbank, bij haar<br />

uitspraak, het belang van de landbouw overeenbrengen met de eerbiediging van het eigendomsrecht; en in alle gevallen moeten de<br />

bijzondere en plaatselijke verordeningen betreffende de loop en het gebruik van de waters in acht worden genomen.<br />

Art. 646. Ieder eigenaar kan zijn nabuur verplichten tot het afpalen van hun aan elkaar grenzende eigendommen. De AFPALING geschiedt<br />

op gemene kosten.<br />

Art. 647. Ieder eigenaar mag zijn erf AFSLUITEN, behoudens de in artikel 682 gestelde uitzondering.<br />

ERFDIENSTBAARHEDEN DIE DOOR DE WET GEVESTIGD ZIJN.<br />

Art. 650. Die welke gevestigd zijn tot algemeen of tot gemeentelijk nut, betreffen de VOETPADEN LANGS BEVAARBARE OF<br />

VLOTBARE RIVIEREN, het aanleggen of herstellen van de wegen en andere openbare of gemeentelijke werken.<br />

Alles wat deze soort van erfdienstbaarheid betreft, wordt door bijzondere wetten of verordeningen geregeld.<br />

Art. 652. Enkele van deze verplichtingen worden geregeld door de wetten op de veldpolitie.<br />

De overige betreffen de gemene muur en de gemene gracht, het geval dat een tegenmuur nodig is, de uitzichten op het eigendom van de<br />

nabuur, de dakdrop, het recht van uitweg.<br />

AFDELING I. - GEMENE MUUR EN GEMENE GRACHT.<br />

Art. 653. In de steden en op het platteland wordt iedere muur vermoed gemeen te zijn, wanneer hij tot scheiding dient tussen gebouwen,<br />

en dan tot aan het minst verheven dak, of nog wanneer hij tot scheiding dient tussen binnenplaatsen en tuinen, en zelfs tussen omheinde erven<br />

in de velden; een en ander indien er titel noch teken is van het tegendeel.<br />

Art. 654. Een teken dat een scheidsmuur niet gemeen is, is aanwezig wanneer het bovenste van de muur aan de ene kant opstaande is en<br />

loodrecht op het voetstuk, en aan de andere kant schuin afloopt; Eveneens, wanneer er zich slechts aan één zijde, hetzij een kap, hetzij stenen<br />

lijsten en karbelen bevinden, die daar bij het bouwen van de muur zijn geplaatst. In die gevallen wordt de muur geacht uitsluitend toe te behoren<br />

aan de eigenaar aan wiens zijde de drop is of de stenen karbelen en lijsten zich bevinden.<br />

Art. 655. Het herstellen en het wederopbouwen van de gemene muur komen ten laste van allen die op de muur recht hebben, en zulks naar<br />

evenredigheid van ieders recht.<br />

Art. 656. Echter kan ieder medeëigenaar van een gemene muur zich bevrijden van de verplichting om bij te dragen tot het herstellen en het<br />

wederopbouwen, door zijn recht van medeëigendom te laten varen, mits de gemene muur geen gebouw steunt dat hem toebehoort.<br />

Art. 657. Ieder medeëigenaar mag tegen een gemene muur aanbouwen en daarin balken of ribben doen plaatsen door de gehele dikte van de<br />

muur, op vierenvijftig millimeter (...) na, onverminderd het recht van de nabuur om de balk met een steekbeitel tot de helft van de muur te<br />

doen inkorten, ingeval hij zelf op die plaats balken zou willen steken of daar tegenaan een schoorsteen zou willen maken. <br />

Art. 658. Ieder medeëigenaar mag de gemene muur hoger doen optrekken; doch hij alleen moet de kosten van de verhoging betalen, alsook<br />

de herstellingen tot onderhoud van hetgeen zich boven de hoogte van de gemene afsluiting bevindt, en bovendien een vergoeding voor de last<br />

naar evenredigheid van de verhoging en volgens de waarde.<br />

Art. 659. Indien de gemene muur niet in staat is de verhoging te dragen, moet hij die de muur wil optrekken, hem op zijn kosten geheel<br />

opnieuw doen opbouwen en de meerdere dikte moet van de grond aan zijn kant afgenomen worden.<br />

Art. 660. De nabuur die tot de verhoging niet heeft bijgedragen, kan deze gemeen maken door de helft te betalen van de voor de verhoging<br />

gemaakte kosten, alsook de waarde van de helft van de grond waarvan voor de verbreding mocht zijn gebruik gemaakt.<br />

Art. 661. _ Iedere eigenaar van een erf dat paalt aan een muur, heeft ook het recht om die muur geheel of gedeeltelijk gemeen te maken, mits<br />

hij aan de eigenaar van de muur de helft vergoedt van zijn waarde ofwel de helft van de waarde van het gedeelte dat hij gemeen wil maken, en<br />

de helft van de waarde van de grond waarop de muur gebouwd is.<br />

Art. 662. Geen nabuur mag in de gemene muur een holte maken of daartegen een werk aanbrengen of doen steunen, zonder toestemming<br />

van de andere nabuur of, indien deze weigert, zonder door deskundigen de middelen te hebben doen bepalen die nodig zijn om te voorkomen<br />

dat door het nieuwe werk aan de rechten van de andere nabuur afbreuk wordt gedaan.<br />

Art. 663. Eenieder kan, in de steden en voorsteden, zijn nabuur verplichten om bij te dragen tot het bouwen en herstellen van de afsluiting<br />

die dient tot scheiding van hun in die steden en voorsteden gelegen huizen, binnenplaatsen en tuinen; de hoogte van de afsluiting wordt<br />

vastgesteld volgens de bijzondere verordeningen of de vaste en erkende gebruiken; en, bij gebreke van gebruik of verordening, moet elke<br />

tussen naburen tot scheiding dienende muur die voortaan gebouwd of wederopgebouwd zal worden, een hoogte hebben van ten minste<br />

tweeëndertig decimeter (...), de kap daarin begrepen, in de steden van vijftigduizend en meer zielen, en van zesentwintig decimeter (...) in de andere steden.<br />

Art. 665. Wanneer men een gemene muur of een huis weder opbouwt, blijven de heersende en lijdende erfdienstbaarheden voortbestaan t<br />

en opzichte van de nieuwe muur of van het nieuwe huis, zonder dat zij echter verzwaard kunnen worden, en mits de wederopbouw geschiedt<br />

vooraleer de verjaring is verkregen.<br />

Art. 666. Alle grachten tussen twee erven worden vermoed gemeen te zijn, indien er titel noch teken is van het tegendeel.<br />

Art. 667/668. Een teken dat een gracht niet gemeen is, is aanwezig wanneer de dijk of de opgeworpen aarde zich slechts aan één zijde<br />

van de gracht bevindt. De gracht wordt geacht uitsluitend aan degene toe te behoren aan wiens kant zich de opgeworpen aarde bevindt.<br />

224

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!